Grffik~~1Ill ANTI @IT~Itilli

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

Grffik~~1Ill ANTI @IT~Itilli GRIEKSCHE ANTIQUITEITEN. GRffiK~~1ill ANTI @IT~ITilli, HAN DLEIDING TOT DE KENNIS VAN HET ~TAAT~- EN BIJlONDER LEVEN DER GRIEKEN, DOOR DR. A. H. G. P. VAN DEN ES. RECTOR \' A:l II ET GYMNASIUM EN BUITJ:NGBWOON BOOGLEBRAAB AAS DE CNIVERSITEIT TE AMSTERDAM. DERDE DRUK. TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS, 1887. Stoomdrukkerij van J. B. Wolters. In dU boekje heb ik getracht zoo kort en duideltjk mogelijk een over­ zicht te geven van alles, wat bij het lezen van de grieksche schrijvers noodzakelijk geweten moet worden omtrellt den toestand van Gi"ieken­ lands bewoners in hun staats- en bijzonder leven. Dat ik Schoemanns uitvoerig werk (Gr. Alterth. 2te aufl.) tot leid­ draad genomen heb, zal aan ieder, die dat boek kent, dadelijk in het oog springen. Dat volgen is eehter niet slaafseh geweest. Waar ik meende van mijnen voorganger te moetell afwijken, heb ik dit ge­ daan. Ik reken het hier de gelegenheid niet op te geven, waar dit heeft 1l1!tats gehad, en welke overu'egingen mij hiertoe telkens gebracht hebben. - Ook was het werk van Schoemanll , dat ongeveer zesmaal grooter is dan dit werkje, "001' mijn doel te uitgebreid. Eenige ge­ deelten heb ik zelfs nagenoeg geheel op zijde gesehoven, nl. de ge­ schiehtliehe angaben ilber die verfassungett einzelner staaten en het religionswesen. Het eerste liet iI" weg, omdat Sparta en Atllene ook daar eene groote rol spelen, en juist ove/' deze beide staten in het verdet'e gedeelte uitvoerig penoeg gehandeld wordt. En den godsdienst der Grieken, hoe aanlokkelijk dit onderwerp ook door Sehoemann behandeld is, meende ik te moeten weglaten, omdat over dit onder­ werp reeds zoovele leerboeken bestaan, en weldra b.v. ook van Stolls uitmuntelld werk bij den uitgever dezes eene veel verbeterde en ver­ meerde/'de uitgave zal verscltijnen. Toch heb ik mij niet kunnen weerhouden ill een kort aanhangsel over den godsdienst eenige punten te behandelen, die men in leerboeken over de godsdienstleer en mytholo­ gie der Grieken te vergeefs zoekt. Ik kan echter niet nalaten ieder, die ziclJ, op eene aan[lename wijze eene zuivere kennis van het wezen van den griekschen qodsdienst t,erschaffen wit, aan te bevelen dat gedeelte van Schoemanns Alterthiimer te lezen. Door de uitvoerige registers hoop ik menigen leet'ling een tl'ouwen gids gegeven te hebben, wanneer hij bij het lezen van de gt'ieksche schrij­ vers gedrongen wot'dt een uitstapje te maken op het dOQ1'gaans zeer onbekende gebitd der gdeksche oudheid. Groningen, Maart 1864. Bij het verschijnen van dezen tweeden druk heb ik aileen te vermel­ den, dat ik een dankbaar gebruik heb gemaakt van de opmerkingen, mij bij de verschijning van den eersten druk onder de oogen gekomen en dat ik zooveel mogelijk getracht heb dit werkje gelijken tred te dom houden met de vordet'ingen, sedet't dien tijd in de wetenschap gemaakt. Utrecht, Mei 1873. Ook thans heb ik niets anders te zeggen dan hetgeen ik bij het verschijnen van den tweeden druk reeds heb medegedeeld. Amsterdam, November 1886. INHOU D. Bladz. INLEIDING •••••••••••••••• 1 I. GRIEKENLAND VOLGENS HOMERUS. 1. De zangen van Homerus. • • . 5 2. De staten. De koning, de edelen en het volk 6 3. Raad. Volksvergadering. Rechtspraak • 6 4. Bijzonderheden betreffende den koning 7 5. Pl'iesters. • . • . .' . 