3. Hr. Ms. Utrecht

Kortenaer (F 812) veelvuldig langs de zuidkust. Tijdens één van de laatste patrouilles van de Hr. Ms. Utrecht wordt op 14 mei 1962 bij Fak-Fak een prauw met twintig infiltranten aangehouden. Aanvankelijk zal de D 817 op 31 mei terugkeren naar Nederland, maar het vertrek wordt uitgesteld. Op 25 juni 1962 vertrekt de Utrecht dan toch vanuit Hollandia naar Nederland. De thuisreis gaat onder andere via Hawaï, San Diego, het Panamakanaal, Curaçao en de Azoren. Op 10 augustus 1962 is Hr. Ms. Utrecht terug in Den Helder. Na groot onderhoud komt Hr. Ms. Utrecht begin 1963 weer in de vaart, wordt ingedeeld bij Smaldeel 1 en vervult weer de destijds gebruikelijke taken van de Koninklijke Marine. Eind 1965 wordt Hr. Ms. Utrecht toegevoegd aan de reservevloot. Hr. Ms. Utrecht zal pas op 23 juni 1971 weer in dienst worden gesteld. Intussen is zij als eerste onderzeebootjager van de Frieslandklasse omgebouwd voor het stoken van dieselolie in plaats van stookolie. Van begin juli tot eind december 1971 zijn er proeven en stookproeven op de Noordzee. Ook maakt de D 817 een vaartocht om Groot-Brittannië heen, waarbij de havens van Newcastle upon Tyne en Dublin worden aangedaan.

3.b.2. Stationsschip te Curaçao In de jaren zeventig van de 20e eeuw doen de onderzeebootjagers van de Frieslandklasse bij toerbeurt dienst als stationsschip op Curaçao, waarbij zij ook diverse (ei)landen in het Caribisch gebied bezoeken. In 1973 is Hr. Ms. Utrecht voor het eerst aan de beurt voor zo’n Westterm, die circa acht maanden duurt. Op 18 april 1973 komt Hr. Ms. Utrecht aan te Willemstad, Curaçao. Foto 245 Hr. Ms. Utrecht loopt Willemstad binnen Na terugkeer uit de West, begin december 1973, hervat Hr. Ms. Utrecht begin 1974 weer haar reguliere taken. Tijdens een opwerkprogramma bij Portland komt de D 817 eind januari 1975 tijdens het olieladen op zee in aanvaring met de Britse tanker RFA Tideflow. Na een noodreparatie op zee wordt de schade hersteld in Den Helder en wordt de Hr. Ms. Utrecht klaargemaakt voor haar tweede Westterm, waarvoor zij op 21 april 1975 vertrekt uit Den Helder. Op 7 mei 1975 komt Hr. Ms. Utrecht weer aan te Willemstad. Na haar tweede Westterm in 1975 gaat Hr. Ms. Utrecht voor een periode van meer dan een jaar in onderhoud en wordt pas op 26 augustus 1977 weer in dienst gesteld. De D 817 hervat dan haar normale vaarprogramma’s in nationaal- en NAVO-verband, in aanloop naar haar derde Westterm in 1978. In 1978 is Hr. Ms. Utrecht dus weer terug aan de Rimasteiger van de Marinebasis Parera op Curaçao. Tijdens een beleefdheidsbezoek aan St. Lucia loopt het schip schade op aan de stuurboordschroef, wat een reparatie in het Beatrixdok op Curaçao noodzakelijk maakt. Op 1

175

3. Hr. Ms. Utrecht oktober 1978 is er een feestje aan de Rimasteiger: het is dan 21 jaar geleden dat Hr. Ms. Utrecht in dienst werd gesteld. Eind november 1978 verlaat de D 817 Willemstad voor de laatste keer, na haar derde en laatste Westterm. Weer terug in Den Helder neemt de Hr. Ms. Utrecht opnieuw haar normale taken op. In februari 1980 maakt Hr. Ms. Utrecht haar laatste grotere (oefen)reis, naar de Middellandse Zee. Zo is de Utrecht op 15 februari 1980 met Hr. Ms. Callenburgh (F 808) en Hr. Ms. Rotterdam (D 818) te Barcelona. Op 1 augustus 1980 wordt Hr. Ms. Utrecht te Den Helder definitief uit dienst gesteld.

3.b.3. Verkocht aan Peru Net als zeven van de acht onderzeebootjagers van de Frieslandklasse is ook de D 817 verkocht aan Peru. Op 5 september 1980 is het schip overgedragen aan Peru, dat het op 6 oktober 1980 onder de naam BAP Castilla in dienst stelt. De BAP Castilla heeft boegnummer 71. In 1990 is de BAP Castilla door Peru definitief uit dienst gesteld, maar het schip is dan al een tijdje niet meer in de vaart en wordt gebruikt als onderdelenschip om nog enkele andere gekochte onderzeebootjagers van de Frieslandklasse in de vaart te houden. Na een tijdje te hebben liggen wegroesten is het schip naar verluidt in 1997 gesloopt op het toenmalige sloopstrand in de baai van Ventanilla, iets ten noorden van de Peruaanse marinehaven Callao.

3.b.4. Torpedolanceerbuizen op de D 817 De enige onderzeebootjager van de Frieslandklasse die (korte tijd) uitgerust is geweest met 8 torpedolanceerbuizen is Hr. Ms. Utrecht, in de midscheeps (vier stuks aan bakboord en vier stuks aan stuurboord). Het eerste schip met zo’n buis voor proeflanceringen van Britse Mk 20 torpedo’s was Hr. Ms. Mercuur, daarna is deze buis om te testen geplaatst op de Hr. Ms. Amsterdam. Na deze tests zijn op de Rijkswerf te Den Helder acht lanceerbuizen vervaardigd, en medio 1959 aan boord van Hr. Ms. Utrecht geplaatst. In 1961 zijn de lanceerbuizen enkele maanden na aankomst in Nederlands Nieuw-Guinea te Biak gedemonteerd. Torpedo's heeft de Hr. Ms. Utrecht naar Foto 246 Torpedo lanceerbuizen Nederlands Nieuw-Guinea ook niet meegekregen, wel eind 1960 gelanceerd bij Portland.

176

3. Hr. Ms. Utrecht

De reden dat de buizen van de Utrecht zijn verwijderd is dat de Koninklijke Marine uiteindelijk geen Britse Mk 20 torpedo’s wil hebben, maar Amerikaanse. Daarmee zijn de lanceerbuizen op de Utrecht nutteloos geworden. Als gevolg van de aankoop van de Amerikaanse torpedo’s zijn op de nieuw te bouwen schepen is de MK 32-lanceerinrichting geplaatst en krijgt de marine de MK 44 (elektrisch actief/passief) doelzoekende torpedo en later de MK 46 voorzien van de Ottofuel motor.

Foto 247 Torpedo lancering

177

4. Grasberg mine

4. Grasberg mine

4.a. General Type: open pit. Location: Papua, Indonesia. Owner: Freeport-McMoRan Production year 2009 Copper: 269 kt Gold: 33,3 t Silver: 227 t

Sorong Kaimana Vlakke Hoek Positie Grasberg mijn Merauke

Kaart 5 Kaart Nederlands Nieuw Guinea The Grasberg Mine is the largest and the third largest copper mine in the world. It is located in the province of Papua in Indonesia near Puncak Jaya, the highest mountain in Papua, and it has 19,500 employees. It is majority owned through a subsidiary by Freeport-McMoRan, which owns 90.64% of PT Freeport Indonesia, the principal operating subsidiary in Indonesia, including 9.36% owned through its wholly owned subsidiary, PT Indocopper Investama. The Government of Indonesia owns the remaining 9.36% of PT Freeport Indonesia. FCX operates under an agreement with the Government of Indonesia, which allows Freeport to conduct exploration, mining and production activities in a 24,700-acre area. It also conducts exploration activities in an approximate 500,000-acre area.

179

4. Grasberg mine

4.b. History In 1936, Dutch geologist Jean Jacques Dozy was a member of an expedition that scaled Mount Carstensz, the highest mountain in the Dutch East Indies. While there, he made notes of a peculiar black rock with greenish coloring, and spent several weeks estimating the extent of the gold and copper deposits. In 1939, he filed a report about the Ertsberg (Dutch for “ore mountain”). He was working for Nederlandsche Nieuw Guinea Petroleum Maatschappij (NNGPM), an exploration company formed by Shell in 1935, with 40% Standard Vacuum Oil (Mobil) interest and 20% Far Pacific investments (Chevron subsidiary). In March 1959 the New York Times published an article revealing the Dutch were searching for the mountain source of alluvial gold which had been flowing into the Arafura Sea. Geologist Forbes Wilson, working for the Freeport mining company in August 1959 after reading Dozy's 1936 report, immediately prepared to explore the Ertsberg site. In 1960 the expedition, led by Forbes Wilson and Del Flint, confirmed the huge copper deposits at the Ertsberg. It was financed by Freeport Sulphur, whose directors included Godfrey Rockefeller, Texaco chairman Augustus Long, and Robert Lovett. In 1963, Dutch New Guinea was transferred to Indonesia, and the mine was the first under the new Suharto administration's 1967 foreign investment laws intended to attract foreign investment to Indonesia's then ruined economy. Built at 4,100 metres (14,000 ft) above sea level in one of West Papua's most remote areas, it involved a capital and technology input well beyond Indonesia's resources at the time. Construction cost was $US175 million, $US55 million above the original budget. A 116 km road and pipeline, port, airstrip, power plant and a new town called “Tembagapura” (literally: copper town) were built. It officially opened in 1973 (although the first ore shipment was in December 1972) and was expanded by Ertsberg East, which opened in 1981. Steep aerial tramways are used to transport equipment and people. Ore is dropped 600 metres (2,000 ft) from the mine, concentrated and mixed with water to form a 60:40 slurry. The slurry is then pumped through a 166 km pipeline through mountains, jungle and swamp to the port at Amamapare, dried and shipped. Each tonne of dry concentrate contains 317 kilograms of copper, 30 grams of gold and 30 grams of silver. In 1977 the rebel group Free Papua Movement attacked the mine. The group dynamited the main slurry pipe, which caused tens of millions of dollars in damage, and attacked the mine facilities. The Indonesian military reacted harshly, killing at least 800 people. By the mid-1980s, the original mine had been largely depleted. Freeport explored for other deposits in the area. In 1988, Freeport identified reserves valued at $40 billion at Grasberg (Dutch, “Grass Mountain”), just 3 kilometres (1.9 miles) from the Ertsberg mine. The winding road to Grasberg, the H.E.A.T. (Heavy Equipment Access Trail), was estimated to require $12 million to $15 million to be built. An Indonesian road-builder who had contributed to the Ertsberg road took a bulldozer and drove it downhill sketching the path. The road costed just $2 million when completed. The 2003–2006 boom in copper prices increased the profitability of the mine. The extra consumption of copper for Asian electrical infrastructure overwhelmed copper supply and caused prices to increase from around $1500/ton to $8100/ton ($0.70/lb to $4.00/lb).

180

4. Grasberg mine

4.c. Mine workings Puncak Jaya is the high point of the snow-covered ridge to the east of the mine. The peak is at 4,884 metres (16,024 ft) above sea level. The rim of the open pit is at about 4,270 metres (14,010 ft). The workings include a very large open pit mine, an underground mine and four concentrators. The open pit mine – which forms a mile-wide crater at the surface – is a high-volume, low-cost operation, producing more than 67 million tonnes of ore and providing over 75% of the mill feed in 2006. Ore undergoes primary crushing at the mine, before being delivered by ore passes to the mill complex for further crushing, grinding and flotation. Grasberg’s milling and concentrating complex is the largest in the world, with four crushers and two giant semi-autogenous grinding (SAG) units processing a daily average of 240,000 metric tonnes of ore in 2006. A flotation reagent is used to separate a copper-gold concentrate from the ore. Slurry containing the copper- gold concentrate is delivered by three pipelines to the seaport of Amamapare, over 70 miles away, where it is dewatered. Once filtered and dried, the concentrate – containing copper, gold and silver – is shipped to smelters around the world. The facilities at the port also include a coal-fired power station, which supplies the Grasberg operations.

4.d. Environment Freeport's Contract of Work Area. Deep purple in the river is mine tailings (2003). The concentrator's tailings, generated at a rate of 230,000 tonnes per day, are the subject of considerable environmental concern, as they wash into the Aikwa riverine system and Arafura Sea. Some 130 square kilometres (50 sq mi) (eventually 230 square kilometres (89 sq mi)) of lowland areas along the Aikwa River, are covered by braided sedimentary channels indicative of Kaart 6 Grasbergmijn high sediment load (similar to glacial runoff). Native fish have nearly disappeared from now-turgid waters of the Aikwa River. The overburden (700 kt/d) remains in the highlands, up to 480 m deep and covering 8 square kilometres (3 sq mi). Its acidic runoff, dissolved copper, and the finer material gets washed into the headwaters of the Wanagon River. It settles out along the river course and then into the ocean, and will

181

4. Grasberg mine continue to do so indefinitely. Freeport's official response is that overburden is placed in the highlands as part of its Overburden Management Plan, at “sites capped with limestone and constantly monitored. Tailings are transported to the lowlands in a designated river system. Once reaching the lowlands, they are captured in an engineered system of levees built for that purpose.” Freeport states that its discharges meet regulatory requirements. In 1995, the Overseas Private Investment Corporation (OPIC) revoked Freeport's insurance policy for environmental violations of a sort that would not be allowed in the US. It was the first action of this sort by OPIC, and Freeport responded with a lawsuit against them. Freeport states that this revocation was based on a misunderstanding, the result of a single 1994 visit to Grasberg; the company later underwent an independent environmental audit by Dames & Moore, and passed. In April 1996, Freeport cancelled its policy with the OPIC, stating that their corporate activities had outgrown the policy's limits. However, the OPIC report was later publicly released and exposed gross misrepresentations by Freeport.

4.e. Environmental damage

Foto 248 Satelliet foto Grasbergmijn The mine is located within what used to be a small equatorial mountain glacier. Steepening of slopes related to mining activities, as well as earthquakes and frequent heavy rainfall, have resulted in landslides within the open pit mine. While landscape reclamation projects have begun at the mine, environmental groups and local citizens are concerned with the potential for copper contamination and acid mine drainage from the mine tailings into surrounding river systems, land surfaces, and groundwater.

182

4. Grasberg mine

Freeport argues that its actions meet industry standards, and have been approved by the requisite authorities. Both Freeport and its partner Rio Tinto have been excluded from the investment portfolio of The Government Pension Fund of Norway, the world's second-largest pension fund, due to criticism over the environmental damages caused by the Grasberg mine. Stocks at a value of ca. US$ 870 million were divested from the fund as a result of the decisions.

4.f. Community friction Violent ambushes near the Grasberg mine have occurred as early as 2002, when three contract school teachers were killed in August 2002. Kopassus, the Indonesian Special Forces, allegedly instigated the incident. Starting from 11 July 2009, a string of attacks commenced and lasted more than five days. A Freeport employee, Drew Grant, was one of the fatal casualties of this incident. The 29-year- old Australian Drew Grant was shot and killed while sitting in the back of a car on the way to a game of golf. Indonesian police indicated that Grant was fatally wounded due to the five shots he sustained to the neck, chest and stomach by unknown assailants using military-issue weapons. The attack also killed Freeport security guard named Markus Ratealo and a string of police officers. On 7 April 2011, two Freeport employees were killed when the company car they were traveling in caught fire. Bullets were found inside the car, giving weight to the suspicion that the car was fired on by unknown gunmen. This incident sparked a protest by hundreds of Freeport employees concerned about the security along the jungle road leading up to the mine. The Grasberg mine has been a frequent source of friction in Papua. Possible causes of friction are the mine's environmental impact on Papua, the perceived low share of profits going to local Papuans (Freeport's annual report shows it made $4.1billion in operating profit on revenue of $6.4 billion in 2010) and the questionable legality of the payments made to Indonesian security forces for their services to guard the site. Papua is also the home of Free Papua Movement, a militant organisation whose purpose is to overthrow the current government of Papua and West Papua. The organisation has been blamed for some of the attacks that have happened near the mine.

4.g. Accidents and incidents On May 14, 2013, a training tunnel collapsed trapping at least 33 workers underground. A mine official at the mine said three workers were killed, but the main office in Arizona said there were no fatalities. As of 20 May, 10 miners were rescued and 14 bodies were recovered bringing the total deaths to 17. Eleven other men are believed to be buried under the rubble.

4.h. Strike In July 2011, Papuan copper miners went on strike in support of increasing their wages up from their rate of about $1.50 an hour. As a result of the industrial action, production at the mine halted for a week.

