Parlement 2006 261006 27-10-2006 13:21 Pagina 144

Afscheid van Mister In memoriam Wim Duisenberg (1935-2005)

Bruno de Haas en Cees van Lotringen

Wim Duisenberg had eigenlijk maar één ding veranderd bij (DNB) toen hij in 1982 de legendarische opvolgde als president, zei hij zelf. Hij had van de gesloten centrale bank een instelling gemaakt die communiceerde met de samenleving, die uitlegde aan burgers wat haar missie was. Gezag moest je sinds de jaren zestig verdienen, je kreeg het niet meer cadeau, oordeelde hij. Daarom gaf Duisenberg opdracht om brochures te schrijven, als eerste: Hoedster van de gulden. Taken en werkwijze van De Nederlandsche Bank. Ook liet hij de pakhuizen van DNB inrichten als museum. De persconferentie bij de presenta- tie van het jaarverslag van DNB was niet langer off the record en hij gaf meer interviews. Duisenberg besefte dat een centrale bank geen prijsstabiliteit kon bereiken zonder maat- schappelijk draagvlak. Hij investeerde bewust in het smeden van dat draagvlak. Dat kon hij als geen ander, door zijn uitstraling en zijn vermogen om moeilijke economische onderwer- pen op een eenvoudige manier te presenteren. Alleen Jelle Zijlstra en hoogleraar Jan Pen konden dat even goed, vond hij zelf. Onvermoeibaar benadrukte hij het belang van prijssta- biliteit, een onafhankelijke centrale bank en gezonde overheidsfinanciën. Duisenberg dankte zijn presidentschap van DNB aan zijn optreden als minister van Financiën in het kabinet-Den Uyl, dat van 1973 tot 1977 regeerde. Duisenbergs benoeming als minister kwam uit de lucht vallen. Begin jaren zeventig was hij een tamelijk anonieme hoog- leraar macro-economie aan de Universiteit van . Toen Den Uyl een schaduwkabi- net wilde formeren voor de verkiezingen van 1973, zocht hij een PvdA’er met een financieel solide uitstraling. Die waren zeldzaam. D’66-leider Hans van Mierlo tipte Den Uyl over de verstandige hoogleraar Duisenberg, die tot het schaduwkabinet toetrad zonder te verwachten dat de linkse coalitie die Den Uyl gesmeed had bij de verkiezingen aan de macht zou komen. Toch gebeurde dat en de 38-jarige Duisenberg werd minister, een periode die hij later als de zwaarste uit zijn leven zou typeren. Halverwege deze kabinetsperiode, in de zomer van 1975, vond een beslissende gebeurtenis plaats. Zijn ambtenaren overtuigden Duisenberg ervan dat de overheidsbegroting zonder maatregelen zou ontsporen. In het kabinet stelde Duisenberg de beruchte eenprocentsnorm voor, die inhield dat het aandeel van de collectieve sector in het nationale inkomen jaarlijks niet meer dan één procent mocht toenemen. Hoewel dit geen bezuiniging in de moderne zin van het woord was, maar slechts een beperking van het tempo waarmee de collectieve uitgaven mochten toenemen, zette Duisenberg daarmee een rem op de ambities van het kabinet. In een slopend gevecht, waarin de minister van Financiën het vrijwel alleen tegen de rest van het kabinet – inclusief de premier – moest opnemen, lukte het Duisenberg om de eenprocentsnorm aanvaard te krijgen. Het was deze prestatie, én de vol- harding waarmee Duisenberg deze norm verdedigde, die hem in de ogen van Zijlstra kwali- ficeerde als de nieuwe president van DNB. Dat gebeurde in 1982, onder het kabinet-Van Agt- Wiegel, geen partijgenoten.

