1

The rising tide of colour

Indonesische studenten en de ontdekking van hun wereldgemeenschap

Klaas Stutje Eindscriptie onderzoeksmaster geschiedenis

2

The rising tide of colour

Omslag: (vooraan aan het hoofd) bij een congresvergadering van het ‘Kongress gegen Imperialismus und koloniale Unterdrückung’ in Brussel in februari 1927. Bron: Gibarti, Fimmen en Hatta, Das Flammenzeichen vom Palais Egmont, 140. 3

Klaas Stutje

The rising tide of colour

Indonesische studenten en de ontdekking van hun wereldgemeenschap

Eindscriptie onderzoeksmaster geschiedenis Universiteit van Amsterdam

Amsterdam, 9 juni 2010

Contactgegevens: Egelantiersgracht 544c Universiteit van Amsterdam 1015 RR Amsterdam Faculteit der Geesteswetenschappen Email: [email protected] Onderzoeksmaster geschiedenis (Mphil) tel.nr.: 06-55530077 Studentnummer 0410373

Begeleider: dr. Marieke Bloembergen Tweede lezer: prof. dr. Susan Legêne 4

5

Inhoudsopgave

Inleiding ……………………………………………………………….…………….….…. 9 Transnationale geschiedschrijving …………………………………………….……. 11 Lokale actoren op het transnationale toneel ……………………….…………….…... 13 1 Indonesisch nationalisme in Nederland …………………………….…………….….. 17 Het rijke Indonesische studentenleven ……………………………….…………….... 17 Ethische idealen ……………………………………………………….………….….. 20 Het Indonesisch Verbond van Studeerenden ………………………….……………... 22 Politieke kenteringen tussen 1919 en 1923 …………………………….………….… 23 Een nationalistische coup in de Indische Vereeniging ………………….………….... 27 Gemeenschapsvorming in de Perhimpoenan Indonesia als buitenpost en voorpost.... 30 Wantrouwen en repressie door de Nederlandse overheid ………………..………..… 34 Het communistisch gevaar ………………………………………………………..…. 37 Nationalisme en communisme: de PI en de groeiende invloed van Moskou …….….. 38 Een tweede wending binnen de Perhimpoenan Indonesia ……………………….….. 41 Conclusie …………………………………………………………………………..… 43 2 ‘Ginds…’, het nationalistische perspectief …………………………………………... 45 Geringe aandacht voor het buitenland in Hindia Poetra (tot 1922) ……………….… 45 Nationalistisch internationalisme: van Hindia Poetra naar Indonesia Merdeka …..… 48 1923-1931: De aandacht voor het buitenland. Welk buitenland? ...... 50 Het lichtend voorbeeld van Brits-Indië ……………………………………………… 50 Selectieve inspiratie uit Brits-Indië ………………………………………………….. 52 Indrukwekkend patriottisme in Turkije ……………………………...………………. 56 De waarschuwing van China …………………………………...……………………. 59 Een verbeelde gemeenschap van nationale bewegingen …………….………………. 64 Het communisme en het Indonesisch wereldbeeld ………………………………….. 66 Een veranderend wereldbeeld na de communistische wending …………...………… 69 Conclusie …………………………………………………………………………….. 71 3 Nous sommes partout ! ...... 73 Ethisch internationalisme ……………………………………………………………. 73 De Société d’Etudiants Asiatiques: het begin van een Aziatische studentenbeweging. 75 Cultureel activisme in Parijs …………………………………………………….….... 77 De pan-Aziatische integratie met linkse Europese netwerken ………………………. 79 6

7

Het Brussels Congres tegen Imperialisme van 1927 ………………………………… 82 De resultaten van het Congres tegen Imperialisme ……………………………...…... 86 Vrees voor de internationale connectie en de arrestatie van enkele PI-leden ……...... 89 Communistische wendingen en het Ligacongres te Frankfurt …………………….… 91 Conclusie ………………………………………………………………….……….… 94 Conclusie …………………………………………………………………………..……… 97 Bronnen- en Literatuurlijst …………………………………………………………...…. 101 Archieven ………………………………………………………………………….… 101 Gedrukte bronnen ………………………………………………………………..…... 102 Gedrukte bronnen: tijdschriftartikelen …………………………………………….… 102 Literatuur …………………………………………………………………………….. 106 8