183

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea

5.a. Interview met jhr. mr S.J. van Tuyll van Serooskerken over de kwestie NNG

5.a.1 Inleiding. In 1987 heeft de auteur van dit stuk uitgebreid gesproken en gecorrespondeerd met jhr. mr. S.J. van Tuyll van Serooskerken naar aanleiding van een nota van Van Tuyll die hij had aangetroffen in het archief Drees. In deze nota wordt de onhoudbare situatie beschreven die vier jaar lang heeft bestaan nadat in 1952 als uitkomst van de kabinetsformatie op het departement van Buitenlandse Zaken twee ministers waren benoemd1. Van Tuyll (1905-1994) was Secretaris Generaal op het ministerie van Buitenlandse Zaken van 1952 tot 1965. Hij heeft dus als hoogste ambtenaar van het ministerie van nabij de ontwikkelingen rond de kwestie Nieuw Guinea kunnen aanschouwen. Dhr Van Tuyll is bereid gebleken ook een aantal vragen over de kwestie Nieuw Guinea te beantwoorden.

5.a.2. Intervieuw Hoe kijkt u achteraf terug op het ontstaan van de kwestie Nieuw Guinea? Mijn standpunt was: ‘Het gaat absoluut niet aan die Papoea’s, die voor een deel nog in het stenen tijdperk leven, uit te leveren aan een staat die niet van zins is ook maar iets aan de ontwikkeling van dat volk te doen en daartoe ook niet bij machte is. Om Nederland te verwijten dat wij niets hebben gedaan aan de ontwikkeling van de bevolking, is volstrekt oneerlijk. Pas na de ontwikkeling van de helikopter ontstond de mogelijkheid de Papoea’s te emanciperen. Geen land ter wereld had iets kunnen doen vóór die helikopter was uitgevonden! Het volk behoorde bovendien tot een volstrekt ander ras2 dan de Indonesiërs en het was voor mij ook dan ook helemaal niet vanzelfsprekend dat het, als de soevereiniteit over dat gebiedsdeel moest worden overgedragen, naar Indonesië zou gaan. West-Nieuw Guinea had op den duur samen met het oostelijk deel van het eiland één land moeten worden. Ik ben er zeker Foto 249 van dat dat na een overgangsperiode van een jaar of 20 of 30 best zou zijn gelukt. Ik ben van oordeel dat in de huidige situatie de Papoea’s uiteindelijk een minderheid zullen worden in eigen land. De

1 Wim Kan legde in één van zijn Nieuwjaars conferences uit dat als daar een vraag over kwam, je moest zeggen: “Nederland is een heel klein land, dus we hebben een HEEL groot buitenland”. 2 De Papua’s lijken verwant te zijn aan de Maori’s, de oorspronkelijke bevolking van Australië en Nieuw Zeeland. Een Polynesisch ras dat in het zuidwesten van de Stille Zuidzee leeft. De Indonesische bevolking bestaat uit honderden etnische groepen (300). De meeste Indonesiërs stammen af van Austronesiërs die afkomstig waren van Taiwan. Een ander groot gedeelte van de Indonesiërs stamt af van de Melanesiërs, die vooral in het oosten wonen.

185

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea poging van Nederland om Nederlands Nieuw Guinea op te leiden tot zelfstandigheid had dan ook alle steun verdiend. Ik heb in de kwestie Nieuw Guinea dan ook altijd achter het standpunt van minister Luns3 gestaan. Hebt u er nu achteraf een verklaring voor dat mr. Luns altijd heeft beweerd dat er wél op steun van de Verenigde Staten gerekend kon worden, terwijl toen puntje bij paaltje kwam, er van steun van die kant opeens geen sprake (meer) bleek te zijn? Ziet u dit nu als een verkeerde inschatting van het Amerikaanse standpunt door Luns of vindt u dat de Amerikaanse politiek op dit punt plotseling veranderd is? Heeft Dulles4 Luns in 1958 überhaupt wel een toezegging gedaan?

Foto 250 President Eisenhouwer (L) en zijn Minister Dulles Veel Kamerleden hechtten geen waarde aan de aantekening van Dulles uit 1958. Dat wordt dan gewoon niet geloofd. Ik heb het gezien, ik weet dat het stuk er is. Luns kon het tegenover Dulles niet maken om het document te publiceren en later schijnt het stuk op het departement te zijn ontvreemd. Je kunt van Luns zeggen wat je wilt, dat hij wel eens verhalen naar zijn eigen inzicht kleurt, maar een aperte leugen vertelt hij niet. Dulles was absoluut bereid Nederland te steunen, dat gold ook voor zijn opvolger Herter5. In dit verband verwijs ik allereerst naar een brief van Luns aan Drees van 30-09-1959. Deze brief behelst een door Herter aan Luns gegeven bevestiging van de ‘verzekeringen’ van Dulles aan Luns van oktober 1958 inzake N.N.G. Deze Foto 251 Dwight David Eisenhower verzekeringen waren weinig concreet maar

3 Joseph Antoine Marie Hubert Luns (Rotterdam, 28 augustus 1911 - Brussel, 17 juli 2002) was een Nederlands diplomaat, politicus en secretaris-generaal van de NAVO. 4 John Foster Dulles (Washington D.C., 25 februari 1888 - aldaar, 24 mei 1959) was een Amerikaans staatsman en van 1953 tot 1959 de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken (Secretary of State) onder president Dwight D. Eisenhower. 5 Christian Archibald Herter (28 maart, 1895 – 30 december, 1966) was een Amerikaanse politicus en staatsman. Hij was Minister van buitenlandse zaken voor de Verenigde Staten van noord Amerika van1959 tot 1961.

186

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea niettemin bleek daaruit dat de Verenigde Staten grote waarde hechtten aan stabiliteit in Zuidoost Azië en daarom niet gaarne zou zien dat N.N.G. in handen kwam van een man als Soekarno die ontvankelijk was voor communistische beïnvloeding. Van meer belang is de brief d.d. 25-08-1962 van oud- president Eisenhower6 aan de inmiddels overleden Generaal Van Tricht, die militair attaché in Washington is geweest. Daarin stelt Eisenhower onomwonden: ‘I have no means of knowing of the circumstances that led the Government to an apparent reversal of the former position it had taken respecting West Guinea. You are quite aware of the negative attitude I had adopted under existing circumstances to any proposal to hand it over to Sukarno7’. De situatie veranderde dus pas in 1961 toen John F. Kennedy8 aan het bewind kwam. Toen was er geen sprake meer van steun, hoewel de Amerikanen dat nooit met zoveel Foto 252 Sukarno woorden hebben gezegd. De aanvankelijk bij herhaling door de nieuwe Secretary of State Dean Rusk gegeven verzekeringen, dat Kennedy geen ander beleid voorstond ten aanzien van Indonesië dan zijn voorganger Eisenhower, mocht Luns derhalve aanvaarden als een Amerikaanse ondersteuning van de Nederlandse soevereiniteit over N.N.G., zolang het Foto 253 John Fitzgerald Kennedy tegendeel niet uitdrukkelijk was uitgesproken of op schrift gesteld. Hoe verliep het bezoek van de Amerikaanse minister van Justitie (‘Attorney General’) Robert Kennedy aan Nederland op 25 en 25 februari 1962?

6 Dwight David Eisenhower (Denison (Texas), 14 oktober 1890 - Washington D.C., 28 maart 1969) was een Amerikaans generaal en politicus. Hij was de opperbevelhebber/General of the Army (vijfsterrengeneraal) van de Geallieerde strijdkrachten in Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog en de 34ste president van de Verenigde Staten (1953-1961). 7 Soekarno, geboren als Koesno Sosrodihardjo (Soerabaya, 6 juni 1901 – Jakarta, 21 juni 1970) was de eerste president van de Republiek Indonesië. In Indonesië werd hij meestal Bung Karno genoemd (vaak samen met Mohammad Hatta, die Bung Hatta genoemd werd; Boeng is een eretitel zoals "Vader des Vaderlands", het betekent "Vader van de Indonesiërs" en volgt daarmee een oude Javaanse traditie). 8 John Fitzgerald Kennedy (Brookline (Massachusetts), 29 mei 1917 – Dallas (Texas), 22 november 1963), roepnaam Jack, maar ook bekend onder zijn initialen JFK, was een Amerikaans politicus van de Democratische Partij. Vanaf 20 januari 1961 was hij de 35e en jongste gekozen president van de Verenigde Staten, totdat hij op 22 november 1963 op 46-jarige leeftijd in Dallas werd vermoord.

187

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea

Ik kan mij nog verontwaardigd maken over het gedrag van Robert Kennedy9 (RFK) bij zijn bezoek aan Nederland, begin 1962. Hij irriteerde al vanaf het begin. Hij deelde bij aankomst in Den Haag ballpoints uit aan de toeschouwers, waarop een dame uit het publiek zei: ‘we’ve got those things in Holland too, you know’. Het gesprek op het ministerie van Buitenlandse Zaken was eenvoudig een slecht gesprek. RFK begon met ons te vragen: ‘Why have we been invited here? What do you want to ask me?’. Luns antwoordde: ‘Om u te informeren. Wij zijn bovendien geïnteresseerd in uw ervaringen in Indonesië. We wensen u overigens niet alleen iets te vragen, wij willen u ook op de hoogte stellen van ons standpunt’. Wij hadden namelijk twee memoranda opgesteld die we RFK wilden overhandigen. Het eerste memorandum (een financieel-economisch stuk) was een nota waarin precies werd uiteengezet welke afspraken in december 1949 waren gemaakt. Dat wij geen failliete boedel hadden achtergelaten en dat berichten daarover dus absoluut niet waar waren. De Indonesiërs zijn immers niet met schulden opgeknapt: zij konden na de soevereiniteitsoverdracht met een schone lei beginnen. ‘Ik neem aan dat u geïnteresseerd bent’, zei Luns. Maar RFK pakte het stuk niet eens aan. Dat vind ik verdomd grof. Foto 254 Robert Kennedy Het tweede stuk was een politiek stuk waarin ons standpunt was opgenomen over de politieke ontwikkelingen in Indonesië sinds de soevereiniteitsoverdracht van 1949. U weet dat de Nederlanders daar het leven behoorlijk zuur gemaakt werd. De nog in Indonesië werkzame Nederlanders werden gewoon gechanteerd. Daarnaast werd door de Indonesiërs het Uniestatuut niet nagekomen. Het was een nota van zo’n twee à drie pagina’s waarin enkele punten duidelijk werden gesteld. Het stuk bevatte geen nieuws. Het betrof feitelijk een geactualiseerde versie van een nota die wij al eerder gemaakt hadden. Alles nog eens herlezende vind ik dat Luns zich bij het opmaken van het memorandum buitengewoon terughoudend heeft opgesteld. Maar RFK weigerde ook deze nota aan te pakken. De stukken zijn toen maar aan de Amerikaanse ambassadeur overhandigd. RFK zat er niet bij als een

9 Robert Francis (Bobby) Kennedy (RFK) (Brookline (Massachusetts), 20 november 1925 – Los Angeles (Californië), 6 juni 1968) was een Amerikaans politicus van de Democratische Partij. Een jurist, advocaat, auteur en activist van beroep. Hij was een broer van de Amerikaanse president John F. Kennedy. Deze benoemde hem in januari 1961 tot minister van Justitie in zijn kabinet, waar hij daadkrachtig optrad tegen de Amerikaanse maffia. Hij werkte nauw samen met zijn broer tijdens de invasie in de Varkensbaai en de Cubacrisis. Robert Kennedy bleek als naaste adviseur een krachtig en loyaal politicus in verscheidene campagnes van zijn broer. Op 5 juni 1968, tijdens een campagnebijeenkomst in Hotel Ambassador in Los Angeles voor de presidentsverkiezing van 1968, werd Kennedy neergeschoten. Hij overleed de volgende dag, op 42-jarige leeftijd.

188

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea geïnteresseerde gesprekspartner. Wat wij ervan vonden, interesseerde hem eigenlijk geen lor. Hij heeft ook weinig gevraagd en op vragen van Luns gaf hij minimale antwoorden. De vorige avond had RFK zich al zeer impopulair gemaakt door de hele avond met niemand anders dan minister Beerman10 van Justitie te praten. De Amerikaanse ambassade had hem natuurlijk gezegd dat dat binnen het kabinet de zwakke figuur was. Daarnaast heeft RFK ook geweigerd een delegatie van verontruste Papoea’s te ontvangen. Pas bij zijn vertrek op Schiphol stelde hij ze enkele vragen: ‘How many Papua-doctors, how many lawyers, how many economists does New Guinea have?’ De volgende dag kwam dhr Service van de Amerikaanse ambassade bij mij op bezoek en hij zei mij: ‘Meneer Van Tuyll, hoewel ik voorop wil stellen dat wij op de ambassade niet erg tevreden zijn over de manier waarop het bezoek van de Attorney General is verlopen, waartoe natuurlijk heeft bijgedragen dat mr Kennedy moe was van de reis naar Indonesië, heb ik toch de indruk dat ‘after all it was a useful visit’. Ik riposteerde met: ‘In my opinion it has done a lot of harm. Het is een catastrofe geweest. In het Nederlandse kabinet had men er geen goed woord voor over’. Luns was er enthousiast over, dat ik dat had gezegd! Hoe kan het dat Luns na het bezoek van Robert Kennedy aan Nederland, bleef rekenen op militaire Foto 255 Minister Dr. A.C.W. Beerman steun van de kant van de Verenigde Staten en waarom heeft Luns de mededelingen en van ambassadeur Van Roijen11 ‘dat niet langer op steun gerekend kon worden’ gebagatelliseerd?12 De verklaring daarvan ligt in de volgende omstandigheden: Luns meende mijns inziens terecht dat de toekomst van de Papoea-bevolking veiliger was in Nederlandse handen dan in Indonesische handen. Daaraan bestond in Nederland en Amerika geen enkele twijfel. Daarbij hoopte Luns dat President Kennedy zou gaan inzien dat de Nederlandse regering, ondanks de sterke politieke druk van de (voornamelijk P.v.d.A.-)Kamerleden, niet bereid was uit de weg

10 Mr. Albert Christiaan Wilhelm Beerman (Amsterdam, 29 januari 1901 - Rotterdam, 26 november 1967) was een Nederlands politicus. Hij was een CHU -minister van Justitie in het kabinet De Quay. 11 Dr. Jan Herman van Roijen (Istanboel, 10 april 1905 - , 16 maart 1991) was een Nederlands politicus en diplomaat. In 1949 leidden door hem gevoerde onderhandelingen tot de Van Roijen-Roem- verklaring die uitzicht bood op beëindiging van het Nederlands-Indonesisch conflict en onafhankelijkheid voor Indonesië. In 1962 was hij als diplomaat nauw betrokken bij het oplossen van de Nieuw-Guineakwestie door middel van de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië. 12 S.J. van Tuyll van Serooskerken aan auteur, 13 juni 1987.

189

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea te gaan voor chantage, bedreiging en militaire acties van Indonesië, zolang de acties door Nederland konden worden geneutraliseerd of afgeslagen. Luns was zich overigens zeer wel bewust dat de Nederlandse Ambassadeur in Washington sterk werd bewerkt en beïnvloed door Amerikaanse en Nederlandse politici en journalisten die voortdurend de onhoudbaarheid van het Nederlandse standpunt beklemtoonden. Maar Luns kon zich lange tijd beroepen op verklaringen van Dean Rusk 13 ‘dat na de presidents-wisseling Eisenhower/Kennedy geen wijziging was gekomen in de Amerikaanse politiek ten Foto 256 Dean Rusk aanzien van Indonesië en N.N.G.’ Luns was verder overtuigd dat een ‘toegeven’ - na het bezoek van Robert Kennedy aan Nederland - dat President Kennedy in het conflict over N.N.G. de zijde van Indonesië had gekozen, enerzijds voorbarig was omdat dit bepaald niet aanstonds zo duidelijk was en anderzijds de politieke gevolgen van een dergelijke ‘erkenning’ door de Nederlandse regering desastreus zou zijn en zou leiden tot chaotische en rampzalige toestanden in N.N.G. waarvan de Papoea-bevolking het slachtoffer zou worden. Voor Luns telden ook de Nederlandse toezeggingen aan de Papoea’s zwaar dat zij niet in de steek zouden worden gelaten en zij geleidelijk zelf de toekomst van N.N.G. zouden kunnen bepalen door vrij te zijn in hun keuze van samenwerking met Nederland of Indonesië of Australië of Papoea-New-Guinea of anderszins. Aan dat beleid had de Nederlandse regering zich gebonden. Luns wilde ten slotte niet uitsluiten dat hetzij in de USA of Australië hetzij in Indonesië of elders in Zuidoost Azië, politieke ontwikkelingen zouden plaatsvinden die mogelijk tot een ander Amerikaans en/of Indonesisch beleid zouden leiden. Waarom derhalve de politieke strijd voor een achterlijk volk staken voordat de onvermijdelijkheid die politiek te moeten opgeven was gebleken? Het Amerikaanse ‘Bunkerplan’ was ten slotte zulk een onvermijdelijkheid en Luns heeft dat schandalige plan na verkregen instemming van het Kabinet dan ook met tegenzin aanvaard onder het motto ‘à l’ impossible nul n’est tenu’. Hij zag dat (en ziet dat nog) met vele anderen als een daad van verraad jegens de Papoea- bevolking, die Nederland niet siert. U kunt toch niet ontkennen dat achteraf is gebleken dat Van Roijen gelijk had? Nederland had toch eerder moeten beseffen dat het streed voor een verloren zaak? In de kwestie Nieuw Guinea was Luns ervan overtuigd dat zijn inschatting van het uiteindelijke Amerikaanse standpunt de juiste was. Luns had de indruk dat de hele ambassade in Washington te zeer onder de indruk was van de Amerikaanse verklaringen en te weinig

13 David Dean Rusk (Cherokee County (Georgia) – 9 februari 1909 – Athens (Georgia), 20 december 1994) was een Amerikaans politicus. Hij was onder de presidenten John F. Kennedy enLyndon B. Johnson minister van Buitenlandse Zaken.