144 Parlement 2006 261006 27-10-2006 13:21 Pagina 145

AFSCHEID VAN MISTER EURO

De periode die Duisenberg overbrugde tussen ministerschap en presidentschap van DNB was een minder gelukkige in zijn leven. Na de verkiezingen van 1977 kwam de PvdA, ondanks een winst van tien zetels, in de oppositie terecht. Duisenberg nam na deze ‘overwinningsneder- laag’ plaats in de bankjes van het parlement, maar voelde zich geen moment thuis in de rol van controleur. ‘In de oppositie… ja, dat geeft me een buitengewoon katterig gevoel,’ erkende hij in 1978 in een interview. ‘Van de ene dag op de andere kom je van een positie waarin je de hele dag beslissingen neemt, in een situatie terecht waarin je je bezighoudt met – zoals Den Uyl het formuleert – het verplaatsen van lucht een groot deel van de dag.’1 Hij herhaalde daarmee wat hij als minister had gezegd over het werk in de Tweede Kamer. ‘Het lijkt me een verschrikkelijk frustrerende bezigheid… En als je dan, zoals ik, een doener bent en je hebt een aantal jaren ervaring als minister ook nog een beetje (…) gevoel voor een managersfunctie, dan lijkt het mij ongelooflijk moeilijk om in de Kamer te zitten.’2 Duisenberg verwisselde zijn Haagse functie al snel voor een bestuursfunctie bij de . Voor een commerciële bank bleek hij echter te veel een man van de publieke zaak. Zijn voordracht voor het president- schap van DNB kwam in 1981 als geroepen. Duisenberg had een zwaar begin als president van DNB. Toen hij aantrad, werd hij gecon- fronteerd met een crisis bij de hypotheekbanken. Eén bank, de Tilburgsche Hypotheekbank, viel zelfs niet meer te redden. Verder besloot het kabinet-Lubbers in 1983 tegen het advies van Duisenberg en minister van Financiën Ruding in om de gulden te devalueren tegenover de D- mark. Paradoxaal genoeg versterkte deze nederlaag achteraf gezien Duisenbergs positie als bewaker van de harde gulden, omdat iedereen zag hoe dit besluit op financiële markten werd afgestraft met een hogere rente. In de vijftien jaar dat Duisenberg president van DNB was, kwam de positie van de gulden nooit meer onder druk te staan, ook niet tijdens de valutacri- sis die het Europees Monetair Stelsel in 1992-1993 teisterde. Als president van DNB werkte Duisenberg mee aan de totstandkoming van de Europese economische en monetaire unie (EMU) en de invoering van de euro. Als lid van het Delors- comité speelde hij een belangrijke rol als makelaar tussen de onwillige president van de Bundesbank, Karl-Otto Pöhl, en de Franse voorzitter van de Europese Commissie. Duisenberg was een overtuigde Europeaan en voorstander van monetaire eenwording, mits aan een aantal voorwaarden werd voldaan: de Europese Centrale Bank (ECB) moest onafhan- kelijk zijn en prijsstabiliteit als hoofddoelstelling hebben, terwijl de overheden van deelne- mende lidstaten geen hoog begrotingstekort of overheidsschuld mochten hebben. Vanaf het moment dat het Verdrag van Maastricht in december 1991 werd aanvaard, geloofde hij dat de euro er zou komen. Toch zei hij nee toen hem halverwege de jaren negentig werd gevraagd om president van het Europees Monetair Instituut te worden, de kwartiermaker van de ECB. Het zag er niet naar uit dat de EMU al in 1997 zou beginnen, en in 1999 zou Duisenberg één jaar voor zijn pensi- oengerechtigde leeftijd zitten. Uiteindelijk wisten de president van de Bundesbank, Hans Tietmeyer, en zijn tweede man bij DNB, , hem ervan te overtuigen dat het presi- dentschap van de ECB een historische functie was waarvoor Duisenberg geknipt was. Hij was hij de personificatie van monetaire stabiliteit geworden, iemand die de euro aan de Europese bevolking kon verkopen. Verder had hij in het Europese circuit aangetoond een knappe bestuurder te zijn die met respect voor ieders positie in staat was besluiten te nemen. Iedereen was het erover eens dat Duisenberg de eerste president van de ECB moest worden. Iedereen, behalve de Franse president Chirac, die vond dat het een Fransman moest zijn. De politieke

145 Parlement 2006 261006 27-10-2006 13:21 Pagina 146

BRUNO DE HAAS EN CEES VAN LOTRINGEN

Wim Duisenberg [Foto: ANP].

strijd over het aantreden van Duisenberg, en vooral de datum waarop hij zou aftreden, heeft aanvankelijk een schaduw geworpen over zijn presidentschap van de ECB. Toch maakte hij vrij snel duidelijk dat hij geen tussenpaus was, maar dé president en Mister Euro. Met zijn ken- merkende directheid en openhartigheid positioneerde hij de ECB en de euro in de wereld. Net als tijdens zijn presidentschap van DNB gaf hij duidelijke antwoorden op persconferenties. Op die manier gaf hij de euro een gezicht. Onvermijdelijk maakte hij soms uitglijers, die hem vooral in de Angelsaksische pers ongenadig hard werden aangerekend. Bijvoorbeeld toen hij, kort na steunaankopen in 2001, eerlijk antwoordde dat in het hypothetische geval dat de euro weer wegzakte na een aanslag in het Midden-Oosten, nieuwe steunaankopen onwaarschijn- lijk waren. Het antwoord was correct maar fout: centrale bankiers horen niet te praten over interventies. Duisenberg was in dit opzicht echter een onconventionele centrale bankier. In de financiële pers is altijd de meeste aandacht uitgegaan naar het monetaire beleid van de ECB. Duisenberg zelf heeft altijd benadrukt dat het uitstippelen van het rentebeleid relatief het

146 Parlement 2006 261006 27-10-2006 13:21 Pagina 147

AFSCHEID VAN MISTER EURO

gemakkelijkste onderdeel van zijn werk als ECB-president was, omdat nationale belangen daar nauwelijks een rol speelden in de bestuursvergaderingen. Duisenberg stimuleerde dit door de introductie van de Nederlandse gewoonte om besluiten bij consensus te nemen, en niet door stemmingen. Zo smeedde hij een gezelschap van prima donna’s tot een team. Het zwaarst vond hij de dossiers waar nationale belangen tegenover elkaar stonden (zoals de verdeling van de monetaire inkomsten, de toewijzing van drukorders voor bankbiljetten, de rotatie van stemrechten na uitbreiding van het eurogebied) of waar de ECB tegenover de nationale centrale banken stond. Juist bij deze dossiers dwong hij bewondering af door met engelenge- duld naar compromissen te blijven zoeken. Ook na zijn afscheid als president van de ECB volgde Duisenberg het wel en wee van de euro met grote belangstelling. Als president van de ECB was hij nog meer Europeaan geworden dan hij al was. Duisenberg constateerde tevreden dat de euro aan kracht won, zoals hij altijd had voorspeld, al wist hij nooit wanneer dit zou gebeuren. Enigszins verbaasd, en licht teleur- gesteld, was hij over het heimwee van Nederlanders naar de gulden, want de euro was er volgens hem gekomen om te blijven.

Noten

1 Wouter Gortzak (red.), De kleine stappen van het kabinet-Den Uyl. Gesprekken met PVDA- bewindslieden (Deventer 1978). 2 Interview met Frank Nypels en Kees Tamboer in: Haagse Post, 11 jan. 1975.

147