NEGENENTACHTIGSTE

JAARBOEK

VAN HET GENOOTSCHAP Amstelodamum

AMSTERDAM 1997 Vormgeving: Aljc Olthof(t) C5 1 Iarry N. Sierman Productie: Drukkerij Nauta H v, Zutphen

A B N .k hl R 0 is sponsor van Genootschap Amstelodamum

. .._. --- --._-.--- NEGENENTACHTIGSTE

JAARBOEK

AMSTELODAMUM INHOUD

6 GENO OTSCHAP AMSTELODAMUM: bestuur,adrcssen

7 Zevenennegentigste Jaarverslag, lopende over het jaar 1996

9 Verslag van de penningmeester over het zevenennegentigste boekjaar

11 M.HELL ‘Kennen, respecteren ende gehoorsamen’. Amsterdamse schouten en hun ambt

43 c.LESGER Migranten in in de achttiende eeuw. Residentiële spreiding en positie in de samenleaing

69 D.EEKEN Het kantoorgebouw van verzekeringsmaatschappij de ‘Utrecht’ aan het

9’ I.MATTHEY Een standbeeld voor Sweelinck

122 I..SCHOEWERT De ontstaansgeschiedenis van de IJ-tunnel

‘47 G.YAi\'THULL De Jan Roodenpoortstorcn herbouwd?

161 KRONIEK VAN AMSTERDAM OVER 1996 samengesteld door Margriet de Roever

Jaarboek Xc,, Am.~telodamum [r997] GENOOTSCHAP AMSTELODAMUM

BESCHERMHEER MR.S.PATIJN hur~emeestrrvan Amsterdirm

BESTCUR PROF.DR.W.H.VROObl F.H.AMENDE voorzitter pennqyeestrr gekozen I 6 maart 197X Qredend ,999 gekozen 26 nmrt I 979 - afiredend I 997 PROF.DR.W.F.HEINEMEIJER MR.J.H.VAN DEN HOEK OSTENDE tweede voorzztter gekozen zz,/èbruari 1963 - gfiredend I 999 gekozen3ooktoher 1970 -~firedendzooo MEVR.DRS.R.E.KISTEMAKER PROF.DR.P.H.M.GERVER gekozen j aprtl I 9X6 - ufiredend I 998 hlEVR.DR.W.CHR.PIETERSE gekozen 26 smart 198X -~~/iuedendzooo gekozen 26 maart 199~ - ajiredend I 997 MR.M.G.B.EVERS DRS.G.V.4N DER PLAS tmrrde secretarts gekozen5 uprzl~9Hh-rrfttrrd~nd~99X

ADRESSEÌi REDACTIE Genootschap Amstelodamum E.O.G.Haitsma Mulier Voorzitter: prof. dr. W H. Vroom J.H.van den Hoek Ostcndc 596, tor7 EP Amsterdam, G. van der Plas, voorzitter telefoon 62 60 644 H. Vreeken Secretaris: prof. mr. P. H. M. Gerver, M. Wagenaar Gerrit van der Veenstraat 81 E.L.Wouthuysen, beeldredactie ro77 DT Amsterdam, telefoon 67 96 340 Penningmeester, ledenadministratieen EINDREDACTIE verkoop uitgaven: E H.Amende, J.H. Giskes 59, ~o~R~,Amsterdam, M.B. de Roever telefoon 62 34080 REDACTIESECRETARIAAT CONTRIBUTIE p.a. Gemeentearchief, Amsteldijk 67, Contributie leden minmum f .y.y. postbus 51 r4o, 1007 EC Amsterdam, PosthunkrekeninRj239, t.n.v. telefoon 57 20 *oz het Genootschap~mstel~domunl

6 $mrboek 89,.4mstelodumum [1995] Zevenennegentigste jaarverslag van het Genootschap Amstelodamum

OVERIIET JAAR 1996 EN UITGEBRACHT OP DE ALGEMENE LEDENVERGADERING VAN IZMAART 1997

P 26 NOVE~MBER 1996 overleedmej.dr.I.H.vanEeghen,erelidvanhetGenoot- 0 schap en sedert 6 juli 1946 lid van het bestuur. Haar verdiensten voor het Genoot- schap zijn door de voorzitter bij haar uitvaart op 30 november op de Nieuwe Oosterbe- graafplaats uitvoerig gememoreerd. De toen gesproken woorden zijn opgenomen in het Maandblad 84-1 (januariifebruari 1997, p. 1-3).

H ET JA A R I 9 9 6 stond in het teken van de voorbereiding van een aantal grote verande- ringen die de toekomst van Amsterdam zullen bepalen: de afronding van de plannen voor IJburg, de plaats waar bij doorgaanenige tienduizenden Amsterdammers hun woonplaats zullen vinden, de Noord-Zuidlijn, met de aanleg w-aarvan de Gemeente de groeiende ver- voersproblematiek v,erwacht te kunnen opvangen, maar die daarentegen zeer gevoelige delen van de binnenstad wellicht bedreigt, en de Zuidas, het tussen R .4 I en Schinkel ge- plande megakantorencentrum, van At-kwaliteit, waar vele duizenden zullen komen te werken, met alle moeilijkheden van aan- en afvoer en vele andere vraagstukken van infra- structuur. Het Genootschap heeft zich over de al of niet wenselijkheid van die projecten niet uitgesproken, omdat hierover naar het gevoelen van het bestuur geen eenstemmig- heid onder de leden bestaat. Wel zal het bestuur discussie uitlokken: een gedachtewisse- ling die op de voor het Genootschap gebruikelijke wetenschappelijk onderbouwde wijze zal dienen te geschieden. Op 12 maart 1997 heeft de eerste bijeenkomst, over de IJburg- plannen, plaatsgevonden. Het Genootschap heeft op de hoorzitting van 25 november 1996 bezw-aren naar voren gebracht omtrent plannen van de Gemeente voor oprichting van twee gebouwen op het terrein van voormalig café-restaurant ‘Het Kalfje’ aan de Amsteldijk, hoek Kalfjeslaan. Op 3 I januari 1996 heeft de voorzitter het eerste exemplaar van het onder auspicien van het Genootschap uitgegeven boek Het kasteel van Amstel aan wethouder mevrouw dr. G. ter Horst aangeboden. Het boek, dat een weerspiegeling is van de in 1994 gehouden novemberlezingen, werd door de Stadsdrukkerij uitgegeven.

HET M h A N D B L A D was ook dit jaar een onderwerp van grote zorg voor het bestuur. Niet zozeer vanwege de presentatie die alom werd geroemd en waarvan de grafische kwaliteit na het overlijden van de heer Alje Olthof door de heer Harry Sierman wordt bewaakt, maar meer vanwege de hoge kosten aan het zo mooie blad verbonden. In de loop van het jaar konden de kosten van het Maandblad zodanig worden teruggedrongen, dat het finan- cieel vooralsnog mogelijk blijkt zonder contributieverhoging de kwaliteit te handhaven. De productie van het Maandblad - en ook die van het Jaarboek - wordt thans verzorgd door drukkerij Nauta te Zutphen. De redactie is uitgebreid met de heer J. H. Giskes.

Jzaarhoek Xy,Am.~telodumum [1997] 7 Het Jaarboek 1996 kon helaas niet meer in het kalenderjaar zelf verschijnen. Het bevat naast de gebruikelijke verslagenen dc kroniek van Amsterdam bijdragen van dr. C. 1.. Ver- kerk, Mare Hamelecrs cn Erik Schmitz, Johan Bos, J. van der Kooij, dr. Thomas H. von der Dunk en dr. A.Looyenga. In het jaar zooo zal het Genootschap honderd jaar bestaan. Er worden thans voorberei- dingen getroffen om ter gelegenheid van dit jubileum te komen tot een gedenkboek.

DE JAARVERGADERING vond plaats op 23 maart 1996 in dc voormalige Gerardus Ma- jcllakerk, thans dc vestiging van het Internationaal Informaticccntrum en Archiefvoor de Vrouwenbeweging. MevTrouw A. Mccvis, archivaris van het Instituut, gafna het huishou- delijk gedeelte van de vergadering een inleiding, gevolgd door een rondgang door de bi- bliotheek en langs archivalia. Een v,crslag van de vergadering staat opgenomen in het Maandblad 83-5 (septemberioktobcr 1996, p. 1.38). De voorjaarsexcursie stond in het tckcn van het veertigjarig bestaan van de Amster- damsc Maatschappij tot Stadsherstel N.V. Met een rondvaartboot vocrcn dc deelne- mende leden onder leiding van mr. W, M. N. Eggenkamp, directeur van Stadsherstel, langs verschillende door de jubilerendc instelling gerestaureerde panden. Met deze bij- zondere excursie heeft het Genootschap nog eens het belang van Stadshcrstcl voor Am- sterdam mogen benadrukken. De najaarsexcursie op 30 november I 996 had het bankgebouw van K. P. C. de Bazel aan de Vijzelstraat ten doel, gevolgd door een rondleiding door de ambtswoning van de bur- gemeester. In de bank werd het gezelschap, dat groter was dan ooit, gcinformeerd door de aan de A B N AMR o Bank verbonden huishistoricus, drs. T de Graaf. In dc ambtswo- ning waren mevrouw- A. E. Patijn-Stroink en mevrouw J. C. Polak-van ‘t Kruys de gast- vrouwen. Het bestuur vcrgadcrde achtmaal. Zijn samenstelling veranderde niet. In demaand november 1996 organiseerde het Genootschap de traditionele scriclunch- lezingen, onder het motto ‘Toen Amsterdam nieuw w-as’. Sprekers waren de heren Kees Fens, Jan Donkers, dr. Richard Stolzenberg en Ton Hcijdra en Max Popma. De lcdcn waren voorts in de gelegenheid een bezoek te brengen aan het Gemeentearchief, naar de tentoonstelling ‘De sprong over het IJ, visionairc ontwerpen van Jan Galman (1807- 1891)‘, met een inleiding door drs. Guido Hoogcwoud. Op de Open Monumcntcndagen, gehouden op 14 en rj scptcmber 1996, gaf het Ge- nootschap acte de présence met een informatiestand in de Oude Kerk. De voorzitters van de historische vcrcnigingen kwamen acht keer bijeen. Binnen dit voorzittersoverleg worden tal van gemeenschappclijkc zaken, de stad betreffende, be- sproken Het Genootschap was vertegenwoordigd in de Raad van Advies vran de Stichting ‘De Oude Kerk’ door prof. dr. W. H. Vroom, dit het Genootschap eveneens vertegenwoor- digdc in het bestuur van het Persmuseum. Mr. J. H. van den Hoek Ostende had namens het Genootschap zitting in het bestuur van de Stichting ‘Krijtmolen d’Admirac1’. De heer Gerard Prins was ook dit jaar weer lid van de Commissie Wlstandstoezicht.

Het aantal leden bedroeg ultimo 1996 I 177. MR.P.H.M.GERVER.JeCYetuYis Verslag van de penningmeester over het zevenennegentigste boekjaar

MDAT HET JAARBOEK dooromstandighedenin 1996nognietisverschencn,moet 0 voor de kosten van het jaarboek worden uitgegaan van een geschat bedrag. Dc schat- ting vanJ‘3o.ooo is gebaseerd op de offerte v’an de drukker en een schatting van de vcr- zendkosten. In def3o.ooo is bovendien.fz.000 opgenomen voor de kosten van de aanpas- sing van de vormgeving van het Jaarboek aan de vormgev,ing van het Maandblad. De J‘600,55 kosten boven de/‘3o.ooo zijn de welbekende uitgaven voor foto’s. Het verschil tussen de inkomsten en de uitgaven bcdraagtJ‘,+.73o,so. Door dit positieve resultaat en een positiefkoersverschil steeg het vermogen vanJ‘96.o67,$i naarf‘Ioo.958,06. De kascommissie heeft de stukken gecontroleerd en in orde bevonden. Evenals in vorige jaren is een uitbreiding van het ledental noodzakelijk om een gezonde financiering mogelijk te maken. Voor de extra steun van leden die meer dan dc minimumcontributie van f 55 ovcrma- ken, dit jaarJ‘8.163,36, en voor het legaat vanfr .ooo is het bestuur zeer erkentelijk.

F. H. .4 M EN o E, penningmeester

9 BALANS PER 3 I DECEMBER 1996

Bezrttzngen Srhulden Effecten Nog te betalen 40.442>3# Bank Vooruit ontvangen contributies 44wo Inventaris Vooruit ontvangen gift 395300 Nog te ontvangen Saldo 100.958,06 Voorraad publicaties

Totaal

VERLIES- EN WINSTREKENING OVER 1996

Inkomsten urtp”en Contributie 6 1.947~0 Jaarboek 30.600,jj Giften X.163,35 Maandblad 42.098,24 Rente 6.573~ Ledenadminstratie 1.37.92 Legaat 1.000,00 Ledenwerving 0,oo Excursies 1.97 1 ,oo Jaarvergadering 1 jZ,IZ Publicaties 2.223135 Bankkosten 14>69 Advertenties Maandblad 2.400,oo Postzcgels/diwrsen 927>66 Postzegcls!diversen 0,oo Representatie 996~4 Saldo verlies 0,oo Bijdrage Archief 75wo Amsterdam-overleg jOO,OO Lidmaatschappen I 86,oo F.xcursies:novemberlezingcn 1.946,~ Saldo 4.73wJ

Totaal x4.277,72 84.277>72

Vermogen per I-1-1996 96.067178 Saldo 4~730~50

100.798,2X Koersverschil + ‘59,7X

100.958,06 MAARTEN HELL ‘Kennen, respecteren ende gehoorsamen’

AMSTERDAMSE SCHOUTEN EN HUN AMBTT

ET DE BATAAFSE REVOLUTIE van 19 januari 1795 kwameeneindeaandceeu- Mwenoude organisatie van het Amsterdamse stadsbestuur. Onder het nieuwe be- wind werd het ouderwetse schoutambt gesplitst in twee onderdelen: een justitiële tak, met aan het hoofd een procureur, en een politionele tak, waarover de ‘maire’ de leiding kreeg. Procureur en maire ontvingen een flink salaris, zodat zij financieel niet meer afhankelijk waren van de opbrengsten van hun ambt.’ De laatste schout van het Ancien Régime, David Willem Elias, stond na de omwente- ling aanvankelijk bloot aan vervolging en bedreiging. Ondanks de bescherming die de nieuwe procureur Maurits Cornelis van Hall hem bood, werden Elias en zijn huisgenoten tijdens oproeren verschillende malen lastiggevallen. In november 1795 doorzochten drie op wraak beluste cavaleristen zijn huis aan de Keizersgracht (nr.604) en in mei van het volgende jaar kreeg de voormalige hoofdofficier onaangekondigd bezoek van een groep dronken kanonniers. De godsvruchtige Elias dankte de Voorzienigheid dat hij nog in leven was. Een uitweg was er niet, want de autoriteiten weigerden hem de benodigde pa- pieren om de stad te verlaten. Als ambteloos burger sleet hij zijn dagen met liefdadigheid, totdat hij na de Franse tijd glorieus kon terugkeren als burgemeester.’ Zowel het Amsterdamse schoutambt als de schouten zelf zijn in de vaderlandse ge- schiedschrijving onderbelicht gebleven. En dat terwijl hun functie juist zo kenmerkend was voor de uitzonderlijke positie van de stad binnen het gewest Holland. Oorspronkelijk aangesteld als vertegenwoordiger van de graaf, kwam de schout in toenemende mate on- der invloed van de machtige burgemeesters te staan. De Toscaanse troonopvolger Cosimo de’ Medici, die in 1669 ons land bezocht, merkte al op dat de schout officieel voorrang boven burgemeesters had, maar dat dit niet overeenkwam met zijn werkelijke gezag.’ Dit artikel beschrijft de ontwikkeling van het schoutambt, geeft een beeld van de inhoud daarvan en behandelt bijzonderheden betreffende de vierentwintig schouten die tussen 1584 en 1795 in functie waren. (Zie tabel 2.)

SCHOUTEN ENBURGEMEESTERS Hetschoutambtwaseenzwarcendiversetaak.De schout was verantwoordelijk voor de openbare orde en tevens justitieel aanklager, een soort officier van justitie4 Met de substituut-schouten en zijn dienaren zorgde hij voor de opsporing en vervolging van misdadigers. In het bijzijn van twee schepenen verhoorde hij verdachten en liet hij bekentenissen aantekenen in ‘confessieboeken’. Na het onder- zoek legde hij een eis voor een vonnis aan de schepenen voor. Hoewel de schout oorspron- kelijk de voorzitter van de schepenbank was, had hij aan het nemen van de beslissing over het vonnis geen decl. De schepenen trokken zich terug om zich over de eis te beraden en het vonnis werd buiten hem om vastgesteld. De schout was wel verantwoordelijk voor de uitvoer ervan.’

Ams~elodamum [1997] 11 I Toegang tot dc schepenkamer in het stadhuis op de Dam. van een onpartijdigc rechtsgang. Beeldhouwwerk door Uwen dc deur een allcgorischc voorstelling van Vrouwe Artus ~uellinus. Stichting Koninklijk Paleis, Amsterdam. Justitia, herkenbaar aan zwaard en weegschaal, symbool Foto Torn Haartsen. Sinds 1342 stelden schout en schepenen de plaatselijke verordeningen, dc keuren, op en omstreeks diezelfde tijd mochten burgemeesters daarbij assisteren.Vanaf het eindevan de zestiende eeuw werden schout, schepenen en burgemeesters tezamen ‘Mijne Heren van den Gerechte’ genoemd.’ De burgemeesters, eertijds ‘raden’, wisten steeds meer be- stuurlijke bevoegdheden ten koste van de grafelijke officier te verwerven. In 1400 verloor de schout zijn stem in burgemeestersverkiezingen; elf jaar later kwam het recht om poor- ters aan te nemen aan de burgemeesters en, in tegenstelling tot zijn collega’s in Edam, Medemblik, Leiden en Hoorn, had hij geen invloed op de verkiezing van schepenen7 In de Middeleeuwen werden schout en schepenen aangesteld door de graaf van Hol- land of de baljuw van Amstelland als diens vertegenwoordiger. De baljuw had de ‘hoge rechtsmacht’, hij behandelde de zware misdrijven, terwijl de schout zich aanvankelijk al- leen met de ‘lage rechtsmacht’ mocht bemoeien. Dat waren de niet-lijfstraffelijke zaken, waar vaak lagere boeten op stonden. In 1409 kreeg de schout de hoge rechtsmacht binnen de vrijheid van de stad en twee jaar later kregen schout en schepenen de bevoegdheid om zee- en riviervaarders te berechten. In 1395 wist Amsterdam het recht te verkrijgen dat alleen personen die zeven jaar poorter waren en onafgebroken in de stad hadden gewoond, tot schout mochten worden gekozen. In plaats van zelf de schout te benoemen, kon de landsheer het ambt ook verpachten of verpanden. De pachter kreeg tegen een jaarlijkse betaling het recht om het ambt uit te oefenen en mocht dc inkomsten van de boeten, geheel ofgedeeltelijk, houden. Bij verpan- ding gaf de landsheer het ambt in onderpand aan een geldschieter die de baten ervan mocht houden en de kandidaat-schouten mocht voordragen. Toen Karel de Stoute in 1472 geld nodig had om de oorlog tegen Frankrijk te financieren, leende hij 14.400 klin- kaarts van Amsterdam. Tot verzekering van de renten op dat bedrag kreeg de stad onder meer het schoutambt in pand. In 1489 gaf Maximiliaan van Habsburg tegen een nieuwe lening het schoutambt voor de volgendc zes jaar in pand. De nominatie van notabele kan- didaat-schouten werd door de vroedschap, een bestuurscollege gevormd uit dc burgerij, verzorgd. In 1496 kwam het schoutambt in handen van een particulier, Jan Banninck, maar door een nieuwe lening aan keizer Maximiliaan en na schadeloosstelling van Ban- ninck kreeg Amsterdam het in 1509 weer in pand terug. Tussen 1509 en 1j50 werden dc schouten op voordracht van de burgemeesters en na informatie aan de vroedschap geko- zen. Vervolgens moesten zij zich in Den Haag aan de stadhouder en de leden van de Rekenkamer presenteren, waarna zij de ambtseed aflegden en een ‘akte van commissie’ kregen.* Halverwege de zestiende eeuw zat het landvoogdes Maria van Oostenrijk dwars dat de Amsterdamse schout zo onder invloed van de burgemeesters stond. De schout moest als keizerlijk officier alle verordeningen handhaven, ook als de burgemeesters daar anders over dachten. Zo verhinderde de stad in I 543 de naleving van het plakkaat op de honderd- ste penning op de uitvoer, omdat dit de vrije handel zou belemmeren. Twintig jaar eerder was er een conflict geweest over de kettervervolging in Amsterdam. Het centrale bestuur klaagde toen de schout Jan Hubrechtsz aan, omdat hij hierin te laks zou zijn geweest. Los- sing van de pandsom werd tegen de burgemeesters als dreigement gebruikt, maar Jan Hu- brechtsz kon tot 1534 aanblijven.” Toen het pandschap in Ijso was verlopen, loste land- voogd Karel v de pandsom in één keer af, zodat het schoutambt weer in zijn bezit kwam. 2 Reliëfs met instrumenten van de tortuur in de zoldering van de pijnkamer van het stadhuis. De schout, die de procesgang voorbereidde, kon de tortuur toepassen om

Tevergeefs deed dc stad enkele pogingen om het ambt weer in onderpand te krijgen. Maar toen de landvoogdes een niet-Amsterdammer, dit minder met de burgemeesters zou sa- menwerken, als schout wilde aanstellen, werd dit verhinderd, doordat de benoeming van een niet-poorter strijdig was met het privilege van 1395. De landvoogdes had - vermoe- delijk van de toenmalige schout Willem Dircksz Bardesen ~ gehoord dat burgemeesters ook de ‘grafelijke? schout onder hun invloed wilden houden. Bardesen zou in het bezit zijn van een akte waarin dit was vastgelegd, maar de vroedschap ontkende het bestaan daar- van.]’ Deze kwestie was het begin van een langdurigc machtsstrijd tussen de burgemeesters, met name mr. Hendrik Dircksz, en de door de grafelijkheid benoemdeschout Bardesen.” De meeste conflicten gingen over de bevoegdheden van de schout en gaven de burgemees- ters een belangrijke rcdcn om terug te verlangen naar een onderdanige, door hen aange- stelde ‘stedelijke’ schout. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zij in 1557 een poging ondernamen om het ambt weer in stadsbczit te krijgen. Maar nadat zij een plan daartoe aan de vroedschap hadden voorgedragen, kreeg Bardesener lucht rancn gebruikte hij zijn invloed in Brussel om de ondcrncming te frustreren. Op 6 februari 1564 probeerde bur- gemeester Hendrik Dircksz het nog een keer. Ditmaal v,crtrok hij zonder de vroedschap in te lichten naar Brussel, waar hij tegen een lening van twintigduizend pond en een jaar-

‘4

-._-_ een bekentenis van cen verdachte af te dwingen. Gemeentearchief Amsterdam, Historisch-topografische atlas.

lijkse pachtsom van 350 pond het schoutambt weer in het bezit van de stad vvist te krijgen. De pandovereenkomst gold voor een periode van zes jaar, ingaande na de beeindiging van het contract met Bardesen. Burgemeesters stelden toen aan de hogere overheid te Brussel als opvolger van Barde- sen de oud-schepen Pieter Gerbrandsz Ruysch voor. Daar was men kennelijk tevreden met deze toekomstige ketterjager, want op 29 maart I 566 ontving hij zijn commissie. Na enige tijd bleek hij toch niet zo te voldoen: hij had zijn inkomsten uit de civielc boeten niet opgegeven, terwijl hij dat wel verplicht was. De burgemeesters wilden hem vervolgens laten vervangen door de baljuw van Amstelland, maar die werd niet geaccepteerd en Ruysch kon aanblijven.” Hieruit blijkt dat de stadsregering nog steeds afhankelijk was van de hogere overheid, omdat de kandidaat-schouten daar hun commissie moesten ha- len. De invloed van de hogere overheid blijkt ook uit de grafelijke commissiebrief voor Andries Jansz Hollesloot van 1573. Daarin staat dat hij toezicht moest houden op de ste- delijke keuren. Wanneer deze echter in het nadeel van de hogere overheid waren, moest de schout advies vragen aan de Rekenkamer en vervolgens ingrijpen. Hij moest eveneens letten op naleving van de plakkaten van de centrale regering, waarbij specifiek de ordon- nanties op het gebied van de religie werden genoemd. Ook in het contract dat de stad met hem sloot, werd de nieuwe schout gewezen op zijn plicht om de koninklijke plakkaten na te leven. Een andere bepaling daarin was dat de schout geen vrijstelling van belasting zou genieten: dit was een van de geschilpunten geweest tussen Bardesen en burgemeesters.‘”

AMSTERDAM ‘GEUSGEZIND’ Tijdens de ambtsperiode van Hollesloot raakte het stadsbestuur meer en meer in het nauw gedreven door de opstandelingen tegen de centra- le regering. Sinds mr. Hendrik Dircks aan de macht was gekomen, had het stadsbestuur een steeds hardere pro-Spaanse en pro-katholieke lijn gevolgd, Na de Pacificatie van Gent

in I 576 moest Amsterdam zich echter onderwerpen aan Oranje en de Staten van Holland, maar de stadsbestuurders wilden de koning trouw blijven en waren erop tegen dat de ge- reformeerde godsdienst de heersende religie zou worden. Pas toen de nieuwe landvoogd, Don Juan, de Pacificatie had erkend, volgde Amsterdam zijn voorbeeld. Er volgden lang- durige onderhandelingen over de ‘Satisfactie’: door dit verdrag zou de stad onder het ge- zag van Oranje en de Staten komen. Uiteindelijk tekende de stadsregering, na een inval

van geuzen in de stad in december I 577, deze overeenkomst op 8 februari I 578. Het Satisfactieverdrag kwam echter niet overeen met de veranderde verhoudingen in de stad. Met name het eerste artikel zorgde voor een onhoudbare situatie. Dat bepaalde dat geen andere godsdienst mocht worden uitgeoefend dan de rooms-katholieke. De gro- te groep teruggekeerde ‘doleanten’14 en de overige vrervolgde inwoners was dit een doorn

3 Een roede v-an justitie. Deze roeden werden vanouds schepenen, het gearceerde kussen in het midden, gemar- door schouten gedragen tijdens het uitoefenen van hun kccrd met de roede van justitie, is de plaats van de schout. functie. Amsterdams I Iistorisch Museum. Foto Gemeen- De burgemeesters mochten bij de uitspraak niet tegen- tearchief Amsterdam, Historisch-topografische atlas. woordig zijn, maar via een speciaal vcnstcr (rechts op de te- kening) konden zij vanuit hun vertrekken op de eerste ver- .+ Plattegrond ~an de Vierschaar tijdens het uitspreken van dicping de rechtsgang in de Vierschaar volgen. Tekening een doodvonnis, waarop nauwkeurig ieders plaats is aange- uit Cercnonzehoek mn de vqcwzn~ der studAmsterdm, geven. De kussens onderaan zijn de zitplaatsen van de handschrift [1675-177X], f. 56. C;emeentearchiefAmstcr- dam, Bibliotheek.

16 Juwhork 89, Amstelodamum [1997] TABEL I Overmcht oundedoorde.Staten oan Hollunduan~esteldeschouten, 1566-84. Alleen Jan Coenensz was een gesubstitueerde schout ‘die dagelix als Schout by Schepenen te recht zat’; officieel bekleedde bij afwezigheid van de schout de voorzittende burgemeester het ambt (zie Wagenaar 1760-68, dl. I, p.390).

mum en titel he#Oe?Tll?lg ontslag

Pieter Gerbrandszoonsz Ruysch zg-3-‘Ç66 Ij-4-1572

Jakob van Boshuizen 26-5-1.572 1-x-1 573

Andries Boelen Jan Iiolleslootszn 5-8-1573 26-5-1578

Willem Maertsz Calff 6-6-1578 6-6-1581

Jan Coenensz 18-9-1581 7-11-1584

in het oog. Toen de burgemeesters weigerden hun een eigen kerk toe te kennen, werden de bestuurders gevangen genomen en op 26 mei I 578, met enige geestelijken, de stad uitge- zet, Schout en ijverig katholiek Andries Jansz Hollesloot was cen van de uitgeleiden van deze Alteratie. Tot armoede vervallen na zijn ontslag, zou hij de stad enige tijd later om een woning voor zich en zijn gezin vragen. Twee dagen na de Alteratie werd door een kiescollege van zesendertig schutters een nieuwe regering gekozen van oud-doleanten en aan hen gelieerde personen. Deze bestond nog slechts voor tien procent uit katholieken.‘” Op 30 mei stelden de kersverse burge- meesters aan de vroedschap voor om een geschikte persoon voor te dragen als schout. De vroedschap droeg de keuze echter op aan de burgemeesters. Zij nu kozen Willem Maertsz Calff, die eerder onderschout en baljuw van Amstelland was geweest en als commissaris van gouverneur Diederik Sonoy in het Noorderkwartier medeverantw-oordelijk voor dc keiharde vervolging van katholieken was geweest.‘” De voorkeur voor deze geusgczinde ijzervreter kenmerkt de radicale verandering van het stadsbestuur. Op 6 juni I 578 kreeg hij zijn commissiebrief van het Hofvan Holland, dat optrad in plaats van de stadhouder. De burgemeesters hadden de pachtsom weten te verlagen tot driehonderd pond per jaar.” Na de Alteratie werden sommige punten van de Satisfactie geschonden. Zo werden er in de Oude Kerk regelmatig gereformeerde diensten gehouden. De nieuwe regering wilde desondanks vasthouden aan het verdrag, omdat er voor de stad zeer gunstige bepalingen in voorkwamen. De Staten van Holland en met name de Rotterdamse pensionaris Johan van Oldenbarnevelt vonden echter dat die uitzonderingsbcpalingen niet meer golden, omdat er in Amsterdam een ‘geusgezind’ bewind aan de macht was gekomen. Vanaf I 579 tot eind I 58 I is daarom met tussenpozen onderhandeld over ‘afstand van dc Satis- factie’. In maart I 580 vroegen de Amsterdammers bij deze onderhandelingen om onthef- fing van de pacht op het schoutambt, totdat de pandsom zou wrorden afgelost. Willem van Oranje ging hiermee akkoord, maar dc Staten en Oldenbarnevelt vonden dat te vrijgevig, zodat Amsterdam pacht moest blijven betalen. Na afloop van zijn ambtsperiode in 1581 vroeg schout Calff om verlenging van zijn contract, maar de burgemeesters wilden eerst afwachten, hoc de Staten op het verzoek tot aflossing van de pandsom zouden reageren. Ondanks hun voorkeur voor een stedelijke schout betreurden zij de hoge kosten die aan het panden van het schoutambt waren ver- bonden. Het ambt ‘kostte’ jaarlijks ruim vijftienhonderd gulden meer dan dat het dc stad opbracht. De -Amsterdamse gecommitteerden schreven dat zij geen schout zouden nomi- neren, maar ook geen van de Staten hoefden te accepteren, zolang cr geen overeenkomst ov’er de pandsom was. De Staten daarentegen meenden dat dc Amsterdammers onvoor- waardelijk afstand van het nominatierecht hadden gedaan. Toen Calff zich tot dc stad- houder wendde met een verzoek zijn ambtstermijn tc verlengen, werd dit ingewilligd. De vroedschap accepteerde dat niet en droeg de burgemeesters tijdelijke waarneming v’an het schoutambt op.Totdat de Staten rapport hadden uitgebracht over dc inlossing van de pandsom, sloot Oranje zich hierbij aan. Hiermee was de verlenging van de ambts- periode van Calff ongedaan gemaakt.‘s Twee maanden lang werd het schoutambt door burgemeesters waargenomen. Dit leidde tot een bedcnkclijkc stilstand van dc stedelijke strafrechtspleging. De burgcmccs- ters stelden daarom zelf voor om een ‘gesubstitueerde schout’ aan te nemen dit hun taken kon overnemen. In eerste instantie wilden zij Calff weer aanstellen, maar hij scheen als schout ongeoorloofde daden te hebben gepleegd, w-aardoor men hem bij nader inzien on- geschikt vond. Tot aan de benoeming van dc notaris Jan Cocnensz op I 8 september I 581 zou de ondcrschout met een procureur de rechtspleging waarnemen.‘” De stad moest hierna nog steeds de jaarlijkse pachtsom van driehonderd pond aan de Staten betalen. In het Akkoord tot afstand van de Satisfactie van zo december 1581 kreeg zij hiervan in het vervolg kwijtschelding. Vier dagen na de sluiting van dit verdrag protesteerde de regering van Enkhuizen bij de Staten tegen de ‘soo rycke ende liberale presentatie’ die met dit ak- koord aan Amsterdam was gedaan. Over de regeling van het schoutambt zeiden de Enk- huizenaren dat het advies van de Rekenkamer moest worden gehoord. In een latere ver- klaring gingen de gedeputeerden nog een stapje verder: Amsterdam had zich te houden aan de beleningsbrieven en moest pacht blijven betalen. Het protest oogstte geen resul- taat; op 18 januari 15X2 keurde Willem van Oranje het akkoord goed.” In het Akkoord tot afstand stond geen bepaling over het benoemingsrecht van de schout. De burgemeesters gingen ervan uit dat dit een lokale aangelegenheid was gcwor- den, maar de hogere overheid verwachtte nog een kandidaat-schout. De Staten meenden dat het schoutambt niet behoorlijk door de burgemeesters kon worden vervuld. In de Sta- tenvergadering van zz februari r58z vroeg men aan de Amsterdamse gedeputeerden om een kandidaat-schout te nomineren. Wanneer die persoon niet ‘aengenaem’ werd bevon- den, moest de stad ‘sonder eenige contradictie ofte wederseggen’ een nieuwe kandidaat sturen. De Amsterdamse afgevaardigden verklaarden daarop dat zij zich wilden gedragen naar het Akkoord tot afstand. Desondanks beloofden zij het verzoek aan de overige stads- bestuurders over tc brengen en een antwoord te gevcn.Z’ Die reactie van de L4msterdammers bleef uit.‘* Op 8 november 1584 stelden de burgc- meesters zelfs een officiële schout aan (Willem van der Does). In zijn aanstellingscontract beriepen zij zich op artikel vijftien van het i\kkoord tot afstand: dat ‘de ondcrvvynt [het bchcer] van ‘t schoudtambacht endc emolumenten van dpen’ tot de afbetaling van de pandsom in hun handen bleven. Volgens zijn contract met de stad moest de nieuwe schout dc burgemeesters ‘kennen, respecteren ende gehoorsamen’. Een kleine maand na de aanstelling van Van der Does stuurde de Grafelijkheidsrekenkamer een brief aan de ma- gistraat waarin stond dat de nieuwe schout naar Den Haag moest worden gezonden, zodat hij zijn commissiebrief kon halen en de eed afleggen.“” Hieraan werd echter geen gehoor gegeven. Het lijkt erop dat de hogere overheid de status quo stilzwijgend heeft geaccep- teerd, want de Staten namen geen verdere maatregelen om aan deze praktijk een einde te makenz De pandsom van twintigduizend pond is nooit terugbetaald, hoewel er halverwege de zeventiende eeuw wel een poging toe werd ondernomen. De Gecommitteerde Raden lie- ten tijdens de geldverslindende Noordse Oorlog (1655-60) onderzoeken of dc verkoop van sommige ambten rendabel zou zijn. Tyman Oostdorp, gedeputeerde van Haarlem, moest in Amsterdam nagaan, hoe de regelingen omtrent het schoutambt waren. In no- vember 1658 kwam hij daartoe naar de stad. De burgemeesters vertelden hem dat de schout poorter moest zijn, dat de helft van de boeten aan de stad toekwam en dat de wed- den van het personeel en de kosten van de gevangenis hoog waren. Het schoutambt kostte de stad meer dan het opbracht. De koper ervan zou zich bedrogen kunnen voelen, want ‘nimant can Schout vaarden dan met behaegen der steeden en, als gesyt is, de voordeelen [zijn] maer imaginatie’.‘6 De verkoop ging na deze ontnuchterende woorden niet door en Amsterdam bleefsindsdien ‘in ‘t gerust bezit van ‘t schoutampt’. Dit was een bijna unieke positie in Holland, want alleen de regeringen van en Schiedam hadden in I 576 het benoemingsrecht over het baljuw- en schoutambt weten te kopen. De overige steden mochten in het gunstigste geval een kandidaat nomineren.27

FAMILIE EN RELATIES Toen de schout volledig afhankelijk van burgemeesters was geworden, kon het ambt zonder problemen aan leden van het lokale patriciaat w-orden gegeven. Hoewel de eerste drie schouten sinds 1584 nog zoons waren van niet-Amster- damse vaders, w-aren het vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw vooral de zonen van plaatselijke , die het gewichtige ambt mochten bekleden. Wcl bleefhet voor ‘homines novi’ mogelijk om schout te worden. De grootvader van François de Vroede - schout van I 697 tot 1701- was een Zuidnederlandsc immigrant en koopman in de Kal- verstraat. Door zijn huwelijk met Clara Roeters, een nicht van schout Hendrick Roeters, kon hij worden opgenomen in het patriciaat. Tien maanden daarna, op 30 december 1676, verkreeg hij het noodzakelijke poorterschap en in 1678 begon hij zijn ambtelijkc loopbaan als regent bij het St.-Pietersgasthuis.‘R Hoofdofficier Willem Huyghens was de zoon van een Utrechtse advocaat die in 1708 poorter van Amsterdam was geworden en hier het bankiershuis ‘Huyghens en Hotham’ stichtte. Stadhouder Willem IV bezorgde Huy- ghens jr. bij dc wetsverzetting van 1748 een plaats in de vroedschap, waardoor hij tot de groep homines novi behoorde die spottend ‘achtenveertigers’ werd genoemd. Een half jaar later werd hij al tot hoofdofficier benoemd. Dc enige schout die geheel zonder aan- wijsbare familiebanden aan zijn ambtelijke carrière begon, was ~ in 1763 - de voormalige advocaat van de v o c mr. Isaac Sweers. Kannegieter beschreef hem in een biografische schets als ‘een volslagen vreemdeling in de stadhuishiërarchie’.” Door de onderlinge verdeling van ambten binnen het patriciaat waren in sommige Hol- TAB EL 2 Overzicht van de door de stad aangestelde schouten, 1584-1795. Literatuurverwijzingen en bronvermeldingen zijn in verband met de leesbaarheid bij deze tabellen achterwege gelaten. Geannoteerde en uitgebreidere tabellen zijn als bijlagen te vinden in Hel1 1996. De gegevens zijn voornamelijk afkomstig uit Elias 1903-05 en aangevuld uit Herenboekjes, Vier eeuwen (Amsterdam 1976) en het manuscript van S.A.C. Dudok van Heel, Hollundse elcte uct Amsterdamspatricaaat, (werktitel, geplande verschijningsdatum dec. 1998). De gemarkeerde data van benoeming en ontslag wijken af van die op de lijst van Wagenaar (1760-68, dl. 3, p. 284,285).

en titel studze voornaamste ambten voor het schoutambt verwanten tijdens schoutsverkiezing

Willem van der Does, geen pandheer; ontvanger konvooien en licenten Egbert RoelofsL pandheer huls te Cijs ‘547-1624

Dr. Jan ten Grootenhuys rechten Leiden/ raad 1605-46; schepen 1602/05/07/08/~0/~3/14/16/17/19/20; thesaurier Hendrick Hudde 1573-1646 Heidelberg, 1606/09/ I I irz; scholarch Latijnse Scholen 1614; overman Voetboogdoelen Gerrit Jacob Witsen* promotie Lelden 1615; kapitein burgerwijk 1616; curator (bij deoprlchtmg) Athenaeum 18-8-1593 Illustre 1632 heter Hasselaer letteren Leiden, raad 1626-51, ontvanger Wisselbank 1609; regent Burgerwee~hui~ 1612, Cornelis 1583-1651 inschrijving 29-4- assurantiemeester 1615-23; comm. 1615; luitenant 1620; kerkmeester 1623; Frans Banningh Cocq ‘59X thesaurler extra-ordinaris 1624; comm. Bank van Lening 1625; fabriekmeester 1626-33; kapitein 1626; schepen 1626133; overman Handboogdoelen 1628; kolonel 1630; weesmeester 1631132, burgemeester 1635/37/3X/41/42/44/45; comm. Wisselbank 1636; thesaurier 1639; raad ter Admirahteit 1640143; bewindhebbervoc 1641

Cornells de Vlaming, heer van geen raad 1657-88, comm. Huwelijkse Zaken 1644, schepen 1645148; comm J.ClaesL van Harencarspel Oudshoorn en Gnephoek, Dewlate Boedelkamer 1646147 Roelof Bicker ridder, Chevaher de I’Accolade, Jan Cornelis Geelvmck 1636 1613-168X

Mr Lamhert Rqnst rechten Leiden, raad 1649-72; rekenmeester 1648-49, raad ter Admiraliteit in het Gerard van Hcllcmont 1613-1679 promotie 10-3-1636 Noorderkwartier 1648-55; schepen 1655 Corneh\ de GraelP

Dr Corneh\ Jan Witsen rechten Leiden/ raad 1643-69, schepen 163613814"141/44145/47/4~/50/5I,r~~~~t~"~~~~- Joanncs IIudde 16”5-16hg Padua, promotie weeshuis 1636; comm Kleine Zaken 1637; comm. Bank van Lenmg 1639, 21-12-1627 overman Voetboogdoelen 1639; comm. Zeezaken 1643; bewindhebber w I <. 1645, comm. Desolate Boedelkamer 1646; kapnem 1646; wecsmee\ter 16491 52, kolonel 1650; overman Klovemeridoelen 1652, burgemeester 16531581 62167; raad ter Admiraliteit 1654-57; comm fortlficatlen 1655; thesaurier 1659/60/61; comm 1659160161, gedeputeerde Staten-Generaal 1664-66

Gerard Claesz Hasselaer geen raad 1653-73, regent Nleuwezijds Hurwttenhuis 1646; rekenmeester 1647- Mr Hendrick Hooft 1620-1673 48, comm monstering 1647; assurantiemee\ter 1649, whcpcn 16501531561 60161; kapitem 1650; comm. KleineZaken 1651/52; comm. Zeezaken 16541 55157158159; comm Wisselbank 1663/64, overman Voetboogdoelcn 1663; burgemeester 1665169; gecomm raad 1666-6X

Hendrik Roeteri geen regent Aalmoe~emerwee~huis 1649; regent Nleuwezijds HuisLittenhuls Joannes Hudde* 1617-1699 1652, comm. en dir. NIeuwNederland 1652; kapnem 1654, luitenant 1655, comm 1655; comm. Wisselbank 1655/56/63/64, comm. ZeeLaken 16571581 59/60/61/66/67/68; schepen 1662165171173; comm DesolateBoedelkamer 1669; thesaurier extra-ordinaris 1670, aswrantiemeester 1672; majoor 1672, luItenent-kolonel 1673

20 Jaarboek 89, Amstelodamum [1997] VERVOLG TABEL 2 Bij de minder belangrijke commissies, zoals die van de artillerie, de trekpaden en wegen naar andere steden, het uitdiepen van de walen en de stads- jachten, is dit kortheidshalve niet altijd aangegeven. Op de aangegeven data werden de schouten gekozen; de dag erna legden zij meestal de eed af. De genoemde familieleden waren op het moment van de schoutsverkiezing lid van de vroedschap. Een asterisk geeft aan dat de betreffende burgemeester was; onderstreepte jaartallen geven het presidentschap aan.

benoeming ontslag voornaamste ambten na het schoutambt adres, buitenplaats

Willem van der Does, X-1 1-1584 26-6-1620 geen Nieuwezijds pandheer huis te cijs Voorburgwal, 1585 Herengracht I 80

Dr. Jan ten Grootenhuys 5-1-1621 2-I-1646* geen Bethanienstraat, 1631 1573-1646 Breestraat, 1632

Pieter Hasselaer 19-1-1646 28-1-1649~ burgemeester 1649; weesmeester 1650; Nieuwezijds 1583-1651 thesaurier 1650151 Voorburgwal, 1608 Keizersgracht

Cornelis de Vlaming, heer van 28-1-1649 2-2-1656* burgemeester 1656/60/62/63/68/72/76/77/79/80; Herengracht 634,1662-64 Oudshoorn en Gnephoek, gecommitteerde raad 1657-59; thesaurier 1661166167178; In den kleynen Dolphvn, ridder, Chevalier de l’Accolade, weesmeester 1664/65/82/83/84/85/86/87/88; raad ter 1664-80 1636 Admiraliteit 1669-71; gedeputeerde Raad van State 1673- Kortverloren aan de Amstel, 1613-1688 75; bewindhebbervoc 1677 Rqnoord onder Oudshoorn

Mr. Lambert Reynst 2-2-1656 I-2-1667* burgemeester 1667168172; bewindhebber vac 1667; Keizersgracht t.o. de 1613-1679 thesaurier I 67 I Groenlandse pakhuizen hofstede Romen beek onder Velsen, 1674

Dr. Cornelis Jan Witsen 9-8-1667 12-3-1669 geen (overleden) Keizersgracht 327 1605-1669 Het Blaeu Huys, 1660

Gerard Claesz Hasselaer 27-4-1669 12-6-1673X geen (overleden) Keizersgacht t.o. brouwerij 1620-1673 De Kroon, I 649 Herengracht 509~511,1666 Landskroon onder Weesp

Hendrik Roeters 13-6-1673 25-I-1681* omm. Wisselbank 1681-92 Herengracht 48 1617-1699 In de dm- Heuvelen, 1647 Oude Schans, 1680-92

Jaarboek 89, Amstelodamum [1997] 21 TABEL 2 Overzicht van de door de stad aangestelde schouten, 1584-1795. Literatuurverwijzingen en bronvermeldingen zijn in verband met de leesbaarheid bij deze tabellen achterwege gelaten. Geannoteerde en uitgebreidere tabellen zijn als bijlagen te vinden in Hel1 1996. De gegevens zijn voornamelijk afkomstig uit Elias 1903-05 en aangevuld uit de Vzer eeuwen Herengracht (Amsterdam 1976) en het manuscript van S.A.C. Dudok van Heel, Hollandse elite uit Amsterdamspatrzciaat, (werktitel, geplande verschijningsdatum dec. 1998). De gemarkeerde data van benoeming en ontslag wijken af van die op de lijst van Wagenaar (1760-68, dl. 3, p. 284,285). naam en tatel studie voornaamste ambten voor het schoutambt verwanten tijdens schoutsverkiezing

Mr. Jacob Bareel, rechten Lelden, raad 1668-97; kapitein 1661; schepen 1661/67/71/72/77/@; comm. Kleine Jacob ten Grootenhuys ridder en vrijheer van mschrijvmg 7-3- Zaken 1662163164174175; ambassadeur extra-ordinaris 1664; burgemeester LOUIS Trip Duinbeek, Westhoven, I 648 1665166176, comm. Zeezaken 1668-70; lurtenant-kolonel1672; comm. 1672; St. Aecht en Meeresteyn envoyé extra-ordinaris 1678; curator Athenaeum Illustre en scholarch Lat. 1630-1697 Scholen 1678; ambassadeur extra-ordinaris 1678-80; gecomm. raad 1680

Mr. Jacob Jacobsz Hinlopen rechten Harderwijk, raad 1680-1705; vaandrig 1664; regent St.-Jorishof 1666; comm. Kleine Pieter Reael I644-'705 inschrijving als jur. Zaken 1666167168169173, comm. Desolate Boedelkamer 1670171178182; Albert Geelvinck cand. 19-10-1663 schepen 1672177179180183184; comm. Huwelijkse Zaken 1674-76, gedeputeerde Raad van StaLI685-87; gecomm. raad 1688-90

François de Vicq letteren Leiden, raad 1679-1707; kerkmeester Oude Kerk 1668; comm. Kleine Zaken 16691 Gerbrand Pancras 1646-1707 inschrijving ~01~1/72/80/81/82; heemraadischepen 1670 en dIjkgraaf/ baljuw van de Joan Corver* 11-10-1660 Watergraafsmeer 1671; comm. Desolate Boedelkamer 16731741761771781791 89;schepen 1673175181183184186187/90/91;bewindhebherwIc1674;comm van de walen 1682; weesmeester 1693

Mr. François de Vroede rechten Leiden, raad 1685-1706; regent St.-Pietersgasthuis 1678; kapitein 1681; comm. Joannes Hudde* 1641-1706 inschrijving KleineZaken 1681/82/84/85/87/89;comm. 1682;schepen1683/86/88/90/92/ 10-10-1706 93/95/@; thesaurier extra-ordinaris 1691

Gerbrand Pancras MichIelsz, rechten Harderwijk, raad 1692-1721; luitenant 1688; regent Burgerweeshuis 1689; schepen 16911 François de Vicq* vrijheer van Westerdijkshoorn kandidaats 9.$/g~/1~03/0~; comm. Kleine Zaken 1692193, kapitein 1692; thesaurier J. de Haze de Georgio*

1658-1721 3-7-1679 extra-ordinaris 1695196; comm. 1696/98/99/1700/01/0z

Mr. Ferdinand van Collen, filosofie Leiden, raad 1694-173s; cornet 1672-74; vrijwdligerlandsvloot 1675-78, Benjamin Poulle heer van Gunterstein en inschrijving 12-IO- bewindhebber w IC en dir. Societeit van Suriname 1688; kapitein 1696; J. de Haze de Georgio’ Tienhoven, 17 I I 1668 schepen 1696/1702/04/-; comm. HuwelijkseZaken 1697; comm. Zeezaken

1651-1735 rechten Franeker, 1697/99/1708; comm. KleineZaken 17ooio1;comm. DesolateBoedelkamer promotie21-11-1679 1703; gedeputeerdetevelde 1706/07/08

Mr. WIgbold Shcher rechten Leiden raad 1705-30; luitenant 1691; regent Aalmoezeniersweeshuis 1697; comm. Marten van Loon

1659-1730 31-10-1680, 1705; schepen 17o7/o9/11/12/16/17;rekenmeester 1708; dir. SocIeteit van promotie Suriname 1708; kapitein 1779; comm. Zeezaken 1710; comm Wisselbank

1714115

Mr. Jan Backer Cornelisz rechten Utrecht, raad 1705-48; schepen 1692; comm. Bank van Lening 1693/94/1700/01/02; Henrick Bicker 1662-1748 promotie 6-12-1682 comm. Kleine Zaken 1695196197198199; raad ter Admiraliteit 1702-36 Willem Munter* Mattheus Lestevenon

Mr. Ferdinand van Collen de jonge, rechten Leiden, raad 1736-49; assurantiemeester 1705-18; comm. 1705; kapitein 1706; bewind- Jan SIX heer van Gunterstein (etc.), 1735 prOmOtie31-10-1701 hebberw IC 1709; schepen 1719125126136; meesterknaap houtvesterij van Gooi- Daniel Hooft

1681-1764 land 1719-37; comm. Wisselbank 17;/28-35; comm. Kleine Zaken 1721-24

22 Jaarboek 89, Amstelodamum [1997] VERVOLG TABEL 2 Bij de minder belangrijke commissies, zoals die van de artillerie, de trekpaden en wegen naar andere steden, het uitdiepen van de walen en de stads- jachten, is dit kortheidshalve niet altijd aangegeven. Op de aangegeven data werden de schouten gekozen; de dag erna legden zij meestal de eed af. De genoemde familieleden waren op het moment van de schoutsverkiezing lid van de vroedschap. Een asterisk geeft aan dat de betreffende burgemeester was; onderstreepte jaartallen geven het presidentschap aan. naam en titel benoemang ontslag voornaamste ambten na het schoutambt adres, buitenplaats

Mr Jacob Boreel, ridder en 25-1-1681 I-z-1691~ dir. Societeit van Surmame 1689; burgemeester 16911931 Herengracht bij de vrtjheer van Dumbeek, 95197; comm. 1692; thesaurier 1692; gecomm. raad 16931 1689-91 Westhoven, St. Aecht en 94196; comm. politiek 1694, weesmeester r694/96, Herengracht 507,1691-97 Meeresteyn r630-1697 ambassadeur extra-ordinarts en plenipotentiaris 1696/97 Meersesteyn onder Velsen, 1690

Mr. Jacob Jacobsz Hinlopen 2-2-1691 1-2-1694~ burgemeester ‘694; bewindhebber vac 1695; Herengracht 470, 1644-1705 ambachtsheer Urk en Emmeloord; thesaurier 1695-17”s 1680-1705

Francois de Vicq 4-2-1694 1-2-1697~ burgemeester 1697/1700/06, dtr Societctt van Surmame Herengracht 476,167X-96 I 646-1707 7-2-17”’ I-PI705 I 698; curator Athenaeum Illustre en Lat. Scholen 1698; gedeputeerdeRaad van State 1698-99; hoofdingeland van de Watergraafsmeer ‘707; thesaurter ‘707

Mr. Francois de Vroede 13-2-1697 r-z-1701~ comm. Xste penning, 1698; burgemeester 17otio4; Keizersgracht t ‘9, 1641-1706 thesaurter 1702/03/05/06; curator Athenaeum Illustre en 1662-1706 scholarch Lat. Scholen 1704, comm. polittek ‘704; hoofdingeland van de Watergraafsmeer 1705

Gerbrand Pancras Michtelsz, 5-2-1706 1-2-1709* burgemeester 1709/12/1~/17/18/20/21, postmeester Leidsegracht, 1689 vrtjheer van Westerdijkshoorn Keuls comptoir ‘709; hoofdingeland van de Water- Herengracht, 1692 1658-1721 graafsmeer 1709; gecomm raad t710-tri1716, thesau- Herengracht r7o-‘72 (Hm van rier 1713-14116; comm. Hortus 1716; ambachtsheer van Bartolm), 1717 Sloten 17’7 en Urk en Emmeloord t7t 8, comm politiek 17’8; meesterknaap houtvesterij van Brederode 1718

Mr Ferdinand van Collen, 5-2-1709 3"-'-1719, comm. Utrechtse Zandpad 17’6, weesmeester 1719-26, Herengracht 566, heer van Gunterstcm en burgemeester 1727131134; thesaurier 1728/29/3"/32/33/ 16X9-1719 Tienhoven, 171 I 34135 Gunterstern onder Breukelen 1651-1735

Mr. Wigbold Slicher 30-1-17’9 13-9-1726 hoogheemraad zeedijk ten oosten van Muiden ‘7’9-30, Herengracht 537, 1659-173” weesmeester 1726-30 -173”

Mr Jan Backer CornehsL 13-9-1726 30-1-1737s weesmeester ‘737-48 Keizersgracht 693,1695, na ‘739 1662-1748 IIerengracht 548, 1695-1713 Fluwelenburgwal, ‘713-35 Nuyssenburch onder Overveen, 1749

Mr Ferdinand van Collen de jonge, 3o-t-‘737 zo-11-1743 burgemeester t74314614814915t; thesaurier 17441451471 Herengracht 566, ‘736144 heer van Gunterstem (etc.), 1735 48/53154155/60/61/62/63/64; comm. 1744149; Gunterstern onder Breukelen 1681-1764 ambachtsheer van Leimuiden 1745

Jaarboek 89, Amstelodamum [1997] 23 TABEL 2 Overzicht van dedoordestadaangesteldeschouten, 1584-1795. Literatuurverwijzingen en bronvermeldingen zijn in verband met de leesbaarheid bij deze tabellen achterwege gelaten. Geannoteerde en uitgebreidere tabellen zijn als bijlagen te vinden in Hel1 1996. De gegevens zijn voornamelijk afkomstig uit Elias 1903-05 en aangevuld uit de Herenboekjes, Vzer eeuwen Herengracht (Amsterdam 1976) en het manuscript van S.A.C. Dudok van Heel, Hollandse eltte urt Amsterdamspatrzcraat, (werktitel, geplande verschijningsdatum dec. 1998). De gemarkeerde data van benoeming en ontslag wijken afvan die op de lijst van Wagenaar (1760-68, dl. 3, p. 284,285).

naam en titel voornaamste ambten voor het schoutambt verwanten tijdens schoutsverkiezing

Mr. Daniel de Die” medicijnenirechten raad 1731-65; schepen ‘s-Graveland 1723; schepen 1724/26/33/34/36/x; Jan Six* 1696-1765 Leiden, promotie comm. Kleine Zaken 1725; comm. Zeezaken 1727; comm. WIsselbank 17281 28-8-1720 29; kapitein 1730; envoyé extra-ordinaris 1729-32; baljuw Blois en hoofdofficier Beverwijk 1733; comm. te Antwerpen 1737-42, comm tot het formeren van een kohier van personele quotisatie 1742

Mr. Willem Huyghens, rechten ? raad 1748-85; kapitein 1742; schepen 1743145; comm Zeezaken 17441461471 HenrIck Tersmitten heer van Honkoop 48; comm. Kleine Zaken 1748 1714-1786

Mr. Isaac Sweers rechten Leiden raad 1761-77; schepen 1758/60/61; comm. Zeezaken 1759 geen ‘707-1777 19-IO-173I, promotie

Mr. Willem Gerrit Dedel rechten Leiden, raad 1768-95; schepen ‘s-Graveland 1753, kerkmeester Oude Kerk 1754; Pieter de la Court Salomon5 inschrijvingg-zz- kanunnik St. Marie teutrecht 1757-75; comm Zeezaken 1757162; comm 1734-1801 ‘752 KleineZaken 1758159160163167; schepen 1761164165168

Mr. Abraham Calkoen, rechten Leiden, secretaris 1748-66; baljuw en dijkgraafAmstelland, Zeeburg en Hendrick Hooft heer van Kortenhoef, 1768 promotie 3-6-1749 Diemerdijken 1766-82 Danielsz* ‘729-1796 Joachim Rendorp* Zach Henric Alewijn Nicolaas Faas F. van Collen Ferdsz. Willem Huyghens Jacob Elias Arnoudsz*

Mr. Willem Cornelis Backe rechten Utrecht, raad 1787-95; schepen 1766/69/73/74/81/g; comm. Kleine Zaken 17671681 Willem Backer I739-ISo9 promotie 11-8-1759 75;comm. HuwelijkseZaken 177o;raad ter Admiraliteit 1771-72,1776-80en ‘783-84

Mr. David Willem Elias rechten Leiden, comm. ‘779; comm. Zeezaken 1781; comm. Kleine Zaken 17X2/83, schepen Jacob Elias Arnoudsz* jonkheer, bij K.B. 1815 promotie 12-12-1778 1784; bewindhebber WI c 1785; comm. Desolate Boedelkamer 1785186187; Jan van de Poll* 1758-1828 protonotaris 1787; pensionaris 1787-91 Nicolaas Faas Pieter Elias

24 Jaarboek 89, Amstelodamum [1997] VERVOLG TABEL 2 Bij de minder belangrijke commissies, zoals die van de artillerie, de trekpaden en wegen naar andere steden, het uitdiepen van de walen en dc stads- jachten, is dit kortheidshalve niet altijd aangegeven. Op de aangegeven data werden de schouten gekozen; de dag erna legden zij meestal de eed af. De genoemde familieleden waren op het moment van de schoutsverkiezing lid van de vroedschap. Een asterisk geeft aan dat de betreffende burgemeester was; onderstreepte jaartallen geven het presidentschap aan. naam en titel benoemang ontslag voornaamste ambten na het schoutambt adres, buatenplaats

Mr Daniel de Dicu 6-1-1744 2%I-17z,y* ambassadeur extra-ordinaris en plenipotentiaris 1744-46; Singel 284 Hurs van Oetpns, 1696-1765 WeeSmeeSter 1749-53; burgemeester 1753/56/5X/60/61/ 1742-49 63; thesaurIer 1754155/59/60/61; raad ter Admiraliteit Zeewr~k onder BeverwIjk I 755164; stadshoutvester 1757; ambachtsheer van Urk en Emmeloord, comm. stadslogement Den Haag 1761

Mr Willem Huyghens, 2X-1-1749 2%I-1763+ bewindhebbervoc 1763;gecomm. raad 1765/66/67;dIr. Singel t.o brouwcrij DeSwaan, heer van Honkoop Tekenacademie 1768; burgemeester 1768/72/76/80/82/ ‘749 1714-17X6 X3; thesaurier 1769/70/71/72/73/74/X1; raad ter , ‘755-63 Admiraliteit 1771/75/77-79;comm. 1772181; Keizersgracht, na 1767 ambachtsheer van Ouderkerk 1772; curator Leidse Herengracht 546, 1770 umversiteit 1773, dir. Societeit van Suriname 1773; De Kerkkroon onder Loener- curator Athenaeum Illustre en scholarch Lat. Scholen sloot, 1767 1781; stadshoutvester 1781

Mr Isaac Sweer\ 2X-1-1763 2X-1-1769* gedeputeerde Raad van Statc 1769-71, comm. Hortus Keizersgracht, 1749 1707-1777 1781, bewindhebber VOC 1772; weesmeester 1772-77 KlovenIersburgwal, 1758-63

Mr. Willem Gerrit Dedel 2X-1-1769 comm. posterijen 178o;comm. 1781; raad ter Admiraliteit Herengracht 560,1766-76, Salomons In het Noorderkwartier 17X2-83; ambachtsheer van idem nr 522, 1777-86

1734-1801 SlOteI, 1784; burgemeester 1784/87/9O/yj; raad ter Keizersgracht bij de Leidse- en AdmIralIteit 1785-X6,1791-92 de Spiegelstraat, 1786 Doelenstraat 17X5-86~x1 1791- 02

Mr Abraham Calkoen, 25-1-1782 28-1-1785 geen Keizersgracht 414, heer van Kortenhoef, 176X I754-ca.17X8 ‘729-1796 Herengracht 497, ca 1788

Mr. Willem Cornelis Backer 2X-1-1785 2X-1-1792* assurantremeester 1793-94, raad .AdmiralIteit teHoorn Herengracht 597,17X2-86 ‘739-1809 ‘793-95 Westerklrp onder Loenen, 1766

Mr David Willem Elias 2x-1-1792 19-1-1795 onder andere burgemeester 1814-28, curator Athenaeum KeIzersgracht tussen Reguliers- lonkheer, bij K B 1815 Illustre 1822, hd Amortisatie Syndicaat 1X22-28 gracht en Utrechtsestraat,

1758-1828 1782-92 Idem tussen LeIdsegracht en -Straat, 1793-1800 Idem nr. 604 “t Derde Vredepaar’, 1800-2X Nm-Gedacht te Loosdrecht

Jaarboek 89, Amstelodamum [1997] 2.5 landse steden in de zcvcntiende en achttiende eeuw ‘schoutendynasticcn ontstaan. In Hoorn hielden twee generaties van het geslacht Van Brcdehoff van 1675 tot 1733 het schoutambt in hun bezit cn in Leiden leverde de familie Van der Marck tussen 1684 cn 1784 vele malen de stedelijke schouten. Om dit te voorkomen besloot de Hoornse vroed- schap in 1733 om het schoutambt roulerend temaken.” In Amsterdam is geen voorbeeld vran directe ‘schoutenopvolging’ bekend. Tussen het aftreden van hoofdofficier Ferdi- nand van Collen en de benoeming van zijn zoon Ferdinand dc jonge zat cen periode van achttien jaar. In dc zevjentiende eeuw was er een indirecte opv,olging gcwccst in vrouwe- lijke en mannelijke lijn: dc dochter van schout Pieter Hasselaer trouwde met haar volle neef, de latere schout Gerard Hasse1aer.a’ Van een echte dynastieke opvolging w-as echter geen sprake, maar in verder verwijderde graden zijn veel relaties tussen de schouten te ontdekken. Of de regenten zelf belang hechtten aan die afstamming is moeilijk te achter- halen, maar men beriep zich in die tijd graag op een beroemde voorvader tot wiens familie of maagschap men behoorde.“’ In een bruiloftsgedicht voor hoofdofficier Willem Huy- ghens en Elisabeth Boendermaker, wier moeder een achtcrklcindochtcr van schout Jan ten Grootcnhuys was, hoopte de auteur dat het nageslacht ‘tot roem dier edele gcslachtcn’ minstens even hoog zou stijgen als hun voorvaderen. Ondanks het feit dat het huwelijk ruim een eeuw na de dood van Ten Grootenhuys plaats had, maaktc dc dichteres van deze afkomst melding:

“k Zag, uit den stam der Bruid, wclccr verheugd Ten Grootenhuis met lof het Schoutsampt bekleeden, De hooge Vierschaar door zyn nageslacht betreden Dat in den Raad uitmuntte in Trouw en Deugd: Geen minder lof, in Thcmis choren, Is de afkomst uit dcez’ echt bcschorcn’“”

De glorie van Ten Grootenhuys werd door de auteur langs drie generaties schepenen cn raden in vrouwelijke lijn overgelev,erd aan de familie van de bruid. Het w-as niet zozeer de roem van het schoutambt die overdraagbaar werd geacht, maar eerder die van het regent- zijn. Dc mogelijkheden om familiebanden politiek tc gebruiken wcrdcn tijdens de Rcpu- bliek beperkt door bepalingen over dc graad van vcrmaagschapping waarin regenten tot elkaar mochten staan. In het handvest dat landvoogdes Margaretha van Parma hierover in 1565 had uitgevaardigd stonden geen specifieke bepalingen over de schout, maar er was wel gesteld dat de Amsterdamse regeerders zo min mogelijk verwant mochten zijn.“-’ Dit had een wisselvallig beleid tot gevolg. Jan ten Grootenhuys mocht als schout aanblijven, terwijl zijn volle neef ‘Hendrick Hudde veel macl Schecpen [was] geweest’. De neef van Cornelis de Vlaming van Oudshoorn daarentegen werd gedurende diens ambtstermijn als schout vran dc nominatielijst van schepenen gehouden. Niet alleen bloedverwantschap, maar ook relaties door aanhuwelijking werden soms niet toegestaan. Na de schoutsverkie- zing van Lambert Reynst op z februari I 656 werd diens zwager Gerrit van Hellemont van de ‘veertienen’ (lijst met schepennominatics) gehaald. Burgemeesters vronden dat Helle- mont wel schepen mocht blijven, doch een meerderheid in de raad wilde hem van de lijst 7 Mr.I,ambert Reynst (1613-1679), schout van 1656 tot 1667, portret door Peter van Anraadt, 1673. Olievcrfop doek, I 17,s s 86,s cm. Amsterdams Historisch Museum.