190

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea rekening hield met de Nederlandse gevoelens. De opvattingen van Van Roijen waren er één uit velen. Wat de Engelse, Franse, Australische en bijvoorbeeld Indiase regeringen ervan vonden, was evenzeer belangrijk. U zegt dat de geschiedenis heeft bewezen dat van Roijen gelijk had. Dat kan ik helaas niet ontkennen. Maar de geschiedenis kan ons ook andere lessen leren. Ik beperk mij tot slechts één voorbeeld. In 1940 en in de eerste helft van 1941 waren er in Europa en Amerika veel prominente politici die overtuigd waren dat Duitsland de oorlog reeds had gewonnen. Zij waren bereid tot onderhandelen en capituleren. Anderen waren daartoe bij voorbaat niet bereid en toch kregen zij gelijk. Hoewel ik helemaal niet oorlogszuchtig ben, vond en vind ik nog steeds dat het bewijs niet is geleverd, dat Indonesië ons militair zou hebben aangevallen. Ik vind niet dat Luns te lang heeft vast gehouden aan z’n oorspronkelijke standpunt. Ik vind met name Foto 257 Dr. J.H. van Roijen de manier waarop de Amerikanen via de Verenigde Naties de uiteindelijke oplossing hebben doorgedrukt niet fatsoenlijk. Het stond vast dat er met de onder auspiciën van de Verenigde Naties bereikte resultaten van het zelfstandig worden van de Papoea’s niets terecht zou komen. Nederland heeft ten slotte aan zijn belofte aan een onderontwikkeld land niet voldaan, maar we konden niet langer. Het is een schande dat het moest gebeuren, maar geen schande dat Nederland heeft gecapituleerd. De Papoea’s zijn het slachtoffer geworden van het feit dat Nieuw Guinea nu eenmaal een deel van het voormalige Nederlands Indië heette te zijn en van de onmacht van Nederland om de beloftes gestand te doen. Dat vind ik nog afschuwelijk. Wat vond u van de activiteiten van de Groep Rijkens? In hoeverre hebben de activiteiten van de groep Rijkens en anderen het standpunt van de Verenigde Staten beïnvloed? Ik heb het gesprek meegemaakt tussen Luns en Rijkens14. Rijkens was gevoed door mensen als Van Konijnenburg (KLM) en Oltmans. Rijkens suggereerde allemaal dingen tegenover Luns die eenvoudigweg niet waar waren. Luns legde met een ijselijk geduld uit dat het

14 Rijkens, Paul Carl (1888-1965) Rijkens heeft zich na 1952 beijverd om de relatie tussen Indonesië en Nederland te verbeteren, die door het Nieuw-Guinea-vraagstuk grondig bedorven dreigde te worden. Hij moest toen ervaren, dat zijn vernuft en persoonlijke charme, die hem in het zakenleven zulk een voorspoedige loopbaan hadden bezorgd, niet dezelfde uitwerking hadden in de sfeer van de internationale politiek. Vooral de hartelijke toon waarop hij, als drijvende figuur achter de zg. groep-Rijkens, met president Soekarno tot een goede verhouding trachtte te geraken, gaf in zijn vaderland aanleiding tot scherpe kritiek, die hem griefde. Hij en zijn medestanders hadden naar zijn besef slechts het Nederlandse belang voor ogen gehad.

191

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea allemaal niet waar was, dat Rijkens verkeerd was ingelicht. Daarop zei Rijkens: ‘Ik ben toch zo blij dat dit gesprek heeft plaatsgevonden. Ik ben overtuigd van uw goede bedoeling; er zijn kennelijk misvattingen geweest’. Vier maanden later lees je dan een stuk van meneer Rijkens in de krant en dan blijkt hij dat hele gesprek met Luns weer vergeten was. In Nederland werd de publieke opinie op die manier gevoed met visies die men moest hebben. Men bleek daar dan toch gevoelig voor te zijn, dat had een enorm effect. Internationaal was met name de houding van een aantal parlementariërs belangrijk. Er klonken allerlei kreten van Kamerleden, die vooral tegen Luns ageerden, maar daarmee ook tegen het hele kabinet. Men zei ‘draag het over, hoe eerder hoe beter, het is toch niet te houden etc’. Dat was natuurlijk een hele makkelijke oplossing. Zoiets wordt uiteindelijk een self fulfilling prophecy. Mede daardoor geloofde men in het buitenland niet dat Nederland uiteindelijk bereid zou zijn die taak te volbrengen. Eén concreet voorbeeld wil ik u in dit verband niet onthouden. De Amerikaanse ambassadeur kwam bij Luns op bezoek en meldde: ‘Ik weet dat u gisteren de Foto 258 De Heer P.C. Rijkens Kamercommissies van Buitenlandse Zaken en Defensie hebt ingelicht over de laatste ontwikkelingen rond Nieuw Guinea en ik weet dat u uitdrukkelijk verzocht hebt de geheimhouding te bewaren. Ik weet hoe laat die vergadering is afgelopen. Een kwartier na afloop van die vergadering was één Kamerlid bij mij en hij heeft mij precies verteld wat er besproken is. Ik vind dat onbehoorlijk en ik wens u daarvan in kennis te stellen’. Dat heeft de minister direct doorgegeven aan de voorzitter van die Kamercommissie en dan moet je constateren dat er uiteindelijk niets gebeurt. De Amerikaanse ambassadeur zal stellig de Amerikaanse regering ingelicht hebben. Hij vond toch dat hij niet het achterste van zijn tong kon laten zien, maar bij zijn vertrek zei hij nog eens uitdrukkelijk: ‘Ik wil nog eens duidelijk stellen dat het hier geen fout of indiscretie van een typiste, secretaresse of telefoniste betrof, maar dat het hier ging om een Kamerlid dat regelrecht uit de vergadering naar de Amerikaanse ambassade loopt’. Na zijn aftreden is Luns vaak bekritiseerd, onder andere door een onjuiste voorstelling van zaken die hij zou hebben gegeven over het verloop van de Nederlands-Indonesische conferentie in Genève van begin 1956. Zo zou hij ten onrechte hebben gemeld dat er een telegram van de Indonesische regering aan de delegatie in Genève bestaat met als inhoud ‘De conferentie mag niet lukken’. Wat is uw mening daarover? Ik weet dat er zo’n instructie heeft bestaan. Ik ben ervan overtuigd dat ik, als ik zou willen, maar ik wil het niet, binnen een week die stukken zou kunnen produceren. Informatie daarover kwam uit de Indonesische delegatie. Bedenkt u daarbij dat het geen ambtenaar hoeft te zijn, maar bijvoorbeeld iemand uit het gevolg van de delegatie.

192

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea

Er is tussen een aantal Nederlanders en een aantal Indonesiërs namelijk een hele goede vriendschap geweest, die vaak nog bestaat. Via zulke relaties waren de Nederlandse inlichtingendiensten goed op de hoogte. Een Indonesiër heeft de bewijsstukken (in casu de tekst van de Indonesische instructies) aan één van de naaste medewerkers van Luns in de delegatie (ik meen Blom) getoond, maar niet overlegd om zijn identiteit te beschermen. Onder dergelijke omstandigheden is het veeleer normaal dan onverklaarbaar dat zelfs de ministers Zijlstra15 en van der Kieft16 (beiden destijds lid van de Nederlandse delegatie in Genève) de teksten van de Indonesische instructies niet onder ogen hebben gehad en zich ook niet herinneren dat deze aan Luns bekend zouden zijn geweest. Immers: als deze teksten in de Nederlandse delegatie zouden hebben gecirculeerd, dan zou zulks terstond in den Haag en elders bekend zijn geraakt en zou de Foto 259 Minister J. Zijlstra vriendschapsrelatie zonder enige twijfel bekend zijn geworden. Daarom moest minister Luns met zijn verworven kennis de uiterste voorzichtigheid in acht nemen. Dat deze voorzichtigheid destijds - en later - wantrouwen heeft opgewekt en geleid heeft tot veler conclusie dat zijn rijke fantasie Luns parten heeft gespeeld, zal Luns een zorg zijn. Hij zal zich daarvan weinig hebben aangetrokken en ook in de toekomst niet slechter van gaan slapen. Zolang de meest betrokkenen nog leven, kan niet worden aangenomen dat zij ‘hun’ geheim Foto 260 J. van der Kieft (rechts) zullen willen prijsgeven. Men zal dus – nolens volens - moeten leren Luns te geloven. Zonder het odium op zich te laden van volstrekte onbetrouwbaarheid en zonder onherstelbare schade te berokkenen aan zijn

15 Jelle Zijlstra (Oosterbierum, 27 augustus 1918 – Wassenaar, 23 december 2001) was een Nederlands politicus. Hij was minister-president van Nederland van 1966 tot 1967. Hij leidde in die periode het Kabinet- Zijlstra. 16 Johan van de Kieft (Amsterdam, 21 mei 1884 - Assen, 22 augustus 1970) was minister van Financiën in het Nederlandse Kabinet-Drees II.

193

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea informanten is het de heer Luns echter onmogelijk om te bewijzen dat zijn verklaringen overeenkomstig de waarheid waren17. Bronvermelding. Tenzij anders vermeld is de inhoud van de hierboven vermelde tekst afkomstig uit een interview met jhr mr S.J. van Tuyll van Serooskerken, ’s-Gravenhage, 3 maart 1987. J.M.A.H. Luns aan W. Drees, 30 september 1959, Archief Drees 247. D.D. Eisenhower aan A.G. van Tricht, 25 augustus 1962. Kopie in bezit auteur. S.J. van Tuyll van Serooskerken aan auteur, 28 mei 1987. S.J. van Tuyll van Serooskerken aan auteur, 13 juni 1987. S.J. van Tuyll van Serooskerken aan auteur, 17 maart 1987.

17 S.J. van Tuyll van Serooskerken aan auteur, 17 maart 1987.

194

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea

5.b. Het einde van Nieuw-Guinea: een prins in de wereldpolitiek Veertig jaar geleden, op 20 maart 1962, begonnen in de Verenigde Staten onderhandelingen over de toekomst van Nederlands Nieuw-Guinea. Daarover werd al meer dan een jaar in het geheim gepraat door Nederlandse, Indonesische en Amerikaanse diplomaten. Nog geheimer en nu pas bewezen, waren de bemoeienissen van Prins Bernhard.

4.b.1. De kwestie Nieuw-Guinea Op 27 december 1949 verleende Nederland Indonesië haar onafhankelijkheid. Maar het westelijk deel van Nieuw-Guinea bleef buiten de soevereiniteitsoverdracht. Onder de Foto 261 Prins Bernhard op bezoek bij John F. Kennedy naam Nederlands Nieuw-Guinea zou deze verre uithoek van Indië voorlopig nog onder heerschappij van Den Haag blijven. In eerste instantie om als vestigingsgebied te dienen voor de Indische Nederlanders die niet in het nieuwe, onafhankelijke Indonesië wilden blijven en die eigenlijk ook niet zo welkom waren in Nederland. Het enorme eiland, nog grotendeels onontgonnen, was een laatste stukje Indië, ver weg van Soekarno. De bevolking bestond uit Papoea’s en was sterk onderontwikkeld. En daar vond Nederland al snel de rechtvaardiging voor een verlengde aanwezigheid in de Oost: het klaarstomen van de Papoea’s voor zelfbeschikking. Na verloop van tijd moest de Papoea- bevolking zelfstandig kunnen kiezen of Nieuw-Guinea zich wel of niet zou aansluiten bij Indonesië. Nederland wilde het eiland nu niet meer aan Indonesië overdragen. Soekarno voelde zich bedrogen. In 1949 werd hij nog zoet gehouden met de belofte dat er een jaar later over Nieuw- Guinea zou worden gepraat. Maar al tijdens de Nieuw-Guinea Conferentie van 1950 besloot Nederland vast te houden aan zijn bezit. Dat legde de basis voor een toekomstige confrontatie. In de twaalf jaar tussen 1950 en 1962 werd de relatie tussen Foto 262 JFK in het Witte Huis Indonesië en Nederland gekenmerkt door toenemende vijandelijkheden. Een flink deel van die periode werd het Nieuw-Guinea beleid van Nederland bepaald door Mr. Joseph Luns, Minister van Buitenlandse Zaken en nationalist in hart en nieren. Hij bleef tot het laatst toe vasthouden aan het Nederlandse bezit in het Verre Oosten.

195

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea

4.b.2. Een nieuwe wind Vanaf januari 1961 hadden de Verenigde Staten een nieuwe president, de jonge en ambitieuze John F. Kennedy. Met hem kwam een stoet nieuwe medewerkers het Witte Huis binnen, die een ander beleid voorstonden. Nieuw-Guinea was zeker niet de belangrijkste buitenlandse kwestie voor de regering Kennedy, maar het werd wel serieus genomen. Joseph J. Sisco werkte destijds op het State Department, het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken: 'Wij wilden niet dat het Westen tegenover Azië kwam te staan. We wisten bovendien dat de Sovjet-Unie wapens leverde aan Indonesië en als het conflict rond Nieuw-Guinea bleef bestaan, dan zouden de Sovjets dat uitbuiten'. De Nederlandse diplomaat Emile Schiff, destijds tweede man op de ambassade in Washington, voegt daar aan toe: 'Zij wilden er in het Verre Oosten, waar ze toen net begonnen met het probleem Vietnam, geen tweede probleem bij hebben'. Voor hem en anderen op de ambassade was het duidelijk dat de regering Kennedy naarstig zocht naar een oplossing van de Nieuw-Guinea kwestie. Om een begin te maken, werden beide partijen vrij spoedig op het Witte Huis uitgenodigd. Nederland in de vorm van minister van Buitenlandse Zaken Luns, op 10 april 1961, en Indonesië in de vorm van president Soekarno, op 24 april. In beide gevallen hielden de heren emotionele pleidooien voor hun eigen zaak. Dat was voor de Amerikanen niet zo verrassend. Opmerkelijk was echter de bezoeker die een dag later, op 25 april op het Witte Huis arriveerde: Zijne Koninklijke Hoogheid, Prins Bernhard der Nederlanden. De journalist Willem Oltmans beweerde al dat Prins Bernhard een zekere rol vervulde in de kwestie Nieuw-Guinea. En ook collega Harry van Wijnen vermoedde zoiets toen hij een brief van John F. Kennedy aan Juliana vond. In deze brief, gedateerd 16 augustus 1962, de dag na de tekening van de overeenkomst tussen Indonesië en Nederland, stond nadrukkelijk dat de koningin '…de prins moest bedanken voor zijn goede inzichten in de zaak…'. Was getekend, John F. Kennedy. Uit de stukken die Andere Tijden nu boven water heeft gehaald, blijkt hoe actief Prins Bernhard zich met de zaak heeft bemoeid.