8 6. Vl'ijen en slaven. Bedrijven. Handel. 8 7•. Het recht . 9 8. Het hnwelijk. • . • . • . J 0 9. De kinderen . • . 11 10. Opvoeding. Zangers. Godsdienstplechtigheden. Zieners en waar- zeggel's • . .. .•.....•... II II. Stad en land. Het dagelijksch leven. Landbouw. Kleeding. Woningen • 13 12. De oOl'log . 16 iI. GRIEKENLAND SEDERT DEN HISTORISCHEN TIJD. A. Algemeene beschrijving van het grielcsche staatswezen. I. Het onderscheid tusschen de stammen van het grieksche volk. 17 2. De grieksche staat . • . 18 3. De hoofd vormen del' staatsregeling . 19 4. De burgerstand en de arbeidersklasse . 19 5. DC' levenswijze en het staatstoezicht hierop 20 6. Het ontstaan van pal'tijschappen . 21 B. Sparta en Creta. 1. De spal'taansche staat • 22 2. De Heloten 23 3. De Pel'ioeken. 25 4. De Spartanen. 26 5. De wetgeving van Lycurgus 28 6. De koningen . 28 7. De raad .... 30 8. De volksvergaderingen. 31 9. De ephoren. • . • 31 10. Verdere ambtenaren 33 11. De rechtspraak . 88 BllI.rlz. 12. Het leven del' burgers. • . 34 13. Het krijgswezen. • • . 37 14. De buitenlandsche politiek van Sparta • 39 15. Ontaarding en verval. • . 40 16. Creta. • . 41 C. Athelle. 1. Overzicht del' geschiedenis 44 2. De slaven . 56 3. De bevoorrechte vreemdelingen 58 4. De burgers. 59 5. Genootschappen en volksafdeelingen. 62 i. De raad del' vijfhonderd • 66 7. De volksvergadering 71 8. De ambtenaren 81 9. De geldmiddelen. 94 10. Het rechtswezen . 106 11. Het oppertoezicht van den Areopagus 121 12. Levenswijze del' burgers . 123 13. Latere geschiedenis van Athene 135 D. Betrekkingen tlJ8schen de verschillende staten van:Griekenland. 1. Algemeene bepalingen van het volkenrecht 137 2. De amphictionien 142 3. Het orakel van Delphi. 146 4. De nationale feesten 148 5. Yerbonden van enkele staten 156 6. De volkplantingen 161 7. Het spartaansche bondgenootschap 167 8. Het atheensche bondgenootschap . 170 9. Het aetolische verbond 177 10. Het achaelsche verbond . 179 AANHANGSEL OVER DEN GODSDlENST. 1. Het karakter van den griekschen godsdienst. 186 2. Tempels. ... 188 3. Orakels. • 189 4. De eleusinische mysterien 191 5. Pries tel's. 194 6. De eerediel1st van den staat 196 Register van grieksche woorden .207 Zaakregister . • 212 IN LEIDIN G. De maatschappelijke toestanden en betrekkingen van Griekenlands bewoners voor de tijden, die ons in de llias en Odyssea geschilderd worden, zijn geheelenal onbekend. De oudste inwoners kwamen uit Azie, maar het ligt in het duister, wanneer en hoe j het is echter waarschijnlijk, dat de stam, die Griekenland· heeft be­ volkt, zich ook westelijk over Italie heeft verspreid en oostelijk ook met de volken van Klein-Azie verwant was. Reeds bij zijne aankomst in Griekenland kan deze stam eenigszins beschaafd geweest zijn j imm ers , hoewel de grieksche beschaving later sterk toegenomen is, kan men niet ontkennen, dat er tusschen de ont­ wikkeling der Grieken en die der bevolking van Klein­ Azie vele sporen van overeenkomst zijn. Pelasgen worden die oudste bewoners genoemd. Dit is oorspronkelijk slechts de naam van eenen der stam­ men, die Griekenland oudtijds bewoonden j later, toen de Hellenen zich meer verspreidden en hun naam de meer gewone geworden was om de geheele bevolking aan te duiden, werd aan aHe stammen, die Grieken­ land voor de HeHenen bewoond hadden, de naam van Pelasgen gegeven. Deze Hellenen waren wederom slechts een van de vele stammen, die onder den algemeenen