-fuarhork Xy, ,4mstel«damum [1997] afvoeren om vermaagschapping te voorkomen. Daarnaast vreesden de vroedschappen dat de benoeming de stad in beroering zou brengen. Ook Hellemont zag zijn nieuwe positie nu niet meer zitten en de burgemeesters gaven uiteindelijk toe.35 Een laatste ontslag wegens verwantschap vond plaats in juli 1787 en betrof de hoofd- officier Willem Cornelis Backer. De patriots geworden stadsregering had daartoe een ver- zoekschrift ontvangen van ‘burgergeconstitueerden’. De aristocratische burgemeesters Dedel en Beels waren al op 5 juli afgezet en de indieners van het rekest betwijfelden of de nieuwe kandidaat Willem Backer wel geschikt zou zijn voor het burgemeesterschap, ‘om reeden dat deselve was een broeder van den thans fungeerenden schout mr. Willem Cor- nelis Backer7.36 De rekestranten hadden gehoord dat de schout zijn ambt had aanvaard onder de ‘speciale conditie’ dat hij ontslag zou nemen als zijn broer burgemeester zou worden. In de vroedschapsresoluties is van zo’n belofte niets terug te vinden. De werke- lijke motivatie om de hoofdofficier af te zetten was dan ook van een geheel andere aard: hij was het niet eens met de patriotse machtsovername en vond de electie van de nieuwe bur- gemeesters onwettig. Door deze mening had de hoofdofficier ‘het algemeen vertrouwen van de goede ingezeetenen geheel en al’ verloren. Nadat de burgemeesters vergeefs had- den gepoogd om de schout zelf ontslag te laten nemen, zegden zij Willem Cornelis Backer ontslag aan. Na drie maanden werd hij echter weer in zijn ambt hersteld en bij de wets- verzetting van 30 november van dat jaar beloonde stadhouder Willem v zijn loyaliteit met een plaats in de vroedschap.37 Tijdens de verkiezingen van de schouten woedden er binnen het stadhuis soms kort- stondige factiestrijden. Elias geeft een mooi voorbeeld van zo’n electorale strijd. Eind 1620 had burgemeester Pauw zijn zoon Reynier voor het schoutambt kandidaat gesteld, maar zijn tegenstanders steunden de schepenvoorzitter Jan ten Grootenhuys. Burge- meester Pauw werd toen beschuldigd van nepotisme, want men vreesde dat hij te veel macht zou krijgen. Beide partijen probeerden de tegenkandidaat in een buitencommissie te laten benoemen om hem de stad uit te krijgen. Op 5 januari 1621 koos een meerderheid van de vroedschap voor Jan ten Grootenhuys. Deze verkiezing is moeilijk los te zien van zijn familiebanden: hij was een zwager van de in 1618 door Pauw afgezette burgemeester Sebastiaen Egbertsz en het huwelijk van zijn zuster bracht hem in contact met de familie Oetgens, de grootste tegenstanders van Pauw. Zijn neef Hendrick Hudde zat tijdens zijn verkiezing in de vroedschap.38 Zoals het bovenstaande aantoont, was het voor de kandidaat-schouten belangrijk om goede contacten te hebben met vroedschappen en burgemeesters die hun nominatie en benoeming regelden. Deze relaties konden familieleden zijn, maar ook vrienden of factie- genoten. Aan de hand van genealogische gegevens is na te gaan op welke familieleden de toekomstige schouten bij hun verkiezing konden rekenen. Tijdens de Republiek konden tien van de vierentwintig aankomende schouten één ofmeer burgemeesters tot hun fami- lie rekenen. Dertien andcrcn waren verwant aan vroedschapsleden. Hoewel er tussen de zeventiende en achttiende eeuw weinig verschil is te zien, valt het op dat Abraham Cal- koen op het moment van zijn benoeming de grootste familie-aanhang had. Deze acht- tiende-eeuwse regent was verwant aan maar liefst drie regerende burgemeesters en vier raden.

28 Jaarboek 89,Ams~elndamum [1997] BESTUURLIJKE ERVARING Geen enkele schout was nieuw in het stadsbestuur; het ambt maakte deel uit van een regentencarrière. De loopbaan begon meestal na een acade- mische studie rechten, waarna in subalterne ambten of in militaire functies ervaring werd opgedaan. Het kwam tijdens de Republiek zelden voor dat er personen tot schout w-erden benoemd, die geen raad, schepen of burgemeester waren geweest, terwijl dat vóór de Al- teratie regelmatig gebeurde. Van de vierentwintig schouten hadden alleen Willem van der Does, Hendrick Roeters, Abraham Calkoen en David Willem Elias geen plaats in de vroedschap op het tijdstip van hun benoeming. Cornelis de Vlaming en Willem Cornelis Backer kregen hun zetel, nadat ze schout waren gew-eest. Gezien deze uitzonderingen was het lidmaatschap van de vroedschap geen voorwaarde om het schoutambt te mogen be- dienen, zoals in Rotterdam sinds I 594.“” Het was daarentegen een ongeschreven wet dat de Amsterdamse schouten eerst één of enkele jaren in de schepenbank hadden gezeten. 4o Van der Does en Calkoen vormden al- weer uitzonderingen op deze regel, maar zij hadden wel andere ambten bekleed. De Har- linger Willem van der Does was vóór zijn benoeming tot schout ontvanger van de kon- vooien en licenten te Amsterdam.” Hij deed dit naar de zin van de stadsregering, maar toen hij in I 584 schout was geworden, besloten de Staten na enige jaren dat het ontvanger- schap niet ‘compatibel’ was met zijn nieuwe functie. 1* Abraham Calkoen had er ruim ze- ventien jaar als stadssecretaris opzitten (1748-66), toen hij werd benoemd tot baljuw en dijkgraaf van Amstelland en dijkgraaf van de Hoge Zceburg en Diemerdijken. Zestien jaar later, op 25 januari 1782, werd hij tot schout verkozen.‘” Het was uitzonderlijk dat een secretaris tot een magistraatsambt werd benoemd, want het sccrctarisambt was een dienende functie. In de periode 1745-95 maakten alleen de secretarissen Pieter Clifford cn Nicolaas Geelvinck een politieke carriere. 4d Calkoen had zijn verkiezing in de eerste plaats te danken aan zijn vele verwanten in de regering, maar daarnaast zal zijn ervaring als baljuw van Amstelland cen rol hebben gespeeld. Slechts drie schouten waren vóór hun benoeming burgemeester geweest: Pieter Hasselaer (zeven keer burgemeester), Cornclis Witsen (vier keer) en Gerard Hasselaer (twee keer). De laatste twee stierven tijdens hun ambtsperiode; Pieter Hasselaer werd na drie jaar herkozen tot burgemeester. Hij scheen liev,er burgemeester te zijn dan schout, want na afloop van zijn ambtstermijn had hij de vroedschap ‘ernstelic versocht’ om een vervanger.‘” Hans Bontemantel vond niet dat een burgemeester schout mocht worden en daarna weer burgemcestcr. Hij vreesde dat de bur- gers dan niet zouden durven klagen over machtsmisbruik, omdat de teruggetreden schout een invloedrijke positie bleef houden. De verkiezing tot schout kon ook een manier zijn om regenten uit te sluiten van het burgemeesterschap. In de vroedschapsvergadering van 27 april 1669 werd Gerard Hassc- laer als schout naar voren geschoven door Kicolaes Pancras, zodat Pancras zijn post als presiderend burgemeester kon overnemen. Hasselaer had het ‘geluk’ dat hij schout wilde worden, terwijl ‘de anderen sochten hem quyt te weesen’ als burgemeester.“” Tijdens die- zelfde bijeenkomst w-as besloten dat Hassclaer zijn functie als oud-burgemeester nog mocht behouden, maar dat een volgende schout in een dergelijke positie deze functie moest opgeven. Oud-burgemeester Andries de Graeff vond dat de titel moest worden af- gestaan, omdat ‘den schout dependeert aen de gracfclijckvt’ cn daarom niet bij vcrgadc- ringen van (oud-)burgemeesters hoorde te zijn. Na dit besluit was het nog minder aan- trekkelijk voor burgemeesters om schout te worden. Gerard Hasselaer was dan ook de laatste die deze overstap maakte.“7 Hoewel de burgemeesters het schoutambt liever overlieten aan regenten die lager op de ambtelijke ladder stonden, moesten zij in de zestiende en zeventiende eeuw regelmatig de justitie waarnemen. Dit gebeurde om beurten door de burgemeesters. Na het ontslag van de eerder genoemde Willem v-an der Does in 1620 waren er blijkbaar geen geschikte (of willige) kandidaten, zodat president-burgemeester Frederick de Vrij het ambt lange tijd moest w-aarnemen. Deze strenge calvinist kreeg, nadat hij zich belachelijk had gemaakt door met zijn complete politiemacht cen sinterklaasmarkt te verstoren, de bijnaam ‘Schout Sinter-Nicolaes’. Na het aftreden van Cornelis de Vlaming van Oudshoorn in februari 1656 was het ambt wederom vacant. Het oudste vroedschapslid stelde toen voor om het schoutambt door de regerende burgemeesters of een plaatsveivanger te laten be- dienen, maar de vroedschap besloot om een officiële schout te kiezen. In dezelfde vergade- ring opperde oud-burgemeester Gerrit Schaep twee schouten te benoemen: één voor dc civ,iele en een ander voor de criminele zaken. Dit plan was in I 559 al eens door de Geheime Raad voorgesteld, doch het leed ook deze keer schipbreuk door de conservatieve houding van dc stadsregering.s8 De waarneming van het schoutambt is aan het einde van de zeventiende eeuw- overge- gaan van de prcsidcrend burgemeester naar de prcsidcrend schepen. Tijdens de ambts- periode van de veelvuldig afwezige Daniël de Dicu besloot de raad in januari 1716 dat de president-schepen de schout moest vervangen bij absentie ofziekte.‘y Dit besluit was al- leen een bevestiging van dc bestaande praktijk. Dc waarneming door burgemeesters, die meestal tot een erbarmelijke strafrechtspleging leidde, behoorde nu definitief tot het ver- leden.

AMBTSTERMIJN EN NEVENFCh-CTIES Aanvankelijk werden de schouten voor drie jaar aangesteld. Deze termijn was vastgesteld in het octrooi waarmee de stad in I 564 het schoutambt opnieuwTin pandschap had gekregen. Willem van der Does werd twintig jaar later aangenomen ‘tot wederseggen van Burgermeesteren’, maar zijn opvolger Jan ten Grootenhuys en alle volgende schouten werden w-eer voor drie jaar aangesteld. De reden voor deze verandering was ongetwijfeld de slechte ervaring dit burgemeesters met Van der Does hadden gehad. Om hem w-eg te krijgen hadden zij hem kostbare beloften moeten doen: een eenmalige afkoopsom van achtduizend gulden in contanten en zijn leven lang een jaarlijks pensioen van vijftienhonderd gulden. Nog in de Bataafse tijd werd er met afgrijzen tcruggekeken op de periode waarin de schout voor onbepaalde tijd werd aange- steld!“” Verlenging van de ambtstermijn werd lang niet altijd in de vroedschapsresoluties v,ermeld, maar was wel dcgclijk van belang. Toen dc drie jaar van Hendrick Roeters in juli 1676 voorbij waren, legden de burgemeesters aan de vroedschap voor of hij mocht aan- blijven. Unaniem besloot men Roeters’ contract te verlengen, vanwege zijn ‘goede con- duite, vigilantie en ijver’.s’ Op 25 januari 1681 besloot de vroedschap echter dat er een nieuwe schout moest worden benoemd, omdat het contract van Roeters anderhalf jaar was verlopen. Hierna is alleen de verlenging van het contract van Franeois de Vroede nog in de resoluties terug te vinden, wat misschien te maken had met wantrouwen jegens zijn status als nieuwkomer in het stadsbestuur.“’ Afgezien van de extreem lange ambtstermijn van Van der Does (36 jaar) bleven de schouten gemiddeld 7,6 jaar aan. Uitschieters waren verder Jan ten Grootenhuys met een ambtsperiode van bijna jaar, Daniël de Dieu met 11 jaar en Willem Gerrit Dedel met bijna 13 jaar. Omdat de schouten veelal een zakelijke en politieke carrière achter de rug hadden, is het niet vreemd dat zij bij hun benoeming gemiddeld 49 jaar oud waren. Misschien werd een minimumleeftijd van veertig jaar aangehouden, zoals voor burge- meesters was vastgesteld.“” Bijzonder oud bij hun benoeming w-aren Jan Backer (64 jaar), Pieter Hasselaer (+ 63) en Cornelis Witsen (61). De hoge leeftijd was er waarschijnlijk de oorzaak van, dat nogal wat schouten tijdens ofvlak na afloop van hun ambtstermijn over- leden. Willem van der Does is mede door zijn ‘ouderdom ende grote verswackinge van den memorie’ van zijn taak ontheven. ” De bejaardc schout overleed ruim vier jaar na zijn ontslag op 5 december I 624, zonder enig ambt meer te hcbbcn bekleed. Zijn opvolger Jan ten Grootenhuys hield de eer aan zichzelf en vroeg op 2 januari 1646 ontslag, omdat hij ‘midts zijne hooghen ouderdom ende swakheit’ zijn ambt niet langer kon waarnemen.s5 Twee jaar eerder had hij het Hof van Holland al geschreven, dat hij niet persoonlijk kon optreden tegen katholieke schuilplaatsen buiten de stadspoorten ‘alsoo my door myn ouderdom en swackheyt het reijsen seer mocijelyck valt’.s(’ Ten Grootcnhuys was bij zijn ontslag, evenals zijn voorganger, tweeënzeventig jaar oud. Hij overleed drie dagen na zijn aftreden. Ook Cornelis Witsen en Gerard Hasselaer stierven als schout; zij werden beiden geplaagd door kwalen. Over Witsens ziekte en de gebrekkige medische hulp van zijn chi- rurgijns is een satirisch gedicht gemaakt, waaruit blijkt dat hij aan waterzucht leed. Has- selaer was in het rampjaar 1672 in zijn been geschoten en overleed na een ellendig ziekbed van precies een jaar.s7 Een belangrijke beperking voor de schouten was de bepaling dat ze tijdens hun ambts- termijn geen andere functies mochten uitoefenen. De oorsprong hiervan lag aan het eind van de zestiende eeuw. In I 5X8 bleek schout Van der Does zijn taak niet goed te vervullen, omdat hij te veel andere bezigheden had, zoals het ontvangerschap van de konvooien en liccnten. De vroedschap besloot daarom dat in het eerste artikel van de schoutsinstructie moest worden gesteld dat de schout geen ‘nevenfuncties’ mocht hebben. Van der Does accepteerde dit en mocht aanblijven, maar na vier maanden moest men de voorwaarde herhalen, omdat hij als pachter van de wijnimpost was opgetreden. De burgemeesters verzochten de Staten om de schout van het pachtcontract te ontslaan. De inhalige Van der Does had de extra inkomsten misschien nodig om zijn deelname aan loterijen te kun- nen bekostigen’s Ondanks het eerste artikel van de instructie waren sommige schouten toch commissa- ris, hoogheemraad, directeur van een handelscompagnie of in dienst van de Republiek. Daniël de Dieu moest als buitengewoon ambassadeur zelfs geruime tijd het land uit. Hoe- wel zijn eerdere diplomatieke bezoek niet tot de gewenste resultaten had geleid, besloten de Staten-Generaal in november 1744 De Dieu opnieuw als gezant naar Rusland te stu- ren. In de lente van 1746 keerde hij wederom zonder resultaat terug. De Dieu stond op zeer goede voet met keizerin Elizabeth van Rusland, maar de internationale situatie v’er- hindcrdc het doel van zijn bezoek: een verdrag tussen Oostenrijk en Rusland.“” In 1792 had DavTid Willem Elias bij zijn benoeming expliciet toestemming gekregen om commis- saris over de notarissen (protonotaris) te mogen blijven.“” De schout mocht in Amsterdam, net als in Rotterdam, Schiedam, Delft, Dordrecht, Haarlem, Enkhuizen en Medemblik, nazijn verkiezing wel tegelijk lid zijn van de vroed- schap. Hij was in dat college in rang gelijk aan de overigeraden. Schouten waren daardoor eveneens beschikbaar voor commissies die uit raden werden samengesteld. De van het Aansprekersoproer in 1696 bekende Jacob Boreel was bijvoorbeeld in 1683, tijdens zijn periode als schout, gemachtigd om met vier andere raden besluiten uit Den Haag te on- derzoeken en de vroedschap hierover advies te geven.”

STIJGERS EN DROP-OUTS Het was de schout mogelijk om binnen de stadhuis-hië- rarchie een politieke carrière te maken: negen van de vierentwintig schouten werden on-

8 Mr. Ferdinand van Collen (I65I-1735), schout van I 709 tot ,719, portret door Nicolaas Maes. Olieverfop doek 68 x 55 cm. Particuliere collectie. middellijk na hun ontslag tot burgemeester benoemd en vijf enige jaren later.” Wie van hen verder carrière maakte en wie niet, hing af van verschillende factoren, zoals ambitie, dc politieke situatie en steun van verwanten. Bontemantel merkte na het aftreden van Hendrick Roetcrs in 1681 op, dat het lang geleden was dat een voormalig schout commis- saris van de Wisselbank werd, ‘alsoo de Schouten gestorven ofBurgemeestercn gemaekt [zijn] of hebben haer afschyt genomen ‘.@ Roeters had weliswaar een belangrijk familielid in de regering - burgemeester Hudde was verwant aan zijn schoonzuster -, maar hij bleef toch de laatste elf jaar van zijn loopbaan commissaris. Zowel financieel als in status moet dit een achteruitgang zijn geweest. Als commissaris verdiende hij ongeveer vijfhonderd gulden per jaar, terwijl hij als schout jaarlijks gemiddeld zo’n zevenduizend gulden had

10 De buitenplaats Gunterstein aan de Vecht van mr.Fer- dinand ~an Collen. Gravure uit Dank1 Stoopendaal, De iqyprulenrlr .L/echt, ‘719. Particuliere collectie. getoucheerd! Bovendien was de Wisselbank een van de posten waar regenten werden ‘op- geborgen’ om hen buiten de belangrijke ambten te houden. Juist deze politieke drop-out is de enige schout naar wie in Amsterdam een straat is vernoemd.“J Vier hoofdofficieren zijn na hun ontslag gedegradeerd tot weesmecster: Ferdinand van Collen Sr., Wigbold Slicher, Jan Backer en Daniël de Dicu. De vijfenzeventigjarige Jan Backer vroeg eind januari 1737 ontslag. Zijn dochter Catharina Cornelia was achtereen- volgens getrouw-d met twee invloedrijke burgemeesters, die zeker in staat waren geweest om hun schoonvader een gewichtig ambt te bezorgen, maar de ex-schout bleef de laatste elf jaar van zijn leven weesmeester.‘” Het is aannemelijk dat deze bejaarde schout bewust heeft gekozen voor een rustige oude dag op zijn buiten ‘Nuyssenburch’ (of ‘Spiegel- bosch’) ten zuiden van Overveen. Ook Abraham Calkoen trok zich terug op zijn buiten- plaats. Hij was vijfenvijftig jaar, toen hij na herhaaldelijk verzoek ontslag kreeg en hij zal zich daarna in het bestier van zijn heerlijkheid Kortenhoef en het beoefenen van de weten- schap hebben vermeid.” Het tijdelijke verblijf van Ferdinand van Collen en De Dieu op de Weeskamer kan als een gevolg van veranderde politieke verhoudingen worden gezien. In 17 18 was de factie van Corver weer aan de macht gekomen en was Van Collcns patroon, burgemeester De Haze, uit de regering gezet. De schout schreef in het geslachtsregister van zijn familie dat hij hierdoor ‘weynigh hoope scheen te hebben, om staende die rcvo- lutie tot het Burgemeesterschap geavanceert te worden’.“7 Het volgende jaar legde hij zijn ambt neer en werd hij benoemd tot weesmeester. Na acht jaar weesmeesterschap keerde Van Collen met succes in de regering terug, toen hij met steun van zijn neef, de invlocd- rijke burgemeester Jan Trip, tot burgemeester werd gekozen.“* Hoofdofficier Daniël de Dieu nam na de wetsverzetting van 1748, onder druk van de stadhouder, ontslag. De verhouding tussen de schout en Willem IV leek aanvankelijk uit- stekend: hij mocht aanblijven als raad en toen hij bij het bezoek van de prins in september 1748 had voorgesteld zijn ambt te verlaten, achtte Willem IV dat onnodig (De Dieu was via zijn moeder verwant aan de ‘geremoveerde’ familie Six).“” Enkele voormalige doe- listen dienden echter bij het Hofvan Holland een klacht tegen hem in vanwege zijn lakse vervolgingsbeleid van pamflettisten. Uit brieven aan de procureur van het Hofblijkt dat de hoofdofficier inderdaad weinig succes met de bestrijding van de groeiende stroom las- terlijke geschriften had.70 Op 8 januari 1749 vroeg het Hofhem hierover om opheldering, waarop De Dieu met een schriftelijke apologie reageerde. Kortgeleden had hij nog een zware straf tegen een paskwilmaker geëist, maar de schepenen hadden tot een lichter von- nis besloten. Bovendien wilden veel getuigen niet als aanklagers optreden, waardoor hij geen zaak had. Alleen de pruikenmaker en oud-doelist Elie Chatin had bij hem geklaagd over zijn milde optreden. Chatin had via Willem IV een post gekregen, waarover een pas- kwil was verschenen, Volgens De Dieu was de maker daarvan niet te vinden zonder gede- gen bewijs. De beledigde pruikenvervaardiger liet het er echter niet bij zitten en wendde zich tot zijn beschermheer, de Prins van Oranje.” Nu Willem IV zich met de zaak ging bemoeien, vroeg burgemeester Hasselaer of de schout niet beter kon opstappen. Tegen het eind van januari 1749 schreef De Dieu aan zijn jeugdvriend Johan Daniël d’ablaing van Giessenburg7* dat hij weer in de gunst van de stadhouder hoopte te komen. Hij had zelfs uit eigen beurs vijftig gouden dukaten bij- gelegd op de premie die was uitgeloofd voor tips over paskwilmakers! In dezelfde brief zei de schout dat hij al eerder had willen aftreden, maar dat hij nog enkele rechtszaken moest afronden.73 Op 28 januari 1749 echter nam hij ontslag; zijn plaats in de raad mocht hij behouden. Sindsdien leidde De Dieu een onopvallend bestaan als weesmeester tot zijn succesvolle rentree in I 753. Zijn verkiezing tot burgemeester was in april van dat jaar aan- leiding voor een enorm feest bij zijn huis aan het Singel (nr. 284). Bicker Raije schreef erover in zijn dagboek dat ‘s avonds een ‘fraay vuurwerk’ werd afgeschoten onder de tonen van een muziekgezelschap.Er was ‘bij mensenheugenis geen burgerheer verkooren, die meer toejuyging [kreeg] van alle menschen zonder onderschijt’ dan de voormalige schout.” Bij deze gelegenheid verscheen een lofdicht waarin over zijn periode als hoofd- officier werd gezegd: ‘Toen was in Amsteldam de boosheid nimmer veilig; Het lastig Schoutsampt blonk, beschermd door uwe vlyt.‘75 Deze woorden illustreren dat de stadhouder en de doelisten definitief hun invloed hadden verloren: de schout die was afgezet om zijn lakse beleid, werd nu geroemd om zijn vlijt.

NEGATIEVE KANTEN VAN HET SCHOUTAMBT Hoofdofficier Wigbold Slicher was na zijn ambtsperiode eveneens naar de Weeskamer verbannen. Tijdens de geruchtma- kende zaak tegen WIG-bewindhebber Sautijn in de jaren twintig van de achttiende eeuw was hij in conflict met schepenen geraakt; een Amsterdamsezaak was door zijn nalatigheid aan het Hof vran Holland gekomen. Dankzij de hulp en adviezen van zijn broer Antonis en diens collega’s bij het Hof hoefde Slicher niet afte treden, maar zijn positie was wel pre- cair geworden. Toen hij echter het voltallige schepencollege tegen zich in het harnas had gejaagd, kon hij beter opstappen. Ruim een week na de laatste getuigenverhoren door de procureur-generaal van het Hof nam de hoofdofficier op 13 september 1726 ontslag en deed hij de langdurige zaak over aan zijn opvolger, Jan Backer.‘” Dit betekende tevens het einde van zijn politieke loopbaan. Op de dag van zijn vrijwillig ontslag werd hij be- noemd tot weesmeester. Deze functie zou hij tot zijn dood in 1730 bekleden.”

Slicher was niet de enige schout die bij een schandaal betrokken is geweest. In I 589 werd de voormalige ‘gesubstitueerde schout’Jan Coenensz beschuldigd van het versprei- den van geruchten over de stadsregering, met name over burgemeester Reynier Cant. Op het schavot voor het stadhuis moest hij zijn beweringen herroepen, waarna hij in het openbaar werd gegeseld en uit de stad verbannen.‘s De hilariteit moet eveneens groot zijn geweest, toen de zoon van schout Cornelis Jan Witsen wegens mishandeling werd gear- resteerd. Eind 1667 veroordeelden schepenen hem tot een boete van duizend gulden ten behoeve van de armen. Een jaar later werd de schout zelf veroordeeld in een civiele zaak, omdat hij weigerde tc betalen voor kolen die aan hem waren geleverd, toen hij nog baken- meester was. Witsen vond dat de kolen waren gekocht voor rekening van de stad, maar de schepenen veroordeelden hem tot betaling van de kosten. Bontemantel, die deze roddels noteerde, typeerde Witsen als een schraapzuchtige zuiplap.7” De schout en latere burgemeester Jacob Boreel speelde een bescheiden rol in de pam- flettenstrijd tussen de Amsterdamse advocaat Nicolaas Muys van Holy en de in Haarlem woonachtigc graveur Romein de Hooghe. De Hooghe was in een paskwil beschuldigd van godslastering, diefstal en de uitgave van ontuchtige prenten, maar volgens de graveur was daar niets van waar. Nadat de Haarlemse regering de beschuldigingen had ingetrokken,

júuarboek x9, Amstelodumum [‘997] 35 I I Mr. Isaac Sweers (1707-1777), schout van 1763 tot IZ Onkostenrekening aan schout Isaac Sweers voor het 1769, portret door Cornelis ‘Troost. Enkele jaren na het oprichten van het schavot vi>i>r het stadhuis op de Dam, neerleggen van het schoutambt werd hij bewindhebber van 1764. Foto Gemeentearchief Amsterdam (Archief 5061, de VOC. Olieverf op doek, 59 I 47 cm. Rijksmuseum Rechterlijke archieven, dl. 126). Amsterdam. I 3 Onkostenrekening van vertaler N. H. Bchn aan schout Isaac Sneers, 1764. Foto GemeentearchiefAmsterdam (Archief 5061, Rechterlijke archieven, dl. 126).

36 Juarhork 89, Amsfelodumum [1 9971 _., ““.f

,

Jiarbork X9,Amstelodamum [1997] 37 verscheen er in 1690 een pamflet waarin Boreel en Muys van Holy verdacht werden ge- maakt van het omkopen van getuigen in de zaak tegen De Hooghe. In datzelfde jaar werd Muys van Holy ook valselijk beschuldigd van majesteitsschennis. Twee medeplichtigen zouden aan De Hooghe hebben verteld dat de Amsterdamse advocaat de Engelse opposi- tie tegen Willem III had willen steunen met een ‘Deductie’, waarin hij de koning-stad- houder en de graaf van Portland van atheisme beschuldigde. Muys van Holy zou koning Willem ‘een hondt, de verderver van deesen staet, en een vyandt van de stadt Amsterdam’ hebben gen0emd.s’ Burgemeester Huydecoper en schout Boreel zouden deze snode plannen steunen; zij hoorden immers bij de oppositie tegen de stadhouder. Volgens Muys van Holy hadden zij, noch hijzelf, hiermee iets te maken.” Jacob Cornelisz Backer, een broer van de Amsterdamse hoofdofficier Jan Backer, was in 1730 slachtoffer geworden van de jacht op sodomieten. Na de uitgebreide bekentenis van de Friese ‘herenknecht’ Zacharias Wilsma was men begonnen met de vervolging van een omvangrijk netwerk van homoseksuelen. Tenminste 35 verdachten werden bij verstek voor eeuwig verbannens” Ook Jacob Cornelisz Backer behoorde tot de vervolgden. Op 24 oktober 1730 werd hij beschuldigd van het plegen van ‘het verfoeyelyk crimen van sodomie’. Hij zou ook hebben getracht ‘andere tot deselve misdaat te seduceren’.83 Wegens de nauwe verwantschap trad de president-schepen Dirck van der Meer in plaats van de hoofdofficier als aanklager op. Na zijn vonnis vluchtte Backer naar Engeland, waar hij achttien jaar later overleed. David Willem Elias werd na zijn afzetting als hoofdofficier bij de revolutie v’an 1795 betrokken bij een heel andere affaire. Naar aanleiding van zijn verzoek om tienduizend gulden die hij nog te goed had wegens de onkosten van het schoutambt, stelde de munici- paliteit in april van dat jaar cen onderzoek tegen hem in. Het bedrag had de schout voor- geschoten in het jaar van de vervrolging van patriotten.x4 Elias moest de namen opgeven van alle politieke gevangenen van de vorige jaren, alsmede van de beschuldigingen en vonnissen die tegen hen waren geeist en uitgevoerd. De belangrijkste vraag was wie het bevel tot de vervolgingen had gegeven, want de representanten hoopten de afgezette bur- gemeesters in de zaak te kunnen betrekken. Op j mei gaf Elias een uitgebreid schriftelijk antwoord, waarin hij zei uitsluitend in samenw-erking met schepenen te hebben gehan- deld, zodat de burgemeesters niets kon worden verweten. Het nieuwe bestuur vond dat Elias de vragen nog steeds onvoldoende had beantwoord, maar na een mondeling overleg werd zijn verklaring toch geaccepteerd. Over de tienduizend gulden onkostenvergoeding werd niet meer gerept.xs

Ondanks deze publieke schandalen bleef de schout tijdens het Ancien Régimc de ‘perso- nificatie van het gezag’, hoewel de bevolking hem steeds minder te zien kreeg. Vanaf het einde van de zeventiende eeuw waren het vooral de substituut-schouten met wie even- tuele wetsovertreders te maken kregen.xh De schout regelde veel zaken vanuit zijn wo- ning, zoals Jacob van Lennep zo treffend beschrijft in Ferdinand Hu,yck. Op het stadhuis was het inmiddels overduidelijk dat de schout volkomen afhankelijk van de burgemeesters was geworden, terwijl hij alleen nog in naam de landsoverheid ver- tegenw-oordigde cn de ‘eerste hooge amptenaar in rang’ was. Deze paradox verklaart de opmerking die de patriotse schepen Cornelis van der Hoop Gijsbertsz maakte bij zijn ont- slag als waarnemend-schout in oktober 1787. Hij had gehoord dat de Staten van Holland hadden besloten dat de onwettig aangestelde regenten uit hun functies moesten treden en ‘verkeerde in dc opinie dat onder het woord regenten geen hooftschout konden verstaan worden [ . ..] alzo hetzelve een stadsbediening en geen regeeringsampt was’.” De Amster- damse schout was een stedelijke ambtenaar in de versleten mantel van een grafelijke offi- cier geworden.

Dn.M. HetirllstudeerdeKeschledrni~aande Unizwuteztaan zelfseenromanoverdezemachtsstrijd: Burgemeestrrtegen Amsterdum. HtjstudeerdeaJop depolitieke twsociaaí-econo- schout: een hutorisch verhaal, nclurmure beschetden, uit den mischepositievan de Amsterdumseschouten tijdensde Repu- strijd tusschen de Dwmsten en de Schoutisten, Amstcrdum bliek. Htjpubbceerdeeerkrin hetManndbladeen urtikeloaer 1542-1378, Rotterdam 1916. het inkomen van deschouten t(idens de Republzek. Deze bij- 12. Ter Gouw 1879-93, dl. 6, p.41-42,405-40X. drqeiseen bemerkznl:ounkdoctoraalscriptze wordevak- 13. Algemeen Rijksarchief Den Haag (‘z R A), archief van de ,qvrp Nieuwe en Theoretuche Geschiedenzr aun de Unzaersi- Grafelijkheidsrekenkamer (Gr.rek.), inv. 495, witte fran- tezt CWI Amsterdam: Aanzienlijke officieren en rijke burge- sijnen register van commissies 1-1-1560 2-1-1580, meestersknechten: de politieke en sociaal-economische po- f.zooa, 201~. GemeentearchiefAmsterdam (G.t4A), sitie van de Amsterdamse hoofdschouten in de stad en het archiefso23, Groot-memoriaal (CM), nr.2, f. 147~-148, lokale regentenpatriciaat tijdens deRepubliek, Amsterdam contract Hollesloot 3-8-1573. 19gó. Ik dunk mgn scrzptiebeKeleidedeP CJansen uoorz~n 14. Indieners van twee klaagschriften tegen de regering in adwezen en oerbeteringen. Ij64en 1565. 15. Brugmans 1944, p.82-91; VanNierop 1978, p.23; Elias 1. Breen 1914, p. 193; Brugmans 1973, p.7-8; tussen 1803 1903-05,dl.1,p.135;Dodok\~anHecl1985,p.35. en 18 11 keerden de oude benamingen even terug. 16. Elias 1903-05, dl. 1, p.305-306; Bor Christiaensz 1679, 2. Elias 1937, p. 182-191; Rijksarchiefutrecht, archief p. 624-641. Huydecoper, nr. 505, brief van D. W. Elias aan J. E. Huy- 17. Gr.rek., inv. 26, witte register 2, f.228-230; Coops decoper 18-5-1796. ‘919,P.313-314. 3. Hoogewcrff 1919,p,68-70; vgl. Vries 1977,p.330, 18. Ib.,p.6-8,19-20,53,314-319, 4. Letterlijk betekent schout: ‘[hij] die iemand om zijn 19. Ib., p.319-322; G.~A archief 5025, Vroedschapsresolu- schulden aanspreekt’. Ik gebruik tevens de term ‘hoofd- ties( nr.4, f. 170, 173a, 24-8 en 6-9-1581. officier’ voor achttiende-eeuwse schouten; Franck 1976, 20. Coops 1919,~. 112-113,322,noot3; Resohties[laande/ P.595. Staten vunf-lullunden WestJGesland, 26-1-1582, p.43-45, 5. Faber 1983,p.41;Wágenaar 1760-68,dl.3, p.283; 12-2-1582, p. 53. Boomgaard 1992, p. 24-25. 21. Coops 1919, p.323-324; Resohties [zw~delStuten aan 6. Hoewel met dit begrip oorspronkelijk alleen schout en IIoUanden n’Estfireslund,p.79,22-2-1582. schepenen werden bedoeld, omvatte het de facto ook bur- 22. Goudappel & Snapper beweren in hun artikel ‘Het gemeesters, Van der Laan 1986, p. 19. Leidse schoutambt’ op p. 37 dat de Amsterdamse burge- 7. Tegenwoordzgestaut 1742, p. 586; 1744, p.434-439,487, meesters gehoor hebben gegcvcn aan de oproep van de 516;TerGouw1879-93,dl. 1,p.374,375. Staten en iedere drie jaar een nieuwe schout voorstelden. 8. Boomgaard 1992, p. 22-25; Ter Gouw 1897-93, dl. 1, Deze opmerking berust op een oppervlakkige lezing van p.14~,163-164,37o-372,dl.2,p.2~1-252,dl.3,p,1oo, Wagenaar 1760-68, dl.3, p.281. 188. 23.Ib.,p.284;G~ nr.2,f.159. 9. Van Eeghen 1987. 24. tirxek., inv. 36, tweede memoriaal v-an allerhande 10. Ter G~w 1879-93, ~.433-434, dl.4, p.436-437; zaken (nieuwe serie), 1-4-1584 24-12-1592, f.37v, mis- Woltjer 1971, p. 182, noot 22; Boomgaard 1992, p.23,25- sive 4-12-1584. 26. 25. In I 588 stemde Amsterdam in met de betaling van 11. Verkerk, 1995, p. 3 1-34,4o en de aldaar in noot 2 aan- 2oo.000 pond ter ondersteuning van de oorlog tegen gehaalde literatuur. In 19 16 schreefJohanna Breevoort Spanje, mits het Akkoord tot afstand en de vcrworcen

Juurboek 89, Amrtelodamum [1997] 39 privileges geldig bleven; Resoluties [van de/ Staten mm 49. Ib., p. 18,73,248; Wagenaar 1760-68, dl.3, p.2X1-2X2. H&mden Wé.~t&rland, p.2~,28-1-1588. 5”. Bontemantel 1897, dl.2, p.338; GM nr.2, f. 159; VR 26.Bontemantel1897,dl. ~,p. I I, 12,noot 1;Elia.s 1903-05, nr. 1 I, f.284,289, 5-1-1621;,~~~‘ieume~~~eder~aands~hr3u~~~- dl. I, p.3”“. hoeken 4”,6de stuk, Amsterdam 1795, p.4668-4669. 27. W’agcnaar 1760-68, dl.3, p.280; Tepzmoordigestaut, ~~,vanr.3~,f.4~-42,7-7-~676. dl. 5, p. 300-303; Van Feijst 1975, p. 27-28, X4. 52. Ib., nr.33, f.273 cn45, f. 10,25-2-170”. 28. GAA archief 5033, Poorterboeken, dl.4, f. 198; Elias 53. Bontemantel 1897, dl. I, p.91. 1903-05, dl.2, p.606. 54. b R nr. I I, f.224,26-6-1620. 29. Ib., p.736,75X, 842; Kannegieter 1978, p.279-280. 55. v R nr. 18, f.7Iw72,5-1-1646. 3”. Goudappel&Snappcr 1979, p.54,58;K”oijmans 1985, 56. Bydragen vow dcgcschiedrms nun het hzsdom van Haw p.302. Iem8(188o),p.252-253. 31. Eliaa 1903-05, dl. I, p. 369,49”; dl.2, p. 642,806. 57. Elias ‘9”3-,905, dl. I, p. 275,325; Bontemantel 1897. 32. Kooijmans 1997, p. 16-1X,23-49,56. dl.2, p.236-237; ‘t Hart 1952, p.9”. 33. ~-4.4 Bibliotheek, personalia W Huygens: Brurlufisbed 5X. GAA archiefjo75, xotaricclarchief, nr.8, f. 194z, not. van Sara Maria tm der @ïlp. C.A. van Huijswaert, 10-2-1592, Gemeentearchief 34. wagenaar 1760-68, dl.3, p.275-277. Haarlem, Lijste van loten van het Oude Mannenhuis, inv. 35, Hellemont en Reynst waren allebei getrouwd met een nr.1668[k”piec.4~],1606,d1.62~4o,f.~~2;v~nr.6, dochter van van Swieten (burgemeester in p. 1”9-110, ,29-132, ‘93, ‘99,5-‘“‘“7-II-‘588;B”nte- 1646150154); VR, nr.zr,f.j7; Bontemantel 1897,dl. I, mantel 1897,dl.2, p.336. p. 13-14; Elias 1903-05, dl. I, p. 175,485. 59. Op 21-5-1746 kwam cr toch een overeenkomst tussen 36. VR nr. 147, muniment-register, f.4o7-409. de tweelanden; is’agenaar 1796, dl. 19, p.474,519,~20; 37. Ib., 25 en 26-7-1787; nr.74, f.371-375; nr.73, f.521, dl.20, p.41-43. 9-10-1787. 60. VR nr.79, f.25-26,28-1-1792. 3X. VR nr. 11, f.284, 5-I-162r;Elias I9”3-“3, dl. I, 61, Zo’n commissie bestond ook in Dordrecht, waar de ~.LXXII; Elias 1923, p. 82-84. burgemeesters met de schout cn enige anderen de brieven 39. Alleen in I 748 werd daar, op aanbeveling van stadhou- van de Staten behandelden; vgl. De Bruin 1991, p. 207; der Willem I Y , geen vroedschapslid maar een “ud-sche- Wagenaar 1760-68, dl. I, p.671, dl.3, p.282. penaangesteld;Engelbrecht~973,p.~xxtv-XXX~II. 62. Inclusief D. W, Elias, die in I 814 een van de eerste bur- 4”. Volgens Faber was dit een bewijs van gelijkgezindheid gemeesters na de Franse tijd werd; Elias 1903-05, dl.2, tussen de eisende partij (de hoofdofficier) en de rechters P.923. (de schepenen); Faber 1983, p. 208-21 I. 63, Roeters werd 3-2-1681 tot commissaris van de ~%%sel- 41. Konvooien en licenten nas een heffing op handel met de bank benoemd; Bontemantel 1897, dl.2, p. 239. vijand. 64. Van Dillen 1925, p.X09,926,929; Hel1 1996, p.24-27,

42. De Staten zouden bij de bespreking van een nieuwe bijlage 2; Hel1 1997. Hij gaf zelf zijn naam reeds aan het kandidaat rekening houden met Willems broer; Resoluties ‘Roetershofje’ in de bij de . Ook het ~uank]Statenvan Hollanden WestJkiesland, p.95,21-2- Roeterseiland dankt zijn naam aan hem, omdat hij als

15x9. schepen sinds 1671 verantwoordelijk was voor de uitgifte 43. VR nr.70,f. 156. van dccrven aldaar.

44. J. T Brockmeier, Amsterdamse stadwcretarmen I 74~- 65. VR nr.55, f. 121; Elias 1923, p.zoX. ,195, Amsterdam 1988, doctoraalscriptie UvA, p.43-44. 66. Hij bezat behalve een bibliotheek o.a. mathematische, 45. VR nr. 19, f. 19,2X-1-1649. fy-sische en optische instrumenten; Van Eeghcn 1956, 46. Burgemeester Cornelis Witsen was in 1667 volgens p.43-90: 64; VR nr.72, p.37.r, 28-1-1785. eigen zeggen zelfs tegen zijn zin tot schout benoemd. 67. Porta noemde Van Collen, in nav-olging van Elias, een Bontemantel 1897, dl. 1, p.2,4-5, noot I, 69-70, dl.2, selfmade man. De Van Collens stonden volgens hem p.495; vR nr.25, f.223a, 9-8-1667. betrekkelijk afzijdig van de andere burgemeesters. Het 47. Bontemantel 1897, dl. I, p. 5-9. lijkt er echter op dat Ferdinand sr. bij de factie van De

48. VR nr. I I, f.261-262,29-9-162o;Wagenaar 1760-68, Hazehoorde; Porta 197j, p. ‘50-1 jI; Elias 1923, p. 195- dl. I, p. 269; Bontemantel 1897, dl. I, p. 2-5. 196; Quarlesvan Ufford [x969], p.25.

4” Jaarboek 89, Amsteludamum [1997J 68. Elias 1923. 79, Bontemantel 1897, dl. 1, p.8, noot I, dl.z, p.495. hg.KrPmertgo7,p.431. 80. Van der Aa 1867, p, t 14t-1142;zieover depamfletten- 70. UAA archief5o61, Rechterlijke archieven (RA), nr. 15, strijd tussen De Hooghe en Muys van Holy: Knuttel missiven van de hoofdofficier, f. 54-54”. De doelistenbe- 1900, nr. 13534-13553; RijksarchiefUtrecht, familiear- weging was een burgerbcweging waarvan Willem IV in ChiefHuydccoper, nr. 97; De nrraoucher 7 (I 857), p. 83- 1748 handig gebruikmaakteom zijn macht in Amsterdam 84. te v-estigen. 81.Ib.,p.15o-151;Porta1975,p.1o-1a. 71.Kramer t907,p.433-436;DeVoogd 1914,p.a14-216. Xz. Boon 1976, p. 141-142; Faber 1983, p.Xo-81. 72. D’Ablaing was luitenant-stadhouder in het Sticht en 83. Elias schreeften onrechtedat het vonnis door Jacob trad vaak op als voorzitter van de Staten-Generaal. Hij Backcrs eigen broer was geeist; RA nr. 223, schoutsrol genoot vertrouwen aan het stadhouderlijk hof; Gabriëls 19-9-1730, vgl. Elias 1903-05, dl. 1, p.509, noot e. 1990, ~.4,358,36o. 84. Elias ‘937, p. 182-183; u AA archief 5039, Thesauriers 73. Kramer 1907, p.428-431. ordinaris, nr.666, journaal 1793-98, p.99, rekening 14-4- 74,BickerRaije1935,~.215. ‘795, 75, G.+ iz Bibliotheek, personalia D. de Dieu. 85, Elias 1937,~. 182-189; papierenoverdezaakvanDavid 76. Over deze zaak zal t.z.t. een apart artikel verschijnen. Willem Elias, ARA, archiefvan jhr.J. Goldberg, inv.45o, ZieBrugmansr973, dl.4,p.41 e.v.;Elias 1923,p.z03- diverse stukken 1795. 208; RA nr. 640k en 64ta. 86. Van dePo1 1996, p. 185. 77. Elias 1903-05, dl.r, p.673. 87.~~ nr.73,f.521,9-10-1787. 78. VR nr.6, f.a43-z46,11-9-1589.

Aa, A. J. van der, Biographisc.h woordenboek der Nederhu- stnandREt~j1779/1X4Y48, zdeherz. en bijw. dr., Utrecht den _._, d1.8, zde stuk, Haarlem 1867. enz. t973,oorspr. uitg. 1931i32. Bicker Raije, J., ‘Notttte aan het merkwaardigste mqyn Bruin, G. de, Geheimhoudingen verraad: degrhemhoudtr?g bekent’I732-1772, uitg. door EBeijerinck &M.G.de van staatszaken teen tijde mm de Republiek (160~r7~0), Boer, Amsterdam 1935. ‘s Gravenhage 1991. Bontemantel, H., De qeereer2nge cun Amstedmn, S«O in ‘t Coops, G., Deiphe~n~dersati~s~ctie mm Amsterdam, cia~elalsscrimtneelen militaire (16j3-lh72), uitg. door Amsterdam 1919. G. W Kernkamp, Den Haag I 897, a dhr., Werken uitg. Dillen, J. G. van, Bronnen tot degmhiedenzs der mi.Fselban- door het Historisch Genootschap, 3de serie 7-8. ken, dl. a, Den Haag 1925. Boomgaard, J.E.A., Misdmdenstrafm Amsterdam: een Dudok van Heel, S.A.C., ‘Waar waren de Amsterdamse onderzoek nuw dertrafrfrechtspleKlnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnn~an de Amsterdamse katholieken in de zomer van 1585? Enkele aantekeningen schepenbank, rqyo-~~~r,Zwolle 1992. bij de uitgave van het kohier van 1585’ in:Jaavboek Boon, L. J., ‘De grote sodomietenvervolging in het gwest AmrtelodUmum 77 (I985), p. 13-53. Holland, r730-1731’in: Holland8 (1976),p. 140-152. Eeghen, 1. H. van, ‘De inquisitie van Amsterdam’ in: Bor Christiaensz, P., Oorspronck, begin en verwl~h der B. Bakker & M. B. de Roever (red.), Wíx& tijden: Nederlundsche oorlqen, dl. I, Amsterdam 1679. Amsterdam zn de eetm van de Beeldenstorm, adc aam. en Breen, J. C., ‘De regeering van Amsterdam gedurende de verb. dr., Amsterdam 1987, p. 73-82. Franse tijd’ in:~~

Jaarboek 89,Amstelodamum [r997] 4’ Engelbrecht, E. .%, De vroedsschq mn Rotterdmn, 157~ Kooijmans, L., Vrwndwhap en de kunst mm het ozerleecen 1791, Rotterdam 1973. rnde~ez~wztwnd~en rrrhtttendemm, Amsterdam 1997. Fabcr, S., Stuuj~erhtsplegzngen crimmultteit te,4mrterdam, Kramer, F. J. L., ‘Bescheiden betreffende de Doelistenbe- 168~1811: de nreuwe menslmendhetd, Gouda 1983. neging te Amsterdam in I 748’ in: Bydragen tw mededebn- Feijst, G. van, Geschzedenis aan Schiedam, Schiedam 1975. gen vac12 het Historisch Genootschup ~8 (1907), p. 342-438. Franck, J., Eymnlogzsch mourdenbwk deerh’eder.lundsche Laan, I? H. J. van der, ‘De regering van Amsterdam in de tul, Den Haag 1976, oorspr. uitg. 1891. rhdeeeuw’in: H.Bakker&M.B.deRoevcr(red.), W5eZzgr Gabriels, A. J.C.M., De heren abdienaren en dedirnaurulx tyden: Amsterdam zn de eeuw oun de Beeldenst»rm, heer: hetstudhouder&k stelsel oz de tweede heljt oan de acht- Amsterdam 1986, uitg. bij de gelijknamige tentoonstel- tzendeeeum, Leiden 1990. ling in het Gemeentearchief, p.9-30. Goudappel, H., & ESnapper, ‘Het Ixidse schoutambt’ in: Iiierop, H. E K. van, Beeldenstorm ew hurgerhjk öerzet rn j’aáurboekLetden7I (‘979),p.31-58. Amstevdmn, 1566-1567, Nijmegen 1978, ook verschenen Gouw, J. ter, Gachzedenisaan Amsterdam, Amsterdam als proefschrift Rotterdam. 1879-1893, j dln. Pol, L. van de, Het Amsterdums hoerdom: puostítutze tn de Hart, G. ‘t, ‘Nicolaas Witsen en zijn voorouders’ in: Oud zecentrende en achttiende CEU~P, Amsterdam 1996. Holiand67(1952), p.74-97. Porta, A.,3oun en Gerrit Coraer: depolitieke macht wzn Hell, M., Aan.zzenl~ke o&ieren en rqke burgemeesten- Amsterdmn, 170~1780, Assen 1973. knechten: de politieke en ronaol-economische positie vun de Qarles van Ufford, L.A., Gunterstein: een ridderho/&d Amterdmse hoofd.whouten zn de stad en het lok& regen- urnde V&hl,Loenen [1969]. tenpatrzczuut ttidens de Reppuhltek, Amsterdam 1996, doc- ~,~enmoordiR~tautder Pérentgde Ncderlcnden, dl.4, toraalscriptie UvA. Amsterdam 1742; dl. 5, 1744. Heil, M., ‘Een profitabel ambt: het inkomen van de schou- Verkcrk, C.K., ‘Een studie naar de ontwikkeling van het ten tijdens de Republiek’ in: ~~uundblhludAmste~oduumum burgemeesterschap in Holland en Gelre in de middeleeu- 84 (1997)> P. 137-148. wcn’in:~uurboekAmstelorircmum 87 (199j),p.3’-34,40. Hoogewerff, G. J. (red.), De tmee reizen om Cosimu de ’ Voogd, N.J.J. dc, De DoeIistenbemqing teAmsterdam wz Medzci, prins ran Toscme, doorde Nederhmden (1667- 17& Utrecht ,914. 16692, Amsterdam 1919, Werken van het Historisch Vries, O., ‘Geschapen tot ieders nut: een verkennend Genootschap, 3de serie, nr.41. onderzoek naar de Nederlandse ambtenaar in de tijd van Kannegieter, J.Z., ‘Mr. IsaacSweers, Amsterdams regent het Ancicn Régime’ in: Tydvhr?/i ouor~tvchiedeni.v 90 in de jaren 1758-1777’ in:~aarho~kAmstelodumum 70 (‘977),P.328-349. (I978),P.278-293. Wagcnaar, J., ,4msterdam UI zyne opkomst, aunmas, Knuttel, W P. C., Cutalogus mn deepam~letten-zreruomcl~~l~ gesch~edentssen, . . . . Amsterdam 1760-1768. htmstmde tn de(ionrnkhjke Bibbotheek, dl.3,1689-1713, \Vagenaar, J., ~der~~~d.~chchiFtorre, Amsterdam 1796. ‘s-Gravenhage rgoo. Woltjcr, J. J., ‘Het conflict tussen Willem Bardes en Hen- Kooijmans, I.., Onder regenten: de elite in een Holland.ve drik Dircksz’ in: BijdruKen en mcdedebn~en betwfinde de stad, Hoorn ~~00~~780, Den Haag 1985, Hollandse his- Rrschzedenisder!~ederlunkn 86 (197x), p. 186-187. torische reeks 4, ook verschenen als proefschrift Utrecht.

42 CLÉ LESGER Migranten in Amsterdam in de achttiende eeuw

RESIDENTIËLE SPREIDING EN POSITIE IN DE SAMENLEVING

OT VER IN DE NEGENTIENDE EEUW wasAmsterdamecn‘loopstad’.‘Tevoetwas T de stad in korte tijd van oost naar west en van noord naar zuid te doorkruisen. Toch zullen ze elkaar zelden of nooit hebben ontmoet, de rijke burgers met vermogens van hon- derdduizenden guldens en de paupers, voortdurend balancerend op de rand van onder- voeding en honger. De verschillen in welstand, macht en aanzien vonden immers een tastbare neerslag in de ruimtelijke structuur van de stad. Rijk en arm mochten dan he- melsbreed niet ver van elkaar verwijderd zijn, voor beide groepen was het woondomein van de ander een vreemde wereld. Succes en falen, welstand en armoede kwamen tot uit- drukking in de woonplaats van een persoon. Dat maakt die woonplaats tot een indicator van de economische, politieke en sociale status van personen en groepen. In deze bijdrage zullen residentiële patronen worden gebruikt om meer inzicht te ver- werven in de positie van migranten in de Amsterdamse samenleving in de achttiende eeuw-. Waar kwamen zij terecht in de stad en wat zegt dat over hun kansen om er een be- staan op te bouwen? Ik zal me bij het beantwoorden van die vragen niet richten op de le- vensgeschiedenis van afzonderlijke personen, maar trachten met brede streken een glo- baal beeld te schetsen. Het behoeft uiteraard geen betoog dat achter die grove schets een fijnmazig patroon met grote individuele verschillen verborgen is. Waar het in deze bij- drage echter om gaat zijn niet de uitschieters, de bliksemcarrières en de tragische misluk- kingen, doch de doorsnee migrant. Van die doorsnee migranten waren er velc duizenden. Zelfs in de achttiende eeuw, toen aan de snelle demografische expansie van Amsterdam reeds lang een einde was gekomen, bleef de stad een trekpleister voor grote groepen migranten. Hun precieze aantallen zijn niet bekend, maar de herkomstplaatsen van bruidegoms en bruiden bij dc aangifte van ondertrouw geven een globale indicatie van hun numerieke belang voor de Amsterdamse samenleving. Tijdens de snelle bevolkingsgroei in de eerste helft van de zeventiende eeuw was 66% van de ondertrouwden geboren buiten Amsterdam, tijdens decerste helft van de achttiende eeuw was dit nog altijd 46% en in de tweede eeuwhelft kwam 49% van buiten de stad.’ Al die tijd bleef Amsterdam een typische migrantenstad. Dat laatste is niet vcr- wonderlijk, want doorgaans was er sprake van een sterfteoverschot. Alleen door een voort- durende toestroom van nieuwkomers kon de bevolkingsomvang op peil blijven. In dat opzicht week de situatie in Amsterdam niet af van die in andere vroegmoderne steden.”

INKOMENSONGELIJKHEID EN DE RUIMTELIJKE STRUCTUCR VAN AMSTERDAM Dc stad, waar de migranten terechtkwamen, was er een met naar moderne westerse maat- staren extreme verschillen tussen rijk en arm. Bronnen die inzicht geven in de spreiding

j’aarboek K9,Amstelodamum [1997] 43 r .-. I

TABEL I Inkonmmwdeling 1742. Bronnen: Oldewlt (1945, zie noot 4) en Van Manen & Vcrmeulen (1980, zienoot 5).

mkomen hui.chnudms totuulinkomrn %o %

44 Jwhoek 89, Amrtelodumum [1997] I Amsterdam in 1732, plattegrond door G. & J. de Broen. v Rembrandtplein en omgeving (;emeent~rchief,~msterdam, Historisch-topografische Vl Zuidelijke atlas. Vl1 Noordse Bos z Hierbovenzijn de wijkcn aangegeven waarin de stad ten “111 Centrum, Oude Zijde behoeve van dit onderzoek werd ingedeeld. 1x 1 Centrum, NieuweZijde x Waterlooplein en omgeving (dc latere Jodenbuurt) 11 Noordwestelijke grachtengordel x1 Zuidoostelijke grachtengordel t I t Jordaan X11 I v Westelijke Eilanden x111

van welstand en inkomen zijn schaars, maar voor het jaar 1742 hebben we de beschikking over inkomensgegevens van het bezittende deel van de bevolking.4 ,411e personen met een inkomen van minimaal zeshonderd gulden per jaar moesten in dat jaar bijdragen aan een incidentele belasting, de zogenaamde personele quotisatie, en zijn derhalve geregistreerd. Zij maakten niet meer dan 23% van alle huishoudens uit, doch we weten tevens dat in 45% van de huishoudens meer werd v,erdiend dan driehonderd gulden per jaar. Dat betekent dat grofweg 22% van de huishoudens met een inkomen van driehonderd à zeshonderd gulden moest rondkomen en 5j‘% met minder dan driehonderd gulden.5 In tabel I op p. 44 zijn de gegevens over de inkomensverdeling samengevat. Omdat het absolute bestaansminimum bij een inkomen van tweehonderd gulden per jaar lag, zal duidelijk zijn dat een zeer groot deel van de bevolking op de armoedcgrens balanceerde. De extreme verschillen blijken duidelijk uit het feit dat de armste 55% van de bevolking niet meer dan 17% van het totale voor de belasting opgegeven inkomen ver-

Jaarboek 89, Amsteludamum [1997] 45 diende. De rijkste 1,5’?0 van dc bevolking daarentegen was goed voor zz% van het totale inkomen in de stad.h Om de ruimtelijke spreiding van migranten in Amsterdam te kunnen analyseren, is het noodzakelijk de stad in te delen in wijken en tevens vast te stellen op welkc wijze de in- komcnsongelijkheid ruimtelijk tot uitdrukking kwam. De afbakening van de wijken heeft vooral plaatsgevonden op grond van de stedenbouwkundige ontwikkeling van Amster- dam.’ De wijken I (Centrum, Nieuwe Zijde) en VIII (Centrum, Oude Zijde), gelegen aan weerszijden van de Amstel, vormen tezamen dc oude middeleeuwse kern van de stad. Tot ver in de zesticndc eeuw bleefde stad besloten binnen de muur en gracht dit dit gebied omgaf. Met uitzondering van enkele kloosterterreinen was de middeleeuwse stad dicht- bebouwd cn toen de bevolking in de laatste decennia van de zestiende eeuw sterk in om- vang toenam, nam de druk op de woningmarkt extreme vormen aan. In een luttel aantal jaren verdubbelden en verdrievoudigden de w0ninghuren.s Onder druk van de almaar groeiende bevolking en de hand over hand toenemende be- bouwing buiten de stadsmuren werd tot stadsuitbreiding besloten. In I 585 vond de eerste grote uitleg plaats, waarbij de Lastagc, grofweg samenvallend met het gebied van wijk I X, en tevens wijk v (Rembrandtplein en omgeving) binnen de stadsmuren werden gebracht. In de jaren negentig volgde het gebied van wijk x (de laterc Jodenbuurt), w-aar in eerste instantie de uit de oude stad verdrongen scheepsbouw en houtopslag een plaats vonden. Al spoedig bleek dit niet voldoende. Rond 1609 waren er opnieuw grote aantallen wonin- gen buiten de stadsw-allen opgetrokken; men sprak zelfs van 3330 stuks.” Pasmet de grote stadsuitbreidingen van 1612 en 1658 kreeg de stad de vorm die zij in de achttiende eeuw- bezat en die zij tot in dc tweede helft van de negentiende eeuw zou be- houden. Bij de uitleg van I 612 werden de wijken I I (Noordwestelijke grachtengordel), I I I (Jordaan) en IV (Westelijke Eilanden) aan de stad toegevoegd. Binnen deze uitbreiding vertoont wijk II een heel ander karakter dan de wijken III en IV. De grond waarop wijk I I zou verrijzen, werd door de stadsregering onteigend en men ontwikkelde daar een gebied met breed opgezette, parallel lopende grachten, Overlast veroorzakende activiteiten als leerlooierij en geschutgieterij werden daar van meet af aan geweerd. Deze vonden een plaatsin wijk111 (de Jordaan)en wijkrv(deWestelijkeEilanden). Inlaatstgenoemdewijk, gelegen aan het IJ, kwam ook veel scheepsbouw tot ontwikkeling en werden talloze pak- huizen gebouwd. In morfologisch opzicht is er geen groter contrast denkbaar dan tussen de wijken I I en I I I. In de Jordaan vond geen onteigening van terreinen plaats en dc infra- structuur van straten en grachten kwam er tot stand door verbreding van het bestaande, pre-stedelijke paden- en slotenpatroon. De bebouwingsdichtheid was hier ook vele malen groter dan in de grachtengordel en een goede aansluiting op die grachtengordel én op de oude binnenstad ontbrak. Bij de laatste grote stadsuitbreiding werd de beroemde halvemaanvorm voltooid. Wijk VI (Zuidelijke grachtengordel) sloot aan bij het gebied zoals dat reeds in wijk I I vorm had gekregen, maar bij dc aanleg van wijk VI werd het elitekarakter van de w-ijk nog sterker benadrukt. Aan de Herengracht verrezen op dubbelbrede kavels de stadspaleizen van de elite. Ook in de laatste uitleg was het contrast met de perifere wijk v II (Noordse Bos en omgeving) opvallend. Daar werden in relatief korte tijd de vele wevershuizen gebouwd, waar zich, na de herroeping van het Edict v’an Nantes in 1685, grote aantallen hugenoten vestigden. De aan het IJ gelegen wijk XIII (Oostelijke Eilanden) kreeg evenals wijk IV een aan de scheepvaart gerelateerde bestemming. Het was hier dat de voc en Admiraliteit hun scheepswerven, lijnbanen en andere industriële bedrijvigheid vestigden. Het werd ook de woonplaats van grote aantallen scheepstimmerlieden, touwslagers, zeilmakers en anderen die in scheepsbouw cn scheepsuitrusting een bestaan vonden. De wijken XI (Zuidoostelijke grachtengordel) en XI I (Plantage) vallen op door hun geringe bouwdicht- heid. Al tijdens dc uitleg van 1658 bleek dat aan de snelle economische en demografische expansie van Amsterdam een einde was gekomen. Bij gebrek aan particuliere belangstel- ling voor de grond zijn het v,ooral instellingen voor liefdadigheid geweest, die in wijk XI hun vaak omvangrijke complexen hebben gesticht. Voor de grond in wijk XI t was de be- langstelling zo gering, dat het gebied grotendeels onbebouwd bleef liggen. Bij regen ver- anderde het in één grotemodderpoel en ‘szomers veroorzaakten stofenzand veel overlast. In 1682 besloot men daarom dit deel van de uitbreiding te beplanten met bomen, waar- door het een parkachtig karakter kreeg. In deze ‘plantage’ verhuurde de stad tuinen.” De taaiheid van ruimtelijke structuren en de geringe dynamiek, die kenmerkend was voor de periode vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw, hebben ertoe geleid dat het karakter van de wijken in de loop der tijd niet of nauwelijks veranderde. Dit blijkt

TABEL z Verdeling oan rqk en arm over wzjken tn Amsterdam in rade eeuw. Bronnen: Van Leeuacn, Schoenmakers & Smits (1981, zie noot I I), Faber & Van Leeuwen (1987, zie noot I 1), Oldewelt (1945, zie noot 4) en Farret, Verster & Van Sainden (1795, zie noot 1 I). NB Voorde bedeelden isde verdeling over de wiken x en XTI I Licht aJJJkmd van de door m~~gehonteevde wijk- indeling. Dat tut echter het beeld niet aan.