4.b.3. Een prins in de politiek Prins Bernhard op bezoek bij John F. Kennedy Op 25 april 1961, om vier uur ’s middags, schoof Bernhard, in gezelschap van de Nederlandse ambassadeur Van Roijen, aan bij de nieuwe president in het Witte Huis. Vraag één aan president Kennedy: Hoe verliep uw gesprek gisteren met president Soekarno? Volgens Kennedy toonde Soekarno bijna alleen interesse voor het onderwerp Nieuw- Guinea. Bernhard beklemtoonde dat de Nederlanders hoopten op een uitweg en het beëindigen van hun verantwoordelijkheid over het gebied. Het enige doel dat zij daarbij voor ogen hadden, was dat de Papoea’s daadwerkelijk een kans moesten hebben op Foto 263 Prins Bernhard en John F. Kennedy (1961) zelfbeschikking. Kennedy was er van

196

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea overtuigd dat Nederland in die zin geen koloniale politiek bedreef, maar dat het eerder Soekarno was die zich aan kolonialisme schuldig maakte. Of de wapenaankopen in de Sovjetunie zouden dienen voor een aanval op Nieuw-Guinea, kon de president niet met zekerheid zeggen, maar ook niet ontkennen. Zouden de relaties tussen Nederland en Indonesië verbeteren, wanneer deze kwestie uit de lucht was?, zo vroeg hij Bernhard. Die antwoordde dat de Nieuw-Guinea politiek van Indonesië de persoonlijke politiek van Soekarno was. ‘Hij haat de Hollanders en heeft ze nodig als zondebok’. Behalve bij Soekarno, waren er in Indonesië geen anti-Nederlandse sentimenten, zo luidde het oordeel van Bernhard. Na het gesprek te hebben vervolgd over de NAVO en de landingsrechten van de KLM, vertrok Bernhard om zeven over half vijf en liep tot elf over half vijf met Kennedy in ‘the South Grounds’, zo vermeldt de agenda van de president. Prins Bernhard zat met het gesprek bij John F. Kennedy over Nieuw-Guinea al op de rand van wat toelaatbaar was. De prins-gemaal hoort zich in het Nederlandse rechtsstelsel niet met overheidszaken te bemoeien. Toen op 3 mei 1961 een van de medewerkers op het Witte Huis de New Yorkse advocaat Henry G. Walter jr. ontving, bleek dat Bernhard zich nog veel verregaander met de kwestie Nieuw-Guinea begon te bemoeien. Ruim veertig jaar later ontkent Prins Bernhard het ook niet. Hij laat wel via de Rijksvoorlichtingsdienst weten, dat zijn bemoeienissen destijds geheel en al zijn eigen initiatief waren.

4.b.4. Het 'P.B.' voorstel De drie punten van Bernhard Op 29 april 1961 ontving Prins Bernhard de Amerikaanse advocaat Henry G. Walter jr. op Soestdijk en vertelde in een gesprek zijn persoonlijke ideeën omtrent de kwestie Nieuw- Guinea. Walter stelde een en ander op papier en ging er op verzoek van Bernhard mee naar het Witte Huis. Het zogenaamde ‘P.B. Proposal’, gedateerd 3 mei 1961, werd doorgegeven aan twee van de belangrijkste adviseurs van de president, McGeorge Bundy en Walt Rostow. De prins, zo stelde een begeleidend schrijven, was wel van plan geweest zijn suggesties in het gesprek met Kennedy mee te delen, maar was dat ‘vergeten’. Foto 264 Fragment van het zogenaamde 'P.B. Een van de redenen hiervoor was de aanwezigheid Proposal' van ambassadeur Van Roijen. Hoewel deze het niet altijd eens was met zijn minister Luns, zou hij hem toch verslag hebben moeten uitbrengen van de inzichten en suggesties van de Prins. En dat was nou juist niet de bedoeling. Bernhard was er van overtuigd dat Nederland zich uit Nieuw-Guinea moest terugtrekken en zich moest concentreren op Europa. Bovendien was hij van mening dat een groot deel van de Nederlandse publieke opinie er net zo over dacht. Bernhard had echter geen officiële overheidsrol en, zo vermelde het begeleidend schrijven, minister Luns zou een oplossing zoals hij die voorstond, blokkeren. Maar Bernhard had daarvoor een uitweg. De VS zouden zijn voorstel moeten opdringen aan Nederland, zodat dit een debat in de regering zou veroorzaken. ‘Hij gelooft dat hij met hulp

197

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea van de Koningin de regering kan beïnvloeden in een richting die gunstig is voor dit voorstel’, vervolgt het schrijven. Mocht dit geen effect hebben, dan moest het voorstel openbaar worden gemaakt door de VS of een ander land, waardoor de druk op de Nederlandse regering zou worden verhoogd. Het ‘P.B.' voorstel bestond uit drie punten. Ten eerste dat Nederland zich bereid verklaarde Nieuw-Guinea over te dragen aan een multinationale trustschap. Dat betekende een bestuur voor Nieuw-Guinea samengesteld uit vertegenwoordigers van een groep landen. Daarnaast zou Nederland nooit meer een teruggave van Nieuw-Guinea aanvaarden en die mogelijkheid zou ook niet in het referendum voorkomen, waarmee de bevolking van Nieuw-Guinea zich over haar toekomst zou uitspreken. Ten derde zou Nederland erin toestemmen dat zijn ambtenaren slechts zo lang in functie zouden blijven als de trusthouders dat wensten. Punt twee en drie waren nieuw, zo staat er onder het kopje ‘opmerkingen’ van het begeleidend schrijven. In Nederland was het idee van een multinationale trustschap al eerder ter sprake gekomen. Luns had ook toegezegd dat hij dit tijdens zijn bezoek aan Kennedy zou bespreken, maar had dit nagelaten. Hij had tevens beloofd de houding van de VN ten opzichte van dit plan te onderzoeken, maar dat bleek in de praktijk te betekenen dat hij de Secretaris Generaal van de VN had gevraagd of deze er voor voelde zich te bemoeien met de ‘hoofdpijnportefeuille’ Nieuw-Guinea. Die antwoordde uiteraard ontkennend. Het is duidelijk dat de prins hoopte dat zijn plan de Amerikanen er toe zou brengen Nederland, en minister Luns, onder druk te zetten. Hoe sneller Nederland uit Nieuw-Guinea kon vertrekken, hoe beter. Het plan werd vergezeld door nog een memorandum. Daarin verklaarde advocaat Walter dat Bernhard bereid was de authenticiteit van het plan te bevestigen, mocht daarom gevraagd worden. Gezien de positie van Bernhard zou dat echter niet via de gebruikelijke kanalen als de Nederlandse ambassade in Washington of de Nederlandse regering in Den Haag kunnen gebeuren. De Amerikaanse ambassade in Den Haag zou rechtstreeks met het paleis moeten bellen.

4.b.5. De onderhandelingen Het obstakel Luns Vanaf juni 1961 voerde Nederland in het geheim gesprekken met de Verenigde Staten over de kwestie Nieuw-Guinea. Indonesië werd daarbij niet betrokken. De VS en Nederland bekeken gezamenlijk welk voorstel het meest haalbaar zou zijn in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Pas daarna zou Indonesië worden ingelicht. Volgens Joseph Sisco, was dat niet verwonderlijk. 'Wij hadden nu eenmaal meer sympathie voor de Nederlanders en waren op zoek naar een gemeenschappelijk belang'. De gesprekken gingen voornamelijk over het vinden van een vorm van trustschap, al dan Foto 265 Huize Huntlands, Middleburg, Virginia niet onder de vlag van de Verenigde Naties, waarin Nieuw-Guinea kon worden ondergebracht. 'We begrepen de zorgen van Luns – hij kon

198

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea het politiek niet verkopen dat Nieuw-Guinea rechtstreeks naar Indonesië zou gaan', zo verklaart Sisco. Toch was het volgens hem vanaf het begin duidelijk dat dat wel het eindresultaat moest zijn, Nieuw-Guinea zou hoe dan ook bij Indonesië terecht komen. Het belangrijkste obstakel om tot een oplossing te komen, en dat had Prins Bernhard heel goed in de gaten, was minister Luns. Die bleef halsstarrig volharden in zijn positie. Ambassadeur Van Roijen had al lang door dat er sinds president Eisenhouwer en minister Dulles iets in de opstelling van de Amerikanen was veranderd en kwam daardoor meer en meer op gespannen voet te staan met zijn minister. Maar toen een initiatief van Luns in de algemene vergadering van de VN sneuvelde en Soekarno in december 1961 via de radio de bevolking had opgeroepen zich voor te bereiden op een massale aanval op Nieuw-Guinea, stemde toch ook Luns toe in directe onderhandelingen met de Indonesiërs. Onder leiding van de Amerikaanse diplomaat Ellsworth Bunker schoven op 20 maart 1962 in een landhuis te Middleburg, Virginia, de delegaties van beide landen aan de onderhandelingstafel. De leiding van de Indonesische zijde berustte bij de ambassadeur te Moskou, Adam Malik. Ambassadeur Van Roijen had de leiding over de Nederlandse delegatie, die verder bestond uit mr. Schürmann, de Nederlandse ambassadeur bij de Verenigde Naties en jonkheer Huydecoper van Nigtevecht, medewerker van de ambassade in Washington. Na een paar dagen werden de onderhandelingen al opgeschort, maar er lag toen wel een begin van het zogenaamde plan Bunker. In de maanden daarna werd hierover in kleine groepjes verder gepraat. Eind mei kon de Tweede Kamer kennis nemen van de inhoud van het plan Bunker. Het voorzag in de overdracht van Nieuw-Guinea aan de tijdelijke VN macht UNTEA. Op 1 mei 1963 zou Nieuw-Guinea dan worden overgedragen aan Indonesië. In een ‘Act of Free Choice’ zou de bevolking zich dan mogen uitspreken over haar toekomst. Minister Luns zag er nog steeds niet veel in, maar een flink deel van het parlement vond het een goede oplossing. Maar een motie voor het opgeven van Nieuw-Guinea haalde geen meerderheid.

4.b.6. Het regeringsbeleid Kabinet De Quay In 1959 trad de regering De Quay aan. Minister-president Jan de Quay was een nieuwkomer in de Haagse politiek. In zijn kabinet was er voor het eerst een staatssecretaris voor Nieuw-Guinea aangesteld. Toch domineerde minister Luns de politiek ten aanzien van Nieuw-Guinea. Hij was al sinds 1952 minister van Buitenlandse Zaken en eigende zich in de loop der jaren het onderwerp Nieuw-Guinea toe. Dat begon al toen De Quay op een cocktailparty voor buitenlandse journalisten op 5 september 1960 opmerkte dat er voor de kwestie Nieuw-Guinea een Foto 266 Josef Luns en Jan de Quay internationale oplossing moest worden gezocht. Dat was helemaal niet wat Luns

199

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea wilde. Hij was woedend toen het persbureau Reuters nog diezelfde avond berichtte over de aanstaande internationalisering. De Quay stortte bijkans in. In zijn dagboek schreef hij: ‘Grote internationale en nationale consternatie. Wordt mijn ondergang!’. In de dagen daarna werd het niet minder: ‘Ik ben overweldigd door de Nieuw-Guinea zaak. Het breekt me…’ en ‘kon ik maar bedanken als minister maar dan gaat het hele kabinet’. Na dit incident liet De Quay Nieuw-Guinea geheel aan zijn minister van Buitenlandse Zaken. Luns beweerde veelvuldig dat hij in het geval van een Indonesische aanval op Nieuw-Guinea een belangrijke troefkaart in handen had: de Amerikanen zouden Nederland dan te hulp schieten. In 1957, tijdens een diner ten huize van ambassadeur Van Roijen had hij de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken John Foster Dulles een briefje weten te ontfutselen waarop deze dit zou hebben toegezegd. Luns baseerde hierop zijn beleid. Tot nu aan toe heeft niemand ooit het 'briefje van Dulles' gezien. De Amerikaanse diplomaat Sisco: ‘Ik weet niet of er een toezegging van de heer Dulles was, maar de regering Kennedy heeft zeker niet zo'n toezegging gedaan’. Toch hield Luns er aan vast. Hij weigerde eenvoudig weg in te zien dat Nederland gedegradeerd was tot een boerderij aan de Noordzee. De wereldmacht die Nederland ooit was geweest bleek verleden tijd en Luns wilde zich daar niet bij neerleggen. Diplomaat Schiff over Luns: 'Ik geloof dat hij dacht dat zolang onze vlag daar nog woei, dat wij dan nog wat te vertellen hadden. Hij meende dat echt'. Toch moest ook Luns stapje voor stapje zijn beleid wijzigen. Indonesië voerde sinds midden jaren vijftig een steeds agressievere politiek. President Soekarno vond dat hij na 10 jaar wachten genoeg geduld had betracht. Nieuw- Guinea was deel geweest van Nederlands-Indië en dus hoorde het bij Indonesië. Steeds massaler infiltreerden Indonesiërs militair in Nieuw-Guinea, eerst vanuit zee, later vanuit de lucht. Het begon Den Haag te dagen dat er met Indonesië moest worden onderhandeld om tot een oplossing te komen.

4.b.7. De militaire kant Nederlandse soldaten in Nieuw-Guinea Nederland stuurde in de periode 1961-1962 bijna tienduizend Nederlandse militairen naar Nieuw-Guinea, waarvan een deel dienstplichtig. Heel lang was het voornamelijk de marine geweest die manschappen naar dit tropische deel van Nederland stuurde, maar door een toename van de Indonesische militaire activiteit, gingen er vanaf 1962 ook veel soldaten van de landmacht naar Nieuw-Guinea. Iedereen werd bij aankomst naar een opleidingskamp in Manokwari gestuurd voor een jungletraining. 'Het was een echte guerrillaoorlog', zegt marinier Wim Elgers. Hij was beroeps en zat vanaf september 1961 Foto 267 Nederlandse soldaten in training in Nieuw-Guinea. Eind 1961 kwam hij terecht bij een verkennings- en inlichtingenpeloton van het vierde infanterie bataljon Mariniers, dat onder meer actief was op het eiland Misool, in het noordwestelijke deel van

200

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea

Nieuw-Guinea. Hij werd daar opvolgend sectie commandant. 'Dat was niet zo'n hele hoge functie want ik was maar marinier 1ste klas zonder vooruitzichten zoals dat toen heette', lacht hij nu. Marinier der tweede klasse, Peter Mannie uit Tilburg maakte deel uit van hetzelfde verkenningen en inlichtingen peloton als Wim Elgers. Hij was dienstplichtig, maar had wel bewust gekozen voor de marine. 'Hij hoopte dat hij zou worden uitgezonden naar Curaçao', zegt zijn zuster Françoise de Jong-Mannie nu, 'Het viel hem tegen dat hij naar Nieuw-Guinea werd gestuurd. Maar ja, je bent marinier, je hebt niks te kiezen'. Verkennings- en inlichtingenpelotons hadden als taak het opsporen van Indonesische infiltranten. Die werden met vliegtuigen in steeds grotere aantallen op Nieuw-Guinea gedropt, vaak midden in de jungle. In feite was het vaak hun redding als ze door een Nederlandse eenheid werden opgespoord. Het was niet makkelijk om in de jungle te overleven, om nog maar niet te spreken van het reële gevaar van kannibalistische Papoea's. De mariniers brachten ook vaak dagen door in de jungle en waren verstoken van informatie. 'Wij waren nauwelijks op de hoogte van de politieke situatie. Wij hadden een radiootje en luisterden naar slecht verstaanbare berichten. We wisten wel dat er onderhandeld werd maar verder hadden we geen informatie', vertelt Elgers. Veel informatie werd er door de militaire top ook niet gegeven. Daar zat men met een vreselijk dilemma, want een flink deel geloofde niet dat Nederland Nieuw-Guinea op langere termijn militair werkelijk kon verdedigen. Het lag een halve wereld van Nederland verwijderd, de aanvoerlijnen waren veel te lang. Tegelijk moest het moreel van de troepen wel hoog worden gehouden. Naar buiten toe was er nooit een spoor van twijfel: de Nederlandse militairen konden welke klus dan ook klaren.