v. D. ES, Gr. Antig., 3e druk. 2 naam van Pelasgen begrepen waren. Homerus kent de Hellenen slechts als een gedeelte van het volk, dat Achilles naar Troje voerde, en HeHas slechts als een landschap of eene stad in 't zuiden van Thessalie, het land, dat overigens bij hem juist als het pelasgische bekend staat; ook Aristoteles spreekt van een Hellas in Epirus, bij Dodona en den Acheloiis. Hier had, volgens de my the ten tijde van Deucalion, de water­ vloed plaats, en deze was door zijnen zoon Hellen de stamvader der Hellenen. Een gedeelte van dezen starn trok onder Xuthus naar Attica en werd daar door den pelasgischen of oud-ionischen starn gaarne opgenomen; een ander gedeelte, de Doriers, zwierf lang in Thes­ salie rond en trok eindelijk, vereenigd met eene in vroeger tijd uit de Peloponnesus gevluchte schare Achae­ ers, naar dit schiereiland (ongeveer 1000 v. Oh.) , waarvan zij het grootste gedeelte aan hunne heerschappij onderwierpen. Deze inval deed de meeste oorspronke­ lijke inwoners naar de kusten van Klein-Azie en de eilanden verhuizen; na deze volksverhuizing kwam er geen ,groote verandering meer in de woonplaatsen der verschillende bewoners van Griekenland. Toen bijna overal de heerschappij in de handen der Hellenen was gekomen, begonnen de onderworpen volken zich ook Hellenen te noemen, en dit is later de gewone naatn geworden, waarmede de volkeren van Griekenland zich als een geheel aanduidden; bij Homerus heeten zij echter gewoonlijk nog Achaeers (hoogst waarschijnlijk de edelen), ook Danaers of Argiven. Eerst door de Romeinen is de naam van Grieken, Graeci (rpcwtOi) in gebruik ge­ komen, waarschijnlijk omdat zij in deze landstreken het eerst met dezen in Epirus of Aetolie wonenden volksstam in aanraking zijn gekomen. d" Uit de pelasgische tijden bestaan in Griekenland nog vele overblijfselen, zooals de vestingwerken van Tiryns en Mycene (beide in Argolis), bij welke laatste plaats de bekende Leeuwenpoort en de zoogenaamde· Schatka­ mer van Atreus nog ieders be wondering opwekken. Doch behalve door deze groote werken van bouwkunst en talrijke andere overblijfselen, die bewijzen, dat daar eens machtige gebieders over eene arbeidzame bevolking hebben geheerscht, wordt onze aandacht niet minder getrokken door de vele legenden uit de grijze oudheid, die aan de zangers der nakomelingschap Ilene onuitputbare stof aanboden, om hunne denkbeelden in steeds boeienden vorm voor te stellen. Uit eene oppervlakkige kennismaking met de liederen van Homerus blijkt het reeds duidelijk, dat de gebeur­ tenissen, die hij bezingt, tot een veel vroegeren tijd dan tot den zijnen behooren, en dat de heIden, die hij ons voorstelt, mannen zijn geweest van een veel kloeker voorgeslacht. Beiden, de overblijfsels zoowel van de kunst· in het algemeen als van de dichtkunst in het bijzonder, wijzen ons terug op een tijd. waarin Griekenlands bewoners nog in hun gemeenschappelijk aziatisch vaderland onder eene verwante bevolking woonden, van wie zij zich later echter meer en meer vervreemdden, totdat zij haar eindelijk als barbaren tegenover zich stelden. Ook als men geen geloof slaat aan de verhalen van volkplantingen van Phoeniciiirs of Aegyptenaars onder Cadmus, Danaiis en Cecrops in sommige gedeelten van Griekenland gevestigd, kan men toch niet ontkennen, dat vreemde beschaving, en inzonderheid die der Phoe­ niciers, reeds vroeg op de Grieken eenigen invloed gehad heeft.