62 3>4 34 330 30 11 ‘9 %3 4 37>0 536 111 ‘83 %7 2’3 I,O 4 I v 89 6>3 103 O,O 0 v 261 2,2 79 130 36 VI 31 072 4 47A-J 979 VII 89 7,9 98 OP 0 VIII 51 2,O 24 1x 111 S>O 81 x 48 470 45 XE 72 v IJ XIL 20 v 0 XIII 90 070 0 buiten 64 v 0 som 100,o 73G IOO,cl 1 00,o N=779 ~=2675 F;=100 N=217024

Juurboek K9,~4mstelodamum [1997] 47 duidelijk als we het bovenstaande beeld vergelijken met de spreiding van rijk en arm in de achttiende eeuw. De reeds eerder vermelde belastingheffing uit 1742 geeft ons een in- druk van de woonplaatsen van het bezittende deel van de stadsbevolking. Voor de hon- derd personen met het hoogste belastbaar inkomen is het woonadres opgezocht. In tabel 2 op p.47 is de verdeling van deze honderd adressen over de wijken opgenomen. In de kolom ratio wordt de spreiding van de elite gerelateerd aan die van de totale Am- sterdamse bevolking in 1795 (het eerste jaar waarvoor dergelijke informatie beschikbaar is). Een ratio van IOO geeft aan dat het aandeel van de elite in de betreffende wijk overecn- komt met het aandeel van die wijk in de totale Amsterdamse bevolking. Bij een ratio klei- ner dan I oo is de elite in de betreffende wijk ondervertegenwoordigd en een ratio van meer dan IOO wijst op oververtegenwoordiging. Lit de tabel wordt duidelijk dat de elite in de perifere wijken (111, IV, VII, XI, XII, en x I I 1) afwezig of sterk ondervertegenwoordigd is. In de wij ken I I (Noordwestelijke grach- tengordel) en VI (Zuidelijke grachtengordel) daarentegen zijn personen die tot de top van de inkomenspiramide behoren, sterk ovcrvertegenwoordigd. Vooral wijk VI, waar bijna

3 Jan Spaan, De bocht van de Herengracht met aan de erencens veel uit het buitenland afkomstige vrouwen die overzijde de ingang van de Nieuwe Spiegelstraat, na I 765. bij de welgestelden als dienstmeisje in betrekking waren. Op de Herengracht, de meest voorname gracht van de stad, Tekening 253 .r 113 mm. GcmcentearchiefAmsterdam, stonden de huizen van de stedelijke elite. Hier woonden Historisch-topografische atlas. tienmaal zoveel topinkomens voorkomen als op grond van de bevolkingsomvang mag worden verwacht, springt er uit. Dit bevestigt het beeld dat hiervoor reeds werd opgeroe- pen: de grachtengordel was het woondomein van de Amsterdamse elite. In totaal vond 84% van de mensen met een topinkomen daar een woonplaats, terwijl diezelfde grachten- gordel in 1795 nog geen IZ?O van de totale Amsterdamse bevolking herbergde. De spreiding van de armen vertoont, waar het de grachtengordel betreft, een tegenge- steld beeld.” Zowel de katholieke bedeelden in de jaren 1772-78, als dc kinderen van pro- testantse bedeelden woonachtig in het westelijk deel van Amsterdam in 1747, zijn hier sterk ondervertegenwoordigd. Ze ontbraken niet in de grachtengordel, maar hun aantal is veel kleiner dan men op grond van de bevolkingsomvang van die wijken zou verwach- ten. Een wijk die er bij katholieken én protestanten als arm uitspringt, is de Jordaan (wijk

I I 1). Hier woonde ongeveer de helft van de bestudeerde populatie bedeelden, terwijl in de wijk slechts een kwart van de totale bevolking huisde. In wijk v (Rembrandtplein en om- geving) zijn katholieke bedeelden sterk oververtegenwoordigd. Dit wordt in belangrijke mate veroorzaakt door het feit dat hier relatief veel katholieke huishoudens woonden.I’

4 De bocht van de Herengracht, gezien naar de andere Historisch-topografische atlas. Foto J. Th. Munnich & kant, met links (net niet zichtbaar) de ingang van de Nieuwe R.C.Ermercns. Spiegelstraat, circa 1860. GemeentearchiefAmsterdam,

Jaarboek H9,Amrtel~~damum [1997] 49 ‘540 39 Rozengracht Ilph 39 ‘013 56 Lindengracht 907 81 833 7’ 733 8s Anjeliersgracht 655 73 Goudsbloemgracht 600 97

Anders dan dc Jordaan had deze wijk geen uitgesproken armoedig karakter. Dat is wel het geval met wijk x (Jodenbuurt). Door het ontbreken van informatie over joodsc bedeelden komt de armoede in deze wijk in tabel z niet tot uitdrukking. Uit contemporaine beschrij- vingen en data met betrekking tot dc ccrstc helft van dc negentiende eeuw blijkt echter dat wijk x een grote concentratie (joodse) armen huist-cstte.‘s Deze wijk was, voor wat betreft armoede en vcrpaupcring, vergelijkbaar met de Jordaan. Het beeld dat uit het voorgaande oprijst, is dat van een stad met twee wijken dit een uitgesproken elitekarakter bezaten (wijken II cn VI) en twee wijken waar grote aantallen armen geconcentreerd waren (wijken I I I en x). In de overige wijken is het patroon minder uitgesproken. De topelite was opvallend afwezig of ondervertegenw-oordigd in de perifere wijken van de stad, doch afgezien van de Jordaan vertoonde geen van deze wijken een uit- gesproken conccntratic van armen. In de centraler gelegen wijken (wijken I, v, VI I I en IX) lijkt meer sprake van menging te zijn geweest: zowel armen als rijken waren daar woon- achtig, maar geen van beide groepen domineerde er het beeld. De oververtegenwoordiging van gefortuneerden in dc grachtcngordcl en van armen in de Jordaan en Jodenbuurt betekent niet dat deze buurten een volstrekt homogene sociale structuur vertoonden. Integendeel, binnen de wijken bestonden aanzienlijke verschillen. In de grachtengordel was de Hcrcngracht het meest geliefd. Van de honderd personen met de hoogste inkomens in 1742 woonden er 53 aan deze gracht. De Keizersgracht kwam op de tweede plaats met 26 bewoners uit de welstandselite; de overige grachten (het Singel en de ) waren nauwelijks in trek. Ook binnen een arme wijk als de Jordaan va- rieerde de armoede van straat tot straat. In tabel 3 wordt dit duidelijk gedemonstreerd. Belangrijker nog dan de eerste kolom, waar het gemiddeld inkomen van de aangeslagen personen is vermeld, is de tweede kolom met het percentage huizen waar uitsluitend niet- taxabele huishoudcns woonden. Tot die laatstc groep bchoordcn alle personen met een inkomen van minder dan zeshonderd gulden. Dit gegeven verscherpt de onderlinge ver- schillen in gemiddeld inkomen aanmerkelijk. Zo was aan de Goudsbloemgracht, het armste decl van de Jordaan, het inkomen van de taxabele personen niet hoger dan de be- nedengrens van de heffing. Tevens blijkt dat bij 97(?lb v’an de percelen geen enkel huishou- den taxabel w-as. Aan de Lauriergracht was niet alleen de gemiddelde aanslag veel hoger (J‘154o) maar ook het percentage taxabele personen. Mogelijk waren de verschillen in dc Jordaan extreem, doch het is zeker dat eveneens andere wijken meer of minder grote in- terne verschillen vertoonden.

HERKOMST EN RUIMTELIJKE SPREIDING VAN MIGRANTEN Gedurende de vroegmoderne periode w-aren emigratie en immigratie zelden object van registratie. Ook voor Amsterdam ontbreken directe gegevens over de omvang, richting en samenstelling van migratiestromen. Waar het de immigratie betreft, w-ordt dit gebrek enigszins gecom- penseerd door de nauw-keurige optekening van de geboorteplaatsen van personen die in Amsterdam in ondertrouw gingen. Behalve geboorteplaats bevatten de ondertrouwakten tevens informatie over de adressen van de toekomstige echtelieden. Tot omstreeks 17 I 5 wordt voor de man ook het beroep opgetekend en na het midden van de achttiende eeuw wordt het kerkgenootschap waartoe men zich rekende, genoteerd. Verder bevatten de ak- ten regelmatig aantekeningen over de aanwezigheid van ouders bij de ondertrouw en tot slot werd bruid en bruidegom gevraagd de akte te ondertekenen. Voor deze bijdrage is gebruik gemaakt van een niet-gestratificeerde steekproef uit de ondertrouwregisters van 1706 (N=756) en 1756 (N=756). De vermelding van de geboor- teplaats maakt het mogelijk migranten en geboren Amsterdammers op een aantal punten met elkaar te vergelijken. De bron heeft echter enkele serieuze tekortkomingen. De bc- langrijkste is wel dat cmigratie zich volledig aan onze waarneming onttrekt en immigratie slechts betrekking heeft op het succcsvollc deel van de migranten. Degenen die niet in staat waren in Amsterdam een bestaan op te bouwen en een zelfstandig huishouden te vestigen, blijven buiten beeld. Die beperkingen mogen ons echter niet afhouden van on- derzoek naar migranten op basis van de ondertrouwregisters, maar zc maken de analyses en de daarop gebaseerde conclusies wel minder ‘hard’ dan wenselijk zou zijn. In dc ondertrouw-registers worden honderden verschillende geboorteplaatsen ver- meld. Een aantal daarvan was niet thuis te brengen of betrof plaatsen die in meerdere lan- den of streken voorkwamen. Toch bleek het mogelijk van meer dan 96% van de bruiden en bruidegoms de geboorteplaats vast te stellen. In tabel 4 op p. 52 valt af te lezen dat zelfs bij een betrekkelijk stabiel bevolkingsniveau 54% van de ondertrouwde mannen en 38 041 van de vrouwen buiten Amsterdam was ge- boren. Tcvcns is duidelijk dat zowel bij mannelijke als bij vrouwelijke migranten de Repu- bliek, Duitsland en Scandinavië de belangrijkste herkomstgebieden zijn. Ook van elders uit Europa kw-amen migranten naar Amsterdam, maar hun aantallen waren over het algc- meen gering. Wel blijkt dat mannen bij migratie gewoonlijk langere afstanden aflegden dan vrouwen. Zo komt van de mannelijke migranten 43% uit de Republiek en van de vrouwen 59%. Doch ook onder dc migranten die van buiten de Republiek naar Amster- dam trokken, blijken mannen langere afstanden af te leggen dan vrouwen. Vooral uit de plaatsen langs de Baltische kust kwamen vrijwel uitsluitend mannen hiernaartoe. In deze bijdrage wordt ervan uitgegaan dat de ruimtelijke spreiding van migranten over de stad belangrijke informatie verschaft over hun status in de samenleving. Sociale en economische achterstelling komen immers veelal tot uitdrukking in ruimtelijke segrega- T ABEL~ Herkomst LUK ondertroua>de bruzden en brUldeg~~~,1706 ~YI 1756 Bron: Gemeentearchief Amsterdam, ondertrouwregisters, zie noot I

Amsterdam 690 45,60%) Holland 102 6,70°b 12,410h ‘4,3X Nederland elders 2’7 14,40x 26,40% 42,y?~ó Scandinavië 83 5,5o~ IO,IO% X,g% Duitsland 2j8 17,‘0% 3 I>39Oh 25,4X Zuidelijke Nederlanden 18 1,20?6 z,rg?/o 1 ,8% Frankrijk 30 z,oo% 3>65vo 2,r% Groot-Brittannië 6 0,40% o,73o/o O,j% Centraal Europa 2 O,IO% 0,24O’i1 o,o% Oost-Europa ‘4 o,go% I,70% o,z% Zuid-Europa 7 0,50?6 0,85?6 0,4% elders 6 0,40x o,73% O,j% onbekend 79 5,20’% 9,61O/b 4,2% eindtotaal 15’2 100,00% 100,00% 15’2 100,00% 100,0%

tie. Bij een globale vergelijking van de woonplaatsen van migranten en autochtone Am- sterdammers blijkt er geen sprake te zijn geweest van een strikte scheiding. Als rangordes worden opgesteld van de wij ken waar migranten en gevestigden bij ondertrouw woonden, dan is de overeenkomst daartussen sterk: de Spearman rangcorrelatie-coëfficient (r,) be- draagt o& (op een maximale waarde van 1). In tabel j zijn de gegevens meer in detail weergegeven. De procentuele verdeling van migranten en geboren Amsterdammers ovrer de wijken bevestigt de grote mate van overeenkomst die al op basis van de rangordes werd vastge- steld. In de kolom ‘ratio’ komen echter enkele opvallende verschillen tot uitdrukking. De ratio geeft aan in welke mate migranten in bepaalde wijken oververtegenwoordigd (ratio > IOO) of ondervertcgenwoordigd (ratio < IOO) zijn. Oververtegenwoordiging van mi- granten is het sterkst in de oude binnenstad (wijken I en VIII). Het vermelde percentage is een minimum, omdat het verwijst naar het aantal overgeslagen percelen en één perceel vaak meerdere woningenihuishoudens bevatte. Van ondervertegenwoordiging is vooral sprake in de grootste wijk van de stad: de Jordaan.14 De meest voor de hand liggende verklaring voor de sterke aanwezigheid van migranten in de binnenstad is dat deze buurt de toegang tot de stad vormde. Vrijwel alle verkeer bereikte Amsterdam over het water van het IJ. Dat gold niet alleen voor de grote zeesche- pen, maar tevens voor talloze beurtveren die de stad met de rest van de Republiek en in- direct ook met het Duitse achterland verbonden.‘” In vergelijking daarmee waren land- wegen van niet meer dan marginale betekenis voor de migrantenstroom. Het is daarom TABEL 5 Verde~ehn~vrcnAmsterdumseen ‘vreemde’ondertrroumden naarstadswijk, 1706-j6. Bron: GemeentearchiefAmsterdam, ondertrouwregisters. In wijk XI geen waarnemingen; voor 375 personen was geen adres vermeld of bleek het genoteerde adres niet te lokaliseren.

Reboren Amsterdammers migranten wijk # %o # 5% ram (4 (bbi (b/a*Ioo)

1 99 6,6 ‘33 r1,6 ‘75 111 470 3’>4 242 21,o 67 1 v ‘39 9>3 81 770 76 v 42 2,8 43 377 ‘34 VII 85 5,7 50 473 77 Vl11 109 7>3 120 I%4 ‘44 1X ‘07 7,’ 95 873 116 x 62 4,’ 66 57 ‘39 x11 2 031 3 0,3 196 X111 103 639 91 779 “5 grachten(lr+vI) 237 r5,8 188 r6,3 ‘03 buiten 44 %9 38 3Y3 1’3 totaal 1499 IOO,cl ,150 1 00,o

aannemelijk, dat veel migranten in eerste instantie een woonplaats vonden in de buurt van de haven, het hart van de stad. Daar bevonden zich ook talloze logementen die onderdak boden. Als deze redenering geldig is, mogen we verwachten dat eveneens reizigers en tij- delijk aanwezigen vooral in de oude binnenstad werden aangetroffen. Bij de volkstelling

van 1795, de eerste die in Nederland werd gehouden, is deze groep apart geregistreerd. In tabel 6 op p. 55 is de verdeling van tijdelijk aanwezigen over de stad afgezet tegen de bevol- kingsomvang per wijk. Inderdaad blijkt dat ook de tijdelijk aanwezigen zich vooral in het centrum van de stad bevonden. De wijken I en VIII vertonen met ratio’s van respectieve- lijk 268 en zoo een sterke oververtegenwoordiging van deze groep. Gezien de relatief grote welstandsverschillen binnen de wijken zullen we tot slot moe- ten vaststellen of de migranten in de oude binnenstad aan de slechtste straten woonden. In theorie is het immers mogelijk dat zij een marginaal bestaan leidden en gcnocgen moesten nemen met de armoedigste onderkomens in de binnenstad. De morfologie van deze wij- ken sluit die mogelijkheid niet uit, want naast een aantal voorname grachten en straten waren er vele tientallen stegen en gangen waar de minder draagkrachtigen een onderko- men vonden. Mochten de migranten vooral dáár wonen, dan is de scheiding tussen hen en de rest van de samenleving wellicht groter dan op het eerste gezicht werd vermoed. Bij alle personen die bij ondertrouw een adres in de binnenstad opgaven, is daarom gekeken naar de aard van de straat waar zij woonden. Daarbij werd géén opvallend verschil tussen mi- granten en gevestigden aangetroffen: van de migranten gaf 2896 op in een steeg te wonen en bij de geboren Amsterdammers was dit 23%. De voorlopige conclusie mag dus zijn dat

Jaarboek 89, Amstelodumum [1997] 53 - H.P. Schouten, De , 1770-80. Deze gracht stoffen werden geverfd. Tekening, 234 J 331 mm. Ge- ;ag in de ‘Ververij’, een buurtje waar bij de textielproductie meentearchiefAmsterdam. Historisch-topografische atlas.

migranten weliswaar in de oude binnenstad oververtegenwoordigd waren, maar dat dit niet een aanwijzing is voor segregatie van de rest van de samenleving. Integendeel, het beeld dat zich opdringt is er een van relatieve openheid. De migranten die in Amsterdam in ondertrouw gingen, lijken zich wat betreft vestigingsgedrag niet te onderscheiden van autochtone Amsterdammers. Toch is er één groep die bij een globale analyse als de voorgaande onderbelicht blijft: de joden. Joden vestigden zich vanaf het cinde van de zestiende eeuw- in Amsterdam. Hun aantal nam in de loop der tijd toe en in 1795 maakten zij met ruim zo.ooo personen 9 à 10% van de Amsterdamse bevolking uit. De joden vertoonden een zeer sterke concentratie in enkele wijken. Tabel 7 op p. 56 geeft inzicht in de spreiding van de joodse en niet-joodse bevolking in 1795. Van alle Amsterdamse joden woonde 77% in wijk x. Daar waren niet-joden sterk in de minderheid. In de aangrenzende delen van de wijken I x en XI woonde de rest van de jood- se bevolking. Buiten het gebied dat bekend stond als de Jodenbuurt, hebben zich vrijwel geen joden gevestigd. Ook de joodse bruidegoms en bruiden uit 1706 en 1756 én de joodse ‘passanten’ in 1795 verbleven voor het overgrote deel in de Jodenbuurt.

-- De concentratie van joodse Amsterdammers w-as niet een van stadswege opgelegde eis. Toen de eerste Portugese joden, op de vlucht voor de Spaanse inquisitie, omstreeks 1595 in Amsterdam neerstreken, kwamen in de stadsuitleg aan de oostelijke stadsrand juist nieuwe huizen beschikbaar. Het hoeft niet te verbazen dat de Portugese ‘conversos’, die in naam katholiek waren, zich daar vestigden. Na verloop van tijd nam niet alleen hun aantal toe. In de jaren twintig was aan de andere kant van de stad de westelijke uitbreiding gereedgekomen, waar nog aantrekkelijker bouwkavels te verkrijgen waren en een groot deel van de w-elgestelde ingezetenen verhuisde van de St. Antoniesbreestraat naar dit ge- bied, waarna hun plaatsen door nieuwkomers werden ingenomen. Onder de immigranten groeide steeds meer de wens hun joodse achtergrond niet langer tc verbergen. De stede- lijke overheid reageerde daarop met een reeks van maatregelen, waaronder het verbod op huwelijken tussen joden en christenen en beperking van de toegang tot de gilden (en daar- mee tot de stedclijkc nijverheid). Niettemin bleven groothandel, geldhandel, makelaardij en detailhandel voor de eigen gemeenschap toegestaan. Ook in de door joden geïntrodu- ceerde diamantnijverheid waren zij vrij. Het beleid van de stedelijke regering is nog het best te karakteriseren als ‘pragmatisch’. Voor de handel van Amsterdam was de bijdrage van de Portugees-joodse kooplieden met hun contacten op het Iberisch schiereiland en in Amerika van groot belang.” Daarom is de opstelling van de overheid doorgaans soepel te noemen en stak ze in alle opzichten gunstig af bij wat elders gebruikelijk was. Al in een vroeg stadium werden, ondanks pro- testen van de hervormde kerkenraad, de in wijk x ingerichte huissynagogen oogluikend

mijk

21.705 IO,O 390 268 53.840 24>8 178 49 13.232 61 62 70 6.012 2,s 40 99 '7.673 Kr 63 53 '7.97' h3 24' 200 '3.405 62 128 142 18.992 83 '54 121 7.877 3>6 4I 78 1.134 OS 0 0 '4.998 6,9 27 27 25.351 I'>7 *Ij 68 4.834 42 '9 59 totaal 2I7.024 100,O '458 100,o TABEL 7 RuimtelzJkespretdin~ van dejoodseen niet-podse bevolkzng, 179~. Bron: Farret I795, mtJk joden niet-joden totale beculkmg # 9íí # ‘YÍ # %

1 0 0,oo 21.705 11704 21.705 1 0,oo 111 0 0,oo 53.840 27737 53.840 2478 1 IV 0 0,oo 13.232 6>73 13.232 6,Io v 24 0,12 5.988 3>04 6.012 2377 VII 284 I>40 ‘7.389 8,84 ‘7.673 8114 VIII 1 0,oo 17.970 9>I4 ‘7.97’ 8,28 1x 1.517 7>46 11.888 6~4 ‘3-M 6,1X x 15.6~7 77300 3.335 1>70 18.992 8,75 x1 -7.799 ‘3376 5.078 2,58 7.877 3.63 x11 0 0,oo 1.134 0.58 1.134 0152 x111 25 0,IZ ‘4.973 7>6I 14.998 6,9I grachten (,+\ir) 28 O,I4 25.323 1488 25.35’ 11,68 buiten 0 0,oo 4.834 2746 4.834 vz3 totaal zo.335 100,00 196.689 100,00 217.024 100,00

toegestaan en in 1639 werd een officiële synagoge in gebruik genomen. Rond deze vroeg- ste vestigingskern kwamen talrijke joodse instellingen tot ontwikkeling. Migranten en latere generaties joden hebben zich daar gevestigd en tot ver in de negentiende eeuw is wijk x en directe omgeving hun woonplaats gebleven.” Daarmee is overigens niet gezegd dat antisemitisme van de christenbevolking geen rol heeft gespeeld bij de beslissing van joden om zich in de Jodenbuurt te vestigen.

RUIMTELIJKE SPREIDING EN POSITIE OP DE ARBEIDS- EN DE HUWELIJKS-

M A R K T Om het algemene beeld van relatieve openheid, dat in de vorige paragraaf is geschetst, te verfijnen, is het van belang de relatie tussen de herkomst van de onder- trouwde bruiden en bruidegoms en hun woonplaats in de stad meer gedetailleerd te be- studeren. Daartoe is het spreidingspatroon van de omvangrijkstc grocpcn migranten (Nederlanders van buiten Amsterdam, Duitsers en Scandinaviërs) afgezet tegen dat van gcborcn Amsterdammers. Een eerste indicatie geven de rangcorrelaties tussen de rela- ticv,e verdeling over de wijken van geboren Amsterdammmers en van migranten:

migranten Nederland r,=o,88 migranten Duitsland rs=0,83 migranten Scandinavië r,=o,52

De spreiding van migranten uit Nederland (ex Amsterdam) en Duitsland lijkt sterk op die van geboren Amsterdammers. Ook onderling vertonen Nederlandse en Duitse migranten een sterke overeenkomst (r,=o,gz). Het spreidingspatroon van migranten uit Scandina- vië wijkt echter substantieel af van dat van de in Amsterdam geboren bruiden en bruide- goms In tabel 8 op p. 60 is de spreiding over de wijken in procenten cn tevens de ratio ten opzichte van geboren Amsterdammers weergegeven. Dan blijkt voor Nederlandse en Duitse migranten de bekende oververtegenwoordiging in de oude binnenstad (wijken I en VI 11) en tevens worden zij relatief veel aangetroffen in de omgeving Rembrandtplein (wijk v). Deze wijk lijkt in karakter nauw aan te sluiten bij de oude centrumwijken.Ix De migranten uit Scandinavië vertonen een zeer afwijkend sprcidingspatroon. Veel meer dan Amsterdamse bruiden en bruidegoms en migranten uit Duitsland vestigden zij zich in de wijken IX, x en x111. Wijst die concentratie op afscheiding en het ontbreken v’an banden met de Amsterdamse samenleving ofwaren andere factoren verantwoordelijk

6 De Hoogduitsc synagoge aan dc Houtmarkt in de bestuur, maar betrofeen historisch gegroeid vestigings- Jodenbuurt (tegenwoordig het Joods Historisch Museum patroon (vooral rond kosjere winkels en synagogen). aan het J.D.Meijerplein), vóór 1783. De concentratie van Gravure uit de Atlas van Fouquet naar een tekening van joden in een bepaalde buurt was geen eis van het stads- H. Schouten. Gemeentearchief Amsterdam, Historisch- topografische atlas. 5 Jacobus Kops Goedschalksz, met die voor de seizoenarbeid in de scheepvaart naar Amster- links de Schreierstoren en rechts schepen in het IJ; op de dam waren gekomen. Tekening, 253 .Y 3 IO mm. Gemeen- voorgrond de brug over de , r7jo-75. De tearchief Amsterdam, Historisch-topografische atlas. wijken in de buurt van de haven herbergden veel zeelieden,

voor het afwijkende spreidingspatroon van deze groep? Wanneer we nauwkeuriger kijken naar de adressen die de Scandinaviërs bij hun huwelijk opgaven, dan blijkt dat velen van hen in de directe omgeving van het IJ, de Amsterdamse haven, woonden. Dat doet een relatie veronderstellen met het beroep dat Scandinaviërs uitoefenden. Inderdaad onder- hield het merendeel van deze migranten nauwe banden met de scheepvaart. Bij onder- trouw hebben 33 van de 44 bruidegoms die in genoemde wijken woonden en uit Noor- wegen, Zweden of Denemarken kwamen, een beroep opgegeven; 30 van hen waren zeeman en 3 sjouwerman. Mag deze relatie tussen beroepsspecialisatie, land van herkomst en ruimtelijke sprei- dingin Amsterdam nu veralgemeend worden? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is de groep migranten waarvoor een beroep bekend is, verdeeld in personen afkomstig uit kustgebieden én personen uit de landinwaarts gelegen regio’s.

58 @wboek N9,Amstelodumum [1997] 8 De IJgracht met “s Lants Zee-magazyn en scheeps timmerwerf’, 1760-67. Gravure door J.de Mulder, uit Wagenaar 1760-68, d1.z. GemeentearchiefAmsterdam, Historisch-topografische atlas.

De ratio’s in tabel 9 op p. 61 maken duidelijk, dat bruidegoms uit de landinwaarts ge- legen gebieden in vergelijking met geboren Amsterdammers sterk vertegenwoordigd wa- ren in de sectoren kleding (vooral kleermakers), leerbewerking (vooral schoenmakers) en in het bijzonder in de sector voeding (vooral bakkers). Dit waren ook typisch beroepen waar ze in de regio van herkomst, vooral Oost-Nederland en de aangrenzende Duitse ge- bieden, vertrouwd mee waren. Voor migranten uit de kustgebieden speelden deze secto- ren een veel minder grote rol. Zij waren vooral actief in de sector vcrkcer. Gezien hun geografische herkomst is het uiteraard niet toevallig dat zich onder hen talloze zeelieden bevonden. Kijken we vanuit het perspectiefvan dezeindelingin kustgebieden en binnenland nog- maals naar de spreiding van migranten over de Amsterdamse wijken, dan blijft de eerder gedane constatering dat relatief veel migranten in de oude binnenstad woonden, voor bei- TAB EL 8 Spmding van ondertrouwde migmnten uit Nederland, Duitsland en Scandinmië. Bron: GemeentearchiefAmsterdam, ondertrouwregisters.

I 66 I2,I ‘83 1073 156 7>7 “7 III 3’34 ZI,I 67 2471 77 II,I 35 1,’ 9>3 7>9 X6 5,7 61 7>7 83 v 23 4>2 148 479 ‘74 030 v I I 57 4s 80 4>6 81 v VIII 723 II,2 154 10,8 ‘49 3>4 47 1x 7,’ 5,’ 71 899 125 zo,.? 287 x 4,’ %7 66 54 ‘3’ ‘7>9 434 x11 021 O? I35 %5 405 o,o X111 6>9 7P ‘03 473 63 26,5 386 grachten(r,+v,) 1538 19,t 121 ‘778 “3 5,’ 32 buiten 239 4>9 166 277 92 V totaal 100,o IOO,O IOO,O 100 bl= 1499 554 370 “7

de groepen in stand (tabel IO op p. 61). Interessanter echter zijn de verschillen in vesti- gingspatroon. Bruidegoms én bruiden uit de landinwaarts gelegen gebieden waren ondervertegen- woordigdopde WestelijkeenOostelijkeEilanden(w-ijkcn~vcnx~~~), waar het levrenmeer dan elders in het teken van de scheepvaart stond. Migranten uit de Europcsc kustgebie- den waren daar in veel sterkere mate aanwezig. Vooral de Oostelijke Eilanden waren bij hen in trek. Op de Westelijke Eilanden, waar scheepsbouw en opslag domineerden, waren zij minder te vinden. Bruidegoms en bruiden uit de kustgebieden waren op hun beurt ondervertegenwoordigd in de omgeving van Rcmbrandtplein en Noordse Bos (wijken v en v I 1), waar men relatief ver van de haven verwijderd was en waar niet-havengebonden nijverheid domineerde. Juist daar treffen we dan weer veel migranten uit het binnenland aan. Al met al zal duidelijk zijn dat oververtegenwoordiging van genoemde groepen mi- granten in bepaalde delen van de stad niet mag worden gezien als de ruimtelijke neerslag van een gemarginaliseerde positie in de samenleving. De regionale beroepsspecialisatie die aan de basis van het geconstateerde spreidingspatroon lag, was overigens geen recent fenomeen in Amsterdam. In een uitvoerige en fraaie analyse van de Amsterdamse arbcids- markt in de zeventiende eeuw hebben Knotter en Van Zanden cv~eneens geconstateerd dat migranten uit verschillende regio’s met specifieke vakkennis en vaardigheden naar Am- sterdam kwamen.19 Terecht benadrukken zij dat deze specifieke kwaliteiten een van de factoren vormden, die een succesvolle integratie van migranten in de Amsterdamse sa-

60 T A B EL 9 Verdeling bruidegoms naar economische sector en herkomst. Bron: Gemeentearchief Amsterdam, ondertrouwregisters. Alleen de sterkst vertegenwoordigde sectoren zijn opgenomen (N > ~25 ). xxtor N ratio uutio hout en kurk 55 I”,I K4 83 61 61 kleding 34 4,’ 8,4 7-05 4>9 12" leerbewerking 3” 4,’ 7,’ ‘73 3>7 9” scheepsbouw 27 5>4 329 72 =>5 46 textiel 94 2”,2 II,” 54 8,” 4” voeding 41 332 16,r 5” 3>7 1’7 warenhandel 49 9,8 7>7 79 3Y7 38 verkeerswezen 189 2532 11,6 46 553 221 niet opgenomen 116 18,” 2538 1’77 totaal 635 100,” 100,” 100,”

TABEL 10 GeuKru~srhespreidinaDan migranten engeboren Amsterdammers. Bron: Gemeentearchief Amsterdam, ondertrouwregisters.

geboren Amsterdammers lundgebteden kustgebieden man 7!fvum man man inijk “/o cYo ratio rat10

1 6,3 63 210 13’ 163 111 3’24 3’>3 78 62 66 60 IV 921 9>4 47 69 87 v 3,” 237 ‘73 175 87 73 YII 6,r 523 103 94 26 73 VIII 6,3 8,” 201 ‘57 ‘39 85 1.x 5>7 8,~ 107 87 206 100 x 3,” 5,” 192 72 ‘95 ‘55 x11 “,3 0,” ‘83 0 .<. ?xI1 6,6 731 61 56 191 ‘85 grachten(tt+w) 1796 *4,5 78 ‘73 57 ‘23 buiten 436 ‘>7 82 186 85 III

totaal 100,” 1”0,0

N= 636 863 348 279 309 207

Jaarboek 89,Amstelodamum [1997] 61 9 Gerrit Lambcrts, Dcrdc ~~Ctcringd~~Yarsstraat in het in de textielnijverheid met weven hun brood verdienden. NoordseBos, gezien naar het oosten: halverwege de De huizen met toegangen via de hoge buitentrappen straat de hrugwer de Vijzelgracht en in de vertemolen de (rechts op de tekening) zijn typische ‘wevershuizen’. ‘Roede Haan’, 1817. In deze perifere huurt, buiten de Tekening 275 x zoq. GcmccntcarchicfAmsterdam, grachtengordel werden in het laatste kwart van de zeven- I~istorisch-topografische atlas. ticndc eeuw veel woningen gebouwd voor nieuwkomcra die

62

. _^ menleving bevorderde. Hun analyse van de arbeidsmarkt bevestigt het beeld van een rcla- tiefopen samenleving, waarin migranten betrekkelijk eenvoudig een weg konden vinden.

VERSCHILLEN TUSSEN MANNEN EN VROUWEN Rij een vergelijking van het sprei- dingspatroon van mannen en vrouwen (tabel IO op p. 61) lijken de verschillen zich te be- perken tot de grachtengordel, waar vrouwen meer dan tweemaal zo sterk waren vertegen- woordigd als mannen. Deze concentratie houdt uiteraard verband met de aanwezigheid van veel dienstboden bij de elite. Dat het vooral vrouwen uit Oost-Nederland en het Duit- se achterland betrof, sluit goed aan bij wat bekend is over de recrutering van dienstboden in Amsterdam. Achter de globale ov,ereenkomst tussen dc spreiding v’an mannen en vrou- wen gaat niettemin een ongelijkheid schuil, die in de ondertrouwgcgcvens niet tot uit- drukking komt. Zoals reeds eerder werd vermeld, heeft een analyse van ondertrouwakten als belangrijkste beperking dat migrerende gezinnen én blijvend ongehuwden buiten beeld blijven. Vooral deze laatste groep was naar alle waarschijnlijkheid omvangrijk en bovendien niet evcnrcdig over de seksen vcrdccld.” Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat het succes van migranten (mannen en vrouwen) in Amsterdam mede afhankelijk was van de regionale beroepsspecialisatie en vaardigheden waarmee ze in Amsterdam aankwamen. Een andcrc factor, die hun succes be’invloedde, was het functioneren van de Amsterdamse huwelijksmarkt. Daar nu traden grote verschillen op in de positie van mannen en vrouwen. De eerste volkstelling, die van 1795, maakt duidelijk dat de sekseratio in Amsterdam sterk uit balans was: op elke IOO mannen woonden 123 vrouwen in de stad. Deze situatie was niet nieuw, gedurende de gehele achttiende eeuw was er in Amsterdam sprake van een vrouw-enoverschot.‘I De achtergrond van dit verschijnsel valt grotendeels te verklaren uit de economische struc- tuur van dc Amsterdamse samenleving. Amsterdam was primair een handelsstad en een aanzienlijk deel van de mannelijke bcvolkingv,ond een bestaan op zee. Terwijl dc vaart op nabijgelegen gebieden als betrekkelijk risicoloos werd ervaren, waren andere routes vol gevaren. Vooral de vaart op Indië slecptc velen voortijdig in het graf. Van de ongeveer I miljoen zeelieden cn ambachtslui die in dc periode 1602-1795 naar Indië vertrokken, keerden er slechts 340.000 in patria terug. Sommigen vestigden zich blijvend in Azië, doch het gros kwam om. Het effect van dit demografisch lek blijkt enigszins uit berekeningen van Jan de Vries. In de jaren 1730 werden in Amsterdam jaarlijks ongeveer 6800 kinderen gedoopt, Dit is zeker een onderschatting van het aantal geborenen, al was het alleen maar omdat joodse kinderen niet zijn opgenomen in de registratie van dopen. Met 3300 meisjes en 3500 jon- gens bedroeg dc sekseratio onder deze borelingen 94. In de jaren 1756-65, toen deze kin- deren in de huwbare leeftijd kwamen, traden gemiddeld slechts I IOO Amsterdamse man- nen en 1410 Amsterdamse vrouwen in het huw-elijk. De sekseratio bedroeg nu I 28. De iets hogere zuigelingen- en kindersterfte onder jongens verklaart maar een fractie van deze verschuiving in de verhouding tussen mannen en vrouw-ctr. De meest waarschijnlijke vcr- klaring, aldus De Vries, is dat vele Amsterdamsc mannen op jeugdige leeftijd naar zee gingen en niet terugkcerdcn2* Hoewel veel mannelijke migranten naar Amsterdam trok- ken, werd de verstoorde sekseratio hierdoor slechts gedeeltelijk gecompenseerd. De mi- grantenstroom naar Amsterdam bestond immers niet uitsluitend uit mannen, maar tc- TABEL I I Humel~k.~partnevs, 1706 en 17556. Bron: GemeentearchiefAmsterdam, ondertrouwregisters

onbekend totaal

I!~“UZlV?í

Amsterdam 59,3’~~ 37$% 3, jY0 100% @=944) elders 23,4%’ 69,1?h 7,j9tl 100?6 cN=544) onbekend @‘=24) totaal (N=I~Iz) mannen Amsterdam 8 1,2% 18,4% 0,4% IOO?kl @=690) elders 47,3O/n jO,6% 2,1% 100% @=743) onbekend (-79) totaal b1p)

vens uit een zeer omvangrijk contingent vrouwen, dat zich vooral als dienstbode op de arbeidsmarkt aanbood. De ongelijke sekseratio beinvloedde in belangrijke mate het ‘succes’ van migranten. Voor mannelijk migranten werden de kansen te slagen erdoor vergroot. Voor hen was het immers relatief eenvoudig een Amsterdamse bruid te vinden. Dit waren aantrekkelijke partners, omdat zij relatief goed bekend waren met de mogelijkheden om in de stad een bestaan op te bouwen. Een huw-elijk met een Amsterdamse vrouw gafde migrant toegang tot informatie en netwerken die hij niet dan met veel moeite zelf kon opbouwen.‘a Was de Amsterdamse bruid een burgerdochter, dan waren de voordelen nog groter: haar echtge- noot ontving in dat geval gratis het burgerrecht. Voor vrouwelijke migranten was het daarentegen door het grote aantal Amsterdamse bruiden veel moeilijker om een autoch- tone bruidegom te vinden. In tabel I I wordt dit gedemonstreerd. Van de niet in Amsterdam geboren vrouwen huwde slechts 23% een geboren Amster- dammer en 69% een migrant. Migrerende mannen daarentegen profiteerden van de on- evenwichtige sekseratio; bijna de helft (47%) huwde een Amsterdamse bruid. Voor hen moet het eenvoudiger zijn geweest in Amsterdam een bestaan op te bouwen, dan voor vrouwelijke migranten, die voor het merendeel (69~0) huwden met partners die eveneens van buiten de stad kwamen. Daar komt nog bij dat als gevolg van het vrouwenoverschot en de voorkeur van mannen voor Amsterdamse bruiden, relatief veel vrouwelijke migran- ten geen huwelijkspartner hebben kunnen vinden. Meer dan anderen zullen deze vrou- wen problemen hebben gehad om in hun onderhoud te voorzien. Om deze problemen het hoofd te bieden, hebben zij ongetwijfeld aan ‘income pooling’ gedaan. Samenwonings- verbanden met andere ongehuwden en inwonen bij gehuwde of ongehuwde broers of zus- ters behoorden in dit verband tot de mogelijkheden.‘4 Juist onder migranten zullen velen er echter alleen voor hebben gestaan. Het kan geen toeval zijn dat van de 3500 vrouwen die tijdens de tweede helft van de zeventiende eeuw een eerste veroordeling wegens prostitu- IO Gerrit Lamberts, De Goudsbloemgracht, ners, vooral in de sloppen en stegen achter de gezien vanaf de in de richting huizen, leidden er een marginaal bestaan. van de , 1816. De Goudsbloem- Tekening, qu x ZZIZ. Gemeentearchief 4mster- gracht gold al in de achttiende eeuw als de meest dam, Historisch-topografische atlas. verpauperde gracht in de Jordaan. Vele bewo-

6s tie kregen, slechts zeer weinigen gehuwd waren en 80% van buiten Amsterdam kwam.‘s De ongelijke kansen van mannelijke en vrouvvclijke migranten komen op het niveau van de in deze studie gehanteerde wijken niet tot uitdrukking. Op grond van het voor- gaande mag evenwel worden verwacht dat er concentraties van ongehuwde en laagbe- taalde vrouwen in armelijke straten hebben bestaan. Die stelling laat zich alleen op grond van dc volkstelling van 1795 enigszins bestuderen. De stad was toen ingedeeld in 141 rela- tief kleine administratieve eenheden.Voor elk van dit eenheden is de sckseratio te bercke- nen tussen mannen in de leeftijd vanaf veertien jaar en vrouwen in de leeftijd vanaf twaalf jaar. Het zal niet verbazen dat de sckseratio het hoogst was in de grachtengordel, waar de meeste dienstboden waren gehuisvest. Richten we de aandacht echter op de Jordaan, waar de minder draagkrachtigen cen onderkomen vonden, dan blijkt het armste deel van deze buurt (én van de stad als geheel) sekseratio’s te vertonen die vergelijkbaar zijn met, ofzelfs hoger liggen dan die in de grachtengordel. De sekseratio is het hoogst aan de Gouds- en in de talloze sloppen die daarop uitkwamen. Deze omgeving had de be- denkelijke reputatie het meest verpauperde deel van de stedelijke bevolking te huisvesten. Het lijkt niet te gewaagd te veronderstellen dat onder deze verpauperde bevolking onge- huwde vrouwelijke migranten cen belangrijke plaats innamen. Zonder echtgenoot en vaak ook zonder familie moet het voor deze groep migranten vrijwel onmogelijk zijn ge- weest een menswaardig bestaan op te bouwen.

CONCLUSIE In deze bijdrage is de ruimtelijke spreiding van migranten gebruikt om een indruk te krijgen van hun positie in de Amsterdamse samenleving. Uit de analyse van de ondertrouwakten is gebleken dat migranten geen ruimtelijk gescheiden en gemar- ginaliseerde groep vormden: hun spreiding over de stad kwam grotendeels overeen met die van geboren Amsterdammers. De belangrijkste uitzondering op die overeenkomst in ruimtelijke spreiding is de oververtegenwoordiging van migranten in de oude binnen- stad. Deze concentratie wijst evenwel niet op segregatie en marginalisering, maar lijkt vooral in verband te staan met het feit dat deze buurt de toegangspoort tot de stad vormde. Hier bevonden zich talloze herbergen en logementen waar reizigers én nieuwkomers on- derdak konden vinden. De globale overeenkomst tussen het vestigingspatroon van migranten en geboren Am- sterdammers betekent niet dat de migranten willekeurig over de stad waren gespreid. In- tegendeel, het bleek mogelijk een relatie te leggen tussen herkomst, beroepsspecialisatie en woonplaats in Amsterdam. Migranten uit de Europese kustgebieden waren veelal bij scheepvaart en aanverwante activiteiten betrokken en woonden dientengevolge relatief vaak in de wijken die aan het IJ grensden. Onder migranten uit landinwaarts gelegen rc- gio’s troffen we veel beroepsbeoefenaren in de niet-havengebonden sectoren (kleding, lecrbewerking en voeding) aan. Zij waren relatief goed vertegenwoordigd in de wijken die het verst van de haven lagen verwijderd. Vrouwen uit dit gebied kwamen veelal als dienstbode naar Amsterdam en worden dan ook veelvuldig aangetroffen in de grachten- gordel, het woondomein van de elite. De joodse gemeenschap is de uitzondering op de betrekkelijk gelijkmatige spreiding van migranten over de stad. Hier was geen duidelijke relatie tussen herkomst, beroeps- specialisatie én woonplaats in Amsterdam. Joden leefden sterk geconcentreerd in een specifiek deel van Amsterdam. Zij vormden een gesloten gemeenschap met eigen bestuur, voorzieningen en regels binnen de grote stedelijke gemeenschap. Het open karakter van de Amsterdamse samenleving kwam voor hen tot uitdrukking in zaken als vrijheid van vestiging en het ontbreken van georganiseerd fysiek geweld tegen joden. In politiek, eco- nomisch en sociaal opzicht genoot deze groep echter niet dezelfde rechten als de rest van de bevolking. Ruimtelijke concentratie van joden in bepaalde buurten is evenwel nooit onderdeel geweest van de stedelijke politiek ten aanzien van deze bevolkingsgroep. Dc met geografische herkomst verbonden beroepsspecialisatie van migranten is een be- langrijke verklaring voor hun succesvolle integratie, omdat cruit blijkt dat migranten die in Amsterdam in ondertrouw- gingen, met specifieke kennis en vaardigheden in de stad w-aren neergestreken. De kansen op de arbeidsmarkt waren evenwel niet de enige sleutel tot succes of falen. Ook de situatie op de huwelijksmarkt speelde een belangrijke rol. Daar bevoordeelde het gebrek aan autochtone bruidegoms mannelijke migranten boven vrou- welijke. Vrouwelijke migranten konden minder vaak profiteren van de economische en sociale voordelen die een huwelijk met een Amsterdamse partner met zich meebracht en veel vaker dan mannelijke migranten waren zij blijvend ongehuwd. Er zijn aanwijzingen dat deze laatste categorie vrouwen grote problemen had om financieel rond te komen en dat hun slechte positie eveneens ruimtelijk tot uitdrukking kwam (zij het niet op het ni- veau van de wijken die in deze studie zijn onderscheiden). Nader onderzoek zal moeten aantonen of deze groep deel uitmaakte van een veel omvangrijker ‘onderklasse’ van kans- lozen, die in de marge van de stedelijke samenleving verpauperde, dan wel gedwongen was voortdurend rond te trekken op zoek naar werk en inkomen. Hoe de uitkomst van dat onderzoek ook zal zijn, de conclusie dat er in Amsterdam geen scheidslijn liep tussen migranten en de rest van de samenleving blijft staan. Er bestonden weliswaar enorme verschillen in welstand, macht en aanzien, maar die zijn niet terug te voeren op een tegenstelling tussen gevestigden en nieuwkomers. In die zin was Amster- dam in de achttiende eeuw een ‘open’ samenleving.

C.M. Lesger rse~onnmzsch-historicus. In r9gojwnmo- inwonersrond 1585 naar 1o5.oc~oin 1622 en 22o.000 veerde hijop hetproefschrtli Hoorn als stedelijk knooppunt: omstreeks 1680. Tijdens de achttiende eeuw fluctueerde stedensystcmen tijdens dc late middclecuwen en vrocg- de bevolking tussen 22o.000 en z~o.ooo inwoners (zie moderne tijd. iSjpuhlzceer& oerder onder andere overhuur M.H.D.van Leeuwen& J.E.Ocppen, ‘Reconstructing en corzyuwur m Amsterdam. thedcmographicregime ofAmsterdam 1681-1920’ in: Economtccrndsoc~~~lh~stor)! in Je Netherhwds 5 (1993), I. Dezc bijdrage leunt zwaar op informatie uit de onder- p.61-102, en tcvensH.Nusteling, Welwarten nwrkgele- trouwregisters (Gemeentearchief Amsterdam, archief genherdtn Amsterdam, Ijqo-I%o, Amsterdam 1985, 5001) van 1706 en 1756. Ik hen daarom veel dank ver- appendix I. I). schuldigd aan Marco van Leeuwen die deze informatie ter 3. Een overzicht ~an de discussic rond deze ‘urhan gravc- beschikking stelde. Daarnaast gafhij waardevol commcn- yard these’ geeft J. dc Vries, Europeun urbanizution rjoo- taar op eerdere versies v-an dit betoog. I Xoo, Camhridgcihlass. 1984, hfdst.9. 2. Op basis van S. Hart, Geschri/i en getal: een keuze urtde 4. W.F.H.Oldcwelt, K(lhleraundepersoneelequotisatze te demogrq/ìsche-, econnvmsche-, en soc,iaul-hist»ri.~chestudiën .4msterdamoaer het,jaar ,742, Amsterdam 1945,2 din., op grond van Amsterdamre en Zuonse archiauiuz I hoo- uitg. Genootschap Amstelodamum. I 800, Dordrecht 1976, Hollandse studitin 9, p. 136-139. 5, Zie 1. J. van Manen & K. Vermeulcn, ‘Het lagere volh van De bevolking van Amsterdam groeide van ca. 25 à 3o.ooo Amsterdam in de strijd tussen patriotten en oranjegezin-

Júarboek 89,Amstrlodumum 119971 67 den, 17X0-1800’in: zo Wonen rn Amrterdam tn de r7de en 18de eeum, Amsterdam (1980), p.34t, waar overigens een foutieve interpretatie 1980, hfdst.7. van Oldewelt over het aandeel van de huishoudens dat in ‘4. WijkxI*isvannegedegeringeabsoluteaantallenbuiten de PQ werd aangeslagen, is overgenomen. beschouwing gebleven. 6. De op grond van deze verdeling berekende Gini-index ‘5. Zie de kaarten in C.Lesger, ‘Intraregional trade and the bedraagt 057. Omdat de elite zelfhet inkomen mocht port systemin Holland, 1400-1700’ in: C.A.Davids& opgeven, zal de werkelijke verdeling nog ongelijker zijn L. Noordegraaf (eds.), The Dutch econoq~ in the Golden geweest (Gini-index mogelijk rond 0,6). Voor het gemid- Age, published by- Het Nederlandsch Economisch-Histo- deld inkomen in de laagste categorie cfo -f300) is niet het risch Archief (the Economie History Archi- klassemidden maar het bestaansminimum van tweehon- yes), Amsterdam 1992, p. 185-217, en tevens J.Lucassen, derd gulden per jaar aangehouden. Zie voor inkomenson- Naar de kusten van de Noordzee.. trekarbeid in Europees gelijkheid in Amsterdam tevens L. Soltow, ‘Income and perspektief; 1600-1900, Gouda r984. wealth inequality in Amsterdam, 1585-1805 in: Ecuno- 16. VergelijkO.Vlessing, ‘The Portuguese-Jewish mercan- misch ensociaal-hzsturzschjaarbnek 52 (1989), p. 72-95. tile community in seventeenth-century Amsterdam’ in: 7. Aspecten van een meer antropologische benadering van C.Lesger& L.Noordegraaf(eds.), Entreprenemand wijken in de vroegmoderne stad bij H. Roodenburg, ‘Naar entrepreneurship in ea$ modem times: merchants ad een etnografie van de vroegmoderne stad: de ngebuyrtens industnuliFtsmithin theorbttoftheDutchstaplemarket,Den in Leiden en Den Haag’ in: P. te Boekhorst e.a. (red.), Haag ‘995, P. 223-243. Cultuur en maatscha$pcppii rn Nederland r~oo-1850: een his- r7. Ziebij voorbeeldH.Brugmans&A.Frank, Geschtedenzs turzsch-antropolngischperspectref; Meppeletc. 1992, derJoden zn Nederland, Amsterdam ‘940. p.219-243,waardesituatieinAmsterdamookaandeorde 18. In verbandmet het geringeaantal waarnemingen is wijk komt. x t t opnieuw buiten beschouwing gelaten. 8. C. Lesger, Huur en conjunctuur: de wonrngmarkt in ‘9. A. Knotter & J, L. van Zanden, ‘Immigratie en arbeids- Amsterdam, r5jo-r$so, ‘4msterdam 19X6. markt in Amsterdam in de 17e eeuw’ in: Ttjdzchr$ zxw 9. W F. Heinemeijer, M. E Wagenaar e.a., Amsterdam zn socialegeschiedenrs 13 (1987), p.403-430. kaarten: r;erandering aan de stad in vier eeumen cartograjie, 20. Voor het onderstaande dank ik veel aan de inzichten Ede 1987, p.21 en tevens E.Taverne, ‘In ‘t land van belof- verwoord in L.C. van de Pol, ‘The lure of the big city: te: tn de nieu stadt’: ideaalen merkelzjkheid oan de rtadsuit- female migration to Amsterdam’ in: E. Kloek e.a., Wurnen legt” de Republiek 1580-1680, Maarssen ‘978. ufthe GoldenAge: an internationaldebate on momen zn 10. M.G.Emeis,Amsterdam burtendegrarhten, Amsterdam seoenteenth-crntuyy Holland, England and Ita!y, Hilver- 1983, hfdst.2. sum 1994,p.73-81.

I I. Gebaseerd op M. van Leeuwen, J. Schoenmakers & 21. Hart, GeschriJiengetal... (op. tit. noot 2). F. Smits, Armoede en bedelmg in Amsterdam ten tijde oan de 22. Zie De Vries, European urbanization (op. tit. noot 3), Republiek, Amsterdam 1981, niet-gepubliceerd werk- p.209-zrz,enA.M.vanderWoude, ‘Demografische groepsverslag van de Universiteit van Amsterdam; ontwikkeling van de Noordelijke Nederlanden I 500- J.A.Faber& M.H.D.van Leeuwen,Amsterdamsekatho- 1800’ in: ,41gemenegeschiedenzsder,?iederlanden, dl. 5, lieke bedeelden 1750-1850: eengezinsreconstructie, Bussum 1980, p. 102-168. Amsterdam 1987;Oldewelt, ,.. personeelequotisatze 23. Zie voor een vergelijkbare redenering N. ,41& C. Lesger, (op. tit. noot 4); J.P.Farret, A. G.Verster& J.H. van ‘Twee volken [, .] besloten binnen Amstels wallen? Ant- Swinden, Rapport wer de telling zan het volk van Amster- werpse migranten in Amsterdam omstreeks I 590’ in:

dam, Amsterdam I 795. TEldschrrStvoorsocialegesrhtedenis 21 (I99j), p. 129-144. I 2. Uit de godsdiensttelling van I 809 blijkt dat in wijk y 24. Zie voor deze problematiek in de rgde eeuw J. Dorsman 5,7% van de katholieken woonde, maar slechts 2,9% van & M. Stavenuiter, Nooitgehumd, maar ntet alleen: wijRe- de totale stedelijke bevolking (RA Noord-Holland, archief zelle cmuzvett uit de arbezdende klasse in de tweede helft can Gewestelijke Besturen 1799-1810, invnr. 386). denegentzendeeeuro, Hilversum 1993. I 3. Zie hl. H. D. van Leeuwen, Bzjstand in Amsterdam, 25, Van de Pol, ‘Thelure of the big city’ (op. tit. noot ZO), ca. ~Koo-t $50: amenzorg als beheersings- en ooerleviq- p. 80. strategie,Zwolle 1992, hfdst.2,enT.Levie&H.Zantkuyl,

68 jáarboek 89, Amstelodamum [1997] DRS. D. EEKEN Het kantoorgebouw van verzekeringsmaatschappij de ‘Utrecht’ aan het Damrak

ET K A N T o o RG EB o u w van verzekeringsmaatschappij de ‘Utrecht’, ontworpen H door de architecten A. J. Kropholler en J. E Staal, is een van de meest markante ge- bouwen aan het Damrak (afb. I). Niet alleen de architectuur en de imposante afmetingen, maar ook het fraaie beeldhouwwerk van J. Mendes da Costa, dat de pui siert, maken het gebouw tot een opvallende verschijning. De architectuur en de decoraties van dit in 1905 gebouwde pand waren erop gericht om nieuwsgierigheid bij de voorbijganger te wekken, diens gedachten even aan de dagelijkse beslommeringen te onttrekken en de aandacht te richten op het ‘product’ dat door maatschappij werd aangeboden: de levensverzekering. Het gebouwen de beelden zijn zodoende bijzondere bronnen voor de geschiedenis van het levensverzekeringswezen aan het begin van deze eeuw en van de verzekcringsmaatschap- pij zelf.’ De ‘Levensverzekering Maatschappij Utrecht, Naamloze Vennootschap ter verzeke- ring op het leven en tegen invaliditeit’, kortweg de ‘Utrecht’, begon haar bestaan in 1883, als voortzetting van het begrafenisfonds met de opwekkende naam ‘Let op uw Einde’.” Dit fonds, waarbij men zich, zoals de benaming aangeeft, kon verzekeren tegen de kosten van een begrafenis, was sinds zijn oprichting in 1847 al spoedig uitgegroeid tot het groot- ste in Nederland. Het assortiment verzekeringen, dat de ‘Utrecht’ aanbood, was echter veel breder dan dat van ‘Let op uw Einde’. Men kon er naast begrafenisverzekeringen ook levensverzekeringen, lijfrenteverzekeringen en kapitaalverzekeringen afsluiten. Het grootste onderdeel binnen de ‘Utrecht’ vormde de afdeling volksverzekeringen: begrafe- nisverzekeringen en eenvoudige levensverzekeringen tegen relatief kleine bedragen.

VERZEKERINGSWEZEN RONDOM DE EEUWWISSELING Aan het einde van de ne- gentiende eeuw- raakte de markt voor volksverzekeringen in een stroomversnelling. Dit was het gevolg van de sterke economische groei in deze periode, die een toenemende wel- vaart voor een bredere laag van de bevolking tot gevolg had. Door de toegenomen welvaart nam in het laatste kwart van de vorige eeuw de belangstelling voor verzekeringsproducten sterk toe. Voor welgestelde burgers werd het afsluiten van ccn levensverzekering, het vei- lig stellen van financiële zekerheid voor nabestaanden, min of meer een vanzelfsprekend- heiden ook onder minder welgestelde bevolkingsgroepen ontstond langzaam maar zeker enige interesse in levensverzekeringen. Deze laatste ontwikkeling wordt vaak in verband gebracht met het zogenaamde ‘beschavingsoffensief van politieke en religieuze instanties aan het einde van de negentiende eeuw. In de eerste helft daarvan bestond er een grote kloof tussen de fatsoensnormen van wel- gestelde burgers en die van de armere bevolkingsgroepen. Onder deze laatste heerste niet alleen financiële armoede, maar er was ook sprake van een zekere ‘morelc armoede’. Het I Levensverzekeringsmaatschappij de ‘Ltrecht’, Damrak waren en huishoudelijke artikelen, die hier drie huizen aan 28-30, presentatietekening door de architecten A. J. Krop- de ‘Ctrecht’had verkocht. GemeentearchiefAmsterdam, holler & J. El Staal, 1904. De winkelruimte op de begane Historisch-topografiwhe atlas. grond kwam in gebruik bij de firma Dake & 7n. in ijzer-

70 drankgebruik onder arbeiders was zeer groot, buitenechtelijke relaties kwamen veelvuldig voor en er werden veel onwettige kinderen geboren. In het laatste kwart van de vorige eeuw vond een kentering in deze situatie plaats. Steeds meer gingen burgers uit lagere sociale klassen zich conformeren aan de normen en waarden van de meer welgestelden. Dit was vooral een gevolg van de pogingen van religieuze en politieke instanties die zich inzetten voor de emancipatie van de arbeider. Protestants-christelijke en katholieke in- stellingen trachtten de godsdienstige waarden binnen deze bevolkingsgroep te doen her- leven. Uit eigen kring spoorden socialistische organisaties arbcidcrs aan tot een sobcrc en spaarzame levensstijl. Dit ‘beschavingsoffensief’ begon aan het einde van de eeuw vruch- ten afte werpen en een van de gevolgen was dat het aanschaffen van een levensverzekering ook onder minder welgestelde burgers gebruikelijker begon te worden. Het was daarom een voor de hand liggendc ontwikkeling dat steeds meer lcvensverzekeringsmaatschap- pijen zich richtten op deze groep. Ondanks het feit dat levensverzekeringspolissen onder de minder welgestelde bevolkingsgroepen aan populariteit wonnen, bleef het echter moeilijk voor arme gezinnen om wekelijks een bedrag voor de premies opzij te leggen. De directie van de ‘Utrecht’ was zich hiervan terdege bewust. Daarom bood deze maatschap- pij een polis aan, waarbij de verzekerde in de wintermaanden, de periode w-aarin de aan- slag van de premie op het arbeidersloon het zwaarst woog, geen premie hoefde te betalen. Naast het gebrek aan financiële middelen, konden overwegingen van religieuze aard mensen er van weerhouden een 1evensvTerzekering af te sluiten. Aan het begin van deze eeuw klonken er vanuit religieuze instanties regelmatig bezwaren tegen de levensverzeke- ring. Deze zagen de activiteiten van de verzekeringsmaatschappijen als een ingrijpen in het lot van de mens, dat volgens hen alleen aan God was voorbehouden. In een artikel in een van haar agentenblaadjes meldde de directie van de ‘Utrecht’ dat deze moeilijkhcdcn vooral bij het verkopen van volksverzekeringen nogal eens voorkw-amen.’