4.b.8. De prins betrapt Luns aan zet Op 4 juni 1962 was Prins Bernhard nogmaals op bezoek bij president Kennedy. Zoals gebruikelijk kreeg Kennedy weer een voorbereidend memo over zijn bezoeker. Daarin stond dat Bernhard 'hoort tot diegenen die de politiek van Luns ten aanzien van Nieuw-Guinea beschouwen als volstrekte dwaasheid'. Voor de prins was het bezoek de afsluiting van een lange reis, waarbij hij onder meer een NAVO-basis in Alaska had bezocht. Geen geheime missie deze keer en de prins gaf ook een persconferentie in Washington. Op vragen van journalisten over Nieuw-Guinea, beaamde hij dat het Plan Bunker de basis was Foto 268 Prins Bernhard voor onderhandelingen, maar 'dat is geloof ik al officieel aangekondigd door onze regering', aldus de prins, die zo dit toch wel politieke antwoord nog probeerde te verdoezelen. In Nederlandse kranten was er enig rumoer. Bij de terugkomst van de prins op Schiphol enkele dagen later, was er daarom opnieuw een persconferentie. Bernhard herhaalde wat hij in Washington had gezegd. Daarna vroeg hij aandacht voor iets wat hem dwars zat: een stuk uit Elseviers Weekblad van 26 mei dat hij net in het vliegtuig had gelezen. Prins Bernhard deed een felle uitval naar dit stuk, dat volgens

201

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea hem volstond met leugens en dat –in bedekte termen- tegen hem was gericht. De op Schiphol aanwezige journalisten wisten niet hoe snel ze de twee weken oude Elseviers Weekblad uit het archief moesten halen Hoofdredacteur H. A. Lunshof schreef daarin over plannen voor een tegenregering, waarbij eerst het probleem Nieuw-Guinea moest worden geliquideerd, alsmede minister Luns ten val gebracht. Onder de kop 'Het verraad', was het een suggestief en tamelijk cryptisch artikel waarin echter geen enkele naam viel. Vermoedelijk was prins Bernhard een van de weinigen die het echt begreep. Hij liet hoofdredacteur Lunshof op paleis Soestdijk komen voor tekst en uitleg. Lunshof verklaarde na afloop dat alles op een misverstand berustte en dat hij en de prins dit conflict als een afgedane zaak beschouwden. Premier De Quay noteerde in zijn dagboek op 28 juni: 'ZKH de prins kwam me bezoeken. Strikt vertrouwelijk: Luns heeft de artikelen van Lunshof praktisch gedicteerd. Daar zie je het, wat ik vermoedde. Lelijk'. Waarschijnlijk had minister Luns in deze periode lucht gekregen van de uiterst geheime bemoeienissen van Bernhard met de kwestie Nieuw-Guinea en had zijn vriend Lunshof verzocht een artikel te schrijven. Zo'n stuk kon natuurlijk niet rechtstreeks tegen de prins worden gericht. De aanval werd daarom geopend op een groep zakenlieden die al langer openlijk pleitten voor de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië. Dit was de zogenaamde groep-Rijkens, captains of industry die zich verzetten tegen het behoud van Nieuw-Guinea, omdat juist dat de positie van hun bedrijven in Indonesië schaadde. Rijkens was ook betrokken bij de Bilderberg-groep, in 1954 opgericht door Bernhard als overlegorgaan, waar invloedrijke politici, zakenlieden en anderen uit de gehele wereld vrijelijk hun mening konden ventileren zonder gehinderd te zijn door regeringsstandpunten. De contacten tussen Bernhard en de groep-Rijkens waren ook in Amerika bekend. In het begeleidend schrijven bij het 'P.B. voorstel' staat: 'Het is ons bekend dat de denkbeelden van Prins Bernhard de opvattingen weerspiegelen van het zakenleven in Nederland, met wie hij zeer nauwe betrekkingen heeft'. Waarschijnlijk is ook de mening van nog een andere groep van invloed geweest op de denkbeelden van de prins, namelijk de Nederlandse militaire leiding, de chefstaven. De prins had daar als inspecteur-generaal regelmatig contact mee. In een zeer geheim defensie rapport van maart 1960 over de verdediging van Nieuw-Guinea staat: 'Verlies van Nederlands Nieuw-Guinea aan de vijand betekent niet een bedreiging tegen het voortbestaan van Nederland als vrije natie'. De militairen legden zich in het rapport nadrukkelijk neer bij het politieke besluit om vast te houden aan het laatste stukje koloniaal bezit in Azië, maar hun prioriteit lag duidelijk bij de NAVO. Advocaat Henry G. Walter jr. vergeleek de houding van Bernhard met die van 'een bevelhebber die de militaire aanvoerlijnen op orde wil brengen'.

4.b.9. Het einde in New York Nieuwe onderhandelingen De formele onderhandelingen tussen Nederland en Indonesië werden half juli 1962 weer hervat in huize Huntlands in Middleburg, Virginia. Van Indonesische kant was Minister van Buitenlandse Zaken Soebandrio aangeschoven. Hij had van president Soekarno de nodige Foto 269 De ondertekening in de Veiligheidsraad

202

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea onderhandelingsvrijheid gekregen. Dat gold inmiddels ook voor ambassadeur Van Roijen, die daar heel hard over had moeten zeuren bij de ministerraad in Den Haag. Luns wilde eigenlijk nog steeds niet geloven dat Nederland zijn laatste stukje bezit in Azië moest opgeven. Schiff: 'Ik denk dat het voor een deel tactiek van Luns was om steeds weer duidelijk te maken dat hij z'n best deed om er nog wat uit te halen. En hij moest zelf ook echt tot het inzicht komen dat het inderdaad niet verder ging'. Luns deed daar lang over. Op 19 april bijvoorbeeld telegrafeerde hij aan ambassadeur Van Roijen: 'Helaas is de grote fout die onzerzijds werd begaan, om een Amerikaan als zogenaamde neutrale derde te aanvaarden, niet meer goed te maken. Ik behoud mij het recht voor bij de aanstaande NATO conferentie in Athene, het wangedrag van Amerika in alle bijzonderheden aan de kaak te stellen.' Het gedrag van Luns bezorgde premier De Quay de nodige hoofdbrekens: 'Telegram van Luns uit Athene. Heeft hij toch weer teveel van zich afgebeten? En kansen verminderd?'. Luns stelde zich onbuigzaam op, maar ook de Indonesiërs bleven tot het einde toe eisen stellen. Joseph Sisco: 'Ze probeerden tijd te rekken. Ze wisten dat wij hoe dan ook een overdracht wilden. In dat opzicht oefenden wij meer druk uit op de Nederlanders en was er sprake van een ongelijkheid in de onderhandelingen'. Op 31 juli 1962 waren de onderhandelaars in Amerika er op enkele details na uit. Ze bepaalden dat ze op 15 augustus bij de Veiligheidsraad in New York een akkoord zouden tekenen. Op die dag bleef de ministerraad in Nederland nog tot heel laat op de avond overleggen. Minister Luns had het er nog altijd moeilijk mee. Pas tegen middernacht Nederlandse tijd ging er een telefoontje naar New York en kreeg de daar wachtende Nederlandse delegatie toestemming om te tekenen. Premier De Quay verscheen in een rechtstreekse uitzending voor de televisie om de Papoea's alle goeds voor de toekomst te wensen.

4.b.10. Het einde in Nieuw-Guinea De laatste hinderlaag De mariniers Wim Elgers en Peter Mannie wisten eind juli/begin augustus nog niets van een voorlopig akkoord. Ze waren aan het werk: er was net een nieuwe melding binnen gekomen over Indonesische infiltranten. Op 14 augustus vertrok het peloton, 23 man sterk, vanuit kampong Wey op het eiland Misool. Om de vijand te kunnen zien moesten ze een berg oplopen. Na ongeveer twee uur trof het peloton een bivak dat werd doorzocht. Even verderop hadden zich 15 Indonesische commando's ingegraven. Elgers: 'Zij hebben een hele goede positie ingenomen, ze hebben tot het laatst goed hun stilte bewaard en daarom liepen we er in, de Foto 270 Tijdelijke graven van Nederlandse militairen laatste hinderlaag'. Peter Mannie liep voorop en werd geraakt. Er volgde een vuurgevecht met de Indonesiërs. Met rugdekking bereikte Elgers het lichaam van Peter Mannie. Die lag op zijn buik en op het moment dat Elgers hem omdraaide leek hij net zijn laatste adem uit te blazen. Achteraf denkt Elgers dat dit verbeelding is geweest. Vermoedelijk was Peter Mannie direct dood.

203

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea

Elgers en de anderen trokken het lichaam van Mannie over een boomstam en Elgers nam hem daarna op zijn nek. Zo gingen ze terug naar kampong Wey. Peter Mannie werd onmiddellijk met de Hr. Ms. Luijmes naar Sorong gebracht en daar met militaire eer begraven. Later werd zijn lichaam, net als van alle andere Nederlandse gesneuvelden, naar Nederland teruggebracht. In Nieuw-Guinea was geen van Peters pelotongenoten bij de begrafenis. De familie in Nederland kreeg van de pastoor te horen dan hun zoon en broer op de dag voor de ondertekening van het akkoord was gesneuveld. Vader Mannie raakte in een enorme depressie en het gezin werd verscheurd. Bijna veertig jaar na zijn overlijden is Peter Mannie op 6 maart 2002 op Ereveld Loenen herbegraven. Zus Françoise de Jong-Mannie heeft nog maar onlangs van Wim Elgers te horen gekregen wat er precies is gebeurd op die bewuste dag in augustus 1962. Tot dan toe leefde ze met de gedachte dat haar broer misschien wel geleden had. Elgers heeft haar weten te overtuigen dat Peter op slag dood was.

4.b.11. Naschrift De Papoea's In alle besprekingen en onderhandelingen kwamen ze ter tafel: de autochtone bevolking van Nieuw-Guinea, de Papoea's. De tragiek was dat er vooral heel veel over hen werd gepraat en dat ze zelf zelden de kans kregen wat te zeggen. Nederland was eind jaren '50 begonnen met het opzetten van een eigen, gekozen vertegenwoordiging voor de Papoea's, de zogenaamde Nieuw-Guinea Raad. Die werd in april 1961 geïnstalleerd, met veel pracht en praal en in een splinternieuw gebouw. Uiterlijk leek het een echt parlement, Foto 271 De Papoea- en de Nederlandse vlag compleet met tolkendienst in verband met de verschillende talen die de afgevaardigden spraken. Dat alles kon niet verhullen dat de Nieuw-Guinea Raad geen enkele invloed had op waar het werkelijk om ging: de staatkundige toekomst van het land. Papoealeiders als Nicolaas Jouwe probeerden te lobbyen bij de Verenigde Naties, zonder veel succes. Bij alle problemen die er begin jaren zestig in de wereld speelden, viel de stem van de nog geen 800.000 zielen tellende Papoea bevolking van het Nederlandse deel van Nieuw-Guinea nauwelijks op. De Nederlandse diplomaat Emile Schiff herinnert zich een cocktailparty op de Nederlandse ambassade in New York, een week voordat de overdracht zou worden getekend: 'Wij geneerden ons tegenover de Papoea vertegenwoordigers die daar waren. Die probeerden nog van alles, maar de beslissing was al gevallen'. De meeste Papoea's zagen niets in een Indonesisch bestuur, al was het maar omdat ze dan slechts een van de vele minderheden in de Indonesische archipel zouden zijn. De clausule in het plan Bunker dat de Papoea's op z'n laatst in 1969 konden beslissen over zelfbeschikking, leek niet erg stevig. Nieuw-Guinea, of Irian Barat zoals het in Indonesië heette, stond dan al jaren onder Indonesisch bestuur en het was de vraag hoeveel vrijheid van keuze er dan nog was. Weinig, bleek in 1969. De Amerikaanse diplomaat Sisco over het referendum dat toen

204

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea werd gehouden en waarbij de Papoea's er voor 'kozen' om definitief bij Indonesië te horen: 'In alle eerlijkheid moet ik zeggen dat westelijk Nieuw-Guinea voor ons op dat moment geen enkele prioriteit had. We hadden onze handen daar al vol (namelijk in Vietnam). We wilden en konden er niets aan doen'. Emile Schiff vind nog steeds dat er destijds niets anders mogelijk was dan een uiteindelijke overdracht aan Indonesië, maar: 'Nederland had de Papoea's nooit zelfstandigheid mogen beloven, want dat hebben we niet kunnen waarmaken'. De Papoea's zelf blijven er tot op de dag van vandaag problemen van ondervinden. Tekst: Gerda Jansen Hendriks, Rob Bruins Slot, Yfke Nijland Research: Rob Bruins Slot, Yfke Nijland Reportage: Gerda Jansen Hendriks

Bronnen ARCHIEFMATERIAAL: Archief Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag. Archief Ministerie van Defensie, CAD Rijswijk. Archief Ministerraad, Algemeen Rijksarchief, Den Haag Archief dr. J.H. van Roijen, Algemeen Rijksarchief, Den Haag Archief dr. J.E. de Quay, Rijksarchief Noord-Brabant, Den Bosch Archief John F. Kennedy Library, Boston, Mass., U.S.A. Roosevelt Study Center, Middelburg

BEELDMATERIAAL: Voor de reportage is gebruikt gemaakt van nooit uitgezonden, lange reportages die het NTS journaal in de zomer van 1962 op Nieuw-Guinea heeft gemaakt. Verslaggever Jan Gerritsen ging onder meer mee op een patrouille van het Korps Mariniers. Daarnaast is er gebruik gemaakt van wel uitgezonden NTS journaals en het Polygoon bioscoopjournaal.

Foto's: John F. Kennedy Library, Boston, Mass. Jhr. mr. J.L.R. Huydecoper van Nigtevecht Familie Mannie

Literatuur - Edward C. Keefer ed., Foreign Relations of the United States, 1961-1963, vol XXIII Southeast Asia (Washington D.C. 1994) - Jhr. Mr. J.L.R. Huydecoper van Nigtevecht, Nieuw-Guinea. Het einde van een koloniaal beleid (Den Haag 1990). - Harry van Wijnen, De Prinsgemaal. Vogelvrij en gekooid (z.p. 1992). - Hans Meijer, Den Haag-Jakarta. De Nederlands-Indonesische betrekkingen 1950-1962 (Utrecht 1994). - Michel van der Plas, Luns: Ik herinner mij. Vrijmoedige herinneringen van mr. J.M.A.H. Luns zoals verteld aan Michel van der Plas (Leiden 1971). - John Jansen van Galen, Ons laatste oorlogje. Nieuw-Guinea: de pax neerlandica, de diplomatieke kruistocht en de vervlogen droom van een papoea-natie (Weesp 1984). - Theo Peters, Nederlands Nieuw-Guinea 1945-1962, een naoorlogse kroniek, (Den Haag

205

5. Overdracht Nederlands Nieuw Guinea

1993) - Ronald Gase, Misleiding of zelfbedrog: een analyse van het Nederlandse Nieuw-Guinea beleid aan de hand van gesprekken met betrokken politici en diplomaten. - Ben Koster, Een verloren land: De regering Kennedy en de Nieuw-Guinea kwestie 1961- 1962 (1991 Baarn). http://freewestpapua.org/resources/documents

206

6. Hr. Ms. Kortenaer

6. Hr. Ms. Kortenaer

6.a. Algemene gegevens Bouwwerf & Co, Birkenhead, UK Kiellegging: 16 juni 1941 Tewaterlating 26 augustus 1942 In dienstelling RN: 11 mei 1943 als HMS Scorpion KM: 01 oktober 1945 als Hr. Ms. Kortenaer Uit dienststelling 12 december 1963

6.a.1. Algemene kenmerken Waterverplaatsing Standaard 1750 ton Maximaal 2505 ton Afmetingen 110,6x10,90x4,40 m Bemanning 230 koppen

6.a.2. Techniek en uitrusting Voortstuwing: 4 Admirality 3 drums ketels 2 Parsons stoomturbines Schroeven 2 Vermogen 40.000 pk Snelheid 36 knopen

6.a.3. Bewapening Kanonnen 4x1x4,7 inch Mk 9 Bofors Mitrailleurs 2x2x40 mm Mk 4 Bofors 4x2x20 mm Mk 4 Bofors Torpedo 2x4x53,3 cm lanceerbuizen Foto 272 Hr. Ms. Kortenaer als Jager en Fregat Helikopter vanaf 1957 als fregat

6.b. De verrichtingen van het Piet Heijn klasse fregat Als Hr. Ms. Kortenaer werd HMS Scorpion op 1 oktober 1945 in Nederlandse dienst gesteld. De S-class destroyer werd al op de 28e van die maand naar Nederlands Oost-Indië gestuurd om patrouillediensten te verrichten. In mei 1947 keerde de Kortenaer terug naar Nederland voor onderhoud en vertrok nauwelijks een jaar later weer naar de Oost. Eind jaren `50 vertrok het schip voor een reis naar Nieuw Guinea en voor vlagvertoon in de Pacific. In augustus 1950 arriveerde de torpedobootjager Kortenaer in Sorong voor patrouillediensten in de wateren rondom Nieuw-Guinea. De voornaamste taak was het uitvoeren van patrouillediensten tegen infiltratiepogingen over zee en het assisteren bij de uitschakeling van infiltranten, wanneer die waren gesignaleerd. Het patrouillevaren werd meestal gecombineerd met bezoeken van kampongs aan de kust. Er werden allerlei gegevens verzameld en contact opgenomen met de bevolking en de lokale bestuursambtenaren. Een maand later vertrok deze jager echter weer naar Nederland, na afgelost te zijn door de Piet Hein.

