Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ...... 1 Dankwoord ...... 2 Voorwoord ...... 3 Verantwoording ...... 7 Introductie: de kwestie in een notendop ...... 8 Inleiding ...... 8 Ottomaanse overheersing: opkomst en verval ...... 8 Een Britse kroonkolonie ...... 9 De nieuwe constitutie en de eerste problemen van de ontluikende republiek (1960- 1964) 10 1964- 1974: een woelige periode ...... 12 Coup en Turkse inval (1974) ...... 12 Nasleep en proximity talks ...... 13 Meest recente ontwikkelingen: het Annanplan ...... 14 Lawrence Durrell: een korte biografie ...... 16 Bitter Lemons ...... 20 Het verhaal ...... 20 Aan de oppervlakte ...... 23 Tussen de regels ...... 27 Georgios Grivas ...... 34 Poging tot een objectieve biografie ...... 34 Typerende opmerkingen ...... 37 Dudley Barker ...... 42 Charles Foley ...... 47 Een korte biografie ...... 47 De memoires ...... 51 Introductie ...... 51 Typering van zichzelf ...... 52 Grivas‟ relatie met de Britten en zijn motieven voor de strijd ...... 56 Het verloop van de strijd ...... 58 Grivas‟ complottheorie ...... 65 Grivas‟ visie op de Grieks-Cyprioten ...... 67 Grivas‟ mening over verraders ...... 69 De problematische relatie met Makarios ...... 70 De relatie met Athene ...... 73 Grivas‟ visie op de Turks-Cyprioten ...... 75 De evolutie in de relatie tussen Grivas en de Britten ...... 78 Grivas‟ mening over Harding ...... 81 Grivas‟ mening over Foot ...... 82 Conclusie ...... 84 Lawrence Durrell versus Generaal Georgios Grivas: een vergelijking ...... 86 Slotbeschouwing ...... 90 Appendix: Achtergrond en ideologische situering van de verschillende auteurs, aangehaald in het subhoofdstuk „Typerende opmerkingen‟...... 91 Bibliografie ...... 93

1 Dankwoord

Mijn grootste dank gaat uiteraard uit naar mijn promotor, prof. Dr. Gunnar De Boel, die mij van de nodige raad en sturing voorzag en mij, tijdens onze leerrijke samenkomsten, vaak tot nieuwe inzichten bracht. Daarnaast wil ik ook graag dr. Pieter Borghart bedanken, die steeds klaar stond om mijn vragen te beantwoorden. Ook mijn familie en dan in het bijzonder mijn ouders mogen hier niet vergeten worden. Zij zorgden niet alleen voor de financiële, maar ook voor de morele steun gedurende de voorbije vier jaar. Bedankt ook aan heel mijn vriendenkring, waarbij Ellen toch een speciale vermelding verdient. Zowel bij mijn klasgenoten, die in het zelfde schuitje zaten, als bij mijn andere vrienden kon ik steeds mijn hart luchten. Hier vallen ook mijn medegroepsleden van „vzw Slagweg‟ onder, die het voorbije jaar met mij meeleefden, maar vooral voor de nodige ontspanning zorgden, tussen al dat werk. Ten slotte wil ik hier graag nog mijn grootste steun en toeverlaat eventjes in de bloemetjes zetten: mijn vriend Sacha. Niet alleen voor het af en toe overnemen van de huishoudelijke taken en voor het nalezen van mijn tekst, maar vooral voor de vele oppeppende babbels en de hulp bij de lay-out.

Bedankt aan iedereen !!!

2 Voorwoord

Nadat ik me vorig jaar een semester intensief bezig hield met het bestuderen van wat de „Kwestie Cyprus‟ wordt genoemd, werd ik nog meer geboeid door het ingewikkelde conflict. Ik had alle bronnen hieromtrent, die beschikbaar waren in Gent, uitgepluisd en met elkaar vergeleken, maar nog steeds bleef ik op mijn honger zitten. Wat mij echt boeide, werd namelijk niet of toch nauwelijks weergegeven in die werken, namelijk het sociologische aspect. Hoe beleefden en beleven de Cypriotische Jans met de pet die ganse ontwikkeling? Hoe kwam de lokale bevoling de woelige periode van de jaren vijftig door? En hoezeer stonden de Grieks-Cyprioten nu eigenlijk echt achter de eenmaking met Griekenland? Met deze vragen in het achterhoofd, vertrok ik in juli voor veertien dagen naar het eiland. Ter plaatse merkt een nietsvermoedende toerist waarschijnlijk bitter weinig van de turbulente, en nog zo recente, geschiedenis van de plek. Stranden, pretparken, tavernes, uitgaansmogelijkheden en pittoreske dorpjes vormen een degelijke façade voor de pijn die de oudere bevolkingslagen nog steeds in hun hart dragen. Anderzijds krijg je dan weer de indruk dat de kwestie toeristisch wordt uitgebuit. Tochtjes naar het Turkse deel met de tourbus, een ritje langs Episkopi1, flaneren door de Ledrastraat, vroeger „Murder Mile‟ genoemd2, totdat je op het einde opbotst tegen de „Green Line‟, een kort stukje afsluiting bewaakt door een gewapende VN-militair, waarbij menig toerist poseert voor de foto. In een zijstraat van de Ledrastraat bevindt zich dan weer het observatorium, een torenhoog gebouw, waarin een lift je naar de bovenste verdieping brengt. Tegen betaling kun je hier eventjes over de muur heen kijken, naar het verboden stadsdeel waar de Turkse vlag3 trots wappert. Eer betonen bij het graf van Makarios4 of een rondritje langs Famagusta‟s „Ghost town‟5, het kan allemaal. Men zou bij dit alles kunnen de bedenking maken dat wanneer er nu uiteindelijk, na al die jaren, toch nog een oplossing uit de bus zou komen, dit in feite nefast zou zijn voor de plaatselijke economie. Veel van wat het eiland aan toeristische trekpleisters te bieden heeft, gaat namelijk gepaard met de huidige gescheiden situatie.

1 Eén van de Britse basissen, nog steeds aanwezig op het eiland. Dit gebied vormt als het ware een miniland binnen Cyprus: uitgerust met zelfs zijn eigen kerncentrale, voetbalstadium, bioscoop, school en grootwarenhuis verschaft het alles aan zijn bevolking, die bestaat uit soldaten met hun families. Dit miniatuur Verenigd Koninkrijk is dan ook enkel toegankelijk voor de bewoners. Toeristen en Cyprioten komen er niet in. 2 In de Ledrastraat, één van de drukste winkelstraten van de hoofdstad, werden de meeste straatmoorden van Nikosia gepleegd. Hier vonden ook de vele jongerendemonstraties plaats. 3 Zowel de vlag van Turkije als de vlag van de TRNC (Turkish Republic of Northern Cyprus) prijken er. 4 De graftombe van Aartsbisschop Makarios III bevindt zich in het Troodos gebergte, nabij het Kykko klooster. Een VN-soldaat houdt hier permanent de wacht. 5 De Grieks-Cypriotische stadswijk in Famagusta, nu onderdeel van de TRNC, die er momenteel vernield en verlaten bijligt. De hele zone is afgezet met hekkens en VN-tape, waardoor er enkel mogelijkheid is om er langs te rijden.

3 Aangezien het behoorlijk moeilijk zou zijn geweest om daar ter plaatse mensen te ondervragen- de jongere bevolking heeft niet echt zo‟n band met de kwestie en in de TRNC troffen we praktisch enkel geëmigreerde Turken aan- besloot ik het over een andere boeg te gooien. Hoe zou ik het conflict beter kunnen begrijpen, dan aan de hand van geschriften van hen die het in de voorste linies meegemaakt hebben. De mensen die aanwezig waren toen in vijfenvijftig de eerste bom ontplofte of die gepoogd hebben om bij te dragen tot een oplossing van het probleem. Ik zou het Cyprusprobleem gaan bekijken door de ogen van participanten. Ondanks het feit dat de keuze aan dergelijke documenten voor mij zeer groot was- ontelbare hoofdrolspelers6 als Klerides7, Denktash8, Eden9, Foot10, Harding11, Kuchuk12 en Reddaway13 hebben over de kwestie geschreven- besloot ik mij vooral op twee ooggetuigen te gaan toespitsen. Als eerste koos ik voor Brits romanschrijver Lawrence Durrell, die op het eiland verbleef van 1953 tot 1956 en één van zijn best-sellers „Bitter Lemons‟, heruitgegeven onder de titel „Bitter Lemons of Cyprus‟, aan dit verblijf wijdde. Misschien valt Durrell niet echt een hoofdrolspeler te noemen, maar toch koos ik voor zijn werk, omdat ik vermoedde dat dit me meer inzicht zou verschaffen in de toenmalige stemmingen die heersten onder de bevolking. Daarenboven werd ik, toen ik deze zomer bij een bezoek aan de gotische abdij van Bellapaix eventjes stond af te koelen onder de „Tree of idleness‟14, getroffen door de vraag hoe de hele kwestie zich moest ontwikkeld hebben in een dergelijk klein dorpje, dat slechts uit één hoofdstraat en een pleintje bestond. Durrell, die hier gedurende de beginjaren van de strijd voor éénmaking met Griekenland gewoond had, zou me hier vast kunnen op antwoorden. Daarnaast belooft hij ook nog bij de aanvang van zijn werk het te zullen hebben over de stemmingen en de atmosfeer op Cyprus in plaats van een politiek boek te zullen schrijven15. Een buitenkansje dus om eens achter de schermen te kunnen kijken, weliswaar

6 De rol die de personen hebben gespeeld zal infra behandeld worden in het introducerende hoofdstuk „De kwestie Cyprus in een notendop‟ of elders in het werk. 7 Klerides, G., Cyprus, My Deposition. 1989- 1992. Dit werk bestaat uit vier volumes. 8 Denktash, R.R., The Cyprus Triangle. Nicosia 1988 9 Eden, Sir A., The Memoires of Sir Anthony Eden. London 1960. In 1955 volgde Eden Churchill op als Minister-President van het Verenigd Koninkrijk. 10 Foot, M. – Jones, M., Quietly Men 1957: Suez + Cyprus. New York 1957. Foot was de laatste Koloniale Gouverneur op Cyprus en bekleedde dit ambt van 1957 tot 1960. 11 Harding, Lord of Petherton, The Cyprus Problem in Relation to the Middle East, International Affairs 34 (1958), 291-296. Harding werd op 3 oktober 1955 tot Gouverneur van Cyprus uitgeroepen. 12 Kuchuk, F., The Cyprus Question, A Permanent Solution. Nicosia 1957 13 Reddaway, J., Burdened with Cyprus: The British Connection. London 1986. Reddaway was in de jaren 1957 tot 1960 Administratief Secretaris op Cyprus. Daarvoor, in 1938, was hij ook al lid geweest van de Koloniale Administratieve Dienst op Cyprus. 14 Een breedgetakte moerbei op het dorpsplein van Bellapaix waar de dorpelingen verkoeling komen zoeken in het heetst van de dag. Durrell gebruikt de boom als metafoor voor de luiheid van de lokale bevolking. Hieronder vinden we de personages in zijn boek vaak vertoevend terwijl ze kaart spelen, koffie drinken of gewoon zitten te praten. 15 Durrell (2000): ix. “This is not a political book, but simply a somewhat impressionistic study of the moods and atmospheres of Cyprus during the troubled years 1953-6.”

4 met het nodige scepticisme, aangezien Durrell van Britse afkomst is. Hij heeft ook zelf duidelijk weer in zijn voorwoord dat het slechts om een eigen impressie gaat.16 Ten tweede zal ik ook nog het werk van een man, die me steeds geïntrigeerd heeft, onder de loep nemen. Deze dubieuze figuur wordt in enkele werken hevig bejubeld en in andere steevast de grond in geboord. De enen doen hem af als een held, de anderen als een regelrechte schurk. Ook bij mij kwam, telkens als ik las over al zijn misdaden, de vraag naar boven waarom net deze man zo geprezen en nagevolgd werd tijdens de turbulente jaren vijftig. Ik heb het hier over niemand minder dan Generaal Georgios Grivas, EOKA17-topman en militair leider van de verzetstrijd tegen de Britten. Grivas, een fervent dagboekschrijver, hield over alle gebeurtenissen, tot aan de uitroeping van de onafhankelijkheid van Cyprus, nauwkeurige notities bij. Deze dagboeken werden echter niet in die vorm gepubliceerd. Wel werden ze herwerkt en uitgegeven door Charles Foley, uitgever van de krant „Times of Cyprus‟18. Dit uiteraard in overleg met Grivas en na hem veelvuldig te hebben geïnterviewd. In deze optiek nam ik er ook nog eens het werk van Foley19 zelf bij: Island in revolt, want ook Foley kan als participant worden beschouwd. Gedurende die zelfde jaren vijftig was zijn uitgeverij gevestigd in het stadscentrum van Nicosia, waar hij alle aanslagen, avondklokken en straatmoorden van dicht meemaakte. Met andere woorden: het zal hier dus gaan over twee werken (drie, Foley incluis) die niet achteraf werden geconcipieerd aan de hand van documenten, wetteksten en statistieken, maar die rechtstreeks gestoeld zijn op de echte, persoonlijke ervaringen van hun schrijvers.

Vooreerst zal ik kort het verloop van de Cypruskwestie tot op heden schetsen, waarbij ik de klemtoon vooral zal leggen op de aard van het probleem en op de belangrijkste gebeurtenissen en verdragen. Dit is noodzakelijk voor een goed begrip van wat zal volgen en geeft een beeld van de omstandigheden waarin Durrell en Grivas zich bevonden. Hierop volgend, na eerst kort de levensloop van Lawrence Durrell te hebben belicht zal ik de optiek van Durrell, zoals die naar voor komt in zijn werk en door zijn werk, weergeven. Hoe keek hij tegen de feiten aan en hoe reageerden de personages, door hem opgevoerd in „Bitter Lemons‟, op de gebeurtenissen? Daarna behandel ik de biografie van Generaal Grivas, met speciale aandacht voor de manier waarop hij in andere werken over het Cyprusprobleem wordt afgeschilderd en tracht ik zijn opinies en gezichtspunten uit zijn memoires te distilleren. Hiernaast volgt er ook nog een vergelijking tussen de manier waarop

16 Idem 14 17 Εθνική Οργάνωσις Κσπρίων Αγωνιστών 18 Een krant die Foley opstart op Cyprus, nadat hij ontslag neemt bij de Londense krant „The Express‟ omdat zijn artikels te pro- Cypriotisch zijn volgens de Britten. 19 Foley, C., Island in Revolt. London 1962

5 Grivas bepaalde gebeurtenissen voorstelt, bijvoorbeeld een EOKA- aanslag, en de manier waarop andere bronnen dit doen. Tenslotte onderwerp ik Durrells standpunten en die van Grivas aan een vergelijking.

6 Verantwoording

De uitgaven van de twee basiswerken, die ik voor mijn scriptie hanteerde, zijn de volgende:

Durrell, L., Bitter Lemons of Cyprus. London 2000

Dit werk is de herziene paperback editie van het boek dat aanvankelijk „Bitter Lemons‟ was getiteld en voor het eerst werd uitgegeven in 1957, eveneens bij Faber and Faber.

Foley, C. (ed.), The Memoirs of General Grivas. New York 1965

Dit is de eerste uitgave door Frederick A. Praeger publishers van het werk dat Foley en Grivas in 1964 samen voltooiden.

Het transcriptiesysteem waarvoor ik heb gekozen is het graeciserende of fonetische. De meeste foto‟s die in de scriptie voorkomen zijn eigen werk, tenzij indien anders vermeld.

7 Introductie: de kwestie Cyprus in een notendop

Inleiding

Wegens zijn gunstige geografische ligging is Cyprus altijd al aantrekkelijk geweest voor vreemde bezetters. Als toegangspoort tot het Midden Oosten maakte het eiland onder andere deel uit van het Perzische rijk, het rijk van Alexander de Grote, het Romeinse en Byzantijnse rijk en viel het in handen van Venetianen, Ottomanen en Britten. Sommigen zien hierin de oorzaak van het huidige probleem. Mogelijks vrezen de Cyprioten onstabiele onafhankelijkheid, die opnieuw kolonisten kan aantrekken. Anderzijds zou men kunnen stellen dat ze bang zijn om op eigen benen te staan, voor het eerst sinds een zeer lange periode van overheersing. Een andere factor die het komen tot een oplossing bemoeilijkt is de formulering van het probleem. Welk soort probleem is de kwestie Cyprus? Doorheen de jaren is het geëvolueerd van een probleem van dekolonisatie en irredentisme tot een probleem van vreemde bezetting. En dit zou dan nog de bemoeilijkende factoren van schending van de mensenrechten, van vermiste personen en van onteigening buiten beschouwing laten. We kunnen het probleem in hoofdzaak tweeledig noemen. Namelijk enerzijds intern: de Grieks-en Turks-Cyprioten die onderling niet tot een oplossing komen en anderzijds extern: de inmenging van de Britten, Griekenland en Turkije. Cyprus is een samenleving die bestaat uit twee cultureel zeer verschillende gemeenschappen.

Ottomaanse overheersing: opkomst en verval20

Sinds 1571 maakte Cyprus deel uit van het Ottomaanse rijk. De Grieken, die vrijelijk hun orthodoxe geloof mochten blijven belijden, weliswaar mits betalen van belasting, leefden gedurende lange tijd in harmonie met hun Turkse bezetters21. Daar kwam echter verandering in toen ten tijde van de Griekse vrijheidsstrijd alle aandacht van de Turken uitging naar het neerslaan van de opstanden. Cyprus werd het slachtoffer van wanbestuur. In deze periode groeide ook de buitenlandse interesse in het eiland. Fransen en Britten mengden zich in de binnenlandse politiek en steunden de Turken in de strijd tegen Rusland, waarvan de Krimoorlog (1854-1856) de eerste ronde vormde. Tijdens de tweede ronde van deze strijd (1877-1878), behaalden de

20 Voor de feitelijke informatie: Visser (1972: 7-21) 21 Dit dient genuanceerd: er waren geen conflicten zolang de Grieks-Cyprioten de Turkse bezetters gehoorzaamden en zich neerlegden bij hun positie van minderwaardige burgers.

8 Russen de overhand, wat uitmondde in de voor Turken en Britten uitermate ongunstige vrede van San Stefano. In juni 1878 sloot het Britse rijk de „conventie van defensief bondgenootschap‟ af met Turkije. Dit hield in dat het Verenigd Koninkrijk de Turken steeds te hulp zou snellen bij een nieuw treffen met Rusland, in ruil voor de administratieve en militaire overname van Cyprus. In de praktijk werd Cyprus dus reeds door Britten bestuurd. Cyprus viel volledig in Britse handen na WOI. Turkije had de kant van de Duitsers gekozen en boette na de overwinning van de Geallieerden voor deze foute inschatting. In 1925 werd het verdrag van Lausanne ondertekend, waardoor Turkije iedere aanspraak op Cyprus verloor. Het eiland van Venus werd nu een Britse kroonkolonie.

Een Britse kroonkolonie22

Ten gevolge van de Griekse onafhankelijkheid (1830) groeiden ook bij de Grieks-Cyprioten de helleense, nationalistische gevoelens. Vele Grieks- Cyprioten vragen dan ook het Griekse burgerschap aan en verkrijgen dit. De Grieks-Cyprioten voelen zich Griek en willen niets liever dan éénmaking () met moederland Griekenland en zijn rijke cultuur. Ook hoopten zij vurig dat de Britten Cyprus opnieuw als geschenk aan Griekenland zouden aanbieden.23 De Britten, die het strategische belang van het eiland inzagen, deden niets van die aard, met als gevolg, dat gedurende jaren van Britse heerschappij de kiem van het verlangen naar enosis groeide bij de Grieks- Cyprioten. Op 1 april 1955 schrikte Generaal Georgios Grivas, de leider van het vrijheidscomité EOKA24, het eiland op met een reeks bomaanslagen. De Britten sloegen hard terug, waardoor het leven in de jaren vijftig hoogst onaangenaam werd: een avondklok werd ingevoerd, boetes werden uitgeschreven, er vonden martelondervragingen plaats en de doodstraf werd ingesteld voor iedere vorm van verzet. De Turks-Cypriotische bevolking, die vreesde om in een minderheidspositie te vervallen wanneer enosis zou worden bewerkstelligd, hield zich aanvankelijk gedeisd. Ze waren zelf niet het slachtoffer van EOKA totdat ze, als gevolg van de Britse verdeel-en-heers-politiek, werden gerekruteerd in de politieteams die de EOKA-terreur moesten bevechten. In 1956 viel het eerste Turkse slachtoffer,

22 Voor feitelijke informatie: Foley (1962) en Visser (1972: 22-37) 23 In 1915 boden de Britten Cyprus aan Griekenland aan in ruil voor hun deelname aan de oorlog in het kamp van de Geallieerden. Het onafhankelijk geworden Griekenland (1830), dat nog zijn eigen zaken op orde aan het stellen was en bovendien ook neutraal moest blijven ten tijde van oorlog, weigerde beleefd en verloor een belangrijke kans op het verwerven van Cyprus. 24 Deze groepering had als doel de Grieks-Cyprioten op te roepen zich achter het enosisideaal te scharen en de Britten tot toegeven te overhalen.

9 waarop de Turks-Cyprioten zelf ook een knokploeg, Volkan genaamd, oprichtten. Dit was de start van onderlinge aanvallen tussen Grieks-en Turks- Cyprioten. Ook Turkije begon zich te mengen in het conflict uit veiligheidsoverwegingen en uit bezorgdheid om de Turks-Cyrioten. Ankara, blijkbaar vergeten dat het alle aanspraak op Cyprus was verloren na het ondertekenen van het verdrag van Lausanne, wilde dat Cyprus Brits zou blijven of anders terug zou worden gegeven aan Turkije. Later zou het gaan ijveren voor taksim, d.i. scheiding van het Turks-Cypriotisch en Grieks-Cypriotisch gedeelte. Ook nog in 1956 verbanden de Britten Makarios, hopend dat dit een punt zou zetten achter alle aanslagen. Niets was echter minder waar, want met het vertrek van Makarios, verloren de Britten hun tussenpersoon in de onderhandelingen met EOKA. De strijd werd onhoudbaar en kon niet langer genegeerd worden door het groot aantal gesneuvelden en de dreiging van inmenging van de Sovjet Unie. Het startschot werd gegeven voor een lange reeks slopende onderhandelingen tussen Britten, Griekenland en Turkije. Tal van voorstellen werden afgekeurd, waarvan het belangrijkste het McMillan-plan was. Dit plan kwam neer op een gezamenlijk bestuur van Grieks-en Turks-Cyprioten, Engeland, Griekenland en Turkije. In 1959 nodigden de Britten de premiers van Griekenland en Turkije uit in Zürich. Het Verenigd Koninkrijk toonde zich bereid om genoegen te nemen met enkele Britse basissen op het eiland en Griekenland en Turkije deden afstand van respectievelijk enosis en taksim. Het London-Zürich akkoord werd op 19 februari 1959 ondertekend. De status „onafhankelijke republiek‟ zou aan Cyprus opgelegd worden.

De nieuwe constitutie en de eerste problemen van de ontluikende republiek (1960- 1964)25

In 1960 was de verhouding tussen Grieks-Cyprioten en Turks-Cyprioten ongeveer zeven tegen drie. De Grieks-Cyprioten vormden dus een duidelijke meerderheid, maar zagen bij het ondertekenen van het London-Zürich verdrag toch gedeeltelijk af van hun meerderheidsrechten. In concreto bestond het akkoord uit de volgende punten: Cyprus werd een republiek met als president een Grieks-Cyprioot en als vice-president een Turks-Cyprioot, beiden met vetorecht. Daarnaast kwam er ook een ministerraad, samengesteld uit zeven Grieks-Cyprioten en drie Turks-Cyprioten, een senaat volgens dezelfde zeven tegen drie verhouding en een parlement dat bestond uit evenveel vertegenwoordigers van beide groepen. Ook in de jury in de rechtbank waren

25 Voor feitelijke informatie: Visser (1972: 38-50). Informatie over de constitutie: Detrez (2005: 127-129)

10 Grieks-Cyprioten en Turks-Cyprioten gelijk vertegenwoordigd en in enkele grote steden bestonden er zelfs twee gemeenteraden. Tenslotte moest nog één derde van de ambtenaren en politie Turks-Cypriotisch zijn. Hieraan werden ook nog twee verdragen toegevoegd die als garantie moesten dienen dat men zich aan de afspraken zou houden. De „Treaty of Guarantee‟ zorgde ervoor dat Griekenland, het Verenigd Koninkrijk en Turkije militair mochten ingrijpen als het akkoord geschonden werd en de „Treaty of Alliance‟ schreef voor dat Griekenland en Turkije een militaire basis op Cyprus mochten vestigen. Ook de Britten verkregen twee militaire basissen. Na de eerste verkiezingen werd Makarios tot president aangesteld en Dr. Fazil Kuchuk tot vice-president. De nieuwe regelingen zorgden er voor dat de Grieks-Cyprioten zich tekort gedaan voelden, omdat de Turks-Cypriotische minderheid naar hun inzien te veel inspraak had en met hun veto alles kon boycotten. Ze vonden de constitutie onwerkbaar en rigide en slaagden er niet in om alle voorwaarden na te komen. Zo bestonden de openbare diensten bijvoorbeeld niet uit 30% Turks-Cyprioten en waren er geen afzonderlijke gemeenteraden in bepaalde grote steden. Het stootte de Turks-Cyprioten, die aanvankelijk opgetogen waren met de akkoorden, omdat hun verkregen rechten de Grieks-Cyprioten verhinderden hen te onderdrukken, dan weer tegen de borst dat zij neerbuigend behandeld werden. Sommige Turks-Cyprioten wilden dan weer als volledig gelijke partners worden behandeld of, nog extremer, dat Cyprus Turks werd. Echt problematisch werd de toestand wanneer Makarios zijn dertien punten plan naar voor bracht. Makarios die deze dertien punten zag als een aanloop tot een betere samenwerking en een beter functioneren van de regering (door bvb. de afschaffing van het veto-recht), stootte op een muur van Turks-Cypriotisch verzet. De directe aanleiding tot het falen van de regering was volgende gebeurtenis26: wanneer enkele Turks-Cyprioten gehoorzaamheid aan Grieks-Cypriotische politieagenten weigerden, mondde dit uit in een schietpartij. Het kwam algauw tot een terugtrekking van de Turks-Cyprioten in enclaves. De Turks-Cyprioten trokken zich terug en de Cypriotische regering werd nog slechts door Grieks-Cyprioten geleid, waaronder menig EOKA-lid. Dit nieuwe, ongeveer gescheiden bestuur dreef beide groepen nog meer uit elkaar en vormde de aanleiding tot hernieuwde rellen, vooral omdat de Turks-Cyprioten vonden dat de „Republiek Cyprus‟ enkel de belangen van de Grieks-Cyprioten diende. De Verenigde Naties, waar Cyprus in 1960 lid van werd, installeerde in 1963 de beruchte Green Line in Nicosia, een scheidingslijn die Grieks-Cyprioten en Turks-Cyprioten om veiligheidsredenen moest gescheiden houden.