RECLAME EiX ARCHITECTUUR In het najaar van 1903 liet de directie haar oog vallen op een aantal percelen aan het Damrak, aan weerszijden van de Karnemelksteeg. Deze werden aangekocht om hier een groot kantoorgebouw op te trekken. Dit werd aanvanke- lijk niet gebruikt als onderkomen voor het Amsterdamse bijkantoor van de maatschappij (dit was tot 1935 gevestigd Keizersgracht ZOI), maar als beleggingsobject, waarbij de kan- toorruimte werd verhuurd aan andere bedrijven. Het investeren van verzekeringsgeld in onroerend goed was rondom de eeuwwisseling in deze branche al vrij gebruikelijk. In 1898, nog voordat de plannen voor het Damrak-kantoor ter tafel kwamen, was in de stad een andere belangrijke vastgoedbelegging van de ‘Utrecht’ gerealiseerd: de prestigieuze winkelgalerij in de Raadhuisstraat, gebouw-d naar een ontwerp van het architectenbureau A.L.van Gendt & Zonen. (afb.2) Deze galerij, in een neorenaissancestijl met art nou- veau-elementen, was voorzien van verschillende gebeeldhouwde dierfiguren (onder an- dere draken en krokodillen), die de winkelende voorbijganger moesten manen tot de aan- schafvan een levensverzekering. Projecten als deze hadden in feite een dubbele functie. In de eerste plaats werden zij gezien als een solide vorm van belegging van verzckeringsgeld. Daarnaast werd de gedaante van zowel deze beleggingsobjecten als de vestigingskantoren beschouwd als een goede vorm van reclame: het feit dat een maatschappij zich weelderige kantoorpanden kon veroorloven wekte een indruk van degelijkheid. Het verschijnsel reclame nam aan het einde van de negentiende eeuw in de verzeke- ringsbranche flink toe. De oorzaken daarvan lagen in een aantal belangrijke ontwikkelin- gen die zich na 1880 in deze bedrijfstak voordeden. In dat jaar werd een vijftig jaar oud koninklijk besluit ingetrokken: dit verplichtte Nederlandse levensverzekeringsmaat- schappijen zich aan door de overheid voorgeschreven tarielbepalingen en sterftetabellen te houden. Hierdoor was hun concurrentiepositie ten opzichte van buitenlandse verzeke- ringsmaatschappijen die agentschappen in Nederland hadden en niet gebonden waren aan vastgestelde overheidstarieven, over het algemeen zeer slecht. Na de opheffing van dit beperkende besluit konden Nederlandse maatschappijen zich vrij vestigen en ont- stond de mogelijkheid om door lage tarieven met de buitenlandse maatschappijen te con-

2 Gezicht op de winkelgalerij in de Raadhuisstraat, een Kantoorgebouwen van verzckcringsmaatschappijen wer- beleggingsproject van Levensverzekeringsmaatschappij den doelbewust ontworpen als imposante bouwwerken, die de ‘Ctrecht’, presentatietekening door de architecten concurrenten letterlijk ‘overschaduwden’. Het publiek A. L. van Gendt & Zonen, eind negentiende eeuw. kreeg daarmee de indruk te maken te hebben met een solide Gemeentearchief Amsterdam, Historisch-topografische maatschappij, aan wie men met een gerust hart zijn geld kon atlas. toevertrouwen.

Juarboek X9,Amstrlodamum [1997]

. curreren. Tussen 1880 en 1910 werd naast de ‘Utrecht’ dan ook een groot aantal nieuwe Nederlandse verzekeringsmaatschappijen opgericht. Spoedig nam de concurrentie onder deze verzekeraars een grote omvang aan: alle stre- den om hun aandeel op de Nederlandse verzekeringsmarkt. Dit deden zij bijvoorbeeld door polissen tegen zo aantrekkelijk mogelijke premies aan te bieden en daarin verschil- lende voordelige extra’s op te nemen. Als wapen in de concurrentiestrijd hadden demaat- schappijen al vroeg de reclame ontdekt. Met name werd geadverteerd door middel van kleurige affiches, maar ook verdergaande vormen van reclame werden niet geschuwd. Ka- lenders, sigaren, asbakjes, lucifers en pennen werden, voorzien van logo’s, aan potentiële klanten aangeboden. Sommige maatschappijen gingen zelfs in zee met levcnsmiddelen-

3 De ‘Algemeenehlaatschappij van Levensverzekeringen 4 ‘De Nederlanden van r845’aan het Muntplein bij de Lijfrente’, Damrak 74-76, gebouwd d3or H.PBerlage, ingang van de Kalverstraat, ontworpen door H.l?Berlage, I X92-94, vóór de uitbreiding aan Damrak en Nieuwendijk kort na de bouw in 1894-95. GemeentearchiefAmsterdam, in 1901-05. Later werd dit pand een vestiging van het kle- Historisch-topografische atlas. dingbedrijfC&A(in 1963 doorbrandverwoest). Gemeen- tearchief Amsterdam, Historisch-topografische atlas. 5 a & b Reclame van levensverzekeringsmaatschappij de ‘Utrecht’, links een affiche met ‘de jongen met het boom- pje’, rechts een krantenhouder. Het AMEV Verzekerings- museum, Utrecht.

fabrikanten en zo kon het voorkomen dat bij de kruidenier producten met zegeltjes te koop waren, w-aarmec men een verzekeringspolis bij elkaar kon sparen. Het beleid van de ‘Utrecht’ op het gebied van reclame vormde vanaf haar oprichting een uitzondering. Ze gaf geen prioriteit aan advertenties, affiches cn geschenken, vreeleer was haar beleid erop gericht om het publiek ervan te overtuigen dat de ‘Utrecht’ een solide maatschappij was, waarin men zijn geld met een gerust hart kon investeren. Vanaf het eerste boekjaar bood het bedrijf de verzekerden en potentiële verzekerden een soort jaarverslag aan, waarmee de instelling het publiek probeerde te overtuigen dat haar beleid de strengste kritiek kon doorstaan. Daarnaast lag het accent op prestigieuze gebouw-en als belangrijke vorm van reclame. In het jaarverslag vran 1907 schreef de ‘Utrecht’ hierover: ‘In plaats van duizen- den aan vaak nutteloze advcrtentiën weg te werpen, wendt zij die gelden aan ter afschrij- ving op haar fraaie gebouwen ~ zie vooral ‘t Beeldenhuis Damrak en de Raadhuisgalerij -: zij steunt dus de Beeldende Kunsten en hare reclame is eene steeds beter wordende geld- belegging’.l Ook de imposante vcstigingskantoren vormden een effectief reclamemiddel. Dit wordt bevestigd door een uitspraak van directeur W l? Ingencgeren in een directievergadering: ‘Nooit werden in Brussel zoveel lijfrenten gesloten als sedert wij ons tamelijk weelderig kantoor op de Boulevard du Nord betrokken. Nooit, om een ander voorbeeld te noemen, werd er in Tilburg noemenswaard gewerkt, maar sedert het nieuwe kantoor er staat, ver- bazen Directeuren zich iederc week over dc menigte posten die er tot stand komen.‘” An- dere verzekeringsmaatschappijen beschouwden hun kantoren en beleggingsobjecten ev’eneens als een geschikt reclamemiddel: de grote maatschappijen de ‘Algemecne Maat- schappij van Levensverzekering en Lijfrente’ en ‘De Nederlanden van 1845’ schakelden voor het ontwerpen van deze gebouwen niemand minder in dan Berlage. De ontwerpen voor de vestigingen van de ‘Algemeene’ (1892-94, uitgebreid 1901-05, Damrak 74-76, Baafjessteeg I, later het C&A-gebouw, dat 1963 door brand werd verwoest) en de ‘Neder- landen van 1845’ (1894-95, verbouwd 191 I, Muntplein 2) behoren tot zijn meest voor- uitstrevende projecten uit deze periode. Vooral bij dc kantoorgebouwen voor de laatste maatschappij kan worden gesproken van een typerende ‘huisstijl’, waaraan de gebouwen in één oogopslag te herkennen waren (afb. 3,4). Hoewel de directie van de ‘Utrecht’ vanaf de oprichting rcgclmatig haar voorkeur voor ‘degelijke’ reclamestrategieën boven de meer traditionele vormen - zoals affiches en re- clamcgeschenken - uitsprak, hield de maatschappij zich van dit laatste niet geheel afzij- dig. Met name in de strijd om haar aandeel op dc volksverzekeringenmarkt werden klcu- rige affiches ingezet, waarmee de maatschappij het publiek trachtte te overtuigen van de noodzaak van een levensverzekering. Vanaf 1902 vormde ‘de jongen met het boompje’ het vignet van de ‘Utrecht’ (afb. 5 a & b). Op een affiche uit 1904 zien we hoe de jongeman, afgebeeld in een kader, een teer jong boompje plant. Deze omkaderde afbeelding is voor- zien van het onderschrift ‘Voorzorg’. In het eigenlijke beeldvlak is het jonge plantje uit- gegroeid tot een grote boom, die vele vruchten draagt. Deze worden geplukt door een gebogen oude man en een vrouw met drie kleine kinderen. Onder dit beeld staat geschre- ven: ‘de Vruchten’. Rechtsonder vinden we een verklaring van de afbeelding: ‘Levens- verzekering beteekent voedsel en kleeding, huisvesting en opvoeding als het hoofd, dat nu plannen maakt, en de hand, die nu arbeidt, onder de groene zoden rusten,’ Dezelfde teneur treffen WC aan in de afbeeldingen op een krantenhouder, die de ‘Utrecht’ als reclamegcschenk aanbood. Een kader links in het beeldvlak toont cen lief- despaartjc, gestoken in nette, maar eenvoudige kleding. De man biedt zijn geliefde een ring aan. In een volgend kadertje zien we hoe dezelfde vrouw, na het overlijden van haar man door armoede tot wanhoop gedreven, de ring moet verpanden. Vooral dit soort voor- stellingen, waarin de ellende van het niet-verzekerde gezin zo duidelijk werd getoond, was niet bestemd voor het publiek dat grote kapitaalverzekeringen afsloot, maar voor het een- voudige gezin dat zich slechts een bescheiden levensverzekering kon veroorloven en van de noodzaak hiervan moest worden overtuigd.

A.J.KROPHOLLER EN J.F.STAAL De opdracht voor het ontwerp v’an het representa- tieve pand aan het Damrak werd niet verleend aan een vermaard architect, maar aan twee

Ams~ehdamum [1997] 75 jonge, destijds nog vrij onbekende Amsterdamse bouwmeesters: Alexander Jacobus Kropholler (1881-1973) en Jan Frederik Staal (1879-1940). Beiden zouden later naam maken in de Nederlandse architectuurgeschiedenis. Kropholler geldt als de bekendste vertegenwoordiger van het traditionalisme; hij werd vooral bekend om zijn historiserende raadhuizen en kerkgebouwen, onder andere in Amsterdam de Martelaren van Gorcum op het Linnaeushof. Staal zou een belangrijke rol binnen het Nederlandse modernisme spe- len: zijn reputatie werd met name gevestigd door zijn ontwerpen voor Amsterdamse- schoolwoningen en later door het kantoorgebouw van De Telegraaf aan de Nieuwezijds Voorburgwal en de ‘Wolkenkrabber’ in Plan Zuid van Berlage. Zowel Staal als Kropholler kwamen reeds op jeugdige leeftijd met het bouwvak in aan- raking. Staal was de zoon van Jan Frederik Staal senior, een makelaar in onroerend goed en medeoprichter van het bekende Amsterdamse aannemersbedrijf Staal en Haalmeyer. Door zijn functie als bibliothecaris en secretaris van het genootschap Architectura et Ami- citia was deze geen onbekende in architectenkringen. Nadat J. F. Staal junior in Amster- dam de HBS had bezocht, bekwaamde hij zich bij verschillende architectenbureaus in de praktijk tot architect. In 1901 ondernam hij een studiereis naar de Verenigde Staten, waar hij onder andere New York en Chicago bezocht. Ook Krophollers vader was makelaar (in roerende goederen). Nadat Alexander Jacobus een opleiding tot timmerman aan de Am- bachtsschool had afgerond, trad hij op vijftienjarige leeftijd in dienst bij Staal en Haal- meyer. Hier was hij tot zijn twintigste jaar werkzaam, aanvankelijk als timmermansleer- ling, later als bouwkundig tekenaar. Het contact tussen Kropholler en Staal kwam naar alle waarschijnlijkheid in deze periode tot stand. In 1902 besloten de jeugdige architecten zich te associëren, waarna een samenwerking volgde die tot 1910 zou duren. Vanaf de oprichting had het bureau Kropholler-Staal verschillende tekenaars in dienst: ook C. J. Blaauw, later een belangrijk architect binnen de Amsterdamse School en Krophollers zuster Margaret, die met Staal zou trouwen en eveneens als Amsterdamse School-archi- tecte naamsbekendheid verwierf. De ontwerpen die in de samenwerkingsperiode van beide architecten totstandkw-amen, getuigen van diverse invloeden, met name van het werk van Berlage, waarvoor Krophol- leren Staal een grote bewondering koesterden. In het ontwerp voor de Continental Bo- dega (Damrak 98, 1908) gebruikten zij bijvoorbee!d verschillende motievren die vrijwel letterlijk teruggrijpen op de vormentaal van de Beurs. Een eigentijdse commentator merkte hierover op: ‘Hier is Berlage volkomen genaderd, neen, het is Berlage. Me dunkt zoo als Berlage langs het huis loopt, moet hij vragen: Wanneer heb ik dat gebouwd?‘7 Een aantal, voornamelijk vroege, werken van het bureau Kropholler-Staal lijkt niet op Berla- ges vormentaal geïnspireerd, maar vertoont de invloed van de studiereis van Staal naar dc Verenigde Staten. Vooral het kantoorgebouw van de ‘Utrecht’, het in 1905 gebouwde hotel Palais Royal in de Paleisstraat (in 1925 afgebroken) en een niet uitgevoerd ontw-erp voor een drop- en jujubesfabriek uit 1904 vertonen karakteristieken van Amerikaanse commerciële architectuur, zoals de grote kantoorgebouwen en hotels die aan het einde van de negentiende eeuw in New York en Chicago verrezen.

HET KANTOORGEBOUW AAN HET DAMRAK Het kantoorpand van de ‘Utrecht’ vormde niet de eerste opdracht die het bureau Kropholler-Staal van de verzekerings-

76 Jam+»ek 89,.4ms&rludamum[199~] 6 H.M.J.~isset,Damrak*7-33 met deingangvande Karnemelksteeg, kort voor de afbraak van drie panden voor debouw van de‘Ltrecht’, ,904. Tekening, 266s zxqmm. GemeentearchiefAmsterdam, Historisch-topografische atlas.

77 maatschappij kreeg. Een jaar eerder, in 1902, vertrouwde de directie het tweetal het ont- werp en de bouw van haar bijkantoor voor de noordelijke provinciën in toe. Bij de aankoop van het bouwtcrrcin voor het pand aan het Damrak heeft Staal een bclang- rijke rol gespeeld. Gedurende de samenwerkingspcriode met Krophollcr was hij niet al- leen actief als architect, maar trad hij ook regelmatig op als makelaar. In de directieverga- dering van de ‘Utrecht’ van 3 december 1903 meldde een van de commissarissen, dat Staal de maatschappij drie huizen van winkelier Dake aan het Damrak had aangeb0den.s (afb. 6) Op deze plek zou een pand kunnen worden gebouwd dat plaats bood aan twintig kantoren en een winkel die verhuurd zou worden aan de firma L. Dake & Zn., winkeliers in ijzerwaren en huishoudelijke artikelen. Op zz januari 1904 lijkt de aankoop hiervan een feit te zijn: in een brief bedanken Kropholler en Staal de directie voor de opdracht voor het ontwerpen en uitvoeren van het kantoorgebouw aan het Damrak.9 Ruim twee maanden later, op 31 maart 1904, werden de eerste ontwerptekeningen in de directievergadering besproken.” De tekeningen vielen bij de directeuren en commissarissen in de smaak. Wel werd vermeld dat het gebouw aanzienlijk hoger was ontworpen dan oorspronkelijk was voorgesteld. De gemeenteraad zou de uitvoering van het kantoor naar dit ontw-erp kunnen verhinderen, omdat volgens de bouwverordeningen een gevelhoogte boven de 21 meter aan de straatzijde niet was toegestaan.” Deze maximumhoogte werd in het ontwerp van Kropholler en Staal overschreden door een toren van 15 meter en twee topgevels van circa 6,70 m. Directeur Ingenegeren verzekerde zijn medebestuursleden echter dat al het mogelijke zou worden gedaan om het ontwerp in deze vorm goedgekeurd te krijgen. Kropholler en Staal ondernamen in de daaropvolgende maanden dan ook verschillende pogingen om ontheffing van de maxi- mum bouwhoogte te verkrijgen. Zo toonden zij in de vergadering van de commissie van Bouw- en Woningtoezicht een (waarschijnlijk verloren gegaan) houten model van het kantoorgebouw en de omliggende percelen aan het Damrak. Daarnaast vestigden zij er dc aandacht op dat op het Damrak reeds bij diverse gebouwen dispensatie voor de bouw- hoogte was verleend, bijvoorbeeld bij het kantoorgebouw van de Buitenlandse Bankver- eeniging (nr. 80-81, G. van Arkel, 1903) en het eerder genoemde kantoorgebouw voor de ‘Algemeenc’ (Berlage). De inspanningen van de architecten wierpen uiteindelijk vruch- ten af, want op 17 augustus 1904 werd de gewenste ontheffing verleend en kon een aan- vang worden gemaakt met de bouw. Op I november 1905, zeven maanden na de oor- spronkelijk geplande opleveringsdatum, meldden Kropholler en Staal de directie van de ‘Utrecht’ dat het kantoorgebouw gereed was. In het archief van Staal en in dat van Bouw- en Woningtoezicht bevindt zich een aantal ontwerptekeningen die als voorontwerpen voor het gebouw kunnen w-orden beschouwd. Het meest interessant is een met aquarelverf ingekleurde tekening in het Staal-archief. De gevelcompositie hiervan vertoont in grote lijnen een opvallendc gelijkenis met de façade van het kantoorgebouw aan het Damrak. Verscheidene vormen, zoals het schilddak met de nokpilonen, de in één vlak met de gevel geplaatste toren en de twee topgcvels die de voorgevel afsluiten, komen in het uitgevoerde ontwerp terug. Dc verschillen met het de- finitieve ontwerp zijn echter groot. In de eerste plaats mist het de verticaliteit die de defi- nitievc versie van de gevel typeert: de toren is minder hoog, de sterke verticale geledingen in de vorm van pilasters ontbreken en de topgevels zijn verder van elkaar verwijderd. Ook andere plastische geledingen die het uitgcvocrde ontwerp kcnmcrkcn, zoals de sterk uit- kragende kroonlijsten van de gevel, het torentje en de topgeveltjes, ontbreken op deze tekening. In de hoekpartij zijn op de eerste en tweede verdieping loggia’s aangebracht. Dit element is terug te vinden in verschillende kantoorgebouwen van Berlage, bijvoor- beeld het door hem ontworpen kantoor- en winkelgebouw in de Raadhuisstraat op de hoek van de Herengracht, en op het Muntplein en de Haagse kantoorpanden voor de ‘Ne- derlanden van 1845’. Ook door haar vlakheid en sobere detaillering doet het ontwerp enigszins denken aan de architectuur van Bcrlagc uit deze periode (aIb.7). De uitgevoerde façade heeft een typische opbouw, waarin - veel sterker dan in het hierboven beschreven voorontw-erp - sprake is van een driedeling: boven de parterre, waarin tw-ee grote etalagevensters zijn aangebracht, volgen een drie verdiepingen tellend middengedeelte voorzien van een kolossale pilasterorde en een attickverdieping, afgeslo- ten door een zware kroonlijst. Boven deze kroonlijst wordt de façade bceindigd door twee

7 1%. J. Kropholler & J. F. Staal, Voorontvverp voor het kan- toorgebouw van de ‘Utrecht’, ,904. Tekening. Nederlands Architectuurinstituut, Rotterdam, Staal-archief.

Juzrbnek K9,/lmstelodamurn [1997] afgeplatte topgevels en een opvallende hoektoren. Voor de façade werden bijzonder kost- bare materialen gebruikt: de parterre en entresol zijn bekleed met gepolijst Labrador- graniet, de daarboven gelegen verdiepingen met donkergroen Zweeds marmer (dat nu schuilgaat achter een okergele verflaag) en het torentje is voorzien van een koperen dak, rustend op koperen consoles. Elementen als de reusachtige pilasters en de kroonlijsten geven de gevel in eerste instantie een classicistisch karakter. In de verdere ornamentatie is echter afgezien van imitatie van historische stijlvormen. Het steenhouwwerk is van de hand van Joseph Mendes da Costa en bestaat uit naar de natuur gestileerde ornamenten: de consoles ter hoogte van de entresolverdieping zijn voorzien van een gestileerd bloem- motief, de kapitelen en de pilasters worden gevormd door twee met de ruggen tegen elkaar geplaatste uiltjes en de consoles in de toren hebben de vorm van gestileerde pelikanen. In de kunsthistorische literatuur wordt het kantoorgebouw van de ‘Utrecht’ wel als een voorbeeld van ‘Amerikanisme’ in de Nederlandse architectuur genoemd. Het is ech- ter niet zo eenvoudig te bepalen waarin nu precies het Amerikaanse karakter van het ‘Utrecht’-kantoor schuilt. In andere op de Amerikaanse commerciële architectuur geïn- spireerde ontwerpen van het bureau Kropholler-Staal, zoals de ontwerpen voor de drop- en jujubesfabriek en hotel Palais Royal, herinneren bcpaaldc architectonische details aan specifieke Amerikaanse gebouwen. Dit is niet het geval bij het kantoor voor de ‘Utrecht’. Men zou kunnen vermoeden dat het pand door zijn hoogte met wolkenkrabbers werd ge- associeerd, maar in verband met het kantoorpand voor de Eerste Hollandsche Levensver- zekerings Bank aan de Keizersgracht (nr. 174-176, hoek Leliegracht) naar ontwerp van G. van Arkel en H. H. Baanders (1905), dat nog een aantal meters hoger is, werd door tijd- genoten niet gesproken van Amerikaanse invloeden. In tegenstelling tot het EHLB-ge- bouw wordt de façade van de ‘Utrecht’ gekenmerkt door een sterke accentuering van de verticaliteit: dit is onder meer bereikt door het drie verdiepingen tellende middengedeelte van een rij dicht op elkaar geplaatste pilasters te voorzien. Tussen deze pilasters, die in feite als muurdammen fungeren, zijn de vensters en de borstweringen enigszins terugwij- kend in het gevelvlak aangebracht. Een gelijksoortig effect was beoogd in de architectuur van het pand van de sigarenfabriek Goulmy & Baar aan het (nr. 3 1, 1894, nu ge- sloopt), ontworpen door de architect A. Salm, die net als Staal een studiereis naar de Ver- enigde Staten had ondernomen en daar zelfs korte tijd werkzaam was geweest. (afb. 8) Bij dit hoge pand werd een verticaal accent aangebracht in het gedeelte boven de entresol: dit was voorzien van een aantal reusachtige bogen, die over de drie middelste verdiepingen liepen. Naar alle waarschijnlijkheid had Salm bij deze oplossing een Amerikaans voor- beeld voor ogen: het door George Post ontworpen ‘Union Trust Building’ in New York.” Ook wat betreft het bouwtype staat het kantoorpand van de ‘Utrecht’ dicht bij het ‘kan- torengebouw’ naar Amerikaans voorbeeld. In de voor verhuur bestemde kantoorruimte werd bij de indeling van de vertrekken zoveel mogelijk ruimte opengelaten om tegemoet te komen aan de wensen van de verschillende, ten tijde van de bouw nog onbekende huur- ders. De verdiepingen hadden slechts een aantal vaste binnenmuren. De scheidingswan- den binnen de kantoren konden op verzoek van de gebruikers worden verplaatst of weg- gelaten Ook de constructie van het pand is verwant aan de staalskeletbouw die in Ameri- kaanse kantoorgebouwen werd toegepast. Het is een vroeg voorbeeld van een kantoor- 8 Nederlandsche sigarenfabriek Goulmy & Baar, Rokin hoge gebouwen. ‘Toch ligt bij dit gebouw de nadruk minder jr,ontworpcndoorA.Salm, 1894(afgebrokenin 1916). op verticaliteit dan bij de ‘Utrecht’ van Kropholler& Staal. Salm had net als Staal een studiereis naar de Verenigde Gemeentearchief Amsterdam, Historisch-topografische Staten gemaakt cn ontwierp na zijn terugkeer eveneens atlas. pand w-aarvan de constructie op een zogenaamd inwendig staalskelet berust. De buiten- muren van het gebouw zijn dragend, maar de vloeren w-orden ondersteund door stalen moerbalken, die op een aantal punten op gietijzeren kolommen rusten. Deze constructie- wijze garandeerde een grotere vrijheid bij de indeling van de plattegrond dan dc meer traditionele gebouwconstructies.

HOOGBOUW Het ‘Utrecht’-kantoor mocht dan geen wolkenkrabber volgens Ameri- kaanse maatstavien zijn, met een hoogte van vijfendertig meter stak het toch een aanzien- lijk eind boven de belendende percelen uit. Deze bijzondere hoogte werd zowel door de directie van de ‘Utrecht’ als door de architecten zelf als een belangrijk aspect van het ont- werp ervaren: afgezien van het feit dat kosten noch moeite werden gespaard om de dis- pensatie van de verordening op maximale bouwhoogte te verkrijgen, blijkt dit ook uit een brief van Staal aan de directie. Hierin wordt duidelijk dat deze overwoog het kantoorge- bouw “t Hooghuis’ of “t Hooge Huis’ te noemen en deze naam op een fries in de facade aan te brengen. Staal wees de directeuren erop dat het gebouw onder het publiek reeds bekend stond als het ‘gebouw Utrecht’ en dat zij er beter aan deden deze populaire naam niet te veranderen.‘” Naast de voor de hand liggende reden voor hoogbouw -het economische gebruik van kostbare bouwgrond -, gaven nog twee andere redenen bij de keuze voor een hoog kan- toorgebouw de doorslag: enerzijds speelden prestigeoverwegingen een rol, bij vele verze- keringsmaatschappijen en handelsondernemingen bestond de behoefte concurrenten door een hoog bedrijfspand te ‘overschaduwen’; anderzijds trachtten deze bedrijven door middel van kolossale panden de aandacht van het publiek te trekken. Dit laatste doel heeft de ‘Utrecht’ met het gebouw aan het Damrak zeker bereikt. In 1906 meldde Ingenegeren in een directievergadering: ‘Reclame is het zeker. Men hoore maar eens hoe het gebouw Damrak ieders aandacht trekt en besproken wordt’.14 Deze besprekingen waren overi- gens, vooral wanneer het om artikelen in de meer serieuze architectuurtijdschriften ging, niet altijd positief. InArchitectura verscheen in 1909 een artikel waarin verscheidene wer- ken van Kropholler en Staal werden besproken. Over de ‘Utrecht’ werd gezegd: ‘In hun eerste optreden zat iets gewild-Amerikaansch. De &Jtrecht)) op het Damrak en Palais Royal dateeren uit die periode. Daar zit iets forsch in die bouwwerken, iets van: je stapelt maar wat en je hebt architectuur. Blokken graniet op elkander, giganteske’.15 Deze kritiek was nog mild vergeleken met een ingezonden stuk dat nog tijdens de bouw in Architectura w-erd gepubliceerd. Architect Ph. J.Hamer - bouwer van Hotel de 1’Europe ~ omschreef het ‘Utrecht’-gebouw tezamen met enkele andere hoge gebouwen aan het Damrak (zoals het Victoria-hotel van F. Ebert en J. F. Henkenhaf) als ‘blaren’ in de straatwand’.Ih Deze kritische uitlatingen waren representatiefvoor de wijze waarop in deze periode in de architectuurtijdschriften over hoogbouw, en met name hoogbouw naar Amerikaans voorbeeld, werd geschreven. Aan het einde van de negentiende eeuw lijkt de afkeer van wolkenkrabbers in Nederland een algemeen verschijnsel te zijn geworden. Sinds dc jaren negentig waren in diverse bouwkundige tijdschriften artikelen over Amerikaansc kan- toorgebouwen verschenen. Deze waren aanvankelijk ovser het algemeen neutraal van ka- rakter: de meeste aandacht ging uit naar nieuwe bouwmaterialen en constructiewijzen. Na verloop van tijd werd de houding ten opzichte van hoogbouw echter steeds kritischer. Dit

Jaarboek Kg, Amsrelodamum [1997] werd met name duidelijk, toen in Nederland de eerste hoogbouw naar Amerikaans voor- beeld verscheen, zoals het Rotterdamse kantorengebouw ‘het Witte Huis’ van architect W.Molenbroek. In een artikel in Architectura in 1898 werden de kwalijke gevolgen voor het stedelijk schoon aan de kaak gesteld: ‘In de centra van handel en verkeer zal niet altijd gelet worden op de gunstige ligging, maar zal het de hoofdzaak zijn, of het zijn rente op- brengt. Met deuitbreidingder stad, de vooruitgang des handels wordt ook hier de behoef- te naar ruimte grooter, en aangezien er geen grond meer is of zeer duur moet men zijn toevlucht nemen tot hoogte. Een ieder die het wel meent met de architectuur zal moeten toestemmen, dat dit niet de weg kan zijn die de bouwkunst op moet, - al moge het uit een constructief oogpunt nog zoo belangrijk zijn. Die groote kolossen, al het andere over- schreeuwend, zijn niet geschikt om een straat te versieren. ‘t Is te hopen dat wij hier in ons land van dergelijke Amerikaansche produkten verschoond mogen blijven: ze mogen ze in Amerika mooi vinden, wij doen dit allerminst’.17 Een aantal jaren later zouden de gevolgen van hoogbouw op het Amsterdamse steden- schoon onderwerp van een discussie binnen het genootschap Architectura et Amicitia worden. In een reeks vergaderingen werd de noodzaak om een eind te maken aan het op- rukken van ‘de percelen [...] die buiten het karakter der stad vallen en al het omringende verdrukken en overheerschen’ besproken. Overwogen werd om door samenwerking tus- sen architectuurgenootschappen en gemeentebesturen tot een verbod op hoogbouw op belangrijke stedelijke locaties te komen. Het genootschap vond steun bij wethouder J.N. van Hall, diezich eerder krachtig tegen hoogbouw op bepaalde punten in de stad had uit- gesproken. De aanval van deze wethouder richtte zich onder andere op het door Krophol- Ier en Staal ontworpen Palais Royal.‘x De hoogbouwdiscussie binnen Architectura et Amicitia was overigens slechts van korte duur: na 1906 kwam de kwestie tenminste in Architectura nauwelijks nog aan de orde. Ook in de Amsterdamse gemeentepolitiek lijkt de commotie uit 1906 weinig gevolgen te hebben gehad. Pas in de jaren twintig zou de hoogbouwdiscussie weer opleven, waarbij kwesties als hoogbouw in de woningbouwsec- tor en hoogbouw in relatie tot stedenbouw decentraleonderwerpenzouden vormen. Ove- rigens lag niet in alle besprekingen van het ‘Utrecht’-kantoor de nadruk op de hoogte of het Amerikaanse karakter van de architectuur. Het w-eekblad De Amsterdammer repte hierover met geen woord en merkte slechts op dat het ontwerp ‘blijkbaar zeer onder den invloed der Renaissancestijl ontstaan was, hoewel een streven om zich daarvan los te ma- ken duidelijk kenbaar is, voornamelijk in den onderbouw- met de beelden en in het trap- penhuisinterieur’. I9

DE BEELDENCYCLUS V.4N MENDES DA COSTA Het beeldhouwwerk van Joseph Mendes da Costa (1863-1939) vrormt het belangrijkste onderdeel van de decoratie van de ‘Utrecht’. Deze opdracht betekende een mijlpaal in de loopbaan van de beeldhouwer. Eerder was hij door Berlage ingeschakeld voor decoraties in het interieur van dc Beurs en de verzekeringskantoren voor de ‘Algemeene’ in Amsterdam en Surabaya, maar de beelden voor het Damrak-kantoor vormden zijn eerste grote opdracht voor monumentaal beeldhouwwerk. Dit bestond uit vijf hardstenen beelden van z,50 m hoog boven de win- kelvensters, een kleiner koperen beeld boven de hoofdingang, kapitelen en consoles aan de gevel en kapitelen, aanzetstukken en trapleuningversieringen in het trappenhuis.

Jaarboek 89, .Amstelodamum [1997] 83 In de jaren rond de eeuwwisseling behoorde hlendes da Costa tot een generatie kunste- naars, die zich ging afzetten tegen de destijds gangbare, academische cn naturalistische tradities. Hij behoorde, samen met de beeldhouwer Lambertus Zijl, tot de kernfiguren binnen het studiegezelschap Labor et Ars, waaruit vele vernieuwers binnen de Neder- landse kunstnijverheid en beeldhouwkunst zouden voortkomen. In dit gezelschap werd ruimschoots aandacht besteed aan de bestudering van de monumentale Egyptische, As- Syrische en archaïsch-Griekse beeldhouwkunst. Wat Mendes het meest in deze bccld- houwkunst waardeerde, was de wijze waarop de voorgestelde onderwerpen door stilering tot hun essentie werden gereduceerd. Aanvankelijk vervaardigde Mendes voornamelijk kleinc aardewerken beeldjes in een impressionistische stijl. Rond 1900 ging hij zich meer toeleggen op de monumentale beeldhouwkunst. Zijn werk uit deze periode wordt gekenmerkt door een sterke stilering: de beelden zijn opgebouwd uit grote lijnen en vlakken, waarin details en naturalistischc stofuitdrukking zoveel mogelijk worden weggelaten. Deze gestileerde vormentaal kw-am voort uit zijn ideeën over de symbolische functie van de monumentale kunst. Zijn opvat- tingen hieromtrent kunnen w-orden geplaatst binnen het ideeëngoed van het Symbo- lisme. In de symbolistische kunst werd getracht het wezen der dingen, dat schuil gaat achter de direct waarneembare uiterlijke vorm, uit te beelden. Het ‘Idee’, dat achter de

84 Jaarboek X9. Amsteidamum [1997] 9 Onderpui van het gebouw van de ‘Utrecht’ kort na de voltooiing, 1906. Het beeldhouwwerk is van J.Mendes da Costaen stelt voor (v.l.n.r.): de Bescherming, de Aanhid- ding, de Spaarzaamheid, ‘t Onheil onderdrukt en ‘t Ver- anderlijke der Tijden. Foto E.A. van Hlitz, Ctrecht. Gemeentearchief Amsterdam, Historisch-topografische atlas.

IO De Aanbidding, een wduwe voor het rad van fortuin, hoven de ingang van de ‘Utrecht’. Beeldhouwwerk van J. Mcndes da Costa, circa 1906. Foto E.A. van Blits & Zn. Utrecht. Gemeentearchief Amsterdam, Historisch-topo- grafische atlas.

uiterlijke vorm verborgen lag, kon tot uitdrukking worden gebracht door onder andere het reduceren van de beeldelementen en het vermijden van een gedetailleerde stofuit- drukking en grote dieptewerking. De vrijf hardstenen beelden van de ‘Utrecht’ werden in 1909 door Mendes da Costa als volgt benoemd: de Bescherming, ‘t Onheil onderdrukt, ‘t Veranderlijke der Tijden, de Waakzaamheid en de Spaarzaamheid.‘” (afb. 9) Direct boven de ingang bevinden zich de beelden die de Bescherming en de Spaarzaamheid symboliseren. De Bescherming, links van de hoofdingang is afgebeeld als een jonge moeder, die een kind tegen haar schouder drukt. Het kindje wordt omhuld door de hoofddoek van de vrouw, waardoor het aspect van bescherming extra wordt benadrukt. Een jonge vrouw die in haar linkerhand een spaarpot houdt, waarin zij behoedzaam een muntje laat glijden, symboliseert de Spaar- zaamheid. In het midden van de gevel, tussen de twee grote winkelvensters, wordt ‘t On- heil onderdrukt voorgesteld als cen man op rijpe leeftijd die een boek onder de linkerarm houdt en de rechterhand op het hoofd van een monsterachtig figuurtje legt. Deze figuur is afgebeeld in een ineengedoken houding, de poten door middel van een touw bijeengebon- den. Op de rechterhoek staat het beeld dat ‘t Veranderlijke der Tijden uitbeeldt. Dit beeld, een vrouwenfiguur, draagt op haar handen een zandlopertje, waarop een kameleon zit. Aan de gevel in de Karnemelksteeg, nauwelijks zichtbaar vanaf het Damrak, is de I I Affiche van levensverzekeringsmaatschappij ‘Piëtas’, waarop het onheil in de vorm van een monsterachtig wezen door een gevleugelde vrouwengestalte, die aan een engel doet denken, wordt gekeerd. Bij reclame voor verzekerin- gen werd vaak aangesloten bij een enigszins ‘sacrale’ icono- / grafje; hiermee werd eventuele kritiek als zou het afsluiten van een verzekering tegen Gods wil ingrijpen in het lot van

de mens, ondervangen. Het AMEV Verzekeringsmuseum, Utrecht.

86 figuur van de Waakzaamheid afgebeeld, een vrouw met een mopshondje op de linkerarm. Mendes da Costa heeft de waakzame blik van de jonge vrouw, de ogen wijd opengesperd en het hoofd iets opgeheven, op een amusante wijze laten terugkomen in de houding van het hondje op haar arm. Zowel de vrouw als het diertje wenden hun blik richtingDamrak. Het kleinere bronzen beeldje boven de hoofdingang symboliseert de Aanbidding. Dit wordt uitgebeeld door een gesluierde jonge vrouw, die in knielende houding voor een grote koperen schijfzit (een rad van fortuin?). De vrouw is biddend voorgesteld: ze heeft haar handen samengevouwen en het hoofd iets omhoog gericht. (afb. 10)

‘HET WEL EN WEE VAN HET MENSCHBESTAAN’ Om meer duidelijkheid te krijgen over de iconografie van de beeldencyclus van Mendes da Costa is het zinvol om deze te vergelijken met de thematiek van affiches waarmee verzekeringsmaatschappijen rond de eeuwwisseling hun polissen aanprezen en met decoratieprogramma’s in andere verzeke- ringskantoren. Een goed voorbeeld van een omvangrijke decoratiecyclus in een kantoor bevond zich in het trappenhuis van het door Berlage ontworpen hoofdkantoor van de ‘i\lgemeene’. Deze werd in 1899 ontworpen door Antoon Derkinderen, maar ging helaas bij de brand in 1963 verloren. Een aantal voorstellingen op de wanden vormden tezamen een thema, sommige stonden op zichzelf. Op de begane grond en de eerste verdieping was cen viertal voorstellingen geschilderd, die de Wisselvalligheden van het Leven verbeeld- den. Een jong paar, waarvan de man een tros druiven plukt, verbeeldde de Weelde. Te- genhanger van dit gelukkige tafereeltje vormde de voorstelling van de Nood, waarin een gebogen oude man en een zorgelijk kijkende bejaarde vrouw tevergeefs wachten voor een gesloten poort. Tot deze groep behoorde ook een tweetal andere afbeeldingen met tegen- gestelde thema’s: de Gezondheid (een vrolijk jong gezin) en de Ziekte (een zieke man ver- gezeld door de Dood). Op de hoogste verdieping, op een wat breder wandvlak, was de Trap des Levens geschilderd, waarop een man in de diverse stadia van zijn leven, van kleuter tot hoogbejaarde, op de treden van een trap was weergegeven. Twee afzonderlijke afbeeldingen stelden het Rad van Fortuin en de Tijd voor. De symboliek in het Rad van Fortuin duidde eveneens op de wisselvalligheid van het leven: onder het rad schrikt een jonge vrouw wakker en kijkt met verontruste blik naar het door een geblinddoekte Vrouwe Fortuna aangezwenkte rad, dat haar lot zal bepalen. De voorstelling van de Tijd daarentegen is qua symboliek eerder verwant aan de groep van de Trap des Levens. Al deze voorstellingen hadden in zekere mate betrekking op het principe van de levens- verzekering. De zorg om de wisselvalligheden van het leven dreef mensen er toe een le- vensverzekering af te sluiten. De jonge vrouw in de afbeelding van het Rad van Fortuin staat symbool voor de ontwakende mens die inziet dat het menselijk lot niet te voorspellen is en zou daarom vergeleken kunnen worden met de persoon die na een periode van zor- geloosheid de noodzaak van het afsluiten van een levensverzekering inziet.‘I De ‘levens- iconografie’ in de muurschilderingen van Derkinderen was enerzijds heel algemeen en in decoratiecycli uit deze periode vrij gebruikelijk, anderzijds speelde zij in op de ideële be- ginselen waarop de levensverzekering is gebaseerd: het nemen van voorzorgsmaatregelen tegen onzekerheden in het menselijk bestaan. Kunstenaar en kunstcriticus Jan Veth merkte over Derkinderens muurschilderingen op: ‘Het valt niet moeielijk in het wezen der levensverzekering een basis der wijsheid te onderkennen, die hooger blik op het men-

Jaarboek 89, Amstelodamum [1997] 87 selijk bestaan toelaat. Het bcginscl der levensverzekering zal wel gelegen zijn in het zor- gend aanzien van het wisselvallige aller levensomstandighcdcn, en in dit grondbegrip kon de schilder aanleiding vinden om het wel en wee van het menschbestaan in een reeks van algemeene tafereelen van deze w-anden te doen spreken’.” Een symboliek nauw verwant aan die van Derkindercns muurschilderingen was terug te vinden in het (in 1974 afgebroken) hoofdkantoor van de ‘Utrecht’ aan de Leidseweg te Utrecht. Hier voorzag de schilder Co Brcman in 1912 het trappenhuis en de bel-etage van decoraties. Ook in deze decoratiecyclus wordt het verstrijken van de tijd in cen scric voor- stellingen met als thema de Leeftijden van de Mens gcsymboliscerd. In de omloop van de bel-etage waren daarnaast op de muurvlakken afbeeldingen geschilderd van goede en kw-ade menselijke eigenschappen, die met het principe van de levensvcrzckering in ver- band kunnen worden gebracht. Deze deugden en ondeugden werden uitgebeeld door ta- fereeltjes waarin eenvoudige mensen, bijvoorbeeld boeren en arbeiders, figureerden. De vier voorgestelde deugden waren de Arbeid (boeren op het land), de Ontwikkeling (een lezendc vrouw), het Vertrouwen (een vissersgezin) en de Voorzorg (een jonge vrouw die peulen droogt.) De slechte eigenschappen werden gevormd door de Nalatigheid (een sla- pende boer), de Onmatigheid (drinkende mannen in een kroeg), de Zorgeloosheid (een ijdel in de spiegel kijkende vrouw) en dc Verkwisting (dobbelende mannen).23 Ook aan de façade van het hoofdkantoor van de ‘Utrecht’ waren voorstellingen aange- bracht die naar het verzekeringsprincipe verwezen. Het beeldhouwwerk van de Haagse beeldhouwer J.M.Diekman verbeeldde diverse angstaanjagendc drakenfiguurtjes, die verwezen naar het onheil dat door de verzekeringsmaatschappij werd gekeerd. Deze sym- boliek vinden we tevens in het beeldhouwwerk aan de galerij in de Raadhuisstraat, waar eveneens monsterachtige wezens werden afgebeeld. Een dergelijke iconografie werd niet alleen in de decoratiecycli van kantoren toegepast, ook in affiches van rond de eeuwwisse- ling komen we monstertjes tegen, die het dreigende kwaad symboliseren. Op een affiche van de verzekeringsmaatschappij ‘Piëtas’ is bijvoorbeeld een vuurspuwende draak afge-

beeld, die wordt afgeweerd door een personificatie van de Verzekering. (afb. I 1) Elders in de stad vinden we zo’n personificatie terug op het dak van het kantoor van de ‘Noordbra- bantsche’ aan het Singel, hoek Haarlemmerstraat. Deze levensgrote vrouwengestalte is nog onlangs opnieuw blinkend goud geschilderd. In de gevelbeelden van Mendes da Costa aan het Damrak vinden we een groot aantal van de hierboven besproken thema’s terug. Het beeld ‘t Onheil onderdrukt, de wijze man die een monsterachtig wezentje in toom houdt, belichaamt hetzelfde idee als het aan ban- den gelegdc onheil, gesymboliseerd door de monsterfiguurtjes aan het hoofdkantoor en de galerij in de Raadhuisstraat. Het thema ‘t Wisselvallige der Tijden,” dat aan de façade van het Damrak-kantoor de vorm kreeg van een vrouwelijke personificatie, werd eerder in het trappenhuis van de ‘Algemeene door een serie voorstellingen uitgebeeld. De overige beelden belichamen, net als de schilderingen van Co Breman te Utrecht, deugden die de verzekerde sierden. De bronzen figuur de Aanbidding lijkt, in tegenstelling tot de vijfhardstenen beelden, in eerste instantie niet direct naar het verzekeringsprincipe te verwijzen. Wanneer we ech- ter naar de affiches van een aantal levensverzekeraars kijken, blijkt dat hierin regelmatig een bepaalde symboliek terugkeert, die een zekere verwantschap vertoont met die van het bronzen beeldje. Op een affiche van de ‘Algemeene’ uit 1898 is te zien hoe een groepje mcnscn, onder wie een gesluierde weduwe die haar handen als in gebed heeft samenge- vouwen, door een tweetal ‘verzekeringsengelen’ op de zon in de rechter bovenhoek van het beeld wordt gewezen. De zon keert, als symbool voor de levensverzekeringsmaat- schappij, regelmatig terug op affiches voor verzekeringspolissen. Het beladen karakter van dit soort voorstellingen zou bijna doen vermoeden dat het hier niet om reclame voor een commcrciecl product gaat, maar om een religieuze afbeelding. De verzekering w-ordt in deze affiches gepresenteerd als iets ‘wonderbaarlijk?, dat nieuwe hoop in het leven van de verzekerde zal brengen. Het lijkt mij niet onw-aarschijnlijk dat het bronzen beeld de Aanbidding boven de hoofdingang van de ‘Utrecht’ in verband kan worden gebracht met de biddende figuren in bovengenoemde reclameafbeeldingen. De gouden schijf ach- ter het hoofd van de geknieldc vrouw zou geïnterpreteerd kunnen worden als de zon, een symbool dat niet alleen in affiches, maar ook in decoraties van verzekeringskantoren regcl- matig werd afgebeeld. Het gebruik van een ‘sacrale’ iconografie in decoraties van verzekc- ringskantoren was niet ongebruikelijk. Manfred Rock wees reeds hierop in zijn monogra- fie over Berlage in verband met het hoofdkantoor van de ‘Algemeene’.“” Het gebruik van bepaalde architectonische details die naar kerkelijke architectuur verwezen en de ‘sacrale symboliek in decoraties interpreteerde hij vanuit een verkoop-psychologisch gezichts- punt: zij zouden inspelen op de godsdienstige bezwaren dit in die periode tegen het prin- cipe van de levensverzekering werden ingebracht. Zoals we eerder reeds zagen, kampte ook de ‘Utrecht’ met dit probleem, met name bij dc verkoop van volksverzekeringen. De symboliek in de bceldencyclus van Mendes da Costa had dus in de eerste plaats een propagandistisch karakter en v’crtoont opmerkelij ke overeenkomsten met de symboliek in affiches waarmee verzekeringsmaatschappijen hun potentiëlecliëntèle tot de aanschafvan levensverzekeringen trachtten te manen. Net als in de affiches voor volksverzekeringen werd dcaandacht gevestigd op de onzekerheden in het menselijk bestaan cn het dreigende onheil, waartegen de deugdzame mens zich diende te beschermen door het wekelijks opzij leggen van kostbare centen voor een levensverzckeringspremie. De ‘Ltrecht’ sloot zich in haar reclamestrategie aan bij de grote fabrikanten wanneer zij zich tot de consumenten richtten. Zo ontwierp de beeldend kunstenaar Jan Toorop prach- tige affiches voor de Nederlandse Oliefabriek (NoF) te Delft. Dit soort maatschappijen gebruikten de wervende kracht van toegepaste kunsten om hun producten in brede kring onder de aandacht tc brengen.

J.Vcrbeek, K~orzor~en de Vruchten: het verzrkerqwon- ccm A~IEV, zijn wortelsen aertukkingen nan ‘Xq7 tot 1995, Amsterdam 1995, en door ‘4. J. Bothenius Brouwer, ‘Levensverzekering Maatschappij «I;trecht)>‘in: Neer- 1. Dit artikel wrmt een bewerking van mijn doctoraal- Imds Wélwmrt, 1917, p.4-26. Een geschiedenis van het scriptie aan de Universiteit Nijmegen:J. l?Staalen verzekeringswezen in Nederland wordt geschetst in ‘4.3. Kropholler: ontmerpen ~ourcer~rkerin~smuutschrcppl/ J. Genven, 81 B. Gales, Sporen van leven en schade: een de ‘Crtrecht ‘, Nijmegen 1996, xesrhiedenis en hmnnenoorrz~cht van het Nederlandse ver- z. De geschiedenis van vcrzckeringsmaatschappij de zekertn~smezen, Amsterdam 1988. ‘Utrecht’ wordt uitgebreid beschreven in J. van Gerwen & 3. Dit werd bijvoorbeeld ter sprake gebracht in de Medc-

Jaarboek 89, Amstelodamum [1997] 89 deeltngen oande«C’trecht»ann hareagettten, nr.68,~I I- in Rijksmuseum Kroller-Muller, p. 85, 1908 (AM E v-archief te Utrecht): ‘Daar in de volksverze- J. Kuyt,N. Middelkoop&A. vander Woud, Boummeesters kering nog zoo veelvuldig het godsdienstige bezwaar zijn can Amsterdam: G. B. Salm CC A. Salm GBzn, red. invloed tegen verzekering laat gelden, kan het geen kwaad L. Smit & B.Dokter, Rotterdam ‘997, uitg. bij de gelijk- eens te wijzen op het ongerijmde hiervan. Eenigen tijd namige tentoonstelling in het GemeentearchiefAmster- geleden verscheen er een brochure waarin het voor en dam, nr. to9. tegen der levensverzekering werd behandeld, en onder de t 3. Copijboek I I van het architectenbureau Kropholler- argumenten die de schrijver aanhaalde, deze was, dat uit Staal, f.290, brief .5-9-r9oj; archiefJ.EStaal, NAI. godsdienstig oogpunt er bezwaar is, waar de verzekering ‘4. AMEv-archief, notulen directievergadering 1-4-1909. zich plaatst naast, zo niet tegenover God [...]‘. I5..4rchitrctura 17 (1909), p. 130. 4. Geciteerd door Bothenius Brouwer, ‘Levensverzekering 16. Ibidem, 13 (19o5), p. 155-156. Maatschappij &Jtrechtu’ (op. tit. noot 2). 17. Ib., 6, nr.27, juli 1898, p, I 14, 5. A MEY -archief, notulen directiev-ergadering yan de 18. Dit wordt vermeld in bovengenoemde vergadering, ‘Utrecht’, gehouden 30-10-1899. waarvan het v-erslagwrd gepubliceerd in Auchitectura 14, 6. Van I 865 tot 1857 maakte Staal ST. deel uit van het nr. 13, maart 1906. bestuur van dit genootschap, aanvankelijk als bibliothe- 19. DeAmsterdammer: weekbladouov,~rederland, 1908, p.6. caris, later als secretaris; J. Schilt & J. van der Werf, zo. Deze titels werden door Mendes da Costa opgegeven als Genootschap ArchitecturaetAmicitia, Rotterdam ‘992, bijschriften bij foto’s van de beelden, bestemd yoor p.39-40. A.C.H.Hofstede, ‘A.J.Kropholler(1881- publicatie in het plaatwerk De Architect. De foto’s en bij- 1973) een onbekend amsterdams architect’ in: Ons schriften werden door Kropholler en Staal naar het tijd- Amsterdam 37 (1985), p.92-96. schrift gestuurd, de bijgaande brief van 9-9-1909 bevindt 7. Archttectura 17 (1909), p. ‘30. zich in het archief van J. F. Staal, Copijboek t I 1, f. 501 8. AMEv-archief, notulen van de gecombineerde v-ergade- (NAI ). ring van de ‘Utrecht’3-ra-1903, f. 146-148. z I. Deze interpretatie van de voorstelling van het Rad van 9. Deze bevindt zich in Copijboek I v-an het bureau Krop- Fortuin werd aangedragen door J. Veth in De muurschilde- holler-Staal, blad 3r9-322; archiefJ. E Staal, Nederlands ringen z’an Der Kinderen in het trappenhutsvan hetgebouw Architectuurinstituut, Rotterdam (NAI). dev.4lgemeene Maatschappq can Leaensaerzekermgen 10. AMEN-archief, notulen directievergadering3r-3-1904, L$&nte teAmsterdam, Amsterdam 1900, p, 18-19. f. t92. zz. Veth schreef dit in het in de vorige noot genoemde I I. Volgens de Amsterdamse bouwverordening, opgesteld hoekje; p. 10-1 I. in I 902, mocht aan brede straten tot een hoogte van at m 23. Vgl. J. Roding, ‘De Utrecht ‘: een Nederlands voorbeeld worden gebouwd. Dit was bij gevels die beeindigd wrden van Art i~auveau-architectuur, Utrecht enz. 1977. door een kroonlijst, de hoogte waarop de kroonlijst zich 24. Zie ook In beeldgebracht: het beeldhouwmerk uit de col- bevond: bebouwing boven deze maximumhoogte was lectie z’an het .4msterdams Histori,sch Museum; met hijdra- slechts toegestaan, wanneer dit onder een hoek van 30@ of gen van M. Jonker, H.Visser c.a., Zwolle enz. 1995, meer terugviel. In het dak mocht nog een dakvenster wor- nr. 630. den aangebracht, mits dit niet breder was dan I ,ao m. Zie 25. M. Back, ,4nfdnge ezner neum Architektur: Brrlages ‘Nieuwe Verordeningen’ in: Gemeenteblad van Amster- Beitragzurarchttektonischen KulturderiYlederlandeIm dam, 1902, p. 155. ausgehenden ,g.Jahrhundert, ‘s-Gravenhage 1983, p. 178. 12. T. van Leeuwen in: Amerrcana: Nederlandse architec- Zie over Berlages projecten ook M. Back, J. Collee & tuur 1880-1930, dooril. van der Woud, Taan Leeuwen& 11. Coucke, H. I? Berlage en .4msterdam: gids langs54 P.Hcfting, Otter10 1975, catalogus van de tentoonstelling arL.hitertuur-projecten, Amsterdam 1987.

90 Jaarboek 89, .4mstelodamum [1997] IGNAZ MATTHEY Een standbeeld voor Sweelinck

IND MEI I 972 vond op de gemeentelijke bestratingswerf aan de Van Reigersber- E genstraat een bizarre executie plaats. Arbeiders van Publieke Werken vernietigden het meer dan levensgrote standbeeld van de componist Jan Pietersz Sweelinck, dat de ‘deutschfreundliche’ beeldhouwer Frans Werner tijdens de oorlog had gemaakt in op- dracht van het gemeentebestuur. Politiek verantwoordelijk voor dit gelegaliseerdevanda- lisme was wethouder van Kunstzaken H. Lammers, die zich baseerde op een advies van de directeur der stedelijke musea, E. de Wilde. Lammers verkeerde in de veronderstelling dat het beeld zwaar was beschadigd. Ten onrechte, naar zal blijken. Met het in puin slaan van de stenen Sweelinck werd een pijnlijke herinnering aan de oorlogsjaren uit de weg geruimd. Het vernielde monument heeft tot op de dag van vandaag geen opvolger gekre- gen, hoewel Sweelinck-vereerders al meer dan een eeuw de gedachte koesteren dat ‘de Amsterdamse Orfeus’ als componist van Europese betekenis alleszins de eer van een standbeeld toekomt.

WAARDERING VOOR SWEELINCK JanPietersz Sweelinck(r56z-1621) is paslaat in de negentiende eeuw aan het pantheon van nationale helden toegevoegd. Tot in de jaren zestig was hij, zelfs in kringen van muziekliefhebbers, niet veel meer daneen naam. ETie- deman, die in 1869 de eerste volwassen Sweelinck-biografie publiceerde, voltooide ver- moedelijk zijn levensbeschrijving zonder ooit een werk van de componist te horen uitvoe- ren.’ Toch is er halverwege de eeuw al een serieuze poging gedaan Sweelincks nagedach- tenis met een beeld te eren. Het initiatief daartoe werd genomen door de medicus-musi- coloog dr. F. C. Kist, de paus van het toenmalige Nederlandse muziekleven. Kist had in 1842 met twee korte biografische artikelen in het door hem geredigeerde Nederlundsch Muzikaal Tijdschriftdeaanzet tot de herontdekking van Sweelinck gegeven. In 185 I pro- beerde hij het Historisch Genootschap teutrecht ertoe over te halen de beeldhouwer E. E Georges een statuette van Sweelinck te laten maken en daarvan via een intekenactie repli- ca’s te verspreiden. Kist had zich laten inspireren door een soortgelijke statuette van de in 1847 overleden Mendelssohn. Zijn voorstel werd door het bestuur in overweging geno- men, maar uiteindelijk afgewezen omdat een dergelijke onderneming niet binnen de ge- nootschapsactiviteiten paste. Om het initiatief toch enigszins te steunen verstrekte het Genootschap ter financiering van een intekenprospectus een garantiesubsidie van f 20.’ Kist wist de Utrechtse boekhandelaar W.Dannenfelser voor zijn project te interesse- ren. Deze drukte een prospectus annex intekenlijst en verspreidde die onder boek-, mu- ziek- en kunsthandelaren. In van nationale trots blakende bewoordingen werd de intcke- naren-in-spc voorgehouden welk belang met de aankoop van de statuette was gediend: ‘Na hetgeen in andere landen voor oneindig minder groote en vermaarde kunstenaren I Frans Wrner, standbeeld van Jan Pietersz Sweelinck. Dit beeld stond van 1944 tot 1946 op het Valeriusplcin. Foto uit B. v-an den Sigtenhorst Meyer,ifan f! .S~&iuck en z;j~ insrrumenrale muziek, zde dr., ‘s-Gravenhage 1946.