Recommended publications
  • Classical Studies Classical
    Over three centuries of centuries publishing three scholarly Over Classical Studies catalog 2020 Contents Highlighted Titles 1 Online Resources 13 Reference Works 15 Greek and Latin Literature 20 Classical Reception 23 Ancient History 29 Companions In Classical Studies 31 Archaeology, Epigraphy (see page 46) (see page 23) (see page 21) and Papyrology 33 Ancient Philosophy 35 Ancient Science and Medicine 36 Late Antiquity 38 Early Christianity 39 Related Titles 43 Journals 49 Contact Info (see page 24) (see page 23) (see page 24) Brill Open Brill offers its authors the option to make (see page 26) (see page 23) (see page 27) their work freely available online in Open Access upon publication. The Brill Open publishing option enables authors to comply with new funding body and institutional requirements. The Brill Open option is available for all journals and books published under the imprints Brill and Brill Nijhoff. More details can be found at brill.com/brillopen Rights and Permissions Brill offers a journal article permission (see page 28) service using the Rightslink licensing To stay informed about Brill’s Classical Studies programs, solution. Go to the special page on the you can subscribe to one of our newsletters at: Brill website brill.com/rights for more brill.com/email-newsletters information. Brill’s Developing Countries Program You can also follow us on Twitter and on Facebook. Brill seeks to contribute to sustainable development by participating in various Facebook.com/BrillclassicalStudies Developing Countries Programs, including Research4Life, Publishers for Development Twitter.com/Brill_Classics and AuthorAID. Every year Brill also adopts a library as part of its Brill’s Adopt a Library Visit our YouTube page: Program.
    [Show full text]
  • University of Cincinnati
    U UNIVERSITY OF CINCINNATI Date: May 15, 2009 I, Kristine M. Trego , hereby submit this original work as part of the requirements for the degree of: Doctorate of Philosophy in Classics It is entitled: Plutarch's Story of Agesilaos; A Narratological Commentary Student Signature: Kristine M. Trego This work and its defense approved by: Committee Chair: Holt Parker Peter van Minnen Kathryn Gutzwiller Approval of the electronic document: I have reviewed the Thesis/Dissertation in its final electronic format and certify that it is an accurate copy of the document reviewed and approved by the committee. Committee Chair signature: Holt Parker Plutarch’s Story of Agesilaos; A Narratological Commentary A dissertation submitted to the Division of Research and Advanced Studies of the University of Cincinnati in partial fulfillment of the requirements for the degree of Doctorate of Philosophy (Ph.D.) in the Department of Classics of the College of Arts and Sciences 2009 by Kristine M. Trego B.A., University of South Florida, 2001 M.A. University of Cincinnati, 2004 Committee Chair: Holt N. Parker Committee Members: Peter van Minnen Kathryn J. Gutzwiller Abstract This analysis will look at the narration and structure of Plutarch’s Agesilaos. The project will offer insight into the methods by which the narrator constructs and presents the story of the life of a well-known historical figure and how his narrative techniques effects his reliability as a historical source. There is an abundance of exceptional recent studies on Plutarch’s interaction with and place within the historical tradition, his literary and philosophical influences, the role of morals in his Lives, and his use of source material, however there has been little scholarly focus—but much interest—in the examination of how Plutarch constructs his narratives to tell the stories they do.
    [Show full text]
  • Hades: Cornucopiae, Fertility and Death1
    HADES: CORNUCOPIAE, FERTILITY AND DEATH1 Diana Burton (Victoria University of Wellington) The depiction of Hades in myth is fairly unrelenting in its gloom, and this is very much the most influential version today, as may be seen by the incarnations of Hades in modern movies; here he appears as pallid and miserable, or fiery and vengeful, but is never actually seen as enjoying himself. Hades shares the characteristics of his realm. And Hades’ domicile is seen as dim, dank and generally lacking in those things that give the greatest pleasure to the living – food, drink, sex. The fact that other gods do not enter Hades has not only to do with the antipathy between death and immortality, but also emphasises the absence of things that are under their control: Aphrodite’s love and sex, Dionysos’ wine and good cheer, the food given by Demeter. Hades is notoriously the god who receives no cult. This is not entirely correct, though it almost is. Pausanias, who is as usual our best source for this sort of thing, lists several examples of statues or altars in Greece which seem to imply some kind of cult activity, usually in someone else’s sanctuary. So for example Hades has a statue along with those of Kore and Demeter in a temple on the road near Mycenae; he has an image in the precinct of the Erinyes in Athens; he has an altar under the name of Klymenos (whom Pausanias specifically equates with Hades) in Hermione in the Argolid.2 And there are a few other places.3 The one real exception seems to have been in Elis, where he had a temple and sanctuary; although even here, the temple was opened only once a year – because, Pausanias supposes, ‘men too go down only once to Hades’ – and only the priest was permitted to enter.4 It is interesting to note that Pausanias specifically says that the Eleans are the only ones to worship (τιμσιν) Hades – which makes one wonder how he would classify the sacrifices to Klymenos.