26 Mirbagheri (1998: 20-22)

11 1964- 1974: een woelige periode27

Na het falen van de regering en de terugtrekking van de Turks-Cyprioten, brak een ware burgeroorlog uit. Zowel Makarios als de Turks-Cyprioten stelden een leger op: Makarios met wapens besteld in Tjechoslowakije en de Turks- Cyprioten bewapend door Turkije. Ook wat inkomen en voedsel betrof, werden de Turks-Cyprioten volledig afhankelijk van moederland Turkije, omdat de Grieks-Cyprioten een handelsembargo tegen hen instelden en alle in-en export in de Turks-Cypriotische enclaves verhinderden. Daarbovenop werd ook alleen maar de Grieks-Cypriotische regering erkend als dé Cypriotische regering, waardoor alle financiële steun naar hen ging en de Turks-Cyprioten berooid achterbleven. Dit had als gevolg dat Ankara zich steeds meer ging moeien met Turks-Cypriotische aangelegenheden en vaak zelfs beslissingen voor hen ging nemen. Toenaderingspogingen tussen beide partijen draaiden op niets uit en ook buitenlandse grootmachten gingen zich opnieuw in de kwestie mengen. Het belangrijkste voorstel dat resulteerde uit de toenmalige onderhandelingen was het Acheson-plan. Amerika zag, onder de naam Acheson-plan, het volgende als oplossing voor het conflict: Cyprus wordt één gemaakt met Griekenland, met uitzondering van enkele Turkse autonome kantons op het eiland. Dit kwam in feite neer op dubbele enosis. Daarnaast deed ook nog een ander plan stof opwaaien. Het Akritas-plan werd in 1966 gepubliceerd door de enosis-gezinde krant „Patris‟. Het zou gegaan hebben om een top secret staatsdocument waar duidelijk uit naar voor kwam dat de Makariosregering in 1963 al een bepaalde politieke strategie had uitgewerkt die tot enosis zou leiden. De Turks-Cyprioten riepen bij de publicatie van dit artikel dat nu duidelijk werd dat de Grieks-Cyprioten, met Makarios op kop, nooit van plan waren geweest om London-Zürich een echte kans te geven. Een uitzichtloze situatie.

Coup en Turkse inval (1974)28

Sinds het kolonelsregime, waren de relaties tussen de Griekse machthebbers en Makarios erg vertroebeld. De Aartsbisschop stond een akkoord met Turkije in de weg en hij werd door de kolonels als een onbekwaam staatshoofd beschouwd. De Griekse regering verweet hem dat hij zijn presidentiële verplichtingen op Cyprus niet nakwam en ze besloten tot actie over te gaan. Op 15 juli 1974 pleegde de Nationale Garde, oorspronkelijk opgericht om Cyprus tegen Turkse agressie te verdedigen, onder leiding van Generaal Gizikis en op bevel van de Griekse junta, met Ioannides aan het hoofd, een aanslag op

27 Voor feitelijke informatie: Mirbagheri (1998: 51-93) 28 Voor feitelijk informatie: Mirbagheri (1998: 87-88)

12 Makarios. Nikos Sampson werd aangesteld als nieuwe leider, een marionet van de junta. Makarios wist echter te ontkomen en vluchtte via naar Londen, van waaruit hij het Cypriotische volk opriep om weerstand te bieden tegen de machtsovername. Rellen braken uit, maar konden al snel onderdrukt worden. Nu Makarios van het toneel was verdwenen, hoefden de Turken ook geen inmenging van de Sovjet Unie, die steeds Makarios had gesteund, meer te vrezen. De weg werd vrijgemaakt voor een Turkse inval. Een eerste kwam er op 20 juli en een volgende op 14 augustus 1974. Eén derde van Cyprus was nu Turks, waardoor de Turks-Cyprioten een sterke onderhandelingpositie verwierven, omdat ze niet langer als een minieme minderheid konden worden afgedaan. Deze invallen gingen echter gepaard met mishandeling en vaak zelfs afslachting van de Grieks-Cypriotische bewoners van die gebieden. Velen werden in kampen ondergebracht of raakten vermist en nog meer mensen werden van hun land verdreven door de Turkse bezetters. Een stroom vluchtelingen trok door Cyprus van noord naar zuid. In 1975 richt Rauf Denktash de TFSC op, ofwel de Turkish Federated State of Cyprus. De fysieke scheiding tussen Grieks-Cyprioten en Turks-Cyprioten was hiermee een feit en dit werd bekrachtigd door de oprichting van de Attilalijn, een scheidingslijn die ook vandaag nog dwars door Nikosia en Famagusta loopt.

Nasleep en proximity talks29

Sinds de Turkse inval en de oprichting van de TFSC leefden Turks-Cyprioten en Grieks-Cyprioten volledig van elkaar gescheiden. De Grieks-Cyprioten bleven niet bij de pakken zitten en bliezen al gauw nieuw leven in hun regering, die nog steeds als dé regering van de Republiek Cyprus erkend werd. Nadat Nikos Sampson, die na het verdrijven van Makarios het presidentschap opeiste, reeds na korte tijd op non-actief werd gesteld, en nadat Makarios, die naar het eiland was teruggekeerd als president in november 1974, in augustus 1977 overleed, hadden er opnieuw presidentsverkiezingen plaats. Spyros Kyprianou werd tot nieuw staatshoofd van Cyprus verkozen. Een president die door de Turks- Cyprioten slechts werd beschouwd als vertegenwoordiger van de Grieks- Cyprioten. Wat uiteindelijk de scheiding nog definitiever maakte, was de uitroeping van de TRNC (Turkish Republic of Northern Cyprus) in 1983, enkel door Turkije als staat erkend. In de jaren tachtig en negentig volgden verschillende rondes van onderhandeling, eerst tussen Kyprianou en Denktash en later tussen Glafkos Klerides, verkozen in 1993, en Denktash. Deze liepen allen op niets uit, omdat

29 Voor feitelijke info: Mirbagheri (1998: 89-146)

13 de Turks-Cyprioten, nu niet langer een te verwaarlozen minderheid, niet meer zo makkelijk toegevingen deden en Kyprianou slechts wilde onderhandelen als de Turks-Cyprioten de titel „staat‟, die ze aan zichzelf hadden toegekend, lieten vallen. Daarnaast weigerde Turkije ook zijn troepen terug te trekken van het eiland omdat het vreesde dat de toestand van de Turks-Cyprioten dan weer achteruit zou gaan.

Meest recente ontwikkelingen: het Annanplan

In 2004 stelde het Annanplan30 voor een Verenigde Republiek Cyprus op te richten: een confederatie van de twee afzonderlijke staten (de Republiek Cyprus en de TRNC), de Britse basissen uitgezonderd. Een Federale regering, gebaseerd op het Zwitserse model, zou de twee moeten verenigen. Daarnaast bevatte het plan ook nog een voorstel voor een nationale vlag en volkslied en de toestemming dat beide volkeren terugkeerden naar hun land31 en dat zowel Griekenland als Turkije beperkte militaire aanwezigheid op het eiland bewaarden. Vijfenzeventig procent van de Grieks-Cyprioten stemde tegen tijdens een referendum, terwijl het merendeel van de Turks-Cyprioten bereid was het voorstel te aanvaarden. Opnieuw kwam geen oplossing uit de bus.

30 Kofi Annan is de voormalige Secretaris- Generaal van de VN. Hij vervulde deze functie van 1 januari 1997 tot 1 januari 2007. 31 Velen hadden hun land verlaten, nadat in 1975 door beide partijen werd ingestemd met een grootschalige bevolkingsuitwisseling. Grieks-Cyprioten die aanvankelijk in het noorden woonden, vertrokken naar het zuiden en de Turks-Cyprioten met een eigendom in het zuiden, zetten koers naar het noorden.

14

Lawrence Durrell

(De gotische abdij van Bellapaix)

15 Lawrence Durrell: een korte biografie32

Nu prijken, zoals te zien is op de foto, twee vlaggen op de top van de ruïne van de abdij te Bellapaix33. De rode vlag van Turkije en de witte, als symbool voor de TRNC. Het schilderachtige Bellapaix, dat nu deel uit maakt van het Turkse deel van Cyprus, vormde zo‟n vijfenvijftig jaar geleden, toen het nog onder Brits bestuur viel, de thuishaven voor een bekend Brits schrijver. In 1953 nam namelijk succesauteur Lawrence Durrell hier zijn intrek.

Durrell werd op zevenentwintig februari 1912 geboren in het Indische Jalandhar en kreeg de Britse nationaliteit, aangezien zijn vader een Brits koloniaal was, zelf ook geboren in India. Zijn ouders stuurden hem op elfjarige leeftijd naar Engeland om daar zijn studies te gaan vervolmaken. Hij zou echter nooit aarden in het grijze Verenigd Koninkrijk en besloot om zo snel mogelijk te verhuizen. Hoewel Durrell een behoorlijk onsuccesvol student was en er zelfs niet in slaagde een universitair diploma te bemachtigen, schreef hij wel al poëzie van zijn vijftiende. Naast gedichten, voltooide de veelzijdige Durrell ook nog romans34, reisverhalen35 en drama36. Maar liefst vier keer begaf Durrell zich naar het altaar en hij verhuisde op zijn minst twee maal zoveel. Nadat hij het Verenigd Koninkrijk achter zich liet, bracht hij een tijdje door op het Griekse eiland Korfu. Over zijn verblijf hier schreef hij Prospero‟s Cell, dat als ondertitel draagt: A guide to the landscape and manners of the island of Corcyra37. Wanneer de tweede wereldoorlog uitbreekt, besluit Durrell op Korfu te blijven. Hij wordt echter verplicht te vluchten, als de Duitsers Griekenland binnenvallen en het land valt. Via Kreta, ontsnapt hij naar Egypte, waar hij zich vestigt in Alexandrië. In 1948 keert hij kort terug naar Londen, na een jaar in Cordoba38 te hebben doorgebracht. Voor zijn werk39 werd hij later dat jaar verplicht zich, behoorlijk tegen zijn zin, in Belgrado te vestigen. Getroffen door heimwee naar het

32 Voor feitelijk informatie: http://en.wikipedia.org/wiki/Lawrence_Durrell 33 Bellapaix ligt ongeveer acht kilometer boven de haven van Kyrenia. Beide steden bevinden zich in de huidige TRNC. 34 Waarvan de bekendste zijn: The Black Book (1938) en The Alexandria Quartet (1962), een reeks van vier die onder andere het befaamde Justine (1957) bevat. 35 Naast Bitter Lemons (1957), het bekendste in deze rubriek, schreef Durrell ook nog, onder andere, Prospero‟s Cell (1945) en Sicilian Carousel (1977). 36 Bromo Bombastes (1933), Sappho (1950), Acte (1964), en An Irish Faustus (1963) vormen zijn volledige oeuvre aan dramatische stukken. 37 Kerkyra is de Griekse naam voor Korfu. 38 Dit is het Cordoba in Argentinië en niet de gelijknamige stad in de Spaanse streek Andalusië. 39 Durrell was pers attaché voor de Britse ambassade.

16 Mediterrane leven40, trekt Durrell in 1952 naar Cyprus, waar hij een charmant huisje op de kop tikt in het idyllische Bellapaix. Hopend hier rust te vinden en zich opnieuw te kunnen toeleggen op het schrijven, neemt hij ontslag van zijn overheidsbaan. Op Cyprus verdient hij de kost als leraar Engelse Literatuur aan het Pancypriotisch Gymnasium41. Wanneer de onlusten op het eiland beginnen en zijn studenten zich meer inlaten met demonstraties en protestmarsen, neemt hij een job aan als verzorger van de Britse public relations en als pers censor. In het heetst van de strijd vertrekt Durrell opnieuw richting Verenigd Koninkrijk, om een tijdje later voor het laatst te verhuizen naar Sommières42. Hier sterft hij op achtenzeventigjarige leeftijd43 aan een hartaanval.

Laten we nu eventjes dieper ingaan op Durrells verblijf op Cyprus, waar hij het werk waar het hier om zal gaan, „Bitter Lemons‟, schreef. Toen hij er in 1953 aankwam, verwachtte hij een rustige tijd door te zullen brengen, veilig in een Britse kroonkolonie, maar toch in een gebied met een typische Middellandse zee- mentaliteit. Hij trok zich terug in één van de meest karaktervolle dorpjes op het eiland en proefde volop van de geneugten ter plaatse. Ten minste, toch in het begin van zijn verblijf. Al snel werd Durrell geconfronteerd met het groeiend vuur van verzet dat brandde bij menig Cyprioot en de komende drie jaar zou hij ooggetuige worden van het begin van de strijd voor enosis. Hij raakte bovendien nog meer bij het conflict betrokken, toen hij er ging werken voor de Gouverneur van Cyprus, eerst als informatie-agent en later als persadviseur. Hij besliste met andere woorden wat voor de Britten gunstig was dat werd gepubliceerd en wat te mijden viel. In die hoedanigheid wordt hij ook in het werk van Foley opgevoerd. Voor het eerst44 wanneer Foley pas op Cyprus aankwam, toen nog als verslaggever voor The Express, en Durrell hem daar kwam opzoeken om er toch zeker van te zijn dat Foley wel degelijk op de hoogte was van het officiële, lees Britse, standpunt. Nogmaals45 nadat Foley, zonder discussie, bevolen werd door Durrell om een correctie te publiceren in de vorm van een advertentie op een artikel eerder in de Times of Cyprus gepubliceerd. Verder46 vinden we bij Foley ook nog de aankondiging dat Durrell tot perscensor werd benoemd en tot slot47 het vertrek van Durrell en de benoeming van zijn opvolger. Telkens wanneer Foley het over Durrell heeft gebruikt hij steeds een smalende, denigrerende ondertoon, hoewel

40 Aanvankelijk dacht Durrell nog dat Cyprus Mediterraan van karakter was, maar zijn mening hierover zou snel gaan veranderen. 41 Meest prominente school op Cyprus, gelokaliseerd recht tegenover het Aartsbisschoppelijk paleis in Nikosia. Belangrijke hoofdrolspelers in de kwestie Cyprus als Aartsbisschop Makarios III, Glafkos Klerides en Generaal Georgios Grivas liepen hier school. 42 Sommiéres ligt in de Provencestreek in Frankrijk. 43 Lawrence Durrell overlijdt op zeven november 1990. 44 Foley (1962: 11-12) 45 Foley (1962: 38-39) 46 Foley (1962: 66) 47 Foley (1962: 111)

17 hij dan toch moet toegeven dat het hen met Durrell als censor niet zo slecht afging. Vanaf de benoeming van de nieuwe censor, werd de Times of Cyprus quasi onmiddellijk vervolgd. Durrell, die lang twijfelde voordat hij de baan aannam, verdedigt zichzelf in zijn boek op de volgende manier. Als hij het niet zou doen, zou er vast een strengere censor aangesteld worden, wat helemaal nefast zou zijn voor de vrije meningsuiting van de lokale pers. Nadat het rustige verblijf van Durrell op het eiland van Venus volledig in het water viel, besloot hij de benen te nemen voor het pas echt turbulent werd. Naast passages die effectief handelen over de onlusten en de enosis-strijd, komen er in Durrells reisroman ook tal van andere, luchtiger stukken voor. Zo schrijft hij bijvoorbeeld ook over zijn contacten met de inwoners, de zoektocht naar een geschikt huis en de komische onderhandelingen met de verkopers. „Bitter Lemons‟ vormt een autobiografisch48 werk waarin grappige en serieuze stukken elkaar voortdurend afwisselen, maar geeft de lezer net op die manier een goed beeld van wat er op dat moment speelde bij de lokale bevolking.

48 Dit werk is wel degelijk autobiografisch, maar toch moet er opgemerkt worden dat Durrell grote delen van zijn persoonlijk leven onvermeld laat. Tijdens zijn verblijf op Cyprus kreeg hij namelijk te kampen met familiale problemen: zijn toenmalige echtgenote was in psychiatrische behandeling en Durrell kwam alleen te staan voor de opvoeding van hun dochtertje Sappho. Dit alles wordt helemaal niet vermeld in Bitter Lemons, terwijl dit toch een groot deel moet hebben uitgemaakt van zijn leven.

18

Bitter Lemons

(De ‘Tree of idleness’ te Bellapaix, nu een toeristische trekpleister.)

19 Bitter Lemons

Het verhaal

Zoals reeds vermeld in het voorwoord, noemt Durrell zijn eigen boek niet politiek. Het is integendeel eerder een studie van de atmosfeer die in de jaren vijftig heerste op het eiland. Anders dan bij de meeste boeken over de Cyprusproblematiek, die als belangrijkste kenmerken hun non-fictie karakter en politiek- didactische aard hebben, gaat het hier om een roman. Verweven met het ontstaan van de onlusten zijn Durrells persoonlijke ervaringen en belevenissen op Cyprus. Om beter te begrijpen wat in „Bitter Lemons‟ wordt verteld over de toenmalige problematiek, is het nuttig om ook eens het kader waarbinnen deze gebeurtenissen gesitueerd zijn, van naderbij te gaan bekijken. Al wat Durrell over de groeiende opstand vertelt, is immers onlosmakelijk verbonden met wat hij meemaakt en hoe hij zelf de dingen, binnen zijn vriendenkring in het kleine Bellapaix, ervaart. We richten ons dus eerst op het verhaal dat door Durrell wordt opgebouwd in „Bitter Lemons‟ en gaan voorlopig nog even voorbij aan de aspecten die verwijzen naar de toenmalige problematiek.

„Bitter Lemons‟ vangt aan met het vertrek naar Cyprus per overzetboot vanuit Venetië. Durrell meert aan in en trekt per taxi naar Kyrenia. Tijdens deze taxi-rit leert hij voor het eerst het karakter van de Grieks-Cyprioten kennen. De chauffeur die aanvankelijk knorrig en onvriendelijk deed tegen de Engelsman die hij vervoerde, verandert in een gastvrije gesprekspartner, nadat Durrell hem vroeg te stoppen bij de site van Amathus49 en nadat de chauffeur Durrells boek over Griekse volksliedjes ontdekte. Ogenblikkelijk wordt de ouzo bovengehaald en verlicht de sfeer. Het is ook tijdens deze rit dat Durrell voor het eerst in contact komt met de vrijheidsgevoelens die heersten onder de Grieks-Cyprioten op het eiland, wanneer hij op muren in kleine dorpjes de slogan „Enosis and only enosis‟ ziet prijken. In Kyrenia logeert Durrell in een klein hotelletje en leert hij de Grieks-Cyprioten en hun gewoontes wat beter kennen. Bij zijn zoektocht naar een huis stuit hij aanvankelijk op de „geen haast‟-mentaliteit van de Cyprioten en besluit hij dat Cyprus uiteindelijk toch meer oosters is dan hij vermoedde. De plannen worden uitgesteld en tijdens zijn verdere verblijf in Kyrenia snuift hij de couleur locale nog meer op in Klito‟s wijnbar, waar hij kennis maakt met de kleurrijke dorpsfiguren.

49 Amathus is één van de oudste koninklijke steden op Cyprus en was na Paphos de belangrijkste vereringplaats van Afrodithe. De overblijfselen van Amathus bevinden zich zo‟n tien kilometer ten Oosten van Limassol.

20 Wanneer Durrell er opnieuw op aandringt hem te helpen bij het vinden van een huis, wordt hij door zijn Grieks-Cypriotische vrienden doorverwezen naar de Turk Sabri, die hem meeneemt om een huis te bezichtigen in Bellapaix. Durrell wordt meteen verliefd op de ruïnes van de abdij, het verbluffende zicht op de haven van Kyrenia en de weelderige plantengroei. Hij besluit het huis te nemen, hoe slecht de staat waarin het verkeert ook is, maar Sabri stuurt erop aan toch keihard te onderhandelen met de eigenaars over de prijs. Na lang bekvechten, playing hard to get, en een absurde geënsceneerde ontvoeringsscene van de eigenares, wordt de sleutel uiteindelijk overhandigd aan Durrell. Er is echter nog veel werk aan de winkel om het huis op te knappen en Durrell gaat op zoek naar geschikte werkkrachten. De mannen uit zijn dorp staan paraat, maar al snel merkt Durrell waarom de inwoners van Bellapaix de reputatie hebben om de meest luie mensen van het eiland te zijn. De werken gaan bepaald niet vooruit en vaak treft hij de werkers aan onder wat hij noemt, de Tree of Idleness (zie foto) in het midden van het dorpsplein. Al snel wordt Durrell geïntegreerd in het dorpsleven, wat vooral betekent dat hij constant getrakteerd wordt op ouzo, mezes en Kommanderia50. Daarnaast inviteert Durrell ook zelf gasten: veel van zijn Engelse vrienden komen overvliegen en ook zijn moeder logeert een hele poos bij hem. Aangezien Durrell geld nodig heeft voor zijn verbouwingen, stemt hij er uiteindelijk, behoorlijk tegen zijn zin51, mee in om een reeks artikels te schrijven over de Kwestie Cyprus voor het „American Institute of International Relations‟ bulletin. In diezelfde periode begint hij ook Engels te doceren aan het Gymnasium in Nicosia, wat hij een zeer interessant52 beroep vindt aangezien hij hier de nationalistische gevoelens kan zien groeien onder de studenten.53 Durrell krijgt drie klassen onder zijn vleugels, waarvan de meisjes van het zesde jaar hem het meest bevallen. Dit leidt tot enkele grappige taferelen van liefdesbetuigingen door de meisjes aan hun leraar en van verwarring, veroorzaakt door hun gebrekkig Engels. Durrell komt ook in contact met toenmalig Koloniaal Secretaris van Cyprus, Austen Harrison, die hem voorstelt te solliciteren voor de job van Pers Adviseur.54 Vol optimisme besluit Durrell de taak op zich te nemen, hopend om snel een oplossing naar voor te kunnen schuiven. Hij slaagt er goed in de

50 Kommanderia is een zoete rode dessertwijn die zeer typisch is voor Cyprus en onder andere nog ambachtelijk wordt vervaardigd in het Kykko klooster. 51 Durrell claimt niet graag over politiek te schrijven. Zie Durrell (2000: 123). Hiermee wil hij nog eens het voornemen bevestigen, dat hij in zijn voorwoord al had aangekondigd, namelijk geen politiek boek te zullen schrijven. 52 Durrell (2000: 128) 53 Opmerkelijk is dat het net deze studenten zullen zijn die later in de strijd een belangrijk deel van EOKA zullen uitmaken. 54 Durrell geeft als motivatie voor het aannemen van de job volgende redenen op: enerzijds zou het hem het nodige geld voor zijn verbouwingen verschaffen en anderzijds is hij van mening dat iemand die Grieks spreekt en affiniteit heeft met de lokale gewoontes en bevolking misschien beter geschikt is voor de job dan een ambtenaar overgevlogen uit het Verenigd Koninkrijk, die elke betrokkenheid mist.

21 regering informatie te verschaffen over de gevoelens die heersen bij de massa, aangezien hij het er dagelijks over heeft met zijn leerlingen, vrienden en mede- dorpbewoners. Maar de job brengt ook nadelen met zich mee. Durrell voelt zich tussen twee vuren geplaatst, want het is de dienst waarop hij werkt die beslist dat het woord „enosis‟ niet langer mag worden uitgesproken. Anderzijds staat hij nog steeds in goede relatie met de lokale bevolking, van wie hij de gemoederen vaak moet zien te bedaren. De situatie op Cyprus begint ook geleidelijk aan te escaleren: demonstraties worden frequenter en de eerste Grieks-Cyprioten raken gewond door de Britse troepen. En dat alles terwijl het Durrells taak is, of toch van het Informatie Bureau waarbij hij werkt, om het volk rustig te houden en de orde te herstellen. Meer en meer ook wordt Durrell geconfronteerd met onlusten in zijn dagelijkse omgeving. Zijn leerlingen doen mee aan demonstraties en in zijn dorp ontvangen mensen dreigbrieven van EOKA, die hen beticht van verraad. Ook in Bellapaix worden nu slogans op de muren geschilderd en stilaan merkt Durrell dat de houding tegenover hem, een Engelsman55, aan het veranderen is. Ook bij zijn Turkse vrienden voelt hij het ongenoegen groeien en uiteindelijk voelt Durrell zich zelfs in zijn eigen beschutte dorp niet meer veilig, aangezien de dreiging van EOKA overal voelbaar is. Daarenboven besluiten Durrells Grieks-Cypriotische vrienden dat het misschien beter is om niet meer met elkaar op te trekken, en dit voor de veiligheid van beide partijen. Durrell die oorspronkelijk naar Cyprus was gekomen om rust te vinden, nadat hij jaren in oorlogsgebied als verslaggever had gefungeerd, ziet in dat Cyprus op dat moment niet de juiste plek is voor een schrijver om zich in alle sereniteit op zijn boeken toe te leggen en besluit ontslag te nemen bij het Informatie Bureau en zo snel mogelijk terug naar het Verenigd Koninkrijk te trekken. „Bitter Lemons‟ eindigt, net zoals het begon, met een taxirit, maar dit keer wordt er niet gestopt om een fles ouzo te kraken.

De zoektocht naar een huis, de omgang met de lokale bevolking, de bezoeken van zijn intellectuele Engelse vrienden en de perikelen op zijn werk, vormen het verhaal dat in „Bitter Lemons‟ op de voorgrond wordt geplaatst. Op het achterplan bevinden zich de actuele gebeurtenissen en het is dan ook telkens in functie van Durrells persoonlijke ervaringen dat de ontwikkelingen, die plaatsvinden in de jaren vijftig, geschetst worden.

55 De houding van de Grieks-Cyprioten blijft wel behoorlijk hoffelijk en gastvrij ten opzichte van Durrell, van zodra ze merken dat hij Grieks spreekt.