92 Jmrhork Hg, Amstelodumum [1y97] vaak is vericht, heeft Holland dubbel recht iets ter vereeuwiging van den grootsten zijner Muzenzonen in de róde en het begin der r7de eeuw daar te stellen.’ Dc belangstelling om ‘voor den gcringen prijs van acht gulden’ een gipsen Sweelinck-standbeeldje op huiska- mcrformaat (46 duim, d.w.z. ca. I I 5 cm) aan te schaffen, bleek echter miniem. Verder dan een model in klei is de onderneming niet gekomen. De Sweelinck-biograaf Tiedeman weet het mislukken van de actie aan ‘de onverschilligheid van het Nederlandsche volk’ en hoopte dat er in de toekomst een tweede Kist zou opstaan ‘om het schoonc plan, thans wellicht door gunstiger omstandigheden begeleid, te hervatten cn tot een gelukkig rcsul- taat te voeren’.-l Inderdaad zou vanafde late jaren zestig van de negentiende eeuw de belangstelling voor Sweelinck sterk toenemen. Daaraan vooraf ging de herontdekking van de vijftiende- en zestiende-eeuwsc ‘Nederlandse’ componisten door Duitstalige musicologen, die voort- bouwden op het pionierswerk van de Oostenrijker Raphael Kiesewctter. In zijn door het Koninklijk Instituut bekroonde verhandeling Die Verdienste &rNiederliindeerum die Ton- kunst uit 182X had Kiesewetter gewczcn op de vooraanstaandc positie die uit de LagcLan- den afkomstige componisten als Dufay, Ockcghem, Josquin cn Obrecht in het Europcsc muziekleven van hun tijd hadden ingenomen. De Duitser Franz Commcr bood in 1842 aan de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst een aantal door hem verzamelde mccstcrwerken ‘aus der beste Blüthezeit der Niedcrländische Schule’ ter publicatie aan. Commer rekcndc er vast op dat Toonkunst haar interesse ‘an der alten heiligen Kunst ihres Vaterlandes’zou delen en zou meewcrkcn dit ‘National-Eigcnthum’ via de drukpers te vermenigvuldigen.‘In I 844 was, onder auspiciën van Toonkunst, het eerste deel van de door Commer bezorgde Collectie operum musicorum Butunorum saeculorum xv-XVI vcr- schenen. De titel is een sprekend voorbeeld van de nationalistische drift om cultureel erf- goed te annexeren. Op Obrecht na kwamen al die vijftiende- en zestiende-eeuwse mees- ters van de polyfonie uit dc Zuidelijke Nederlanden (het huidigc België en Noord-Frank- rijk) en velen, misschien wel de meesten van die ‘Nederlanders’ waren Franstalig. De aanduiding ‘Bataven’ miste dus elke grond. J. P. Hcije, toentertijd sccretaris-hoofdbc- stuurder van Toonkunst, zou later toegeven ‘dat er in waarheid wel «belgicorum)) in plaats van #batavorum)) op den titel had behooren te staan’.’ Het door Kiesewetter en Commcr gehanteerde muziekhistorische begrip ‘Neder- landse school’ werd uitgewerkt door de gezaghebbende Oostenrijkse musicoloog August Ambros, die aan het derde deel van zijn muziekgcschiedenis de titel Die Zeit der Nieder- lünder meegaf (Breslau I 868). Die benaming was niet alleen vleiend voor de Nederlanders zelf, maar lijfde de bctrcffende componisten tot op zekere hoogte ook in bij de cultuur van het Duitse rijk, waartoe de Nederlanden tot de Vrcdc van Munster formeel hadden bc- hoord. Zowel linguïstisch als staatkundig is de aanduiding ‘Nederlandse school’ echter discutabel. Ook tegen dc later voorgesteldc term ‘Bourgondische school’ zijn bezwaren ingebracht: de componisten in kwestie onderhielden geen meer of minder exclusieve re- laties met het Bourgondische hof en bovendien eindigde het bestaan van het hertogdom Bourgondië in 1477, toen de bloeitijd van de school (ca. 14 jo-ca. I 550) nog lang niet voor- bij was. Volgens sommigen zou beter vian ‘Franse school’ of ‘Frans-Vlaamse school’ ge- sproken kunnen worden6 Duitstalige muziekhistorici hebben zich daarentegen beijverd de Franse aanspraken op componisten als Lassus, Binchois en Dufay te bestrijden. In het bekende standaardwerk Die Musik in Geschichte und Gegenwart (herdr. 1989) wordt de loop van de westgrens van het Duitse rijk aangevoerd om aan te tonen dat de inwoners van Henegouwen, cen gebied waar nogal wat componisten uit de ‘Nederlandse school’ vandaan kw-amen, geen Fransen waren, maar Waalse Nederlanders.7 Voor het negentiende-eeuwse Nederland, dat met een muzikaal minderwaardigheids- complex kampte (‘Frisia non cantat’), was de benaming ‘Nederlandse school’ echter een godsgeschenk, waarvan moeilijk afstand kon worden gedaan. De vijftiende- en zestiende- eeuwse Zuidnederlandse componisten werden, ongeacht de taal die ze spraken, tot ‘ons groots muzikaal verleden’ gerekend. Maar de nationale trots gold uiteraard vooral de ge- boren en getogen Noordnedcrlandcr Sweelinck, cen baanbrekend genie dat in zijn eentje een nieuwe school zou hebben gesticht. Kroongetuige van de Sweelinck-vereerders was Robert Eitner, de fabelachtig productieve Oostenrijkse musicoloog, wiens lexicon van Nederlandse toonkunstenaars in 1867 door de Maatschappij tot Bevordering der Toon- kunst werd bekroond. Volgens Eitner kon Sweelinck worden aangemerkt als de geeste- lijke vader van Bach en Handel, ja zelfs als de grondlegger van de moderne instrumentale muziek. De Nederlanders bleven het door Eitner gecreëerde beeld koesteren, ook toen dat niet bestand bleek tegen later onderzoek.* Eitner was een van de musicologen die door de Vereeniging voor Noord-Nederlandsche Muziekgeschiedenis ~ een ‘dochter’ van Toon- kunst - werd ingcschakcld bij de heruitgave van Sweelincks werken. Door deze reeks van publicaties kreeg de Sweelinck-revival vanaf I 869 een krachtige stimulans. Verschillende zangkoren, waaronder het Amsterdamsch A capellakoor, legden zich er sindsdien op toe de werken van deze componist in bredere kring bckcndheid tc geven. Typerend voor het rijzen van zijn ster is de plaats die Sweelinck kreeg toebedeeld in de galerij van meer dan levensgrote gebrandschilderde portretten van culturele helden in de voorhal van het Rijksmuseum, de nationale kunsttcmpcl dit in 1885 werd geopend.9 Ook het decoratieprogramma van het in 1886 voltooide Amsterdamse Concertgebouw weer- spiegelt de waardering voor Sweelinck als nationale figuur. Boven het balkon van de voor- gevel bevinden zich de koppen van de componisten die de architect A. L. van Gendt als ‘de drie heroën van de muziek’ beschouwde. Sweelinck, op de ereplaats in het midden, wordt geflankeerd door Beethoven en Bach. In de bovenste krans van cartouches met componis- tennamen in de Grote Zaal is hij eveneens de centrale figuur. De componist over wie in 1885 met een typerende overdrijving werd opgemerkt, dat van hem ‘tot voor vijftien jaar niets bekend was’,” had binnen korte tijd de status van Grote Vaderlander gekregen en was daarmee kandidaat geworden voor een standbeeld, het expressiemiddel bij uitstek van het negentiende-eeuwse culturele nationalisme.

POGING TOT OPRICHTING VAN EEN STANDBEELD In de tweede helft van de ne- gentiende eeuw werd een groot deel van Europa beheerst door een ware statuomanic. Op pleinen, in parken, langs boulevards en tegen de gevels van openbare gebouwen verrezen tal van standbeelden voor nationale regionale en lokale helden. Nederland, waar de beeldhouwkunst sinds de achttiende eeuw een verborgen bestaan had geleid, volgde die internationale trend, zij het op bescheiden voet. Particuliere inzamelingscomités, veelal met plaatselijke afdelingen over het hele land, brachten het geld bijeen voor standbeelden van grote vaderlanders uit heden en verleden, onder wie Cats (Brouwershaven, 1829),

94 jhrhoek 89,Antstelodamunr[1997] YZ Gerrit Pietersz (Sweelinck), Portret van Jan Pietersz Sweelinck, 1606. Olieverfop paneel, 67 x 51,s cm. Haags Gcmeentemuseum ‘s-Gravenhage do Beeldrecht Amstel- veen.

Jaarboek X9,Amsteladamum [1997] 95 Michiel de Ruyter (Vlissingen, 1841), Willem de Zwijger (‘s-Gravenhage, 1848), Rem- brandt (Amsterdam, 1852), Laurens Jansz Coster (Haarlem, 1856), Tollens (Rotterdam, 1860), ,4ry Scheffer (Dordrecht, 1862), Vondel (i\msterdam, 1867), Thorbecke (Amstcr- dam, 1876), Spinoza (‘s-Gravenhage, 1880) en Frans Hals (Haarlem, 1898).” Toen de negentiende eeuw haar einde naderde, vond de Amsterdamse componist, diri- gent en conservatoriumdocent Jacqucs Hartog de tijd rijp om ook Sweelinck een stand- beeld te bezorgen. Het was immers Sweelinck gew-eest die als leermeester van onder an- deren Scheidemann, Scheidt en Praetorius aan de wieg van de Noordduitse orgelschool had gestaan ‘zoodat men veilig mag zeggen, dat Bach en Handel er [zonder hem] niet zou- den zijn geweest’.‘” Via een ingezonden briefin het Algemeen Hundelshlad van 24 oktober 1893 maakte Hartogzijn plan vroor een Sweelinck-beeld bekend. 411e sympathiebetuigin- gen ten spijt duurde het vier jaar voordat de stap van woorden naar daden kon worden gezet. In oktober 1897 werd volgens het inmiddels beproefde recept een landelijk hoofd- comité geformeerd, dat vervolgens aan de slag ging om plaatselijke inzamelingscomités in het leven te roepen. Het beoogde standbeeld zou volgens de begroting zo’nf20.000 kos- ten Om dat bedrag bij elkaar te krijgen werden twintigduizend circulaires verspreid, met het verzoek minimaal één gulden bij te dragen. In het hoofdcomité namen velerlei coryfeeën zitting, onder wie de dirigent Willem Mengelberg en de componist Bernard Zweers. De classicus en componist Alphons Die- penbrock echter deed het standbeeldplan af als ‘een vrij oppervlakkige en noodeloozc on- derneming’. Hij ergerde zich aan de pretentieuze bewering ‘dat Nederland in vroegeren tijd aangeheelde wereld [cursivering van Diepenbrock] een muzikale kunst heeft geschon- ken’. In feite - aldus Diepenbrock ~ kon Nederland zich slechts op twee grote toonkun- stenaars beroemen: Obrecht en Sweelinck. Wat Sweelinck betreft: hoe verdienstelijk ook, de herontdekkers van zijn werken - Eitner voorop - hadden zijn betekenis overschat. Diepenbrock zag in Sweelinck een late exponent van de middeleeuwse polyfonie en con- trapuntische schrijfwijze, terwijl hij van het nieuwe ‘nog slechts een stamelende bode’ was. Omdat Sweelinck in tegenstelling tot bijvoorbeeld Rembrandt en Bach ‘niet tot de groote kunstenaars wordt gerekend, die de afsluiting en vervullingeener periode beteeke- nen’ was een standbeeld volgens Diepenbrock een overdreven eerbewijs.‘” De opbrengst van de inzameling viel bitter tegen. Na drie jaar was niet meer dan een kleine twaalfhonderd gulden binnengekomen. Ontmoedigd door dat schamele bedrag besloot het hoofdcomité het plan voor een standbeeld op te geven. Het batig saldo, f663,35 werd na aftrek van de kosten in 1901 aan de Vereeniging voor Noord-Nederland- sche Muziekgcschicdcnis ter beschikking gesteld voor de uitgave v’an Sweelinckiana.‘4 Het dcbaclc van dc inzameling kan voor ccn deel zijn veroorzaakt, doordat het publiek de elkaar snel opvolgende collectes voor standbeelden en andere nationale gcdcnktekcns moe was geworden. Het geval Sweelinck staat niet op zichzelf, want meer van dit soort inzamelingen liepen in die tijd op een mislukking uit. Maar v-crmocdclijk is het fiasco niet alleen een gevolg gcwecst van collcctcmochcid. In dit verband geeft het te denken dat de inzameling voor een groot monument ter crc van dc componist Richard Hol (r825-1904) wél een succes werd. Twee jaar na diens dood kon het gedenkteken in Den Haag worden onthuld.‘” Hol ~ die tal van Nederlandse teksten, waaronder ‘In een blauw geruite kiel’, op muziek zette - was geliefd bij een groot publiek. Van Sweelinck kan dat moeilijk wor- den gezegd: het respect dat hij verwierf, is nooit samengegaan met grote populariteit. De Zaanse organist en Sweelinck-promotor Jan Zwart kwam in 1925 tot de conclusie dat Sweelincks kunst ‘nog lang niet (levend bezit)) onzes volks [was] geworden’ en volgens hem zou dat ook nooit gebeuren.16 De geschiedenis heeft Zwart daarin gelijk gegeven. Sweelinck schreef nu eenmaal geen ‘music for the millions’.

NIEUWE AANDACHT Tegen 1900, in de tijd dat de inzameling vroor zijn standbeeld mislukte, was de belangstelling voor Sweelinck verhoudingsgewijs groot. In de daarop- volgende kw-art eeuw nam die interesse af. Nadat de nieuwe, door Max Seiffert bezorgde editie van zijn werken was voltooid (I~oI), verplaatste de aandacht der musicologen zich naar Obrecht en Josquin.” Sweelincks driehonderdste sterfdag (16 oktober 1921) ging zonder enige herdenking voorbij.‘s De schaarse openbare herinneringen aan Sweelinck inventariserend maakte Zwart in 1929 sarcastisch melding van de ‘kortgeleden nieuw- geïmporteerde Sweelinck 6 cents-sigaar’. Wantrouwig opperde hij het vermoeden dat de Eerste en Tweede Sweelinckstraat in Amsterdam hun naam niet ontlenen aan de compo- nist, maar aan diens broer, de schilder Gerrit Sweelinck. Zwart rook onraad, omdat de Sweelinckstraten zich niet in de componistenwijk achter het Concertgebouw bevinden, maar in de ‘schildersbuurt’ van de Pijp.‘” Uit het archief van de straatnamencommissie blijkt echter dat deze straten wel degelijk naar de componist zijn genoemd. In de jaren dertig ging het met de Sweelinck-waardering weer bergopwaarts. Begin september 193 I werd boven zijn graf in de Oude Kerk te Amsterdam een bronzen gcdenk- plaat met portret onthuld. Met de plaatsing van dit monumentje, een initiatief van de Nederlandse Organisten Vereniging, ging een oude wens in vervulling. De negentiende- eeuwse Sweelinck-onderzoekers P. Scheltema en E Tiedeman hadden daar al op aange- drongen en ook Diepenbrock vond het passend om een gedenkteken te stichten in de kerk waar Sweelinck het grootste deel van zijn leven de orgels had bespeeld.” In 1934 publi- ceerde de componist en musicoloog Bernhard van den Sigtenhorst Meyer het eerste deel van zijn grote Sweelinck-biografie. Hij droeg het werk op aan ‘jong Nederland’, dat moest worden doordrongen van Sweelincks betekenis als componist die superieur was aan zijn tijdgenoten. Op die voorstelling van zaken, een voortzetting van de door Eitner geïntro- duceerde negentiende-eeuwse visie op Sweelinck, zouden latere onderzoekers - net als hun voorgangers Seiffert en Diepenbrock - het nodige afdingen: Sweelinck mag dan een componist van internationaal formaat zijn geweest, hij stond niet op eenzame hoogte, maar was een primus inter pares ‘die van zijn kunstbroeders veel ontving’.” Een jaar na het verschijnen van Van den Sigtenhorst Meyers standaardwerk viel Sweelincks beeltenis de eer te beurt massaal te worden verspreid via een postzegel. De ontwerper, Willem van Konijnenburg, leverde een vrije interpretatie van de twee zeventiende-eeuwse afbeeldin- gen die toen van Sweelinck bekend waren: het in 1870 bij toeval ontdekte, ongesigneerde schilderij uit I 606 (thans in het Haags Gemeentemuseum) cn de gravure van Joan Muller, die drie jaar na de dood van de componist werd vervaardigd.” Uit de jaren 1938-40 dateert de eerste editie van de veel gelezen E$uters van onze be- schuring, waarin Jan en Annie Romein ook een bijdrage over Sweelinck opnamen. De Romeins populariseerden het Sweelinck-beeld van Van den Sigtenhorst Meyer. Onbe- schroomd verklaarden zij de 64 jaar na Sweelincks dood geboren Bach schatplichtig aan de ‘Amsterdamse organist en Europese muziekmeester ‘.z3 Via de ErJlaters hebben talloze Nederlanders nader kennisgemaakt met Sweelinck. Alleen al in de jaren 1940-41 is het werk drie keer herdrukt. Tijdens de bezetting verflauwde de aandacht voor Sweelinck niet. In 1943 verscheen het eerste deel van een bijgewerkte druk van de Seiffert-editie. Het jaar daarop publiceerde Van den Sigtenhorst Mcyer een voor een groot publiek be- stemde brochure over Sweelinck. Mogelijk heeft de uitgave van die lev,ensschets in ver- band gestaan met de oprichting van het Sweelinck-beeld, die in hetzelfde jaar plaats- vond.z4 De cultus rond Grote Vaderlanders vormde een belangrijke ingrediënt van de natio- naal-socialistische ideologie Het is dan ook geen toeval, dat het eerste overzicht van standbeelden en andere nationale gedenktekens in Nederland, J.L.Uijterschouts Onze gedenkteekenen: een nationaul bezit @-Gravenhage 1941)~ werd samengesteld door een auteur die de Nieuwe Orde was toegedaan. Het in november 1940 opgerichte departe- ment van Volksvoorlichting en Kunsten (DvK) spande vaderlandse coryfeeën als Rem- brandt, Van Gogh, Bredero en De Ruyter voor zijn propagandakar. De Grote Vaderlan- ders werden voorgesteld als nationale én Germaanse helden.‘” Die inpassing van beroem- de Nederlanders in een groot-Duits kader was geen vondst van de nazi’s. Ludwig von Bayeren had de toegang tot het door hem opgerichte Walhalla te Donaustauf, de in de jaren 1830-42 gebouwde ‘Tempel deutscher Ehren’, voorbehouden aan helden van ‘teut- scher Zurige’, maar hij vatte dat ruim op. Ongeveer tien procent van de I 22 in het Walhalla opgestelde bustes heeft betrekking op Noordnederlandse of Vlaamse beroemdheden, on- der wie Memling, Jan van Eyck, Erasmus, Willem van Oranje, De Ruyter, Rubens, Hugo de Groot en Boerhaave.” In de bezettingstijd gebruikten Duitsgezinde gezagsdragers de nationale helden om zich met een vaderlandslievend aureool te omgeven. In die cultuurpolitieke context moet ook de totstandkoming van het Sweelinck-beeld worden gezien. Het ‘foute’ gemeentebe- stuur van Amsterdam, de opvolger van het na de Februaristaking door de Duitsers afge- zette college van B & W, heeft als opdrachtgever van het Sweelinck-beeld geprobeerd zijn vaderlandslievendheid te benadrukken en goodwill te kweken bij de bevolking. Sweelinck mocht dan niet echt populair zijn, hij w-as een alom gerespecteerde nationale figuur en als Amsterdammer streelde hij ook het lokale chauvinisme. De keuze voor Sweelinck als on- derwerp van een standbeeld was om nog een andere reden politiek opportuun. In de ge- schiedenis van de Duits-Nederlandse culturele betrekkingen bekleedde Sweelinck (‘de Duitseorganistenmakcr’) de positie van sleutelfiguur. Dr. E Jung van het conservatorium in Schleswig-Holstein reisde in januari 1943 naar Amsterdam om dat nog eens toe te lich- tenz Zijn lezing over Sweelincks betekenis als intermediair tussen Nederland en Duits- land past in de traditie van de negentiende-eeuwse Duitstalige musicologen die zich met de Nederlandse muziekgeschiedenis, en Sweelinck in het bijzonder, hadden beziggehou- den. Sweelinck representeerde de tijd waarin zich de in groot-Germaanse ogen zo fatale scheiding tussen Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden nog niet had voltrokken en waarin de ongedeelde Nederlanden nog met het Duitse Rijk verbonden waren.‘s

FRANS WERNER Is dc beslissing tot de oprichting van het Sweelinck-beeld voor een belangrijk deel terug te voeren op propagandistische motieven, de eigenlijke aanleiding

98 Jaarboek 89, Amstehdamum [1997] was nog veel banaler. Het ‘foute’ gemeentebestuur wilde de eveneens foutc beeldhouwer Frans Werner (I 879-1955) aan een grote opdracht helpen. Werners artistieke kwaliteiten hebben bij de besluitvorming niet of nauwelijks een rol gespeeld. Franciscus Johannes Werner werd op 7 april 1879 in Amsterdam geboren als zoon van de telegrafist François Werner en Dora AngenitaBertrand. Op I I augustus 1910 trouwde hij met dc drie jaar jongere Christina Johanna Ludeker. Een jaar later werd in de Theo- philc de Bockstraat - toen nog gemeente Sloten ~ hun enige kind, Adriaan, geboren.z9 Bij deze zoon openbaarde zich in de jaren dertig een zenuwziekte, waardoor hij niet in zijn levensonderhoud kon voorzien. Voor het permanent in behoeftige omstandigheden ver- kerende echtpaar Werner vormde de verzorging van dit kind een extra zware belasting. Werner heeft zijn beeldhouwkundige vorming onder meer ontvangen van Bart van Hove, abraham Hesselink en Ludwig Jünger.“’ Al deze leermeesters w-erktcn in een tra- ditionele academische stijl. Bart van Hove, omstreeks de eeuwwisseling de voornaamste Nederlandse representant van dit academisme, was vanaf 1900 hoogleraar beeldhouwen aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Werner heeft die instelling niet bezocht.“’ Mogelijk is hij opgeleid aan de Quellinus-school van het Rijksmuseum of de Rijksschool voor kunstnijverheid, eveneens te Amsterdam, waaraan respectievelijk Bart van Hove en Jünger hebben lesgegeven. Hij heeft ook les gehad van de sierkunstenaar Carel Lion Cachet. Uit dankbaarheid kreeg Lion Cachet in 1906 van zijn leerlingen Wer- neren G. Lantman een bronzen plaquette met zijn portret aangeboden. De plaquette vcr- raadt dat de Jugendstil, waartoe Lion Cachet zich toentertijd voelde aangetrokken, ook zijn leerlingen aansprak.3P Bij Werner beklijfde die invloed niet. Traditioneel realistisch is het bronzen beeld dat hij omstreeks 19 I 5 maakte van de operazangeres Cateau Engelen- Sew-ing.33 Enkele min of meer expressionistische experimenten daargelaten, wordt zijn oeuvre als geheel gekenmerkt door artistiek conservatisme. Dat geldt bijvoorbeeld voor wat vermoedelijk zijn grootste vooroorlogse opdracht is geweest: de 1,4 m hoge bronzen leeuw die de sultan van Boeloengan ter herinnering aan het vijfentwintigjarig regerings- jubileum van koningin Wilhelmina in 1923 liet vervaardigen.a4 Onder de beeldhouwers van zijn tijd was Werner een van de mindere goden. De contemporaine overzichten van moderne Nederlandse beeldhouwkunst door Hucbner (IgZZ), Lauw-eriks (1924) en Braat (1942) vermelden Zijn naam niet. Teeuwisse (1994) rekent hem tot het legertje van onbekend gebleven ‘veredelde artisans’, die hebben bijge- dragen aan de verfraaiing van de openbare ruimte. 35 Een goed vakman was Werner ongc- twijfeld. Dat blijkt ook uit zijn lidmaatschap van de in 1918 opgerichte Nederlandse Kring van Beeldhouwers (N K B), een beroepsvereniging die de concurrentie van zwakkere broeders wilde weren en daarom strenge ballotagenormen hanteerde. Werner meldde zich in april 1932 bij de NKB aan om een beroep op het Nederlands Steuncomité voor Beeldende Kunstenaars te kunnen doen.36 Werners belangrijkste opdrachtgever tijdens het interbellum was de gemeente Am- sterdam. De hoofdstad voerde toentertijd een baanbrekend kunstbeleid. Met de aanstel- ling van Hildo Krop bij de dienst Publieke Werken (1916) begon het gelukkige Amster- damse School-huwelijk tussen beeldhouwkunst en gemeentelijke architectuur. In 1923 creëerde Amsterdam als eerste gemeente in het land een afzonderlijke begrotingspost voor opdrachten aan beeldend kunstenaars en aankopen van hun werken.“’ De door so-

Jaarboek 89, Amsrelodamum [1997] 99 3 Frans Wenter, Portret van de zangeres Cateau Engelen- Sewing(1868-1961), circa 1915. Brons, gepatineerd, h. 684 x b. 65 x d. 364 cm. Amsterdams Historisch Museum. cialisten overheerste gemeenteraad wilde op die manier de stadsverfraaiing combineren met de ondersteuning van noodlijdende schildersen beeldhouwers. Werner kreeg in 1923 zijn eerste gemeentelijke opdracht, het vervaardigen van reliëfs voor het exterieur van het Stedelijk Museum. 3x Later maakte hij beeldhouwwerk voor de brug aan de Nassaukade bij de De Clercqstraat (‘Brandweerman met draak’, ca. 1927) en de Kinderbrug aan het MuzenpleiniChurchilllaan (‘Meisje met lam’, 1930/31).~” In de jaren dertig gaf de ge- meente hem vier opdrachten tot het vervaardigen van reliëfs (gevelstenen) voor woning- complexen van diverse woningbouwverenigingen: aan het Olympiaplein (Ons Huis, 1934), de Rivierenlaan (Eigen Haard, 1935/36), in Landlust (Eigen Haard, 1938) en aan de Achillesstraat, bij de poortdoorgang van de Marathonweg (Zomers Buiten, 1939).@ Hoewel de opdrachten aan kunstenaars oorspronkelijk vooral waren bedoeld als bij- standsregeling, bewaakte een commissie van advies zorgvuldig de kwaliteit van het werk. De schetsen (kleimodellen) die Werner in het najaar van 1939 maakte voor twee gevelste- nen in de Achillesstraat werden door Krop C.S. afgekeurd. Werner moest nieuwe schetsen met een ‘meer architectonisch karakter’ aan de commissie voorleggen.“’ Het gemeentelijke opdrachtenbeleid ten spijt bleven de meeste kunstenaars veroor- deeld tot een min of meer chronische armoede, ook al doordat zij als kleine zelfstandigen geen aanspraak konden maken op een werkloosheidsuitkering. De oprichting van het Voorzieningsfonds voor Kunstenaars (1935) bracht enige verbetering in hun situatie. Het kapitaal van dit verzekeringsfonds bestond uit rijkssubsidies en premies die werden geïnd via de deelnemende kunstenaarsverenigingen, waaronder Wcrncrs N KB. Het fonds kcer- de aan de verzekerdenfz4 per week uit, met een maximum vanf3 12 per jaar. Na dertien weken was het dus afgelopen en restte de nooddruftige kunstenaar niets anders dan zich aan te sluiten bij het leger van steuntrekkers.4Z In 1937 was Werners financiële toestand zo deplorabel dat hij de contributie voor de NKB niet meer kon opbrengen. Het bestuur van de Kring trof met hem een coulante regeling. Hij mocht het tekort aanzuiveren door twee terracotta beeldjes af te staan.43 Een half jaar later klopte hij opnieuw bij de N K B aan: ‘De tijdenzijnvoormij heelmoeilijk: weinigwerk, veel huiselijkezorgenreedseen jaarvrijwel buiten gemeentesteun.’ Hij wilde zo graag het tuinbeeld ‘Boschnimf met hert en vogel’, waarvoor hij twee jaar geleden een schets had gemaakt, in steen uitwerken, maar het geld voor materiaal ontbrak hem. Een tegemoetkoming in de kosten zou daarom zeer welkom zijn.44 De daaropvolgende jaren tobde Werner voort, totdat hij aan het begin van de oorlog opnieuw in een diep dal belandde. Het bewaard gebleven staatje van zijn inkomsten over de periode maart r94o-maart 1941 laat een treurig beeld zien. Van 21 maart tot 13 juni 1940 had Werner een uitkering vanfz4 per week uit het Voorzieningsfonds voor Kunste- naars. In aansluiting daarop ontving hij van 20 juni tot I 5 augustus wekelijksSa5, zijnde het honorarium voor het uitw-erken in steen van de gevelstenen voor het woningcomplex aan de Achillesstraat. Van dat bedrag kwamf94,5o ten laste van het gemeentelijke krediet voor opdrachten aan beeldhouwers. De rest werd aangevuld door de steun.45 Vanaf zz augustus tot op de dag dat hij dit inkomensoverzicht opstelde ( I maart 1941), was de toen ót-jarige Werner volledig afhankelijk geweest van de steun, afgezien van defra,5o die hij op 19 september incasseerde voor een ‘kleine restauratie in hout’. Daarvan kon hij niet rondkomen, met als gevolg een schuld vanftzo wegens achterstallige huur, inkomens-

89, Amstelodamum [1997] 101 belasting en N K B -contributie. Op aanraden van het N KB -bestuur deed Werner een bc- roep op het Fonds voor Bijzondere Doeleinden, een speciaal potje van het Ondersteu- ningsfonds voor Kunstenaars.4h

TOENADERING TOT HET NATIONAAL-SOCIALISME Het was in deze maanden van grauwe armoede en frustratie dat Werner toenadering ging zoeken tot de nieuwe macht- hebbers. Gesprekken met zijn vakbroeder en vriend Johan Polet hebben hem ongetwij- feld gesterkt in de hoop dat met de komst van deDuitsers betere tijden zouden aanbreken. Polet, een vooraanstaand beeldhouwer, was een zeer principiële en ~ gezien zijn lidmaat- schap van de Kultuurraad - tamelijk prominente fascist. In tegenstelling tot alle andere kunstenaars die zich na de oorlog tegenover de ereraad voor de kunst moesten verant- woorden, trok hij later niet het boetekleed aan. Polet verklaarde tegenover de ereraad dat hij geen bezwaar tegen een annexatie door Duitsland zou hebben gehad.4x In februari 1941 kwam de secretaris-generaal van het DVK dr.T.Goedewaagcn naar Amsterdam om in het Stedelijk Museum zijn plannen voor de oprichting van een Kul- tuurkamer toe te lichten. Zijn gehoor bestond hoofdzakelijk uit bestuursleden van kun- stcnaarsverenigingen. Onder de overige belangstellenden bevond zich Wcrner, die van deze gelegenheid gebruikmaakte om persoonlijk met Goedewaagen kennis te maken. Op de eerstvolgendc vergadering van de NKB-afdeling Amsterdam werd hij ter verantwoor- ding geroepen. Vanwaar zijn aanwezigheid op een bijeenkomst die alleen bedoeld was

4 Frans Wrner, Vissen, reliëf van een van de tekens van de dierenriem in de gevel aan de Van Baerlestraat van het StedelijkMuseum, *yq. Stedelijk Museum Amsterdam voor bestuursleden van kunstenaarsverenigingen? Hield hij er soms relaties op na die hem op de komst van Goedewaagen hadden geattendeerd? Werner antwoordde dat hij via een krantenbericht van de bijeenkomst had vernomen en er uit pure belangstelling naartoe was gegaanl” Bij de volgende afdelingsbijeenkomsten liet Werner, tot dan toe een trouw bczoekcr van de Kring-vergaderingen, het afweten. De door Gerrit-Jan van der Veen gepresi- deerde afdeling Amsterdam liep toen trouwens op haar laatste benen. Er was een conflict

gerezen met het hoofdbestuur over de vertegenwoordiging van de N KB in de Nederlandse Organisatie van Kunstenaars, opgericht in mei 1940. Met twee stemmen tegen, waaron- der die van Wcrncr, had de afdeling Amsterdam in december 1940 een motie van wan- trouwen tegen het hoofdbestuur aangenomen. 5o Van der Veen C.S. besloten de macht in het hoofdbestuur over te nemen. Omdat daarin volgens de statuten niet meer dan drie leden van de afdeling Amsterdam mochten zitten, voerden ze een kunstgreep uit. Op 17 mei I 941 hief de afdeling Amsterdam zichzelfop, waarna de weg vrij was voor dc coup. De fungerende voorzitter Dirk Wolbcrs werd om tactische redenen gehandhaafd, maar hij kreeg gezelschap van vier i\msterdammers: Jan Havermans (vice-voorzitter), Gerrit-Jan van der Veen (secretaris), Lco Braat (penningmeester) en Hildo Krop (lid).” Een paar dagen nadat hij door Kring-leden was gekapitteld over zijn deelname aan de bijeenkomst in het Stedelijk, haalde Werner zijn gram. In een op gezegeld papier gesteld verzoekschrift wendde hij zich tot Goedewaagen. Bij wijze van ouverture deed hij eerst een boekje open over de ‘bijna onbegrijpelijke’ terughoudendheid van het NKB-bestuur inzakc de oprichting van de Kultuurkamer.sz Werner schreef dat toe aan een ‘totaal ge- brek aan gemeenschapszin -bestuursleden mét hun vrienden hebben zich in de vorige maatschappij een plaatsje op het paard veroverd en vreczen daar nu af te vallen - zij be- kommeren zich niet om collega’s, die wèl evenveel kunstenaar zijn, maar door hun minder bespraaktheid en slimheden genegeerd w-orden. De laatste jaren is de macht van het be- stuur en zijn aanhang zóó groot, dat het voor de overige beeldhouwers onmogelijk is werk te vinden ~ zelfs een steunopdracht.’ Werner is er v’ast van overtuigd dat het merendeel

van de N KB -leden de Kultuurkamer en daarbinnen een beeldhouwcrsgilde zal verwelko- men ‘als een ware uitkomst’. Hij denkt daarbij in de eerste plaats aan de niet-Amsterdam- mers, hoewel er naar zijn mening ook binnen de afdeling Amsterdam ‘wel meer zijn die uw plannen toejuichen, maar uit vrees voor het bestuur onzer vereeniging zich niet durven uiten’. Na die constatering komt hij tot zijn eigenlijke verzoek: het uitschrijven van een referendum w-aarin zowel de N K B -leden als degenen ‘die wel bekwaam, maar niet aange- sloten zijn’ zich over deze kw-cstie kunnen uitsprckcn. Wcrner krijgt daarop te horen dat een referendum geen zin heeft. De Kultuurkamer zal er hoe dan ook komen. Wie weigert zich daarvoor aan te melden ‘verbeurt hiermede het recht zijn werk te verkopen’. Niettemin wordt Werncr voor zijn suggestie en de daaruit sprekende sympathie voor de nieuwe instelling van hartc bedankt: ‘Het is een bewijs van warm medeleven, dat door het departement ten zeerste op prijs wordt gesteld.‘53 Met zijn taxatie van de stemming onder de N K B -leden sloeg Werner de plank niet helemaal mis. Er waren, zoals Helman het later in zijn biografie van Gerrit-Jan van der Veen zou uitdruk- ken, ‘weifelaars cn slappen in de kring, en zelfs in het bestuur’.“” Van de ruim zestig N K B - leden zou eenderde zich aanmelden bij de Kultuurkamer, wat inhield dat ze een ariërver- klaring aflegden. Vice-voorzitter Jan Havermans nam een dubieus standpunt in, waar- voor hij na de oorlog een mea culpa heeft laten horen: hij adviseerde de weifelaars toe te treden tot de Kultuurkamer, zodat ze werk konden blijven exposeren en verkopen, maar zelf tekende hij niets5 Twee maanden nadat hij bij Goedewaagen zijn kruiperige rekest had ingediend, schreef Werner een niet minder serviele brief aan Van Anrooij, een hoge ambtenaar van de afdeling Bouwkunst, Beeldende Kunst en Kunstnijverheid van het D v K. Volgens een door Gerrit-Jan van der Veen verspreid bericht hadden alle leden van de NK B -afdeling Amsterdam zich in een vergadering tegen dc oprichting van het beeldhouwersgilde uit- gesproken. Welnu, er was wel degelijk oppositie geweest: hij, Werner, had zich als enige van de zeventien aanwezigen vóór het gilde uitgesproken!5”

OPDRACHT VOOR HET SWEELINCK-BEELD In september 1941 achtte Werner het moment gekomen om zijn adhesiebetuigingen aan het nieuwe regime te verzilveren. Hij richtte zich daartoe opnieuw met een schriftelijk verzoek tot Goedewaagen.s7 Ter inlei- ding presenteerde Werner zich als het slachtoffer van zijn politieke overtuiging: vanwege zijn openlijk beleden sympathievoor het beeldhouwersgilde lag hij er bij zijn collega’s van de NKB helemaal uit en kreeg hij geen opdrachten meer. Zijn trouw verdiende te worden beloond: ‘Het zou voor mij moreel en materieel in deze tijd een grooten steun zijn als u mij een ofandere opdracht wilt geven.’ Waarna een concrete suggestie volgde: Werner stelde voor om op basis van het eerder genoemde kleimodel van zijn ‘Boschnimf met hert en vogel’ een beeld voor een park of dierentuin te maken. Ten departemente werd dit verzoek welwillend ontvangen. Wcrner ontving een uitnodiging om naar Den Haag te komen met foto’s en schetsen van zijn werk. Dit onderhoud pakte gunstig uit. Bij beschikking van 14 oktober 1941 kreeg hij opdracht tot het maken van een circa 90 cm hoog zandstenen beeld, ‘voorstellende een compositie Mensch en Dier’, zulks tegen een honorarium van f600.~s Drie weken later legde Werner het model van ‘Mensch en dier’ ~ een boer met een paard - ter beoordeling vooraan Ed. Gerdes, het hoofd van deafdeling Bouwkunst, Beel- dende Kunsten en Kunstnijverheid van het DVK Gerdcs, die voor de oorlog enige naam had gemaakt als kunstschilder, vond de uitbeelding van de boer ‘te individueel’ en wil- de ‘een meer algemeen ((den boers voorstellend type’ zien. Werner bracht de verlangde correcties aan. Zijn beeld werd bestemd voor het Nederlandsche Kunsthuis, een onder het departement van Volksvoorlichting en Kunsten ressorterend instituut op het Rokin (nr. 56) te Amsterdam.59 Het welslagen van het gehengel in de Haagse subsidievijver moedigde Werner aan om ook zijn geluk te beproeven bij de gemeente Amsterdam. Hij benaderde de wethouder van Kunstzaken dr. J. Smit met ~ alweer - het voorstel de schets van zijn ‘Boschnimf’ in steen uit te voeren: als tuinbeeld zou het goed tot zijn recht komen in het Vondelpark of aan de Apollolaan. Eventueel wilde hij ook wel het ontwerp uitvoeren van zijn houtreliëf ‘Chaos’, dat hij enige jaren geleden had vervaardigd ‘in een opwelling tegen deverwarring der maatschappij’.h” Begin augustus 1942 kreeg Werner bericht dat de gemeente ovcr- woog hem een opdracht te geven. In plaats van de door hem gesuggereerde ‘Boschnimf of ‘Chaos’ zou het gaan om ‘een vrijstaand beeld van de toonkunstenaar J. P. Sweelinck ter plaatsing aan de Apollolaan’. In een niet erg geïnspireerd klinkend bedankbriefje maakte j FIXIS WXIXX, Ontwerptekening YOCX het beeld YZI~ Jan Pietersz Sweelinck. Potlood op papier, 555 s 635 mm Cremecntearchief Amsterdam (archief 5 192, afdeling Kunstzaken, nr. 1681~0, dossier beeldhouwers). Werner kenbaar wat hem in de opdracht aantrok: ‘Van dat onderwerp is - mede door de mooie kleederdracht uit dien tijd - veel te maken.’ Al even plichtmatig voegde hij daar later aan toe: ‘De figuur van Sweelinck geeft ~ als grondlegger van ons muziekleven en de invloed naar buiten - alle stof tot ontwerpen, hetgeen ik ook met de grootste toewij- ding zal doen.‘h’ Bij het maken van een voorlopige kostenbegroting ging Werner uit van een 2,5 m hoog beeld op een voetstuk van I,Z m. De later vervaardigde ontwerptekening (zie afb. 5) toont een beeld van 2,5 m op een sokkel van I m en een plint van 30 cm.62 Op Werners advies besliste de gemeente het beeld en het voetstuk in enteor (fijne kalksteen) te laten uitvoeren. In het najaar van 1942 werd vast een partij enteor aangekocht bij steen- houwerij Harmsen aan de Amstelveenseweg.h” Zoals gebruikelijk bij gemeentelijke opdrachten moest Werner eerst schetsen maken, om te beginnen een model op eenvijfde van de ware grootte. Om zich te documenteren raadpleegde hij de Sweelinck-biografie van Van den Sigtenhorst Meyer. Hij kreeg ook enkele aanwijzingen van D.Balfoort, de conservator van de collectie musicalia in het Haags Gemeentemuseum. Als uitgangspunt voor zijn beeld koos Werner het Sweelinck- portret uit 1606, dat ~ in tegenstelling tot de gravure van Muller - was gemaakt toen de componist nog leefde.“” De verlening van de opdracht aan Werner is een onderonsje tussen burgemeester Votîte en wethouder Smit geweest. De Commissie van advies voor opdrachten aan beeldhou- wers bestond nog wel, maar werd erbuiten gehouden. Werner hoefde de modellen niet te onderwerpen aan het strenge oordeel van ter zake kundige commissieleden. Voûte nam de beoordeling persoonlijk op zich. Eind oktober 1942 gaf hij via wethouder Smit zijn fiat aan de schets op eenvijfde van de grootte. Werner kon doorgaan met het maken van een model op de helft van de grootte.“s Voûte kwam in januari 1943 persoonlijk naar Werners atelier in de Ruyschstraat om dit model te beoordelen. De burgervader vond het ‘van con- ceptie heel goed’, maar had er wel wat op aan te merken: de gelijkenis met het schilderij kon preciezer. Werner bracht enkele correcties aan die Voûtes verlangen naar een ‘ge- trouwe weergave’ volkomen bevredigden. Het eindresultaat was een braaf-realistisch kunstw-erk. Werner beeldde de componist uit met een bijbel, cen duidelijke toespeling op Swcclincks betekenis als toonzetter van psalmen. Door hem dit attribuut mee te geven karakteriseerde hij Sweelinck ook als godsvruchtig kunstenaar.h6 Na de goedkeuring van het model op de helft van de grootte kon eind februari met de uitvoering in gips worden begonnen. Op de tijd die met het maken van de schets en het gipsmodel gemoeid zou zijn, had Wcrner zich flink verkeken: in plaats van de daarvoor uitgetrokken drie maanden werden het er vijfenhalf. ‘De oorzaak is dat het beeld zoo goed moet worden, als maar eenigzins in mijn vermogen ligt ~ gezien dc belangrijke opgave en de groote persoonlijkheid van onzc Nedcrlandsche musicus.‘“’ Vanw-ege de tegenval- lende werkzaamheden verzocht Wcrncr aan Smit het budget bij te stellen. Smit deelde hem daarop mee dat zijn totale honorarium was vastgesteld opJ‘2500, w-aarvan/‘t 50 voor de schets op eemijfde van de grootteenf‘65o voor het model; de rcstcrcndcJ‘i7oo betrof- fen dc uitvoering in steen (inclusief de steen zelf adS1o5o) en bijkomende kosten, zoals het steenhouwersloon. Uiteindelijk zou er in totaal f‘2832 aan Wcrncr worden uitbe- taald.“’ Bij het maken van het beeld paste Werner de oude en vertrouwdemethode van de ‘taille indirecte’ toe, waarbij de belangrijkste meetpunten van het model met een puncteerma- chine op de te bewerken steen worden overgebracht. Het eigenlijke hakken van de steen liet de kunstenaar doorgaans geheel of gedeeltelijk over aan een steenhouwer. De later in zwang gekomen ‘taille directe’ onderscheidt zich op twee punten van de taille indirecte: de kunstenaar bewerkt zelf de steen en past gaandeweg zijn oorspronkelijke ontwerp voort- durend aan in plaats van het model nauwkeurig te kopiëren. Opdrachtgevers als de ge- meente, die van het begin tot het eind greep op het vormgevingsproces wilden houden, stelden geen prijs op afwijkingen van door hen goedgekeurde modellen. Vandaar hun voorkeur voor de taille indirecte, al gold die methode tijdens het interbellum in kringen van vooruitstrevende beeldhouwers als ouderwets. De hoogleraar beeldhouwen aan de Rijksacademie J.Bronner, toentertijd Nederlands grootste autoriteit op het gebied van de beeldhouwkunst, was een warm pleitbezorger van de taille directe. Werner hield vast aan de bij de taille indirecte gebruikelijke werkvcrdeling tussen kun- stenaar en ambachtelijke uitvoerder. Hij liet het beeld voorhakken door de steenhouwer Van Brienen, die zijn werk deed in een loods van de firma Harmsenhy Medio augustus werd het voorgehakte beeld overgebracht naar de bestratingswerf aan de Van Reigers- bergenstraat, waar Werner het in de volgende maanden afwerkte. Een navrante speling van het lot heeft gewild dat op dezelfde plaats waar Sweelinck door Werner uit de steen is gevormd, het beeld na de oorlog achtereenvolgens zou worden opgcslagcn, begrav,en en tenslotte vernietigd. Op 14 oktober 1943 deelde Werner aan wethouder Smit mee dat het beeld geheel was voltooid. Oorspronkelijk wilde de gemeente het plaatsen op de kruising van de Apollolaan en de Beethovenstraat, op de plek waar vroeger ‘De Harmonicaspeler’ van H. J. Jansen van Galen had gestaan.” De geschiedenis van ‘De Harmonicaspeler’ en zijn maker is een dra- ma op zich. Vóór de oorlog was Jansen van Galen het doelwit geweest van nationaal-socia- listische kunstcritici, die zijn werk als ontaarde kunst hadden gebrandmerkt. Tijdens de bezetting stelde Jansen van Galen zich pro-Duits op, maar dit verhinderde niet dat zijn ‘Harmonicaspeler’, eengemeenteopdrachtuit 193 I, in juni 1942 werd vernicld.Volgens& Y+ Kzoz.~tenaar gebeurde dat ‘door zijn geloofsgenooten’ (nazi’s), in wier ogen het beeld een ontaard kunstwerk was. Afgaande op een naoorlogs krantenbericht vonden de Duit- sers dat het er te joods uitzag en hakten zij daarom het hoofd eraf. Het onthoofde beeld werd afgevoerd naar de gemeentelijke bestratingswerf.” Of ‘De Harmonicaspeler’ inder- daad is vernield vanwegezijn vermeende joodse uiterlijk moge hier in het midden blijven. Feit is wel dat de Duitse autoriteiten tijdens de bezetting v,erschillende aan joden gewijde monumenten uit de openbare ruimte hebben laten verwijderen. In Den Haag moest het gedenkteken voor de componist Richard Hol het v,eld ruimen en in Amsterdam werd het borstbeeld van de sociaal bewogen medicus en ondernemer Samuel Sarphati ( I 813-1866) uit het Sarphati-monument afgevoerd naar de kelders van het Stedelijk Museum.” Beide kunstwerken hebben de oorlog overleefd en zijn na de bevrijding plechtig herplaatst. Het Sweelinck-beeld zou niet de plaats van ‘Dc Harmonicaspeler’ innemen. Tc elfder ure werd besloten het monument op het Valeriusplein neer te zctten.‘a De reden daarvan was dat de gemeente intussen het ambitieuze plan had opgevat op het gazon van de Apol- lolaan tegenover het Dijsselhofplantsoen een groot monument voor de Tachtigers op te richten. Dit gedenkteken was bedoeld als hommage aan de voormannen van deze literaire beweging, zij het dat Gorter vanwege zijn communistische sympathieën bij voorbaat van uitbeelding werd uitgesloten. Volgens De vrije Kunstenaar kwam het plan voor het mo- nument vermoedelijk uit de koker van de enige nog levende Tachtiger, ‘de sénille Lode- wijk van Deyssel die zich ook reeds herhaaldelijk bezoedelen liet door de bewondering en het bezoek van een Goedewaagen en een Mussert’.‘” In het voorjaar van 1944 werd het plantsoen van het Valeriusplein aangepast, onder andere door het planten van 75 rododendrons en I 50 groenbladige heesters. De gemeente heeft ervan afgezien het standbeeld plechtig te onthullen, vermoedelijk uit vrees voor in- cidenten. In doodse stilte daalde Sweelinck op donderdag I I mei 1944 ~ Musserts vijf- tigste verjaardag ~ uit de takels op het gazon neer. De landelijke dagbladen, op één uit- zondering na, beperkten zich tot kleine berichten of alleen maar een foto vran het beeld. De Telegruaf vond het een aanwinst voor de aan standbeelden zo arme stad en toonde zich ingenomen met het streven van het gemeentebestuur ‘beroemde Nederlanders, in de eer- ste plaats uiteraard beroemde Amsterdammers, in de herinnering der stadgenoten terug te roepen’.‘”

ANDERE OPDRACHTEN TIJDENS DE BEZETTING Intussen had Werner twee nieu- wegemeentelijkeopdrachten in de wacht gesleept, en niet zulke kleine ook. Anders dan bij het Sweelinck-beeld kwam de Commissie van advies voor opdrachten aan beeldhouwers er nu wel aan te pas, zij het in een uitgedunde formatie zonder Krop of andere beeldhou- wers. In november 1943 ging de commissie akkoord met een door Werner gemaakte schets in klei voor twee houten beeldjes, een bruid en een bruidegom, die bestemd waren voor de eerste-klastrouwkamer van het stadhuis. Voor deze nooit voltooide opdracht kreeg Wer- ner in totaal f 1500 uitbetaald.76 In verband met de opdracht voor het Tachtigers-monument had de gemeente 24 beeld- houwers, onder wie Werner, aangeschreven met het verzoek foto’s van werk in te zenden. Volgens De Vrije Kunstenaar meldde zich slechts één beeldhouwer van enige naam aan: Tjipke Visser. De overige gegadigden bestonden uit ‘enkele brekebenen, die steeds achter opdrachten aanzitten in deze tijd’. De keus uit dit handjevol kandidaten was snel gemaakt. In januari 1944 kregen Werner en Visser beiden opdracht twee schetsen te maken voor het monument, waarvan één met en de ander zonder de portretten van de individuele litera- toren. Tevergeefs nodigde de gemeente de hoogleraren-beeldhouwers J.Bronner (Rijks- academie Amsterdam ), L. Wenckebach (Technische Hogeschool Delft) en W. van der Pluym (Technische Hogeschool Delft, Rijksacademie Amsterdam) alsmede Jan Havcr- mans (tot de opheffing in 1942 vice-voorzitter van de NK B) uit zitting te nemen in de jury die de ontwerpen van Werner en Visser zou moeten beoordelen. Stuk voor stuk bedankten ze voor deze twijfelachtige eer. Wenckebach liet weten dat met het verlenen van een op- dracht gewacht zou moeten worden tot na de oorlog, omdat alleen dan ‘vrij van elke poli- tieke invloed een keuze uit de beeldhouwers gedaan kan worden’.” Visser won de race met de beduidend minder getalenteerde Werner, die in juni 1944 te horen kreeg dat zijn ontwerp was afgewezen. Het had hem wel een honorarium van f Iooo opgeleverd. Toen Nederland werd bevrijd was Visser nog bezig aan zijn Tachtigers-mo- nument. Hij mocht het niet afmaken. Vlak na de bevrijding besloot het waarnemende college van B & W het voor dit monument beschikbare budget (f 40.000) te bestemmen voor een gedenktckcn ter herinnering aan de bevrijding van Amsterdam.7x 6 Frans Werner, Brandweerman met (vuur)draak, heeld- houwwerk aan de brug (nr. I 67) over de hij de De Clercqstraat, circa ,927. Foto Stedelijk Museum Am- sterdam.

Jaarboek Xy, Amstelndamum [1997] Een foto uit de bevrijdingsdagen toont een handkar vol met afgietsels van een Mussert- buste, die ter vernietiging worden afgevoerd. Voorzover bekend zijn cr geen exemplaren bewaard gebleven van dit beeld, dat met Polets monument voor de Nederlandse gevalle- nen te Stalingrad tot de weinige zuiver nationaal-socialistische beeldhouwwerken uit de bezettingstijd behoort. Vermoedelijk is Werner de maker van de Musscrt-buste geweest, Het staat in elk geval vast dat hij een portret (buste?) van de Leider heeft vervaardigd. Van een opdracht aan Werner zijn in het NSB -archief geen sporen gevonden. Wel bevindt zich daarin de kopie van een brief uit januari 1942, die betrekking heeft op de vervaardiging van een Mussert-buste. In dit schrijven polst Gerdes, die behalve hoofd van de afdeling Bouwkunst, Beeldende Kunsten en Kunstnijverheid van het D v K ook Musserts persoon- lijke adviseur voor volksvoorlichting en kunsten was, de beeldhouwer Niel Steenbergen uit Teteringen of hij bereid is een buste van Mussert te maken. Mussert had toegezegd hiervoor te zullen poseren. Vermoedelijk heeft Steenbergen de uitnodiging afgeslagen en is de opdracht naar Werner gegaan.7”

ZUIVERING NA DE BEVRIJDING Behalve de Mussert-buste moest ook Werners Sweelinck-beeld het in de bevrijdingsdagen ontgelden. Het werd van zijn sokkel getrok- ken en besmeurd ‘omdat de vervaardiger van het monument NSB’er was’.“’ Niet lang na die informele wraakacties werd Werner ook formeel de rekening voor zijn oorlogsverleden gepresenteerd. Eerst kreeg hij te maken met de ereraad voor de beeldende kunst. Die stelde zich in vergelijking met andere ereraden hard op. In het begin is zelfs even met de gedachte gespeeld om de werken van ‘foute’ kunstenaars uit musea te verwijderen. De ereraad voor de beeldende kunst en die voor letterkunde waren de enige ereraden die ook in lichte gevallen - lidmaatschap van de Kultuurkamer zonder ernstige collaboratie ~ uitsluitingsstraffen oplegden. In totaal heeft de ereraad voor de kunst een vijfentachtigtal veroordelingen uitgesproken. Werner werd tot 5 mei 1947 uitgesloten van exposities en overheidsopdrachten.s’ Hij behoorde daarmee tot de categorie van vrij zware gevallen: kunstenaars die hadden geëxposeerd in Duitsland, deelgenomen aan exposities georgani- seerd door het departement van Volksvoorlichting en Kunsten of nationaal-socialistische mantelorganisaties, dan wel prijzen, subsidies of opdrachten van Duitse of Duitsgezinde instanties hadden aanvaard. Inderdaad had Werner tijdens de oorlog twee werken naar Duitsland gestuurd en aan een expositie in het Nederlandsche Kunsthuis deelgenomen. Ook had hij in 1942 werk ingezonden naar een tentoonstelling georganiseerd door de Ne- derlandsch-Duitsche Kultuurgemeenschap in Pulchri Studio te Den Haag, die later naar verschillende Duitse steden zou reizen. Bovendien had Werner behalve de reeds ge- 82 noemde opdrachten in 1942 nog een subsidie vanfjoo van het DVK ontvangen. Na de zuivering door de ereraad wachtte Werner een minstens zo pijnlijke veroordeling door zijn kunstbroeders van de NKB. Tijdens de oorlog was er in De Vrije Kunstenaar, onder redactie van onder anderen Leo Braat en Gerrit-Jan van der Veen, al uitgebreid gepreludeerd op de naoorlogse behandeling van foute collega’s. Braat sloot zijn Bran- darisbrieven in De Vrije Kunstenaar steeds af met dezelfde wraakzuchtige leus: ‘Dus col- lega’s en kameraden, wèg met de nazi’s en hun handlangers, uit ons hart, uit ons werk, uit ons land, uit onze samenleving.’ Maar er was ook plaats voor een genuanceerder oordeel. Zeker, de echte verraders v,erdienden de door de Brandaris-leus in het vooruitzicht ge- stelde behandeling, maar voor de lichtere gevallen ‘kunnen wellicht mildere straffen wor- den bedacht’. Vernietiging van werk gaf geen pas. Datgene wat een gevaar opleverde voor de zeden of de veiligheid van het land kon beter aan de circulatie worden onttrokken. Maar nooit en te nimmer mochten de betrokken kunstenaars worden belemmerd in het ‘scheppen en rccrcërcn’.x3 Tijdens de eerste, nog informele naoorlogse vergadering van de N K B, op 8 juni 1945 in het atelier van de Amsterdamse beeldhouwer Cephas Stauthamer, stonden de herdenking van de gevallen collega’s en de internc zuivering boven aan de agenda. De voorbereiding van de aanklachten tegen foute collega’s werd verdeeld onder de aanwezigen. Met het onderzoek van Werners oorlogsverleden belastten zich Pieter Starreveld en Federico Ca- rasso, ccn uit Italië afkomstige beeldhouwer dit vóór de oorlog het fascisme in zijn geboor- teland was ontvlucht.x’ Niets vermoedend van wat hem boven het hoofd hing, gaf Werner gevolg aan de uitnodiging voor de landelijke ledenvergadering van de NKB op 25 en 26 september 1945 in het Stedelijk Museum.s” Pas ter plekke werd het doel van de bijeen- komst bekendgemaakt: het vellen van een oordeel over foute Kring-leden. Voor degenen die ‘onder dwang’ tot dc Kultuurkamer waren toegetreden, liep de zaak met een sisser af. Ze werden zonder meer als leden gehandhaafd. Dat kon ook moeilijk anders, want ccn- derde van alle leden schorsen ging wel erg ver en bovendien had Havermans - die na de oorlog weer zitting nam in het bestuur ~ zelf de weifelaars overgehaald voor de Kultuur- kamer te tekenen. In enkele wat dubieuzere gevallen nam de ledenvergadering genoegen met spijtbetuigingen. Toen was Werner aan de beurt. Het in de notulen opgetekende wanhopige verweer dat hij na de aanklacht voerde, ver- vult de lezer van nu met plaatsvervangende schaamte en zal ook zijn toenmalige gehoor in het Stedelijk de tenen hebben doen krommen: ‘Werner bekent dat het verkeerd was wat hij deed. Hij zag het als iets onontkoombaars. Hij was bevreesd. Hij was steeds steuntrek- ker. Hij heeft een zoon die zenuwziek is. Hij heeft geen bekendheid aan zijn werken ge- geven. Hij heeft joden verborgen en hun inboedel bewaard.’ Krop tekende daarbij aan ‘dat de moffen wel voor de publiciteit zullen hebben gezorgd’ en Carasso noemde Werncr een ‘typisch profiteur’, die geheel uit vrije wil het Sweelinck-monument en een portret van Mussert had gemaakt. Wolbers bracht naar voren dat Wcrner al door de ereraad was gestraft en dat de Kring zich bij dat vonnis moest aansluiten door hem voor twee jaar het lidmaatschap te ontzeggen. Carasso eiste daarentegen een schorsing ‘voor dezelfde tijd als hij voor de moffen werkte’, dus drie jaar. Radecker nam het voor Werner op: hij vond de straf te zwaar voor zo’n ‘typisch zwakke broeder’. Waarna Carasso opmerkte ‘dat het hier geen Montessorischooltje is’. Uiteindelijk werd het voorstel van Carasso aangenomen, waarna de veroordecldc moest eclipseren: ‘Werner gaat weg, buigt zielig en zegt ((tot wcer- ziens))‘. Tijdens deze emotionerende vergadering werd alleen Werner gestraft. Later zijn nog drie andere leden geschorst, onder wie Tjipke Visser. Voor alle vier betekende het een definitief afscheid van de Kring.só

HOUDING VAN DE GEMEENTE TEGENOVER ‘FOUTE’ KUNSTENAARS Bij de ver- oordelingdoor de ereraad en ~~NKB bleefhet niet. Ook het gemeentebestuur, dat met de compromitterende nalatenschap van zijn foute voorganger zat opgescheept, deed aan de zuivering mee. Op 25 mei 1945 bepaalden B & Ween voorlopig standpunt inzake de vraag

Juarboek 89, Amstelodamum [1997] 111 hoe er gehandeld moest worden met de door het vorige gemeentebestuur verstrekte op- drachten aan beeldende kunstenaars. Besloten werd de nog lopende opdrachten voorlo- pig te annuleren en verder het advies van de Nederlandse Federatie van Beroepsvereni- gingen van Kunstenaars in te winnen. Enkele weken later kreeg Werner te horen dat de aan hem verleende opdracht voor de beeldjes in de trouwzaal van het stadhuis was stop- gezet in afwachting van nader 0nderzoek.s’ Kennelijk heeft de Federatie van Beroepsverenigingen van Kunstenaars de NKB inge- schakeld om de gemeente, die het doorhakken van knopen in deze netelige kwestie graag aan derden overliet, te adviseren inzake de opdrachten aan beeldhouwers. De N K B genoot toentertijd een groot moreel gezag en was daarom de aangew-ezen instantie om de koers in dezen te bepalen. Tijdens de oorlog had de Kring als enige kunstenaarsvereniging gewei- gerd op te geven welke leden joods waren en zich in tegenstelling tot de meeste andere kunstenaarsverenigingen niet als collectiefaangemeld bij de Kultuurkamer. Nog belang- rijker voor het morele prestige van de NKB waren de verrichtingen van de in juni 1944 gefusilleerde Gerrit-Jan van der Veen, een verzetsheld met een nationale reputatie, en andere in de illegaliteit actieve N K B -leden. Hoe sterk de positie van de vereniging was, bleek toen de regering op voorstel van de N KB een monumentenstop afkondigde en de plaatsing van oorlogsmonumenten bond aan een ministeriële goedkeuring.” In augustus I 945 drong de N K B er bij de gemeente op aan de nog lopende opdracht aan Werner te annuleren en niet tot plaatsing over te gaan van de inmiddels voltooide beelden van Dirk Stins (een buste van Jacob van Campen) en Tjipke Visser (een buste van archi- tect De Bazel en het voor het Beatrixpark bestemde beeld ‘Jongen met hond’). De aan G. Bolhuis en mevr. J. Sawade-Smit verstrekte opdrachten zouden pas mogen worden voltooid na verstrijking vran de termijn w-aarvoor de ereraad hen had uitgesloten. Drie reeds geplaatste kunstwerken moesten uit het openbaar worden verwijderd: de door Stins vervaardigde buste van de actrice M. van der Lugt Melsert (Stadsschouw-burg), Tjipke Vissers reliëfportret van hoofdcommissaris Tulp, een notoire ss’er (hoofdbureau van po- litie), en het Sw-eelinck-beeld van Werner.s9 Met de voorstellen tot het stopzetten van de nog lopende opdrachten gingen B & W di- rect akkoord. Over het niet plaatsen van reeds voltooide kunstwerken en de verwijdering van reeds geplaatste beelden wilde het college zich nader beraden. Het legde daartoe zowel aan de N K B als aan prof. J. Bronner de vraag voor of de desbetreffende beeldhouwers ook in normale tijden in aanmerking zouden zijn gekomen voor deze opdrachten en zo niet, wat er dan met de te verwijderen werken zou moeten gebeuren. Naar het oordeel van de N K B zouden Stins en Werner in normale tijden de gewraakte opdrachten niet hebben ge- kregen. Stins’ werken waren ‘van een artistiek minderwaardig niveau’ en dit van Werner betekenden ‘een aanfluiting van de beeldhouwkunst’. Visser was een lastiger geval. Het NKB-bestuur kon en wilde zijn kwaliteiten niet ontkennen, maar vond niettemin zijn ‘Jongen met hond’ ‘een onding, w-aarvan de plaatsing geen versiering doch een schande aan de stad zou worden’. Over de verwijdering van de Tulp-buste was geen discussie mo- gelijk: het beeld van de foute hoofdcommissarismoest natuurlijk weg. Het portret van De Bazel kende het N K B -bestuur niet, zodat het zijn oordeel daaromtrent wilde opschorten. De vraag wat er met de te verwijderen beelden moest gebeuren, werd onbeantwoord gelaten. Wel wees het NKB-bestuur er aan het slot van zijn brief op, dat het verzoek tot

112 J’aarboek X9, Amstelodmum [r997] 7 Frans Berner, Meisjcmet lam, beeldhouwwerk aan de brug(nr.qzo) over de Hoerenwetering tussen het Muzcn- plein en de Churchilllaan, ‘931~31. Foto Stedelijk Muse- um Amsterdam.