    [Show full text]
  • Dedications for the Hero Ptoios in Akraiphia, Boeotia’
    Giovagnorio, F. (2018); ‘Dedications for the Hero Ptoios in Akraiphia, Boeotia’ Rosetta 22: 18 - 39 http://www.rosetta.bham.ac.uk/issue22/Giovagnorio.pdf Dedications for the Hero Ptoios in Akraiphia, Boeotia Francesca Giovagnorio Alma Mater Studiorum Bologna Abstract The paper will present all the epigraphic evidence connected to this cult, in order to understand his evolution during the centuries and, above all, his persistence in the sacred sphere even after the introduction of the cult of Apollo in the principal area of the city of Akraiphia, called Perdikovrysi. The analysis of the inscriptions will be accompanied by a short section focused on the description of the archaeological site and the literary traditions about the genealogy of the hero. This paper aims to provide a preliminary analysis of the hero Ptoios cult in Akraiphia, examined on the basis of the all the votive dedications found, and studied with a brief commentary. Keywords: votive inscriptions, Boeotia, hero Ptoios, community, Akraiphia. 18 Introduction This paper will examine the sanctuary complex of the hero Ptoios inspecting, in particular, the epigraphic production of the city of Akraphaia in Boeotia during the Late Archaic period, in order to divulge the importance of the hero in this city and to understand its symbology regarding the socio-political situation of the city at the time. The inscriptions, which will be presented below, have been examined previously with the aim of this paper being, in fact, to present them all in a unitary perspective, to make clear the formularity of dedication and also the ‘manipulation’ of the epigraphy in relation to the local and regional political dynamics.
    [Show full text]
  • Numismata Graeca; Greek Coin-Types, Classified For
    NUMISMATA GRAEGA GREEK COIN-TYPES CLASSIFIED FOR IMMEDIATE IDENTIFIGATION PROTAT BROTHEHS, PRINTERS, MACON (fRANCe) . NUMISMATA GRAEGA GREEK GOIN-TYPES GLASSIFIED FOR IMMEDIATE IDENTIFICATION BY L. ANSON TEXT OF PART II WA R uftk-nM.s, "X^/"eetp>oi:is, -A.rm.oiJLirs, JStandarcis, etc. ARROW, AXE, BOW, GAESTUS, CLUB, DAGGER, HARPA, JAWBONE, KNIFE, LANCE, QUIVER, SCABBARD, SLING, SPEAR, SWORD, CUIRASS, GREAVES, HELMET, SHIELD, STANDARDS, VEXILLA, TROPHIES <.0^>.T^ vo LONDON 61, REGENT STREET, W. 1911 CI RCx> pf.2 ARROW No. ARROW No. ARROW Mkiai Xo. Placic Obverse \Vt. Di.;> n.vri- PiATi: Si/i; Arrow-liead 17» Praeiieste. Buiich of grapes. AiTOw-head. ,€..85 176 B. M. Ilalv, p. 60, 21 11.40 ' Central ^ No 13. Garrucci, 3/. Italtj. /. , p. 22, No 6. - 872 18 P o 1 y r h e ro AYPHNI ON. lUiHs POAY- Arrow-head. i\. 8 Drachm. B. c. B. M. Crete, etc, liliet. r. d. .5.63 830- nium. head hnund with INHd ; b. of 20 p.67, No9. Crete 280. 19 Bull'shead; b. of d. O n Arrow-head, upwards. .E.65 ,, No 13. Y A 16 •20 Round shield, in cenlre n O Arrow-head, upwards. Ai.Ab p. t)8, No 17. of which huil's head 11 ; A Y b. of d. B. C. Babelon, Inv. Wad- •20^' Pnisias I Horse"s head. BAZIAE Arrow-head. 228- dinglon, p. 31, Bithynia. npoYZ 12 180 Noa68. 21 Uncertain. Beardless head of Ilera- EJ to r. Arrow head. AL. 7 I m hoo f, Mon. Gr., Asia Minor. kles r., Iion's skin licd 18 p.