22 Aan de oppervlakte

Wie „Bitter Lemons‟ voor het eerst leest, zal aan het boek de indruk overhouden dat Lawrence Durrell, zelf van Britse afkomst, eerder aan de kant van de Grieks- Cyprioten staat, dan dat hij zijn landgenoten steunt. Niet alleen legt hij er de klemtoon op dat de Britten de Cyprioten eigenlijk niet met het vereiste respect behandelen, maar ook wil hij aantonen dat de Cyprioten helemaal niet zo fanatiek en radicaal anti-Brits zijn als wordt voorgesteld in de meeste andere bronnen over de Cyprusproblematiek. Enerzijds dus lijkt hij de Cyprioten te steunen in hun gevoel van onbehagen en anderzijds minimaliseert hij de beschuldiging, die hen vaak boven het hoofd wordt gehouden, dat ze als één blok vijandig stonden tegenover de Britten. Wanneer je zijn werk echter aan een grondiger lectuur gaat onderwerpen en, lettend op zijn woordkeuze, tussen de regels gaat lezen, kun je een heel andere kant van Durrell ontdekken. Hoewel hij aan de oppervlakte zeer pro- Cypriotisch lijkt te zijn, wijst de ondertoon, die in zijn werk sluimert, er toch op dat hij in zijn hart een rasechte Brit is en vanuit dat Britse perspectief toch de „vrijheidsstrijd‟, door Durrell telkens als terrorisme bestempeld, minacht en als onnodig beschouwt. Typerend hiervoor is ook dat hij voor het toenmalige, Britse, Cypriotische regime ging werken en dus op die manier hielp hun gedachtegoed uit te dragen. Maar daarover later meer. Eerst zal ik de façade die Durrell voorhoudt bespreken, meer bepaald dus de elementen uit zijn werk, waarmee hij tracht de Cyprioten te verschonen en zijn eigen voorliefde voor hen weer te geven.

Wat duidelijk op de voorgrond treedt bij het lezen van „Bitter Lemons‟ is dat Durrell zich zelf makkelijk in de schoenen van de Grieks-Cyprioten lijkt te plaatsen en erg aangedaan is door het feit dat de Britten zo weinig rekening houden met de cultuur van de lokalen. Nog maar pas aangekomen op het eiland, ontdekt Durrell al dat zelfs de Griekse ambtenaren op zijn vragen, gesteld in het Grieks, een Engels antwoord geven. Het gaat er bij hem uiterst moeilijk in dat de mentaliteit die heerst onder de lokale staatsbedienden de volgende is: iemand antwoorden in het Grieks leidt onvermijdelijk tot gezichtsverlies56. Naast zijn onbegrip voor het feit dat de Grieks-Cypriotische ambtenaren verplicht worden hun moedertaal te verloochenen, zelfs in een gesprek met gelijktaligen, is Durrell vooral ook geschokt door de totale onkunde van de Britten om zelfs maar het kleinste woordje Grieks of Turks te praten. Zelfs een simpele „καλημέρα‟ kan er bij de meesten niet af. De Britten doen volgens hem

56 Durrell (2000: 9)

23 geen enkele moeite om zich aan te passen op het eiland en dit kan niet anders dan diep snijden in de harten van de inwoners.57 Het lijkt alsof Durrell hiermee wil aantonen dat als de Britten van in het begin wat meer moeite hadden gedaan om goeie banden te smeden met de plaatselijke bevolking en interesse hadden getoond in de Cypriotische cultuur, de onderlinge relatie nog optimaler zou geweest zijn en er misschien geen sprake zou geweest zijn van onlusten. Typerend hiervoor is ook dat Durrell zelf bij zijn aankomst onmiddellijk veel vriendelijker wordt bejegend door de Grieks-Cyprioten, wanneer ze merken dat hij Grieks spreekt58 en zelfs in het heetst van de strijd, enkele jaren later, besluit de plaatselijke jeugd geen stenen te gooien naar een Engels koppel, dat de dorpskerk wil bezoeken, van zodra ze horen dat de toeristen wat Grieks kennen59. Ook fulmineert60 hij tegen de verbritsing van het plaatselijke leven. Alleen al in Kyrenia zijn tientallen typische „pubs‟ gevestigd en overal prijken reclameborden voor Britse producten. Stilaan wordt de Middellandse zee – cultuur61 dus de kop ingedrukt. Als hij zich hier al aan stoort, is het toch begrijpelijk dat ook de Cyprioten dit niet langer pikken !? Nog iets wat Durrell de Britten verwijt is het feit dat ze geen gelegenheden creëren voor de jongeren om hun talenten te benutten. Hoge posten en belangrijke beroepen worden sowieso doorgespeeld aan Britten. Volgens Durrell draagt ook dit in grote mate bij tot de culminatie van het probleem.62 Naar het einde van „Bitter Lemons‟ zal Durrell zelfs stellen dat als de Britten zo eerlijk waren geweest om de Griekse aard van Cyprus te erkennen er vast niets zou gebeurd zijn.63

Een tweede aspect waar Lawrence Durrell lijkt de nadruk op te leggen is de pro- Britsheid van de Cyprioten en hun passiviteit en scepticisme ten opzichte van de ontluikende „vrijheidsstrijd‟64. Aan de hand van tal van voorbeelden lijkt Durrell te willen ontkrachten dat alle Cyprioten EOKA hoog in het vaandel droegen en dat ze allen enkel en alleen genoegen zouden nemen met enosis. Reeds bij zijn aankomst vertelt een taxichauffeur, die hem naar Kyrenia voert, hem dat de Grieks-Cyprioten wel vrijheid willen, maar tevens ook echt houden

57 Durrell (2000: 26-27) 58 Durrell (2000: 11) 59 Durrell (2000: 245) 60 Durrell (2000: 22) 61 Later tijdens zijn verblijf zal Durrell ontdekken dat Cyprus helemaal geen typisch Middellandse-zee eiland is, maar eerder oosters qua mentaliteit. 62 Durrell (2000: 140) 63 Durrell (2000: 221) 64 Dit in tegenstelling met bijvoorbeeld het werk van Grivas dat de situatie voorstelt alsof alle Grieks-Cyprioten niets liever wilden dan het zo snel mogelijk bereiken van enosis en dat ze allen even vurig meevochten.

24 van de Britten. Hij voegt hier zelfs nog het verlangen aan toe dat de Britten zouden blijven op het eiland als vrienden.65 Nadat hij zich gevestigd had in Bellapaix, komt Durrell voor het eerst in contact met een enosis-aanhanger66. Wanneer die echter uitbarst tegen Durrell, kan hij op geen enkele steun rekenen van de omstaanders, die gastvrijheid en de gevoelens ten opzichte van een nieuwe buur als sterker beschouwen dan de gebeurtenissen.67 Ook het feit dat wanneer op iedere muur in het dorp „enosis‟ wordt geschilderd, de muren van zijn woonst onaangeraakt blijven, toont dit aan. Want dat zou, volgens een dorpeling, pas echt „unneighbourly‟ zijn. 68 Uitspraken van Cyprioten als “You know we all love the English. There is nothing anti- English in Enosis.”69 en “I mean that while everyone wants Enosis theoretically, there is no sense of urgency about it.”70 zorgen ervoor dat Durrell ervan overtuigd raakt dat het nooit tot een echte strijd zal komen. 71 Toch raakt hij niet wijs uit de vreemde contradicties die opduiken in de verschillende meningen van de Cyprioten. Enerzijds willen ze enosis, maar anderzijds behouden ze een irrationele liefde voor het Verenigd Koninkrijk.72 Dit vloeit vooral voort uit het feit dat elke Cyprioot wel enkele Britse vrienden heeft en dat er zich dus het fundamenteel probleem vormt van het lokaliseren van de vijand. Zelfs moesten de Grieks-Cyprioten volledig voor enosis gaan, zouden ze nog niet kunnen alle Britten als hun vijanden beschouwen. 73 Een treffend voorbeeld hiervan is het volgende: tijdens de opstanden van de studenten in Nicosia en de bekogeling van de Britse militairen met flesjes, maken de betogers wel plaats voor een Engelse vrijgezelle die zich per fiets door de massa wil verplaatsen. 74 Maar ook als Durrell door Bellapaix loopt, begroeten de dorpskinderen, die net nog uit volle borst „enosis‟ riepen, hem met “ Γεια σοσ, neighbour”.75 Uiteindelijk zal Durrell hen als goed gek bestempelen, wanneer de jongeren, die bommen werpen naar de Britten, er dan achteraf over klagen dat ze hun examens niet mogen meedoen. 76

Ook volgende uitlatingen van de dorpelingen, wijzen er volgens Durrell op dat de lokale bevolking vredelievend is en helemaal niet overhaast op enosis wil overstappen. Zo stelt Panos, een goede Griekse vriend van Durrell die woont op het eiland, dat de Grieks-Cyprioten zich er in feite enkel over irriteren dat ze niet

65 Durrell (2000: 14) 66 Durrell (2000: 79) 67 Durrell (2000: 81) 68 Durrell (2000: 104) 69 Durrell (2000: 104) 70 Durrell (2000: 119) 71 Durrell (2000: 121) 72 Durrell (2000: 130) 73 Durrell (2000: 145) 74 Durrell (2000: 174) 75 Durrell (2000: 156) 76 Durrell (2000: 213)

25 het recht hebben om te kunnen stemmen over enosis. Volgens hem zouden er zelfs velen, als het er op aankwam, tegen enosis stemmen, aangezien enosis financieel onvoordelig zou zijn voor de Cyprioten.77 En ook de dorpelingen stellen zichzelf de vraag wat ze zullen doen met enosis als ze het verkrijgen78. Met andere woorden laat Durrell het dus uitschijnen, door de meningen van deze mensen weer te geven in zijn boek, dat het verlangen naar enosis helemaal niet zo sterk leefde onder de Grieks-Cypriotische bevolking, maar dat het eerder een kwestie van principe was. Het zou voor hen volstaan hebben, moesten ze alleen al de mogelijkheid hebben gehad om voor enosis te kiezen. Daarenboven wijst het feit dat de inwoners van Bellapaix treuren om Karaolis79, maar begrijpen dat hij moet gestraft worden voor zijn daden, er volgens hem op dat de Cyprioten hun moraliteitszin nog niet hebben verloren en dat ze niet zomaar alles wat EOKA doet klakkeloos goedkeuren.80

Opmerkelijk ook is wat Durrell vermeldt over de relatie tussen Turks-Cyprioten en Grieks-Cyprioten. Ook tussen deze beide groepen, in tegenstelling met wat andere bronnen vaak beweren, blijft een zekere verstandhouding bewaard, die gelijkaardig is aan die tussen Cyprioten en Britten. Bij zijn zoektocht naar een huis, stuurt een Grieks-Cyprioot Durrell door naar een Turks-Cyprioot, die hem op zijn beurt een Grieks-Cypriotische aannemer aanbeveelt. “Wij zijn allemaal vrienden”, luidt het antwoord van de Turks- Cyprioot, wanneer Durrell hem vraagt naar hun onderlinge relatie. 81 En zelfs wanneer de Turkse leider de Grieks-Cyprioten oproept om met het geweld te stoppen, gaan beide partijen in het dagelijks leven nog steeds vriendschappelijk met elkaar om.82 Opnieuw dus een heel andere kijk op de zaken, dan wat we bij Grivas zullen lezen.

Concluderend kunnen we dus stellen dat Durrell de feiten vanuit een heel andere hoek belicht. Hij laat het uitschijnen alsof de Grieks-Cyprioten de Britten goedgunstig zijn en niet al te fanatiek achter enosis staan. Maar ook lijkt hij zelf door zijn kritiek op de Britten, zijn begrip voor de Cypriotische situatie en de verdediging van de Grieks-Cyprioten als zijnde vredelievend, aan de kant van die laatsten te staan. Zo komt het de lezer toch voor, wanneer hij zich focust op het verhaal dat de oppervlakte vormt van „Bitter Lemons‟.

77 Durrell (2000: 182-183) 78 Durrell (2000: 184) 79 De eerste Grieks-Cypriotische jongen die werd opgehangen door de Britten, nadat hij een bom had gegooid. 80 Durrell (2000: 259) 81 Durrell (2000: 68-69) 82 Durrell (2000: 197)

26 Tussen de regels

Zoals ik reeds heb aangehaald in het vorige hoofdstuk, valt er veel omtrent Durrells mening aangaande de netelige kwestie af te leiden, wanneer je gaat letten op de woordkeuze die hij gebruikt in zijn werk en op bepaalde vragen die hij stelt aan zijn Grieks-Cypriotische gesprekspartners. In wat volgt zal ik proberen aan te tonen dat Durrell helemaal niet zo pro-Cypriotisch is als hij doet uitschijnen. Integendeel hij lijkt zich juist, ondanks het feit dat hij het altijd verfoeid heeft om in het Verenigd Koninkrijk te wonen, sterk te associëren met de Britten en zelfs hun standpunt en hun daden te verdedigen.

Vooreerst kan worden afgeleid dat Durrell het verlangen naar enosis, dat toentertijd sterk aan het groeien was bij de bevolking, als nietig beschouwt. Het probleem lijkt in zijn ogen futiel en hij spreekt er dan ook soms ietwat kleinerend over. Volgende zaken illustreren dit:

Bij zijn eerste tochtje door het eiland, ontsnappen de vele enosisslogans, die op tal van muren zijn geschilderd, niet aan Durrells aandacht. Hij beschrijft dergelijke slogan in zijn werk als volgt:

“Ubiquitous piece of decoration.”83

Een alomtegenwoordig decoratieobject dus. Treffend is hierbij vooral dat hij net door het woord “decoration” te gebruiken, voorbijgaat aan de dieperliggende politieke boodschap en de sterke gevoelens, die dergelijke slogan in zich draagt. Hij schat hier duidelijk de ernst van de zaak gering in. Zo‟n uitspraak getuigt van weinig respect en kunnen we zelfs smalend noemen.

Dat hij de zaak aanvankelijk niet al te ernstig neemt, bewijst ook volgende uitspraak van de schrijver84:

“ It was disquieting that he should take the affair so seriously.”85

Maar zelfs na de argumenten van zijn vriend nog eens op een rijtje te hebben gezet, besluit hij dat het nooit tot strijd zal komen86. Alle factoren wijzen in het voordeel van de Britten.87

83 Durrell (2000: 13) 84 Hij deed de uitspraak nadat een vriend van hem, overgevlogen uit Athene om Durrell een bezoekje te brengen, zijn ongerustheid over de kwestie had betoond. 85 Durrell (2000: 120) 86 Durrell (2000: 121) 87 Duidelijk ook is dat Durrell zich wel degelijk associeert met de Britten: “The situation as I saw it then seemed to me to offer US only a chance of getting closer to Greece and Turkey.” En met „us‟ bedoelt hij wel degelijk de Britten, waaronder hij ook zichzelf rekent. Cfr. Durrell (2000: 121-122)

27 Verder bedenkt hij, tijdens hetzelfde gesprek, bij zichzelf nog het volgende:

“It was distasteful in such scenery and over a wine which if it was not exactly vintage was at least of a good yeoman pedigree, to have to turn one‟s mind to the shallow bickerings of nations.”88

Hij doet de kwestie af als iets oppervlakkigs en als iets wat zijn gezellige uitje met een glaasje wijn verstoort.

Ook wanneer de situatie escaleert en de eerste Cypriotische gewonden vallen, door toedoen van Britse militairen, noemt hij de gebeurtenis “trivial”. Een alledaags incident dus, waarvan hij niet begrijpt dat het ertoe zal leiden dat de Britten hun tactiek zullen veranderen.89

Na reeds het eiland te hebben verlaten, zal Durrell de fase van de Cypruskwestie, die hij van dichtbij had meegemaakt, als volgt beschrijven in een brief aan zijn vriend Henry Miller90:

“A very queer and thrilling period, sad, weighed down with futility and disgust.”91

Hoewel hij op dit moment net het eiland heeft verlaten omwille van de intensheid van de gebeurtenissen, blijft Durrell de incidenten als futiel omschrijven.

Ten tweede, zoals supra reeds aangeraakt, associeert Durrell zich met de Britten en beschouwt hij zichzelf als deel van hun kamp.92 Vaak heeft hij het over “we”, wanneer hij het over de Engelsen heeft, bijvoorbeeld in volgende situatie:

Wanneer hij zijn vriend uit Athene probeert duidelijk te maken hoe geliefd de Britten wel zijn op het eiland, zegt hij:

“ WE are politically rather dilatory, but the old ties are pretty strong, even here you know. You‟d be surprised how much WE are beloved.”93

88 Durrell (2000: 118) 89 Durrel (2000: 168): “An incident, though trivial, which straddled the front pages of the Sunday press in London and convinced the Government that such tactics were politically expensive and should be abandoned.” 90 Deze brief komt uiteraard niet voor in Bitter Lemons, maar maakt deel uit van het gebundeld werk “A private correspondence”. Dit werk bestaat uit de intense briefwisseling tussen de twee succesauteurs Lawrence Durrell en Henry Miller en behandelt onder andere de periode van Durrells verblijf op Cyprus. 91 Durrell – Miller (1963: 304) 92 Hoe sterk hij ook zijn uitstekende band met de Cyprioten probeert te benadrukken. 93 Durrell (2000: 119)

28

Maar ook besluit Durrell, wanneer de strijd te hevig wordt en hij het eiland wil verlaten, om nog zijn overheidsambt te blijven bekleden tot zijn contract is afgelopen, aangezien hij niet wil, door eerder te stoppen, zijn “masters” in diskrediet brengen. Vroegtijdig ontslag nemen, zou de indruk kunnen geven dat Durrell niet akkoord was met hun beleid en zou een slechte impressie achterlaten.94 Niet alleen is hier opmerkelijk dat hij de Britten als zijn “masters” beschouwt, maar ook dat hij hen wel degelijk respecteert en wil dienen. Hij lijkt duidelijk, als een trouwe volgeling, aan hun kant te staan.

Hiermee hangt samen dat hij met enkele van zijn uitspraken de Britse zaak lijkt te verdedigen. Zo vraagt hij de taxichauffeur, die hem aan het begin van zijn reis vervoert, of de Cyprioten het dan slecht hebben onder de Britten, dat ze zo naar enosis verlangen.

“Are things bad here that you are so unhappy with the British?”95

Deze vraag impliceert dat Durrell vindt dat ze overdrijven in hun strijd voor enosis en dat ze het helemaal niet slecht hebben onder hun Britse heersers. Later gaat Durrell zelfs zo ver dat hij zegt dat de Cyprioten vrijer zijn onder de Britten dan dat ze ooit zouden zijn onder Atheens bewind. Met Athene als leidinggevende factor, zou alles onzeker zijn. Dit wijst er opnieuw op dat Durrell van mening is dat de Cyprioten het uitermate goed stellen onder de Britten en eigenlijk niks te klagen hebben. 96 Hij zal ook akkoord gaan met de mening, die leeft onder de kolonisten, namelijk dat wanneer je een rijk hebt, je er niet zomaar kunt stukken van weggeven.

“For they lived by the central colonial proposition which, as a conservative, I fully understand, namely: „If you have an Empire, you just can‟t give away bits of it as soon as asked.‟” 97

Naast de verdediging van de Britse optiek, spreekt hij ook in hun voordeel wat de concrete wanpraktijken betreft. Wanneer, zoals supra reeds vermeld, bij een opstand drie Cypriotische jongeren verwond raken door het leger, legt Durrell sterk de nadruk op het feit dat de Britse militairen hiertoe uitgelokt werden. Hij

94 Durrell (2000: 228) 95 Durrell (2000: 14) 96 Durrell (2000: 138). Hierbij dient wel opgemerkt dat Durrell ook één factor aanhaalt die in het nadeel van de Britten is: bestuurd worden door de Britten is voor de Cyprioten bestuurd worden door onbekende mannen en hierbij voelen ze zich geenszins lekker. Toch legt hij sterker de nadruk op het feit dat ze grotere zekerheid hebben onder het huidige bestuur. 97 Durrell (2000: 166). Durrel merkt wel op dat hij niet akkoord gaat met de manier waarop de Britten hun rijk verdedigen. De methode van vechten keurt hij af, terwijl hij de aanwending van diplomatie als uiterst effectvol beschouwt.

29 verlegt, of toch zeker verlicht, als het ware de schuld. Dit kan worden afgeleid uit het volgende citaat:

“In December troops opened fire at Limassol, under severe provocation.”98

Ook beklemtoont hij dat de faciliteiten in de gevangenis van Kyrenia, beter bekend als Kyrenia castle, helemaal niet mensonwaardig waren, in tegenstelling tot wat EOKA- aanhangers beweerden.99

Dat hij zich ook vragen stelt bij de gerechtigdheid van de claim door de Grieks- Cyprioten dat ze bij Griekenland, het land waarmee ze zo nauw verwant zijn en waar hun roots liggen, moeten worden gevoegd, bewijzen volgende opmerkingen van Durrell:

Vooreerst duidt hij op het sterke verschil in mentaliteit dat bestaat tussen het vasteland en Cyprus. Reeds na enkele ogenblikken op het eiland te hebben vertoefd, merkt hij op dat het temperament op het eiland zeer afwijkt van dat in Griekenland en vooral van dat in de metropool Athene. 100 Later toont hij ook nog aan dat hij zelf eigenlijk meer weet over Griekenland dan zijn Cypriotische buren. Als hij dan ook iets van ze gedaan wil krijgen of als iets wat ze doen hem niet zint, gebruikt hij steevast de oneliner:

“My dear fellow, no Greek would do that, charge that, think that, etc. You astonish me.”101

En deze zin mist, volgens hem, nooit zijn effect:

“For everyone is jealous of the good character of Greeks and tries to be as like them as possible.” 102

Dit leidt enerzijds tot de grappige opmerking van één van zijn Atheense vrienden:

“ I think if you told them no Greek wanted Enosis they would cease to want it too.”103

98 Durrell (2000: 168) 99 Durrell (2000: 210-212) 100 Durrell (2000: 17) 101 Durrell (2000: 115) 102 Durrell (2000: 115-116) 103 Durrell (2000: 116)

30 Maar anderzijds wijst dit alles er ook op dat Durrell spot met het imitatiegedrag van de Cyprioten en vooral nadruk legt op hun wannabee- Grieksheid.

Ook door in een gesprek over de ontwikkelende problematiek zijn Griekse vriend te vragen: “How Greek is Cyprus, anyway?”104, bewijst hij al dat hij in feite twijfelt aan het feit dat Cyprus kan aanspraak maken op zijn nauwe relaties met het vasteland. Hieraan twijfelen, is enosis verloochenen en duidt erop dat Durrell denkt als de Britse kolonisten op het eiland.

Dat Durrell twijfelde aan de Grieksheid van Cyprus kunnen we trouwens ook afleiden uit devolgende zeer expliciete opmerkingen die hij maakt over het eiland in brieven aan zijn goeie vriend Henry Miller105:

“ It‟s a piece of Asia Minor washed out to sea- not Greece. It‟s Middle East- taste of Turkey and Egypt.”106

“I think you will like Cyprus in spite of it being so unGreek- it has the lazy moist sensuality of the Eastern Levant, of Egypt and Syria- the mindless sensuality which made the Sybarites.”107

Als laatste zou ik er graag nog op wijzen dat Durrell er toch niet in slaagt om zijn onbegrip voor de enosis-strijd volledig te verbergen. Als illustratie hiervan dient vooral het feit dat hij het nergens in zijn werk heeft over een vrijheidsstrijd, maar wel steeds over terrorisme, wanneer hij verwijst naar EOKA en haar daden. 108 Daarnaast verwijt hij ook nog één van zijn voormalige leerlingen, die hij ontmoet in Kyrenia castle, waar hij zijn straf uitzit wegens het bezit van een bom: “ What a twisted brain, what a twisted stick you must be as well as a fool!”109, nadat de leerling zijn spijt betuigd had dat hij gefaald had EOKA- orders op te volgen door uiteindelijk de bom niet te gooien, aangezien er spelende kinderen in de buurt waren. Durrell toont dus geen enkel begrip voor de strenge eed van trouw, die alle EOKA-leden afgelegd hebben en snapt de toewijding van de Grieks-Cyprioten niet aan de strijd, die hij terroristisch noemt, maar zij als de weg naar vrijheid beschouwen en dus voor het goeie doel.

104 Durrell (2000: 118) 105 Deze brieven zijn opnieuw afkomstig uit het werk “A private correspondence”. 106 Durrell - Miller (1963: 294) 107 Durrell - Miller (1963: 300) 108 Durrell (2000: 128): “…the older students, who hardly a year later were to be among the terrorist groups.” Maar ook Durrell (2000): “The slender chain of trust upon which all human relations are based is broken- and this the terrorist knows and sharpens his claws precisely here.” 109 Durrell (2000: 213)

31 Ook het feit dat hij geschokt is wanneer hij beseft dat EOKA niet enkel bestaat uit misdadigers, maar net uit de meest idealistische en intelligente mensen, houdt hiermee verband. Hij dacht dat enkel de domsten en de kwaadaardigen zich met EOKA inlieten. 110

Met al deze elementen, afgeleid uit het werk van Durrell, hoop ik hier te hebben aangetoond dat de schrijver diep in zijn binnenste toch de Cyprioten veroordeelt en hun zaak niet zo gunstig gezind is, als hij wil laten uitschijnen. Wie goed oplet, kan „Bitter Lemons‟ lezen als een licht stukje Britse propaganda.

110 Durrell (2000: 212): “These things hurt me, as I realized for the first time that the appeal of EOKA was not to wrongdoers, congenital felons, but precisely to the most spirited and idealistic element among the youth.”

32 Generaal Georgios Grivas

(Deze affiche111 werd door de Britten verspreid en seinde Grivas als gezocht misdadiger.)

