Mededeelingen
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
MsemKund J #. separaat No, /wj% 7- <* MEDEDEELINGEN VAN HET RIJKSBOSCHBOUWPROEFST ATION DEEL I AFLEVERING I (1922) ÏC'-'G»' MEDEDEELINGEN VAN HET RIJKSBOSCHBOUWPROEFSTATION DEEL I AFLEVERING I. (1922) INHOUD. 1. Oprichting van het Boschbouwproefstation. 2. Personeel, 3. Reglement voor den dienst van het station. 4. Commissie van Bijstand. 5. Oogstberichten van boomzaden van E. HESSELINK. 6. Beteekenis van het zaad vraagstuk voor onze grove dennen- bosschen van E. HESSELINK. 7. De „DauerwaldWirtschaft" op het landgoed Bärenthoren in Anhalt en de beteekenis er van voor den Nederlandschen boschbouw van }. H. JAGER GERLINGS en E. HESSELINK. 5 VOORBERICHT Als „mededeelingen" van het Rijksboschbouwproefstation zullen worden gepubliceerd: a. de resultaten van onderzoekingen verricht door personeel van dit station, eventueel in samenwerking met anderen. b. de resultaten van onderzoekingen verricht met steun van dit station. c. verslagen en opstellen op boschbouwkundig gebied van het personeel van dit station. d. berichten betreffende de plaatsing, inrichting en het personeel. De redactie berust bij den Directeur van het station, die tevens regelt het tijdstip der uitgifte van de afleveringen. De Directeur-Generaal van den Landbouw DR P. VAN HOEK, 1. OPRICHTING VAN HET BOSCHBOUWPROEFSTATION. Reeds vele jaren beschikt Nederland over goed ingerichte proefstations voor landbouw kundig en controle onderzoek. Deze stations werken echter bijna uitsluitend op land bouwkundig gebied. De boschbouw werd hier te lande buiten de bemoeiing van dat onderzoek gehouden, als men afziet van enkele uitzonderingen. De oorzaak is zeer waarschijnlijk gelegen in het feit, dat de leidende personen aan de proefstations een speciaal landbouwkundige of scheikundige opleiding hadden genoten en bij dat onder wijs bijna uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de studieresultaten van het scheikundig en landbouwkundig onderzoek. De methoden van het landbouwkundig onderzoek zijn niet zonder meer over te brengen op boschbouwkundige vraagstukken. De schakel tusschen onderzoek en practijk ontbrak. Niettegenstaande op boschbouwgebied groote behoefte werd gevoeld aan boschbouw kundig onderzoek bleef het langen tijd bij den wensch, dat ook een speciaal boschbouw- proefstation zou worden opgericht. In den loop der jaren hebben daarvoor gepleit A. H. BERKHOUT, A. J. VAN SCHERMBEEK en E. D. VAN DISSEL. Toen vervolgens de Nederlandsche Boschbouwvereeniging en de Nederlandsche Heide maatschappij zich tot de Regeering richtten om de instelling van een dergelijk instituut te bepleiten is eindelijk een begin van uitvoering aan deze plannen gegeven. Op de staatsbegrooting van 1916 werd een bedrag van f 2000.— uitgetrokken om een ambtenaar van het Staatsboschbeheer in staat te stellen in het buitenland studies te maken in verband met eene eventueele oprichting van een boschbouwproefstation. Ten gevolge van de tijdsomstandigheden kon van uitzending geen sprake wezen. Eindelijk werden op de Staatsbegrooting voor 1919 op hoofdstuk X onder de artikelen 81a, 81b en 81c gelden uitgetrokken voor de oprichting van een boschbouwproefstation. Daarbij werd bepaald, dat het proefstation als zelfstandige inrichting ressorteert onder de 4de afdeeling van de Directie van den Landbouw. 2. PERSONEEL. Bij de oprichting van het station met ingang van 1 Juli 1919 werd tot Directeur benoemd E. HESSELINK, Houtvester bij het Staatsboschbeheer, thans woonachtig te Amersfoort. Voorts werden tijdelijk aangesteld tot technisch ambtenaar TH. G. ALBADA JELGERSMA te Bolsward, bediende J. HENSELER te Lochern. Met ingang van 1 Maart 1921 is de heer JELGERSMA eervol ontslagen, terwijl met 1 April 1921 tot tijdelijk administratief ambtenaar werd aangesteld de heer B. F. HAAG, Houtvester op Java, met verlof hier te lande, wonende te Bilthoven. 6 3. REGLEMENT VOOR DEN DIENST VAN HET STATION. In de Staatscourant van 11 en 12 Juni 1920 No. 112 is afgedrukt het Koninklijk Besluit van 5 Juni 1920 No. 74. MINISTERIE VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL. WIJ WILHELMINA, BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDERLANDEN PRINSES VAN ORANJE-N ASSAU, ENZ., ENZ., ENZ. Op de voordracht van onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, van 1 Juni 1920, Directie van den Landbouw, No. 1200, 4de afdeeling B; Hebben goedgevonden en verstaan: vast te stellen het navolgend Reglement voor den dienst van het Rijksboschbouw- proefstation ; I. Algemeene bepalingen. Artikel I. In dit besluit wordt verstaan onder: a. Minister : Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel ; b. Directeur-Generaal : Directeur-Generaal van den Landbouw ; c. Proefstation: Rijksboschbouwproefstation. II. Van de bestemming. Artikel 2. Het proefstation is bestemd voor het verrichten van