    [Show full text]
  • Political Parthenoi: the Social and Political Significance of Female Performance in Archaic Greece
    Political Parthenoi: The Social and Political Significance of Female Performance in Archaic Greece Submitted by James William Smith to the University of Exeter as a thesis for the degree of Doctor of Philosophy in Classics, February 2013 This thesis is available for Library use on the understanding that it is copyright material and that no quotation from the thesis may be published without proper acknowledgement. I certify that all material in this thesis which is not my own work has been identified and that no material has previously been submitted and approved for the award of a degree by this or any other University. Signature: ………………………………………………………….. i Abstract This thesis will explore how social and political conditions in archaic Greece affected the composition of poetry for female choral performance. My primary source material will be the poetry of Alcman and Sappho. I examine the evidence suggesting that poems by both Alcman and Sappho commented on political issues, using this as a basis to argue that women in archaic Greece may have had a more vocal public presence that has previously been imagined. Rather than viewing female performance as a means of discussing purely feminine themes or reinforcing the idea of a disempowered female gender, I argue that the poetry of Alman and Sappho gives parthenoi an authoritative public voice to comment on issues in front of the watching community. Part of this authority is derived from the social value of parthenoi, who can act as economically and socially valuable points of exchange between communities, but I shall also be looking at how traditional elements of female performance genre were used to enhance female authority in archaic Sparta and Lesbos.
    [Show full text]
  • Trends in Classics
    2014!·!VOLUME 6!· NUMBER 2 TRENDS IN CLASSICS EDITED BY Franco Montanari, Genova Antonios Rengakos, Thessaloniki SCIENTIFIC COMMITTEE Alberto Bernabé, Madrid Margarethe Billerbeck, Fribourg Claude Calame, EHESS, Paris Philip Hardie, Cambridge Stephen Harrison, Oxford Stephen Hinds, U of Washington, Seattle Richard Hunter, Cambridge Christina Kraus, Yale Giuseppe Mastromarco, Bari Gregory Nagy, Harvard Theodore D. Papanghelis, Thessaloniki Giusto Picone, Palermo Kurt Raaflaub, Brown University Bernhard Zimmermann, Freiburg Brought to you by | Staatsbibliothek zu Berlin Preussischer Kulturbesitz Authenticated Download Date | 11/7/14 11:19 PM ISSN 1866-7473 ∙ e-ISSN 1866-7481 All information regarding notes for contributors, subscriptions, Open access, back volumes and orders is available online at www.degruyter.com/tic Trends in Classics, a new journal and its accompanying series of Supplementary Volumes, will pub- lish innovative, interdisciplinary work which brings to the study of Greek and Latin texts the insights and methods of related disciplines such as narratology, intertextuality, reader-response criticism, and oral poetics. Trends in Classics will seek to publish research across the full range of classical antiquity. Submissions of manuscripts for the series and the journal are welcome to be sent directly to the editors: RESPONSIBLE EDITORS Prof. Franco Montanari, Università degli Studi di Genova, Italy. franco. [email protected], Prof. Antonios Rengakos, Aristotle University of Thessaloniki, Greece. [email protected] EDITORIAL
    [Show full text]
  • Ὑμετέρη Ἀρχῆθεν Γενεή: Redefining Ethnic Identity in the Cult Origins and Mythical Aetiologies of Rhianus’ Ethnographical Poetry
    Graeco-Latina Brunensia 24 / 2019 / 1 https://doi.org/10.5817/GLB2019-1-13 ὑμετέρη ἀρχῆθεν γενεή: Redefining Ethnic Identity in the Cult Origins and Mythical Aetiologies of Rhianus’ Ethnographical Poetry Manolis Spanakis (University of Crete) ČLÁNKY / ARTICLES Abstract This is a meticulous survey about foundation stories, cult origins and mythical Aetia in Rhianus’ ethnographic poetry. During the Hellenistic period, interest in aetiology became very strong and there was an increasing focus on obscure and local stories from all over the Greek world and beyond. Harder (2012: p. 25) claims that as “the world became larger the need for a shared Greek past became stronger as well”. Rhianus of Crete was a Hellenistic