111 http://www.britains-smallwars.com/cyprus/Most%20wanted/most_wanted.html

33 Georgios Grivas

Poging tot een objectieve biografie

Reeds in het voorwoord van dit werk heb ik erop gewezen dat Generaal Georgios Grivas nu net zo‟n interessant figuur is, doordat er over hem verschillende verhalen de ronde doen en verschillende meningen circuleren. Al deze opinies kunnen uiterst nuttig zijn en helpen om wat Grivas zelf in zijn memoires schrijft, te duiden en te nuanceren. Het is namelijk nodig om de psyche van Grivas en de omstandigheden en gebeurtenissen uit zijn leven, waaraan hij onderhevig was, in het achterhoofd te houden, wanneer men zijn memoires echt wil begrijpen. Wat dreef de Generaal en wat beïnvloedde hem? Wel treedt rond deze controversiële figuur de moeilijkheid op dat er slechts weinig over zijn levensloop werd geschreven sine ira et studio. Bijna elke auteur, die van Grivas melding maakt of die poogt zijn achtergrond weer te geven, vervalt faliekant in een waardeoordeel en slaagt er niet in om zijn eigen sympathie of afkeer voor deze man te verbergen. Toch zijn ook al die verschillende visies, zoals juist gezegd, het vermelden waard. Zij helpen om wat Grivas over zichzelf schrijft met een korreltje zout te nemen en zorgen ervoor dat de lezer zijn werk kritisch bejegent. In het volgende inleidende sub- hoofdstuk zal ik deze verschillende uitingen over Grivas naast elkaar plaatsen, zodat de lezer, bij het lezen van het hoofdstuk over de opinies van Grivas, die ik heb afgeleid uit zijn memoires, zelf zijn mening kan vormen hieromtrent. Maar nu toch eerst een overzicht van Grivas‟ leven, op zo‟n objectief mogelijke manier.112

Georgios Grivas werd op zes juni 1898 geboren in het Cypriotische Chrysaliniotissa113. Hij woonde tijdens zijn jeugdjaren met zijn ouders, Theodoros Grivas en Kalomira Hadjimichael, zijn broer en zijn drie zussen in het dorp Trikomo114, van waaruit hij op latere leeftijd vertrok om zijn studies verder te zetten in het Pancypriotische Gymnasium te Nikosia115. Op achtienjarige leeftijd, d.i. in 1916, verliet hij Cyprus voor het eerst en trok hij naar het Griekse vasteland, waar hij ging studeren aan de Militaire Academie

112 Deze objectieve biografie is deels gebaseerd op de louter feitelijke gegevens uit het werk van Dudley Barker: Grivas, Portrait of a Terrorist, maar ook op gegevens, terug te vinden op volgende website: http://en.wikipedia.org/wiki/Georgios_Grivas. 113 Chrysaliniotissa is een wijk in het zuidelijke stadsdeel van Nikosia, de centraal gelegen hoofdstad van Cyprus. 114 Trikomo ligt in het Famagusta-district in het oostelijke deel van het eiland en maakt nu deel uit van de TRNC. 115 Hij volgde hier les van 1909 tot 1915.

34 van Athene. Drie jaar later diende een pas afgestudeerde Grivas116 het Griekse leger in Klein Azië, waar hij met de tiende divisie, waarvan hij onderdeel uitmaakte, aanvankelijk aanzienlijke vooruitgang boekte en terrein won voorbij Smyrna117. Na, wat door de Grieken de Megali Katastrofi118 wordt genoemd, werd Grivas overgeplaatst naar het Trakische Redestos. Hij werd gepromoveerd tot Luitenant en uitgekozen om les te gaan volgen in Frankrijk aan de Militaire Academie. Terug in Athene trad hij op als spreker tijdens enkele colleges over tactiek, aan de Militaire School van Griekenland. Het was ook in die periode dat Grivas Vassiliki Dekas, door hem Kiki genoemd, leerde kennen, met wie hij elf jaar later in het huwelijksbootje119 zou treden. Grivas, die ondertussen al de rang van Majoor droeg, betrok met zijn echtgenote een woning in Thission120.

Tijdens Wereldoorlog II, enkele maanden na het grote “ότι”121, leidde Grivas de tweede divisie aan het Albanese front. Hij stichtte ook de verzetsbeweging Organisatie X (chi), een groepering die zich, tijdens de Griekse burgeroorlog, vooral zou richten tegen de communistische fracties EAM122 en ELAS123. Grivas trok zich terug uit het Griekse leger in 1946124.

Hoewel op zijn pensioen, bleef Grivas sterk geïnteresseerd in het onderwerp „macht‟ en vooral ook in de methode van de guerrillastrijd. Geleidelijk aan broedde bij hem het idee om Cyprus, het eiland waarop hij geboren werd, te verlossen van de Britse overheersing. Samen met Aartsbisschop Makarios III zou hij zich gaan inzetten voor enosis. Na enkele malen op verkenning te zijn gegaan, dook hij uiteindelijk in november 1954 onder op Cyprus en begon hij zijn guerrillaorganisatie EOKA op touw te zetten. Op 1 april 1955 startte hij zijn campagne en van dat moment af zou hij, onder de schuilnaam Dighenis, geregeld bevel geven tot explosies, sabotage en vergeldingsacties. Voor een meer gedetailleerd overzicht van deze periode, kan ik verwijzen naar het introducerende hoofdstuk: „De kwestie Cyprus in een notendop‟.

Nadat het Londen-Zürich verdrag werd afgesloten, verliet Grivas tenslotte zijn schuilplaats en vertrok hij opnieuw naar Athene, waar hij als held werd ontvangen en waar hij zelfs de rang van Generaal werd toegekend.

116 Grivas werd in 1919, bij zijn afstuderen aan de Militaire Academie van Athene, de rang van Onderluitenant toegekend. 117 Smyrna is het huidige Izmir, gelegen in het Turkse Anatolië. 118 De terugdrijving van de Grieken uit Smyrna door Mustafa Kemal Atatürk op 26 augustus 1922. 119 Dit is in 1937. 120 Een oud stadsdeel van Athene. 121 De weigering door de Grieken om de Italiaanse troepen, onder leiding van Mussolini, binnen te laten in Griekenland. Dit „neen‟-zeggen vond plaats op 28 oktober 1940. 122 Εθνικόν Απελεσθεροτικόν Μέτοπον : Nationaal Bevrijdingsfront 123 Εθνικός Λαικός Απελεσθεροτικός Στράτος : Nationaal Volks Bevrijdingsleger 124 Volgens Dudley Barker werd Grivas in maart 1945 al afgedankt, omdat hij te extreem rechts was. Cfr. Barker (1959: 46)

35 Hij zal nog twee keer naar het eiland terugkeren, een eerste maal, als leider van de Nationale Garde, om de Turks-Cyprioten aan te pakken en een tweede keer om Makarios te overhalen om zich opnieuw achter het enosis-ideaal te scharen.

Ondanks de vele hachelijk situaties waarin Grivas zich tijdens die turbulente jaren bevonden had, stierf de Generaal helemaal geen heroïsche dood. Op zessenzeventigjarige leeftijd125 stierf hij aan een hartaanval, terwijl hij zich verstopt hield in een huis te Limassol. Niet alleen werd zijn begrafenis bijgewoond door duizenden Grieks-Cyprioten, die Grivas als de bevrijder van Cyprus beschouwden, maar ook stelde de Cypriotische regering een driedaagse rouwperiode in ter ere van de Generaal. Grivas kreeg postuum de titel „Waardig zoon van het moederland‟ toegekend126.

125 Grivas stierf op 27 januari 1974. 126 Deze eretitel werd hem geschonken door het Cypriotische Parlement.

36 Typerende opmerkingen

Zoals ik reeds heb aangekondigd, zal ik enkele opmerkingen, die de meest uiteenlopende auteurs hebben gemaakt over Grivas of over zijn daden in hun werken over de Cypruskwestie, hier bespreken. Niet alleen wat zij expliciet zeggen, maar ook wat blijkt uit hun woordkeuze, zal door mij in dit hoofdstuk aangestipt worden. Zo zal duidelijk worden dat zelfs de meest objectieve schrijvers vaak hun subjectiviteit ten opzichte van de Generaal niet kunnen verstoppen. Zeer intrigerend is dan ook de conclusie dat de man, die door het Grieks-Cypriotische volk als een held werd vereerd, postuum quasi door alle geschiedschrijvers of politieke auteurs als een boeman wordt afgedaan.

Om het voor de lezer makkelijker te maken, heb ik in appendix een overzichtslijst toegevoegd van alle hier vermelde auteurs, hun achtergrond en hun eventuele politieke voorkeur (d.i. hetzij sympathiserend met de Grieks- Cyprioten, hetzij met de Turks-Cyprioten). Op die manier kunnen hun uitingen in een duidelijk perspectief worden geplaatst.

Laten we beginnen bij het opmerkelijke feit dat de daden van Grivas en zijn organisatie EOKA, vaak als terreuracties worden bestempeld. Dit terwijl Grivas het zelf heeft over een vrijheidscomité. Visser bijvoorbeeld die, wanneer hij het heeft over de oprichting van EOKA, wel degelijk de term „vrijheidscomité‟ 127 gebruikt, laat toch blijken dat hij er niet mee akkoord gaat dat deze naam voldoende de lading dekt. Hij doet namelijk over de acties van Grivas en zijn volgelingen de volgende uitingen:

“ Deze situatie werd plotseling verstoord, toen op 1 april 1955 een aantal bomaanslagen het eiland ruw wakker schudde, ter aankondiging dat een nieuw element aan de Cypriotische politieke samenleving was toegevoegd: dat van de terreur.”128

“ De activiteiten die de EOKA onder leiding van Grivas ontwikkelde, moesten betiteld worden als terrorisme en hadden nog weinig met guerrilla te maken.”129

Klare taal dus van Visser, die duidelijk het standpunt dat Grivas aan terrorisme doet, verdedigt en de claim van Grivas, dat zijn strijd er één voor vrijheid is, de grond in boort. Daarnaast noemt ook Necatigil de strijd van EOKA voor enosis terroristisch:

127 Visser (1972: 23) 128 Visser (1972: 22) 129 Visser (1972: 25)

37

“ Greek Cypriot nationalists, under the influence of a rightwing Greek army colonel by the name of George Grivas, who was Cypriot by birth, began organizing for a terrorist fight against Britain.”130

Ook het goede beeld dat Grivas zelf wil ophangen van EOKA wordt vaak ondergraven. Terwijl de Generaal er prat op gaat de Cyprioten te willen bevrijden van hun Britse onderdrukkers, hebben enkele auteurs toch kritiek op zijn goede voornemens. Het is opnieuw Visser die er vooreerst al duchtig op wijst dat Grivas vanaf het begin al enkel het Griekse deel van de bevolking als echte Cyprioten beschouwt. Op onderstaande uitspraak van Grivas, reageert Visser131 dat de Turken sowieso al buiten de boot vielen, als het ging om het ondertekenen van de EOKA-eed en de toetreding tot de groepering:

“Ik had besloten alleen Cyprioten in de strijd te gebruiken, teneinde de wereld te tonen dat onze campagne louter Cypriotisch van origine was.”

Onrechtstreeks wil Visser er ons dus op attent maken dat Grivas reeds van in het prille begin van de strijd geen rekening hield met de Turks-Cyprioten. Daarnaast levert Visser ook commentaar op de lukraakheid van de doelwitten. Hoewel Grivas zelf stelt dat EOKA “niet, zoals een bommenwerper, op goed geluk toesloeg”, voegt Visser hier toch het volgende aan toe:

“ Dodelijke vergissingen waren tijdens een EOKA-actie geenszins uitgesloten.”132

Opnieuw dus een aanval op de methodes van Grivas en een weerlegging van diens zelfverdediging. Tenslotte stelt Visser nog dat Grivas geen enkele betekenis meer hecht aan de onderhandeling, aangezien hij zelfs tijdens de vredesgesprekken tussen Harding en Makarios, maar liefst negentien bommen dropt op Nikosia133. Dit maakt dus duidelijk dat Grivas zelfs geen moeite meer doet om nog een eventuele diplomatische oplossing te steunen en dat hij te zeer opgaat in zijn guerrillamethodes.

Een treffend voorbeeld ook van het feit dat Grivas134 niet altijd even koosjer zou gehandeld hebben, vormt de gebeurtenis in het dorpje Ayios Theodoros135.

130 Necatigil (1993: 6) 131 Visser (1972: 24): “Aangezien Grivas met Cyprioten slechts Grieken voor ogen had waren van meet af aan de Turken dus buitengesloten.” 132 Visser (1972: 28) 133 Visser (1972: 30) 134 Grivas was toen (in 1967) aangesteld als hoofd van de Nationale Garde.

38 Tot op vandaag is nog steeds onzeker wie op die fatale dag het vuur opende en bij wie de schuld dient te worden gelegd. Het is voor iedereen duidelijk dat Grivas, door telkens het dorp te doorkruisen, de Turks-Cypriotische inwoners provoceerde, maar we blijven in het ongewisse over wie nu echt verantwoordelijk was voor de massale afslachtingen. Toch laten enkele auteurs hun voorkeur voor Grivas, als grote schuldige, blijken. Visser wijst op de verdachtheid van het feit dat de Nationale Garde reeds opgesteld stond in de omringende bergen136. Daarnaast zegt hij ook nog dat de nauwkeurige voorbereiding duidelijk is, wat vooral af te leiden valt uit het hoge aantal Turkse slachtoffers: maar liefst tweeëntwintig doden en negen gewonden137. Mirbagheri doet er nog een schepje bovenop door te vertellen dat Grivas, de dag voor het voorval, nog gesproken had met de dorpelingen. Volgens Mirbagheri wordt er aangenomen dat nu net wat Grivas daar gezegd had, de rechtstreekse aanleiding zou gevormd hebben tot het culmineren van de woede van de Turks- Cypriotische inwoners. Grivas zou hen dus geprovoceerd hebben tot dergelijke daad138. Nog scherper zijn de uitlatingen hierover door Scherer en Hitchens. Zij hebben het zelfs niet langer over het feit dat getwijfeld wordt over de schuldvraag. Integendeel, zij formuleren dat Grivas schuldig is als een feit. De eerste zegt dat in Grivas de Turkse wijken in Ayios Theodoros aanvalt en daar negenentwintig139 Turks-Cyprioten doodt140. En ook Hitchens karakteriseert november 1967 als de maand waarin Grivas aanvallen lanceerde tegen Turks- Cypriotische dorpen141,waaronder hij Ayios Theodoros verstaat. Ten slotte kunnen we ook Salih in dit kamp plaatsen, aangezien hij in zijn werk het volgende schrijft over de slachtpartij in Ayios Theodoros:

“Grivas‟ intensified activities to achieve Enosis were accompanied by hostilities against the . On November 15, 1967, the National Guard, under Grivas‟ command, attacked the lightly armed Turkish Cypriots, triggering a sharp reaction from Ankara and the United nations.”142

135 De Turks-Cypriotische bewoners van dit gemengde dorpje weigerden een politieagent de doortocht langs een kleine landweg. Op 14 november besloot men in Nikosia dat zich dagelijks twee patrouilles door het dorp mochten begeven. De Turks-Cypriotische bewoners lieten dit toe, maar steigerden wanneer ze vernamen dat ook Grivas met enkele voertuigen door het dorp wilde rijden. Tijdens zijn derde doortocht vielen de Turks-Cyprioten aan, die echter niet gerekend hadden op de Nationale Garde die vliegensvlug het dorp had omsingeld en de Turks-Cypriotische woonwijk onder vuur nam. Een waar bloedbad vond plaats. 136 Visser (1972: 67) 137 Visser (1972: 68) 138 Mirbagheri (1998: 54) 139 Een dodental dat niet strookt met het aantal waar Visser het over heeft. 140 Scherer (1997: 28) 141 Hitchens (1989: 65) 142 Salih (2004: 12)

39 Grivas wordt ook in menig werk als een geweldenaar en een inhumaan iemand voorgesteld. Visser wijst er al op dat het verschil tussen Makarios en Grivas net hierin ligt. Makarios wil enkel de Britten saboteren, terwijl Grivas ook mensenlevens als tol aanvaardt143. Ook Hitchens wijst op de wreedaardigheid van de Generaal. Ter introductie van Grivas vertelt hij dat vooraleer deze EOKA leidde, hij reeds een wreedaardige campagne voerde tijdens de Griekse burgeroorlog144. Al meteen een ongunstige karakterisering dus. Dat Grivas menig man schrik aanjaagde door zijn gewelddadigheid en wraakzuchtigheid, bewijzen ook volgende zaken. Vooreerst was Makarios als de dood voor Grivas. Hij was, volgens Visser, zelfs bereid om Grivas tot minister te maken, als hij zich maar koest zou houden145. En ook Mirbagheri wijst erop dat zolang Grivas en de Nationale Garde op Cyprus aanwezig waren, Makarios geen enkele vrijheid van handelen had en bijna onmogelijk van enosis kon afstappen146. Maar ook de Turks-Cyprioten waren niet gek op de Generaal. Hitchens stelt dat deze groep zich veel meer bedreigd voelde door Grivas dan door de Aartsbisschop147, die uiteindelijk de onderhandelingen, die eventueel tot enosis konden leiden, voerde.

Tot slot wil ik nog even de aandacht richten op de andere typeringen van Grivas. Visser laat Grivas overkomen als een man, die meent dat hij niet alleen de goddelijke voorzienigheid aan zijn kant heeft148 bij zijn strijd, maar ook heel Griekenland.149 Dit laatste wordt door Visser ontkracht, want deze meent dat Griekenland eerder behoedzaam was ten opzichte van Turkije. Ook op andere vlakken heeft Visser commentaar op Grivas. Zo zegt hij dat Makarios politiek veel beter geschoold is in verhouding met de radicale Grivas150, die dacht enkel een oplossing met geweld te kunnen bereiken. Maar ook bekritiseert hij de te grote macht die Grivas zichzelf toekent. Niet alleen liet hij vaak, als hoofd van de Nationale Garde, de VN eenheden niet door151, tijdens hun patrouille, maar ook begon hij zich steeds onafhankelijker te gedragen en viel hij in 1966 zelfs op eigen houtje Turkse posities aan in Famagusta152. Ook Drevet stemt hiermee in, wanneer hij zegt dat Grivas in feite van niemand orders aannam, noch van Nikosia, noch van Athene153.

143 Visser (1972: 24) 144 Hitchens (1989: 52) 145 Visser (1972: 84) 146 Mirbagheri (1998: 63) 147 Hitchens (1989: 160) 148 Visser (1972: 23) 149 Visser (1972: 24) 150 Visser (1972: 38) 151 Visser (1972: 59) 152 Visser (1972: 60) 153 Drevet (2000: 142-143). We moeten hierbij uiteraard de opmerking maken dat dit gedrag typisch is voor een guerrillero, die zichzelf in oorlogstoestand waant. Hierover volgt infra meer in het concluderende subhoofdstuk over „De memoires‟.

40 Kortom, zelfs de meest neutrale auteurs geven hetzij openlijk, hetzij verdoken kritiek op Georgios Grivas. Hierdoor is het misschien aangewezen om al deze beschuldigingen en typeringen in het achterhoofd te houden, wanneer we bekijken wat Grivas zelf te vertellen heeft.

41 Dudley Barker

Alle auteurs die zojuist werden aangehaald of geciteerd, hebben het in hun werken niet louter over Grivas gehad, maar hebben het verloop van een deel of van de gehele Cypruskwestie geschetst. Het is een Brit die in 1959 als eerste, en ook als énige, een volledig boek154 zal wijden aan de Cypriotische Generaal. In zijn biografie wil Dudley Barker de vragen beantwoorden wat Grivas dreef en welk soort man hij was. Wat waren zijn idealen? Barker trok hiervoor naar Cyprus en naar Athene en interviewde daar al wie in nauw contact had gestaan met Grivas of wie over extra persoonlijke informatie beschikte omtrent zijn leven en zijn daden. Grivas zelf weigerde door Barker te worden geïnterviewd, maar zou toch, zo zegt Barker zelf, enkele van zijn vragen hebben beantwoord via tussenpersonen. Opnieuw zullen we stoten op het feit dat ook deze biograaf niet helemaal objectief is. Door zijn woordkeuze en de kritische vragen die hij stelt bij de daden van Grivas, heeft hij te kennen dat hij niet helemaal akkoord is met de handelswijze en de idealen van de Generaal. Behoorlijk interessant dus om eens de typering die deze man van Grivas ophangt, van naderbij te bekijken. Via Barkers werk krijgen we de kans om kennis te maken met de man achter de vage heldennaam „Dighenis‟. Grivas, die in quasi alle historische overzichtswerken of besprekingen van de kwestie Cyprus een mysterieus hoofdpersonage blijft, wordt nu eindelijk menselijk. Voor het eerst krijgen we de kans om verder te kijken dan de façade en ook de psyche en de gewoontes van deze controversiële figuur te begrijpen. Dighenis wordt een figuur van vlees en bloed, maar toch ook een beetje een zonderling. In wat volgt, zal aangekaart worden hoe Barker de Generaal karakteriseert.

Enkele weetjes over Grivas‟ routines en gebruiken155 geven ons al een beeld over hoe zonderling de man wel was. Barker heeft het onder andere over de vreemde eetgewoontes van Grivas, die dagelijks tijdens de strijdjaren niet minder dan vierentwintig sinaasappels per dag zou hebben gegeten, nooit vlees at en zich afhield van alcohol en tabak. Ook in het dagelijks leven zou Grivas zich aan een dergelijk dieet gehouden hebben, aangevuld met een portie ochtendgymnastiek en uiterst weinig nachtrust. Voeg hier nog zijn postzegel verzameldrang aan toe, en we krijgen het beeld van een uiterst gedisciplineerde, bijna ascetische, neuroot156. Grivas was bovendien ook zeer religieus; hij dacht dat hij bij zijn strijd voor enosis niet alleen de lokale kerk, maar ook God zelf aan zijn kant had157.

154 Barker, D., Grivas: Portrait of a Terrorist, London 1959 155 Barker (1959: 11-12) 156 Grivas komt vooral als een neuroot over, omdat hij bijvoorbeeld zichzelf oplegt om elk uur twee sinaasappels te eten en omdat hij nooit van dit strakke stramien afwijkt. 157 Barker (1959: 13). Cfr. voor een nuancering van deze beschuldiging ook infra het concluderende subhoofdstuk van „De memoires‟.

42 In dat kader zou de Generaal ook zeer barmhartig geweest zijn, aangezien hij van plan was om de winst, die zijn memoires hem zouden opleveren, integraal te doneren aan de wezen van de gesneuvelde EOKA leden158. Zoals wel vaker voorkomt, hing ook bij Grivas zijn religiositeit samen met een zeker fanatisme, of misschien beter fatalisme. Zo deed de man uitspraken als:

“Sterven is de regel, leven is geluk hebben.” 159

De drijvende kracht achter EOKA was ten allen tijde bereid te sneuvelen voor zijn idealen en verlangde dit ook van zijn medestrijders. Dat hij hard was voor zijn manschappen, bewees hij al toen hij nog het Griekse leger diende. Voor hem was vriendschap sluiten met de soldaten onder hem uitgesloten en zijn relatie met hen was dan ook uiterst streng en strikt160. Ook een glimlach of een mopje heeft er nooit vanaf gekund. Aan zijn soldaten leek het dan ook alsof hun leider geen enkele zwakte had, des te meer nog aangezien Grivas bijna nooit rustte161. Maar, zoals gezegd, spaarde hij ook zichzelf niet. Vooreerst kreeg hij het over zijn hart om zijn vrouw voor onbepaalde duur achter te laten, terwijl hij niet zeker wist of hij ooit nog terug zou keren. Daarenboven stond het koppel gedurende de hele strijd geenszins in contact met elkaar, aangezien dit zijn missie in gevaar had kunnen brengen. Hij had haar zelfs vooraf niet ingelicht over zijn vertrek naar Cyprus, en verdween gewoon als een kat in de nacht.162 Ook onderging hij de strengste ontberingen op lichamelijk vlak. Niet alleen bracht hij menig week door in schuilkelders, soms net groot genoeg voor één man om erin te staan, maar ook had hij op momenten niets anders om zich mee te voeden dan de vruchten die groeiden in de bergen, waar hij zich verschool.163 Zijn heldenkarakter en doorzettingsvermogen blijken ook nog uit het volgende. Wanneer Grivas instemt met een staakt het vuren, om de onderhandelingen tussen Harding en Makarios een kans te geven, maar eigenlijk ook zelf behoorlijk uitgeput is door alle strijd164, en Harding hem dan, op zijn zwakste moment, vraagt om zijn overgave, antwoordt de Generaal zonder aarzeling:

“Nee, kom het maar halen.”165

158 Barker (1959: 13) 159 Barker (1959: 15) 160 Barker (1959: 27) 161 Barker (1959: 28) 162 Barker (1959: 70) 163 Barker (1959: 63) 164 Hierbij moet opgemerkt dat dit de reden is, die Barker aanhaalt als werkelijke drijfveer voor Grivas om de strijd even stop te zetten. Grivas zelf zal dit in zijn memoires weliswaar anders voorstellen. 165 Deze woorden zijn identiek aan het antwoord dat door de driehonderd Griekse soldaten gegeven werd aan Xerxes, leider van de Perzen. Toen beide legers tegenover elkaar stonden ter hoogte van de Thermopylae en Xerxes zag dat het Griekse leger dusdanig in de minderheid was, gaf hij hen de mogelijkheid zich terug te trekken. Hierop antwoordden zij net als Grivas antwoordde aan Harding: “ Λαβέ μολών” Zie ook Barker (1959: 133): “No, come and take it.”

43 Voorts typeert Barker het hart van de EOKA strijd ook nog als machtsgeil. Grivas is volgens hem helemaal niet belust op geld, maar wel zeer begerig naar persoonlijke macht:

“And added to all this is a fanatical lust for personal power- not for wealth, for which he cares nothing, but solely for power.”166

Tot slot nog een laatste kenmerk van Grivas. Boven alles kan hij immers het best omschreven worden als uiterst geliefd bij het volk en zeer invloedrijk. Niet alleen wordt hij warm verwelkomd in Athene in 1959, bij zijn terugkeer van het eiland, en behandeld als een redder en een bevrijder, maar ook dat zovele zich bij EOKA aansloten en gewillig de bevelen van de grote leider opvolgden, ondanks het feit dat ze Grivas nog nooit ontmoet hadden, bewijst dat Grivas vooral een zeer charismatisch figuur was167. Ter illustratie hiervan dienen ook de vele legendes die over zijn persoon circuleren. Hij zou, volgens één ervan, zelfs eens vermomd Hardings hand hebben geschud, toen hij net bovenop diens lijstje stond van meest gezochte misdadigers168. Anderen beweren dan weer dat Grivas zich een hele tijd verborgen heeft gehouden in het Griekse consulaat op Cyprus169. Samengevat kunnen we stellen dat Grivas een excentriek en veelbesproken figuur was en dat zal zeker ook blijken uit zijn memoires.