onderzoekingen en het leiden, uitvoeren en steunen van proefnemingen op het gebied van den boschbouw. III. V an het beheer en het personeel. Artikel 3. Aan het hoofd van het proefstation staat een directeur, bij wien het beheer berust. Artikel 4. De directeur wordt door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. Omtrent de benoeming, de schorsing en het ontslag van den directeur wordt de in artikel 10 bedoelde commissie van bijstand gehoord. Artikel 5. De ambtenaren bij het proefstation worden door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. Omtrent de benoeming, de schorsing en het ontslag der vaste ambtenaren wordt de in artikel 10 bedoelde commissie van bijstand gehoord. Artikel 6. De beambten en vaste bedienden 1ste klasse bij het proefstation worden, op voordracht van den directeur, door onzen Minister benoemd, geschorst en ontslagen. Artikel 7. De vaste bedienden 2de klasse en de tijdelijke bedienden bij het proefstation worden, na machtiging van Onzen Minister, door den directeur benoemd, geschorst en ontslagen. Artikel 8. De directeur, ambtenaren en beambten bekleeden geen ander ambt en oefenen geen beroep uit zonder toestemming van Onzen Minister. Artikel 9. De instructiën van den directeur, de ambtenaren en beambten worden vast gesteld door Onzen Minister. De instructie van de bedienden wordt vastgesteld door den directeur en aan de goed keuring van Onzen Minister onderworpen. IV. Van de Commissie van Bijstand. Artikel 10. De directeur wordt in het beheer bijgestaan door eene Commissie van Bijstand van vijf leden, die door Ons worden benoemd, geschorst en ontslagen en uit wier midden door ons een voorzitter wordt aangewezen. 7 Artikel 11. De Commissie van Bijstand bestaat uit : a. twee ambtenaren van het Staatsboschbeheer : b. een hoogleeraar voor boschbouw aan de Landbouwhoogeschool ; c. twee andere personen, bekend met den boschbouw. Aan haar wordt door den voorzitter in overleg met den directeur een secretaris toe gevoegd. Artikel 12. Ieder jaar treedt een der leden af volgens een door Onzen Minister vast te stellen rooster. Hij, die ter vervulling van eene tusschentijds opengevallen plaats is benoemd, treedt af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij is benoemd, zou moeten aftreden. Artikel 13. De directeur heeft in de Commissie van Bijstand eene raadgevende stem. Hij raadpleegt de commissie zoo dikwijls hij zulks wenschelijk oordeelt. Artikel 14. De voorzitter belegt eene vergadering van de commissie zoo dikwijls hij of de directeur het noodig oordeelt of ten minste twee leden het schriftelijk aanvragen. In het laatste geval belegt hij de vergadering binnen 14 dagen na de aanvrage. Artikel 15. De Directeur-Generaal ontvangt mededeeling van de plaats en het tijdstip, waarop de vergaderingen der commissie worden gehouden met opgaaf van de te be handelen onderwerpen. Hij is bevoegd die vergaderingen bij te wonen of zich daarbij te laten vertegenwoordigen. Hem worden de goedgekeurde notulen door den voorzitter toegezonden. Artikel 16. Alle besluiten worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen over zaken wordt het voorstel geacht te zijn verworpen; bij staking van stemmen over personen beslist het lot. Artikel 17. De commissie dient Onzen Minister van bericht en raad omtrent: a. de ontwerp-begrooting van de uitgaven voor den dienst van het proefstation; b. de gevallen genoemd in de artikelen 4 en 5. Zij brengt voorts advies uit omtrent alle andere door Onzen Minister, den Directeur- Generaal of den Directeur in hare handen gestelde aaingelegenheden. Artikel 18. De commissieleden hebben te allen tijde toegang tot het proefstation. Zij zijn bevoegd zich door het personeel van het proefstation te doen voorlichten. Artikel 19. De commissie ontvangt mededeeling van alle door Onzen Minister en den Directeur-Generaal genomen beslissingen, waarvan de kennisneming geacht kan worden van belang te zijn voor de uitoefening van hare taak. V. Van de werkzaamheden. Artikel 20. Jaarlijks in de maand Maart, wordt door de commissie eene vergadering gehouden. In deze vergadering worden de plannen voor de onderzoekingen en de proefnemingen, die in het volgende jaar zullen worden uitgevoerd of voortgezet, alsmede de ontwerp- begrooting voor dat jaar, ter tafel gebracht door den directeur, nadat zij ten minste vier weken te voren ter kennis zijn gebracht van de leden. Artikel 21. De directeur zendt de werkplannen voor het volgend jaar met de ontwerp- begrooting, voorzien van het advies der commissie, uiterlijk op 1 Mei in. Artikel 22. De Directeur-Generaal geeft regelen volgens welke de uitkomsten van onderzoekingen en proefnemingen zullen worden openbaar gemaakt. Artikel 23. Voor zoover de onderzoekingen en proefnemingen geschieden op aanvrage van bijzondere instellingen of personen, kan daarvoor eene voor ieder geval door Onzen Minister vast te stellen