epic poet and gram- marian of the second half of the third century BC. My contribution aims to give a fresh reread- ing of the poetic fragments and suggests that Rhianus chose places and myths that Greeks of the third century BC, and especially immigrants to Egypt, Syria or Italy, would enjoy reading because they were reminded of mainland Greece and their Greek identity. Both genealogy and aetiology leap from the crucial beginning, be that a legendary founder or one-time ritual event, to the present with a tendency to elide all time in between. The powerful aetiological drive of Rhianus’ ethnography works to break down distance and problematize the nature of epic time. In Rhianus’ aetiologies, we find a strong connection between the narrative present and the mythical past as a “betrayal” of the Homeric tradition. The absolute devotion to the past in Homer collapses in Rhianus’ aetiology, where we find a sense of cultural continuation.
    [Show full text]
  • Theepigraphyand Historyofboeotia
    The Epigraphy and History of Boeotia New Finds, New Prospects Edited by Nikolaos Papazarkadas leiden | boston This is a digital offprint for restricted use only | © 2014 Koninklijke Brill NV Contents Preface ix Abbreviations xi List of Contributors xii Introduction 1 section i Boeotian History: New Interpretations 1 Ethnic Identity and Integration in Boeotia: The Evidence of the Inscriptions (6th and 5th Centuries bc) 19 Hans Beck 2 Creating a Common Polity in Boeotia 45 Emily Mackil 3 ΕΧΘΟΝΔΕ ΤΑΣ ΒΟΙΩΤΙΑΣ: The Expansion of the Boeotian Koinon towards Central Euboia in the Early Third Century bc 68 Denis Knoepfler 4 Between Macedon, Achaea and Boeotia: The Epigraphy of Hellenistic Megara Revisited 95 Adrian Robu 5 A Koinon after 146? Reflections on the Political and Institutional Situation of Boeotia in the Late Hellenistic Period 119 Christel Müller section ii The New Epigraphy of Thebes 6 The Inscriptions from the Sanctuary of Herakles at Thebes: An Overview 149 Vasileios L. Aravantinos This is a digital offprint for restricted use only | © 2014 Koninklijke Brill NV viii contents 7 Four Inscribed Bronze Tablets from Thebes: Preliminary Notes 211 Angelos P. Matthaiou 8 Two New Epigrams from Thebes 223 Nikolaos Papazarkadas 9 New Inscribed Funerary Monuments from Thebes 252 Margherita Bonanno-Aravantinos section iii Boeotian Epigraphy: Beyond Thebes 10 Tlepolemos in Boeotia 313 Albert Schachter 11 Digging in Storerooms for Inscriptions: An Unpublished Casualty List from Plataia in the Museum of Thebes and the Memory of War in Boeotia
    [Show full text]
  • Panels & Abstracts
    THE CLASSICAL ASSOCIATION ANNUAL CONFERENCE 2018 Friday 6–Monday 9 April hosted by The School of Archaeology & Ancient History University of Leicester PANELS & ABSTRACTS Website: http://www.le.ac.uk/classical-association-2018 E-mail: [email protected] CONTENTS 1 SUBMITTED PANELS 1 2 COMPILED PANELS 14 3 PAPERS (INCLUDING RESPONSES) 16 4 POSTERS 96 5 WORKSHOPS 100 1 SUBMITTED PANELS Arranged by title. Abstracts of papers making up these panels are in section 3. [A Magnificent Seven, see under ‘M’] Aristocracy and Monetization M. 9 Convener: Gianna Stergiou (Hellenic Open University) Archaic Communities M. 11.30 Chair: Douglas Cairns (Glasgow) Convener and Chair: Kate Caraway (Liverpool) Speakers: Vayos Liapis, Richard Seaford, Gianna Stergiou, Speakers: Kate Caraway, Paul Grigsby, Serafina Nicolosi Marek Węcowski This panel interrogates the idea of the archaic Greek The wealth of the traditional Greek aristocracy, consisting community by focusing on the ways in which individuals principally in ownership of large estates, contributed interacted with one another. Traditionally archaic Greek (together with the prestige of hereditary nobility) to the communities have been approached through a establishment of personal power and status through a developmental, teleological prism that seeks to system of gift-giving. With the advent of money to the structuralise the emergence of the Greek polis. One Greek city-states, and especially with the issue and rapid result of this approach is a focus on the appearance of spread of coinage, the old system of ‘long-term organisational and institutional features—especially the transactions’ came under threat. One of the most political—of the archaic community (e.g.