Hier moet ook aan toegevoegd worden dat, wanneer het gaat over negatieve typering van Grivas, ook Barker niet buiten de boot valt. Op verschillende vlakken laat namelijk ook hij blijken dat hij het gedrag van Grivas niet kan goedkeuren en dat hij het helemaal niet zo hoog op heeft met de Generaal. In wat volgt, geef ik een overzicht van al Barkers uitspraken die dit illustreren. Om te beginnen, is de ondertitel van de Grivasbiografie al veelzeggend: „Portrait of a terrorist‟. Opnieuw stoten we dus op het substantief waar Grivas vaak mee wordt omschreven. Barker zal ook verder in zijn werk nog het woord terrorist gebruiken, wanneer hij het geeft over Grivas of over zijn vereniging EOKA. Zo introduceert Barker de Generaal als volgt in zijn boek:

“What he had done was to lead an underground terrorist organization called E.O.K.A. in Cyprus for four years.”170

Op dezelfde pagina zal Barker er ook nog sterk de nadruk op leggen dat de resultaten van Grivas‟ daden de volgende waren: niet minder dan zeshonderd mensen stierven, waarvan tenminste de helft van Grieks-Cypriotische oorsprong

166 Barker (1959: 14) 167 Barker (1959: 17) 168 Barker (1959: 16) 169 Barker (1959: 18) 170 Barker (1959: 8)

44 was. Er vielen duizend tweehonderd en zestig gewonden, vierduizend zevenhonderd achtenvijftig bommen werden geplaatst en de materiële schade liep op tot in de miljoenen ponden. Desalniettemin, zo wijst Barker aan, heeft Grivas zijn doel, enosis, niet bereikt. Door deze opmerkingen bewijst Barker ons reeds hoe nutteloos hij Grivas‟ strijd vond. Ook verder in zijn boek zal Barker de schuld van de vele slachtoffers bij Grivas leggen. Zo stelt hij het volgende over de vele kinderen die verwond of gedood raakten:

“And it was the responsibility of Grivas, who put explosives into the hands of children, that so many of them killed themselves or their younger brothers and sisters with weapons they did not understand, or had abandoned in fright by the roadside.”171

Barker klaagt ook aan dat de meeste van EOKA‟s slachtoffers Grieks-Cyprioten, zogenaamde verraders aan de grote leider Dighenis en aan de goede zaak, waren. Hij voegt daar nog aan toe:

“The pretext for each killing was that the man was a traitor. But most of the people who were killed were quite unknown to the British or to the police as informers. Grivas‟s definition of treachery was a very loose one. It could be stretched to include an expression of disapproval of E.O.K.A. It certainly included disobedience to, or even intended disregard of, Grivas‟s orders or personal wishes.”172

Zware beschuldigingen dus aan het adres van de EOKA topman. Een laatste keer haalt Barker Grivas‟ willekeur en de vele onschuldige slachtoffers die hij maakte, aan, wanneer hij het heeft over de vele mukhtars173 die werden omgebracht. Op bevel van Grivas, die zijn nieuwe EOKA topmannen wou testen, werden in Juli 1957 vele van deze dorpsleiders omgebracht, hoewel ze vaak helemaal niks misdaan hadden. Het was er Grivas louter om te doen om de koelbloedigheid en de trouw van zijn nieuwe medewerkers te testen.174 Dat het voor Grivas meer om een spelletje ging, en dat hij niet snapte dat het ging over mensen van vlees en bloed, wil Barker ons ook door het volgende duidelijk maken. Toen Grivas zich had teruggetrokken uit het Griekse leger en zag dat hij ook politiek weinig succesvol was, begon hij, volgens Barker, het onderwerp „macht‟ te bestuderen. Nu stelt Barker dat het er Grivas in de eerste plaats eerder om te doen was zijn bevindingen hieromtrent in de praktijk toe te

171 Barker (1959: 110-111) 172 Barker (1959: 139-140) 173 Een Turks woord voor dorpsleider. 174 Barker (1959: 163)

45 passen, dan om, zoals hij zelf beweert, Cyprus te bevrijden van de onderdrukker.175 Grivas wordt hier dus afgeschilderd als een machtsgeile Generaal, die Cyprus als zijn speelterrein ziet. Barker bouwt nog meer aan het beeld van Grivas als egotripper door melding te maken van het feit dat de Generaal zelfs over het London-Zürich akkoord dacht dat het een complot was om hem te kunnen vangen.176 Hij zou dan ook een tijdje geweigerd hebben de echtheid van het akkoord te aanvaarden en zou aanvankelijk blijven zitten zijn in zijn schuilplaats. Ook de tragiek van Grivas‟ figuur wordt in Barkers werk benadrukt. De biograaf stelt dat Grivas reeds in 1958 had verloren, maar dit zelf nog niet goed begreep. Grivas had dan wel veel manschappen, maar hij wist niet meer wat hij ermee moest aanvangen.177 Dat hij zelf deels de oorzaak was van het falen van zijn project, omschrijft Barker als volgt: door rechts en links tegen elkaar op te zetten, zaaide Grivas eigenhandig verdeeldheid in het Grieks-Cypriotische kamp en dit kwam de strijd geenszins ten goede.178

Om te eindigen zou ik het graag nog even hebben over wat Barker als eigenlijk doel van Grivas beschouwt. Aangezien hij er geen geloof aan hecht dat Grivas werkelijk zo begaan was met de Cyprioten, ontwikkelde Barker een andere theorie aangaande de drijfveer van de Generaal. Het ultieme verlangen van Grivas zou, zo zegt Barker, steeds al het verwerven van de macht in Griekenland zijn geweest. Met zijn actie op Cyprus beoogde hij niks anders dan populariteit winnen op het vasteland zelf.179 Concluderend lezen we dus ook bij Barker geen objectief relaas. Integendeel, deze Grivasbiograaf, beschuldigt de Generaal er zelfs van om eigenlijk geenszins oprechte bedoelingen te hebben gehad, wanneer hij streed voor de vrijheid van Cyprus. Hij zou zich hebben laten meeslepen door zijn eigen machtsgeilheid en zou alles hebben gedaan in het kader van het verwerven van de macht in Athene.

175 Barker (1959: 49-51) 176 Barker (1959: 193) 177 Barker (1959: 166) 178 Barker (1959: 168) 179 Barker (1959: 202)

46 Charles Foley

Een korte biografie

Generaal Grivas heeft zijn memoires, zoals het geval is bij vele dergelijke werken, niet zelf geschreven. Uiteraard hield hij tijdens de jaren van strijd uitgebreid dagboeken bij, maar wat daarin stond was uiterst persoonlijk en waarschijnlijk voor de lezer onbegrijpelijk, aangezien het niet geschreven werd met het oog op publicatie. Voor het herwerken van deze herinneringen en het gieten ervan in een mooie, doorlopende verhaalvorm, deed Grivas beroep op auteur Charles Foley. In wat volgt zal ik eerst beknopt de beperkte180 biografie van Foley schetsen en aanhalen waarom Grivas nu net deze Brit gekozen heeft, als redacteur van zijn memoires.

Foley werd geboren in India uit Britse ouders en vervolledigde dan ook zijn studies in het Verenigd Koninkrijk. Hij kreeg zijn eerste baan aangeboden door de krant Tribune181, maar stapte over naar de Daily Express182, waar hij de redactie verzorgde van het buitenlands nieuws. Na Wereldoorlog II waagde Foley zich voor het eerst aan een volledig boek en scoorde hij meteen een bestseller met zijn werk over Otto Skorzeny183, getiteld „Commando Extraordinary‟. Na ontslag te hebben genomen bij de Daily Express, trok Foley in 1955 naar Cyprus, met als doel daar een nieuw Britse krant op te richten: de „Times of Cyprus‟. Hij maakte, bijgevolg, alle rellen en onlusten van dichtbij mee en heeft er zelfs twee boeken aan gewijd. Enerzijds het werk „Island in Revolt‟, later herwerkt en opnieuw uitgegeven onder de titel „Legacy of Strife: Cyprus from Rebellion to Civil War‟ en daarnaast ook nog het boek dat hij samen met W.I. Scobie schreef: „ The Struggle for Cyprus‟, uitgegeven in 1975.

Waarom koos Grivas nu net deze man, een Brit dan nog, voor de redactie van zijn dagboekfragmenten? Deze vraag hield mij van bij het begin bezig en gelukkig bleef ik niet op mijn honger zitten. Op het einde van zijn memoires, verklaart Grivas zijn keuze als volgt184:

180 Het overzicht over het leven van Charles Foley zal beperkt blijven, wegens gebrek aan concrete biografische gegevens. Deze zijn noch terug te vinden in zijn werk, noch op het internet. 181 Een krant gegroeid uit de Chicago Tribune, onderdeel van de Tribune krantengroep. 182 De Daily Express is een conservatieve Britse „tabloid‟ krant. 183 Otto Skorzeny was een SS-officier van Oostenrijkse afkomst en is vooral bekend door het feit dat hij Mussolini bevrijdde uit zijn gevangenschap, nadat Badoglio tot nieuwe premier van Italië werd benoemd. 184 Grivas (1964: 202)

47 “ On the morning of 17 March I was driven by the Greek Consul with Georgiades to the house of a friend, where I met the Archbishop, a number of people, both men and women, who had given valuable services to the struggle, and a small group of newspapermen. I thanked them all for their help and urged the journalists to continue working for the national cause. The only foreigner there was the Editor of the English newspaper The Times of Cyprus, Mr Foley, and to him I said: „ In both world wars I was a firm friend of the British and fought by their side. Later Britain acquired a relentless enemy when I realised that they preferred to keep my countrymen in slavery. Now I can be your friend again, but only when you have remedied in full the injustice done to Greece and my own motherland of Cyprus.‟”

Met andere woorden, ontmoet Grivas Foley dus voor het eerst op een officiële bijeenkomst, vlak nadat Grivas zijn schuilplaats had verlaten en voordat hij opnieuw op weg trok naar zijn thuis in het Atheense Thission. Dat dit gesprek, zoals Grivas het hier citeert, letterlijk zo heeft plaatsgevonden, valt te betwijfelen, maar de achterliggende idee zal wel kloppen, namelijk dat Grivas Foley uitkoos als redacteur van zijn werk, omdat het „echte‟ verhaal over Grivas en zijn strijd voor enosis door een Brit zou worden uitgebracht. Dit aangezien de Britten er in de voorbije jaren alles aan hadden gedaan om allerlei kwalijke info over de Generaal en zijn idealen te verspreiden. Voor Grivas is dit dus een rechtzetting van het door hem, en door Cyprus, geleden onrecht.

Ook Foley beschrijft op het einde van zijn werk „Island in Revolt‟ de ontmoeting met Grivas185, maar hij maakt geen melding van deze wending van het gesprek. Volgens Foley zou het gesprek tussen hen als volgt zijn gegaan: wanneer Foley de Generaal vroeg wat hij op dat moment dacht over de Britten, zou deze geantwoord hebben:

“Nowhere in Greece was there anyone more pro-British than I! But what could I do? We could not swallow the bitter medicine you forced on us!”186

Grivas stelt hier dus geenszins de eis dat één en ander door de Britten moet worden rechtgezet, vooraleer hij opnieuw hun vriendschap kan aanvaarden. Hij laat het daarentegen uitschijnen alsof hij al die tijd van de Britten is blijven houden, maar door hun daden gedwongen werd de strijd tegen hen op te nemen.

Ten slotte zou ik er nog graag de aandacht op vestigen dat Foley in zijn werk „Island in Revolt‟, in tegenstelling tot menig ander auteur, Grivas niet afschildert als een schurk, of toch nooit rechtstreeks. Wel heeft hij in het boek de meningen van anderen over Grivas verwerkt en deze zijn vaak niet al te rooskleurig. In dit

185 Grivas (1965: 235-237) 186 Foley (1962: 236)

48 opzicht zouden we dus kunnen spreken van indirecte kritiek, maar echte blaam kom je bij Foley niet tegen.

49 De memoires

(Graven ter herdenking van gesneuvelde EOKA-leden.)187

187 http://www.psywarrior.com/Grivas.jpg

50 De memoires

Introductie

Zoals ik reeds heb aangehaald in het eerste hoofdstuk gaat het bij Grivas niet om memoires die louter door hemzelf zijn geschreven. Het werk is gebaseerd op dagboeken, bijgehouden door Grivas tijdens zijn campagne en werd later door Foley herschreven onder het toeziend oog van de Generaal. Nota‟s van Grivas werden aangevuld door redacteur Foley met wat deze laatste afleidde uit interviews met de Generaal. Voorts zou Grivas zijn redacteur ook nog voorzien hebben van officiële verslagen en andere documenten aangaande de strijd. De finale versie werd door Grivas zelf verbeterd en verder aangevuld, voor het geheel gepubliceerd werd.188 We kunnen dus, in wat volgt, met een gerust hart aannemen dat wat we lezen wel degelijk de mening van Grivas is en dat we ook echt zijn herinneringen aan het lezen zijn. Het werk werd in de ik-vorm geschreven en wekt zo dus het idee op dat Grivas zelf aan het woord is. Zo werd het ook door mij behandeld en ik heb er dan ook voor geopteerd om alle uitspraken enkel en alleen aan Grivas toe te schrijven en om Foley buiten beschouwing te laten. Vandaar heb ik ook telkens Grivas als auteur van „De memoires‟ vermeld in de referenties, die in de noten terug te vinden zijn.

Concreet gaat het in „De memoires‟ over de gebeurtenissen tussen de jaren 1955 en 1960, verteld vanuit het perspectief van participant van het eerste uur, Generaal Georgios Grivas. Het belang hiervan voor dit werk is dan ook het volgende: Wat lezen we bij Grivas? Wat kunnen we afleiden omtrent zijn standpunt ten opzichte van de hele kwestie? Wat verschilt met andere versies van de feiten, terug te vinden bij diverse auteurs? Daarnaast wordt ook op zoek gegaan naar de ware aard van Grivas, ofwel hoe hij zichzelf ziet en wordt hem toegestaan zich te verdedigen voor zijn daden. Naar het einde van dit hoofdstuk toe zal ingezoomd worden op de relaties die Grivas had met de andere hoofdrolspelers van de Cypruskwestie, meer bepaald met Aartsbisschop Makarios III, Gouverneur Harding en Gouverneur Foot. Maar ook de evoluties in de relaties van Grivas met de Grieks-Cyprioten, de Turks-Cyprioten, de Britten en de Griekse regering worden van naderbij bekeken.

188 Zie hiervoor: „Editor‟s Note‟ door Charles Foley, opgenomen in het begin van „De memoires‟.

51 Typering van zichzelf

In het voorgaande hoofdstuk over Georgios Grivas zelf en diens biografische gegevens, stootten we reeds op het feit dat elk zijn mening heeft over de Generaal. Iedere auteur of geschiedschrijver zal hem dan ook op een andere, vaak negatieve, manier typeren. Grivas kwam, zoals reeds gezegd, meestal naar voor als een machtsgeile zonderling die er niet voor terugdeinsde enkele slachtoffers te maken. In dit subhoofdstuk laat ik graag de Generaal zelf aan het woord. Ik zal het hier meerbepaald gaan hebben over hoe hij zichzelf omschrijft in zijn memoires of wat af te leiden valt door de lezer over zijn karakter uit wat hij vertelt.

Het eerste hoofdstuk van Grivas‟ memoires vangt als volgt aan:

“ During a lifetime devoted to the arts of war I have fought three times with the British.”189

Hiermee ondersteunt Grivas het beeld dat vaak van hem opgehangen wordt, namelijk dat bij hem alles om de strijd draait. In tegenstelling tot de meesten, die hun leven opdragen aan hun gezin, verkiest Grivas resoluut de krijgskunst. Dit verklaart dan ook hoe hij het over zijn hart kreeg zijn vrouw voor zo‟n lange periode achter te laten, toen hij naar Cyprus vertrok, zonder haar hierover vooraf in te lichten. Grivas voegt hier nog het volgende aan toe:

“Like all succesful soldiers I am a rigid disciplinarian, but I am also a man of strong liberal principles, and when these are assailed I cannot compromise: I shall always be found on the side of those who oppose the domination of the small and weak.”190

Ook dat hij het op achtenvijftigjarige leeftijd nog zag zitten om de strijd te leiden op Cyprus, draagt bij aan de vorming van een bovenmenselijk beeld van de Generaal. Zijn volharding en zijn gebondenheid aan zijn principes, gecombineerd met zijn blinde strijdwoede, maken van hem een legendarisch, ietwat robotachtig figuur. De volgende opmerkingen van hem passen perfect binnen dit kader en onderstrepen zijn zonderlinge, soms ongevoelige, karakter:

“ I knew already that Cyprus was unsuitable in many ways for the kind of revolution we would have to fight against the British; but I believed that I

189 Grivas (1965: 1) 190 Grivas (1965: 1)

52 possessed three weapons wich could overcome all difficulties: heart, faith and will for victory.”191

“The offensive went off according to plan on the night of 19 June 1955: this time we used powerful and deadly bombs filled with shrapnel placed so as to cause maximum damage. The first death from EOKA action occurred when one bomb, which blew a gaping hole in the wall of Nicosia Divisional Police HQ, killed a man and wounded sixteen others.”192

“I knew my death would mean the end of the campaign, for there was no one to take my place; but with the stakes so high I had to risk everything.”193

“ I have always found that punishment does not humiliate the good soldier, if no dishonour is involved: he accepts it as an exercise in correct command.”194

“What we lack is a man who can put his weight behind one plan and insist on its acceptance to the end. We can be flexible about details, but not about basic principles.”195

Daarnaast heeft Grivas het ook nog over zijn drijfveren. Wat bewoog hem ertoe zich tot Dighenis uit te roepen en te gaan strijden voor het rijk? Al van kindsbeen af raakte de jonge Georgios gefascineerd door de legenden rond de grensbewaker Dighenis Akritis, wiens heroïsche daden vaak door Grivas‟ moeder bezongen werden in liedjes voor het slapengaan.196 Dat hij al van op jonge leeftijd nationalistische gevoelens koesterde bewijst ook volgende van zijn uitspraken:

“Mine was a happy childhood, and happiest of all when I marched behind the blue and white banners on some national day and felt the Hellenic passion for liberty burning in us all.”197

Enkele jaren later besloot hij dan ook het volgende:

191 Grivas (1965: 16) 192 Grivas (1965: 37). Niet alleen het feit dat Grivas hun doelstelling om zoveel mogelijk Britten te verwonden, hier zo gevoelloos en neutraal vermeld, als zijnde de normaalste zaak van de wereld, maar ook dat hij het met enige trots heeft over de eerste dode, gemaakt door EOKA, alsof het over een trofee gaat, maken van hem een koelbloedig figuur. 193 Grivas (1965: 40) 194 Grivas (1965: 49) 195 Grivas (1965: 164). Deze uitspraak doet Grivas ter gelegenheid van de verandering van mening van Makarios, die zegt zich ook te kunnen verzoenen met onafhankelijkheid en bijgevolg dus afstapt van het oorspronkelijke doel „enosis‟. Grivas‟ statement hieromtrent onderstreept opnieuw zijn rigiditeit en zijn principieelheid. Hij weigert van strategie te veranderen ook al vereisen de omstandigheden dit. 196 Grivas (1965: 3) 197 Grivas (1965: 3)

53

“I decided to become a soldier and play my part in this struggle198, in the hope that it would lead, one day, to the liberation of the country of my birth.”199

Hier geeft Grivas dus een verklaring voor zijn diepe nationalistische gevoelens en doet hij zijn persoonlijk motieven uit de doeken, waarom hij bij het leger is gegaan. Reeds van bij zijn aantreden zou hij dus de bevrijding van Cyprus in zijn achterhoofd hebben gehad.200

Bovenstaande uitspraken, die Grivas deed en die ons iets over hemzelf vertellen, werden allen door Grivas als positief bedoeld. Als hij zichzelf dus rigide en gedisciplineerd noemt, klinkt dit voor hem goed, en geenszins onmenselijk, in de oren. Dat hij zichzelf ophemelt en zich als zeer belangrijk en speciaal beschouwt, bewijzen ook nog enkele andere van zijn uitingen:

“ Today I myself wonder how it was possible for one man, a man fatigued in body and mind by long years of harsh struggle, to make decisions which were so consistently right. Napoleon said it was not God who inspired him at difficult moments, but prudence. I cannot believe that, in my case, it was solely my personal abilities which brought me success and supplied me always with correct decisions: this I ascribe rather to divine providence.”201

“The affair served to warn me that I must follow political developments more closely, now that I was solely responsible in Cyprus.”202

Ten slotte zal hij zichzelf ook nog verdedigen tegen de vaak voorkomende beschuldiging dat hij vaak onnodig geweld zou hebben gebruikt en lukraak toesloeg:

“The truth is that our form of war, in which a few hundred fell in four years, was far more selective than most, and I speak as one who has seen battlefields covered with dead. We did not strike, like the bomber, at random. We shot only British servicemen who would have killed us if they could have fired first, and civilians who were traitors or intelligence agents.”203

198 De strijd voor een groter en grootser Griekenland. 199 Grivas (1965: 3) 200 Dit in contrast met wat Dudley Barker beweerde over Grivas‟ enige drijfveer, namelijk het verwerven van de macht over Griekenland. Cfr. supra. 201 Grivas (1965: 113) 202 Grivas (1965: 92). Grivas ziet zichzelf, na de verbanning van Makarios naar de Seychellen, als enige verantwoordelijk voor het reilen en zeilen op Cyprus. 203 Grivas (1965: 43). Voor Grivas‟ definitie van een verrader zie infra.

54 Concluderend kan worden gezegd dat Grivas zelf het beeld dat we bij velen, die de Cypruskwestie hebben behandeld, terugvinden in de hand werkt. Uit quasi al zijn uitspraken komt een figuur naar voor die praktisch geen emoties kent en als een berekend strateeg toeslaat en zich krampachtig vasthoudt aan zijn principes. Een man die ontberingen en straffen als positieve zaken beschouwt, die de mens helpen sterken. Een man die niet wakker ligt van de slachtoffers, die door zijn toedoen zijn gemaakt, en de gezinsdrama‟s die hij daardoor ontketent, maar juist denkt dat hij hiertoe aangezet wordt door God zelf.

55 Grivas’ relatie met de Britten en zijn motieven voor de strijd

In het verloop van Grivas‟ memoires zie je stapsgewijs zijn houding tegenover de Britse bezetter negatiever worden. Toch heeft de Generaal niet altijd wrok gekoesterd tegen hen. In het eerste hoofdstuk zet Grivas uiteen hoe het zover is kunnen komen dat hij het zwaard is gaan opnemen tegen mensen, die aanvankelijk zijn bondgenoten waren. Onrechtstreeks rechtvaardigt hij hier ook mee waarom hij zijn acties is begonnen en doet hij zijn drijfveren voor de start van zijn bevrijdingsmissie op Cyprus, uit de doeken.

Dat de haat die de Generaal in zich droeg tegen de Britten niet al altijd bij hem aanwezig was, bewijst zijn volgende uitspraak:

“It was with deep regret, but in high sense of duty, that I took up arms against an old friend and ally in 1955. I held Britain in admiration and respect and my quarrel was not with a great nation and people, but with a band of politicians who denied even the hope of freedom to my fellow-countymen in Cyprus.”204

Toch zou Grivas tegen deze ex-bondgenoten in het harnas worden gedreven. Hij haalt aan dat de Cyprioten in het begin de Britten met graagte verwelkomden, aangezien ze hoopten dat het Verenigd Koninkrijk hen zou doneren aan moederland Griekenland, zoals voorheen was gebeurd met de Ionische eilanden. Met deze wens in het achterhoofd, voegden 30.000 Cyprioten zich bij het Britse leger tijdens Wereldoorlog II. Ook Grivas dacht toen dat ze vochten voor de vrijheid van Cyprus, maar na de oorlog bleek al gauw dat hier niets van in huis zou komen. Grivas concludeerde hieruit het volgende:

“ As the empty post-war years went by I was forced to realise that only in one way would the island win the freedom which it had sought so long: by fighting for it.”205

Ook na Wereldoorlog II nog werden de Britten vaak herinnerd aan het verlangen van de Grieks-Cyprioten om bij Griekenland te worden gevoegd. Er werd een delegatie uitgezonden naar London om de Cypriotische zaak te bepleiten, maar de Britten weigerden zelfs de zaak te bespreken. En dit bovendien nadat een charter van de Verenigde Naties het recht op zelfbeschikking voor alle volkeren had uitgeroepen.

204 Grivas (1965: 1) 205 Grivas (1965: 2)

56

Grivas besloot dat het tijd was voor actie:

“More and more it seemed to me that only a revolution would liberate my homeland.”206

206 Grivas (1965: 13)

57 Het verloop van de strijd

We hebben reeds, in voorgaand subhoofdstuk, besproken wat Grivas aangezet heeft tot het voeren van zijn vrijheidsstrijd, maar hoe heeft deze hoofdrolspeler de slopende, turbulente jaren zelf ervaren? Met andere woorden, in dit onderdeel zal worden ingegaan op de belangrijkste gebeurtenissen tussen 1955 en 1960, maar dan nu vanuit het oogpunt van Grivas. Hoe heeft hij dit alles beleefd? Vaak zullen we stoten op moorden of sabotageacties, waarvan in verschillende andere werken de schuld regelrecht bij Grivas wordt gelegd. Maar nu zal dit in contrast geplaatst worden met wat de Generaal er zelf over te zeggen heeft. Soms zal dit hoofdstuk dus een apologetische wending krijgen, terwijl Grivas op andere vlakken ook gewoon zal bevestigen wat anderen over hem vertellen. Hierbij moet echter wel nog opgemerkt, dat we weliswaar ook Grivas‟ versie van de feiten met een korreltje zout dienen te nemen en dat we zijn optiek niet als zaligmakend moeten zien. Desalniettemin is ook deze invalshoek uiterst interessant om het geheel in perspectief te plaatsen. Hier volgt Grivas‟ verhaal:

Nadat207 Grivas besloten had dat het de hoogste tijd was om het tegen de Britten te gaan opnemen en tot actie over te gaan, trok hij in 1951 op voorstudie naar Cyprus, waar hij al snel stootte op de ongeschiktheid van het eiland voor de revolutie die hij in gedachten had. Niet alleen was het eiland te klein, waren de verbindingswegen tussen de grote steden in optimale staat en hadden de Britten een uitmuntend communicatiesysteem, maar ook twijfelde hij of de aard van de Cyprioten, die ondertussen al gesetteld waren in hun rol van gekoloniseerd volk, geen belemmering zou vormen. Toch besloot hij de strijd op te nemen en in augustus van dat jaar kwam hij voor het eerst samen met de Aartsbisschop. Een jaar later kwam het geheime bevrijdingscomité208 voor het eerst samen in Athene. Na het opstellen van een strijdplan, het afspreken van de details en het zweren van de getrouwheidseed aan de strijd voor EOKA, vertrok Grivas op zessentwintig oktober 1954 in het geheim naar Cyprus, waar hij onmiddellijk begon met het trainen van jeugdgroepen en het rekruteren van geschikte manschappen en koeriers. Op 11 januari 1955 werd de naam EOKA gekozen voor de organisatie en beraadslaagden de comitéleden over de startdatum van de revolutie. Een eerste pamflet werd verspreid om de nationalistische en heroïsche gevoelens die nog ergens sluimerden in de bevolking aan te wakkeren en alles werd klaargestoomd voor de eerste grote aanslag.