207

6. Hr. Ms. Kortenaer

Na vijf jaar werd de jager opnieuw aangewezen voor een term in Nieuw-Guinea. Op 1 februari 1956 vertrok de Kortenaer onder kapitein-luitenant ter zee P. Cool vanuit Den Helder, om op 26 maart daaropvolgend in Sorong aan te komen. Uitgevoerd werden diverse patrouilletochten, smaldeeloefeningen en gecombineerde oefeningen in de wateren rond Nieuw-Guinea. Bovendien werden 1-daagse vaartochten georganiseerd met de burgerbevolking, waaronder Papoea´s, ter verkrijging van een beter begrip bij de burgerij voor het werk der Koninklijke Marine. Deze vaartochten, waarbij de Marine Luchtvaartdienst demonstraties hield, werden gehouden te Sorong, Fak Fak, Manokwari, Biak en Hollandia. In 1957 bestond er voor de in Nieuw-Guinea gestationeerde schepen gelegenheid om met buitenlandse schepen te oefenen; zo oefende de Kortenaer met HMS Cockade en HMS Concord, terwijl de Johan Maurits van Nassau oefende met HMS St. Brides Bay. Op 29 juli 1957 aanvaardde de Kortenaer de thuisreis naar Nederland. Terug in Nederland ging de torpedobootjager voor een jaar in onderhoud waarna een periode volgde met oefenreizen vanuit Nederland met onder andere Smaldeel V. Dit smaldeel was opgebouwd rond het vliegkampschip Hr. Ms. Karel Doorman en was in de jaren `50 het belangrijkste Nederlandse eskader. In 1957 werd het schip tot snel fregat omgebouwd waarbij het dezelfde aanpassingen kreeg als zusterschip Piet Hein. In januari 1960 vertrok de jager (onder commando van kapitein-luitenant ter zee J.C. Leeksma) voor een derde term naar Nieuw-Guinea, alwaar zij te Hollandia op 9 maart aankwam. Het meer agressieve optreden van Indonesië in 1962 begon met de poging van drie motortorpedoboten om de zuidkust van Nieuw-Guinea te naderen. Deze poging werd echter bij Vlakke Hoek door het optreden van de Evertsen, de Kortenaer en een Neptune van squadron 321 op 15 januari afgeslagen. Een Indonesische Foto 273 Hr. Ms. Kortenaer op snelheid motortorpedoboot, de Matjan Tutul, werd in brand geschoten en de beide anderen op de vlucht gejaagd. In totaal werden 52 overlevenden van de Matjan Tutul gevangengenomen. Het grote aantal militairen aan boord wees op een infiltratiepoging, hetgeen ook bleek uit de verhoren van de krijgsgevangenen. Eind november 1962 keerde het fregat terug in Nederland en was in zo slechte technische staat dat het schip ruim twee weken later, op 13 december, verkocht werd voor sloop aan de firma Van Heyghen in Gent, België.

208

7. Hr. Ms. De Ruyter

7. Hr. Ms. De Ruyter

Foto 274 Schilderij Hr. Ms. De Ruyter

7.a. Algemene gegevens Bouwwerf Wilton Fijenoord in Schiedam Kiellegging: 5 september 1939 Tewaterlating 24 december 1944 In dienstelling 18 november 1953 Uit dienststelling 13 oktober 1972

7.a.1. Algemene kenmerken Waterverplaatsing Standaard 9725 ton Maximaal 11930 ton Afmetingen 187,3x17,25x6,65 m Bemanning 973 koppen

7.a.2. Techniek en uitrusting Voortstuwing: 6 Yarrow ketels

209

7. Hr. Ms. De Ruyter

Parson stoomturbines Schroeven 2 Vermogen 85.000 pk Snelheid 32,3 knopen

7.a.3. Bewapening Kanonnen 8x2x15,2 cm 4x2x57 cm 8x40 cm Dieptebommen 2 rekken Lichtraket werper 1

7.b. Verrichtingen van de lichte kruiser

7.b.1. Algemeen Hr. Ms. De Ruyter (C801) was een Nederlandse lichte kruiser van de De Zeven Provinciënklasse die samen met het zusterschip Hr. Ms. De Zeven Provinciën voor de Tweede Wereldoorlog op stapel waren gezet, ter vervanging van de Java en Sumatra als onderdeel van het vlootplan Dekkers. Op 18 november 1953 werd de De Ruyter door kapitein-ter-zee W.J. Kruys in dienst gesteld in tegenwoordigheid van Koningin Juliana. Tot de laatste uitdienststelling op 13 oktober 1972 is het schip ingedeeld geweest in zowel smaldeel 5, als smaldeel 1, en heeft onder meer als vlaggenschip gediend van deze smaldelen en sinds 1 januari 1971 van het eskader.

7.b.2. Specificaties Na de bevrijding van Nederland werden er door de marinestaf nieuwe eisen opgesteld waar het schip aan diende te voldoen. Het oorspronkelijke ontwerp was een opgeschaalde De Ruyter die tijdens de oorlog tot zinken was gebracht. Het nieuwe ontwerp hield rekening met lessen die tijdens de oorlog waren geleerd.[1] Na de oorlog werd het schip afgebouwd met een bewapening die bestond uit acht 152 mm kanonnen, acht 57 mm kanonnen en acht 40 mm kanonnen. Het schip was 187,3 meter lang, 17,25 meter breed en had een diepgang van 5,64 meter. De waterverplaatsing bedroeg 9725 ton standaard en 11930 volgeladen. De motoren van het schip leverden 82500pk waarmee een snelheid van 32 knopen gehaald kon worden. Het schip werd bemand door 973 man.

7.b.3. Diensthistorie Reeds op 5 september 1939 werd de kiel van de toenmalige De Zeven Provinciën op de werf van Wilton-Fijenoord te Schiedam gelegd. 22 augustus 1950, met de tewaterlating door koningin Juliana van haar zusterschip de De Zeven Provinciën werd het schip hernoemd als de De Ruyter. Dit gebeurde op verzoek van Wilton-Fijenoord. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het in aanbouw zijnde schip door de Duitsers buitgemaakt en hernoemd tot KH 1. De bouw van het schip werd door de Duitsers voortgezet vanaf augustus 1941 maar verliep echter zeer traag. Op 24 december 1944 wordt op de werf

210

7. Hr. Ms. De Ruyter van Wilton-Fijenoord het schip te water gelaten met als doel de Nieuwe Waterweg te versperren. De versperring werd echter niet uitgevoerd en na de oorlog werd het schip op de werf verder afgebouwd. Pas op 18 november 1953 wordt De Ruyter in dienst genomen. Op 13 juni 1955 meert het schip af aan het IJ voor de Vlootweek in Amsterdam. 19 september dat jaar vertrekt het schip vanuit Den Helder voor een reis naar de Nederlandse Antillen. Hier komen koningin Juliana en prins Bernhard aan boord om vervolgens verschillende eilanden aldaar te bezoeken. 9 november keert het schip terug in Den Helder. Op 16 oktober 1956 bezoekt koningin Juliana het schip samen met de president van Liberia tijdens zijn staatsbezoek aan Foto 275 Hr. Ms. Zeven (achtergrond) en De Ruyter op het Nederland. Noordzeekanaal 14 mei 1959 vertrekken De Ruyter en de onderzeebootjagers Limburg en Drenthe vanuit Den Helder naar Aarhus in Denemarken om de Perzische sjah over te brengen voor een staatsbezoek aan Nederland. Men komt op 20 mei in de haven van Amsterdam aan. Op 1 maart 1960 vertrek het schip vanuit Den Helder samen met de onderzeebootjagers Drenthe, Limburg, Overijssel, Gelderland, het fregat De Bitter en de onderzeeboot Zwaardvis voor een reis naar Marokko en Spanje. 2 en 3 maart verleent bemanning van de schepen hulp bij een aardbeving in Agadir. De schepen keren 2 april terug in Den Helder. 30 januari 1964 vertrek het schip als vlaggenschip samen met de onderzeebootjagers Rotterdam en Holland vanuit Den Helder voor oefening naar de Middellandse Zee. De onderzeeboot Zeeleeuw en het fregat De Zeeuw voegen zich later bij de schepen. Op 21 februari doet men de haven van Valletta aan. Op 21 november komt het bij de haven van Barcelona in aanvaring met het Spaanse schip Mallor Quin. Het Spaanse schip zinkt en een opvarende komt om het leven. Op 16 mei 1969 neemt het schip deel aan een vlootrevue ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan van de NAVO met oorlogsschepen uit 12 verschillende NAVO-landen. In totaal nemen 63 oorlogsschepen deel. De vlootschouw wordt gehouden bij Spithead nabij Portsmouth.

7.b.4. De Ruyter als Almirante Grau 13 oktober 1972 wordt het schip uit dienst Foto 276 BAP Almirante Grau verlaat de haven van gesteld en voor 22½ miljoen gulden aan Curaçao Peru verkocht. Het schip wordt daar op 23

211

7. Hr. Ms. De Ruyter mei 1973 als BAP Almirante Grau in dienst genomen. Het schip doet nog steeds dienst als vlaggenschip van de Peruaanse marine en het is de laatste kruiser in de wereld in actieve dienst die als primaire bewapening kanons heeft.

7.b.5. Modernisering De Almirante Grau werd van 1985 tot 1988 gemoderniseerd in Amsterdam. Gedurende de modernisering werd het zusterschip de Aguirre hernoemd tot Almirante Grau en nam de Aguirre de rol van vlaggenschip over. Nadat de Almirante Grau was teruggekeerd, op 15 februari 1988 kregen beide schepen hun oude naam terug.

212

8. Onversaagdklasse Mijnenvegers

8. Onversaagdklasse Mijnenvegers

8.a. Algemene gegevens Hr. Ms. Onvervaard (M888 en A858) Bouwwerf Astoria Marine Construction Co. Astoria, YSA Kiellegging: 11 april 1952 Tewaterlating 6 maart 1954 In dienstelling 31 januari 1955 Uit dienststelling 15 mei 1982

8.a.1. Algemene kenmerken Waterverplaatsing Standaard 790 ton Maximaal 853 ton Foto 277 Hr. Ms. Onverdroten Afmetingen 52,5x11x3,2 m Bemanning 57-77 koppen

8.a.2. Techniek en uitrusting Voortstuwing: 2 GMC diesels Schroeven 2 Vermogen 2.400 pk Snelheid 15 knopen

8.a.3. Bewapening Foto 278 Dekplan oceaanmijnenvegers (Hr. Ms. Mitrailleurs 2x12,7 mm Onvermoeid) 2 x 20 mm

8.b. Beschrijving De Onversaagdklasse is een Nederlandse mijnenvegerklasse die zes schepen omvat. De schepen zijn vergelijkbaar met de Amerikaanse Aggressiveklasse, alle schepen van de Onversaagdklasse zijn dan ook in de Verenigde Staten gebouwd als schepen van de Aggressiveklasse (MSO-klasse). De Amerikaanse scheepswerven Astoria Marine Construction Co. Uit Astoria en Peterson Builders Inc uit Sturgeon Bay waren verantwoordelijk voor de bouw van de Nederlandse schepen. De schepen van de Onversaagdklasse zijn aan Nederland overgedragen in het kader van het Mutual Defense Aid Program (MDAP).

8.b.1. Scheepsklasse · Hr. Ms. Onversaagd (1954 - 1976) · Hr. Ms. Onbevreesd (1954 - 1982) · Hr. Ms. Onverdroten (1954 - 1982) · Hr. Ms. Onvermoeid (1954 -1971) · Hr. Ms. Onvervaard (1955 - 1982) · Hr. Ms. Onverschrokken (1954 - 1972) Foto 279 Hr. Ms. Onverschrokken als Mercuur

213

8. Onversaagdklasse Mijnenvegers

8.b.2. Taken De schepen van de Onversaagdklasse waren speciaal ingericht als mijnenveger voor diepe wateren (MSO), dus voor het ruimen van mijnen buiten de territoriale wateren. Het Amerikaanse ontwerp was bedoeld als reactie op de mijnenlegoperatie van Noord-Korea gedurende de Koreaanse Oorlog. De schepen waren instaat om magnetische, akoetische en contactmijnen ruimen. Per 2 augustus 1965 werden de schepen van de Onversaagdklasse, met uitzondering van de Onversaagd en Onverschrokken hergeklasseerd, waarna de schepen te boek gingen als hoofdkwartierondersteuningsschepen ten behoeve van de Mijnendienst. Bij de herklasering werden de mijnenveegtuigen niet verwijderd. Alleen de Onverschokken heeft na 1965 als mijnenveegvaartuig dienst gedaan.

6.b.3. Uitdienststelling en afvoer Na de uitdienststelling is het schip op 14 november 1984 vanuit de Conservatie aan de Foto 280 Hr. Ms. Onbevreesd als Stafschip Nieuwe Haven aan Deans Marine Ltd voor STANAV 1980-1982 sloop verkocht. Op 18 januari 1985 wordt het schip opgehaald en aanvaard het de laatste reis achter de sleepboot Towing Wizard naar Sheerness.

214

9. Van Straelen klasse

9. Van Straelen klasse

9.a. Algemene gegevens Bouwwerven De Noord, G. de Vries Lents Jr en Arnhemse Scheepsbouw Mij

9.a.1. Algemene kenmerken Waterverplaatsing 171,3 ton Afmetingen 33,08x6,87x1,80 m Bemanning 14 koppen

9.a.2. Techniek en uitrusting Voortstuwing: 2 werkspoor diesels Schroeven 2 Vermogen 1.100 pk Snelheid 13 knopen

9.a.3. Bewapening

Mitrailleurs 1 x 20 mm Foto 281 Hr. Ms. Albas op volle zee 9.b. Beschrijving In 1955 besloot de Koninklijke Marine tot de bouw van zestien ondiepwatermijnenvegers, de Van Straelen-klasse. De schepen waren alle vernoemd naar personen, welke postuum tijdens de Tweede Wereldoorlog postuum met de Militaire Willemsorde of de Bronzen Leeuw onderscheiden waren. Zij waren bestemd om de in de Nederlandse binnenwateren, de zeearmen en de kustzee, bij een conflict gelegde zeemijnen te bestrijden. Gebouwd als ranke, mooi afgewerkte, maar toch zeer zeewaardige schepen waren zij een lust voor het oog, zeker als zij zich bij slecht weer op de woelige Noordzee bevonden. Maar zo klein de notendop op zee leek, zo imposant was het schip als zij afmeerde in een kleine haven diep in het binnenland tijdens een binnenlandse vlagvertoonreis. Met slechts een bemanning van veertien man was het hard werken voor alle hens waarbij de dienstvakken en rangen vaak vervaagden, omdat het eigenlijk een grote familie was Foto 282 De Van Straelen Klasse MBV’s wachtend op die de klus moest klaren. een koper Veel jonge officieren en onderofficieren hebben aan boord van deze schepen niet alleen de praktijklessen van het vak geleerd, maar leerden ook leiderschap, samenwerking en respect voor elkaar. Het vormde de basis voor een latere carrière. Ondanks dat deze kleinste

215

9. Van Straelen klasse operationele eenheden van de Koninklijke Marine vaak door mensen van de ‘grote vloot’ Dinky Toys werden genoemd verrichtten zij hun taak met verve: ‘Beter kleine baas dan grote knecht’. De helft van deze vaartuigen werd aanbesteed met hulp van zogenaamde MDAP- middelen. Het Mutual Defense Aid Program dat ook werd aangeduid met Mutual Defense Assistance Programme werd na de Tweede Wereldoorlog in het leven geroepen door de Verenigde Staten van Amerika om de Europese landen te assisteren bij het opbouwen van hun strijdmachten. Het doel van het programma was ervoor te zorgen dat West-Europa buiten de invloedssfeer van de Sovjet-Unie bleef. Tussen 1948 en 1954 is circa 30 miljard dollar hieraan uitgegeven door de Verenigde Staten.

Foto 283 MK met RUB Werkspoor voortstuwings- (links) en veegdiesels

216

10 Dokkumklasse Mijnenvegers

10 Dokkumklasse Mijnenvegers

10.a. Algemene gegevens Bouwwerven: De Noord, Gusto v/h Fa. Smulders, Niestern, J. & K. Smits Scheepsbouw, L. Smit en Arnhemse Scheepsbouw Mij

10.a.1. Algemene kenmerken Waterverplaatsing 417 ton Afmetingen 46,62x8,75x2,28 m Bemanning 38 koppen

10.a.2. Techniek en uitrusting Voortstuwing: 2 Stork Werkspoor diesels Schroeven 2 Vermogen 1.500 pk Snelheid 13 knopen Foto 285 Hr. Ms. Roermond (Schilderij van J Henneveld) 10.a.3. Bewapening Mitrailleurs 2 x 45 mm

10.b. Beschrijving De Dokkumklasse was een serie van 18 mijnenvegers die in de jaren vijftig van de 20e eeuw gebouwd zijn voor de Koninklijke Marine. De Wildervankklasse (14 schepen) werd in dezelfde periode gebouwd en was vrijwel identiek.