Jaarboek 89, Amstehdamum [1997] “3 niet plaatsen en verwijdering vooral zijn grond vond ‘in de artistieke beoordeling dezer werken en pas in de tweede plaats in de politieke verhoudingen, waaraan zij hun ontstaan te danken hebben’.90 Een onhoudbare stelling, want in wezen ging het natuurlijk wél om de politieke emoties die de geïncrimineerde beeldhouwwerken en hun makers opwekten. Ook wanneer Smit en Voûte het Sweelinck-beeld hadden laten maken door een twintig- ste-eeuwse Michelangelo, zou het na de bevrijding van het Valeriusplein hebben moeten verdwijnen. Het oordeelvanBronnerdektedatvandeNKB: Wernerzouinnormale tijden niet de opdracht hebben gekregen voor het Sweelinck-beeld. Voor de portretbuste van Stins gold hetzelfde. Visser had zich, vooral door zijn kleine houtplastieken, een plaats van betekenis verworven in de moderne Nederlandse beeldhouwkunst. Het eindoordeel over het al dan niet verwijderen van de werken van Stins en Visser wilde Bronner over- laten aan de gemeentelijke commissie voor opdrachten aan beeldhouwers. Alleen over het Sweelinck-beeld sprak hij zich uit: dat moest van het Valeriusplein weg, en wel zo snel mogelijk. 9’ Bronners oordeel was voorspelbaar. Van deze autoriteit, wiens aanstelling bij de Rijksacademie in 1914 de breuk met het negentiende-eeuwse realisme van zijn voor- ganger Van Hovc had ingeluid, viel voor een ‘ouderwetse’ beeldhouwer als Werner - een leerling van Van Hove ~ weinig sympathie te verwachten. Overeenkomstig de wensen van de N K B besloten B & W op I 9 oktober I 945 de werken van Werner, Stins en Visser niet te plaatsen of te verwijderen. De feitelijke verwijdering van het Sweelinck-beeld zou toen nog een half jaar op zich laten wachten. Op 7 april 1946 verdween het met stille trom van het Valeriusplein, even geruisloos als het nog geen twee jaar tevoren was gekomen. Het werd afgevoerd naar de bestratingswerf aan de Van Reigersbergenstraat. 92 Het Parool wijdde aan de verwijdering van het standbeeld een be- richtje ter grootte van een flinke postzegel, maar daar bleef het dan ook bij. Wanneer de landelijke pers meer aandacht had besteed aan de beeldenzuivering in Amsterdam, zou Sweelinck-biograaf Van den Sigtenhorst Meyer een onplezierige ervaring bespaard zijn gebleven. Voor een nieuwe editie van het eerste deel van zijn biografie voegde hij aan de iconografie een passage toe over de oprichting van het beeld en liet hij een paginagrote foto van het monument opnemen. Op het moment dat het boek van de pers kwam, was het beeld al verdwenen, maar Van den Sigtenhorst Meyer wist van niets. Toen hij begin juli 1946, drie maanden na de verwijdering van het standbeeld, de gemeente een exemplaar schonk van de zojuist verschenen tweede druk, complimenteerde hij de stad met de op- richting van het monument ‘voor haar grote kunstenaar’.93 De verschijning van het tweede deel benutte hij in 1948 om de fout te herstellen, maar opnieuw ging er iets mis: volgens de addenda op de tweede druk van het eerste deel zou het beeld pas in 1947 zijn verwijderd.94 Nog geruime tijd behield het Valeriusplein een tastbare herinnering aan het beeld. Uit zuinigheid had de gemeente het voetstuk laten staan, in de hoop het later te kunnen ge- bruiken voor een ander standbeeld. Jarenlang is daarbij gedacht aan een beeld van Come- nius, te vervaardigen door de beeldhouwer Sturza. 95 Voor de buurtbewoners was het voetstuk een lelijke sta in de weg en bij Publieke Werken kwamen diverse suggesties bin- nen om de sokkel, waaruit het opschrift was weggehakt, op te fleuren met een bloembak. Omdat er van de voorgenomen herbestemming toch niets terecht zou komen, werd het voetstuk in maart 1957 op de bestratingswerf herenigd met het beeld. In 1961 zou het voetstuk worden vernietigd.96

1’4 Jaarboek 89,An~ehdamum [1997] Werner was intussen overleden. Tot vlak voor zijn dood, op I I november 1955, is hij als beeldhouwer actief gebleven. Omstreeks roso verkocht hij in het kader van de toenmalige contraprestatieregeling enkele beelden aan het rijk.97 In zijn laatste levensjaren verdiende hij regelmatig wat bij door planten van was voor het Tropenmuseum te maken. Niettemin bleef in huize Wcrner armoe troef.9x

HET EINDE VAN HET BEELD Nadat Sweelinck dertien jaar in een loods had gestaan, liet de chef van de bestratingswerf medio 1959 aan zijn superieuren weten dat hij niet langer de verantwoordelijkheid voor het beeld kon dragen. De kans op beschadiging was te groot. Eindelijk moest maar eens worden beslist of het beeld nog voor plaatsing in aan- merking kwam en zo niet, wat er dan mee moest gebeuren. De wethouder van Kunstza- ken, A. de Roos, legde daarop het probleem voor aan de Commissie van advies v’oor op- drachten aan beeldhouwers. Enkele leden gingen het beeld bekijken. Op grond van hun bevindingen heeft de commissie even overwogen het beeld te laten vernietigen ‘aangezien de artistieke hoedanigheid er van zich daartegen niet verzet’. Wel zou eerst moeten wor- den nagegaan of Werner nog leefde. Mocht dit het geval zijn, dan moest het beeld voor- lopig blijven opgeslagen. Vermoedelijk heeft de commissie de gevoelens van de eventueel nog levende Werner willen sparen enlof gedacht aan het in artikel 25 van de Auteursw-et omschreven persoonlijkheidsrecht (‘droit moral’), op grond waarvan Werner tegen de vernietiging van zijn werk in verzet had kunnen gaan. Na de dood van de maker komt dit persoonlijksheidsrecht in beginsel te vervallen.99 Hoewel Werner bleek te zijn overleden is de commissie uiteindelijk toch terugge- schrokken voor de meest radicale oplossing. Haar advies luidde het beeld niet te vernieti- gen ‘maar het in onbeschadigde staat te doen begraven’. De Roos ging daarmee akkoord en schakelde zijn collega van Publieke Werken in om dit besluit te effectueren. In de be- treffende brief stelt De Roos dat het beeld ‘nimmer voor herplaatsing in aanmerking zou komen’ omdat het volgens de commissie van advies ‘niet als een kunstwerk kan worden beschouwd’.“’ Maar dat laatste had, afgaande op de notulen, de commissie niet gezegd. De constatering dat het beeld weinig artistieke waarde bezat, rechtvaardigde nog niet de ontkenning dat het een kunstwerk was. De hele gang van zaken illustreert de verlegenheid waaruit het besluit om het beeld te begraven werd geboren. Herplaatsing zou tot beroe-

ring hebben geleid, zeker in de gelederen van de N KB. Boven de grond vormde het beeld een hinderlijk relict uit een voor de gemeente beschamend verleden. Maar vernietiging van een kunstwerk is barbarij en wanneer het een persoon voorstelt, heeft het iets van een moord: niet alleen de geschiedenis van de religieuze beeldenverering, maar ook tal- rijke anekdoten over negentiende- en twintigste-eeuwse standbeelden bewijzen dat er een oerneiging bestaat deze objecten te vermenselijken. Achteraf laat de begrafenis van het Sweelinck-beeld zich metaforisch duiden, Tijdens de wederopbouwjaren bestond een sterke neiging het oorlogsverleden te begraven. Wat in de bezettingstijd was gepasseerd kon maar beter worden toegedekt. Het eendrachtig bou- wen aan een nieuwe toekomst was niet gebaat bij het oprakelen van herinneringen die als splijtzwam zouden kunnen werken. Zo dachten althans veel autoriteiten erover. Sympto- matisch voor het verdringen van de oorlogsjaren zijn de stappen die het Amsterdamse stadsbestuur in 1953 ondernam om de vierde mei niet meer jaarlijks, maar eens in de tien

rfaarboek X9, Amsrelodamum 119971 “5 jaar te herdenken. Massale protesten hebben de gemeente ervan weerhouden dit voorne- men uit te voeren.*O’ Op 15 maart 1960 werd het Sweelinck-beeld op de bestratingswerfbegraven. Een me- dewerker van de werf maakte een situatieschets waarop hij de plek met een kruisje aangaf. Tien jaar lang rustte Sweelinck daar in vrede, totdat het terrein van de werf voor woning- bouw werd bestemd. De inmiddels gepensioneerde maker van de situatieschets atten- deerde de afdeling Gebouwen op de aanw-ezigheid van het beeld. Het hoofd van die afde- ling vroeg daarop aan E. de Wilde, directeur der stedelijke musea, hoe te handelen en maakte tegelijkertijd kenbaar het beeld onderdak te willen verschaffen: ‘Er is mijnerzijds geen bezwaar tegen dat het aan de gemeentewerkplaatsen wordt opgeslagen.“” Het beeld werd opgegraven. Blijkens een getuigenis van de directeur van Publieke Werken had het zich goed weten te handhaven sinds het in de bevrijdingsdagen van zijn sokkel was getrok- ken: ‘Het bleek dat de figuur Sweelinck geen voeten meer heeft. Afgezien van enige ver- dere lichte beschadiging verkeert het beeld overigens nog in goede staat.‘Io3 De directeur van Publieke Werken wilde er echter snel vanaf. Erop anticiperend dat een definitieve be- slissing wel lang op zich zou laten wachten, drong hij aan op overbrenging naar het Stede- lijk Museum. De Wilde stuurde een van zijn medewerkers, vermoedelijk conservator J.van Loenen Martinet, naar de Van Reigersbergenstraat om het beeld te bekijken. Blij- kens aantekeningen onderaan de doorslag van een briefdie Van Loenen Martinet namens De Wilde deed uitgaan aan de afdeling Kunstzaken werd er in het Stedelijk Museum, dat in die dagen een schreeuw-end gebrek aan ruimte had, bepaald niet reikhalzend uitgezien naar het kolossale beeld: ‘In depot S.M. opnemen? Begraven stond niet meer op program- ma. Principieel betekent het dat het S.M. ook opslag wordt voor alle oorspr. kunstwerken! Tot hoever? (grootte).“04 De Wilde voelde er niets voor om Sweelinck in de kelders van het Stedelijk te huisves- ten en evenmin wilde hij gebruikmaken van het aanbod van de afdeling Gebouwen om het onder te brengen bij een gemeentelijke werkplaats ‘waar het dan tot in lengte van dagen zou blijven liggen’. In zijn advies aan wethouder Lammers om het beeld te vernietigen voerde hij ~ uiteraard - niet het argument van ruimtegebrek in het Stedelijk aan. Even- min liet hij zich laatdunkend uit over de artistieke waarde, zoals de Commissie van Advies in 1959 had gedaan om de begrafenis te rechtvaardigen. De Wildes advies berustte op twee andere gronden. Het restaureren van de verdwenen voeten en de beschadigingen aan de handen zou ‘een bijzonder kostbare aangelegenheid zijn’. Bovendien was daar het B & W-besluit van 19 oktober 1945, volgens hetwelk de tijdens de oorlog totstandgeko- men werken van Werner niet mochten worden geplaatst c.q. moesten worden verwij- derd. los Dat formele juridische argument had 26 jaar later wel aan overtuigingskracht ingeboet; intussen w-aren verschillende naoorlogse werken, die het rijk in het kader van de contraprestatieregeling uit 1949 van Werner had aangekocht, in openbare gebouwen geplaatst: een beeldje van Johannes de Doper (1950) bij de Dienst Sociale Zaken in de Nieuwe Kerkstraat, een ‘Meisje met hert’ uit 195 I en ‘Overvloed’ (1952) in 1958-61 ge- plaatst in de Adama van Scheltemaschool.‘“’ Wethouder Lammers machtigde De Wilde om aan Publieke Werken opdracht te ver- lenen ‘tot vernietiging van het in zeer verminkte staat opgegraven en onherstelbaar Swee- linck-monument’.‘“7 Het citaat bewijst dat Lammers niet de moeite heeft genomen De

116 Jiarhoek X9, Amstelndamum [1997] Wildes advies goed te lezen. Over een ‘zeer verminkte staat’ en onherstelbare beschadi- gingen wordt daarin met geen woord gerept. De eerder geciteerde brief van de directeur Publieke Werken spreekt trouwens uitdrukkelijk over de goede staat waarin het beeld na de opgraving bleek te verkeren. Medio maart 1972 verzocht De Wilde aan de directeur van Publieke Werken opdracht te geven ‘tot een zo volledig mogelijke vernietiging’ van het Sweelinck-monument. Op 29 mei 1972 werd hem gerapporteerd dat de klus was ge- klaard. ‘Het puin is afgevoerd’, liet een dienstdoende ambtenaar hem trouwhartig we- ten. IoX

EP I L o o G T. Krielaart, destijds hoofd Kunstinventarisatie van het Stedelijk Museum, karakteriseert De Wilde als een drukbezette pragmaticus voor wie de Sw-eelinck-affaire een futiliteit was, een van de vele zaken die zijn bureau passeerden. ‘Het verleden interes- seerde hem niet. Hij was bezig met de kunst van vandaag en morgen.“o9 Tijdens een tele- foongesprek in oktober 1996 verklaarde De Wilde dat hij zich van de gang van zaken rond de vernietiging van het Sweelinck-monument niet veel meer kon herinneren.‘I’Zelf had hij het beeld nooit gezien. Het in zijn naam uitgebrachte advies aan Lammers is vermoe- delijk voorbereid door de intussen overleden Van Loenen Martinet. De Wilde benadruk- te nog eens het enorme gebrek aan depotruimte: ‘De huisvesting van BKR -werken stelde ons voor geweldige problemen.’ Op de vraag of zijn advies tot vernietiging beinvloed is geweest door de ‘foute’ achtergrond van maker en opdrachtgever antw-oordde De Wilde: ‘Nee, politieke overwegingen hebben bij mij toen geen enkele rol gespeeld. In de eerste jaren na de oorlog lag dat anders. In 1948, toen ik directeur van het Van Abbe was, moest ik bij de aanschaf van een schilderij van Max Beckmann wel even iets overwinnen.’ Voor de gedachte dat het Sweelinck-beeld, afgezien van zijn artistieke waarde, ook betekenis had als historisch curiosum, toonde De Wilde zich niet toegankelijk: ‘Ach, je kunt niet alles bewaren. ’

Ignuz Matthq is historicus ~~nfreelance redacteurljournrclirt. Gebruikte afkortingen HrjpublireerdeeerdeuIn hetJaarboek 1993 een bijdrageover APW Afdeling Publieke Werken (der gemeentesecreta- hetstandbeeldoan de neRentlende-eeuwsestuatsman R. Thor- rie),GAA archiefgIF becke door Ferdinand LeenhoJop het Thorbeckeplein. Voor DPW Dienst der Publieke Vv’erken, G A A archief 52 I 3 hun medewerkingaan dit onderzoek danktdeauteur DVK Departement van Volksvoorlichting en Kunsten, mtv. E. Folkersma (Nederlandse Kring aan Beeldhouwers), RIOD E. oan der Goot (Gemeenteurr-hiefAmsterdam), GAA GemeentearchiefAmsterdam mox M. Knies (Stedelijk Museum, Amsterdam), í’Y Krie- KZ Afdeling Kunstzaken (der gemeentesecretarie), taart (ex-medewerkerStedel~kh~uscum), mevr.J.avan der ~~~,archiefg~gz

LinKen-Vander Wal (dochter~andebeeldhoumerMartin van NKB Nederlandse Kring van Beeldhouwers (RKD), der Wal), EdeSoeten (verzamelaar), H.Stooveluer (Dienst RIOD OnderhorrdBruRgen,XemeenteAmstrrdam),3. Teeumisse RIOD Rijksinstituut vour Oorlogsdocumentatie (RK D, Den Haag), l? Vooren (RI o D), E. de Wilde (ex-direc- RKD Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie teurderstedelqke musea Amsterdam) en Wtjkcentrum Vín- ‘s-Gravenhage delpark-CnncertReboumhuurr. SM StedelijkMuseum

Jaarboek 89, Amstelodamum [r997] Haag; GAA archief joo9, burgerlijkestand, huwelijken

2. Caecilia: algemeen muzikuul tijdschriji 8 ( ISSI), p. 128, 3E, f.42n; archief soro, burgerlijke stand geannexeerde I 35; Kronqk can het Historisch Genuotschapgeaestl te gemeenten, Sloten, geboorten 1908-1912,24-9-191 I, Utrecht, (18jI),lA93-94, 129, 14%149;ZiCoVCI’ i.59. E.F.Georges: Van Daalen 1957, p.3j-37. 30, Mak van Waay 1944, p. 128 (debiografischegegevens in

3. Van den Sigtenhorst Meyer 1946, p. 271; Eitner 1876, dit lexicon zijn afkomstig van door de kunstenaars zelf

p.40-41. ingevulde enquêteformulieren); Scheen I 950, p. 582. 4. Van Dokkum 1929, p. 83-84 31. Van Daalen 1957, p. 164; Rijksarchiefin Noord-Hol- 5. Reeser 1986, p.69. land, archiefRijksacademie van Beeldende Kunsten, 6. Honegger 1979, p.293-294. nr. 176-177, stamboeken van leerlingen 1893-1927. 7. Artikel Dufay in Die Mustk 1989, dl. 3, k. 890 32. De Bois 1994, p. 280 en p. 252, afb. 325.

8. Diepenbrock 1950, p. 184. 33. Jonkere.a. 1995, p.298. 9. Zie over de galerij van gebrandschilderde glazen in het 34. RKD Beelddocumentatie, map Werner. Rijksmuseum als nationaal pantheonBecker 1984. 35, Hucbner 1922; Lauweriks 1924; Brast e.a. 1941; Brast

1o.Vermeer&Rebel1992,p.j1o;Dozy188j,p.277.Zie 1942; Teeuwisse 1994, p. 3 j. over het cultureel nationalisme in het algemeen en de 36. NKB ingekomen brief van Werner 18-4-1932. plaats die standbeelden daarin innamen, Bank I 990. 37. Leupen 1964. Aldaar ook cijfers van de kunstbudget- tt.VanderWalI994en199j. ten. In feite gafde gemeente veel meer aan kunstopdrach- 12. Hartog 1904, p.75. ten uit dan de daarop betrekking hebbende posten op de 13. Diepenbrock 1950,~. 182-186. Diepenbrocksartikel gemeenterekening doen vermoeden. Het honorarium uit I 898 werd oorspronkelijk gepubliceerd in De Kroniek. voor sommige opdrachten werd namelijk voor een deel 14. Hartog 1904, p.71-76. gefinancierd door de dienst voor de maatschappelijke 1 j. Van Daalen 1957, p. 179-180. steun.

I 6. Open brief van Jan Zwart aan het bestuur der Vereeni- 38. Beerman e.a. 1994, p. 175 nr. G 22. De Telegraajpubli- ging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis, gepubli- ceerde een foto waarop Wemer tijdens zijn werkzaamhe-

ceerd in Het Vaderland, 27-2-1925, den op de steiger is afgebeeld (RK D knipseldocumentatie, 17. Noske 1963, p. 12s. map Werner). 18.Algemeen Handel.Nad, 16-10-1921 39. Mededeling Hans Stoovelaar (Documentatie gemeen- 19. Het orgelrstenhlad, januari 1929. telijke dienst onderhoud bruggen).

20. Van den Sigtenhorst Meyer 1946, p. 271;A&xeen 40, Catalogus can de tentoonstelling van aankopen en

Handelsblad, 5-9-1931. opdrachtenRemeenteAmsterdant 1934-1938, Amsterdam

21. Noske 1963, p. 128-129 1938,nr.224,22jen226;Kz nr. 1442011. Makvan Waay,

22. Van den Sigtenhorst Meyer 1946, p. 272. Zie over de p. 128, noemt ook nog het reliëf ‘Moeder aarde’ aan de toeschrijving van het portret uit 1606 aan Sweelincks Stadionweg hoek Apollolaan.

broer Gerrit ook Curtis 1972, p. 213. Zie voor aanvullin- 41. KZ nr. 1&,2oK, rapport van de Commissie van advies gen op de Sweelinck-iconografieën van Curtis en Van den vooropdrachtenaan beeldhouwersg-11-1939. Sigtenhorst Meyer het kaartsysteem van het Iconogra- 42. Jansen&Rogier 1983, p. 169-175. fisch Bureau in Den Haag. 43. NKB ingekomen brieven van WernCI’ IO-7-1937en 23. Romein 1976, p.224. ‘5-7-1937. 24. Van den Sigtenhorsts politieke integriteit tijdens de 44,Ib., 22-12-1937.

oorlogsjaren staat buiten kijf. In 1942 weigerde hij een 45. KZ nr. 144,2oK, dossier WCrner. compositieopdracht van de Kultuurkamer; Micheels 46. NKB Dossiervoorzieningsfonds 1936-1941, ingeko- ‘993,P.215. men brieven van Werner 1-3-1941,21-3-1941 en *4-3- 25. Mulder 1978, p. 175. ‘94’. 26. Walhalla 1987. 47. Mulder 1978, p.231.

27. Algemeen Handelsblad, I 1-1-1943. 48. In’tVeld 1981,p.jS; DeJong 1974, p.431. 28. Schciffer 1956, p. 185-196. 49. NKB notulen ledenvergaderingafdeling.~msterdam 29. Persoonskaart Centraal Bureau voor Genealogie, Den 5-4-194’.

118 j’aarboek 89, Amstelodamum [1997] 50. Ib., 3-12-1940. facsimile-ed. p.30; HetParoo1, 15-2-1945; KZ nr. 170. ~I.Carasso 198qp.4 -47. directeur PW aan wethouder~w 25-6-1942. 52. DVK nr. tz7Ab, re& estWemer9-4-1941. 72. Van Daalen t957, p. 179-1X0; Kruizinga 1995, p.963. 53.Ib.,W.vanAnrooijaanWerner3o-4-1941. 73.4~wnr.33613,wethouderpwaandirecteurpw 54. Helman r977, p.96. november 1943. 55. Tilanus 1984, p. 38 en p. 165, noot IZI; CU~SSO 1982, 74. De Vrije Kunstenaar, augustus 1943, ed. 1970, p. 54. p.48, noot 15; Mulder 1978, p.z3r-232. Een uitgebreid dossier over het Tachtigers-monument 56. ovK ta7Ab,Werner aanVan Anrooij 14-6-1941. bevindt zich in KZ nr. 173. 57. Ib., Werner aan Goedewaagen 23-9-‘941. 75. KZ nr. 168, zodircctcurpw aan wethouderpw a4-j- 58. DVK nr. IXX, beschikkingen van de secretaris-generaal 1944; APW nr.481, dossier Sweelinck-beeld; 2Vteuwe betreffende het toekennen k-an subsidies alsmede het ver- Rotterdamsche Courant, 12-5-1944; AIgmern Handels- lenen van opdrachten aan kunstenaars L-Z, 1941-1945. blad, 25-5-1944; DeStandaard, 19-5-1944; Het Vader- 59. DVK nr. rz7Ab, GerdesaanWerner II-rt-1941; Goe- land, 13-5-1944; De Telegraaj; 12-5-1944; KZ nr. 173, zo deaaagen aan de AlgemeneRekenkamer r-tz-194’. Zie commissieverslag 16-1 r-‘943. De opdracht was verleend over Gerdes: L. Heyting, ‘Alle kunstenaars op één lijn! op 28-9-1943. De schilder Ed. Gerdes voor en in de oorlog’, in: 76. K z nr. 178, aoB, overzicht besteding krediet voor aan- Handelsblad, ‘Cultureel Supplement’, 6-12-1996, p.4-5. kopen en opdrachten ‘942-44. 60. KZ nr. 168,zodossierWerner,Werneraan Smit 13-I- 77. De Vrzje Kunstenaar, augustus 1943, ed. ‘970, p. 54; KZ ‘942. nr. ‘73, Wenckebach aan de gemeente 17-6-1943 en 61. Ib., SmitaanWcrner5-8-1942,WerneraanSmit 15-X- 29-6-1944. rgpen4-9-rgqz. 78. KZ nr. r79, ao K 1945, aantekeningen bij agendavan 62. Volgens twee andere bronnen was het uiteindelijke B &W-vergadering 18-5-1945. beeld niet a,5 m maar 2,3 m hoog.Van den Sigtenhorst 79. Op de foto werd ik geattendeerd door de heer F. de Soe- Meyer 1946, p.27’; knipsel uit De Telegraaf mei 1944 ten, eigenaar van Nederlands grootste particuliere collec- (GAA Persdocumentatie Personalia Sweelinck). tie op het gebied van het nationaal-socialisme. De buste 63. K z nr. 168, .ao dossier Werner, Werner aan Smit zz-9- zelf heeft De Soeten nooit gezien. Bij het Nationaal Oor- ‘942; steenhouwerij Harmsen aan de gemeente oktober logs- en Verzetsmuseum te Overloon was het beeld niet 1942; VVerner aan Van Dellen (referendaris van Kunst- bekend;Hoogendonke.a. 1994, p.31; NKB notulen van zaken) 3-11-1942. de algemene ledenvergadering 25-9-1945; RIOD archief 64, Ib., Smit aan Werner4-9-1942, W’erner aan Smit 22-9- NSB 7zAa,Ed.GerdesaanN.Steenbergen 15-t-‘942. ‘942. Steenbergen overleed in maart 1997, wraardoor de veron- 65, Ib., Smit aanWernera7-ro-1942. derstelling niet kon worden getoetst. 66. Op de bewaard gebleven foto’s van het beeld, die alle- 80. DPW ongeinventarisecrdeindicateurstukken, chef maal van voren zijn genomen, is de bijbel niet te zien. De gemeentelijke werkplaatsen aan hoofd afdeling gebouwzen aanwezigheid ervan blijkt uit het zijaanzicht van de ont- 6-3-195’; SM inventariskaart nr.ba 163X. werptekening en de beschrijving van het beeld in De 81.In’t~~eldr98I,p.53,7I,8j;KZnr.~8o,rIran.Delijst Telq,vaaJ(zienoot 62). van veroordeelden door de ereraad is ongedateerd, maar

67. KZ nr. 168,ao dossier Werner, Werneraan Smit a5-I- uit andere gegevens blijkt dat het vonnis in de zomer van ‘943; Smit aan Werner27-r-tg43 en 19~2-1943 en Wer- 1945 isgeveld. ner aan Smit 23-2-1943. 82. DYK nr. rz7Ab, briefaan Goedewaagen 23-9-‘941 en 68. Ib., Smit aan Werner 26-3-1943; KZ nr. 178, aoB, rax, beschikking van 13-4-1942; Venema 1986, p.405; overzicht besteding krediet voor aankopen en opdrachten Cat. Nederlandsche kunst zun heden, Pulchri Studio 26 ‘942-44. april-tomei 1942,nr.r39a. 69. KZ nr. 168, ao dossier Werner, Werner aan Van Dellen 83. De Vrije Kunstenaar, januari 1944, ed. 1970, p.89-90. I*-*-‘943; WcrneraanSmitar-5-1943. X4. NKB notulen vergadering8-6-1945; Carasso 1982, bij- 70. Ib.,Smitaannethoudernw 27-I-1943;nethouder~w schrift afbz p.46. aan directeurpw november 1943. 85. NKB notulen van de algemene ledenvergadering ~5-9 71. Mulder 1982, p.320; De Vrije Kunstenaar, 1942 nr. 3, ~II 26-9-194j.

Jaarboek Xy. Amstelndamum [1997] 119 86. Tilanus 1984, p. 38. r953;G.Vogelaan~w t9-ro-1956;aantekeningvan5-3- 87. KZ nr. 178,20B, besluitB&W25-5-1945; B&Waan ‘957. SM dossier Sweelinck-beeld, directeur PW aan De Werner7-6-1945. Wilde(?) 15-3-1971. 88. Mulder 1978, p.23’; Stigter ‘943, p.22,49-50. 97. RKD Beelddocumentatie, map Werner. 89. NKB notulen bestuursvergadering I 1-8-1945; Kr? 98. Mededeling mevr. J. van der Lingen-Van der Wal, wier nr. 168,20, NKn aan gemeente 14-8-1945. vader, de beeldhouwer Martin van der Wal, bevriend was

90. KZ nr. 178,20, NKB aan B & W 5-10-1945. met Werner. gr. Ib., BronneraanB& W 27-9-‘945. 99. KZ dossier 1.854, ‘3, notulen Commissie v-an advies 92. KZ nr.180, rr~K,besluitB&W tg-10-,945;~~ 24-7-‘959. Wink& Limperg ‘975, p.27-30. nr. t78,zoii wethouderrz aan wethouderpw 12-2-1946; IOO. DPW indicateurstukken 1959 nr.700,7r. FAA DP~ dossier36816;directeurpw aanwethouder IOI. Harmsen 1993, p.297. PW 6-3-1946; 7-5-1946. 102. SM dossier Sweelinck-beeld, hoofd afdeling gebou- 93. KZ nr. r80,Van den Sigtenhorst MeyeraanB&W4-7- wen aan De Wilde tg-1 1-1970. 1946; Van den Sigtenhorst Meyer 1948, p.271 en buiten- 103. Ib.,directeur~w aanDeWilde(?) t5-3-‘971. tekstplaat H. 104. Ib., J. van Loenen Martinet aan wethouder KZ 26-1 I- 94. Van den Sigtenhorst Meyer 1948, p.201; KZ nr. 180, ‘970. Van den Sigtenhorst Meyer aan B & W I 1-6-1948. 105. Ib., De Wilde aan Lammers 6-3-1972. 95. HetParool, 7-5-1946;~~ dossier 1.854, ‘3, notulen 106. SM inventariskaarten stedelijk kunstbezit. Commissie van advies voor opdrachten aan beeld- 107. SM dossier Sweelinck-beeld, Lammers aan De Wilde houwers, 23-‘-195’ en 23-9-‘955. Uiteindelijk is in ‘4-3-1972. Naarden een Comeniusbeeld van een andere beeldhouwer 108. Ib., 1~. Glas, hoofd bouwkundige sector PW, aan De geplaatst (telefonische mededeling Comenius-museum Wilde 29-5-‘972. Naarden). rog. Telefoongesprek met TKrielaart, 4-‘0-1996. 96. DPW dossier36816, t3,mei.C.Ketelaanpw 6-rr- I to. Telefoongesprek met E. de Wilde, 2-10-1996.

Bank,]., Het roemrijk vaderlund: cultureel nutmalisme rn Daalen, P. K. van, Nederlandse beeldhouwers in de negen- Nederlmd in de negentiende eeuw, ‘s-Gravenhage ‘990. tiende eeum, ‘s-Gravenhage 1957. Becker, J., ‘((Ons Rijksmuseum wordt een tempel)): zur Diepenbrock, A., ‘Sweelinck en het Sweelinckmonument’ Ikonographie des Amsterdamer Rijksmuseum’ in: Het in: E. Reeser (red.), Verzameldegeschriften aan Alphons Rijksmuseum: opstellen ooerdegeschzedenis cm een natio- Dzepenbruck, Utrecht t95o, p. 182-186. nale instellzng, red. E.de Jongh, G.Th.M. Lemmens & Dokkum, J. D. C. van, Honderdjmr muzieklecen in Neder- P.J. J. van Thiel, Nederlands kunsthcstori.tch jaarboek 35 land, Amsterdam 1929. (r984)>~.227-326. Dozy, Ch. M., ‘Jan Pietersz. Sweelinck en andere organis- Beerman, M., e.a. (red.), Beeldengids Nederland, Rotter- ten der I6e eeuw’ in: OudHolland 3 (1885), p. 277-302. dam 1994. Eitner, R. (red.),Acht zes-stemmigepsalmen van3an Pieters Bois, H. de (red.), C.A. Lim Cachet 1864-1941, Assen enz. Smeeltnck: met een nieuwe levenschets van de componist ‘994, catalogus van de tentoonstelling in het Drents doorEH.L.Tiedeman, Amsterdam 1876. Museum en Museum Boymans-van Beuningen te Rot- Harmsen, G., Her&trJluos (Colchrcum autumnak): een terdam. levensverhaal, Nijmegen 1993. Brast, L.P. J., e.a., Kronrek mm kunst en kultuur 6 (1941), Hartog, J., ‘Kort verslag omtrent de poging tot het oprich- nr. 1-2, themanummer over beeldhouwkunst. ten van een standbeeld voor Jan Pietersz. Sweelinck’ in: Brast, L. P.J., Uit de werkplaatsen der beeldhouwkunst, Tijd.cchrzfì vnn de Koninklzjke Veremgmg novr Nederlund- Amsterdam ‘942. scheMuziekgeschiedems(TvNM), dlvtt-r (rgor), p.7r- Carasso, D., ‘Beelden, beeldhouwers en bezettingstijd’ in: 76. Holland 14(1982),p.42-40. Helman, A., íkm-Jan uander Veen: een doodgewone held, Curtis, A., Smeelinck ik keyboard music, Leiden enz. I 972, inl. 1,. P.J. Brast, zde dr., Baarn 1977. appendixtv: ‘Portraitsofsweelinck’, p.213-214. Honegger, .M. (red.), Dirtionnuire de lu musiyue, Parijs 1979, dl. I.

120 J’aarboek X9, Amstelodamum [1997] Hoogendonk, e.a., Ergruezt een beeldhouwkunst tn Nederlandsegestalten uit zes eeumen, I I de dr., Amsterdam Nederland, Haarlem 1994. ‘976. Huebner, F.M., ‘Hollandsche beeldhouwkunst’ in: Scheen, P., Lesikon Nederlandse beeldende kunstenaars O~~an~2(1922), p.812-812,834-845 en866-874. 1750-1950, dl. 2, ‘s-Gravenhage 1950, p. 582. Jansen, T., & J, Rogier, Kunstbeleidin Amsterdam, 192~ Schöffer, I., Het narinnaal-socialistrsch beeld aan de I 940, Nijmegen [1983]. geschiedrnisderNederlanden: cen historiograJìsche en hio- Jong, L. de, Het Knninkrtjk der Nederlanden in de Tweede grqfischestudie, Arnhem enz. 1956, proefschrift Univer- Wwldoorlog, dl. 5: tweede helft maart 1941~juli 1942, siteit van amsterdam. ‘s-Gravenhage 1974, p. 43 1. Sigtenhorst Meyer, B. van den&n l? Sweelinck en qx Jonker,M., e.a., In beeldgebracht: beeldhouwkunst uitde tnstrumentale munzek, zde dr., ‘s-Gravenhage 1946. collectte uan het rlmsterdamr Hutorisch Museum, Zwolle Sigtenhorst Meier, B. van den, De vocale mwlek vanJan ‘995. PSweelinck, ‘s-Gravenhage 1948. Kruizinga, J., Het x YZ aan Amsterdam, dl. a., Amsterdam Stigter, B., ‘Beelden om nooit te vergeten: monumenten ter 1995, p.963. nagedachtenis aan de Tweede Wereldoorlog in rlmstcr- Lauweriks, J., Plastische kunst in huts, Rotterdam 1924. dam, 1945-1991’in: Evan den Burge.a. (red.), Kunsten Leupen, J., ‘De gemeentelijke overheid als opdrachtgeef- beleidrnNederkand, d1.6., Amsterdam 1993, p. 13-62.

ster van beeldhouwwerken’ in: Ons Amsterdam I 6 (1964), Teeuwisse, J., ‘Nederlandse beeldhouwkunst: een

p.2.5-27. geschiedenis in vogelvlucht, 1914-1945' in: Beerman c.a. Mak van Wáay, S. J., Lexicon wn Nederlandse.~rhzlders en (1994)) P.33-37. beeldhouwers, Amsterdam 1944. Tilanus, L., De heeldhoumerMariAndnessen, Weesp 1984. Micheels, P., Muziek in de schaduw aan het Derde Rqk: de Veld, N.K.C.A.in’t, Deereraden ooorde kunst tv dezuive- ,~ederlandsesymji,nleorkesren 193,j-1945, Zutphen 1993. ring van de kunstenaars, ‘s-Gravenhage 1981. Mulder, II., Kunst in crisis en hezetttng: een onderzoek naar Venema, A, Kunsthandel in Nederland 1940-194,$, dehouding zaan Nederlandse kunstenaars zn depewde I 93~ Amsterdam 1986. 1941, Utrecht enz. 1978, proefschrift Utrecht. Vermeer, G., & B. Rebel, D >4il!y? hislorischegicis aan Mulder, H., ‘Ontaard en gezond: nationaal-socialistische ,4msterdam, 5degeh. herz. ed., eindred. J.Jungcn, kunstkritiek in Nederland’ in: Berlijn-Amsterdam 19zo- ‘s-Gravenhage 1992. 19q: roisselzzerkingen, -Amsterdam 19X2, p,~14-3~3. Wal, M. van der, ‘Nederlandse beeldhouwkunst: een Die Muszk in Ceschichte und Cegenwart, Kassei etc. 1949- geschiedenis in vogelvlucht, 1800-1914’ in: Beerman e.a. 1968, suppl. 197j-1979, dl.3, herdr., Kassel etc. 1989. (‘994)> P.a3-29. Noske, E, ‘Sweelinck na vier eeuwen’ in: Tijdschriji aan de Wal, M. van der, ‘ Beelden van beroemde vaderlanders’ in: Konrnkltjke Vereniging aoor Nederlandse Muziekgeschie- J0nkere.a. (1995), p.98-107. denzs(TvN@,dl.xrx-3/4(1963),p.1z5-13o. Walhalla: amtlicherFührer, Regensburg 1987. Rcescr, E., Een eeuw Nederlandse muziek IKIs-I~~~, zde Wink, Th., & Th. Limpcrg,Auteursrechr En Nederland, dr., Amsterdam, 1986. Amsterdam 1975. Romein, J., & A. Romein, ErJlaters oan onze beschaving:

Jaarboek 89, Amstelodamum [I~&J] 121 I De IJ-tunnel in aanbouw aan de kant van het Oosterdok, hlarine-etablissement, is nog juist een hoek van het 1965. Linksboven, tegenover het (nu afgebroken) Scheepvaartmuseum te zien. Gemeentearchief ‘Marinepaleis’, het woongebouw vooroRìcieren in het Amsterdam, Historisch-topografische atlas. LOUIS SCHOEWERT De ontstaansgeschiedenis van de IJ-tunnel

ET DE VOLTOOIING v’ande IJ-tunnelin 1968 kwameen eindeaan een jarenlang M slepende kwestie: de realisering van een vaste oeververbinding tussen Amsterdam en het aan de overzijde van het IJ gelegen stadsdeel Amsterdam-Noord. Aan de v~orm waarin het project uiteindelijk is uitgevoerd, zijn verschillende andere plannen voorafge- gaan. In het volgende wordt de geschiedenis van de planontwikkeling voor de IJ-tunnel geschetst, waarbij in het bijzonder de bestuurlijke besluitvorming wordt belicht.

DE VOORGESCHI EDENIS Gedurendedeeerstczeveneeuwenvanzijnbestaan-van de twaalfde tot ver in de negentiende eeuw - vond de ruimtelijke ontwikkeling van Am- sterdam uitsluitend op de zuidelijke oever van het IJ plaats, om daar in de Gouden Eeuw voorlopig haar grootste omvang te bereiken. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw, toen de industriële revolutie, die gepaard ging met een sterke economische ople- ving, ook tot ons land doordrong, ontstond opnieuw behoefte aan terreinen, zowel voor bedrijfsvestigingen als voor huisvesting van de explosief groeiende bevolking. De ruimte hiervoor binnen de zeventiende-eeuwse omwalling raakte snel uitgeput, waardoor de noodzaak ontstond het omliggende gebied in gebruik te nemen. De ruimte in deze negen- tiende-eeuwse gordel was echter gelimiteerd door de stadsgrens, die weldra in zicht kwam. Mogelijkheden tot verdere expansie moesten worden gezocht op het grondgebied van omliggende gemeenten, waaronder aan de overzijde van het IJ. Dit landelijke gebied viel niet onder de jurisdictie van Amsterdam. Toen bij Koninklijk Besluit van 3 I mei I 82 I de gemeentegrenzen in het koninkrijk w-erden vastgelegd, werd bepaald dat de noorde- lijke grens van de stad zou lopen ‘langs de Noordelijke oever van den stroom, zoo verre die stroom langs de gemeenten Oostzaan, Buiksloot en Nieuwendam nu vloeit of vloeien zal’.’ Het IJ behoorde dus publiekrechtelijk bij Amsterdam, de gronden ten noorden daarvan niet, hoewel de stad op de Volewijk, een landtong in het IJ buiten de Waterlandse zeedijk, wel stukken in bezit had. (afb. 2) In de negentiende eeuw gebruikte de stad het IJ bij de noordelijke oever als bergplaats voor bagger, die vrijkwam bij het op diepte houden van de haven en bij de uitvoering van waterbouwkundige werken. Gedeelten die als gevolg daarvan bij laag water droog kwa- men te liggen, konden worden bedijkt en zo ontstonden ter weerszijden van de Volewijk de landaanwinningen Buiksloterham en Nieuwendammerham. (alb. 3) In het kader van de werken voor het Noordzeekanaal werd bovendien een groot deel van het IJ ingepol- derd, waardoor ten zuiden van de Waterlandse zeedijk een aaneengesloten gebied ont- stond. In 1872, na de afsluiting van het IJ van de Zuiderzee door de Oranjesluizen, kwam dit gebied aan grootscheeps vaarwater zonder getijdenwerking te liggen, waardoor het aantrekkelijk werd voor de vestiging van bedrijven. Als eerste maakte de Amsterdamse

Jaarboek 89, Amstelodamum [1997] ‘23 Droogdok Maatschappij gebruik van deze mogelijkheid, en vele zouden nog volgen. Omstreeks ditzelfde tijd liet ook het gemeentebestuur zijn oog op dit gebied vallen. Amsterdam kreeg er zeggenschap door de annexatie van 1877, waarbij de noordclijkc

stadsgrens werd verlegd tot aan de Watcrlandse zeedijk. In I 90 I werd een commissie inge- steld voor het ontwerpen van een plan tot uitbreiding van de bebouwde kom der gemeente Amsterdam benoorden het IJ, die twee jaar later rapporteerde Het plan voorzag in be- drijfsvcstigingen langs het IJ en langs cen van oost naar west te graven verbindingskanaal

2 ‘Nieuwe kaart van de wydberoemde koopstat Amstel- werden aan weerszijden daarvan de Buiksloter- en dam met deszelfs gebied’ door Jan M~ll, 1770. Detail met Kiwwendammerham ingepolderd, zodat het gebied een dc Volwijk, een landtongaan de noordoevcr van het IJ, driehoekige vorm kreeg. Gemeentearchief Amsterdam, waarde stad vanouds bezit had. In de negentiende eeuw Historisch-topografische atlas. 3 Buiksloterham, gezien in zuidelijke richting, tcgen- woordig omgeving Distelweg, omstreeks ~goo. Gemeente- archief Amsterdam, Historisch-topogratische atlas.

(het gedeeltelijk uitgevoerde Johan van Hasseltkanaal). Ook waren terreinen gereserveerd voor arbeiderswoningen. De commissie ontraadde havenaanleg op de noordelijke oever vanwege het ontbreken van een spoorwegaansluiting. De bedrijven zouden gebruik kun- nen maken van een spoor-pontverbinding. In 1906 stelde de raad dit eerste uitbreidings- plan voor Noord vast. Vijftien jaar later vond door annexatie een zeer grotc uitbreiding plaats: het grondgebied van Amsterdam werd in 1921 in één klap bijna viermaal zo groot. Onder andere Buiksloot, Nieuwendam, Ransdorp en 334 ha open IJ en Zuiderzee werden bij de stad gevoegd. Dit gaf aanleiding voor het opstellen van een nieuw uitbreidingsplan voor Noord, dat nog in datzelfde jaar het licht zag en waarin werd gepleit voor een centraal gelegen vastc ocvrcrverbinding. OvTcr dit plan heeft echter geen politieke besluitvorming plaatsgevonden in verband met de opdracht voor het opstellen van een uitbreidingsplan voor de gchclc stad, die aan de commissie Groot Amsterdam was gegeven. Inmiddels was Noord ook als woongebied ontdekt. Rond 1900 hadden enkele bewo- ners zich aan de Laanweg gevestigd. Hier ontstond een kleine buurt met een paar winkels en bedrijfjes. In 191 I bouwde de R.K. Coöperatieve Woningvcreniging Dr. Schaepman de eerste woningen aan het Spreeuwenpark, gefinancierd op basis van de Woningw-et van 1901. De woningbouw stagneerde echter tijdens de Eerste Wereldoorlog, terwijl de be- 4 Nooddorp Obelt hij de Grasweg in Amsterdam-Noord, met speelplaats ‘Ons Belang’, ,917. GemeentcarchicfAm- sterdam, Historisch-topografische atlas.

hoefte zodanig toenam dat er sprake was van woningnood. Om hierin enigszins te voor- zien werd in 1917 het noodwoningendorp Obelt aan de Grasweg bij het IJ gebouwd. (afb. 4) Na de oorlog ging de gemeente zelf woningen bouwen volgens de inzichten van de directeur van de gemeentelijke Woningdienst, ir. A. Keppler, de geestelijke vader van de tuindorpen. In 1919 was in de bouwverordening bepaald dat in Noord in niet meer dan drie woonlagen mocht worden gebouwd. Laagbouw was hier economisch mogelijk door de geringe grondkostcn. Mede vanwege het feit dat de woningen veelal naar ontwerpen van gerenommeerde architecten werden gebouw-d, ontstonden de karakteristieke tuin- dorpen Oostzaan, Nieuwendam en Buiksloot. (afb. 5) Voor krotbew-oners uit de binnen- stad, die niet gewend waren een woning ‘netjes’ te bewonen, bouwde de gemeente in de Buiksloterham het Asterdorp, een ommuurd complex, waar bewoners onder toezicht van een opzichteres werd geleerd hoe zij op een verantwoorde manier een huishouden moesten voeren. Behalve deze gemeentelijke complexen kwam er op verschillende plaat- sen woningbouw door woningbouwverenigingen en particulieren tot stand. Door al deze ontwikkelingen groeide Noord reeds voor de Tweede Wereldoorlog uit tot een stadsdeel met 50.000 inwoners. Van oudsher werden de verbindingen met dit gebied onderhouden door verschillende soorten schepen. Het dagelijks voedsel voor de bevolking van de stad, dat voor een belang- 5 Distelplein, gezien in noordwestelijke richting, circa 1918. In Amsterdam-Noord werden wegens het ontbreken van een vaste oeververbinding op bescheiden schaal wonin- gen gebouwd. Gemeentearchief Amsterdam, Historisch-to- pografische atlas. rijk deel uit Waterland kwam, werd met schuiten aangevoerd naar de Amsterdamse mark- ten, die alle aan water waren gelegen. Een aantal Noordhollandse steden, waaronder Am- sterdam, onderhield onderling beurtvaarten, min of meer geregelde lijndiensten, met trekschuiten en zeilschepen. Daarnaast waren er overzetveren. De overtocht over het IJ werd gemaakt met roeiboten en zeilscheepjes, die heen en weer voeren tussen de Nieuwe Stadsherberg aan de Haringpakkerij en het Tolhuis op de Volewijk, vanwaar men met de trekschuit verder kon reizen. In 1829 kwam een raderboot in de vaart, voortbewogen door paardentractie, in 1840 een ijzeren stoomboot. Lange tijd waren deze diensten aan parti- culiere schippers verpacht, maar in 1897 nam Amsterdam de exploitatie zelf ter hand. In 1909 werd het veer verplaatst naar een steiger achter het Centraal Station. De route werd met twee ponten bevaren. Twee jaar later kwam ook het Valkenwegveer in gebruik. Een commissie, ingesteld door B & W, rapporteerde in 1926 dat uitbreiding van de veerdien- sten urgent was, ook wanneer men spoedig met de bouw van een tunnel zou beginnen. Voor de uitbreiding waren zes nieuwe grote ponten en verdubbelde aanlegsteigers met pontfuiken nodig. Binnen enkele jaren werden deze voorstellen gerealiseerd. (afb. 7) Uit de vraagstelling van B & W aan de commissie bleek dat het gemeentebestuur reke- ning hield met een vaste oeververbinding en wel in de vorm van een tunnel. Al in de nc- gentiende eeuw waren van tijd tot tijd verschillende plannen voor een vaste oeververbin-

Hg, Amstelodumum [1997] 127 ding aan het gcmcentebestuur voorgelegd. De meeste daarvan behelsden een brugverbin- ding, maar ook waren er voorstellen voor een tunnel.’ Omdat Amsterdam in die tijd nog weinig belangstelling had voor het gebied aan de overzijde van het IJ, kon een vaste oever- verbinding w-einig geestdrift bij de stadsbestuurders opwekken. De commissie, die het eerste uitbreidingsplan voor Noord opstelde, vond een vaste oeververbinding evenmin nodig. Verbetering van het pontvcrkeer zou voldoende oplossing bieden totdat, in een zeer verre toekomst, het verkeer een zeker maximum zou bereiken, dat op het vijftienvou- dige van het toenmalige verkeer werd gesteld. Echter, reeds spoedig nadat de exploitatie van de terreinen in Noord ter hand was genomen, leverde het pontverkeer al zoveel moei- lijkheden op, dat de raad in 1915 aan B & W verzocht de oplossing van het vraagstuk van een vaste oeververbinding voor te bereiden. Daarop verscheen in 1919 van de directeur van Publieke Werken, A.W. Bos, het Rapport inzake een vaste verbinding der IJ-oevers vm Amsterdam, waarin hij een aantal mogelijkheden voor een vaste oeververbinding in be- schouwing nam. Hij adviseerde een lage brug aan te leggen, een plan afkomstig van het hoofd van de afdeling Bruggen, ir. W. A. de Graaf.3

WEL OF GEEN TUNNEL Het rapport van Bos lokte veel kritiek uit, vooral in scheep- vaartkringen, waar elke brug als een obstakel werd beschouwd. Daarop paste Bos zijn ad- vies aan en stelde hij voor een tunnel net ten oosten van het westelijk stationsviaduct te bouwen. Dit was volgens hem de juiste plaats, omdat het verkeer naar de overzijde van het IJ zich, vanwege de structuur van de oude stad, moest concentreren op één punt, en wel bij het Centraal Station. Aan de zuidzijde kon het verkeer de tunnel bereiken via een spiraal- vormige weg, een zogenoemde schroeftunnel. Dit advies was gevoegd bij de raadsvoor- dracht van 18 juni 1926, waarin B & W schreven dat het verkeer op de ponten in beide richtingen samen was toegenomen van 1,7 miljoen personen in 1903 tot 25 miljoen in 1925. De zeer verre toekomst voor de commissie uit 1901 was derhalve aangebroken. B & W hadden overwogen de w-oningbouw aan de noordzijde van het IJ stop tc zetten, maar dit zou niet alleen uit een oogpunt van exploitatie van de gemeenteterreinen, maar ook stedenbouwikundig een grote fout zijn, immers: ‘Door de plaatsing van het Centraal- station in het middenpunt van den door de oude stad gevormden halven cirkel en door de ontvvikkeling van het havengebied, tengevolge waarvan het hart van het zakenleven in het Noorden van de stad is gebleven, brengt een economische uitbreiding mcdc, dat er ook een daarbij aansluitend stadsgedeelte benoorden het IJ ontstaat. Dat laatste is echter al- leen mogelijk, wanneer beidc stadsgcdeeltcn bij het middenpunt van den cirkel, waar de radiale wegen van elk dier gedeelten samenkomen, met elkaar verbonden worden door een verkeersmiddel over het IJ, dat op voldoende wijze in de bchoeftcn van het landverkeer voorziet’.” Bovendien was het verkeer over het IJ al zo intensief, dat de toestand ook zon- der verdere groei verbetering behoefde, waartoe de aanleg van ccn tunnel moest w-orden overvvogen. Het rapport van Bos bcschouwdcn B & Wals een voorlopige studie, maar het bood onvoldoende basis voor een definitief standpunt. De raad nam deze visie over en vroeg B & W ‘een onderzoek in te stcllcn naar de vraag of door middel van een tunnel een in elk opzicht voldoende verbinding tussen de IJ-oevers tot stand was te brengen’.’ De opdracht voor het onderzoek werd aan de in 1928 opgerichte afdeling Stadsontwik- keling van PW verstrekt, die in het bijzonder was toegerust om aan de gemeentelijke ste- 0 i ALGEMEEN UI

6 Hoofdverkeerswegen volgens het L41gemeen Uitbrei- dingsplan van Amsterdam (kaart J), 1~34. Gcmeente- archief Amsterdam, Historisch-topografische atlas.

denbouwkundige plannen een wetenschappelijke onderbouwing te geven. Dc afdeling leverde in korte tijd een aantal surzq~s ~ analyses van stedelijke ontwikkelingen - op het gebied van bevolkingsgroei, verkeer en nijverheid, die de basis vormden voor het Alge- meen Uitbreidingsplan van Amsterdam (A u P), dat in 1934 verscheen. Vóór die tijd zagen al enkele van deze studies het licht. Zo was in 193 I de Nrtta Stadsontmikkeling en Verkeer verschenen met daarin het ‘Voorlopig schema van verkeersvcrbctcringen in de binnen- stad’, dat integraal zou worden opgenomen in het AUP. (afb. 6) In dit schema was de ge- wenste hoofdwegenstructuur aangegeven, waarin de Binnenring centraal stond. Dit ver- kecrscircuit werd gevormd door Damrak ~ Rokin - Muntplein - Binnen-Amstel ~ Blauwbrug ~ Waterlooplein - Valkcnburgerstraat ~ Prins Hendrikkade. Demping vran grachten en verbrcding van straten wilde men, voorzover noodzakelijk, beperken tot de wegen van het schema. Eén daarvan was de Weesperstraat, een radiaalweg die via de Jo- denbreestraat en de Antoniesbreestraat aansloot op de Geldersekadc en de Binnenring kruiste bij de Valkenburgerstraat. De IJ-oeververbinding kwam in het ‘Voorlopig schema’ niet ter sprake,h maar werd afzonderlijk behandeld in het Rapport betreffende verbinding der IJGevers. Dit rapport, eveneens uit 193 1, ving aan met een uitvoerige analyse van het pontver- keer en een prognose van de groei daarvan. Om het toekomstige verkeer te kunnen over- zetten zouden tijdens de spits 35 pontvaarten per uur nodig zijn voor de beide veren: het Buiksloterweg- en het Valkenwegveer. Dit aantal zou tot 30 kunnen verminderen indien het interlokaal vrerkeer dat gebruik maakte van deze ponten, naar oeververbindingen bui-

7 Stoompont nr. 5 over het IJ, eind jaren tnintig. GemeentearchiefAmsterdam, Historisch-topografische atlas. ten de stad werd geleid. Een v,erdere reductie was mogelijk door het vervoer v’an personeel met bedrijfsboten te stimuleren. (afb. 8) Het eindresultaat van 26 pontvaarten per uur kwam overeen met de aanwezige capaciteit. De bestaande pontverbindingen zouden dus het stadsverkeer tot in de verre toekomst zonder noemenswaardige stagnatie kunnen op- nemen. Dit verkeer mocht echter niet te veel groeien, zodat verdere uitbreiding van Noord moest worden beperkt. Niettegenstaande deze conclusie had men de mogelijkhe- den voor de aanleg van een tunnel uitvoerig onderzocht. Het tunnelverkeer moest uit- monden in een ruim stadsdeel, zo dicht mogelijk bij het centrum gelegen, een voorwaarde waaraan alleen het Stationsplein voldeed. Het nieuwe verkeer zou het stadsverkeer echter geheel ontwrichten. ‘Deze verkeersvermeerdering, welke voor een groot deel afkomstig is uit de buitengemeenten, te concentreren op een reeds overbelast punt der binnenstad, is in strijd met de eerste stedebouwkundige beginselen’.7 Ook in dit geval wilde men dus het interlokaal verkeer zo veel mogelijk om de stad leiden. Een lastig technisch probleem vormde de bereikbaarheid van het Stationsplein. Omdat men de spoorbaan en het spoor- wegemplaccmcnt als een ondoordringbare hindernis beschouwde, konden alleen de be- staande onderdoorgangen voor de tunnelkruising dienen. Het westelijk viaduct viel op

8 Personeelsboten van de Shcll, die werknemers van het Shell-laboratorium aan de overkant van het IJ v-ervoeren, circa 1950. Foto Shell, Amsterdam.

@wboek 89,.4mstelodamum [1997] ‘3’ grond van technische overwegingen af. De tunnel zou dus onder het oostelijk Aaduct doorgevoerd worden naar dc Prins Hendrikkade, die dan wel aanzienlijk moest worden verbreed, omdat de verkeersintensiteit aldaar die van Avenue in New York zou be- naderen. Een belangrijk deel van het rapport tenslotte was gewijd aan de tunnelconstructic en de wijze van uitvoering, in verschillende varianten. Daarbij ging men uit van een inrichting voor auto’s, voetgangers en evcntucel voor trams. Voor fietsverkeer en karren was de tun- nel niet geschikt; die moesten met de pont blijven gaan. De aanlegkosten van dc goed- koopste oplossing werden op 19 miljoen gulden geraamd. De jaarlijkse lasten zouden vrij- wel even groot zijn als die van de bestaande pontveren. In het AUP, dat op dit punt niet veel meer dan een samenvatting van het rapport geeft, staat: ‘Hoewel het maken van een tunnel uitsluitend voor autoverkee? onder het IJ volgens een bepaald tracee technisch uitvoerbaar wordt geacht, is in het rapport aangetoond, dat zulks, nog afgezien van de hooge kosten, om verkcerstcchnische redenen (te sterke concentratie van Noord-Zuid- verkeer op één punt van de binnenstad) onaanvaardbaar moet worden geacht. In de plaats daarvan wordt een betere oplossing voorgesteld, namelijk de aanleg van een vaste over- brugging bij Schcllingwoude en van een auto- (en spoorweg)tunnel bij de Hembrug (wel- ke dan zou vervallen). Door langs deze ‘vastc’ verbindingen het interlocale autoverkeer af te leiden zal het mogelijk zijn, het locale verkeer met ponten tc blijven bedienen, mits de stad aan dc overzijde van het IJ zoo min mogelijk wordt uitgebreid’.” Opmerkelijk is dat dit voorstel de stadsgrenzen verre overschreed. De gemeente werd hiertoe min of meer gedwongen v’anwege het ontbreken van een streekplan. Er bestond wel een Rijkswcgen- plan uit 1927, maar dat gaf geen aanwijzingen voor de aansluiting van de stadswegen op het rijkswegennet. Het AUP deed dat wel en het legde daarmee de basis voor dc hoofd- wegenstructuur om amsterdam zoals die enkele decennia later is gerealiseerd door mid- del van de brug bij Schellingwoude (1957), de Coentunnel(1966), deHem-spoorwegtun- nel (1983) en de Ringweg, althans het zuidelijk deel daarvan (1990). De woningbouw in Noord moest volgens het AUP beperkt blijven tot enkele braaklig- gende terreinen bij de bestaande bebouwing en uitbreiding van de tuindorpen Nieuwen- dam en Oostzaan: ‘de ongebreidelde groei van de oorspronkelijk als beperkt bedoelde ne- derzetting aan de overzijde van het IJ [‘.]IS een stedebouwkundige fout gew-orden, die met andere factoren tot groote verkeersmoeilijkheden heeft geleid. Hieraan kan slechts ten koste van aanzienlijke financieele offers het hoofd worden geboden, op een wijze, die de verlangens van de bevolking toch nog slechts ten deele zou bevredigen’.” Factoren die Noord tot een stedenbouwkundige fout hadden gemaakt, waren, naast het probleem van de IJ-oeververbinding, het ontbreken van een spoorweg ten behoeve van de bedrijven en de verkeerde ligging van de woonwijken ten opzichte van de industrieën gelet op de heer- sende windrichting. ‘Deze gedachtengang heeft er dan ook toe geleid, nu ter wille van een goede binnenscheepvaartverbinding van de havens-West met het te verbreeden Mer- wedekanaal het zg. Kanaal om de Noord is ontworpen, dit kanaal stedebouwkundig tevens als grens voor de ontwikkeling van het Noordelijke stadsdeel te aanvaarden en bin- nen deze begrenzing nog slechts zoveel nieuwe bebouwing te ontwerpen, als voor een gocdc afronding der bestaande complexen onvermijdelijk is te achten’.” Deze opvatting hing ten nauwste samen met de visie van de makers van het A UP op de stad als geheel. Het Au P was gebaseerd op een prognose van de bevolkingsgroei, die aangaf dat Amsterdam in het jaar 2000 ongeveer één miljoen inwoners zou tellen en daarna niet meer zou groeien. De bevolkingsaanwas kon geheel gehuisvest worden in tuinsteden ten zuiden en westen van de stad, dicht gelegen bij industrieterreinen in het Westelijk Havengebied, waar nieu- we werkgelegenheid zou ontstaan. In dat eindmodel was uitbreiding aan de overzijde van het IJ overbodig en vanwege de daaraan verbonden problemen niet wenselijk. Kritiek op de opvattingen, zoals neergelegd in het AUP met betrekking tot Amster- dam-Noord en de IJ-oeververbinding, was alom te vernemen: bij industriëlen die moge- lijkheden voor uitbreiding van hun bedrijfbelemmerd zagen, in scheepvaartkringen waar men verlost wilde worden van de hinder van het pontverkeer, en bij de bevolking dit een goede oeververbinding wenste. Deze kritiek vond gehoor bij de SDAP-fractie van de ge- meenteraad, die in 1935 over 17 van de 45 raadszetels beschikte. Woordvoerder op dit punt was het raadslid C. Woudenberg. Hij diende samen met zijn partijgenoot Z. Gulden een motie in, luidende: ‘De Raad, van meening, dat het verkeer over het IJ uitsluitend met ponten en veren, onvoldoende oplossing van het verkeersprobleem ter plaatse geeft, spreekt zich uit voor het aanleggen van een tunnel-verbinding onder het IJ, noodigt Bur- gemeester en Wethouders uit, daartoe strekkende voorstellen bij den Raad in te dienen’. Iz De motie werd met 25 tegen I I stemmen aangenomen. Een tweede motie van Wouden- berg en Gulden, die vroeg een onderzoek in te stellen naar het vraagstuk betreffende aan- leg van een kanaal om de Noord, werd door B & W overgenomen, Met deze besluiten bracht de raad twee belangrijke wijzigingen in het AUP-COnCCpt aan. De kunstmatige rem op de ontwikkeling van Noord was niet langer een vast gegeven, maar moest op basis van de resultaten van het onderzoek van het boogkanaal nader worden bepaald. Dit uitstel zou tenslotte leiden tot afstel: het kanaal is er nooit gekomen. Ook was nu besloten dat Noord door een tunnel van de pontenmisère moest worden verlost.