    [Show full text]
  • Thebes and the Boeotian Constitutions
    THE DANCING FLOOR OF WAR A study of Theban imperialism within Boeotia, ca. 525–386BCE Alex Wilson A thesis submitted to Victoria University of Wellington in fulfilment of the requirement for the degree of Master of Arts in Classics 2013 School of Art History, Classics and Religious Studies THE DANCING FLOOR OF WAR: A STUDY OF THEBAN IMPERIALISM WITHIN BOEOTIA, CA. 525–386BCE This thesis is a reexamination of Thebes’ relationship with the neighbouring Greek poleis (city states) of Boeotia in early Greek history, including but not limited to the so-called Boeotian League or Confederation. Although it is generally acknowledged that Thebes was the dominant city of Boeotia in the Archaic and Classical Periods, scholarly opinion has varied on how to classify Thebes’ dominance. At some point in the period considered here, the Boeotian states gathered themselves together into a regional collective, a confederation. The features of this union (in which Thebes was the leading participant) obscure Thebes’ ambitions to subjugate other Boeotian states. I argue here that it is appropriate to define Thebes’ relationship with Boeotia as imperialist. I begin with a methodological consideration of the application of imperialism to ancient Greek history. The thesis considers in the first chapters three stages of development in Theban imperialism: firstly an early period (ca. 525) in which Thebes encouraged nascent Boeotian ethnic identity, promoting its own position as the natural leader of Boeotia. Secondly, a period (ca. 525–447) in which a military alliance of Boeotian states developed under the leadership of Thebes. Thirdly, a period which was the earliest true form of the Boeotian Confederation, contrary to scholarship which pushes the date of the Boeotian collective government back to the sixth century.
    [Show full text]
  • Chapter 4 Federal Sanctuaries
    CHAPTER 4 FEDERAL SANCTUARIES Introduction Every collective in Greek antiquity had a religious dimension. The identity of groups as diverse in size, function and orientation as the Delphian Labyads, Athenian Boule and the Delian League was expressed at some level through cult. Federal leagues were no different. In this chapter, I consider the two major federal sanctuaries of Thessaly, those of Athena Itonia at Philia and Zeus Eleutherios at Larissa, together with the cult conducted therein.1 I designate as federal sanctuaries those sanctuaries which received some form of symbolic or material investment by a koinon or related federal structure. The investment could take forms as diverse as the publication of league documents in a particular sanctuary or federal sponsorship of a religious festival. There is a temporal dimension to this investment, however: I am most concerned with those sanctuaries that show evidence of repeated investment through time. These sanctuaries need not be “capitols” in any modern sense,2 nor should they be freighted with the symbolism of the Archaic ethnos.3 They were, quite simply, cult places where federal identity was expressed.4 In theory, any sanctuary could become, i.e., could be constructed as, a federal sanctuary: In practice, very few did. 1 I also consider the substantial evidence that the sanctuary of Athena Itonia at Iton was federal. In Chapter 5, I will discuss the possibility that the sanctuary of Ennodia at Pherai was federal. 2 For a useful discussion of the problem of the federal capitol, cf. Mackil 2003: 134-8. 3 Cf. Morgan 2003: passim.
    [Show full text]