10.b.1. Schepen Dokkumklasse Hr. Ms. Dokkum (M801) (1955 - 1985, 1994 - 1997) verkocht aan Fa Agterhuis te Hattem Hr. Ms. Hoogezand (M802) (1955 - 1993) verkocht aan R. Zorn te Haarlem Hr. Ms. Roermond (M806)² (1955 - 1995) verkocht via, via aan Zeekadetkorps Lemmer Hr. Ms. Naaldwijk (M809) (1955 - 2000) geschonken aan Prins Willem Zeeverkenners Haarlem

Foto 286 De Woerden als kantoor accommodatie op Curaçao

217

10 Dokkumklasse Mijnenvegers

Hr. Ms. Abcoude (M810) (1956 - 1994) verkocht aan de Peruaanse Marine Hr. Ms. Drachten (M812) (1956 - 1999) verkocht aan Fa Agterhuis te Hattem Hr. Ms. Ommen (M813) (1956 - 1997) verkocht aan Fa Agterhuis te Hattem Hr. Ms. Giethoorn (M815) (1956 - 1993) verkocht aan R. Zorn te Haarlem Hr. Ms. Venlo (M817) (1956 - 1993) verkocht aan R. Zorn te Haarlem Hr. Ms. Drunen (M818) (1956 - 1984) verkocht aan Fa Westmaal te Amsterdam Hr. Ms. Woerden (M820) (1957 - 1990) verkocht aan Seaquarium Curaçao Hr. Ms. Naarden (M823) (1956 - 1999) geschonken aan Zeekadetkorps Delfzijl Hr. Ms. Hoogeveen (M827) (1956 - 1999) geschonken aan de Stichting Vrienden van de Koninklijke Marine De Hr. Ms. Hoogeveen heeft vanaf 1956 tot 1996 gevaren voor de Koninklijke Marine. Het schip is gebouwd van de bouwwerf De Noord in Alblasserdam en heeft vooral op de Noordzee dienst gedaan. Na de actieve dienst lag de Hoogeveen in het Natte Dok van de oude Rijkswerf Willemsoord te Den Helder. Leden van het bestuur van de Vrienden van de Koninklijke Marine (VVKM) en enkele medewerkers wilden de Hoogeveen behouden. Het schip was in redelijk origineel staat. In 1999 werd de VVKM in de gelegenheid gesteld het schip voor het symbolische bedrag van één gulden te kopen. Na de overdracht naar de VVKM Foto 287 Hr. Ms. Hoogeveen aan de kade bij is het schip gerestaureerd. In 2009 is de Willemsoord te Den Helder Hoogeveen in het dok gegaan en de onderkant schoongemaakt en gerepareerd. Verder zijn diverse ruimtes aan boord aangepakt. Al het veegtuig is nog aanwezig. Het streven is om de Hoogeveen een museale status te geven. Hr. Ms. Staphorst (M828) (1957 - 1984) verkocht aan Fa Westmaal te Amsterdam Hr. Ms. Sittard (M830) (1956 - 1999) geschonken aan Zeekadetkorps Harlingen Hr. Ms. Gemert (M841) (1956 - 1993) verkocht aan R. Zorn te Haarlem Hr. Ms. Veere (M842) (1956 - 1984) verkocht aan Fa Westmaal te Amsterdam Hr. Ms. Rhenen (M844) (1956 - 1984) verkocht aan Hofland te Zeist Wildervankklasse Hr. Ms. Wildervank (M803) (1955 - 1977) verkocht aan Fa Timmermans te Teteringen Hr. Ms. Steenwijk (M804) (1956 - 1969) verkocht aan Fa Rijsdijk te HIA Hr. Ms. Gieten (M805) (1956 - 1969) verkocht aan Fa Rijsdijk te HIA Hr. Ms. Waalwijk (M807) (1956 - 1977) verkocht aan Fa Timmermans te Teteringen Hr. Ms. Axel (M808) (1956 - 1974) verkocht aan Oman Hr. Ms. Aalsmeer (M811) (1956 - 1974) verkocht aan Oman Hr. Ms. Meppel (M814) (1956 - 1977) verkocht aan Fa Timmermans te Teteringen Hr. Ms. Lochem (M816) (1956 - 1969) verkocht aan Fa Rijsdijk te HIA Hr. Ms. Goes (M819) (1956 - 1977) verkocht aan Fa Timmermans te Teteringen Hr. Ms. Leersum (M822) (1957 - 1977) verkocht aan Fa Timmermans te Teteringen

218

10 Dokkumklasse Mijnenvegers

Hr. Ms. Sneek (M824) (1957 - 1969) verkocht aan Fa Rijsdijk te HIA Hr. Ms. Grijpskerk (M826) (1956 - 1993) door fa Zorn te Haarlem verschroot Hr. Ms. Elst (M829) (1956 - 1970) verkocht aan Ethiopië Hr. Ms. Lisse (M843) (1957 - 1969) verkocht aan Fa Rijsdijk te HIA

10.b.2. De bouw De Dokkumklasse schepen zijn in de jaren 50 gebouwd met steun van de Amerikaanse overheid. De bouw was een onderdeel van het op 2 augustus 1949 ingediende herziene plan Van Holthe. Dit plan voorzag in de aanschaf van in totaal 68 mijnenvegers. Het plan werd gerealiseerd van 1954 tot 1962.

10.b.3. Het ontwerp Het ontwerp van de Dokkumklasse, die ook wel de WU-klasse wordt genoemd, was gebaseerd op standaard stafeisen opgesteld in West-Europese Unie verband. Door deze stafeisen zijn er in veel landen schepen gebouwd van de WU-klasse, waaronder toenmalig West-Duitsland, Engeland en Frankrijk. Deze schepen vertonen dan ook zeker gelijkenis met de Dokkum- en Wildervankklasse.

10.b.4. De bouwmaterialen De schepen zijn gebouwd van hout, over aluminium spanten. Dit is gedaan om het schip a- magnetisch te maken. Ook zijn in het schip zo veel mogelijk a-magnetische materialen verwerkt. Op het aluminium skelet, wat hoofdzakelijk is geklonken, is een dubbele huid aangebracht met een tussenlaag van in Aspro gedrenkt linnen. De buitenhuid is teak, de binnenhuid van mahonie en de dekken zijn van Redwood of teak en het achterdek van Peroba de Campos. De dekhuizen zijn van aluminium met oorspronkelijk een open brug, welke in de zeventiger jaren is vervangen door een dichte brug. Uit deze klasse werden vier schepen verbouwd tot mijnenjager en drie anderen tot duikvaartuig. Voor de namen van deze schepen is gekozen voor de namen van middelgrote- en kleinere Nederlandse gemeenten.

10.b.5. Bekostiging De schepen van de Dokkumklasse zijn vrijwel identiek aan die van de Wildervankklasse. Het grootste verschil tussen de Wildervankklasse en de Dokkumklasse is de bekostiging. De schepen van de Dokkumklasse zijn betaald door de Amerikaanse overheid terwijl de schepen van de Wildervankklasse bekostigd zijn door de Nederlandse regering. Deze regeling was onderdeel van het MDAP voor gemeenschappelijke defensie. Ook is er een verschil in de machinekamer; de Dokkumklasse beschikt over MAN motoren, de Wildervankklasse beschikte over Werkspoor motoren. De schepen van de Wildervankklasse zijn eerder uit de vaart genomen vanwege een grotere kans op carter-explosies (zonder aanwijsbare oorzaak).

10.b.6. Levensloop Het naamschip Dokkum was het eerste schip dat in dienst werd gesteld en wel op 26 juli 1955. Daarna volgden Hr. Ms. Hoogezand (M802) op 7 november 1955, gebouwd door de

219

10 Dokkumklasse Mijnenvegers

Gusto te Schiedam, Hr. Ms. Naaldwijk (M 809) op 8 december 1955, gebouwd door de werf De Noord te Alblasserdam en Hr. Ms. Wildervank (M 803) op 28 december 1955, gebouwd door de Amsterdamsche Scheepswerf G. de Vries Lentsch te Amsterdam. De resterende 27 schepen van deze klasse kwamen in 1956 in dienst. In het begin van de jaren zestig werden vijf vaartuigen (3 Dokkum- en 2 Wildervankklasse) verbouwd tot duikvaartuig: een moederschip voor duikers. Later in de jaren zestig werden er nog eens vier schepen van de Dokkumklasse verbouwd tot mijnenjager. Vanaf eind van de jaren zeventig begon men met het uit dienst nemen van de schepen. Eerst alleen schepen van de Wildervankklasse, later ook schepen van de Dokkumklasse. Bij de ingebruikname van de mijnenjagers van de Alkmaarklasse werden de jagers en duikvaartuigen van de Dokkumklasse overbodig. Een aantal mijnenvegers is nog tot in de jaren negentig in gebruik gebleven. Van de Dokkumklasse zijn 3 schepen in dienst bij het Zeekadetkorps: de ex-M830 Sittard, de ex-M823 Naarden en de ex-M806 Roermond. De ex-M830 Sittard bij zkk Harlingen, de ex- M823 Naarden bij zkk Delfzijl, de ex-M806 Roermond bij zkk Lemmer. De Harlingen en Naarden zijn beide volledig operabel, de Roermond niet. Hr. Ms. Naaldwijk is in gebruik bij Scouting in Haarlem.

220

11 Hr. Ms. Karel Doorman

11 Hr. Ms. Karel Doorman

11.a. Algemene gegevens Bouwwerf Cammell Laird $ Co Birkenhead, UK Kiellegging: 3 december 1942 Tewaterlating 30 december 1943 In dienstelling UK: 17 januari 1945 (Venerable) KM: 28 mei 1948 Uit dienststelling 08 oktober 1968 Verkoop 14 oktober 1968 (Argentinië)

11.a.1. Algemene kenmerken Waterverplaatsing Standaard 13.800 ton Afmetingen 212,95x42,66x7,5 m Bemanning 1509 koppen

11.a.2. Techniek en uitrusting Voortstuwing: Stoomketels Turbines Schroeven 2 Vermogen 40.000 pk Snelheid 25 knopen

11.a.3. Bewapening Mitrailleurs 10x40mm Dieptebom rails 2 Vliegtuigen ca 20

11.b. Verrichtingen van Hr. Ms. Rookverbod

11.b.1. Algemeen Hr. Ms. Karel Doorman (R 81) was het tweede en laatste vliegdekschip van de Koninklijke Marine. Het was tevens het grootste schip dat ooit bij de Nederlandse marine heeft gevaren. Het schip behoorde tot de Colossusklasse en was op 17 januari 1945 bij de in dienst gesteld als HMS Venerable. De Royal Navy heeft het schip tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Grote Oceaan ingezet. In Nederlandse dienst is het schip vernoemd naar schout-bij-nacht Karel Doorman, die in 1942 tijdens de Slag in de Javazee als eskadercommandant met het vlaggenschip Hr. Ms. De Ruyter ten onder was gegaan.

11.b.2. Achtergrond In 1948 kwam het bij de Koninklijke Marine in dienst ter vervanging van het eerste vliegdekschip, met dezelfde naam, dat vanaf 1946 gehuurd was. Van juli 1955 tot juni 1958 werd het bij de Schiedamse scheepswerf Wilton-Fijenoord verbouwd om het geschikt te maken voor gebruik door straaljagers. Daarbij werd een hoekdek aangebracht van acht

221

11 Hr. Ms. Karel Doorman graden, de hydraulische katapult werd vervangen door een stoomkatapult en er werd een deklandingsspiegelsysteem geïnstalleerd. Het schip bood aanvankelijk ruimte aan ongeveer 30 vliegtuigen. Door het gebruik van grotere en zwaardere toestellen na de verbouwing waren dat er nog 20. Begin 1959 maakte het schip een reis naar de Verenigde Staten (Newport, Rhode Island enFort Lauderdale, Florida), daarna naar de Antillen. Ook deed het mee aan diverse oefeningen bij Schotland. 11.b.3. De laatste jaren 9 In 1960 maakte het een lange reis, waarbij onder meer het Nederlands Nieuw-Guinea werd aangedaan. Deze reis, alsmede de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië, niet lang daarna, maakten de Nederlandse regering duidelijk dat een andere rol voor de marine onafwendbaar was. In de toekomst zou de marine zich in hoofdzaak moeten richten op de bestrijding van onderzeeboten in de Atlantische Oceaan, in samenwerking met NAVO bondgenoten. Een zelfstandige rol, buiten NAVO gebied, was geen optie meer, en er was daarom niet langer behoefte aan een vliegdekschip. Besloten werd om alle investeringen in de Doorman te staken en het schip omstreeks 1970 uit de vaart te halen. De in 1956 aangeschafte Hawker Seahawk-jachtvliegtuigen werden in 1964 uitgefaseerd en gesloopt. Op 28 april 1968 brak brand uit aan boord, eerst in de voorste machinekamer en vervolgens ook in de achterste machinekamer. Voor de twee jaar die het schip nog in dienst zou zijn, werd reparatie niet zinvol meer geacht. Op 14 oktober van dat jaar werd het verkocht aan Argentinië dat het omdoopte tot ARA Veinticinco de Mayo (naar de revolutie van 25 mei 1810). Tijdens de Falklandoorlog in 1982 was het nog in dienst en het werd in het begin van het conflict ten minste eenmaal ingezet om een aanval uit te voeren op de Britse vloot. Na het tot zinken brengen van de kruiser ARA General Belgrano werd het schip teruggetrokken tot de wateren boven het Argentijns continentaal plat, waar de Britse onderzeeboten niet konden volgen. In juni 1986 werd het uit de vaart genomen omdat voor modernisering geen geld beschikbaar was. Het schip is in maart 199 bij Alang (India) op het strand gezet en aldaar gesloopt.

11.b.4. Vliegtuigen Aanvankelijk deden Fairey Firefly patrouillevlieguigen en Hawker Sea Fury jachtvliegtuigen dienst. Na de verbouwing kwamen Grumman Avengers en Hawker Sea Hawks aan boord. Ook waren toen vaak één of twee helikopters aanwezig. Vanaf 1961 werden de Avengers en de Sea Hawks vervangen door Grumman S-2 Trackers. Ook werd een aantal Sikorsky HSS-1 SeaBat anti-onderzeeboothelikopters meegenomen. In Argentijnse dienst had het schip A-4 Skyhawks, S-2 Trackers, S-61 Sea Kings en later nog Super Etendards aan boord.

11.b.5. Trivia Het schip kreeg onder marinepersoneel bijnamen als "dikke boot" en Hr. Ms. Rookverbod. Dat laatste in verband met de strenge veiligheidsnormen. Tijdens handelingen aan boord

222

11 Hr. Ms. Karel Doorman waarbij brandstof of munitie betrokken was klonk een vastgesteld trompetsignaal met daarop gevolgd de kreet “rookverbod op het gehele schip” of “rookverbod op alle open dekken”. Het schip verrichtte de openingshandelingen voor de Nieuwe Haven in 1954, het nieuwe marinecomplex van de Koninklijke Marine.

11.c. Brand

11.c.1. Uit het scheepsjournaal Reewacht van maandag 29 april 1968 te Den Helder. Liggen gemeerd a.v. (en verdere dagelijkse gegevens) 18.00 Smaldeelcommandant en commandant van boord voor receptie bij CZMNED. 18.13 Brand in de voormachinekamer. 18.16 Brandweerploegen NBCD/MK op post. 18.18 Marine Brandweer arriveert ter assistentie. 18.20 Waarschuwen de commandant. 18.25 Commandant aan boord. 18.30 Laten meerkettingen slippen. 18.42 Laten Foto 288 Hr. Ms. Doorman afgemeerd als voren niet ingedeelde bemanning baksgewijs aantreden op de wal. 20.06 Bij zonsondergang halen vlag en geus neer op sein van seinpost CMMWD, ontsteken ankerlichten en dekverlichting. 20.10 Brand meester. Gaan door met nablussen. 20.50 geven bemanning toestemming wederom aan boord te komen. 22.00 Lichten uit, stilte. HW en DW van dinsdag 30 april 1968. 02.30 Brand in de achtermachinekamer. 02.31 Waarschuwen de commandant. 02.35 Marine brandweer arriveert ter assistentie. 02.45 Laten niet ingedeelde bemanning baksgewijs aantreden op de wal. 03.15 Brand meester. Gaan door met nablussen. 03.25 Geven bemanning toestemming wederom aan boord te komen. 07.00 Overal. 08.00 Baksgewijs. Reewacht van dinsdag 30 april 1968 te Den Helder. Foto 289 Brand aan boord Hr. Ms. Doorman Liggen gemeerd a.v. 09.00 Vlaggeparade. Hijsen vlag, geus en pavoiseervlaggen op sein van seinpost CMMWD. 09.15 Alle Hens voor de boeg ivm verjaardag HM de Koningin. 09.30 Zondagse dienst cf orderboek commandant. 12.30 geven gelegenheid tot passagieren.