DETUNNELRAPPORTEN 1940,195oEN 1952 Hoewel de vraag of er een tunnel moest komen niet meer aan de orde was, betekende dit niet het einde van de tunneldiscus- sie. Die richtte zich in de komende jaren op de plaats waar deze moest komen. In 1940 verscheen het Ontwerp voor een tunnelverbinding onder het I3. Hierin stelde PW voor om, in plaats van één tunnel voor auto’s en voetgangers, twee tunnels aan te leggen: één voor gemotoriseerd verkeer en één voor voetgangers en fietsers. Met dit voorstel werd tege- moetgekomen aan de wens van Woudenberg uit 1935 om ook fietsers in de tunnel toe te laten. Beperkt pontverkeer zou echter nodig blijven voor bespannen voertuigen, hand- karren, bakfietsen en kinderwagens. De afzonderlijke voet-fietstunnel kon veel korter worden dan de autotunnel, omdat verticaal transport van personen door middel van liften of roltrappen mogelijk was. Een ander voordeel was, dat de tunnels op verschillende plaatsen in de stad konden uitmonden, waardoor het verkeer geografisch werd gespreid. Door ze na elkaar te bouwen kon de investering in de tijd worden gespreid. Het tracé voor de personentunnel zou van de De Ruyterkade achter het Centraal Station naar de Jacht- haven in Noord lopen. Met de suggestie - eveneens van Woudenberg - voor een meer oostelijke ligging van de autotunnel kon PW niet meegaan. Om ter plaatse van het spoor- wegemplacement een bouwput te kunnen maken, zou men de sporen één voor één tijde- lijk buiten gebruik moeten stellen, wat voor de NS onaanvaardbaar was. Als enige moge-

j’aarbock X9, Amstelodamum 119971 ‘33 lijkheid bleef over de grond onder de sporen te bevriezen en de tunnel vervolgens uit te graven, maar voor deze methode bleek de grond niet geschikt. Het spoorwegemplacement bleef de ‘ondoordringbare hindernis’ van het Rapport betreffende verbinding der IJ-oevers uit 193 I. Vanwege de inmiddels ingetreden oorlogssituatie heeft de gemeenteraad het Tunnelrapport 1940 niet meer behandeld. Wel werd nog een tunnelbureau opgericht voor verdere studie en uitwerking van de plannen. Na de bevrijding werden de werkzaam- heden van dit bureau onderbroken om het personeel voor het herstel van oorlogsschadeen de wederopbouw van de stad te kunnen inzetten. Pas in 19.50 verscheen het volgende rapport, getiteld De IJ-mxrzwbinding. Hierin kwam PW met nieuwe inzichten. Op grond van verkecrstellingen op de ponten uit de jaren 1939 en 1940 was men tot de conclusie gekomen dat belangrijke wachttijden zouden optreden als de capaciteit van de personentunnel niet werd vergroot. Bepalend daarvoor waren de liften. Bij uitbreiding van het aantal liften zouden de roltrapgebouwen echter zo groot worden dat de grens van het uitvoerbare werd bereikt. PW stelde toen voor twee personentunnels aan te leggen en deze gefaseerd uit te voeren teneinde de investeringen in de tijd te spreiden. De autotunnel moest in het IJ anderhalve meter dieper komen te liggen dan in het Tunnelrapport 1940 was aangenomen. Hierop was in scheepvaartkrin- gen aangedrongen om de doorvaart van grotere zeeschepen in de toekomst niet onmoge- lijk te maken. Als gevolg hiervan zou de tunnel in dc wegdoorgang van het oostelijk via- duct ook dieper komen te liggen. Dit was alleen mogelijk door de funderingsplaat die de pijlers met het landhoofd verbond, te doorbreken. PW durfde dit echter niet aan vanwege de technische toestand waarin het in I 874 gebouwdc vriaduct zich bevond. Men kwam vervolgens toch op de proppen met het in het Tunnelrapport 1940 afgewe- zen oostelijker gelegen trace ter plaatse van het spoorwegemplacement. De techniek was inmiddels voortgeschreden cn onder andere in Amerika had men goede ervaringen opge- daan met de schildtunnelmethode, die het mogelijk maakte als een mol onder de sporen door te graven. Daarnaast was opnieuw de open bouwputmethode onderzocht en met de NS besproken, die daarmee nu wel akkoord konden gaan. Deze laatste methode had de voorkeur, gezien de onzekerheid van de schildtunnclmethode ten aanzien van de kosten. Bij dit tracé kon de vaargeul op de gewenste diepte van IZ m minus N AP worden gebracht en kon het oostelijk viaduct intact blijven, terwijl de tunnel een rechter verloop en flau- were hellingen zou krijgen. Op de noordoever moest het tracé ook worden gewijzigd. Aan- sluiting op de Mecuwcnlaan, zoals aanvankelijk de bedoeling was, bleek verkeerstech- nisch niet mogelijk. De tunnclweg zou nu naar het Kraaienplein worden gevoerd en daar aansluiten op een verkeersplein. (afb. 9) Voor het traject op de zuidelijke oever waren vijf varianten bedacht. In de plannen 1-3 kwam de tunnel boven in het Oosterdokom aan te sluiten op de Prins Hendrikkade. In het Oostcrdok moesten daartoe vrij ingrijpende veranderingen plaatsvinden, die niet alleen grote invloed zouden hebben op het gebruik, maar ook op het ‘aspect’ ervan. Dit werd voorkomen bij plan 4, waarbij de tunnel onder het Oosterdok werd doorgevoerd en op de Binnenkant bij de bovenkwam om via de te verbreden Schippers- straat aan te sluiten op de Prins Hendrikkade. Plan 2, de goedkoopste variant, had de voorkeur. Deze kon nog worden uitgebreid met een verbinding in zuidelijke richting naar dc Utrcchtsestraat, via een doorbraak door het Lastagekwartier en verder langs dc wcst- 9 Vijf varianten voor het track van de autotunnel en de door en komt uit op de Binnenkant bij de Waalscilands- voetgangers- en fietstunnel uit het Tunnelrupjwrt typ. gracht waar, via de te verbreden Schippersstraat, aanslui- Aan de noordoever komt de tunnel uit op het Kraaienplein ting op de Prins Hendrikkade wordt verkregen. Plan 5 ligt (e). Op de zuidoever komen de varianten 1-3 uit in het ten oosten van het Oosterdok en sluit via het Marine- Oosterdok en sluiten daar aan op de Prins Hendrikkade; etablissement aan op de Prins Hendrikkade. Aanvankelijh plan 2 kan in zuidelijke richting worden doorgetrokken genoot plan 2 de voorkeur, maar plan 5 zou in de jaren zestig naar de Utrechtsestraat, Plan 4 voert onder het Oostcrdok worden uitgevoerd. Schets auteur.

‘35 zijde van de en een nieuw te bouwen brug over de Amstel (plan ZU). Hierbij zou echter een groot aantal huizen gesloopt moeten worden, waaronder monu- mentale panden aan de Prins Hendrikkade. Bij het laatste voorstel (plan 5) was het tracé juist ten oosten van de Oosterdoksluizen gelegd, onder de sporen van het emplacement , om via het Marine-etablisse- ment voor de Foeliestraat aan te sluiten op de Prins Hendrikkade. Via een vrije kruising met de Prins Hendrikkade zou de tunnelweg verder lopen naar de te verbreden Weesper- straat. Ook bij dit plan zouden een aantal monumentale panden aan de Prins Hendrikkade moeten worden afgebroken. Als stedenbouwkundige eis stelde men dat de door de tunnel gevormde hoofdverkeersadcr een gocdc aansluiting op het net van de grote verkeerswe- gen zou krijgen. Uitgangspunt voor dit net was het AUP en het ‘Voorlopig schema van verkeersverbcteringen in de binnenstad’. Aansluiting op de Prins Hendrikkade voldeed aan deze eis, want de kade was onderdeel van de Binnenring en tevens een belangrijke oost-westverbinding. Een ander ideaal was de aanleg van de tunnelweg in het verlengde van een belangrijke vcrkccrsadcr. In het verleden was wel eens gedacht aan aansluiting op de Geldersekade-Kloveniersburgwal, een route die immers ook aan de genoemde eisen voldeed, maar ‘alleen al het denkbeeld, om deze beide, tot nu toe in vrijwel ongeschonden staat bew-aarde fraaie grachten, te willen opofferen aan het verkeer, is misdadig’.‘” Bij plan ZU speelde dit argument in mindere mate, omdat het Lastagekwartier sterk in verval was geraakt en als onderdeel van de Jodenbuurt w-as opgenomen in de wederopbouwplannen. De plannen 1-5 werden tegen elkaar afgewogen op grond van scheepvaartbelangen, verkeerstechnische eigenschappen van de tunnel, verkeersbclasting van de kruispunten, aansluiting op het wegennet, invloed op het stadsschoon en de kosten.14 Als resultaat hiervan kreeg plan 2, inclusief de mogclijkhcid van latere uitbreiding volgens plan ZU, de voorkeur. In het Tunnelrapport 1952 kwam PW hierop echter terug, zoals blijkt uit de titel: Oudere overwegingen omtrent de keuze van de plaats van de autotunnel onder het IJ. Hoewel geen nieuwe argumenten werden aangevoerd, ging de voorkeur nu uit naar plan 5. B & W namen dit advies over met als belangrijkste overwegingen dat dit tracé een logische aansluiting op de Binnenring gaf en dat de ingrijpende doorbraak door het Las- tagekwartier kon worden vermeden. Op zz januari 1953 besloot de raad, zonder hoofde- lijke stemming, conform dit voorstel. Hicrmcc kwam cen einde aan de jarenlange discus- sie over de vraag of en zo ja waar een tunnel onder het IJ zou komen, althans binnen Am- sterdam.

CONFLICT MET HET RIJK De minister van Verkeer en Waterstaat, mr. J. Algera, die de hoogte van de bijdrage van het rijk in de kosten van de tunnel moest vaststellen, was nog niet zover. Tw-ee dagen na het raadsbesluit installeerde hij een commissie die moest adviseren over ‘de aard, de plaats en de volgorde van uitvoering van de naast de tunnel te VelsenTs benodigde werken voor een redelijke verbinding voor verkeer van het gebied ten noorden van het Noordzeekanaal, het IJ en het Buiten-1J met de zuidelijk daarvan gelegen gebieden’. In deze commissie-De Vos van Steenwijk zaten vertegenwoordigers van het rijk, de provincie Noord-Holland, de gemeenten Amsterdam en Zaandam, de NS en een wegvervoerbedrijf. Gezien deze samenstelling hoeft het geen verwondering te vvekken dat de commissie adviseerde om zo spoedig als de financiële mogelijkheden dit toelieten, alle verbindingen aan te leggen die haar leden op hun verlanglijstje hadden staan: een brug voor gewoon verkeer over het Buiten-1J bij Schellingwoude, een spoorwegtunnel ter ver- vanging van de Hembrug, cen autotunnel onder het IJ volgens plan 5 en een autotunnel onder het Noordzeekanaal nabij Zaandam. Met dit advies zat de minister kennelijk in zijn maag, want begin 1955 verklaarde hij nog geen beslissing te kunnen nemen, omdat hij er niet zeker van was dat de aangeprezen oplossing de juiste was. Hij voelde wel voor het plan-Volkers. Dit plan van Rijkswater- staat, dat eerder door de commissie-De Vos van Steenwijk was afgewezen, behelsde een brug over het IJ, gecombineerd met een kanaal om Amsterdam-Noord voor dezeescheep- vaart. Amsterdam voelde niets voor het voorstel van de minister om een gecombineerde commissie Rijkswaterstaatl~ w in te stellen die het plan-Volkers in studie zou nemen om reden van tijdverlies en omdat plan 5 volgens de gemeente de voorkeur verdiende boven elk ander plan. Het plan-Volkers verdween daarop in de la van de minister zonder enig uitzicht op een vervolg. De kwestie werd aan de orde gesteld in de Eerste Kamer bij de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat. Onder druk van de Kamer ver- klaarde de minister op 16 maart 1955: ‘Ik heb vannacht besloten Amsterdam geen enkele verhindering in de weg te leggen tot volvoering van plan 5 en ik spreek de wens uit, dat Amsterdam met dc meeste spoed zal overgaan tot de realisering daarvan. Aan de Rijks- waterstaat heb ik opdracht gegeven om, indien Amsterdam zulks zal wensen, alle hulp te geven’.” Niet mis te verstane woorden, waarover later toch misverstanden ontstonden, en waarbij de minister nog vaak aan ‘zijn nacht’ werd herinnerd. Amsterdam dacht in elk geval aan het werk te kunnen gaan. De raad verstrekte daartoe een aanloopkrediet van 20 miljoen gulden en P w richtte de afdeling Tunnelbouw op, die voortvarend aan de slag ging. De gemeente was er echter aan voorbijgegaan dat de minis- ter bij zijn besluit niets had medcgedceld over een financiële bijdrage van het rijk. Er kwam ook weinig schot in deze kwestie. In januari 1956 vroeg hij Amsterdam een voorstel te doen voor de kostenverdeling tussen rijk en gemeente. De gemeente had merkwaardig genoeg geen haast, want pas in november kwam zij met het gevraagde voorstel. Als uit- gangspunt had zij het rapport van de commissie-Oud gekozen,” dat als regel stelde dat wegen en straten binnen de bebouwde kom niet subsidiabel waren, tenzij het een traverse betrof (een stadsweg die interlokale wegen verbond en van dezelfde klasse was als deze wegen). Amsterdam nu beschouwde de tunnelweg enerzijds als een interlokale invalsweg, waarlangs het verkeer het centrum bereikte en anderzijds als een traverse die de ringweg verbond met rijksweg 2 (naar Den Haag) en de geprojecteerde rijksweg 3 (naar Rotter- dam). Op grond hiervan deed de gemeente het voorstel om de kosten van de tunnel v’oor gooi0 ten laste te brengen van het rijk. Nadat de minister dit voorstel had afgewezen, ont- stond een patstelling. De zaak kwam weer in beweging bij de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat voor 1958 in de Eerste Kamer. Hierbij bleek dat deminister niet overtuigd was van de urgentie van twee tunnels bij Amsterdam.” Zijn verklaring van 16 maart 1955 betekende volgens hem niet meer dan dat het plan-Volkers als mogelijke verhindering voor plan 5 van de gemcentc uit de weg was geruimd. De Eerste Kamer nam hiermee geen genoegen en nam de motie-Matser aan, dit de minister vroeg ‘onverwijlde voortgang van de bouw van dc IJ-tunnel en een redelijke bijdrage daarvoor te bevorderen’. Op 23 mei

Jaarboek 89, Amstelodumum [1997] ‘37 IO Voorblad van het prospectus van de IJ-tunnel-lening, 1957, detail. Collectie auteur.

138 júarhoek 89, Amstelodamum [1997] verklaardc de regering dat de fìnancieel-economische situatie noch de bouw van de IJ- tunnel, noch de bouw van de Coentunnel toeliet. Hiervoor zouden geen gelden op de be- groting worden uitgetrokken en de werkzaamheden aan de IJ-tunnel moesten worden ge- stopt. In Amsterdam sloeg deze verklaring in als een bom. In een hoofdartikel onder de kop ‘Te wapen’, alsof de staatse troepen in aantocht waren, stelde Het Parool: ‘En al is er diepe teleurstelling, verbittering, verontwaardiging en boosheid over hetgeen Den Haag Am- sterdam nu heeft aangedaan, deze negatieve gevoelens moeten worden weggevaagd door een positieve geest van fierheid en zelfstandigheid, die Amsterdam ook in het verleden zo menig maal ten toon heeft gespreid. Laat voor ons allen, Amsterdammers, dit vast staan: al beslist cen ministerraad in Den Haag ook duizend maal, dat ‘s lands financiën niet toe- staan, dat de IJtunnel wórdt afgebouwd, die tunnel wórdt afgebouwd, die tunnel komt er, die tunnel zal op de rste juli 1962 worden geopend en geen dag later’.19 Bij Het Parool begreep men ook wel dat ferme taal alleen niet voldoende zou zijn om een tunnel onder het IJ te krijgen. De daad moest bij het woord w-orden gevoegd. Wilde Den Haag niet voor de tunnel betalen, dan zouden de Amsterdammers dat zelf moeten doen. Het gemeente- bestuur reageerde ook geschrokken, maar liet direct daarop volgen dat men de werkzaam- heden aan de tunnel voorshands zou voortzetten. Daartoe werd een lening uitgeschreven en werd de opening van een Grootboek IJ-tunnel aangekondigd. (afb. 10) Hierop volgde een interpellatie in de Tweede Kamer, waarbij minister van Financiën H. J.Hofstra ver- klaarde dat het strijdig met het algemeen belang ~ want strijdig met de doelstellingen van het bestedingsbeperkingsbeleid van de regering - zou zijn, wanneer Amsterdam de bouw van de IJ-tunnel uit eigen middelen voortzette. De kamer aanvaardde toen de motie- Romme, die stelde dat er drie tunnels - de tunnels die de commissie-De Vos van Steen- wijk had geadviseerd ~ moesten komen, zodra dat financieel mogelijk was. De motie drong er voorts bij de regering op aan de moeilijkheden die tussen het rijk en Amsterdam waren gerezen, in overleg uit de weg te ruimen. Die moeilijkheden betroffen bezwaren van Rijkswaterstaat tegen het plan van de gemeente. Daarnaast moest ook nog steeds de vraag worden beantwoord, hoeveel subsidie het rijk zou verlenen. De motie-Romme bezorgde amsterdam een belangrijke overwinning. De noodzaak van de IJ-tunnel werd nu ook door het rijk aanvaard. Om het overleg gunstig te beïnvloeden schortte Amsterdam de inschrijvingsdatum van de lening op. Ook kwam het werk in feite stil te liggen. De bezwaren van Rijkswaterstaat

waren van technische aard. P w had diepe, open bouwputten voorzien, ter plaatse van de sporen en in het Oosterdok, die door bemaling gedurende lange tijd droog gehouden moesten worden. Hieraan was, als gevolg van de grondwaterspiegelverlaging die deze werkwijze met zich meebracht, het risico verbonden van verzakking van bestaande bc-

bouwing tot in de verre omgeving van de tunnelwerken. P w had hiertegen wel maatrege- len voorzien, maar om dit risico geheel uit te sluiten werd nu gekozen voor een uitvoe- ringswijze met luchtdrukcaissons ter plaatse van de sporen en af te zinken tunnelstukken in het Oosterdok. Voorts werd besloten om cen wijziging aan te brengen in de fundering van het afgezonken tunnelgedeelte. In plaats van een ondiepe fundering in de tweede zandlaag zou deze nu door middel van geboorde palen tot in de derde zandlaag reiken. Daarnaast kon men de verplaatsing van het Marine-etablissement, een bijzonder kostbare I I Affiche van het IJ-tunnel comité, circa 1960 Foto Arbeiderspers-Het Vrije Volk.

zaak, vermijden door een kleine wijziging van het track in het Oosterdok. Door het bin- nenwater van het marinccomplex te dempen was het mogelijk de ten behoeve van de tun- nel te slopen bebouwing te vervangen door nieuwbouw op dezelfde locatie. Het resultaat van een en ander was, dat Rijkswaterstaat kon verklaren dat het herziene project, op zijn technischc merites beoordeeld, voor rijkssubsidie in aanmerking kwam. Inmiddels was Waterstaat zelf begonnen met de voorbereiding van de Hem-autotun- nel, waarvan de aanleg eveneens door de commissie-De Vos van Steenwijk was geadvi- seerd. De commissie had voor deze tunnel een tracé aanbevolen dat juist ten oosten van de Westhaven het Noordzeekanaal kruiste, op dezelfde plaats, waar de spoortunnel ter vervanging van de Hembrug was gedacht, zodat deze tunnels, in navolging van de Vel- sertunnels, in dezelfde bouwput gebouwd konden worden. Rijkswaterstaat was daarna met het voorstel gekomen de oversteek tussen dc Petroleumhaven en de Cocnhaven te leggen, passend in het concept van een gesloten ringweg om Amsterdam. Daarbij speelde de gedachte mee dat een tunnel op die plaats wellicht tevens de IJ-tunnel zou kunnen vervangen,” een gedachte die door de commissie-De Vos van Steenwijk expliciet was verworpen. Amsterdam, beducht voor het gevaar dat de bouw van de tunnel zou worden afgeblazen, ging slechts met het voorstel akkoord op voorwaarde dat dit geen invloed zou hebben op het door de regering ingenomen standpunt ten aanzien van de IJ-tunnel, zoals vervat in de uitspraak van de minister van Verkeer en Waterstaat van 16 maart 1955. Het plan voor de Hem-autotunnel was nu definitief vervangen door het inmiddels zoge- noemde Coentunnelplan. In verband met de vraag welke tunnel het eerst in uitvoering moest worden genomen, als er financiële middelen beschikbaar waren, gaf de minister opdracht aan het Centraal Planbureau om een berekening te maken van de rentabiliteit van de Hem-spoortunnel, de Coen- en de IJ-tunnel in vergelijking met andere investeringen voor het wegvcrkecr. Niet alleen dc minister hield zich met deze prioriteitsvraag bezig, ook de pers cn dc verschil- lende belangengroepen roerden zich hevig om ‘hun’ tunnel te propageren. (afb. I 1) Het gemeentebestuur trok ten strijde met een brief aan dc leden van het parlementZ Als er gekozen moest w-orden, dan moest de IJ-tunnel voorrang krijgen ‘op grond van de over- w-cging, dat de grote en voor onze nationale economie zo gewichtige belangen van het ver- keer met de bouw van voorshands alleen de IJ-tunnel aanmerkelijk beter gediend zullen zijn, dan met de bouw van voorlopig alleen de Coentunnel.‘Deze stelling werd met cijfers onderbouwd. Van het totale verkeer over de IJ-veren zou de IJ-tunnel, als de Coentunnel er nog niet was, 85’“” aantrekken. In het omgekeerde geval zou de Coentunnel, als dc IJ- tunnel er nog niet was, slechts 55 YO van dit verkeer aantrekken. Zoals in het vervolg zal blijken, wist het rijk dit argument in het nadeel van Amsterdam uit te leggen. Voorts voerde het gemeentebestuur aan dat de stad met een enorm ruimteprobleem kampte, dat binnen de gemeentegrenzen niet meer op te lossen was. Dit maakte het noodzakelijk het gebied ten noorden van het IJ zo snel mogelijk verder te ontwikkelen tot volwaardig woon- en werkgebied voor alle lagen van de bevolking. Binnen enkele jaren zou dit stadsdeel daardoor zijn inwonertal zien uitgroeien tot IOO.OOO.~~ In september 1959 was het rapport van het Centraal Planbureau gereed. De conclusie luidde dat de rentabiliteit van de IJ-tunnel iets groter zou zijn dan die van de Coentunnel. Uit het feit dat de minister het rapport achterhield, kan worden afgeleid, dat deze uit- komst hem niet zinde. Ruim een jaar later, op 5 oktober 1960, zond hij een nota aan de kamercommissie voor Verkeer en Waterstaat, waarin hij het rapport inhoudelijk bekriti- seerde. Zijn belangrijkste bezwaar was, dat het Centraal Planbureau had verondersteld dat de tunnelweg het verkeer ongehinderd zou kunnen verwerken. Dit nu was volgens hem niet het geval. Aan de zuidzijde zou het verkeer vastlopen in de stad, waardoor het verkeersaanbod zou teruglopen. De rentabiliteit kon dan onder die van de Coentunnel komen te liggen. Kort daarvoor, op 6 juli 1960, schreefde minister aan B & W: ‘De rege- ring handhaaft haar standpunt, dat er, gezien de huidige financieel-economische situatie en gelet op demogelijkheden op de arbeidsmarkt, voor gelijktijdige bouw van de Coen-en de IJ-tunnel geen plaats is, zodat thans van de bouw van de IJ-tunnel geen sprake kan zijn’.z3 Voorts deelde hij mee dat het rijk een aanvang zou maken met de bouw van de Coentunnel. Ten einde raad ging Amsterdam ertoe over om met een voor de overheid ongebruikelijk middel begrip voor zijn zaak te wekken. Het gemeentebestuur zond aan vele instanties een grammofoonplaat, waarop burgemeester Van Hall de leden van de Staten-Generaal toe- sprak. Hij legde nog eens uit dat Amsterdam de tunnel zelf zou betalen door vijf jaar lang 25 miljoen gulden van het gemeentelijke budget voor dat doel af te zonderen. ‘Begrijpt u mij goed, wij vragen geen 25 miljoen extra. Wij vragen toe te staan, dat wij dat bedrag Het afzinken van tunnelelement 2 in het Oosterdok, C;emeentearchiefAmstcrdam, Hist

N A BES c HO c w I N G In dc planontwikkeling van de IJ-tunnel zijn twee fasen te onder- scheiden: de periode vóór de Tweede Wereldoorlog, waarin Amsterdam het intern eens moest worden over de noodzaak van een vaste oeververbinding, en de periode erna, waar- in het rijk daarvan moest worden overtuigd. De eerste fase ving reeds in de negentiende eeuw aan, getuige de vele plannen, die - ongevraagd - aan het gcmecntebestuur werden voorgelegd. De gemeente, die al die voorstellen afwees, kwam pas in actie in dc jaren twin- tig, toen Noord zich zover had ontwikkeld dat er een flinke verkeersstroom over het IJ was ontstaan, de ponten overbezet raakten en aan de wal files - vooral van fictscrs - ontston- den. (afb. 13,q) Nadat uitbreiding van de pontverbindingen onvoldoende soelaas bleek tc bieden, dacht het bestuur de verkeersstroom te kunnen indammen door verdere uit- breiding van Noord af te remmen en het interlokale verkeer ter weerszijden van de stad af te lcidcn. De gemeenteraad evenwel had oog voor de realiteit van de dagelijkse ponten- misère en besloot dat er een tunnel moest komen. In de tweede fase van de planontwik- keling deed zich het merkwaardige feit voor dat de oorspronkelijke doelstelling, een tunnel die ook voor voetgangers en fietsers toegankelijk zou zijn, vrijwel geruisloos van tafel verdween: de tunnel werd tenslotte uitsluitend ontworpen voor gemotoriseerd vcr- keer. Het rijk probeerde het tunnelplan een tijd lang tegen te houden, maar het motiefdaar- voor is niet erg duidelijk. Vond de minister van Verkeer en Waterstaat het advies van een door hemzelf ingesteldc commissie om drie tunnels en een brug aan te leggen, tc veel van het goede en vond hij de IJ-tunnel overbodig? Waarom kwam hij dan wel aan met het plan-Volkers, een brug over het IJ in plaats van een tunnel, of was dit een afleidingsma- noeuvre om tijd te winnen en van uitstel tot afstel te komen? Het lijkt erop dat de minister zelf geen duidelijk doel voor ogen had en gestuurd werd door zijn machtige Rijkswater- staat, die het moeilijk kon vcrkroppcn dat de gemeente geen beroep op haar dcskundig- heid deed en zelf een afdeling Tunnelbouw aan het werk zette. Amsterdam kreeg immers paszijn zin nadat P w aan de technische eisen van Rijkswaterstaat had voldaan. Deze pres-

Jaarboek 8y,Ams~elodamum [1yy7] ‘43 ,/- , ,- ! t, i , 1 t

I 3 Drommen wachtende fietsen wor de pont aan de Buikslotenueg, op de noordelijke IJ-wver, op de achtergrond dc voorhaven van het Noord- hollandsch Kanaal, 1938. Gemeentearchief Amsterdam, Historisch-topografische atlas.

I 4 Wachtende fictscrs voor dc pont aan de Buik- sloterwcg, gczicn naar het zuiden. op de achter- grond het Centraal Station, 1938. Gemcentcar- chief Amsterdam, Historisch-topografische atlas. tigestrijd speelde zich niet alleen af op het ambtelijke, maar ook op het politieke vlak, waarbij de minister zich steeds verder in de nesten werkte. Het was zijn collega van Finan- ciën die hem redde door in de bestedingsbeperking van 1957 een grond te vinden voor de afwijzing van het gemeentelijke plan. Amsterdam ging zover dat de stad binnen die beper- king de hoogste prioriteit wilde geven aan de tunnel door andere voorgenomen investe- ringen gedurende een aantal jaren uit te stellen. Tenslotte moest de regering onder sterke politieke druk haar verzet opgeven, Wel heeft zij haar prestige en dat van Rijkswaterstaat nog wat proberen op te vijzelen door ervoor te zorgen dat de Coentunnel ~ een rijkstun- nel - eerder werd geopend dan de gemeentelijke tunnel. Zo had Amsterdam zijn zin gekregen, maar ten koste waarvan? De pontenmisèrc was maar gedeeltelijk opgelost: voetgangers en hetsers moesten immers nog steeds met de pont naar de overkant van het IJ. De tunnel, die uiteindelijk meer dan zoo miljoen gulden zou kosten, heeft jarenlang andere noodzakelijke investeringen verdrongen. Maar het meest in het oog lopend is de schade die de tunnel aanrichtte in het stadsbeeld. Monu- mentale panden aan de Prins Hendrikkade moesten wij ken; de Rapenburger- en de Wees- perstraat veranderden in een vierbaansautoweg. Schrijnend is, dat men het laatste had kunnen voorkomen door te kiezen voor een kleinschaliger aansluiting van de tunnel op de Binnenring, zoals die in eerdere plannen was aangegeven. Het feit dat men die keuze niet maakte, wordt wel geweten aan een megalomane visie op de stedenbouw van het ge- meentebestuur in de jaren vijftig.‘” De verbreding van de betreffende straten kwam ech- ter in beginsel al voor in het A UP , zonder dat daar sprake was van een tunnel; sterker nog: het AUP wees een tunnel nadrukkelijk af. Het lijkt er echter meer op dat de veelgeroemde Amsterdamse koopmansgeest in het stadsbestuur was gevaren, toen de stad het rijk vroeg om bij te dragen in de kosten van het tunnelproject en die claim probeerde te maximali- seren door de tunnelweg te dimensioneren als een rijksweg, zodat deze in aanmerking zou komen voor een hoge subsidie. Een rijksbijdrage van 90%, die het bestuur daaraan ver- bond, was voor de minister echter een tunnel te ver. Anno 1997 leven er gedachten om de tunnelweg tot zijn juiste proporties terug te brengen. Het afsluiten van de onderdoorgang ter plaatse van het Mr. Visserplein voor het autoverkeer in 1996 wijst reeds daarop.

Ir. drs. L. C. Schoemert studeerde ~wiele technzrk en cultnur- 7,Rapport 1931,p.5. metenrchappen rn mus merkzuam in uerschillende,fun<-tles op 8. Dit is in tegenspraak met de in het Rapport I 93 I onder- hetgebied van de hrugge~z- en tunnelbouw. zochte tunnels, die ook voor voetgangers waren bestemd. 9..4UP 1934,p.q. ~.Jansen ‘9.57, p.354. 10. Ib., p.77. 2. De plannen voor een vaste oeververbinding over het IJ 11. Ih.,p.77. uit de Igdcceuwzijn uitwerig beschreven in Snit 1996, 12. Grmeentehlud 1935, afd. I, p. 1336. 3. Dit ontwerp is weergegeven in ibidem, p.79. 13. rTunnelrapport rg;o, p. 108. 4. Gemeentehlud 1926, afd. I, p. 1~43. 74. De inmiddelssterk verbeterde schildtunnelmethnde j.Ib.,p.I151. wordt thans voor het eerst in Nederland toegepast bij de 6. In het ‘Voorlopig schema.. .’ werden slechts de bestaande houw van de tweede Heinenoordtunnel onder de Oude pontverbindingen aangegeven. Hieruit blijkt dat de ver- Maas cn is ook voorzien in de plannen voor de Noord- onderstelling dat de verhreding van de Weespcrstraat Zuidlijn van de Amsterdamse metro. voortvlocidc uit het plan voor de IJ-tunnel, op cen mis- I 5. Met de bouw van een autotunnel onder het Noordzcc- vatting berust. kanaal te Velsen was reeds in I 941 een begin gemaakt,

Juwboek K9,Amstrlodamum [19971 ‘45 maar in 1942 werden de werkzaamheden op last van de journalistickc intcrprctatie van de door de gemeente Duitse hezcttcr stilgelegd. Na de oorlog werd het plan genoemde mogelijkheid \-an opening van dc tunnel medio herzien: naast de autotunnel was nu een spoorwegtunnel 1962. geprojecteerd, die in dezelfde houwput kon worden aan- zo. Van die gedachte werd mededeling gedaan in het kahi- gelegd. Deze werken kwamen in 1952 tot uitvoeringen net. Notulenministerraad I 1-6-1957. werden in 1957 opgeleverd. 21. Gemeentearchief, archiefg180, afdeling Publieke Wer- 16. Van der Velde 196X, p. 350. hen (der Gemeentesecretarie), nr. 575127, Io-12-19jX. 17. Deze commissie, officieel geheten ‘Commissie inzake ZL Op 1-1-1996 bedroeg het inwonertal van Amsterdam- het herstel van de financiële zelfstandigheid van de Noord 85.276.

Gemeenten en Provinciën’, rapportecrdc in 1955 overeen ~3. Gemeenrehlud, afd. I, p.960, afd. 2, p. I 188. nieuwe regeling van de uitkeringen voor de wegen. zq. Van derVelde 1968,p.403. 1% I Iet is raadselachtig waarom de minister dan wel voor 25. Deze opvatting kwamen we tegen hij V van Rossem, een brug volgens het plan-Volkers voelde. ‘Stedchouwofinfrastructuur?‘in: Smit 1996, p.9~102. 19. Het I’aroo123-s-r9j7. Dedatumvan I juli wasecn

.Agemern I!ithreidingsplan aonrdmstrvdam: nota vatz tne- Rapport hetreljende veublndinRderZ3-f-oecevs, Amsterdam, Iuhting, Amsterdam, Dienst der Publieke Werken, 1934. Dienst der Publieke Werken, 193 I. Jansen, L. ‘Geschiedenis van Amsterdam Noord’ in: Ons Rapport van de Cnmmi.we aan Adates inzake Oeveraerhzn- .4msteudcrm 9 (‘9j7),~.35+-359en(1963), p.+++ dq ~Voordzeekanaalen 13, Haarlem I 954. Nadere overwepcgen omtvent de keuze zan de plaats zan de Schoewert, L.C., De I3-tunnel: stedebouwkundi~easpecten autotunnelonderhet I3(Tunnrlvapport I~JZ), Amster- bijhrt ont.ttun van een kunstwerk, Heemstede, 1996, dam, Dienst der Publieke Werken, 1952. scriptie Open Universiteit. ‘Nota inzake de oplossing van het vraagstuk der verbinding Snit, L. (red.), Desprongovcr het Z3: visionaivroiztwerpen van de heide IJ-oevers door middel van een tunnel’, vanJan

146 3aarbork 89, Amstelodumum [1997] GOOS VAN ‘T HULL De Jan Roodenpoortstoren herbouwd?

EEDS ENIGE MALEN isgetrachtde torenwaaraandeTorensluiszijnnaamontleent, R de Jan Roodenpoortstoren, aan Amsterdam terug te geven. Evenzoveel malen zijn die pogingen zonder resultaat gebleven. Nu dc twintigste eeuw ten einde spoedt, komt de suggestie om deze toren te herbouwen van verschillende kanten opnieuw naar voren. Dat is begrijpelijk. Wat zou het niet mooi zijn als bij de intrede van het derde millennium dit pronkjuweel van Amsterdamse bouwkunst weer, als merkteken van de ongebroken vrita- limit van de historische binnenstad, in volle luister zijn plaats in onze stad zou innemen. Niet altijd staat echter helder voor ogen, hoe onlosmakelijk de geschiedenis van de toren met de Torensluis is verbonden. Herbouw op een andere plaats, bijvoorbeeld op de Ooste- lijke Handclskade waaraan in het verleden wel is gedacht, geeft blijk van gebrek aan ken- nis van de geschiedenis van het Torensluiscomplex en van de rechtvaardiging van de herbouw van de reeds anderhalve eeuw verdwenen toren. Het leek mij daarom nuttig een - sterk verkort - overzicht te geven van de pogingen die in de tweede helft van deze eeuw zijn gedaan om de toren herbouwd te krijgen, welke argumenten daarvoor zijn ge- hanteerd en hoc het komt dat deze pogingen tot nu toe niet met succes zijn bekroond.

DE RESTAURATIE VAN DE TORENSLUIS De geschiedenis van de eventuele herbouw van de toren begint in 1954. In dat jaar wordt de Torensluis, de brede welfbrug over het Singel tussen Torensteeg en Oude Leliestraat, die voornamelijk tot parkeerruimte was gedegradeerd, wegens verzakkingen voor het verkeer gesloten. Deze brug, gebouwd in 1648, is de oudste nog bewaard gebleven brug van de stad. Op 4 juni 1955 rapporteert

ir. A. van Walraven, directeur van Publieke Werken, aan de toenmalige wethouder PW -schrijver dezes - dat de gewelven van de brug en de brug zelf ernstige scheuren verto-

nen, veroorzaakt door het geleidelijk bezwijken van de fundering. De directeur P w advi- seert daarop, mede op grond van het gevoelen van de Commissie voor de Oude Stad, deze oudste brug van Amsterdam zodanig te restaureren, dat de bestaande verschijningsvorm, inclusief de breedte van 42 meter, volledig wordt gehandhaafd. Dit zal een uitgave van f970.000 met zich meebrengen. De directeur vermeldt nog dat, in verband met de kosten en de toenmaals geldende bestedingsbeperking, twee alternatieven zijn overwogen, na- melijk vervanging van de welfbrug in de oude trant, maar in aanzienlijk versmalde vorm, en het bouwen van een brug ‘volgens eigentijdse architectonische beginselen’. Beide al- ternatieven worden door hem als onecht en in strijd met het stadsbeeld ter plaatse verwor-

pen. Op 8 juli brengt de wethouder het rapport van de directeur P w in de vergadering van Burgemeester en Wethouders. Het college besluit een begroting van dc kosten voor een nieuwe brug op normale breedte te vragen. Die bedragen voor een brug van zo meter J‘680.000. Tot afgrijzen van de wethouder besluit het college twee maanden later tot het laten maken van zulk een brug.

Jurhoek 89, .4mstelodamum [1997] ‘47 I Montagefoto met gereconstrueerde Jan Roodenpoorts- toren, 1961. FotomontagedoorP.L.van der 1,aan. Met dank aan het Gcmccntclijk Bureau Monumentenzorg, Amsterdam. Dat is echter nooit gebeurd. In dc volgende jaren hebben intcnsiev~c besprckingcn tus- sen wethouder en directeurn w plaatsgevonden, waarbij het niet meer alleen om dc Torcn- sluis ging, maar in meer algemene zin om het behouden en het onderhoud van de welf- bruggen in de binnenstad. Levendig herinner ik mij mijn bezoek aan de werkzaamheden aan dc pijlers v’an de brug over de Leidsegracht bij de Herengracht. Daar is toen ter verster- king van de fundering voor het eerst de paalfundering vernieuwd, niet door het slopen van de gehele brug, maar door het in de bodem drukken van uit elementen opgebouwde beton- palen vlak langs de zijkanten van de brugpijlers en het daarop aanbrengen van een beton- omstorting. De brug zelf hoefde daarbij in het geheel niet te worden gesloopt. Toen deze methode bij de brug over de Leidsegracht succesvol bleek, werd besloten deze ook voor de Torensluis toe tc passen. Waren de kosten volgens de aanvankelijke methode inmiddels opgelopen tot f1.15o.oo0, bij de ‘Leidsegracht-methode’ kon het oude bedrag van ~970.000 worden aangehouden. Een en ander werd op 19 oktober 1959 vastgelegd in een

rapport van de directeur aan de wethouder P w en de laatste meende dat inmiddels vol- doende tijd was verlopen - vier jaar - om een hernieuwde poging te doen B & W tot res- tauratie van de Torensluis in de oorspronkelijke vorm en met behoud van de bestaande breedte te doen besluiten. Dit lukte. Op 18 december 1959 werd aldus besloten. De ge- meenteraad keurde het voorstel op 6 januari I 960 unaniem goed. De Torcnsluis was gered. Toen met de werkzaamheden aan de brug werd begonnen, kwam men echter voor een bijzondere verrassing te staan. De onderbouw van de Jan Roodenpoortstoren, de vroeger vrij in het water staande torenvoet, bleek nog in het bruglichaam aanwezig te zijn. Deze bevond zich onder het oostelijke gewelf. Het nog aanwezige ondergrondse, gemetselde gedeelte bleek te staan op een hecht fundament van palen, die zo dicht bij elkaar stonden, dat de toren als het ware op een massiefhouten fundering rustte. Dat betekende een geheel nieuwe benadering van het fenomeen Torensluis en Jan Roodenpoortstoren. Nu bleek immers dat deze twee ook bouwkundig nauw waren verbonden en dat de toren zelfs nog

gedeeltelijk aanwezig was. Daardoor kwam bij dienst en wethouder P w de vraag op: Zou het niet zonde zijn bij deze stand van zaken alleen de brug te conserveren en het bestaande toren-element buiten beschouwing te laten? Hoe was de voorgeschiedenis van brug en toren geweest?

HISTORIE VAN TOREN EN BRUG Het Singel was hier van 1425 tot 1585 de buiten- gracht van Amsterdam. Langs de binnenzijde van het water stond een vestingmuur met op regelmatige afstanden halfronde torens. Juist op een knik in de muur stond de Jan Roodenpoortstoren, daarnaast was een kleine doorgang naar een smalle houten brug. To- ren, poort en brug waren genoemd naar Jan Roode, die hier langs de muur een lijnbaan bezat. Na de stadsuitbreidingen aan het einde van de zestiende eeuw werd de walmuur overbodig en daarom gesloopt. Maar enige muurtorens, die nog voor verschillende doel- cinden in gebruik waren, bleven bestaan, ook de Jan Roodenpoortstoren. Toen in de nieu- we uitleg aan de overkant van het Singel grote, nieuwe huizen waren verrezen, vond men de oude, plompe vestingtoren een ontsierend element en werd de toren van een bekroning voorzien, zoals ook met de Montelbaanstoren en de Haringpakkerstoren w-as geschied. Het werk werd in 1616 aangevangen en naar verluidt nog in hetzelfde jaar voltooid. In de oude toren bevonden zich een gevangenis en de woning van de provoost (gevangenis-

Jmboek 89, Ams~elodamum [1997] ‘49 2 R. Zeeman, Singel met de Jan Roodenpoortstoren, ge- 3 Jan de Beyer, Singel met de stenen Torensluis en de Jan zien vanuit het zuiden. Voor de toren ligt nog de zestiende- Roodenpoortstoren, tussen 1760 en 1767. Tekening, 299 .Y eeuww, houten brug. Ets, 125 .r 245 mm, circa 1659. Ge- 393 mm. Gemeentearchief Amsterdam, Historisch-topo- meentearchiefAmsterdam, Historisch-topografische atlas. grafische atlas.

directeur). Dat bleef in het nieuwe bouwontwerp gehandhaafd. Dit ontwerp was van de hand van Hendrick de Keyser en had een monumentaler karakter dan de Montelbaans- en de Haringpakkerstoren, die al eerder tot siertorens waren verbouwd. De ronde muurtoren werd door ommetseling een vierkant, indrukwekkend onderstuk en daarboven kwam een met lood beklede houten spits. Deze nieuwe Jan Roodenpoortstoren was hoger dan de Montelbaans- en de Haringpakkerstoren en ook dan de later van een nieuwe spits voor- ziene Munttoren, namelijk bijna 55 meter. In het midden van de zeventiende eeuw kwam er een belangrijke verandering in de omgeving van de toren. Het was bij de smalle brug altijd een drukte van belang, omdat de beurtschepen op Brussel, Antwerpen, Mechelen, Leuven en Gent er hun ligplaats hadden. Toen de houten bruggen en houten walkanten uit de eerste jaren van de stadsuit- leg geleidelijk werden vervangen door stenen muren en bruggen, greep men in 1648 bij de Jan Roodenpoortstoren deze veranderingaan om ruimte te scheppen voor marktactivitei- ten en een betere verkeerssituatie. De houten brug aan de zuidzijde van de toren werd vervangen door een 42 meter brede stenen sluis, met brede doorgangen aan weerszijden van de toren. Het werd de breedste brug die Amsterdam ooit heeft gehad. Omdat de vele

Ij0 wagens en sleden vaak aanrijdingen veroorzaakten, werd twintig jaar later bepaald dat het verkeer uit de Torensteeg zich langs de zuidkant van de brug moest bewegen en dat ko- mende uit de Oude Leliestraat langs de noordkant. Eénrichtingsverkeer in de zeventiende eeuw! De combinatie van de 55 meter hoge toren met de brede brug heeft bijna drie eeu- wen lang een schitterend stedenbouwkundig element gevormd, dat eindeloos vaak is ge- tekend en geschilderd. Dit kwam mede, omdat de toren in een knik van het Singel was gebouwd, waardoor deze zowel vanuit het zuiden als uit het noorden van grote afstand integraal was te zien. In het begin van de negentiende eeuw begon de spits van de toren te hellen, doordat een van de hoekstijlen was vergaan. In verband met de toen heersende groteeconomische ma- laise en het gebrek aan middelen bij de stedelijke overheid, werd de toren afgebroken. Dat gebeurde in 1829. Het stadsbestuur heeft toen wel beseft, dat een voornaam Amsterdams bouwwerk werd vernietigd, want vóór de sloop werd de toren minutieus door stadsarchi- tect Abraham van der Hart gemeten. Deze nauwkeurige opmeting en het ontwerp van Hendrick de Keyser uit 1616 werden bij de afdeling Onderhoud gebouwen en Gemeente- werkplaatsen van de Dienst Publieke Werken bewaard.

Jaarboek 89, Amstclodamum [1997] ‘51 DE EERSTE POGING TOT HERBOUW Op grond van deze technische en historische gegevens raakten wethouder en directeur p w er steeds meer van overtuigd dat restauratie van de Torensluis, als onderdeel van dit restauratie, de wcdcropbouw v-an de Jan Rooden- poortstoren zou moeten omvatten. Maar hoe het fiat van het college van B & W, dat reeds zo moeilijk had gedaan over de restauratie van de brug alléén, voor deze grotere operatic, die één miljoen gulden extra zou kosten, te verkrijgen? Hiertoe werd contact opgenomen met enige Amsterdamse particulieren - een advocaat en twee bankiers ~ die na van de plannen vernomen te hebben een stichting tot herbouw van de toren in het leven hadden geroepen. Zij gingen ervan uit dat rijk, provincie en gemeente een subsidie van resp. 40%, z,+ en 40(?/0 van de bouwkosten zouden bijdragen en dat het resterende bedrag van

4 Opmeting van de Jan Roodenpoortstoren door stads- bouwmeester Abraham v-an der Hart, 1813. Tekening, 875 s 620 mm. GemeentearchiefAmsterdam, collectie bouw- tekeningen. .<.

5 Opmeting van de plattegronden van de verdiepingen v-an de Jan Roodenpoortstoren door stadsbouwmeester Abraham van der Hart, 1813. Tekening, 800 .Y j6omm. Gemeentearchiefiimsterdam, collectie bouwtekeningen

.~aarhoek 89, Amstelodamum 119971 ‘53 ,f17j.o00 uit de particuliere sfeer zou kunnen worden aangetrokken. Twee Amsterdamse banken waren bereid het bedrag der overheidssubsidies (J‘Szj.ooo) aan de stichting voor te schieten, die dat bedrag in tien jaarlijkse termijnen zou kunnen terugbetalen. De over- heid zou dan haar bijdragen ook over tien jaar kunnen uitsmeren en deze aan haar gewone middelen kunnen ontlenen.

Op I I juli 1961 vond onder leiding van de wethouder een bespreking plaats met het bestuur van de stichting en de directeur P w , alsmede een aantal hoofdambtenaren. Vrij gedetailleerd werd daarbij ingegaan op de na te streven juridischc constructie inzake de samenwerking stichting-gemeente cn dc mogelijkheden van lonende exploitatie van de herbouwde toren. De wethouder verklaarde zich in beginsel bereid in het bestuur van de stichting zitting te nemen. Tien dagen later bracht hij de aangelegenheid bij B & W ter sprake. Over het resultaat was hij niet ontevreden. Besloten werd dat aan de stichting zou worden bericht ‘dat het gewenst wordt geacht, de publieke opinie te sonderen en het oor- deel te vernemen van de oudheidkundige verenigingen’. Hierna polste de wethouder ver- schillende instanties, die zich alle enthousiast over de herbouw toonden. Ook Amsteloda- mum juichte het plan van de herbouw toe. Daarom bracht de wethouder de zaak in sep- tember opnieuw bij B & W ter sprake. Het resultaat was, dat twee leden verklaarden geen voorstander van het plan tc zijn, maar dat het college als geheel besloot ‘de besprekingen met de particulieren die het voor de herbouw van de toren nog ontbrekende deel der kos- ten willen financieren’, voort te zetten. Dat was zeer belangrijk. De aangelegenheid w-as door het college niet geblokkeerd; de wethouder kon doorgaan. Dat deed hij door de zaak op IO oktober in de Commissie van Bijstand voor de Publieke Werken aan de orde te stellen. Het oordeel van deze commissie zou cruciaal zijn. Gezien de politieke samenstelling mocht erop w-orden gerekend, dat bij een gunstig oordeel ook de gemeenteraad vóór zou zijn en daarom ook B & W. Naast de voor de hand liggende argumenten als herbouw van dc toren als onderdeel van volledige restauratie van de brug en herstel van een historisch stadsbeeld ter plaatse, bracht de wet- houder ook naar voren dat ir. R. -Meischke, hoofd van de Rijksdienst voor de Monumen- tenzorg, de herbouw geenszins in strijd met een goed restauratiebeleid achtte. Deze bleek daarvan zelfs een warm voorstander te zijn en meende dat het rijk bereid zou zijn aan de restauratie bij te dragen. Na uitvoerige discussie ging de Commissie van Bijstand - met uitzondering van twee leden die tegen waren en één lid dat zich zijn stem voorbehield ~ ermee akkoord dat verdere stappen werden ondernomen om tot herbouw van de toren te komen. De wethouder - ook wcthoudcr voor de monumentenzorg ~ was zeer verheugd over dit akkoord. Hij meende cr nu op te mogen rekenen, dat bij zorgvuldig beleid de her- bouw van de toren zou kunnen worden gerealiseerd, omdat alle relevante instanties het plan zouden willen steunen. Maar het liep anders. Het bleek dat de stichting zich al op 12 april 1961 met cen verzoek om subsidie tot de minister van Onderwijs, Kunsten & Wetenschappen had gewend. Op IZ december schreef staatssecretaris mr.Y. Scholten naast uitvoerige loftuitingen voor het streven van de stichting terug, dat verlening van de gevraagde rijkssteun ten koste zou moeten gaan van noodzakelijke restauraties in Amsterdam en elders in den lande, wat volgens hem niet verantwoord zou zijn. Bij dit afwijzende standpunt van het rijk was het begrijpelijk dat ook B & W niet meer voor het plan waren. Gezien de stellige bewoordingen van de staats- secretaris hoefde op herziening van zijn standpunt op korte termijn niet te w-orden gere- kend. En voor een poging om na verloop van tijd een herziening te verkrijgen had de wet- houder geen gelegenheid meer, want het stond toen al vast dat hij per I september 1962 zou aftreden om directeur van het GAK te worden. Het is niet onmogelijk dat, indien het rijk niet reeds in april door de stichting, maar pas na de standpuntbepaling van B & Wen de Commissie van Bijstand door de gemeente zou zijn benaderd - wat vanzelfsprekend in de bedoeling had gelegen - een ander standpunt door OK&W zou zijn ingenomen, mede gezien de opstelling van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Na de formele afwij- zing door de staatssecretaris was zo’n benadering nu voorshands zinloos. Jammer, het was bijna gelukt.

EEN NIEUWE POGING Na 1961 bleefhetmetbetrekkingtotdcJanRoodenpoortsto- ren tien jaar stil. Maar in de loop van 1971 kreeg het idee van dc torcnherbouw opnieuw aandacht, vooral omdat in 1975 het 7oo-jarig bestaan van Amsterdam zou worden her- dacht en in verschillende kringen van de hoofdstad het idee opkwam in het kader van die viering iets spectaculairs voor de stad tot stand te brengen. Hier kwam nog bij dat het jaar 1975 door de Raad van Europa tot Europees monumentenjaar was uitgeroepen. Zo be- legde schrijver dezes, inmiddels president-commissaris van de Amsterdamse Maatschap- pij tot Stadsherstel, op 15 december 1971 een bespreking met de directeur van Stadsher- stel, drs. J. M. Hengeveld, en de directeur van het Gemeentelijk Bureau Monumenten- zorgir. H. A. J. M. Weller. De conclusie van de bespreking was, dat getracht moest worden de toren als subsidiabel monument erkend te krijgen om daardoor van rijk cn gemeente en - wellicht ~ provincie subsidie te kunnen verkrijgen. Daartoe werd een hcrbouwcom- missie geformeerd, die als volgt was samengesteld: voorzitter mr. G. van ‘t Hull, leden: ir. H. K. Glas, onderdirecteur van P w, hoofd bouwkundige sector, ir. J. Nieuwenweg, directeur van Bouw- en Woningtoezicht, H. J. Zantkuijl, medewerker van Bureau Monu- mentenzorg, H. Brands van deafdeling Financiën gemeentesecretarie, T J. Houter van de afdeling Onderhoud gebouwen en Gemeentewerkplaatsen van de Dienst PW, J. Rothui- zen, werkzaam bij de secretarie-afdeling P W, en Hengeveld, die zich met het secretariaat belastte. Deze commissie kwam op 14 maart 1972 bijeen. Na uitvoerige bespreking werd tot de volgende drie punten besloten: Bouw- en Woningtoezicht zou, mede gebruik makend van een reeds in oktober I 97 I door de Dienst P w uitgebracht rapport over de herbouwkosten, een uitgewerkt plan opstellen met betrekking tot de funderingsmethode en de overige te stellen bouw-kundige eisen. Aannemer Woudenberg, die veel ervaring had met toren- restauraties (Doesburg, Doetinchem, Zutphen), zou worden verzocht een globale begro- ting van de kosten van de bouw vanaf de fundering te maken. Nadat het totale kostenas- peet duidelijk zou zijn, zou tenslotte de financieringsproblematick aan de orde worden gesteld. Na diepgaande studies cn verschillende besprekingen en nadat nog advies van raadgevend ingenieursbureau Aronsohn N.V. te Rotterdam, adviseur voor funderings- problemen bij de restauratie van de Nieuwe Kerk, was ingewonnen, kwamen de commis- sieleden tot de conclusie dat de totale kosten, met inbegrip van de fundering, op S2.750.000 inclusief 16% BTW moesten worden gesteld. Rekening houdende met een post onvoorzien en met de gedurende de bouw ~ circa twee jaar - tc verwachten kosten-

Jwhoek H9,.4mstelr,~lavium [1yy7] ‘55 6 W. Writs, Singel met de Torensluis en dc Jan Rooden- terzijde van de brug moest aanhouden, verkeer dat uit de poortstoren, gezien wnuit de Oude Leliestraat, 1772. We- stad kwam gebruikte de andere zijde van de brug. Ets, gens de grote drukte had het stadsbestuur in 1668 bepaald 140 x 180 mm. GemeentearchiefAmsterdam, Historisch- dat het verkeer naar de stad (op de achtergrond) dc rech- topografische atlas.

stijgingen, meende dc commissie zich tc moeten baseren op een totale uitgave van f 3.6oo.ooo. Nu de kosten waren gefixeerd, werd allereerst contact opgenomen met de staatssecrc- taris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, drs. H. J. L. Vonhoff. Deze ver- klaarde dat, indien ook de gemeente zich achter de plannen zou stellen, c R M via de Rij ks- dienst voor de Monumentenzorg het verlenen van subsidie zou bevorderen. Op grond van de vigerendc subsidiepraktijken meende de commissie te mogen uitgaan van een to- tale overheidssubsidie van 55% vanJ‘3.6oo.ooo, dusJ‘r .980.000. In het resterende bedrag vanf~.620.000 zou door particulieren moeten worden voorzien. In dit kader werd con-

tact opgenomen met Heineken B v., waaruit een principicle bereidheid van die zijde voortvloeide om de toren te huren op basis van een vast huurcontract van tien jaar met vijf opticjaren. In de toren en de gewelven van de Torensluis zou door Heineken dan een res- taurant van standing worden gevestigd. Tegen cedering v’an alle huurtermijnen zou een lening vanf‘I50.000 bij een consortium van vijf grote banken en institutionele beleggers kunnen worden ondergebracht. Voorts zou via de Amsterdamsche Kring - waarvan schrijver dezes toen voorzitter w-as ~ een aantal geselecteerde bedrijven worden aange- zocht om ter gelegenheid van het 7oo-jarig bestaan van de stad een bedrag van/‘Roo.ooo bij elkaar te brengen, op grond van het belang van de toren zowel voor het stedelijk leven als voor het toerisme. Tenslotte zou het resterende bedrag van f670.000 moeten wor- den opgebracht door dc burgerij als bijdrage aan het 7oo-jarig bestaan (circa één gulden per inwoner), zonodig gesupplieerd door bovengcnocmd consortium. Het geheel werd voortaan meestal aangeduid als ‘het plan van de iimsterdamse Mij. tot Stadsherstel’, om- dat naast de voorzitter en secretaris van de commissie de Stadsherstelcommissarissen dr. A.Batenburg, voorzitter van de Raad van Bestuur van de A BN, en H. van Saane, prc- sident-directeur van de firma Hillen & Roosen, in de uiteindelijke opstelling van het plan een zeer belangrijke rol hadden gespeeld.

ANDERE ACTIVITEITEN IN HET KADER VAN AMSTERDAM-700 Bij de nadering van het jubileumjaar waren inmiddels ook bij anderen ideeën opgekomen om dit te vieren. Voor ons onderwerp is een groep rondom Geurt Brinkgreve, die zich ‘Werkgroep Amster- dam ~ 1975’ noemde, het meest van belang. Ook deze groep achtte herbouw van de Jan Roodenpoortstoren het aangewezen middel om de stad een blijvende herinnering aan het 7oo-jarig bestaan te schenken en daarmee tevens de herleving van de binnenstad te stimu- leren, Men wilde daartoe een inzamelingsactie op touw zetten, maar meende dat die het meeste succes zou hebben, w-anneer deze behalve op herleving van de monumentale bin- nenstad ook op het lenigen van de woningnood en op de versterking van de woonfunctie van het centrum zou zijn gericht. Daarbij kwam men tot drie objecten: I. regeneratie van het Bickerseiland als sociaal woningproject, een plan van de Stichting LievTen de Key; 2. renovatie van het huizenblok Sint-AntoniesbreestraatIZwanenburgwalISnockjcs- gracht, een plan van de Stichting De Pinto; 3, het herbouwen van de Jan Roodenpoortstoren, het plan van de Maatschappij tot Stads- herstel. In verband met dit laatste trad schrijver dezes toe als lid van de werkgroep 1975. Deze groep had behoefte aan het fiat van het gemeentebestuur en de toezegging dat de gemeente niet tezelfdcrtijd een beroep voor andere doeleinden op het publiek zou doen. Deze toe- zegging werd nodig geacht, omdat B & W inmiddels een gemengde commissie hadden ingesteld om de activiteiten van de viering te coördineren. In de nu volgende periode, globaal van oktober 1972 tot septcmbcr 1973, hebben vele en dikwijls moeizame besprekingen plaatsgevonden tussen het gemeentebestuur, veelal in de persoon van burgemeester dr. 1. Samkalden, en de werkgroep om het eens te worden over de projecten waarop de inzameling voor het jubileum zou moeten worden gericht. In september 1973 werd van gemeentewege medegedeeld, dat men bcrcid was aan het tot- standkomen van de projecten -Artis, Pintohuis en Herstelfonds Jordaan, die voor de bevolking van grote betekenis waren, met voorrang medewerking te verlenen. Wat betreft de herbouw van de Jan Roodenpoortstoren was het gemeentebestuur even- eens tot medew-crking bereid. Het was van mening, dat voor het verkrijgen respccticvclijk beschikbaar stellen van de rijks- en gemeentesubsidies de normale procedure moest wor- den gevolgd die ook voor andere uit de burgerij naar voren gebrachte ideeën gold. Vol- ledigheidshalve werd nog vermeld dat een gemeentelijke bijdrage in de herbouwkosten

Jzarhoek Xg.Ams~elr~damum [1997] ‘57 slechts zou worden verleend, als ook het rijk tot subsidiëring bereid was en er zekerheid zou bestaan over het opbrengen van het eigen aandeel (de bijdragen van de bevolking). Dit hield naar het oordeel van B & W in dat de fondsenwerving voor projecten op het gebied van de monumentenzorg in het kader van de viering van het 7oo-jarig bestaan van de stad zich in de eerste plaats zou moeten richten op de hierboven genoemde drie projecten en daarvoor zou het gemeentebestuur dan ook gaarne recht van ‘exclusiviteit’ verlenen. Het was duidelijk dat B & W de herbouw van de toren wilden ontmoedigen en dat het college trachtte te bereiken dat de pogingen daartoe zouden worden gestaakt. Maar de werkgroep legde het hoofd niet in de schoot. In haar vergadering van 28 september 1~73 werd besloten onverkort de vzer projcctcn (dus inclusief dc toren) te steunen. Om niet in aanvaring te komen met het gemeentebestuur werd besloten voor de door B & W ‘cxclu- sief genoemde projecten fondsen te werven en zich voor de toren uitsluitend op het bui- tenland tc richten. Een zeer bekend PR-bureau ~ ook in de werkgroep vertegenwoor- digd ~ ging daarvoor een plan de campagne opzetten. Na hiervan kennis te hebben genomen richtten B & W zich een maand later opnieuw tot de werkgroep. Nu werd meegedeeld ‘dat gegeven de prioriteiten, die door het stadsbe- stuur in het belang van de bevolking gesteld moeten worden, B & W onmogelijk enige steun konden geven aan de inzamelingsactie voor de herbouw van de Jan Roodenpoorts- toren’. Evenmin konden B & W garanderen ‘indien los van de opvrattingen van het ge- meentebestuur cen actie zou worden ondernomen om geld in te zamelen voor de Jan Roodenpoortstoren - dat van gemeentewege een subsidie van cen omvang, zoals volgens de ons ter beschikking staande gegevens benodigd blij kt te zijn, ook maar bij benadering te zijner tijd zal kunnen worden verleend.’ Nog gafde werkgroep de torenbouw- niet op. Na vele besprekingen en contacten met gemeentelijke instanties ~ men wildc zo mogelijk een goede relatie met B & W behouden - werd uiteindelijk besloten, dat een inzamelingsactie voor de torenbouw geheel losgekoppeld zou w-orden van die van de actie voor de door B & W geaccepteerde projecten. Batenburg was van oordeel dat de benodigde vier à vijf miljoen met financifle steun uit de Verenigde Staten zou zijn tc vrerkrijgen. Hij had daar- toe een samenvatting van het torenplan aan de v,ice-president van de Wereldbank gczon- den en deze had tot het in het leven roepen van een Amerikaans--Nederlandse stichting geadvriseerd. Batenburg wilde daarnaast ‘de grote vijf’ (Nederlandse internationals) in de inzameling betrekken. Hij was ervan overtuigd langs deze lijnen - ook door zijn per- soonlijke relaties - het benodigde bedrag te kunnen verkrijgen. Financiële steun van de gemeente zou dan niet nodig zijn, maar wel een aanbeveling van de burgemeester. Om deze te verkrijgen hadden Batenburg en schrijver dezes medio februari 1974 een onderhoud met Samkalden. Zijn reactie was uitermate teleurstellend. Hij bleek niet bc- reid te zijn in een comité van aanbeveling zitting te nemen, zelfs al werd geen financiële bijdrage van de gemeente gevraagd. Hij distantieerde zich van het plan en bevestigde bij brief van 22 februari 1974 zijn mondelinge mededeling. De werkgroep moest daarop wel concluderen dat het nu geen zin meer had met het torcnplan verder te gaan. Bij informatie op het stadhuis door potentiële schenkers zou een negatieve reactie te verwachten zijn en dat zou iedere verdere actie zinloos maken. Net als in december I 961 was de herbouw van de toren bijna van de grond gekomen en deze keer nog wel in de vorm dat Amsterdam zonder kosten een monumentale toren ten geschenke zou hebben gekregen. N AB ES CH o u w I N G Ondanks alle hiervoor beschreven pogingen is de herbouw van de Jan Roodenpoortstoren niet totstandgekomen, omdat op beslissende momenten over- heidsfunctionarissen hieraan geen steun wilden verlenen, de herbouw in feitc tegenwerk- ten, ja zelfs onmogelijk maakten. De reden van deze opstelling ligt naar mijn mening in misplaatste gêne, in vrees zich belachelijk temaken. Herbouw van een toren dieruim hon- derdvijftigjaarcerderw-asafgebroken,zoukitschzijnendusvcrvalsingvan hetstadsbeeld. Nu moet bij restauraties kitsch natuurlijk worden vermeden. Als een groep romanti- sche lieden, onder de indruk van ccn afbeelding van een sinds de Middeleeuwen verdwe- nen fraai kasteel, dit ergens zou herbouwen, zou het resultaat inderdaad onecht, vals, kitsch zijn. Maar herbouw volgens de oorspronkelijkc bouwtekeningen en een nauwkeu- rige opmeting bij de afbraak op de oorspronkelijke plaats is natuurlijk iets anders. Als on- langs bij de brand van de iets noordelijker gelegen Ronde Lutherse Kerk nu eens niet alleen de koepel, maar het hele gebouw verloren was gegaan, zouden we dan aarzelen de kerk volledig te herbouwen? Neen, want Amsterdam zou het fraaie stadsgezicht ter plaat- se niet willen missen. Van kitsch zou geen sprake zijn. Vinden we het vreemd dat men in Venetië, toen de Campanile aan het San Marcoplein in I 902 instortte, zonder aarzeling tot

7 Jan Bulthuis, Singel met de Jan Roodenpoortstoren, geeft echtcr de toren nel erg klein weer, dczc lijkt meer op circa 1790, v-eertig jaar voor de afbraak. Iedere kunstenaar cen dorpskerk. Tekening, 80x 105 mm. Gemeentearchief geeft zijn eigen interpretaticaan een stadsgezicht; Bulthuis Amsterdam, Historisch-topografische atlas.