207 Cfr. Grivas (1965): hoofdstuk twee: “Birth of a Revolution” 208 Naast Grivas en Makarios woonden ook de volgende mannen het comité bij: George Stratos, de gebroeders Loizides, Generaal Papadopoulos, Kolonel Alexopoulos (voormalig lid van Organisatie X), twee professoren van de universiteit van Athene en een advocaat.

58 In wat volgt209, beschrijft Grivas de nacht van éénendertig maart 1955, waarop de eerst bommen zouden ontploffen. Hoewel deze gebeurtenis in vele werken als goed gestructureerd wordt afgeschilderd, verliep het toch met de nodige schoonheidsfoutjes. Grivas beschrijft al wat misliep, zoals het falen van het uitschakelen van de stroom in Nikosia, de vele EOKA-leden die werden gearresteerd, bommen die gewoonweg niet ontploft waren of zelfs een lid van de Famagusta-groep die geëlektrocuteerd werd, toen hij probeerde een elektriciteitsnetwerk plat te leggen. Kort hierop volgde de eerste demonstratie, meer bepaald op vierentwintig mei. De Britten stonden voor het eerst oog in oog met hun vijanden: een groep schooljongens die met stenen gooiden. Ook de volgende beginnersfout wordt door Grivas met spijt in het hart meegedeeld: wanneer in een cinemazaal een bom geplaatst werd dicht bij het zitje van de Gouverneur van Cyprus, Robert Armitage, ging deze vijf minuten te laat af. De film was vroeger dan voorzien afgelopen en het publiek had reeds de zaal verlaten. Grivas probeert hier dus geenszins de vele fouten en mislukkingen die in het begin door EOKA zijn gemaakt te verbloemen, in tegendeel hij beschrijft ze zelfs in detail. Op negentien juni slagen ze er wel in om een Brits slachtoffer te maken. De eerste dode van een hele reeks viel, toen een bom gegooid werd in een politiestation in Nikosia. Dit voorval luidde fase twee van Grivas‟ plan in, namelijk de aanhoudende strijd tegen de politie. Opmerkelijk in deze strijd is ook het voorval, waarbij een EOKA-bendelid, Michael Karaolis, een Brits agent van de Speciale Eenheden, Michael Poullis, neerknalt bij klaar daglicht in het midden van Ledrastraat, één van de drukste straten in Nikosia. In plaats van de schuld van zich af te plaatsen, vertelt Grivas hierover met enige trots:

“In full view of hundreds of Communists and several other policemen, he walked up to Poullis and shot him through the heart, and before anyone could react he escaped with his group. Unluckily, he had left a bicycle at the scene and it was later traced to him. I ordered that he should join Afxentiou‟s guerrillas in the Kyrenia mountains; but he was stopped at a road block on leaving Nicosia and arrested.”210

Zelf had Grivas reeds Nikosia verlaten en was hij gaan onderduiken in de bergen van de Troodosketen, van waaruit hij de troepen leidde, waarbij zijn voornaamste tactiek was nooit zijn volledige troepenmacht- en omvang prijs te geven. Daarom sloeg hij net, wanneer er minder manschappen waren, extra veel toe, om de Britten te misleiden.

209 Cfr. Grivas (1965): hoofdstuk drie: “The Struggle Begins” 210 Grivas (1965: 42)

59 Op 25 september werd een nieuwe Gouverneur, Veldmaarschalk John Harding, uitgestuurd naar Cyprus. Een uitstekend moment voor Grivas om een nieuwe fase211 van de strijd aan te vangen, door hem „Operation Forward to Victory‟212 genoemd. Deze periode werd vooral gekenmerkt door de honderden sabotage- acties, met als doel het moreel van de politie-en legermachten te verzwakken, en door de uitroeping van de noodtoestand door Harding. Dit hield in dat op het dragen van wapens de doodstraf stond, dat staken illegaal werd verklaard, dat arrestaties zonder bevel getolereerd werden, publieke bijeenkomsten verboden werden en dat iedereen op elk moment kon verbannen worden. Deze maatregel van Harding, die volgens Grivas enkel nog meer de bevolking in de armen van EOKA zou drijven, zou hem duur komen te staan, want diezelfde avond nog werd een aanslag op zijn leven gepleegd. Harding, die normaal een High Society feestje zou bijwonen in Ledra Palace Hotel, kon ontkomen, doordat hij op het laatste nippertje besloot niet op te dagen. De EOKA-leden die, met twee handgranaten, voorbij de beveiliging waren geraakt, besloten de granaten toch te gooien, waardoor vijf aanwezigen gewond raakten. Grivas kreeg ook te kampen met een dwingend probleem: de wapens raakten stilaan op en de toevoer van nieuwe wapens bleef uit. Zijn troepen gingen overal in het district waar zij actief waren raids houden en sprokkelden op die manier toch zo‟n achthonderd geweren bijeen. Het was ook in die netelige periode dat Grivas besloot een staakt-het-vuren uit te roepen. Hoewel het uiterst plausibel lijkt dat hij hiermee vooral een rustpauze voor zijn manschappen op het oog had, verklaart hij deze maatregel als volgt:

“I secretly ordered a suspension of all attacks on 15 February 1956, so that no one could accuse me of barring the way to peace; but I warned the groups to stand by in readiness to resume operations at short notice.”213

Grivas‟ goede wil werd echter niet beantwoord vanuit het kamp van Harding. Die laatste besloot immers nog meer zoektochten, avondklokken en arrestaties door te voeren. De Generaal besloot dan ook maar de acties te hervatten.

Op negen maart 1956 werd Aartsbisschop Makarios door Harding verbannen naar de Seychellen, wat Grivas een grotere bewegingsvrijheid214 verschafte. Nu ook EOKA215 terug op krachten was gekomen, besloot Grivas de Britten geen moment van rust meer te geven: hij ging over op de tactiek van de constante aanval. Ook Harding kroop opnieuw door het oogje van de naald, toen de bom, die een EOKA-lid onder zijn bed had bevestigd, niet afging doordat de

211 Cfr. Grivas (1965): hoofdstuk vier: “The Guerrillas” 212 Grivas (1965: 49) 213 Grivas (1965: 64) 214 Cfr. Grivas (1965): hoofdstuk vijf: “My Escape in the Mountains” 215 De voorvechters zouden met zo‟n 273 man geweest zijn, ondersteund door 750 dorpelingen, allen bewapend.

60 Veldmaarschalk besloten had met zijn raam open te slapen216. Hardings antwoord hierop was het plaatsen van een beloning van tienduizend pond op het hoofd van Grivas, die op zijn beurt Harding tot voortvluchtige uitriep in een nieuw pamflet:

“ We proclaim, without any material reward the Gauleiter Sir John Harding, whose execution is the duty of every patriotic Greek. Instead of monetary rewards, which are given by the vulgar to the vulgar, we shall declare the man who executes him a national hero whose name will be written in letters of gold in the Pantheon of Heroes of the Cyprus struggle.”217

Kort hierop werden de eerste veroordeelde EOKA-leden opgehangen op bevel van Harding. Grivas, hierdoor erg verontrust en verbitterd beseft dat dit slechts een teken is van verslagenheid en wanhoop. Niet alleen op Cyprus en in Athene lokten deze terechtstellingen demonstraties uit, maar ook de publieke opinie van de rest van de wereld was geschokt door het nieuws. Zelfs het Britste publiek was onthutst. Toch hield Harding voet bij stuk. Grivas op zijn beurt reageerde door de executie van twee Britse soldaten, enkele maanden eerder gevangen genomen, te bevelen. De dood van een Amerikaans Vice-consul, William Boteler, nam Grivas echter niet voor zijn rekening, hoewel de Britten dit maar al te graag in zijn schoenen hadden geschoven. Boteler werd het slachtoffer van een bom, die gegooid werd in het restaurant waar hij aan het eten was. Grivas antwoordde hierop als volgt:

“ On Saturday the American Vice-Consul was killed as a result of a bomb explosion, and other American citizens were injured. We know very well that British propaganda is trying to exploit this sad incident, maintaining that the attack was premeditated. We state categorically that it was a tragic mistake. No Greek bears hatred for the American people, whose liberal feelings must, we feel sure, place the majority of them on our side in the righteous struggle. We are deeply grieved at the death of the American diplomat. We advise foreigners living in Cyprus, for their own safety, not to frequent English places of entertainment, since it is not always possible to distinguish them from the English enemies.”218

Grivas legt er verder ook de nadruk op dat zij, in tegenstelling tot de Britten, hun gijzelaars niet onmenselijk behandelden en dat sommigen zelfs op een zekere clementie konden rekenen. Zo werd door Grivas‟ troepen een oudere Brit die werkte voor de Geheime Dienst, John Cremer, gegijzeld, met als doel hem te ruilen voor enkele EOKA-leden die enkele dagen ervoor gearresteerd werden.

216 Door het temperatuurverschil was de bom niet afgegaan op het geplande tijdstip. 217 Grivas (1965: 70) 218 Grivas (1965: 72-73)

61 Grivas benadrukt dat Cremer steeds weldoorvoed werd en goed behandeld. Toen de Britten weigerden aan zijn eisen tegemoet te komen, besloot Grivas toch Cremer, aangezien hij al een oudere man was, vrij te laten.

Enkele dagen later219 besluit Grivas opnieuw de wapens neer te leggen, volgens hem om volgende reden:

“ After careful thought I decided that it was my duty as a soldier to make a generous gesture. By creating an atmosphere of peace I would leave the field clear for diplomacy to find a political solution to our troubles.”220

Harding interpreteerde dit nieuwe voorstel tot staakt-het-vuren als een teken van zwakte en als een signaal dat EOKA, die naar zijn mening aan de grond zat door de vele zoektochten die hij had doorgevoerd in de bergen, tijd nodig had om uit te blazen. Hij bood Grivas aan om zich over te geven, waarvoor EOKA feestelijk bedankte. Op het pamflet dat Grivas toen verspreidde stond te lezen:

“Victors do not surrender. When the invader asked the Greek nation to surrender its arms at Thermopylae, he was told, come and get them, if you dare. As military leader of the fighting Cyprus people I reply to this demand for surrender, come and get them, if you dare.”221

Aanvankelijk laaide het vuur tussen beide partijen nog sterker op. Harding zette zijn klopjacht op EOKA en Grivas door en Grivas werd steeds stoutmoediger in het kiezen van nieuwe doelwitten, zoals een voetbalterrein waarop Britse soldaten aan het trainen waren. Ten gevolge van de problemen in Suez werden echter vele Britse toepen overgeplaatst, waardoor de druk op Grivas minder werd.

Uiteindelijk222 hield Harding het voor bekeken en werd op drie december 1957 223een nieuwe Gouverneur overgevlogen naar Cyprus, Hugh Foot. Hoewel hij weinig vertrouwen heeft in de goede bedoelingen van Foot, gaat Grivas toch in op zijn vraag hem enkele weken tijd te geven om de situatie op het eiland te bestuderen en om dus voor een tijdje de strijd te stoppen. Grivas zegt hierover hetvolgende:

“ For my part, I dit not want anyone to say that EOKA stood in the way of a solution, I replied by leaflet that he would be allowed a reasonable period to examine the problem in peace and make recommandations to his Government. I

219 Cfr. Grivas (1965): hoofdstuk zes: “The British choose war” 220 Grivas (1965: 87) 221 Grivas (1965: 88- 89) 222 Cfr. Grivas (1965) hoofdstuk zeven: “Harding: the final duel” 223 Cfr.Grivas (1965): hoofdstuk negen: “Frauds and fine words”

62 offered the hand of friendship- if his hands were not already tied by the Colonial Office.”224

Maar zoals Grivas verwacht had, komt er niks in huis van Foots beloften en wordt er uiteindelijk opnieuw een klopjacht op hem geopend. Grivas gooit het over een andere boeg en roept nu de bevolking op tot passief verzet, wat concreet de boycot van alle Britse producten inhoudt. Dit zorgde voor een verlies van tien miljoen pond voor de Britten en had dus wel degelijk effect volgens Grivas225. AKEL en Makarios waren tegen de boycot gericht omdat zij dachten dat het ook de Grieks-Cypriotische economie zou treffen.

De strijd226 zwelt opnieuw aan, dit keer ook tegen de Turken, die bloedbaden aanrichten onder de Grieks-Cyprioten227, maar ook tegen het McMillan-plan228 rijst hevig verzet.

Een opmerkelijke gebeurtenis229 is ook de moord op Margaret Cutliffe, de vrouw van een Brits Sergeant. Zij werd neergeschoten op drie oktober 1958 door een onbekende terwijl ze aan het shoppen was in Famagusta. De vrouw die naast haar liep werd verwond. Vaak wordt deze aanslag in Grivas‟ schoenen geschoven, maar hij ontkent hier iedere betrokkenheid. Niet alleen weet de EOKA-leider van het Famagusta district hier niks over, maar ook Grivas zelf valt uit de lucht. Hij zegt hierover het volgende:

“While nobody could rule out the possibility of some misunderstanding or of some hot-headed Greek seeking to revenge the frequent attackes on the women of our community by the army, there was no evidence whatever that EOKA was involved.”230

Desondanks was de maat vol bij de Britten. De voorheen rustige en integere politiemannen gingen nu door het lint. Duizenden mensen werden lukraak van straat geplukt en meegesleurd voor ondervraging. Hierbij stierven zelfs drie Grieks-Cyprioten, door de slechte behandeling. Grivas, die merkte dat Athene er niks aan deed om de onschuld van EOKA te verdedigen, had geen andere keus dan keihard terug te slaan.

224 Grivas (1965: 129-130) 225 Grivas (1965: 167-168) 226 Cfr. Grivas (1965): hoofdstuk tien: “The Turkish massacres” 227 Voor meer hierover zie infra: “Relatie met de Turks-Cyprioten” 228 Zie supra: “Introductie: de kwestie Cyprus in een notendop” 229 Cfr. Grivas (1965): hoofdstuk twaalf: “The climax of the fight” 230 Grivas (1965: 169)

63 Wanneer de gemoederen weer enigszins bedaard waren, werd een nieuwe ronde van onderhandeling231 geopend. Grivas, die aanvankelijk niet meer bereid was tot een staakt-het-vuren, liet zich toch door Averoff232 bewegen zich voor enkele dagen koest te houden. Het London-Zürich verdrag was in de maak.

231 Cfr. Grivas (1965): hoofdstuk dertien: “The road to Zurich” 232 Toenmalig Grieks Minister van Buitenlandse Zaken.

64 Grivas’ complottheorie233

In het voorlaatste hoofdstuk van zijn memoires, getiteld „The road to Zurich‟ belicht Grivas hoe hij de onderhandelingen, die zouden leiden tot de onafhankelijkheid van Cyprus, heeft ervaren. Hij benadrukt hierbij vooral dat hij bereidwillig steeds ongeïnformeerd is gelaten. Grivas ontdekte namelijk pas, nadat alles al beklonken was tussen de Britten, de Turken, de Griekse regering en tussen Makarios, wat het London-Zürichverdrag echt inhield. Hierover ontwikkelde de Generaal een ware complottheorie. Hij is van mening dat van bij het begin van deze onderhandelingen Makarios en Averoff er alles aan hebben gedaan om zo weinig mogelijk informatie door te spelen naar hem, waarschijnlijk omdat ze vreesden dat hij toch nooit zou willen afwijken van het enosisideaal en bijgevolg de onderhandelingen hartgrondig zou gaan boycotten. Dit zou niet wenselijk geweest zijn, aangezien het merendeel van de Grieks- Cypriotische bevolking zich achter Grivas schaarde en er dus een ware revolutie zou uitbreken.

Wat een extra bewijs vormt voor Grivas dat Makarios en Averoff van in het begin van de onderhandelingen al niet van plan waren Grivas of EOKA erbij te betrekken, is het volgende: op tien november 1958 werd door Makarios naar tien vertegenwoordigers gezocht, die de mening van de Grieks-Cyprioten zouden gaan verdedigen. Grivas komt hier pas achter in februari 1959, wanneer het debat al gevoerd is. Hij kreeg dus nooit de kans om enkele van zijn EOKA- mannen uit te sturen en om zo hun standpunt te laten gelden op het congres.

Net als alle andere Cyprioten, hoort Grivas bovendien het nieuws over de doorbraak in de onderhandelingen en het bereiken van een akkoord via de media en niet, zoals het gepast zou zijn geweest, van Makarios of Averoff zelf. Het is dan ook pas op drieëntwintig februari 1959 dat hij van de consul voor het eerst de tekst van de overeenkomst ontvangt, die dan nog onvolledig blijkt te zijn ook, aangezien er niks instaat over de omvang van de Britse basissen.

Hoewel het voor Grivas al erg genoeg is dat dit alles voor hem achtergehouden is geweest, wordt er nog een schepje bovenop gedaan. Nadat het verdrag is gesloten, beginnen Makarios en Averoff wanhopig te dingen naar Grivas‟ goedkeuring. Beide politici beseffen namelijk maar al te goed dat de Grieks- Cyprioten nooit zullen akkoord gaan met de onafhankelijkheid, zolang Grivas zich ertegen verzet. Wanneer ze merken dat Grivas, hevig ontdaan door hun achterbakse handelswijze, niet van plan is om toe te geven, wordt er opnieuw, zo zegt de Generaal, een list aangewend. Het is dit keer de Consul van Griekenland die Grivas tracht te overtuigen. Deze schrijft de Generaal een brief, waarin staat

233 Grivas (1965: 185-199)

65 dat de Britten op de hoogte zijn van Grivas‟ schuilplaats, maar afzien van zijn arrestatie zolang de onderhandelingen gaande zijn. Volgens Grivas, die het onmogelijk acht dat de Britten weten waar hij ondergedoken zit, is dit een truc en luidt de werkelijk boodschap van de brief in feite als volgt: je bent in gevaar van arrestatie, tenzij je akkoord gaat met de overeenkomst.

Ondanks de vele argumenten die alle partijen ter verdediging van hun daden oproepen, weigert Grivas halsstarrig zijn zegen te geven. Er komt echter verandering in de zaak, wanneer de Griekse regering besluit om Grivas niet langer diplomatiek te steunen en probeert om de bevolking tegen EOKA op te zetten. Grivas, die beseft dat een burgeroorlog op Cyprus een ramp zou zijn, besluit om niet toe te geven, maar zich ook niet langer tegen London-Zürich te verzetten.

Hierop volgen nog enkele onderhandelingen over de kwijtschelding van de straffen van de EOKA-leden en het vertrek van de Generaal vanuit Cyprus. Dit enigszins met spijt in het hart, aangezien het hem door de Britten verboden wordt om eerst nog de slachtoffers van de strijd te eren en nog een tijdje op het eiland te blijven wonen. Bij aankomst in Athene wordt hij bedolven onder de toejuichingen. Een mooi, maar tevens ook een bitter moment voor Grivas omdat hij nu pas weer beseft dat Grieken en Cyprioten echt één zijn en omdat hij er niet is in geslaagd om deze éénmaking te schenken aan het Cypriotische volk. Hij sluit zijn memoires af met de volgende verwijtende woorden, die reeds aangeven dat hij niet van plan is het hierbij te laten:

“My conscience is at ease. I did my duty, as I saw it, to the end. But the Cypriot people, who fought so bravely and for so long, deserved a better fate than the shackles which were forged for them in Zurich; and those who bound the people‟s hands behind their backs in London carry the full responsibility for what they did.”234

234 Grivas (1965: 203)

66 Grivas’ visie op de Grieks-Cyprioten

We maakten reeds kennis met Durrells mening over de Cyprioten, die hen vooral als een rustig vredig volkje afschilderde en de nadruk legde op het feit dat zij het helemaal niet zo hoog op hadden met EOKA en de verzetstrijd, maar eerder afwachtend toekeken. Wat heeft Grivas hierover te zeggen en hoe bekijkt hij de Cyprioten, hier meer bepaald de Grieks-Cyprioten?

Aanvankelijk lijkt het alsof Grivas Durrells mening steunt. Pas aangekomen op het eiland, ontdekt hij dat één van de voornaamste moeilijkheden waarmee hij zal te kampen hebben bij het op touw zetten van de strijd, die hij voor ogen heeft, de aard van de Cyprioten is. Hij zegt hierover het volgende:

“For thousands of years they had laboured under foreign domination and the Cypriots had rarely taken any responsibility for running their own affairs. They had resisted the occupiers and their alien culturers passively; their national character was wholly Greek and their spirit was unbreakable; but they were quite inexperienced in war and had no faith in their ability to match up to the power of the British Empire. They preferred to sit back and wait for the tyrant to fall.”235

Hij ontdekt dan ook tijdens zijn eerste prospectie op Cyprus dat de inwoners vooral sceptisch staan tegenover het idee het zwaard op te nemen tegen de Britten. Maar Grivas blijft positief:

“But I knew that the Cypriot temperament could be fanned into flame by one strong breath.”236

Dat hij er in slaagde het Cypriotische strijdvuur aan te wakkeren, bewijzen tal van voorvallen. Reeds bij de eerste demonstratie op vierentwintig mei 1955 slaagde Grivas erin alle jongelui achter zich te scharen:

“ They learned to act as one in blind obedience to my orders and developed into one of the chief factors in our victory.”237

Dat heel Cyprus Grivas steunde, bleek voor hem ook uit het feit dat niet alleen de schoolkinderen maar vooral ook de meisjes mee demonstreerden. Hij besluit hieruit het volgende:

235 Grivas (1965: 16-17) 236 Grivas (1965: 17) 237 Grivas (1965: 34)

67 “Thus we showed the world at large that the whole of Cyprus, from the smallest schoolgirl to the Archbishop himself, was in the battle with EOKA.”238

Een ander voorbeeld van de steun van het Cypriotische volk, maar bovenal van de trouw aan Grivas en EOKA is dat, wanneer de Britten alle inwoners van Nikosia brieven geven, waarop ze anoniem alle info die ze hebben over de verzetsgroep kunnen noteren, alle vellen papier leeg worden ingediend.239 De extreme trouw240 aan de leider, blijkt ook uit volgend voorval: wanneer de zoon van een familie waar Grivas onderduikt, zijn schuilplaats doorgeeft aan de Britten en Grivas hem daarom laat ombrengen, zijn de ouders van het slachtoffer juist erg begripvol over zijn overlijden en zeggen ze zelfs het hun zoon nooit te zullen vergeven.241

Zelfs naar het einde van de strijd toe, spreekt Grivas van een moreel onder het volk die nooit hoger is geweest242. Iedereen gaat ervoor en allen steunen de strijd.

238 Grivas (1965: 62) 239 Grivas (1965: 68) 240 Of misschien kunnen we beter spreken van extreme angst. Wat Grivas de zogenoemde verraders aandeed was niet mals. Sommigen stellen zelfs dat de bevolking zich slechts zo massaal achter Grivas schaarde, niet uit ideologische overtuigingen, maar omdat ze bang waren voor de maatregelen die anders tegen hen zouden worden getroffen. 241 Grivas (1965: 58) 242 Grivas (1965: 136)

68 Grivas’ mening over verraders

Wanneer het, in voorgaand hoofdstuk, ging over de vele meningen die over Grivas de ronde gingen, kwam onder andere de beschuldiging aan de oppervlakte, dat Grivas met zijn acties vooral veel Grieks-Cyprioten heeft omgebracht. Een groot aantal daarvan bewust, omdat hij ze als verraders van de organisatie zag. De aanklacht dat Grivas al te snel iemand tot verrader uitriep, komt vaak voor in de meest uiteenlopende werken. In zijn memoires zal Grivas het tegendeel beweren en zijn definitie van wat een verrader nu echt is, uit de doeken doen.

Grivas deelt de groep van de verraders op in drie klassen: zij die al snel, onder lichte dwang, toegeven, diegenen die na zware mishandeling breken en de mannen die uiteindelijk wel iets lossen, maar de info vermengen met onwaarheden om de Britten op het verkeerde spoor te zetten. De eerste twee klassen verdienen het volgens de leider te worden geëxecuteerd, maar de laatste klasse treft volgens hem minder schuld. Deze, besluit hij, zullen al genoeg gestraft worden, aangezien de maatschappij dergelijk iemand uitstoot:

“Often I found that there was no need for an execution: disgrace was punishment enough and the humiliation of being dismissed from EOKA was a harsher sentence than death to many people.”243

Verder244 in zijn memoires zal Grivas een voorbeeld aanhalen van de afkeer voor verraders, die bij het volk heerste. Wanneer zo‟n overloper besluit, wegens gewetensbezwaren, zich over te leveren aan Grivas, vraagt diens familie wel dat hun zoon zou gespaard worden, maar leggen ze zich toch neer bij het besluit van de Generaal om de man te executeren. Ze zouden hem uiteindelijk zelfs dankbaar zijn geweest.

Daarnaast ontkent Grivas dat hij al te snel mannen liet ombrengen, juist omdat hij op de hoogte was van de listen van de Britten op dat vlak:

“I never gave the order unless there was direct proof of guilt. I knew the British often played tricks on prisoners, threatening to denounce them as informers, or displaying them to the public in police cars, in the hope that we would kill them.”245

Op dit vlak vinden we bij Grivas dus een verdedigend weerwoord, in fel contrast met wat we hierover bij anderen lazen.