223

11 Hr. Ms. Karel Doorman

11.c.2. Onderzoek Uiteraard volgt er een onderzoek, dat leidt tot de volgende conclusies:

Foto 290 Hr. Ms. Doorman brandt Om omstreeks 18.00 uur waren voldoende gegevens verzameld om de commandant te kunnen berichten, dat het onderzoek geen feiten of omstandigheden aan het licht had gebracht die op enigerlei vorm van kwaadwilligheid zouden kunnen wijzen. Deze conclusie was gebaseerd op de volgende omstandigheden: 1. Uit de verklaringen van het bij het uitbreken van de branden in de machinekamers aanwezige personeel bleek, dat geen der machinisten redelijkerwijze in de gelegenheid was geweest onopgemerkt enige kwaadwilligheid te ondernemen. De afzonderlijke verklaringen pasten zonder hiaten als een "legpuzzel" in elkaar, zowel wat de bezigheden vóór als de reacties op de branden betrof. De conclusie was zelfs gerechtvaardigd, dat het in de machinekamers aanwezige personeel persoonlijke moed niet kon worden ontzegd. Op redelijke gronden kon moedwillige brandstichting door personeel in de machinekamers uitgesloten worden geacht. 2. Wat de mogelijkheid tot brandstichting door personeel buiten de machinekamers betrof, kon worden geconcludeerd, dat deze mogelijkheden, zij het in zeer beperkte mate, weliswaar aanwezig waren, doch met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet waren benut. Deze conclusie berustte op de omstandigheid, dat de plaatsen waar de branden in eerste aanleg waren ontstaan, op enige afstand verwijderd waren van de toegangsmogelijkheden van buitenaf. Aangezien ons mede en in feite primair was opgedragen een onderzoek in te stellen naar de oorzaak van de branden, hebben wij voorts getracht de afgelegde verklaringen nader te analyseren, in het bijzonder ten aanzien van gemeenschappelijke factoren van de vrijwel identieke branden. 3. Opvallende factor bleek te zijn, dat in beide gevallen sprake was van een opmerkelijk hoog lenswaterpeil in het scheepsvlak en dat in beide gevallen sprake was van een gesloten laag olie op het lenswater. Deze laag olie was de onderzijde van de ketels tot betrekkelijk geringe afstand genaderd.

224

11 Hr. Ms. Karel Doorman

4. Ten aanzien van de eerste brand (in de VMK) was in de verklaringen herhaaldelijk sprake van een lekkende brander. De verklaringen waren eensluidend over het feit, dat uit de betreffende brander druppelsgewijs olie lekte op de olie in het scheepsvlak. Sommige getuigen verklaarden, dat deze druppels soms brandend neervielen. 5. Ten aanzien van de tweede brand (in de AMK) was geen sprake van een lekkende brander, terwijl geen enkele verklaring duidde op enigerlei contact tussen vuur en olie/lenswaterpeil.

Foto 291 Marine brandweer met hulp van de bemanning Op grond van deze gegevens werd - om naar vermogen aan onze primaire opdracht te voldoen getracht langs logische weg een theorie te formuleren. Daarbij kwamen wij in overleg met eerder genoemde officieren, tot de volgende veronderstellingen: 1. Eerste brand. De dicht de onderzijde van de ketel naderende olie op het lenswater is door de ketel geleidelijk verwarmd en (al dan niet door de aanwezigheid van vluchtiger vloeistoffen dan stookolie) tot gas geformeerd. Dit gas heeft zich als een gasbel onder en vooral achter de ketel (tussen ketel en schot) verzameld. De uit de brander lekkende olie heeft het vloeistofoppervlak plaatselijk sterker verwarmd en heeft van tijd tot tijd een brandbare plaatselijke gasbel ontwikkeld, die aanvankelijk enige malen is ontvlamd en weer gedoofd tot het vuur de achter de ketel gevormde gasbel kon bereiken en deze explosief ontstak. Hoewel het mogelijk is, dat brandende druppels olie uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor het ontsteken van het door andere oorzaken gevormde gas, zou de tweede brand erop kunnen wijzen, dat zelfontbranding de ware oorzaak is geweest. 2. Tweede brand. De oorzaak van de tweede brand is ingeleid door dezelfde situatie als de eerste brand. Ook hier is sprake geweest van verwarming van op het lenswater drijvende olie, waarbij voorts de olie nog dichter tot de ketel was genaderd dan in de VMK. Hieruit zou kunnen worden verklaard, dat de brand vlugger na het opstoken van de ketel is ontstaan dan in

225

11 Hr. Ms. Karel Doorman

het eerste geval. Plaatselijk sterkere verhitting door een lekkende brander is hier niet opgetreden, doch niettemin is de brand aanvankelijk halverwege onder de ketel ontstaan en heeft zich explosief voortgeplant langs de achterzijde van de ketel. Dit zou er op kunnen wijzen, dat toch een plaatselijk sterke verhitting is opgetreden dan wel, dat zich plaatselijk een katalysator heeft geconcentreerd. Indien geen zelfontbranding is opgetreden zou ter plaatse (derhalve halverwege de ketel) op enigerlei wijze contact tussen vuur en gevormd gas moeten zijn geweest.

Foto 292 Geen gewonden maar wel menselijke ketting

11.c.3. Conclusie onderzoekscommissie: Dat: 1. Het lenswaterpeil in de voormachinekamer niet zodanig hoog was, dat het waarschijnlijk geacht moet worden dat daardoor de brand in de voormachinekamer is ontstaan; de brandoorzaak moet veeleer worden gezocht in de moeilijkheden met de lekkage van de BB brander van ketel A1; Het gevaar van deze gering geachte lekkage is niet voldoende door het wachtdoende personeel in de voormachinekamer onderkend, ten gevolge waarvan de melding van die lekkage enigszins traag en onvolledig is geweest; 2. Wegens het ontbreken van een andere tot nu toe aanwijsbare oorzaak, de brand in de achtermachinekamer moet worden toegeschreven aan het hoge lenswaterpeil op het tijdstip van de brand; De onderkant van de vuurhaardbodem van ketel B1 is versterkt met circa 7cm. hoge ribben, zodat het op het water drijvende olie mogelijk in afgesloten vakken door de vuurhaardbodem is verhit, aangezien geen enkele ventilatie meer aanwezig was; 3. Er tot nu toe geen verklaring is te vinden voor de vuurstorm onder en achter de ketel, die gericht was van het voorfront af naar de achterkant van de ketel toe; 4. Het aanbeveling verdiend BB brander en register van ketel A1 aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen daar de oorzaak van de lekkage niet kon worden achterhaald;

226

11 Hr. Ms. Karel Doorman

aan boord is dit onderzoek niet uitvoerbaar, daar de brander hiervoor te werk gesteld moet worden.

Foto 293 Schuimvloeistof en het resultaat De commissie merkt tenslotte op dat van alle in dit proces-verbaal opgenomen verklaringen het door betrokkenen ondertekende origineel aan boord Hr. Ms. Karel Doorman berust.

Foto 294 En dan moet alles weer opgeruimd worden Aldus opgemaakt en gesloten op 13 mei 1968 aan boord van Hr. Ms. Karel Doorman te Den Helder.

227

11 Hr. Ms. Karel Doorman

11.d. Ex Karel Doorman onder Argentijnse vlag. Veinticinco de Mayo, between 1978 and 1980 During the Operation Soberania the Veinticinco de Mayo was planned to support the invasion of the Picton, Nueva and Lennox islands. Falklands War. During the Falklands War (Spanish: Guerra de las Malvinas/Guerra del Atlántico Sur) the Veinticinco de Mayo was used in support of the initial Argentine landings on the Falklands and then in Foto 295 Veinticinco de Mayo defence of the occupation she was deployed in a task force north of the Falkland Islands, with the ARA General Belgrano to the south. The British had assigned HMS Spartan, a nuclear-powered submarine, to track down the Veinticinco de Mayo and sink her if necessary. Rear Admiral Sandy Woodward, commanding the British Task Force from HMS Hermes stated in his book "One Hundred Days", that had Spartan located the carrier, he would have "Recommended in the strongest possible terms to the Commander-in-Chief Admiral Sir John Fieldhouse that we take them both out this night". After hostilities broke out on 1 May 1982, the Argentine carrier attempted to launch a wave of A-4Q Skyhawk jets against the Royal Navy Task Force after her S-2 Trackers detected the British fleet. However, what would have been the first battle between aircraft carriers since World War II did not take place, as poor winds prevented the heavily-loaded jets from being launched. After the British nuclear-powered submarine HMS Conqueror sank the General Belgrano, the Veinticinco de Mayo returned to port for safety. Spartan never tracked down the carrier. Her A-4Q Skyhawks flew the rest of the war from the naval airbase in Río Grande, Tierra del Fuego, and had some success against the Royal Navy, sinking HMS Ardent, although three Skyhawks were shot down by Sea Harriers. In 1983, the Veinticinco de Mayo was modified to carry the new Dassault Super Étendard jets but soon after problems in her engines largely confined her to port; she was deemed more or less unseaworthy. Disposal. The Argentine Navy could not procure the funds for a modernization and new engines, leading to decommissioning in 1997. By this time she had already been stripped of various major pieces of equipment that were used as spares for the Brazilian carrier NAeL Minas Gerais, another Colossus-class ship which had been heavily modified in the . Finally in 2000, she was towed to Alang, India for scrapping. Although the Minas Gerais was offered to the Argentine Navy as a replacement in 2000 she was rejected due to her poor condition and high restoration and maintenance costs. Argentine cooperation with Brazil has meant that the naval air wing has continued to operate from the deck of carrier NAe São Paulo during ARAEX exercises and/or touch-and-go landings on US Navy carriers when they are in transit within Argentine coastal waters during Gringo-Gaucho manoeuvres.

228

11 Hr. Ms. Karel Doorman

11.e. Ex Karel Doorman aan de grond

Foto 296 25 de Mayo aan de grond

11.f. Ex Karel Doorman naar de sloop

Foto 297 Hr. Ms. Karel Doorman op de Goyal-sloopwerf, India, in 1999

229

12. Vice admiraal jhr. W.E.M. de Jonge van Ellemeet

12. Vice admiraal jhr. W.E.M. de Jonge van Ellemeet In dat deel wordt de loopbaan van Hr. Ms. Dolfyn tijdens de Tweede Wereldoorlog uitgebreid beschreven. Daaruit blijkt dat De Admiraal in die periode Oudste Officier was op deze boot en Van Oosterum sergeant-machinist1. Het is uitzonderlijk dat Van Oosterum genoemd wordt. Wat was het geval. De Dolfyn was een Engelse boot, maar voer onder Nederlandse vlag. De boot had naast torpedobuizen, ook een kanon en twee mitrailleurs. Op 4 juli 1943 opereerde de boot nabij Civita Vecchia, Italië, iets noord van Rome. De boot torpedeerde een Foto 298 De binnenkomst van Hr. Ms. Dolfijn in Algiers vrachtschip, dat in zinkende toestand de (midden de Jonge van Ellemeet) haven van Civita Vecchia binnengesleept werd, maar toch verloren ging. De boot zag later op de dag, toen de boot wederom deze haven passeerde, een gewapende schoener patrouilleren. Besloten werd ’s avonds dit scheepje met het kanon, boven water dus, aan te vallen. Om 21.10 kwam de boot boven water en opende direct het vuur. Men zag drie personen met een kleine boot de schoener verlaten. Er werden totaal 43 schoten gelost, maar het kanon schoot door een defect aan het sluitstuk onnauwkeurig. Door allerlei gemanipuleer om toch te kunnen blijven vuren, raakte het sluitstuk defect en ging de pal inrichting verloren. Men besloot toen het scheepje te enteren en met een explosief op te blazen. Het kanon was dus onbruikbaar geworden. De patrouille in de omgeving van Giglio werd voortgezet zonder dat er iets bijzonders voorviel. En nu komt het. “Intussen was de sergeant-machinist Van Oosterum er in geslaagd een nieuwe pal voor het sluitstuk van het kanon te maken. Eerst moest hiervoor, ’s nachts boven water varend, de maten worden genomen, hetgeen niet meeviel in het donker. Van een slagsleutel zag Van Oosterum daarna kans een nieuwe pal te vijlen. Een knap stukje werk waarvoor hij de dank en waardering van de commandant in ontvangst mocht nemen. Dat de sergeant zijn werk goed gedaan had bleek een paar dagen later, tijdens een nieuwe en succesvolle kanonactie.” De handen van Piet van Oosterum waren dus “gouden” handen, niet alleen in de techniek, maar ook in de schilderkunst.

1 Uit de bemanningslijst blijkt dat Van Oosterum in die tijd nog kplmach was

231

13. Piet van Oosterum

13. Piet van Oosterum P. (Piet) van Oosterum Geboren te Rotterdam in 1914. Overleden te Den Helder in 2006 Adres (omstreeks 1997): Lijsterstraat 38, 1781WD Den Helder Beroep: beeldend kunstenaar Materiaal: olieverf, pastel en aquarel Onderwerp: bloemen, schepen en landschappen Typering van het werk: portretten Verblijf: Den Helder (NL) van voor 1979 tot na 2006 Vorming: Instelling: autodidact; Foto 299 Piet van Oosterum (1914- 2006) Piet van Oosterum is in 1914 in Den Helder geboren. Hij vormde zich zelf en legde zich oorspronkelijk toe op het schilderen naar model en het portretschilderen. Hij is veelzijdig in zijn keuze van onderwerp. Het strand, bollenvelden en het weidse landschap. Voor sommige onderwerpen is hij van mening dat grote doeken onontbeerlijk zijn. De lissen in het Zwanewater bijvoorbeeld, dat beeld kun je niet klein schilderen, meent hij. Hetzelfde geldt voor zonnebloemen, anders worden dat madeliefjes. Het meeste plezier beleeft Piet van Oosterum aan het portretschilderen. Dat doe je met zijn tweeën.

Foto 300 Tulpenveld in de polder 'Het Koegras' Schilderen, zo zegt hij, is over het algemeen een eenzaam beroep. Het maken van portretten is bovendien uitdagend. Je moet immers het karakter laten zien. Een mens heeft van binnen ook nog iets, en dat moet er uit komen. Volgens Van Oosterum moet een schilder schilderen zoals hij of zij is. Jezelf zijn, dat is heel belangrijk. Zelf zegt hij realistisch te schilderen, maar niet heel fijn. Hij schilderde oorspronkelijk in vlakken op een grove manier. Zijn stijl heeft zich heel langzaamaan veranderd en is meer impressionistisch geworden. Foto 301 Hare Majesteit Koningin Beatrix Al vele jaren geeft Piet van Oosterum bij Arti in Alkmaar

233

13. Piet van Oosterum les in portret en figuur schilderen. Door heel Nederland heen heeft hij geëxposeerd. Zijn werk wordt beschreven in het boek Beeldende kunst in Noord Holland, een uitgave van de culturele raad Noord- Holland. In 2006 werden er nog verschillende exposities met zijn werk georganiseerd. In september 2006 overlijdt Piet van Oosterum in Den Helder.

Foto 302 Piet van Oosterum aan het werk Na het verhaal over de oorlogsjaren, begint Piet over diverse schilderijen en zijn gevoel Foto 303 De Waal bij Pannerden voor muziek te vertellen. Hij laat een portret van zijn kleindochter zien, die op 36-jarige leeftijd overleden is aan cystic fibrosis. Diverse doeken worden getoond. Door het schilderen van Kistkalveren en Dikbillen is Piet gestopt met het eten van vlees. Het bevalt hem goed. Ik geniet van het enthousiasme waarmee hij over zijn kunstwerken praat. Ook zijn houtskoolwerken zijn een lust voor het oog. Wat Piet zelf mooi vindt zijn de portretten die hij binnen een uur gemaakt heeft. Uit een interview voor het OZD blad Klaar voor onder water: We zitten nog door diverse fotoalbums te bladeren en zien daarin veel gemeenschappelijke kennissen. Piet wordt door de Marine op handen gedragen. Dit blijkt uit de vele uitnodigingen die hij in zijn plakboek bewaard heeft. Vele dankbetuigingen nemen een grote plaats in. Een van zijn eerste opdrachten voor de marine was het schilderen van onze Koningin (vanaf een foto). Inmiddels zijn we 3 uur verder en heb ik een gastvrije man ontmoet, die vol passie over zijn werk vertelt en daarbij een aardig stukje accordeon speelt. Hij geniet elke dag weer van het leven en wil dat nog jaren volhouden. Met zijn kunstwerken heeft hij menigeen weten te ontroeren en zal dat blijven doen. Ik neem afscheid van Piet en wens hem nog veel Foto 304 Stilleven met gemberpot plezier met het maken van zijn kunstwerken.

234