Jaarboek X9, Amstehdamum [1997] herbouw is overgegaan en zo een van de fraaiste stadsgezichten ter wereld heeft behou- den? Waar door oorlogsgeweld belangrijke gebouwen verloren zijn gegaan, werden die in veel gevallen herbouwd: in het buitenland (Warschau, de Duitse binnensteden), in ons eigen land (torens in Sluis, Nijmegen, Rhenen, Zaltbommel, Doesburg), in Amsterdam (Brouwersgracht 220, Amstel 87). -Nergens heeft men spijt gehad van de herbouw. Ovreral hebben de gebouwen hun oude functie in het stadsbeeld weer opgenomen. Is het verdwijnen van dc Jan Roodenpoortstoren eigenlijk ook niet het gevolg van oor- log geweest? In normale tijden zou een stadsbestuur toch nooit een majestueuze toren laten afbreken, alleen omdat enkele stijlen van de bovenbouw waren vergaan en men van de last van het onderhoud af wilde? De extreme armoede van de stad als gevolg van de Napoleontische oorlogen cn al wat daarmee samenhing was de enige reden voor de af- braak. Maar deze toren is inmiddels al honderdvijftig jaar geleden verdwenen, zal men wellicht tegenwerpen. Na de brand van 1651 is het herstel van de toren van Amersfoort ook niet onmiddellijk aangepakt. Maar hij staat er nu al weer eeuw-en in volle glorie. De toren van het Haarlemse stadhuis is afwezig geweest van 1772 tot 1914. Zou men hem in het Haarlemse stadsbeeld daarom nu willen missen? Hetzelfde geldt voor de gereconstru- eerde dakruiter van de Olofskapel in Amsterdam. In ieder gcvral zijn hier geen archeolo- gische monumenten in het geding zoals bij de thans actuele plannen tot herbouw van het Huis ‘Kostverloren’aan de Amstel voor bij ‘Het Kalfje’ en van het ‘Valkhof’ te Nijmegen. In het jaarverslag over 1961 van de Rijkscommissic voor de Monumentenzorg wordt de herbouw van de toren architectuurhistorisch verantwoord en stedenbouwkundig van grote waardc genoemd. Ook nu moet ieder streven naar reconstructie door burgerij en stadsbestuur w-orden toegejuicht. De intcgralc rcstauratic van dc Torensluis uit 1962 wordt daardoor pas echt verantwoord en voltooid. Fundering en onderbouw zijn nog in goede staat. Alle gegevens voor de bovenbouw zijn minutieus bekend. Een prachtig stuk Singel kan weer zijn oude bekroning krijgen. Afmaken die klus!

Mr. C. run ‘I Hullmsoan 1y5~ tot 1gh.z wethouderwn Contemporaine aantekeningen van de schrijver. Publieke Werken. Stadsontmtkkelin~en Mormmrr~tenzorg. Gemeentearchief Amsterdam, archief 5 166, notulen van Daarna mcrs hrjpresidelzt-dive~,teur zm het Cemeenschappr- Burgemeester & Wethouders; owr de jaren rgjj-hz. 1rjkAdmimtrutie Kantoor en WUI 196.7 tot 19~78 coorzittcr Ibidem, archief 5087, notulen van de Commissie van kunde Ruudvan Conmmun.m~~ ‘Om deAmsterdumse;Muut- Bijstand voor de Publieke Werken; over de jaren .schapp{j tot Studsher.stei. ‘YW62.

Brinkgreve, G., Echt ofnrrmtcuk, Amsterdam ,992, uitg. in Amsterdumr~(ry61),p.~~~-~~~. eigen beheer. Jansen, M., ‘Restauratie Torensluis’ in: ibidem, p. I 3 I B[rinkgrevc], G., ‘Gcschicdver~,alsing’ in: Heemschut q ‘35. (IYW, P. 12-13. Meischke, R., ‘De Toren van de Torensluis’ in: ib., p.qo- Brinkgrevc, G., ‘De Jan Roodenpoortstoren’ in: De Btn- 308. ncnstud q(1y90), p.30. Riehl, rZ., Het ValkhqjEn herbouw: het verledm ooorbtj.~, Jaarverslag Amstelodamum 1y61 in:Jaurboek Amsteloda- Delft 1997. mum 54 (1962), p. 23-27: 24. Vriese, J., ‘Bewaar je vuuren je kaarsje wel, de klok heit tien, Jansen, L., ‘1 Iet Stadhuis cn dcTorcnsluis’ in: Ons dl. 11’ in: Om.4mstrrdam 4 (1952x), p.47-48 KRONIEK VAN AMSTERDAM OVER 1996

SAMENGESTELD DOOR MARGRIET DE ROEVER

a dznsdq Een aantal afdelingen van dc gemeentediensten personeelsbestand met de helft is ingekrompen en de Stedelijk Beheer,Woningdienst, Ruimtelijkeordening, werknemers tien procent v-an hun salaris hebben ingele- Grondbedrijf, Bevolkingsregister en Secretarie worden verd. Ruim r6.000 r\ederlanders hebben met een brief- samengevoegd tot de Dienst Binnenstad. Dezc dienst gaat kaartenactie het voortbestaan van Fokker gesteund. Op functioneren zoals elders in de stad de deelraden. Later de beurs worden z,y miljoen aandelen Fokker verhandeld. wordt Bureau Monumentenzorg aan de Dienst Binnen- Drie dagen later zet het moederbedrijfDaimler-Benz de stad toegevoegd. betaling aan Fokker stop en wordt de handel in aandelen opgeschort. Een dag later wordt surseance van betaling j wqdag Destrengewinterveroorzaakt veelongemak. De aangevraagd. energierekening van een huishouden zal over de maanden decembcren januari gemiddeld 44 gulden hoger zijn. 20 zaterdag Drugsbaron Johan V. alias de Hakkelaar, lci- Wegens de zware ijsgang wordt in konvooien, voorafge- der van het Octopus-syndicaat, op wie al jaren jacht wordt gaan door ijsbrekers, over het IJsselmeer gevaren. Later in gemaakt, wordt in Hilversum gearresteerd. In februari het jaar sterven wel bomen aan de gevolgen van strooi- worden nog enkele leden van het syndicaat aangehouden. zout, onder andere zeven platanen op het Kleine-Gart- Begin deze maand zijn bij een inbraak in het Paleis van manplantsoen en tientallen iepen langs de Plesmanlaan. Justitie aan de Parnassusweg enkele floppy’s ontvreemd, mogelijk om informatie die medewerkers aan criminelen 8 maandag Er wordt een onderzoek ingesteld naar de staat zouden hebben doorgespeeld, wit te wassen. van het Nationaal Monument op de Dam, waar langzaam maar zeker stukjes afbrokkelen. Op 28 februari wordt het zz5 donderdag Brug 357 tussen het Kraaien- en het Hage- in de steigers gezet voor een voorlopige opknapbeurt en doornpleinwordt genoemd naar de verzetsstrijder, tevens nader onderzoek. voorzitterenoud-spelervanvoetbalclubDeVolewijckers, Gerbcn Wagenaar. Wagenaar was na de oorlog voorzitter 19 orqdq Personeel yan Fokker trekt massaal naar Den van de CPN en lid van de Tweede Kamer. Omdat Haag om met een stille tocht politici te overtuigen de Amsterdam al een Wagenaarstraat heeft, genoemd naar de vliegtuigfabriek niet te sluiten. De orderportefeuille is achttiende-ecuwse geschiedschrijver Jan Wagenaar, was voor een jaar gevuld en de werknemers willen eerst de het niet mogelijk een straat naar Gerben te noemen. gevolgen afwachten v-an de reorganisatie, waarbij het

FEBRUARI 1996

I donderdag De commissie Van Tras, de parlementaire Van Traa blijkt tcvcns dat in Amsterdam de georgani- enquêtecommissie die de opsporingsmethoden van de seerde misdaad circa twintig procent van de horeca- politieonderzoekt, veroordeelt dezg. Delta-methodevan bedrijven in handen heeft en dat de Russische maffia in het Interregionaal Recherche Team Noord-Holland/ de stad actief is; deze perst bedrijven af die handelen met Utrecht, waarbij burgerinfiltrantcn worden gebruikt en Rusland en dwingt hen mee te werhen aan het wit wassen drugstransporten worden doorgelaten. Uit het rapport van zwart geld.

Jaarboek 89,.4mrtelodumum [199j] 161 3 merdq t Frans Swrttouw, ‘Mr. Fokker’, oud- toonden vccl hezockcrs hclangstelling voor het gebouw hcstuurscoor~itter van de vliegtuigfiahriek, 64 jaar. zelf. Dit is inmiddels gerestaureerd en vele ruimten zijn in de ourspronkelijke staat hersteld. De 3y meter hoge toren 6 dinstlul: De provincie Noord-Holland keurt het biedt een schitterend uitzicht over de stad. bestemmingsplan YOW- nnninghtruv op de plaats van het Olympisch Stadion goed, maar houdt de mugelijkheid 20 drnsdu~ Een onbekende laat 7,~ miljoen gulden na aan open om het stadion te behouden. Dit is in de internatio- het Rijksmuseum. Het geld moet worden besteed aan de nale stadionarchitectuur cen hclangrijk monument. Het verwerving van hunstwerken en vormt een welkome aan- werd ontworpen door Jan Wils v-nor de Olympische Spe- vulling op het niet al te ruime aankoophudget van cen len in Amsterdam in 1y28. kleine miljoen gulden.

8 donderdag ~7 zuterdrq De bedrijfsauto RAI. Tijdens z.2 donderdag Het rapport LIul rnrllen n>q, uitgebracht door deze beurs wordt op bescheiden wijze het honderdjarig een jongerenpanel, wordt aangeboden aan wethouder bestaan van de vrachtauto gememoreerd en staan enkclc J. van der Gessen. Het panel is voortgekomen uit gesprek- oldtimer-bestelauto’s opgesteld. ken dit Van der Gessen eind vorig jaar met jongeren hield om hen acticvcr hij het jeugdhclcid te betrekken. Een van I 2 mamdag Een deel van zaal vier van bioscoop Thc dc aanbevelingen hetrcft het instellen van een Jeugdraad. Moviesop dc Haarlcmmerdijk wordt, nadar architect Sjoerd Soeters een procedure tegen The Moties had aan- 22 $on&~& Opening yan een huurtveiligheidssteun- gespannen, gweild. Socters vordert van het consortium, punt op het Da Costaplein. 1 Iet inrichten van dergelijke dat op het Haarlcmmerplein een megahioscoop wilde steunpunten is onderdeel van een plan van de politie om bouwen, nogeen deel van zijn honorarium. De opbrengst de kleine criminaliteit en overlast terug te dringen. Dage- Yan de veiling gaat echter naar de hank als eerste hypo- lijkszalin het kantoor een preventiemedeaerkeraanwezig theekhouder. zijn en tweemaal per wek houden agenten van het wijk- team Oud-West er spreekuur. I 5 donderday Over de rijbaan van het Museumplein wnr- den vier grotegele kadcrs(clfmetcr hoogen twintig meter z.5 zondag Jaarlijkse herdenking van de Februaristaking breed) geplaatst. Dit ‘Rembrandt-Mondriaan project’, hij het standbeeld van de Dokwerker op het Jonas Daniel van dc Vlaamse kunstenaar Bert de Kcyscr, moet van het Mcijcrplcin. Vijfenvijftig jaar geleden legden ~oo.ooo Muscumplcin het culturele hart van Nederland makcn. Ncdcrlanders tijdens de Duitse bezetting het werk neer als protest tegen de deportatie van joden. Burgemeester I 8 zondq De Beurs van Berlage, door de architect ooit Patijn noemt de staking ‘het enige echte bovengrondse ontworpen als ‘palazzo pubhlico’, wordt een museum. wroet in Amsterdam tegen de razzia’s op de joodse hewl- Nadat in 1987 de laatstc handelaren waren vertrokken, king’.

I wrjdug Oprichting v-an het Burcau Jeugdzorg-Jcugd- zijn verzakt. Enkclc jaren geleden zijn om veiligheids- hulp, een samengaan van het Jongcrcn Advicscentrum redenen de contragewichten verwijderd, zodat een hijs-

(J 4 c.), de Stichting inrerculturele jeugdzorg Amsterdam kraan nodig is om in dringcndc gevallen de brug tc opc-

(SI JA), de Kindertelefoon, de Kinderrechtwinkel en de ncn. Stichting FIo>l voor hulp aan zwangeren en alleen- staande ouders. 6 nwensrlu~ De aoningcorporatieNieuw Amsterdamstart met dc verkoop van zeshonderd eengezinswoningen in 4 mumdag Brug 146 over de Brouwersgracht hij de Bin- Kantershof. Het wxgroten van het eigen woningbezit is nen Oranjestraat wordt gerestaureerd. Deze wipbrug uit onderdeel van cen plan tot vernieuwing van de Bijlmer- r8yy verkeert in Cervallen staat, omdat de landhoofden meer.

- -_---- .___- 8 wjdug + 4d Windig, fotograaf, 83 jaar. het directeursechtpaar tijdens de eerste voorstelling na hun dood-ineen gloednieuwe tent bij de RAI-herdacht. t5 w&fag Bewindvoerders van de vliegtuigfabriek Fok- ker vragen, alle reddingsplannen ten spijt, faillissement 20 woensdag Het stadsbestuur maant winkeliers in de aan. Daarmee komt een einde aan 77 jaar vliegtuigbouw in binnenstad om pornografie uit het zicht v-an voorbijgan- Nederland. 5664 w-erknemers wordt ontslag aangezegd. gers te houden. Argeloze passanten, toeristen en kinderen De verliezen over 1995 bedroegen t,3 miljard gulden. wordenop vrijwel iedere straathoek geconfronteerd met uitstallingen van aanstootgevende ansichtkaarten, seks- I 6117 zateudaghndag Jaarlijkse Stille Omgang, een blaadjes, video’s en seksattributen. Vóór 25 maart moeten nachtelijke stille tocht door de stad ter herdenking van het dergelijke artikelen van de openbare weg zijn k-erwijderd. IMirakel van Amsterdam in 1345. Tienduizend pelgrims DezeopmerkelijkeactievanburgemeesterPatijntrektook nemen aan de tocht deel, onder wie veel jongeren. Et deaandacht in de buitenlandse pers. Heerhugowaard zijn tachtig gelovigen naar Amsterdam komen lopen. 25 ntaundag IndeVerenigdeStatenwintdeIilm ‘Antonia’ (Antonia S Ltne) van de rlmsterdamse regisseuse Marleen t9 drnsdag WéthouderJ. vander Giessenpresenteerteen Gorris een Oscar voor de beste buitenlandse speelfilm. nieuwe referendumverordening, waarbij niet meer t7,5 Deze film, grotendeels gefinancierd met Engels kapitaal, procent (90.000) vandestemgerechtigdeAmsterdammers werd uitgebracht door de jonge Amsterdamse productie- moet tegenstemmenom een planongedaan te maken, maar maatschappij . Wegens de bekroning van de docu- 28,5(155.ooo),dehelftpluséénvanhetaantalkiezersvan mentaire van Jan Blair ,&ne Frank rememhered is ook de laatsteraadsverkiezing. Referendaoverondetwerpen Miep Gies, die tijdens de bezetting het gezin Frank hielp waarover de gemeenteraad geen eigen beleidsv-rijheid onderduiken, bij de uitreiking aanwezig. heeft, kunnen niet meer worden gehouden en een onaf- hankelijkecommissiekanvoorafbepalenofeenbeslissing 25 maandag Het nieuwste en modernstecruiseschip ter ‘referendabel’is. MinisterDijkstalvanBinnenlandse wereld het schip heeft een complete golfbaan aan Zaken verklaart de referendumverordeninglaternietig, boord - bezoekt op zijn eerste reis Amsterdam. Tot de maardegemeentevechtditbesluitaanbijdeRaadvanState 27ste ligt het afgemeerd aan de Oostelijke Handelskade. en kan hangende de uitspraak nog referenda houden. Op 24 november doet de Galaxy op zijn maidentrip Amsterdam aan. Dit varende luxe hotel annex museum t9 dinsdag Begrafenis op Zorgvlied van Diana en Hcrman van 264 meter lengtc, gebouwd in het Duitse Papenburg, Renz (Van der Vegt), Nederlands jongste circusdirecteur telt veertien verdiepingen en heeft duizend man personeel en zijn wouw, die in de nacht van t 3 op t4 maart in hun aan boord. Het schip, dat met de kerstdagen zijn eerste reis woonwagen in het Brabantse Hapert door koolmonoxide- met passagiers zal maken (naar het Caribisch gebied), trekt v-ergiftiging om het lev-en kwamen. Op 8 augustus wordt veel bekijks, vooral vanuit de reiswereld.

APRIL 1996

4 donderdq De detailhandelszaken vanc Ant-Lux krij- 12 cnjdag Op het Marie Heinekenplein wordt een house- gen uitstel van betaling. Na het honderdjarig bestaan in party gehouden tegen de uitzetting van het Turkse gezin t995 onderging het bedrijfeen grondige reorganisatie, Gumüs. Vader Gümüs verblijft al zeven jaar in Nederland waarbij het aantal fotozaken werd teruggebracht van 25 tot en heeft een goedlopende kleermakerij in de Pijp. Toen I 8, meest in Amsterdam en omgeving. De nieuwe struc- hij echter in 1994 een verblijfsvergunning aanvroeg, werd tuur heeft de onderneming echter niet kunnen redden. deze afgewezen, omdat hij niet kon aantonen zes jaar legaal in Nederland tc zijn geweest. Op 13 april zou hij met 7 zondag ~ 8 maandag Gedurende het paasw-eekende vrouw en kinderen op het vliegtuig naar Turkije worden bezoeken circa 90.000 buitenlandse toeristen en circa gezet, maar de uitzetting wordt uitgesteld. 2oo.000 dagjesmensen de stad.

Jaarboek 89, Amstelodamum [1997] 163 IZ vrijilu~~ rq zxvzdq Tijdens de Nationale Vlootdagen Israelisch vrachtvliegtuig op de flatgebouwen Kruitberg van de Koninklijke Marine liggen aan dc Oostelijke Han- en tiroeneveen neerstortte, willen, nu de aandacht rond dclskadc drie fregatten afgemeerd, een mijnenjager, sche- deze ramp wat is weggeëbd, elkaar steunen in de verwer- pen van de zeekadetten, een hydrografievaartuig en een hing van hun wrdrict. bevoorradingsschip, die voor het publiek zijn openge- steld. Pronkstuk is het motorschip Amsterdam, waarin de 18 donderdag Een wilde staking legt het metro-en tram- ruimten naar Amsterdamse straten en gebouwen zijn verkeer stil. genoemd. De vlootdagen trekken 9o.ooo bezoekers, IO.OOO meer dan vier jaar gcledcn. 19 w&/q Stadsdeel Noord en de eigenaren van het zoge- naamde NSM-terrein bereiken een akkoord over de over- I 3 zaterdq Leverancier van kantoormeubelen Ahrend dracht van dit terrein aan het stadsdeel, dat hier een bestaat honderd jaar. De N. v. Wed. J. ahrend & Zoon’s bedrijvcncomplexgaat ontwikkelen. Enkele jaren geleden industrie- en handclsvcrccniging begon in 1896 met dc wstigde zich cr de Vcrvako Shipyard, die het echter niet verkoop van schilder- en tekenbehoeften, passerdozen en heeft kunnen bolwcrkcn. tekentafels. Nu heeft het bedrijf rjoo mensen in dienst en haalt het een omzet van 689 miljoen gulden per jaar. Ter z.+ mensdq Opening van de gerenoveerde Zuidvleugel gelegenheid van het jubileum krijgt Ahrend het predikaat van het Rijksmuseum aan de Hobbemastraat. Hier heb- Koninklijk. ben de afdelingen achttiende- en negentiende-eeuwse schilderkunst, textiel & kostuum en Aziatische kunst een 13 zaterdag Tienjarig bestaan van het tehuis ‘Waterheu- nieuwe presentatieruimte gevonden. De verbouwing is vel’vooren-psychiatrische pati&tenin deSarphatisrraat. uitgevoerd door architect Wim Quist. Dit tehuis verzorgt, naar het voorbeeld van Fwnruinhousr inNew York, dagopvangvoorpatientenmet een psychia- 2-1 mensdag Wethouder E. Bakker van Cultuur opent het trische achtergrond. Het functioneert alseen clubhuismet gerestaureerde synagogegebow aan de Nieuwe Uilen- leden, niet als een inrichting met patiënten. Tien jaar gele- burgerstraat, de vroegere werkplaats van Hans ‘t Manne- denbestondergeenopvangvoormensendieontslagen tje. Architect Maarten Fritz zal met dit project een Europa werden uit inrichtingen waar alles voor hen werd geregeld. Nostra Award winnen. Het gebouw wordt een nationaal restauratiecentrum. 15 woensdq De gemeenteraad stemt in met de bouw van een 186 meter met de antenne mee ZI o meter hoge q zaterdq Op het Prinseneiland wordt de salonboot kantoortoren bij Sloterdijk. Sinds 1991 isveel tegenstand Agatha tc water gelaten. Dit luxe jacht, gebouwd in 1910 gerezen tegen de bouw van deze kolos aan de rand van de in Bolnes, is geheel gerestaureerd en zal, als ook het bin- stad, vroeger bekend als de Larmagtoren, die anderhalf- nenwerk gereed is, op een na de grootstc van de vijftien maal zo hoog wordt als de Rcmbrandttoren. De gemeente antieke salonjachten zijn die door de Amsterdamse grach- vreest echter hoge schadeclaims als voor dit project, ten varen. inmiddels van Lars Magnusson overgenomen door de eveneens Zweedse maatschappij Dala xv 11, geen bouw- z8 zondag Laatste wedstrijd \-an Ajaa in het stadion in de vergunning wordt verleend. Op 3 december keurt ook Watergrxfsmeer, dat hz jaar de thuisbasis van de voet- Provinciale Staten het plan goed. balclub is geweest. Met een 5-1 overwinning op Willem II verovert Ajax in deze wedstrijd voor de derde achtereen- ‘7 ~ur>ensdq .4jax wint in Athene met 3-0 de halve finale volgende maal de landstitel. Op een bomvol Leidseplein, van de Champions League. Voor de negende keer plaatst waar vanwege de slechte staat maar een beperkt aantal de voetbalclub zich hiermee voor de finale van dit Euro- personen op het balkon van dc Stadsschouwburg kan pese toernooi. Dc eindstrijd in Rome tegen Juventusop worden toegelaten, wordt de kampioen gehuldigd. Op zz mei verliest Ajax na het nemen strafschoppen. 6 augustus wordt het stadion in de Meer gesloten.

17 axwwfq Oprichting van de Stichting Nabestaanden 30 dinsdq Vijf- à zeshonderdduizend mcnscn vicrcn Bijlmermeer (NaBij). Nabestaanden van de slachtoffers Koninginnedag in de hoofdstad, ongeveer hetzelfde aan- die om het leven zijn gekomen toen op 4 oktober 1992 een tal als karig jaar. 3 wqdug In samenwerking met collega’s uit Arnhem doet a4 wtjda,c Het Vondelpark wordt, als eerste stadspark in de politie een inval in de redactielokalen v-an het radicale Nederland, op de rijksmonumentenlijst geplaatst. Voor tijdschrift Raouge in deVan0stadestraa.t. Vermoed w-ordt de renovatie van het park, dat elk jaar drie centimeter vcr- dat zich hier een hriefhevindt van het Earth Liberation zakt, wordt de Stichting Vondelparkfondsopgericht, die Front (ELF), dat in rlrnhem enkele bomaanslagen op zijn met de donateursactie ‘laat het Vondelpark niet zakken’ naam heeft staan. De brief wordt niet gev-onden en de gelden werft voor de restauratie. redactie vraagt via de rechter vergoeding voor de schade die bij deinval is aangericht. q wijdag 27 muundu~ Voor de tweede keer wordt de alternatieve kunstheurs ART AMSTERD.~M gehouden, 4 zaterdag Nationale dodenherdenking. Op de Dam leg- dit jaar in de grote gashouder van de Wcstergasfahriek, gen koningin Beatrix en prins Claus, in aanwezigheid van volgens de organisatoren een minder gunstige locatie. burgemeester Patijn, een krans bij het Nationaal Monu- Deze beurs toont eigentijdse avant-garde-kunst. Aanslui- ment. In het Eerste Weteringplantsoen worden hij het tendvindtvana8meitotzjuniinde~~1deKuNsra.~t monument voor gevallenen twee plaquettes onthuld met ‘96plaats, waaraan 145 galeries deelnemen. De beurs, met de namen van de onschuldige burgers die hier op 12 maart als topstuk een ‘Vrouw in geel’ van Willem de Koning, ,945 door de Duitse bezetters werden gefusilleerd, als trekt 16.000 bezoekers. Ook koningin Beatrix bezoekt de

vergelding voor de dood van de Sicherheitsdienstambte- tentoonstelling (op 2X mei). naar Wcener, die bij een inval in een huis op de Stadion-

kade was gedood. Het buurtcomité, dat het initiatiefvoor 25 zaterdag In de beurs van Berlagevindt de elfde Aids de plaatsing nam, heeft de namen van de dertig slacht- Memorial Dag plaats ter nagedachtenis van allen die aan

offers, van wie de lichamen later in de duinen werden aidszijn gestorven. Op 2 juni wordt met de sponsorloop teruggevonden, opgespoord. ‘walk for live’ geld ingezameld voor aidspatienten.

5 zmdq Nationaal hevrijdingsfeest op de ,4mstel vóór 28 dinsdag Na een jaar gesloten te zijn geweest wegens Carré, in aanwezigheid van koningin Beatrix, die per boot restauratie gaat de z.g. Schuttersgalerij in het amster- naar het feest is gekomen. Op een podium in de Amstel dams Historisch Museum weer open. Deze vroegere wordt een concert gegeven, er is een laserlicht-show en er Bcgijnensloot, die in de zeventiende eeuw werd over- worden vredesduiven losgelaten. kluisd, lag tussen het jongens- en het meisjesweeshuis. Thans hangen in deze ‘openbare museumstraat’ twaalf 14 dinsdag Op een schiereiland in het Oostelijk Haven- zeer grote schuttersstukken uit de collectie van het gebied wordt de eerste paal geslagen voor de houw van de museum. nieuwe woonwijk BorneolSporenhurg.

JUNI 1996

3 mnandq Bij het Projecthurcau van de gemeente zijn voor het Museumplein. De herinrichter \-an dit plein, de zeven plannen binnengekomen voor een passende Deense architect Sven-Ingmar .4nderson, heeft in het bestemming voor het Mr. Visserplein: een nieuwe locatie kader van de renovatie onder andere een eenvoudig twee- voor het Verzetsmuseum dat de voormalige synagoge aan zitshankje van roestvrij staal ontw-orpen. de Lekstraat moet verlaten, een parkeergarage voor tou- ringcars, een concertzaal, stalling voor oldtimers, een rol- 4 dinsdag ‘Het toneel speelt’, een nieuw toneelgezelschap lerdisco en repetitie-en expositieruimte. Geen van deze van Jules Croiset en Ronald Klamere, dat zijn basis in de plannen wordt uiteindelijk haalbaar bevonden. Stadsschouwburg heeft, brengt het eerste grote zaalstuk uit,$zrj)n Dothan van Joost van den Vondel. Het gezel- 3 maandq Presentatie van het nieuwe straatmeubilair schap wil repertoire brengen voor een zo breed mogelijk publiek met een zo groot mogelijk landelijk bereik.

Jaarboek 89, Am.stel»damum [r997] 1% dmderdq Begin van de bebouwing van de 1, A K A -strook haar visiocncn zijn doordcRooms-Katholieke Kerk nooit (genoemd naar de eilanden Valkenburg en Rapenburg). oficieel erkend. Op dit terrein naast de toegang tot de IJ-tunnel komen appartementen en kantoren. 21 arijdn~ Opening yan het Centrum voor oude en nicu- we media in het gerestaureerde Waaggebouw op de I 3 donderdag Op Zorgvlied wordt in stilte de acteur en ïiieuwmarkt. zanger Leen Jongewaard begraven. 23 zondq Rederij I\ ACO gaat met een draagvleugelboot 17 maun&zl: t Ida Peerdeman, 90 jaar. Dczc wouw kreeg (snelheid 60 km per uur) twee keer per dag een geregelde

tussen 194 j en 1959 een aantal visioenen van Maria als dienst onderhouden tussen Amsterdam, Lelystad, Urk, ‘Vrouwe van alle volkeren’. Zij vond wel aanhang, maar Kampen en Hoorn. De boot, van Russische makelij, is afkomstig uit Letland en heeft een Letse kapitein.

I wan&q vvo-wethouder F. de Grave volgt deafgetre- omheen achthonderd woningen) in een publieksactie de den staatssecretaris R.L.O.Linschoten op. De Grave laatstc vijfmiljoen gulden hij elkaar. werd in 1982 gemeenteraadslid en nas later lid van de Tweede Kamer. Toen burgemeester Van Thijn in 1994 28 zondq De Holland acht wint in het Amerikaanse minister werd, nam hij enkele maanden het hurgcmccs- Atlanta bij de finale roeien Olympisch goud. De dames terschap waar. De Grave is thans wethouder van Finan- acht plaatst zich wcl voor de finale, maar slaagt er niet in ciën, in w-elke functie hij in zes jaar de gemeentebegroting een medaille te winnen. De Koninklijke Nederlandse saneerde en de stad de status van artikel-Iz-gemeente wist Roeihond organiseert in samenwerking met acht Amstcr- te ontnemen. De portefeuille wordt overgenomen door damse roeiverenigingen op 30 augustus een huldiging, E. E L. Peer. waarhij de winnende acht een tocht door de grachten wordt aangeboden. 17 moensdq Sterk neemt vijf gezonde dochterbedrijven van Fokker over (Fokker Aviation). Dit zal een eventuele 28 zw& In de Spuistraat opent de Magie Mushroom doorstart van de failliete vliegtuigfabriek niet in de weg Gallery, het grootstc verkooppunt voor paddestoelen met staan. Inmiddels heeft circazestig procent van de ontsla- een hallucinerende werking in Nederland. Paddcstoc- gen werknemers een haan gevonden, voornamelijk hij lcn zijn nog legaal, hoewel de politie vorig jaar bij smart Nedcar, Sterk, DAF en Philips, enkele tientallen gingen shop Conscious drcams wel paddestoelen in beslag heeft naar vliegtuigfabriek Boeing. Drie speciaal opgerichte Joh genomen. Winkels voor energie opwekkende, ontspan- Centers hebben hij de herplaatsing bemiddeld. Het ‘job nende of geestrerruimcnde middelen vormcn ccn plat- center’ in Amsterdam wordt in juli gesloten. form, waarin ook bedrijven in Duitsland en Belgie deel- ncmcn. Overwogen wordt om een knalitcitskcurmerk in 19 wijrkq De International Council on Monuments and te stellen. Sites(rcoMos) draagt,omdcplannentot behoudeen hart onder de riem te steken en Stadsdeel Zuid in het 30 dmdq Wethouder E. Peer opent het tennispark op de beleid tot behoud te sterken, het Olympisch Stadion voor voormalige Victnamwcidc in het Amsterdamse Bos, dat voor de List ofmost endangtwd monuments van het World na grote tegenstand tegen de aantasting van het bos, tot- Monuments Fund. De Stichting Fondsenwerving Olym- standkwam. In dit nieuw park starten de open Neder- pisch Stadion brengt, onder voorzitterschap van P. Kra- landse tcnniskampioenschappen. nenherg, voor de restauratie tot atletiekstadion (met daar- A”UCST”S 1996

2 wrjdrcg~~ 4 rundq Gay- Pride Festival. De organisato- Behalve Ajax krijgt het American Footbalteam de ren, bedrijven met een homoseksuele klantenkring ver- Amsterdam Admirals, compleet met chccrleaders naar enigd in Gay Business Amsterdam (C B A), willen de stad Amerikaans voorbeeld, hier zijn thuisbasis. De eerste in het buitenland promoten als ‘gay capital’ v-an Europa. wedstrijd verliest Ajax met 3-0 (van .kc Milan). De gras- Deze tien jaar geleden vanzelfsprekende positie heeft mat levert voorlopig nog problemen op. Amsterdam inmiddels aan Londen moeten prijsgeven. Van tevoren wordt afgesproken om tijdens het festiv-al 15 donderdag In dc vroegemorgen brandt in het oudc geen aanstootgevende scènes te tonen. Ajax-stadion in de Watergraafsmeer de hoofdtribune af. Stoelen uit dit stadion worden lateraan particulieren ver- 9 rïrqdug Opening van het Summer of ‘gó-festival in het kocht, waarvan de opbrengst ten goede komt aan de vrieshuis ‘Amerika’ aan de Oostelijkc Handelskade. Het dicrenambulance. Het Amstelveense bedrijf Tarapro- r+ooo m3 grote gebouw, dat in t9jo na een brand twee ductions gaat gras uit de Meer te koop aanbieden. Daartoe jaar eerder in dc oude staat werd hersteld, is al twee jaar wordt, onder toeziend oog van een notaris, drie vierkantc niet meer in gebruik. Krakers houden hier regelmatig meter uitgestoken. De gevriesdroogde grassprietjes wor- voorstellingen, presentaties, concerten enz. De gemeente den in acrylglas gegoten en voorzien van een certificaat van werkt echter aan plannen om het vrieshuis te slopen. echtheid met de handtekening van Ajax-vootxitter Michael van Praag. t I zondqy Eerste rit, in twee ouderwetse nagonsmet veel pluche alleen eerste klas -, van de door Lovers-Rail 16 orqdq~- ‘7 mwdag Derde lustrum van het Prinsen- geexploiteerde ‘Kennemerland Expres’ van Amsterdam grachtconcert, gevierd met een tweedaags festival. Pieter naar IJmuiden. Deze lijn volgt deels de in I 983 buiten van Vollcnhovcn start in de tuinzaal van Hotel Pulitzer gebruik gestelde diesellijn v-ia Santpoort-Noord en Drie- een 25 uur durend pianorecital, dat het record (dat nog huis-Wstcrveld naar Velsen en is de eerste concurrent van niet bestond) op naam van dit concert moet stellen. Ook de Nederlandse Spoorwegen. Op ta juli had minister Henk van Os en Paul de Leeuw nemen hieraan deel, ter- Jorritsma rondvaartbotenrederij Lovers toestemming wijl Barbara Nissman, die het eerste Prinsengrachtconcert verleend om een treindienst naar de kust te openen. Een gaf, de muzickmarathon afsluit. Ter gelegenheid van het aanvraag voor de exploitatie van een stoptrein tussen jubileum worden bij bewoners van de Prinsengracht Amsterdam en Hilversum wordt aan het eind van het jaar huis-, tuin- en dakterrasrecitals gehouden. echter niet gehonoreerd. 15 zaterdag In de Voetboogstraat wordt de zesentwintig- 12 maandq De Amerikaanse filmacteur Arnold Schwar- jarige student Joes Kloppenburg door vier mannen dood- zeneggcr, een van de aandeelhouders van de keten, opent geschopt. De student schoot een voorbijganger te hulp in de voormalige Cineac Reguliersbreestraat Planet Hol- diedoor het dronken viertal werd aangevallen. Dedaders, lywood, een gelegenheid waar filmsterren zich kunnen van wiede politie de identiteit snel achterhaalt, melden mengen tussen het publiek. Schwarzenegger krijgt daarbij zich laterop deavond bij de politie. Deeenentwintigjarige van burgemeester Patijn ‘de sleutel’ van de stad. Een hoofdverdachte heeft al meerdere veroordelingen wegens andere aandeelhouder, de acteur Sylvester Stallone, had geweldpleging achter de rug. eerder in Amsterdam het startsein gegeven voor de ver- bouwing van deze bijzondere bioscoop, die in t 934 door tg muandug Fotograaf Siebe Swart maakt vanafde J.Duiker werd ontwzorpen. Montelbaanstoren aa zwartwit-opnamen van de stad, die met een computer tot een fotopanorama worden gemon- t4 mensdag Uet een indrukwekkende ceremonie opent teerd. Dit verschijnt op 28 november in boekvorm (gezig- koningin Beatrix, in aanwezigheid van het voltallige kabi- zagd). net, in de Bijlmermeer de Amsterdam ArenA, een schep- ping van Rob Schuurman. Binnen de muren van dit sta- ao dmsdq De A N WB Amsterdam brengt nieuwe weg- dion, met een sluitbaar dak, geldt een eigen munteenheid. wijzers voor voetgangers aan, die in zeven wandelroutes

Jmrboek Kg, Amrtelodamunz [1997] ‘67 naar dertig bezienswaardigheden leiden. Het oude opening van het culturele seizoen, op cn rond de Dam. systeem voldeed niet en werd twee jaar geleden verwij- Het openingstoneelstuk Rnwkost van toneelgroep derd. Amsterdam wordt op de tclevisiedoor3z.+.ooo mensen bekeken. De slotmanifestatie vindt plaats in de Amster- 23 zrr~dq Wethouder F;. Bakker cn de directeur van de dam Arena. ANWB openen het transferium bij de Amsterdam Arena. Automobilisren kunnen hier hun wagen achterlaten cn 28 woensdag Tijdens een vakantie in Indonesieverdrin- per openbaar vervoer doorreizen naar de stad. Gerekend ken Hans Frankfurther, 64 jaar, en zijn zoon dit bij het wordt op ajo à soo auto’s per dag. Rijkswaterstaat zal zwemmen in de IndischeOceaan in moeilijkheden was langs de snelwegen wegwijzers plaatsen om automobilis- geraakt. Frankfurther aas met zijn familie de initiator van ten op het transfcrium te attenderen. de actie voor het behoud van het weilandje ‘de Vrijc Geer’ in Sloten. z3 wijdq In het Amsterdamse Bos wordt op een eilandje bij de Kleine Poel een kudde Schotse hooglanders losgc- 29 donderdag Veertigjarig bestaan van de Amsterdamschc laten. Het begrazen komt de natuur ten goede, er zullen Maatschappij tot Stadsherstel. Deze maatschappij, die op den duur meer planten, vogels, vlinders en muizen op basis van commerciele exploitatie woonhuismonu- komen. De dieren zijn zeer vriendelijk voor het publiek, menten restaureert, werd in 1956 opgericht vanuit de visie dat door paden beveiligd met wildroosters toegang heeft dat er in de binnenstad weer huizen moesten komen waar tot het eiland. ‘s avonds licht achter de ramen brandde. Uit dien hoofde verzette Stadsherstel zich tegen cityvormingen demping 23 urzjdafi- 25 zondq Jaarlijkse Citmarkt, de nationale van grachten.

I zondag Villa Omval (nr.qj), in I 923 gebouwd in Basisweg, wordt het nieuwe garnizoen Amsterdam van dc opdracht van de zeepfabrikant A. Maschmeijer jr., wiens Koninklijke Landmacht operationeel. fabriek in de nabijheid op het industrieterrein stond, wordt overgedragenaan Delta Lloyd voor sloop. De 5 dondcvdq Woningbouwercniging Het Oosten begint karakteristieke directeurswoning, ontworpen door de als eerste in Nederland met cascoverhuur van woningen. architect Joseph Hermans, heeft een vorm dit doet denken Daarbij wordt de ‘buitenkant’ gehuurd en de ‘binnenkant’ aan een oceaanstomer, met grote schoorstenen en een gekocht, waardoor keukens cn badkamers etc. eigendom puntige erker als boeg aan de kant kan de Amstel (het van de bewoners blijven en aan volgende eigenaren kun- boudoir van Mevrouw Maschmeijer). Krakers proberen nen -zorden doorverkocht. De huur kan daardoor 35 pro- afbraak te voorkomen en spannen een procedure aan, die cent lager worden; dc gemiddelde waardc van het interi- zij echter zullen verliezen. curzalnaarverwachtingzg.oooà3~.ooogulden bedragen.

4 wocnsdq De gemeenteraad gaat akkoord met de aanleg 5 donderdq De Canadese eigenaren van het tijdens de van IJburg, een woonwijk in het IJsselmeer buiten de Tweede Wereldoorlog gestolen portret van burgemeester Diemcrdijk. Abraham Boom door Govert Flinck uit 1643 die bij de verwerving onkundig van de illegale herkomst waren 4 memdug Jhr.drs.A.L.F.M.‘1esta wordt aangesteld als retourneren het schilderij bij het ‘Jedcrlandse consulaat algemeen directeur van het Gemeente Vervoer Bedrijf. in Montreal. Dit bedrijf leidt jaarlijks een miljoenenverlies cn moet ingrijpend worden gcrcorganiseerd. 6 orqdq Vijfcntwintigjarig bestaan van Greenpeace. Om een atoomproefte verhinderen voer een groepje Canade- 5 donderdag In de Kolonel Six Kazerne, een acht vcrdie- zen in september 197 I naar een eilandje voor de kust van pingen tellend gebouw op de hoek van de Kabel- en de Alaska. De strategie om ter plaatse te zijn als de natuur

168 Juarbork X9, Amstelodmum [1997] wordt vernield, nerd het keurmerk van deze milieuorga- Amsterdam heeft er altijd naar gestreefd van Schiphol nis&, dit inmiddels 36 kantoren in 32 landen heeft. In een luchthaven van internationale betekenis te maken. In 1983 verhuisde Greenpeace International uit Engeland 193X werden daartoe verharde startbanen aangelegd. naar Amsterdam (Keizersgracht 174). In Nederland wordt het jubileum onder meer herdacht met een drij- 20 wijdq Solvay Dupharbv komt met het ministerie van vende tentoonstellingwer walvissen in het Oosterdok. v R OM, de provincie Noord-Holland en de gemeente overeen 16 ha met nrgano-chloorverbindingen vervuilde 6 orrjdrrg Op een podium aan de noordzijde in de Amster- grond bij de Westpoort schoon tc maken. Dc schoonmaak dam Arena treedt de Amerikaanse popzangeres Tina is al enkele jaren aan de gang, maar over de betaling van de Turner op. Na het concert moeten duizenden vierkante tientallen miljoenen guldens kostende operatie is nu pas meters grasmat worden getransplanteerd. Na drie pop- overeenstemming bereikt. concerten van Michael Jackson deze maand moet zelfs tweederde van de mat van een nieuwe toplaag worden 20 vrydug-zz zondag In Marcanti Plaza wordt het intcr- voorzien. De Heidemij, die verantwoordelijk is voor dc nationale Hash Bash Festiv-al gehouden. Vijfentwintig staat van het gras, verricht hiernaar onderzoek. ondernemers uit binnen- en buitenland tonen hier hun producten: soft drugs, paddestoelen, hennepkleding en I I moensdq t Jaap Kruizinga, onderwijzer en schrijver psychedelische kunst. De geestverruimende industrie over de geschiedenis van de stad, vooral van de Water- zou de snelst groeiende bedrijfstak van de jaren negentig graafsmeer, 83 jaar. Zijn laatste publicatie was Het XYZ zijn. öan Amstrrdam. 21 zuterdq Op de wielerbaan in Sloten wordt het eerste 12 donderdag Milieudefensie stort, uit protest tegen de Nederlandse uurrecord achter derny’s gwestigd, ten slechte verkrijgbaarheid van brievenbusstickers tegen overstaan van niet meer dan tweehonderd toeschouwers. ongeadresseerd drukwerk, zeven ton papierafval voor de Alleen in Sloten en Alkmaar functioneren nog wielerba- deur van de firma Blokker aan de Van der Madeweg. De ncn, die van het Olympisch Stadion is al jaren buiten Stuurgroep Reclame, die verantwoordelijk voor de ver- gebruik en zal na de restauratie niet terugkeren. Overdek- spreiding is, heeft drie jaar geleden de Code Verspreiding ken en opknappen moet het stadion xien te redden. Wicl- Ongeadresseerd Rcclamedrukaerk aangenomen, maar rennen op de baan is voor jonge sporters een ideale start sindsdien geen initiatieven meer genomen, zodat het aan- voor een carrière op de weg. tal bestickerde brievenbussen niet is toegenomen. Milieudefensie wil de sticker bij postkantoor en biblio- 25 woenudq Het referendumcomité IJburg overhandigt theck wrkrijgbaar stellen in plaats van bij de gemeente. wethouderJ. van der Giessen tienduizend handtekenin- Blokkcr verspreidt per jaar 108 miljoen folders (zeven ton gen voor het houden van een referendum over de aanleg papier per dag). van de woonwijk IJburg in een natuurgebied in het IJssel- meer. Een van de deelnemers is de Vereniging tot Behoud 11 zaterdag 15 zondag Open Monumentendagen, yan Natuurmonumenten in Nederland. (Op 4 september, waarbij ter gelegenheid van het veertigjarig jubileum vier uur voor de beslissing over IJburg wordt genomen, onder andere panden van de Amsterdamse Maatschappij nordt de nieuwe referendumverordening aangenomen; tot Stadsherstel zijn opengesteld. Andere publiekstrek- zie 19 maart). kers zijn de Effectenbeurs van Jus. Cypers, Grand Hotel Krasnapolsky met de wintertuin van A. Salm en The 26 donderdag Zesde internationale conferentie over Grand in het voormalige stadhuis aan de Oudezijds drugsgcbruik cn drugsbcleid. Wetenschappelijk ondcr- Voorburgwal. zoek heeft aangetoond dat het drugsgebruik in Amster- dam boven het landelijk gemiddelde ligt en dat Amster- 19 donder& Tachtigjarig bestaan van de luchthaven dammers het meeste experimenteren met drugs. Dit Schiphol. Op 19 september 1916 landdeeen Farman leidt echter niet tot een blijvend verhoogd gebruik. tweedekker op een drassig stuk land dat het leger van een boer in de Haarlemmermeer had gekocht. De gemeente

_Ircarhoek 89, Amstelodumum [1997] 169 5 zaterdup 13 zondq AntiekbeursPan Amsterdam in de 12 mterdq In brug I ovcr het Singel bij het Muntplein R A 1. Geëxposeerd is onder andere het kapitale schilderij wordt een gat ontdekt, mogelijk veroorzaakt door werk- ‘Kalmezee’vanH.WMesdag(r83~-19rj),datdoorhet zaamheden aan de tramspore”. Vanwege de herstelwerk- Zeeuws Museum is v-erkocht aan cc” kunsthandelaar om zaamheden wordt de brug enkele weken afgesloten voor met de opbrengst een ander schilderij te kunnen aanko- het verkeer. pen. Het wordt voor 8oo.000 gulden door een verzamelaar gekocht. Verder wisselen een kop van dc Egyptische god I 8 vrij& Begrafenis op Zorgrlied van de acteur Gerard Osiris, kinderportretten van een jongetje en LX” meisje Thoolen. voorgesteld als Granida en Daifilo uit het herdersspel Gvun~/u (van P.C.Hooft) ya” Nicolaas Maes en schilde- 20 zonilul: Bij het veilinghuis De Eland wzordt de comple- rijen van Ruysdael, Cor”. Springer en Kees van Dongen te voorraad sinterklaas- en zwartcpietenkostuums van de van eigenaar. Studentensinterklaascentralc geveild. De twintig jaar gcledcn opgerichte centrale draaide goed, maar dc logis- 7 mrrmdq Het radioactieve materiaal in het gebouw van tieke problemen zijn te groot gcwordcn. Vroeger hadden het Nationaal Instituut coor Kernfysica en Hogcrc Encr- studenten vaak een auto, al was het maar een oude eend, git Fysica in de Watergrxafsmeer, dat op sommige plaat- maar tegenwoordig beschikke” zij door de verplichte o v- se” in hoge concentraties voorkomt, wordt geruimd. 1 Iet jaarkaart niet meer over eigen vervoer. Vorig jaar legde de NIKHEF moet plaatsmaken coor de nieuwbouw van het centrale 3300 bezoeken af. Wetenschappelijk Centrum Watergraafsmeer. In 1947 bouwde prof. dr. J. Kistemaker hier de eerste deeltjesvcr- zj w-qdug EntertainmentbedrijfEndemol presenteert sneller in Europa. Na acties van omwonenden is het lccg- zich op de Amsterdamse Effectenbeurs. 33 procent van staande gebouw sinds 16 augustus hcrmctisch afgesloten het kapitaal van de onderneming van Joop van den Ende c” bewaakt. en John de Mol zal op de beurs verhandelbaar zijn. De belangstelling is zo groot, dat de emissie zz5 maal wordt 9 a>oen.v/q Veilinghuis Christie’s houdt cc” veiling van overtekend en v-oortijdig (29 oktohcr i.p.v. 6 november) maritieme voorwerpen. Deze is zo succesvol dat mari- wordt gesloten. tieme verkopingen in het veilingprogramma zullen wor- den opgenomen. 26 zaterdag In de Sporthallen Zuid wordt de ‘nacht van de wraak’ gehouden. Tegen dit ‘gala’ van vechtsporten, IO donrlerdq Het Rijksmuseum heeft cc” onbekende waarbij de meest extreme vormen van free-fight worden tekening van Rembrandt ontdekt. Het betreft een portret beoefend, bestaat veel weerstand. Eerder is in Emmen van de acteur Willem Ruyter uit circa I 630. Xot zz februari rond dit soort cvcnemente” al commotie ontstaan, vooral 1997 wordt de tekening voor het publiek tentoongesteld. “aar aanleiding van kooigevechten. In Amsterdam zijn dieechter verboden. I I z+/q In het Paleis op de Dam reikt koningin Beatrix de koninklijke subsidies voor jonge schilders uit. Deze 28 muundq TheaterTuschinsky bestaat 75 jaar. Dit aanmoedigingsprijs voor kunstenaars werd in 1871 ingc- magnifieke art “ouveau filmpaleis bevat overvloedige steld door koning Willem III Ter gelegenheid van dit decoraties van Jaap Giddings, Pieter den Besten en Chris ~zg-jarig jubileum is (tot 10 november) ook werk \-a” Bartels. vroegere laureaten te zien. Gekozen werd voor acht jaren: 1871 (o.a. Louis Apol), 1887 (BreitnerenToorop), 1896 3 I donderdug I)e Poolse premier Wlodzimierz Cimoszc- (Arntzenius), rgzr (Pieter den Besten), 1947 (Jef Diede- witz, die een bezoek aan ons land brengt, bezoekt ook rc”, Frans Wiegers), ,971 (Pat Andrea) 1981 (Ernst Blok) burgemeester Patijn. en de bekroonde kunstenaars v-a” 1996.

170 NOVEMBER 1yy6

I wqdq Cox Habhcma legt haar functie als directeur van ty dinsdq-zo mensdag Bij Sothehy wordt een deel van de Stadsschouwburg neer. Zij wordt hoofd drama hij de inboedel van prinses Christina en haar ex-man Jorge

IDtV. Guillermo geveild. Het eerste kavel, een bordje uit de patriottentijd, bracht al meteen het dubbele op ran de z zuterdag In de Daniel Stalpacrtstraat opent Nederlands richtprijs. eerste speciaalzaak in dameskleding voor heren, gedreven door de bekende travestiet ‘queen’ Nickie Nicole. zo moensdq Curatoren van Fokker breken na negen maanden onderhandelen de fusiebesprekingen met het 3 zondq Eenentwintigste marathon van Amsterdam, die Koreaanse concern Samsung af. Daarmee is een eventuele dit jaar tegelijk met de marathon van NW York wordt doorstart van de failliete >-liegtuigfabriek definitief van de gehouden. Start en finish vinden plaats in de .4msterdam haan. Arena. In Amsterdam (tienduizend deelnemers) wint de Keniase atleet Joseph Chebet, in New York (dcrtigdui- aa vrt$q Officiële opening van een ‘Ajax-verstrooiveld’ zend deelnemers) de Italiaan Giacomo Leone. op begraafplaats en crematorium Westgaarde. Op dit veld van IO s 8 meter ligt gras uit het Ajax-stadion in de y zaterdag Apotheek W. H. van der Meulen op de Geldcr- Watergraafsmecr. Veel supporters worden jaarlijks in sekade hestaat driehonderd jaar. In 1696 kocht apotheker Ajaxtenue begraven, zodat voor dit veld zeker belangstel- Harmanus Meurs hier een winkel, die sindsdien altijd een ling zal bestaan. Als een van de eersten wordt hier de as apotheek is gebleven. Sinds 1875 is deze in bezit van de van Rinus Daalmeycr verstrooid, een supporter die in familie Van der Meulen. 1981 tijdenseen wedstrijd op de tribune overleed. to zondq Museum Willet-Holthuy-sen, Herengracht 25 muandq Het Concertgebouw i\. v. stelt in samenwer- 605, wordt na een algehele restauratie heropend. Dit fraaie king met de Nederlandse rlardolie Maatschappij een grachtenpand, dat nog goeddeels in de oude staat verkeert, beurs in die Nederlandse orkesten in staat stelt gedurende werd honderd jaar geleden door Louise Willet-Holthuy- drie jaar een assistent-dirigent aan te stellen. Jonge diri- sen met haar kunstverzameling nagelaten aan de stad. Ook genten krijgen hierdoor gelegenheid ervaring op te doen. de tuin onderging een opknapbeurt. Dc beurs wordt genoemd naar Bernard Haitink.

to zondag Laatste dag van de Passar Malam in de RAI. 26 dinsdag t Dr. 1. H. van Eeghen, historicus, oud- Nu de winkelsluitingstijden zijn verruimd, is het weer adjunct-archivaris van Amsterdam en jarenlangredac- mogelijk deze Indonesische (avond)markt, tegenwoordig trice van het Muundblud en het~~aurbofkrlrnstel(~dumum, ook met producten uit andere Aziatische landen, in 83 jaar. Amsterdam tc houden. Een decennium geleden, toen de kramen niet meer ‘s avonds en in het weekend open 27 woensdq Directeur Henk van Os neemt afscheid van mochten zijn, verdween de markt naar andere plaatsen in het Rijksmuseum. Ronald dc Leeuw. directeur van het het land. Rijksmuseum Vincent van Gogh. volgt hem op. Van dit laatste museum wordt John Leighton, conservator t I muandq Bij Christie’s in Amsterdam wordt een vei- negentiende-eeuwse schilderkunst van de National Gal- ling van tekeningen van oude meesters gehouden ten bate lery in Londen, de nieuwe directeur. van het Rembrandthuis. Op 3 en 4 december volgt in Londen een auctie van grafiek. 28 donderdag Opening van het speciale treinstation Amsterdam Arena aan een lijntje dat afbuigt van de t8 maandq HoofdcommissarisE.Nordholt slaat in de spoorlijn Amsterdam-Utrecht. Het zal worden gebruikt Bijlmermeer de eerste paal voor Nieuw Geinwijk; het hij wedstrijden en grote evenementen. eerste project waar hoogbouw wordt vervangen door laagbouw.

‘7’ 28 donderdq 9 mandag Negende International Docu- Vr~,Vederlund. Burgemeester Patijnoverhandigt hem bij mcntary Filmfestival Amsterdam IDFA. deze gelegenheid de zilveren medaille van de stad rlmsterdam, v-ooral voor zijn rubriek ‘Gedachten op z9 urqdag Rinus Ferdinandusse, sinds ,959 aan dit aeek- dinsdagochtend’, waarin hij het r2msterdamse leven blad verbonden, neemt afscheid als hoofdredacteur van beschrijft.

DECEMBER ‘996

I zondag Prins Bernhard opent in het Amsterdamse Bos betrekt het voormalige pand van de onderwijsbond het Dachau-monument, ontworpen door Niek Kemps. AROP, Herengracht jz+; het partijbureau Nic. Witsenkade Dit heeft de vorm van een .z,s meter brede en 60 meter 30 wordt verkocht. lange gang van taxushagcn. Wie erdoorheen loopt maakt even deel uit van het monument. 14 zaterdag In het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis wordt ter gelegenheid van de herdenking 3 dznsdag Begin van het proces tegen Johan V. alias de van de geboortedag van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, Hakkelaar, (zie 20 januari) en zijn tweede man Koos R. honderdvijftig jaar geleden, een studiedag gehouden over De Verenigde Staten hebben om uitlevering van de deze politicus als internationale figuur. Eerder is aan zijn drugsbaron gevraagd. geboortehuis, Singel 328, een gedenkplaat aangebracht. j donder& In Mexico wordt de ‘Stelling van Amster- 15 zondag De Explosieven Opruimingsdienst maakt in de dam’, een kring van 42 forten en een stelsel van dijken, Kinkerstraat (bij nr.41) een zware vliegtuigbom uit de dammen en sluizen om het land te kunnen inunderen, Tweede Wereldoorlog onschadelijk. Zevenhonderd men- geplaatst op de werelderfgoedlijst van de UXESCO. Sinds sen moeten daarvoor deze dag hun huis verlaten. De bom 1993 staat deze verdedigingslinierond de hoofdstad op de werd in de nacht van 12 op 13 augustus 1940 door de proCnciale monumentenlijst. De stelling was zo ontnor- R AF boven Amsterdam afgeworpen op een retourvlucht pen dat de regering zich in tijden van oorlog met her leger uit Duitsland, waar de vliegtuigen hun doelen niet had- hierbinnen kon terugtrekhen. Militair is de verdedigings- den kunnen vinden. In Amsterdam moesten Schiphol en gordel nooit gebruikt, maar de aanwezigheid ervan zou de de haven worden getroffen; er viel bij het bombardement Duitsers tijdens de Eerste Wereldoorlog ervan hebben slechts één dode. doen afzien ons land aan te vallen. Met de komst van het vliegtuig gingdemilitaire waardevan de stelling verloren. 19 donderdag Restaurant het Rosarium in het Amstel- park, een houten gebouw met een mastieken dak, brandt 5’6 dondwdaglor~dq In Osdorp brandt in de nacht de geheel uit. Een collectie schilderijen van Rosalie Geelen, Alfons Laudyschool voor zeer moeilijk lerende kinderen voor wie de dag tevoren een begrafenislunch was gehou- geheel af. den, ging eveneens verloren.

7 zaterdag Met een groot gala in Ca&, gepresenteerd 20 vridq In het voormalige pomphuis van de Gemeen- door Paul de Leeuw, viert het Cultureel Ontspannings- tewaterlcidingen aan de Haarlcmmerweg, gaat het caf& centrum (COC) zijn vijftigjarig bestaan. Deze vereniging restaurant -4msterdam open (Watertorenplein 6). De zes- voor homoseksuelen moest nog lang na de oprichting tien meter hoge zaal met vier reusachtige centrifugaal- ondercover werken (onder dc naam Shakespmre Club). pompen is een van de beroemdste ‘machinekamers’ van Kreeg een horeca-ondernemer toch door met homosek- Ncdcrland. suelen te maken te hebben, dan werden ze onherroepelijk op straat gezet. ZI zterdag Na een verbouwing van anderhalf jaar opent De Trust op de Kloveniersburgwal jo opnieuw zijn 9 maandq Het bestuur van de PVD stelt verhuizing deuren. Dit theater heeft het Heiligewegzwembad, dat in naar Den Haag nog ten hoogste drie jaar uit. De partij verband met de bouw van de Vendesdriehoek is gesloopt,

Jaarboek 89,Amstelodamum [1y97] verruild YOOT deze eerste hersteld evangelisch-lutherse die daarmee zijn verhonden, had daarom eveneens een kerk in Nederland, in ,793 gebouwd door Abraham van monumentcnvergunning moetcn worden aangevraagd der Hart. 3 I dtnsdag De afgelopen maanden hebben taxateurs alle zz3 v~u~z~~~ In de Koepelkerk van het Renaissancehotel woonboten in de stad getaxeerd. Per I januari gaan dc biedt het Leger des Heils circa honderd daklozen en bezitters, die tot nu toe alleen havengeld betaalden, belas- zwervers een kerstdiner aan. Wegens de koudc wordt het ting betalen over de roerendc ruimte die hun boot aantal bedden voor daklozen uitgebreid van wee- naar inneemt, een heffing vergelijkbaar met dc onroerend- driehonderd. goedbelasting voor huizenbezitters aan de aal. Door een wijziging in dc opstelling van hypotheekbanken in het z.7 wijdag De gemeente heeft het papierconcern K u 0 B T, begin van dit jaar kunnen woonbootbezitters, alszij een dat hier in september zijn hoofdkantoor wilde vestigen, legale ligplaats hebben, nu ook een hypotheek op hun boot ten onrechte een kap- en bouwvergunning verleend voor afsluiten. Daardoorwordt het gemakkelijker om geld te een parkeergarage met liftgebouw en luchtbrug in lenen vour de aanschaf of verbouwing van een bont. Tot de tuin van de voormalige Roerhavekliniek. Het gehouw vorig jaar kon dit slechts met een persoonlijkelening. is een rijksmonument en voor de tuin en het liftgebouw,

‘73