243 Grivas (1965: 107) 244 Grivas (1965: 158-159) 245 Grivas (1965: 107)

69 De problematische relatie met Makarios

Opvallend bij het lezen van Grivas‟ memoires is vooral de beschrijving van de rol die Aartsbisschop Makarios III gespeeld heeft in de ontwikkeling van de strijd tegen de Britten. Hoewel Makarios‟ betrokkenheid bij quasi alle auteurs wordt aangehaald, blijkt slechts bij Grivas hoe grondig zijn medewerking wel was. In de meeste werken wordt Makarios voorgesteld als de serene leider die vooral voorstander is van een politieke oplossing van het probleem, d.i. een oplossing die zal bereikt worden door samen aan de onderhandelingstafel te gaan zitten. Vaak wordt de Aartsbisschop dan ook afgeschilderd als de tegenpool van Generaal Grivas, die voorstander is van de militaire aanpak. Meestal wordt er wel gealludeerd op het feit dat Makarios ergens wel betrokken was bij de oprichting van EOKA en banden had met de organisatie, maar dat nu net hij de voornaamste drijvende kracht en oprichter van de verzetsstrijd was wordt praktisch nooit vermeld. Dit is echter wat we bij Grivas te lezen krijgen. Niet alleen ontdekken we welke rol Makarios, van bij het begin af al, speelde bij de ontwikkeling van Grivas‟ EOKA, maar ook bemerken we een geleidelijke evolutie in de relatie tussen de twee kopstukken, die verklaart waarom Grivas en Makarios meestal als vijanden tegenover elkaar geplaatst worden. Deze liefde- haat verhouding wordt door Grivas stapsgewijs beschreven. Zijn kleine irritaties zullen uiteindelijk culmineren in het oprichten door Grivas van de terreurgroep EOKA-B, die het specifiek op Makarios en diens politiek gemunt heeft.

Al vanaf de eerste ontmoeting tussen de twee, wordt voor Grivas duidelijk dat Makarios twijfelt aan de slaagkansen van zijn guerrillaplannen. Op de eerste meeting van het zogenaamde bevrijdingscomité, stelt Makarios zich vragen bij het feit of Grivas wel genoeg volgelingen zal kunnen rekruteren op Cyprus. Nog een bewijs van zijn twijfel, is het verlangen van Makarios dat Grivas enkel maar naar Cyprus komt als hij door hem ontboden is. Ook over de duur van de strijd zijn beide partijen het oneens. Makarios wil dat het gevecht reeds na drie of zes maand wordt beëindigd en dat er dan wordt overgegaan op een politieke regeling, terwijl Grivas, die weinig geloof hecht aan een dergelijke oplossing van het probleem, toch plannen voor een langer verblijf op Cyprus maakt en zorgt voor meer wapens. Ondanks het feit dat deze gebeurtenissen reeds wijzen op de geboorte van de vijandschap tussen de twee leiders, zweert Makarios, op zeven maart 1953, toch de eed van geheimhouding en trouw aan de vereniging.246

Grivas zet Makarios‟ wispelturigheid nog meer in de verf door volgend voorbeeld. Op een nieuwe samenkomst protesteert Makarios tegen het gebruik van wapens. Hij gaat enkel akkoord met sabotageacties, maar niet met andere

246 Grivas (1965: 17-19)

70 gewelddadige acties. Een rechtstreeks aanval op hem is volgens Grivas de uitspraak van Makarios dat hij ook niet wil dat er Grieken overkomen om deel te nemen aan de strijd. Grivas, die zichzelf bij de Grieken rekent, ziet dit als een verdoken manier van Makarios om duidelijk te maken dat Grivas in feite niet gewenst is op Cyprus. Op drieëntwintig juni 1953 zal Makarios toch akkoord gaan en zelfs Grivas geld toestoppen voor de aankoop van wapens. Toch blijkt de Aartsbisschop ook nu weer niet helemaal achter het plan te staan, want hij weigert een tweede boot vol wapens te sturen aan Grivas en hij probeert halsstarrig de begindatum van de strijd uit te stellen. Makarios‟ keuze valt uiteindelijk op vijfentwintig maart, het Griekse onafhankelijkheidsfeest, maar Grivas stelt zijn veto, aangezien deze datum veel te ver af is en het gevaar bijgevolg dreigt dat het plan voordien ontdekt wordt. 247

Dat Makarios Grivas wel vaker heeft tegengewerkt, wil de Generaal duidelijk goed in de verf zetten in zijn memoires. Tal van andere voorvallen, die door Grivas worden aangehaald, wijzen hierop. Zo verbiedt Makarios het plan om Brits Generaal Keightley op zijn dagelijkse route huiswaarts aan te vallen.248 Dit heeft Grivas er echter wel niet van weerhouden om enkele dagen later een granaat in diens huis te werpen. Daarnaast weigert Makarios ook Grivas‟ verzoek een executiegroep in Londen op te richten om daar alle Cypriotische verraders, die de Britten hadden gediend en als beloning in alle veiligheid naar het Verenigd Koninkrijk werden overgebracht, om te brengen.249 Ook het plan van Grivas om alle Britse producten te boycotten, wordt door Makarios in vraag gesteld. Deze werd door enkele Cypriotische handelaars, die zelf ook verlies begonnen te leiden, gevraagd om de actie stop te zetten. Grivas walgt ervan dat Makarios voorbij gaat aan het hogere doel van deze strategie en beslist om enkele rijke handelaars te gaan steunen. Nog meer aangedaan is Grivas door het feit dat de Aartsbisschop hem hier niet persoonlijk heeft over aangesproken, maar dat hij het moest vernemen via via. De Generaal doet hierover volgende uiting:

“The Organisation had been struck a grave blow by its own political leader.”250

Makarios verontschuldigt zich hier later uitgebreid voor bij de Generaal, maar het vertrouwen is, zo zegt Grivas, nu definitief geschonden.251 Het vertrouwen wankelde al langer, vooral doordat Makarios bleef afkerig staan ten opzichte van Grivas‟ guerrillamethodes, maar kon toch min of meer intact

247 Grivas (1965: 20-29) 248 Grivas (1965: 37) 249 Grivas (1965: 105-106) 250 Grivas (1965: 134) 251 Grivas (1965: 135)

71 blijven, doordat Makarios ook af en toe een felicitatiebrief schreef aan Grivas, waarin hij hem complimenteerde met de resultaten van zijn acties. 252

Van dat moment af, verzuurde de relatie tussen beiden echter alleen nog verder. Makarios uit op allerlei vlakken kritiek op Grivas, bijvoorbeeld omdat hij er niet in slaagde de Turks-Cyprioten een lesje te leren253, en Grivas bespot de Aartsbisschop om zijn foute inschattingskansen. Makarios had namelijk een bijzonder hoge dunk van Gouverneur Foot, terwijl Grivas reeds van bij het begin doorzag dat ook deze Brit voor geen verbetering zou zorgen.254 De bisschop van Kitium probeert aanvankelijk nog wat de schade te beperken tussen de twee, door Grivas te vertellen dat Makarios voor de honderd procent vertrouwen had in diens handelingen255, maar het onheil was geschied.

Wanneer dan de eerste geruchten de ronde gaan dat Makarios onafhankelijkheid niet uitsluit na een periode van zelfbeschikking, en zo dus voorbijgaat aan enosis en aan de eed van trouw, die hij aan dit ideaal heeft gezworen, heeft hij het helemaal verpest bij Grivas. Het verweer van de Aartsbisschop dat hij geen andere uitweg meer ziet en dit wel moet doen om het McMillanplan te omzeilen, valt in dovemansoren.256 De dodelijke klap aan hun relatie wordt toegediend, wanneer Makarios instemt met London-Zürich en dus definitief enosis achter zich laat.257

Grivas beschrijft hier dus voor ons de geleidelijke ondergang van een samenwerking, die reeds van bij het begin problematisch was, en stipt voor ons duidelijk de nauwe betrokkenheid van Makarios bij EOKA en haar daden aan.

252 Grivas (1965: 38) 253 Grivas (1965: 146) 254 Grivas (1965: 129) 255 Grivas (1965: 147) 256 Grivas (1965: 162-163) 257 Cfr. subhoofdstuk: “Grivas‟ complottheorie”

72 De relatie met Athene

Door wat hij zegt in zijn memoires, lijkt het erop alsof Grivas vaak alleen stond in zijn strijd. Hij kreeg te kampen met verraders binnen zijn organisatie en kon vaak niet goed overweg met Aartsbisschop Makarios III, door hem de politieke leider van de strijd genoemd. Daar komt nog eens bij dat ook de relatie met de regering van vasteland Griekenland niet altijd even rooskleurig was. Hoewel, volgens de Generaal, het Griekse volk massaal achter hem stond, stootte hij toch op verzet vanuit het Atheense kamp. Met tal van voorbeelden haalt Grivas hun tegenwerking aan.

Van bij de aanvang van de strijd, zegt Grivas op weinig steun te kunnen rekenen van Griekenland.258 Ze stemmen er, volgens hem, zelfs mee in dat een Brits vliegtuig, volgeladen met wapens die bestemd waren voor Cyprus, een tussenlanding maakt op Griekse bodem.259 Daarnaast wordt ook nog van Grivas gevraagd om tijdens één van de staakt-het- vurens zijn pamflettenverspreiding stop te zetten, dit terwijl de Britten doen wat ze willen.260 En zelfs wanneer de moord op de Britse mevrouw Cutliffe261 volledig in de schoenen van EOKA wordt geschoven, doet Athene er niks aan om deze beschuldiging te weerleggen.262

Meermaals wijst Grivas erop dat er niks moet verwacht worden van de Atheense regering en dat ze van weinig durf getuigt263. Uiteindelijk zullen zelfs de Grieks- Cyprioten beginnen klagen over de inertia van Griekenland264 en beschuldigt Grivas de Griekse leiders er zelfs van te slijmen bij de Turken.265

Naar het einde van de strijd toe, waarschuwt de Generaal zelfs de Atheense regering:

“ If Mr Frydas266 and his friends in Athens disagreed with my policy towards the British then our ways must part: my honour allowed of no compromise.”267

258 Grivas (1965: 34) 259 Grivas (1965: 65) 260 Grivas (1965: 122) 261 Zie supra: “Het verloop van de strijd” 262 Grivas (1965: 170) 263 Grivas (1965: 133 en 155) 264 Grivas (1965: 153) 265 Grivas (1965: 123) 266 De Griekse consul op Cyprus. 267 Grivas (1965: 183)

73 Maar ondanks de aanhoudende onwil van Athene om hem te steunen, besluit Grivas niet op te geven:

“ All I see is unwillingness to back me up. What is the reason behind this? If they hope to make me give in, they hope in vain. I am ready as always to fight to the last bullet.”268

268 Grivas (1965: 184)

74 Grivas’ visie op de Turks-Cyprioten

Vaak, maar in het bijzonder in de werken van auteurs die eerder sympathiseren met de Turks-Cyprioten, zoals bijvoorbeeld Necatigil, Salih en Tamkoc, wordt Grivas afgeschilderd als vijand nummer één van de Turks-Cyprioten. Hij komt naar voor als een bullebak, die het vooral op deze minderheidsgroep heeft gemunt en hij wordt meer dan eens als één van de hoofdredenen genoemd, waarom beide groepen niet tot een akkoord konden komen. Hij zou, volgens bovengenoemde auteurs, reeds van bij het begin de Turks- Cyprioten buiten beschouwing hebben gelaten en maar al te vaak slachtoffers hebben gemaakt in dat kamp. Hoe bekijkt Grivas nu zelf deze bevolkingsgroep en hoe komen de Turks- Cyprioten aan bod in zijn memoires?

Visser betichtte Grivas er reeds van nooit van plan te zijn geweest de Turks- Cyprioten te betrekken in zijn vrijheidsstrijd. Hoewel de uitspraak van de Generaal hieromtrent neutraal lijkt, en hij ermee de Turkse bevolkingsgroep niet uitsluit, toont hij verder toch aan dat hij de strijd vooral een Grieks-Cypriotische aangelegenheid vindt:

“I had decided to use only Cypriots in the fight, to show the world that our campaign was purely Cypriot in origin and conduct.”269

“I told him that no-one could stop me from building up a revolutionary movement in Cyprus: it was my right and my duty as a Greek Cypriot.”270

Omdat Grivas het nodig vindt om specifiërend over zichzelf te spreken als een Grieks-Cyprioot, blijkt duidelijk dat hij wel degelijk het onderscheid tussen beide groepen benadrukt. Ook de sterke klemtoon die hij verder zal leggen op het Griekse karakter van Cyprus wijst in die richting. Het is dus wel degelijk plausibel om net als Visser aan te nemen dat Grivas, reeds bij aanvang, geen Turks-Cyprioten voor ogen had als mogelijke strijdmakkers.271

Net als Durrell, maakt ook Grivas gewag van de goeie relaties die aanvankelijk bestonden tussen Grieks-en Turks-Cyprioten. Maar volgens Grivas werden deze echter al snel vernield en moest de schuld hiervan vooral bij de Turken, die door Grivas over één kam worden gescheerd met de Turks-Cyprioten, worden gelegd. Vanzodra eerstgenoemden besloten de aanspraak die ze maakten op Cyprus

269 Grivas (1965: 19) 270 Grivas (1965: 20) 271 In deze fase van de strijd zag Grivas de Turks-Cyprioten nog niet echt als een probleem. Hij beschouwde ze als een minderheidsgroep, net als de Armenen op het eiland, die zich, nadat de echte vijand, namelijk de Britten, was overwonnen, wel zou onderwerpen aan het Griekse gezag.

75 kracht bij te zetten door in Turkije pogroms te organiseren tegen Griekse minderheden, verziekten de relaties ook tussen Grieks-en Turks-Cyprioten. Over Turkije zegt Grivas trouwens ook nog hetvolgende:

“It was a cynical example of Anglo-Turkish collusion, acknowledging once more the rights in Cyprus which Turkey had abandoned in the 1923 .”272

Concreet heeft Grivas het hier over de tripartiete conferentie die georganiseerd werd door de Britten en waarbij ze besloten om naast Griekenland ook Turkije uit te nodigen voor de onderhandelingen. Volgens Grivas onzin, aangezien Turkije sinds 1923 alle aansprakelijkheid op Cyprus had verloren.273

Verder nog zegt de Generaal net er extra voor te hebben opgelet geen Turks- Cypriotische slachtoffers te maken, aangezien hij wist dat de Britten dit zouden uitbuiten om nog verder de twee gemeenschappen tegen elkaar op te zetten en dit was nu net het laatste wat Grivas beoogde. Het is dus fout om aan te nemen dat Grivas, in de beginfase van de strijd, met opzet deze minderheidsgroep viseerde. Als er al een Turks-Cypriotisch slachtoffer viel door toedoen van EOKA, dan was de schuld hiervan eerder te leggen bij de Britten, die Turkse krachten aanwierven in de politietroepen, dan bij hem:

“I was also strongly opposed to any action which would affect the Turkish Cypriots, for I knew the British would seize on any chance to increase the division between the two communities. But it was impossible to avoid all action against them: certain Turks in the police worked energetically against the Organisation particularly in Paphos.”274

Het waren volgens Grivas opnieuw de Britten die er voor zorgden dat de kloof tussen beide groepen voorgoed werd geslagen:

“ It was while explaining his Constitution to the House of Commons that Mr Lennox Boyd, the Colonial Secretary, first threatened that unless it275 was accepted he might partition the island between the Greek and Turkish populations. This ridiculous suggestion was seized on avidly by Ankara, and a violent partition campaign was launched in Turkey: every encouragement was given to Turkish Cypriots to make trouble and they did so to the full.”276

272 Grivas (1965: 44) 273 Cfr. supra: “Ottomaanse overheersing: opkomst en verval” 274 Grivas (1965: 73) 275 De Radcliffe Constitutie. Dit hield in dat de macht verdeeld werd onder Grieks- en Turks-Cyprioten, maar dat de Britten uiteindelijk nog het eindzeggenschap hadden op Cyprus. 276 Grivas (1965: 104)

76 De Turks-Cyprioten, aangevuurd door de Britten en door Ankara, vormden de terreurgroep VOLKAN. Doordat deze beweging menig Grieks-Cypriotisch slachtoffer maakte, voornamelijk omdat vele VOLKAN-leden deel uitmaakten van het politiekorps, kon Grivas niet anders dan terugslaan. Hoewel hij aanvankelijk niet van plan was Turks-Cypriotische slachtoffers te maken, werd hij nu tegen hen in het harnas gedwongen.

Wat de Generaal van dan af over de Turken en de Turks-Cyprioten zal schrijven in zijn memoires is allerminst rooskleurig. Niet alleen noemt hij de Turken oorlogszuchtig277 en zwak, aangezien ze enkel makkelijke doelen uitkiezen zoals een oud onschuldig vrouwtje278, maar meermaals wijst hij ook op de wreedheid van hun acties. Hij beschrijft de slachtpartij, die de Turks-Cyprioten aanrichtten in het dorpje Guenyeli279, met de nodige pathos en walgelijke details:

“The Turks were waiting: they fell upon the Greeks with knives and axes, although some of their victims were only boys of twelve and thirteen. Nine of the party were killed and their bodies mutilated on the spot, legs, arms and heads chopped off; several others were left slashed and bleeding on the ground.”280

Grivas wijst er nog op dat de Turks-Cyprioten maar één doel hadden, namelijk het verzieken van de relatie tussen beide bevolkingsgroepen om bijgevolg aan te kunnen tonen dat er van samenleving geen sprake meer kon zijn en dat scheiding, ofwel taksim, gewenst was.281 Dat hij ook nog eens hun methodes om dit doel te bereiken, zoals het in brand steken van Griekse winkels282 of de plundering van een Griekse wijk, terwijl er een VN-debat aan de gang was283, door het slijk haalt en als uiterst laag-bij-de-gronds beschouwt, blijkt zeer duidelijk uit zijn werk.

Concluderend stoten we dus oorspronkelijk op een Grivas die van plan is geen acties te ondernemen tegen de Turks-Cyprioten, maar hen ook niet wil opnemen in zijn organisatie. Geleidelijk aan zien we echter zijn haat jegens deze bevolkingsgroep groeien, dit vooral, zo zegt hij, omdat ze hem door hun laffe en gewelddadige acties het bloed van onder de nagels halen.284

277 Grivas (1965: 123 en 145) 278 Grivas (1965: 151) 279 Enkele Grieks-Cyprioten werden door het leger opgepakt en vervoerd naar een veld net buiten Guenyeli, een Turks-Cypriotisch dorp. Van hieruit moesten ze naar huis wandelen. Toen ze het dorpje doorkruisten, stonden de Turks-Cypriotische inwoners hen reeds op te wachten. 280 Grivas (1965: 145) 281 Grivas (1965: 145) 282 Grivas (1965: 144) 283 Grivas (1965: 131) 284 De betichtingen van de auteurs met Turks-Cypriotische sympathieën worden door Grivas dus min of meer ontkracht. Hierbij moet echter wel opgemerkt dat „De memoires‟ slechts de periode voor de onafhankelijkheid behandelen en dat Grivas dus waarschijnlijk pas later echt is beginnen fulgeren tegen de Turks-Cyprioten. Hoe

77 De evolutie in de relatie tussen Grivas en de Britten

Zoals supra reeds vermeld, had Grivas altijd al een boontje gehad voor de Britten, maar werd hij nu simpelweg door zijn morele principes gedwongen tegen hen de strijd op te nemen. Het respect voor zijn tegenpartij, dat jarenlang door Grivas werd gekoesterd, verdwijnt echter al snel en steeds vaker in de memoires laat de Generaal zich haatdragend uit over hen.

Een eerste punt, waarmee Grivas zijn tegenstanders wil kleineren, is zijn opmerkingen dat de Britten reeds van bij het begin van de strijd zich al te laks hebben opgesteld ten opzichte van hem en van EOKA. Na de eerste aanslagen van april 1955, slaagt Grivas er in om zich met gemak, vrijelijk, over het eiland te verplaatsen en zelfs wanneer de eerste geruchten de ronde doen over de identiteit van Dighenis, schenken de Britten geen aandacht aan de tip dat dit een schuilnaam is voor Generaal Georgios Grivas.285 Ook komen de Britten er nooit achter hoeveel manschappen Grivas nu eigenlijk achter zich heeft staan, wat opnieuw wijst op hun onkunde, maar vooral ook op hun onoplettendheid.286 Grivas illustreert ook met menig voorbeeld dat de Britten niet altijd even alert waren. Zo slaagt één van Grivas‟ executiegroepen er in om op zaterdagavond een Brits café in Limassol, gefrequenteerd door militairen en leden van de politie, binnen te dringen en daar, na het vuur te hebben geopend, twee dodelijke slachtoffers te maken. Als kers op de taart wisten de schutters te ontkomen en zich zelfs te verplaatsen naar de bergen.287 Ook de nalatigheid van het leger wordt meermaals door de Generaal in de verf gezet. Een goed voorbeeld hiervan is het voorval dat, wanneer Grivas en enkele van zijn kompanen door soldaten worden gespot, terwijl ze water aan het verzamelen zijn bij een bergriviertje, ze niet eens intens worden nagezeten door de Britten.288 Maar ook de verkoop van de chemicaliën, waarmee EOKA de meeste van haar bommen maakte, werd door de Britten niet verboden, hoewel ze zeker op de hoogte waren van het gebruik hiervan voor dergelijke doeleinden.289

Grivas merkt ook op dat de slaagkans van het Britse leger altijd al miniem is geweest, doordat hun methodes volledig fout waren. Hij zegt hierover het volgende:

dan ook kan zelfs tussen de regels van zijn memoires nog geen fundamentele haat voor deze bevolkingsgroep worden ontdekt. 285 Grivas (1965: 35) 286 Grivas (1965: 47) 287 Grivas (1965: 77) 288 Grivas (1965: 78) 289 Grivas (1965: 166)

78 “I must point out here that the British, in misunderstanding the Cypriots so completely, contributed generously to their own defeat. I laughed aloud when I read that General A or Brigadier B had come to Cyprus to put into operation the methods which had won him fame elsewhere. They could not understand that the Cyprus struggle was unique in motive, psychology and circumstance, and involved not a handful of insurrectionists but the whole people.”290

Bovendien slaagden ze er nooit in Grivas correspondentiesysteem te doorgronden.291 Een bewijs van deze foute aanpak was dat het Britse moreel uiteindelijk maar op een heel laag pitje meer stond en dat er meer deserteurs waren aan Britse dan aan Grieks-Cypriotische zijde.292 En dit alles, ondanks het feit dat de Britten er alles aan hadden gedaan om de gevallen slachtoffers en de materiële schade, die werd geleden, in de doofpot te steken.293

Ten slotte gaat Grivas ook nog sterk in tegen de aantijgingen van de Britten dat EOKA laf zou handelen. Hij is van mening, dat als er al iemand de titel van lafaard toekomt, het wel de Britten zijn. Vooreerst klaagt hij aan dat het leger steeds weer uit onmacht besluit om, bij gebrek aan opgepakte EOKA-leden, de bevolking het leven zuur te maken. 294 Aangezien de Britten er niet in slagen om kopstukken van de verzetsbeweging te arresteren, kiezen ze dan maar voor gemakkelijker zondebokken. Tal van voorbeelden illustreren dit. Zo waren de gevolgen rampzalig voor de inwoners van Nikosia, wanneer alle brieven, waarin dezen anoniem informatie over EOKA konden doorspelen aan de Britten, leeg terugkwamen.295 Maar ook wanneer de zoektochten naar Grivas en zijn manschappen in de bergen op niks uitdraaiden, werden door de Britten tal van onschuldigen opgepakt, omdat ze toch geen gezichtsverlies zouden lijden.296 Daarenboven stopten de Britten ook de Turks-Cyprioten niet, wanneer deze de winkels van de Grieks-Cyprioten aan het plunderen waren. Daarnaast wijst Grivas ook nog op andere Britse methodes, die niet bepaald eervol waren. Enkele voorbeelden hiervan zijn de valse dagboeken297, die de Britten zogezegd van Grivas hadden gevonden, de importatie van Cyprioten uit Londen die, in ruil voor veel geld, op Cyprus als verraders moesten dienen298,

290 Grivas (1965: 46) 291 Grivas (1965: 124) 292 Grivas (1965: 154) 293 Grivas (1965: 59, 70, 84 en 97) 294 Grivas (1965: 104, 137 en 148) 295 Grivas (1965: 68) 296 Grivas (1965: 105) 297 Grivas (1965: 89) 298 Grivas (1965: 105)

79 list en omkoping299 en het inzetten van Grieks-Cyprioten als chauffeurs van het Britse leger.300

Besluitend kunnen we stellen dat Grivas‟ relatie met de Britten, langzaamaan, maar stellig, vertroebelde. Hoewel hij hen aanvankelijk als waardige tegenstanders beschouwde, daalden ze zienderogen in zijn achting. Grivas walgde van hun laffe en kortzichtige methodes.

299 Grivas (1965: 132 en 153) 300 Grivas (1965: 175): De Britten redeneerden dat Grivas minder snel geneigd zou zijn de legertroepen aan te vallen, wanneer een Grieks-Cyprioot de wagen bestuurde. Deze bestuurder werd weliswaar, zo zegt Grivas, gedwongen dit te doen.

80 Grivas’ mening over Harding

Een aspect waar Grivas in zijn memoires behoorlijk wat aandacht aan besteedt is de relatie die hij had met Veldmaarschalk John Harding. Deze werd op vijfentwintig september 1955 aangesteld als nieuwe militaire Gouverneur van Cyprus en zou moeten trachten het geweld op het eiland in te dammen en tot een vredevolle oplossing te komen.

Aanvankelijk uit Grivas niets dan respect voor de nieuwe Gouverneur en voelt hij zich zelfs vereerd dat een man, met dergelijke goeie reputatie, naar Cyprus wordt gestuurd omwille van hem.301 Hij roemt Harding strategische kwaliteiten302, maar twijfelt aan zijn methodes. Toch is het voor Grivas al snel duidelijk dat de onderhandelingen met Harding op niks uit zullen draaien. Hij klaagt vaak de extreme maatregelen die de Gouverneur tegen hem en EOKA treft, maar die vooral de bevolking zwaar raken, aan. Zo verbiedt Harding het volk bijvoorbeeld de Nationale Feestdag te vieren en roept hij strenge avondklokken uit. Hiermee beoogt de Veldmaarschalk weliswaar de publieke moraal te breken303, maar hij drijft op die manier enkel en alleen de massa nog meer in de armen van EOKA. Ook het verbannen van Makarios was in dat opzicht een zware fout304, aangezien nu ook diens bemiddelende invloed wegviel en Grivas het alleen voor het zeggen kreeg.

Het uiteindelijke falen van Harding en zijn aftreden op tweeëntwintig oktober 1957, wijt Grivas vooral aan zijn onwil om de sterkte van zijn vijand in te zien. Harding, die steeds zijn tegenpartij had onderschat, kende geen succes omdat hij niet inzag dat de vijand zo krachtig was en dat heel de bevolking als één blok achter Grivas en EOKA stond. 305 Daarenboven onderstreept de Generaal dat Harding nooit enige goodwill heeft getoond306 en nooit oprecht naar een oplossing streefde tijdens de onderhandelingen.307 Dat er geen oplossing uit te bus kwam onder Hardings‟ gouverneursschap, lag dus, volgens de Generaal, niet aan hem. Het was Harding die de kwestie totaal verkeerd aanpakte.

301 Grivas (1965: 45) 302 Grivas (1965: 47) 303 Grivas (1965: 68) 304 Grivas (1965: 66) 305 Grivas (1965: 71 en 82) 306 Grivas (1965: 64) 307 Grivas (1965: 62)

81 Grivas’ mening over Foot

Nadat Harding het voor bekeken hield en terug naar Londen werd gedeporteerd, stuurden de Britten al snel een nieuwe man naar Cyprus. Hugh Foot, Gouverneur van Jamaica, werd op drie december 1957 overgevlogen naar het eiland en nam daar Hardings taak over. Deze keuze was volgens Grivas behoorlijk ongelukkig. Terwijl hij voor Harding aanvankelijk nog het nodige respect kon opbrengen, had hij al van in het begin geen hoge dunk van Foot. Al van vooraleer deze aan de slag ging op Cyprus, was de Generaal van mening dat met hem toch geen oplossing zou bereikt worden. De eerste woorden die hij dan ook in zijn memoires neerschrijft over de nieuwe Gouverneur zijn de volgende:

“From the outset of our conflict I lacked respect for Foot and regarded the self-created aura of „liberalism‟ surrounding him with distaste: I was sure it was fraudulent. Very little foresight was needed to guess what was coming when, even before arriving at his new post, he declared publicly his hatred of „violence, and the fear of violence‟.”308

Met andere woorden gaat Grivas er al meteen van uit dat het op niks zal uitdraaien met Foot en dat deze, net als Harding, zal vervallen in een klopjacht op EOKA en in teistering van de bevolking. Hoe dan ook stemt Grivas in met Foots verzoek om hem enkele dagen te geven om de situatie onder de loep te nemen en dus bijgevolg een tijdje de wapens neer te leggen, aangezien de Generaal niet wil dat er zou worden gezegd dat EOKA een oplossing in de weg staat. 309 Al snel wordt voor Grivas duidelijk dat hij gelijk zal krijgen en dat Foot al even onoprecht is als Harding. Hij zoekt namelijk, net als zijn voorganger, zijn heil in het voor zijn kar spannen van de Turks-Cyprioten310 en het instellen van een avondklok311. Het vertrouwen tussen beiden raakt volledig zoek, wanneer Foot Grivas probeert te overhalen tot een geheime ontmoeting. Hij vraagt hierbij dat Grivas dit verzoek voor zichzelf houdt. Maar wanneer de Generaal weigert op zijn vraag in te gaan, maakt hij zelf zijn aanbod openbaar, volgens Grivas om volgende reden:

“ Since he wished to appear in the public eye as a daring and determined man, willing to take any risk to bring peace to the island, he revealed the story of his letter to the British Press !”312

308 Grivas (1965: 129) 309 Grivas (1965: 129) 310 Grivas (1965: 132) 311 Grivas (1965: 159) 312 Grivas (1965: 141)

82 Grivas heeft zich, met andere woorden, van bij het begin al argwanend opgesteld tegenover deze nieuwe Gouverneur en blijft ook bij zijn besluit deze te wantrouwen :

“ I continue to believe that the Governor is a cunning and dangerous diplomat who is trying to win the people over and estrange them from EOKA.”313

313 Grivas (1965: 131)

83 Conclusie

Samenvattend en besluitend kan gesteld worden dat Grivas enerzijds bevestigt in zijn memoires wat verscheidene andere auteurs, vaak negatief, over hem gezegd hebben, maar zich hier anderzijds ook tegen verdedigt. De aanmerkingen op Grivas‟ daden en werkwijze, die door mij beschreven werden in het subhoofdstuk “Typerende opmerkingen”, worden door de Generaal dus enigszins bekrachtigd, maar tevens ook weerlegd door wat hierboven besproken werd in de onderdelen “Het verloop van de strijd” en “Grivas‟ visie op de Turks- Cyprioten”. Daarnaast komt ook uit het beeld dat Grivas van zichzelf schetst314 in zijn memoires, min of meer het beeld naar voor dat we reeds tegenkwamen bij Dudley Barker en de andere bovengenoemde auteurs315. Daaraan kan nog toegevoegd worden dat Grivas werkelijk een éénzaat was, die leefde in zijn eigen wereldje en met de nodige paranoia en met oogkleppen op handelde. Typerend hiervoor is vooral dat hij iedereen wantrouwt. Zo geeft hij Harding en Foot nooit een echte kans om zich te bewijzen, maar verwacht hij reeds van bij hun aantreden dat ze het zullen verpesten. Maar ook dat hij zich door iedereen tegengewerkt voelt, is hier een voorbeeld van. Hij beticht de Aartsbisschop, die tenslotte mede de aanzetter is geweest van de strijd, ervan hem in de weg te staan, maar ook van de Griekse regering moet hij, zo zegt hij, niet veel verwachten, integendeel! Doordat hij dus op die manier alle hulp uitsluit en zich door iedereen bedrogen en geboycot voelt, komt ook alle verantwoordelijkheid voor de door-EOKA- gestelde daden volledig bij hem te liggen. Het is net door Makarios en de Griekse regering als zijn tegenwerkers te bestempelen, dat hij hen vrijspreekt van betrokkenheid bij de door hem geplande aanslagen.

We kunnen, met andere woorden, stellen dat uit „De memoires‟ toch min of meer het zelfde beeld van Grivas naar voor komt als dat, wat afgeleid kan worden uit de werken van de auteurs die in het voorgaande hoofdstuk besproken werden316. Met af en toe een uitzondering, ondersteunt Grivas wat er over hem gezegd wordt en bekent hij, vaak met trots, zijn schuld.

Tot slot zou ik hierbij graag nog een belangrijke opmerking maken. Alle beschuldigingen, die de Generaal in de schoot geworpen worden, bijvoorbeeld zijn wreedaardigheid en zijn zonderlinge karakter, mogen dan misschien wel terecht zijn, maar zijn toch niet zo abnormaal voor een man die zichzelf in oorlogstoestand beschouwt:

314 Cfr. supra: “Typering van zichzelf” 315 Cfr. supra: “Typerende opmerkingen” 316 Cfr. supra: “Typerende opmerkingen”

84 “ I was fighting a war in Cyprus against the British, and if they did not recognise the fact from the start they were forced to at the end.”317

Had Grivas in de jaren zestig de overwinning behaald, kraaide er nu vast geen haan naar de methodes die door hem gehanteerd werden. In oorlog wordt namelijk een bepaalde onverschrokkenheid getolereerd. Daarnaast is het, in dit opzicht, ook allerminst vreemd dat de Generaal dacht God aan zijn kant te hebben. Meent namelijk niet iedereen, die zich in oorlogstoestand bevindt, dat hij de steun van de almachtige geniet?318 Het gedrag dat door Grivas dus vertoond wordt, hoe zonderling ook, is concluderend dat van een guerrillero, die in het heetst van de strijd voor niets terugdeinst.319

317 Grivas (1965: 43) 318 Zie bijvoorbeeld ook de slogan van de Duitsers in WOII : “Gott mit uns” 319 Inzichten verkregen na een gesprek met Prof. Dr. Gunnar De Boel

85 Lawrence Durrell versus Generaal Georgios Grivas: een vergelijking

In al wat voorafging hebben we kennis gemaakt met twee zeer uiteenlopende visies op de kwestie Cyprus, meer bepaald op de beginjaren van de strijd. Beide visies behoren toe aan twee mannen, die de woelige jaren vijftig van dichtbij hebben meegemaakt en beiden gieten ook hun ervaringen en standpunten in een gelijkaardig verhalend werk, dat niet louter een politieke boodschap of een relaas van de feiten wil overbrengen, zoals het geval is bij de meeste werken omtrent deze thematiek. Het grote verschil tussen beide auteurs is echter hun nationaliteit: Lawrence Durrell is een Brit en Generaal Grivas een Grieks- Cyprioot. Hoewel eerstgenoemde wil laten uitschijnen dat hij geenszins het Britse standpunt zal verdedigen, maar eerder met de Cyprioten sympathiseert, blijkt toch, bij een grondiger lezing, dat Durrell wel degelijk zijn landgenoten gelijk geeft en hun standpunt min of meer verdedigt. Dat Grivas het Grieks- Cypriotische standpunt verdedigt, in zijn meest extreme vorm, verbaast natuurlijk niemand. Tot slot moet ook nog opgemerkt worden dat Grivas‟ memoires de strijd langer behandelen dan Durrells „Bitter Lemons‟. Deze laatste verliet namelijk het eiland reeds in 1956, toen de strijd nog maar goed op gang begon te komen, terwijl Grivas bleef totdat er een akkoord werd bereikt in 1960. Het is hierdoor dan ook niet uit te sluiten dat, had Durrell langer op Cyprus vertoefd, zijn mening dan ook wat anders was geweest. Hoe dan ook kunnen we grote verschillen ontdekken in de meningen van beide participanten.

Vooreerst wil ik benadrukken dat de strijd, die door EOKA, met Grivas op kop, werd gevoerd, door de twee partijen anders wordt benaderd. Durrell heeft het steeds, zoals supra reeds aangetoond, over terrorisme en Grivas vermijdt dat woord juist ten allen tijde en opteert voor woorden als „vrijheidsstrijd‟ en „bevrijdingscomité‟. Hoewel dit misschien een detail lijkt, is het toch karakteristiek voor de mening van beiden en geeft het aan tot welk kamp ze behoren.

Een ander zeer belangrijk verschil tussen beide auteurs, is hun visie op het Grieks-Cypriotische volk. Durrell is van mening dat de meerderheid van de bevolking helemaal niet zo tuk is op EOKA en haar methoden niet eens goedkeurt, laat staan steunt, maar dat de strijd eerder een zaak is van makkelijk te beïnvloeden jongelingen. Grivas daarentegen zegt net het omgekeerde. Volgens hem staat elke Grieks-Cyprioot volledig achter EOKA en is iedereen bereid om zijn leven te geven voor het hogere doel: enosis. Dit illustreert hij in

86 zijn memoires met menig voorbeeld over families, die zelfs hun zoon verstoten, wanneer hij blijkt een verrader aan de organisatie te zijn. Een mogelijke oorzaak voor dit meningsverschil zou kunnen zijn dat Durrell reeds in 1956 Cyprus verlaten heeft. Grivas zelf merkt in zijn werk op dat hij aanvankelijk op zeer veel scepticisme stootte bij de Grieks-Cyprioten en dat hij het als een zware klus beschouwde de publieke opinie voor zich te winnen. Hier valt dan wel weer tegen in te brengen dat Grivas al snel spreekt over demonstraties en over volgelingen die voor hem in de bres willen springen.

Waar echter niks tegen in te brengen valt, is volgend meningsverschil. Durrell, die oorspronkelijk net naar Cyprus verhuisde, omdat hij meende daar van de typisch mediterrane rustige atmosfeer te zullen kunnen genieten, ontdekt al snel dat Cyprus helemaal niet gelijkt op vasteland Griekenland. Integendeel! Niet alleen bemerkt hij van bij zijn aankomst op het eiland de vele Britse elementen in het landschap, maar daarenboven wijst hij er meer dan eens op dat hij twijfelt aan het typisch Griekse karakter van de Cyprioten. In plaats van mediterraan, zou Cyprus beter oosters of levantijns genoemd worden. Daar staat de mening van Grivas tegenover, die Cyprus als op en top Grieks beschouwt en die net daarom zo teleurgesteld is over het London-Zürich akkoord. Hierdoor worden de Cyprioten niet herenigd met het land waar ze bij horen.320

Concluderend hebben we hier dus te maken met twee zeer uiteenlopende opinies. De twee auteurs vertegenwoordigen, met andere woorden, op microniveau, de meningen van de twee belangrijkste kampen tijdens de jaren vijftig. Durrell kunnen we de woordvoerder van de Britten noemen, hoewel hij dit standpunt poogt te verbloemen, en Grivas draagt, zeer expliciet, het gedachtegoed van de Grieks-Cyprioten uit, hoewel in zijn geval misschien beter gezegd wordt dat hij dat gedachtegoed heeft gevormd. Deze twee werken, geschreven vanuit het perspectief van twee belangrijke participanten, werpen tevens een volledig ander licht op „de kwestie Cyprus‟en leren ons iets meer over de dieperliggende kern van enerzijds het Britse en anderzijds het Grieks-Cypriotische standpunt.

Voor de duidelijkheid plaats ik hier nog even kort hun verschillende ideologieën naast elkaar en bespreek ik welke invloed deze zienswijzen hebben op de aard en oplossing van het probleem. Wanneer we ten eerste Durrells redenering uitwerken dat Cyprus eerder oosters is dan Grieks en dit vooral omdat de banden met Griekenland al lang doorbroken waren door de lange periode van vreemde overheersing, en dan vooral door de Ottomaanse bezetting, komt dit tenslotte neer op het volgende.

320 Grivas (1965: 16 en 203)

87 Doordat de Grieks-Cyprioten qua mentaliteit zo begonnen te verschillen van de Grieken op het vasteland is het dan ook absurd dat ze nu aanspraak maken op eenmaking, met een land, waarvan ze al eeuwen gescheiden waren. Aangezien de Britten als laatste het gezag over het eiland voerden, zijn zij dan ook de rechtmatige eigenaars. We zouden hierbij misschien zelfs kunnen stellen dat de band tussen de Grieks-Cyprioten en Griekenland niet echt sterker is dan die met het Verenigd Koninkrijk. Buiten de taal en hun eeuwenoude roots, hebben ze nu eenmaal niet veel meer gemeen met Athene. De Cypruskwestie lijkt in deze optiek dus behoorlijk nutteloos, wanneer deze aanspraak niet meer geldt. En zo bekeken ook de Britten de hele problematiek, toen die zich begon te ontwikkelen in de jaren vijftig. Ze slaagden er niet in de samenhorigheid tussen Cyprus en Griekenland te zien en vonden het dan ook absurd om, enkel en alleen omdat de Grieks-Cyprioten het vroegen, hun kolonie af te staan aan Griekenland. Durrells opmerking over de aard van het Cypriotische volk, werpt met andere woorden een heel nieuw licht op de handels-en denkwijze van de Britten, die al eerder enkele van de Griekse eilanden waarover zij het bewind voerden, terugschonken aan het moederland. Voor de Britten lag het met Cyprus anders, want dit eiland was volgens hen helemaal niet langer Grieks qua mentaliteit.

De tegenpool hiervan is uiteraard Grivas, die nu net beroep doet op precies deze twee verbindende criteria en die er rotsvast van overtuigd is dat de Grieks- Cyprioten in hun hart, ondanks de vele vreemde overheersingen, op en top Grieks zijn gebleven. Voor hem is de hereniging met het moederland dus maar een vanzelfsprekende rechtzetting van die lange periode van scheiding. Grivas houdt dan ook geenszins rekening met de belangen van de Turks-Cyprioten, niet zozeer omdat hij op hen gemunt heeft en hen als uitschot beschouwt, maar eerder omdat hij gewoonweg hun mening als irrelevant beschouwt. Voor hem zijn de Turks-Cyprioten een bevolkingsgroep die pas later op het eiland is gekomen en die dus niet als dé inwoners moeten worden beschouwd. Dat is ook de reden waarom hij in zijn memoires niet echt fulmineert tegen de Turken. Hij ziet ze namelijk niet als een obstakel, want zijn enige zorg op dat moment is de Britten buiten krijgen. Voor hem is de Cypruskwestie dus in feite slechts een probleem van dekolonisatie. En zo zagen ook de rest van de Grieks-Cyprioten het. Zij voelden zich op en top Grieks en meenden dat zij onrecht aangedaan werden door nog langer van het moedeland, waarbij zij hoorden, gescheiden te blijven. Vandaar ook hun hevige inzet en strijdlust. Het was net omdat zij hen zo sterk verbonden voelden met Griekenland dat zij bereid waren tot het uiterste te gaan, als een kind gescheiden van zijn moeder.

Voor de volledigheid wil ik hier ook nog de resterende perspectieven op het conclict, behandelen.

88 Ten eerste rest ons nog de Turks-Cypriotische optiek. Deze groep vindt dat ze met hun dertig procent toch een aanzienlijk deel van de bevolking uitmaken en wil na zo lang zelf over het eiland te hebben geheerst, ten tijde van de Ottomaanse overheersing, zeker niet onder de macht van Griekenland komen. Zij redeneren als volgt: als de Britten al zouden vertrekken, komt het eiland opnieuw toe aan zij die het daarvoor bezaten. De aanspraak van de Grieks- Cyprioten op enosis is voor hen dus geheel absurd en onterecht.

Tot slot kunnen we hier nog even de mening van de meeste neutrale bronnen, namelijk Visser en Mirbagheri, naast plaatsen. Hoewel zij voorbijgaan aan de vraag aan wie het eiland nu eigenlijk toekomt, maar gewoon alle meningen naast elkaar plaatsen, leggen zij er vooral de nadruk op dat de grootste oorzaak van het conflict het strategisch belang van het eiland is. Niemand zegt dit met zoveel woorden, maar in feite wil geen enkele belanghebbende partij de macht over deze toegangspoort tot het Midden-Oosten verliezen. En dit is, volgens hen, net de kern van het probleem.

Deze vier zeer verschillende invalshoeken, waarvan Durrell en Grivas er twee vertolken, illustreren voor ons waarom het probleem tot op vandaag niet is opgelost.

89 Slotbeschouwing

Ik heb het in dit werk vooral gehad over de beginjaren van de netelige Cypruskwestie en heb deze periode bekeken door de ogen van toenmalige participanten. Hiermee wou ik vooral aantonen dat er zelfs over dergelijke korte tijdspanne (1955 tot 1960), waarin de strijd zich aan het ontwikkelen was, de meest uiteenlopende verhalen de ronde doen. Durrell en Grivas werpen, hoewel ze dezelfde gebeurtenissen beschrijven, een volledig ander daglicht op de feiten en dit zijn nog maar twee auteurs van de honderden. We kunnen dan ook stellen dat de „kwestie Cyprus‟ reeds van in het begin een complex, ontransparant probleem was en dit vooral door de vele verschillende belangengroepen die aanspraak maakten op het eiland. In de loop der jaren is het conflict er dan ook niet simpeler op geworden en ook nu nog zijn de onderhandelingen tussen Grieks- en Turks- Cyprioten volop aan de gang. Maar hoop is er zeker! Dat bleek des te meer toen de Grieks-Cyprioten op vierentwintig februari 2008 de communist Dimitris Christofias tot nieuwe president verkozen. Deze politicus had als voornaamste programmapunt de hernieuwde poging tot toenadering en deze belofte heeft hij waargemaakt. Na onderhandeling met Mehmet Ali Talat, leider van de Turks-Cyprioten, werd besloten om in Nikosia‟s drukste winkelstraat, de Ledrastraat opnieuw een doorgangspost te openen.321 Over de grond van de zaak zijn beide partijen het echter nog oneens, maar het is toch alweer een stap in de goeie richting.

321 Hierbij moet wel opgemerkt worden, dat de doortocht naar het andere deel van het eiland enkel mogelijk is voor de Grieks-Cyprioten. Dezen lieten de doorgang op drie april dan ook weer voor twee uur sluiten, nadat Turks-Cypriotische politieagenten er hadden gepatrouilleerd.

90 Appendix: Achtergrond en ideologische situering van de verschillende auteurs, aangehaald in het subhoofdstuk ‘Typerende opmerkingen’.

Barker: Dudley Barker is een journalist, novellist en biograaf van Britse afkomst. Uit zijn Grivasbiografie blijkt, hoewel niet altijd even duidelijk, dat hij schrijft vanuit een Brits standpunt.

Foley: Charles Foley is een Brits journalist die op Cyprus een krant oprichtte: de „Times of Cyprus‟. Hij maakte de woelige jaren vijftig van dichtbij mee op het eiland en beschreef vooral het dagelijks leven van toen in zijn werk „Island in revolt‟.

Hitchens: Christopher Hitchens is een auteur van Brits-Amerikaanse afkomst en houdt de politiek nauw in de gaten. In het begin van zijn carrière als journalist bracht hij enige tijd door op Cyprus als buitenlands correspondent. Hoewel Hitchens niet echt partij kiest voor de Grieks- of Turks- Cyprioten, wijt hij het huidige probleem van de scheiding vooral aan de staatsgreep door Nikos Sampson en de junta, die als gevolg had dat Turkije binnenviel op het eiland.

Mirbagheri: Farid Mirbagheri is van Iranese afkomst en studeerde in het Verenigd Koninkrijk. Hij doceert het vak „Internationale relaties‟ aan Intercollege in Nikosia. Daarnaast is hij ook directeur van onderzoek in het „World Center for Dialogue‟ in Nikosia. Hij vormt een neutrale bron, die vooral de nadruk legt op de onderhandelingen en de rol van de VN.

Necatigil: Zaim M. Necatigil was tot voorkort advocaat en generaal van de TRNC. Uit zijn werk blijkt duidelijk dat hij de Turks Cypriotische mening vertegenwoordigt.

Salih: Dr. H. Ibrahim Salih werd geboren in Kyrenia (Turks Cyprus), maar verwierf in 1969 het Amerikaanse burgerschap. Hij is professor „Politieke wetenschappen‟ aan Texas Wesleyan University in de VS. Salih probeert objectief te blijven, maar verdedigt toch vooral de Turks Cyprioten.

Scherer: John L. Scherer is een Amerikaans historicus die gelooft dat Turkije al sinds eind 1950 plande om Noord-Cyprus te controleren. Hij meent dat Ankara het geweld tussen de twee gemeenschappen uitlokte om de invasie van 1974 te kunnen rechtvaardigen.

91 Tamkoc: Metin Tamkoc was professor „Internationale wet en relaties‟ aan Texas Tech University en overleed in 2004. Hij was van Turkse afkomst en poogde om de TRNC als legale staat te verdedigen.

Visser: C.J. Visser schrijft voor het Nederlands Instituut voor Vredesvraagstukken. Zijn werk is behoorlijk objectief en geeft een duidelijk overzicht van de gebeurtenissen.

92 Bibliografie

1.Boeken

Anastasiou, H., The Broken Olive Branch. Bloomington 2006 Attalides, M.A., Cyprus Reviewed. Nicosia 1977 Barker, D., Grivas, Portrait of a Terrorist. London 1959 Blondy, A., Geschiedenis van Cyprus. S-Hertogenbosch 1998 Detrez, R., Cultuurkunde van Griekenland. Gent 2005 Drevet, J-F., Chypre en Europe. Paris 2000 Durrell, L., Bitter Lemons of Cyprus. London 2000 Durrell, L. – Miller, H., A Private Correspondence. London 1963 Foley, C., Island in Revolt. London 1962 Foley, C. (ed.), The Memoirs of General Grivas. New York 1965 Hadjipaschalis, E., Η Κύπρος ήηαν πάνηα Εσρώπη. Nicosia 2006 Hitchens, C., Hostage to History. New York 1989 Hunt, D. (ed.), Footprints in Cyprus. London 1990 Klok, K. – Timonidou, S. (ed.), Cyprus, Kypros, Kibris. Wij wonen in een taal. Brugge 2004 Mirbagheri, F., Cyprus and International Peacemaking. London 1998 Necatigil, Z.M., The Cyprus Question and the Turkish Position in International Law. New York 1993 Salih, H.I., Cyprus: Ethnic Political Counterpoints. Maryland 2004 Scherer, J.L., Blocking the Sun. The Cyprus Conflict. Minneapolis 1997 Stefanidis, I.D., Isle of Discord. London 1999 Tamkoc, M., The Turkish Cypriot State- the Embodiment of the Right of Self- determination. London 1988 Theodoropoulos, V., Οι Τούρκοι και εμείς. Athene 1988 Tzermias, P., Neugriechische Geschichte. Eine Einführüng. Tübingen 1986 Visser, C.J., Cyprus. Anatomie van de tweedracht. Den Haag 1972 Vournas, T., Ιζηορία ηης νεώηερης και ζύγτρονης Ελλάδας. 1967-1974 τούνηα, θάκελος Κύπροσ. Athene 1997 Woodhouse, C.M., Modern Greece – A Short History. London 1977

2.Artikels

Christou, M., A Double Imagination: Memory and Education in Cyprus, JMGS 24(2) (2006), 285-306 McCaskill, C.W., Cyprus Twenty-Five Years later: An American Diplomat looks back, JMGS 9(1) (1991), 23-41 Pollis, A., The Missing of Cyprus- A Distinctive Case, JMGS 9(1) (1991), 43-62

93 Stefanidis, I.D., The Cyprus Question, 1949-1952: Brittish Attitude, American Reactions and Greek Dilemmas, BMGS 15 (1991), 212- 267 Wees, N. van, The September Incidents, Pharos 5 (1997), 15-25

3.E-bronnen http://en.wikipedia.org/wiki/Annan_Plan_for_Cyprus http://en.wikipedia.org/wiki/Christopher_Hitchens http://nl.wikipedia.org/wiki/Cyprus http://en.wikipedia.org/wiki/Evangelos_Averoff http://en.wikipedia.org/wiki/Georgios_Grivas http://nl.wikipedia.org/wiki/Kofi_Annan http://en.wikipedia.org/wiki/Lawrence_Durrell http://en.wikipedia.org/wiki/Otto_Skorzeny http://nl.wikipedia.org/wiki/slag_bij_Thermopylae http://www.skopos.be/GrMuziek/Achtergrond/Cyprus/cyprus_kwestie.html http://www.skopos.be/GrMuziek/Achtergrond/Geschiedenis/geschiedenis- smyrna.html http://www.standaard.be/Archief/Zoek/index.aspx?trefwoord=cyprus&wanneer =3&wat=0&waar=1&sektie=ALL&intro=1 http://www.thefiringline.com/HCI/molon_labe.htm http://www.time.com/time/magazine/article/0,9171,867492,00.html

4.Infobundel Ambassade Cyprus in België

Association Internationale pour la Protection des Droits de l‟Homme à Chypre, Violations des droits de l’homme pas la Turquie à Chypre. Nicosia 1999 Federation Mondiale des Chypriotes D‟ Outre-Mer, - Chypre, la question politique. - Chypre, la colonisation. - Chypre, les questions humanitaires. - Les Chypriotes grecs et turcs exigent la réunification de l’île et la fin de l’occupation. Nicosia 2002 Press and Information Office, Republic of Cyprus, The Cyprus Refugee Problem, Humanitarian Aspects. Nicosia 1989 Press and Information Office, Republic of Cyprus, The Cyprus Question. Nicosia

94