9

Inleiding

Vanaf de eeuwwisseling van de twintigste eeuw kwam een groeiend aantal Indonesiërs naar Nederland. Aanvankelijk waren dat vooral particuliere dienstbodes, zeelieden en bedienend personeel op de vracht- en passagiersschepen die voortdurend tussen Nederland en de Indonesische Archipel heen en weer reisden. Later, vooral na de Eerste Wereldoorlog, kwamen ook studenten uit de welvarende en aristocratische milieus van Nederlands-Indië naar ons land. Hoewel de laatste groep in aantal bescheidener was dan de groepen dienstbodes en zeearbeiders – hun aantal passeerde, ook in de hoogtijdagen van de jaren twintig van de vorige eeuw, op geen moment de tweehonderd terwijl de arbeidersgroepen jaarlijks met honderden tegelijk arriveerden1 – heeft ze in de literatuur relatief veel aandacht van historici gekregen. Niet alleen lieten de studenten meer bronnen na dan hun niet-studerende landgenoten. Ook kregen zij van historici een belangrijke rol toegedicht in het politieke ontwaken van Indonesië. Dat was niet zonder reden. Vooral in de Perhimpoenan Indonesia (‘Indonesische Vereniging’, PI) verzamelden zich radicaliserende studenten en ballingen; mensen die vanwege politiek werk door het koloniaal gouvernement gedwongen werden Nederlands-Indië te verlaten. Voortdurend, en met toenemende felheid, vielen zij de Nederlandse overheid aan op haar koloniaal beleid. In hun midden ontstond een nieuw gevoel van eenheid. In hun teksten werd de naam ‘Indonesia’ voor het eerst in politieke zin gebruikt.2 Veel van de studenten die eens in Nederland studeerden – Mohammad Hatta, Nazir Pamontjak, Soetan Sjahrir, Roestam Effendi – hebben een vooraanstaande rol gespeeld in de Indonesische nationalistische en communistische bewegingen. In de literatuur over de Indonesische studenten werd de groep tot nu toe ofwel in een verhaal geplaatst over de ontwikkeling van de Indonesische politiek en de opkomst van de nationalistische beweging, ofwel beschouwd in de context van de Nederlandse antikoloniale politiek. In het eerste relaas namen de studenten hun letterlijk excentrieke plaats in tussen de verschillende Indonesische politieke organisaties in de jaren twintig, zoals Boedi Oetomo, de Indische Sociaal-Democratische Vereeniging/Partai Komunis Indonesia, de diverse

1 Harry Poeze, In het land van de overheerser, I: Indonesiërs in Nederland 1600-1950 (Dordrecht 1986) 155, 236. Precieze aantallen ontbreken omdat plannen voor centrale administratie nooit van de grond kwamen. Om een indruk te krijgen: rond het jaar 1925 stonden in een Haags arbeidsbureau voor Indisch personeel driehonderd diensthulpen als werkzoekende geregistreerd. 2 John Ingleson, Perhimpunan Indonesia and the Indonesian nationalist movement, 1923-1928 (Melbourne 1975) 5. 10

nationalistische studieclubs en de Indonesische Nationalistische Partij PNI.3 In de literatuur van de tweede categorie stond de ingewikkelde verhouding van de nationalistische studenten met de Communistische Partij Holland, met revolutionair socialisten en met de Nederlandse sociaaldemocratie centraal.4 In beide contexten namen de Indonesische studenten en vooral de Perhimpoenan Indonesia een uitzonderlijke positie in, die hen tot onderwerp van onderzoek de moeite waard maakten. De beide perspectieven droegen echter als consequentie dat een deel van het werk van de Indonesische studenten onderbelicht is gebleven: het werk buiten de grenzen van het Koninkrijk der Nederlanden. Centraal in deze scriptie staat het feit dat de Indonesiërs op twee manieren onderdeel waren van een internationaal politiek toneel. Enerzijds werd hun politieke denken over de toekomst van Nederlands-Indië voortdurend beïnvloed door gebeurtenissen op het wereldtoneel. In Rusland vond een spectaculaire sociale revolutie plaats. In landen als India en Egypte ontstonden machtige nationalistische bewegingen. In China won de nationalistische Kwomintang terrein maar groeiden ook de spanningen met de eveneens groeiende communistische partij. In Japan en Turkije werd bewezen dat een autocratische en nationalistische politiek enorme resultaten kon behalen. De buitenlandkaternen van het PI- tijdschrift Indonesia Merdeka hielden de Indonesiërs een veelvoud aan ontwikkelingsmodellen en toekomstscenario’s voor. De revolutionaire gebeurtenissen elders bewezen dat koloniale rijken niet onverslaanbaar waren en stuurden het kritisch denken van de Indonesiërs in belangrijke mate. Anderzijds hadden Nederlandse Indonesiërs veelvuldig contact met belangrijke figuren en organisaties uit de gekoloniseerde wereld; mensen als Anton de Kom uit Suriname, kopstukken uit de Kwomintang-partij uit China en uit India. Ze bezochten regelmatig internationale congressen waarin de antikoloniale strijd door vertegenwoordigers

3 Zie bijvoorbeeld Ingleson, Perhimpunan Indonesia; John Ingleson, Road to Exile, the Indonesian Nationalist movement 1927-1934 (Singapore, Kuala Lumpur en Hong Kong 1980); Ruth T. McVey, The rise of Indonesian communism (Ithaca 1965); George MacTurnan Kahin, Nationalism and revolution in Indonesia (New York 1952). 4 Zie bijvoorbeeld Harsja W. Bachtiar, ‘The development of a common national consciousness among students from the Indonesian Archipelago in the ’, Majalah Ilmu-Ilmu Sastra Indonesia, 6, 2 (mei 1976); Anne van Leeuwen, De Perhimpoenan Indonesia 1929-1941 (Masterscriptie Universiteit van Utrecht 1985); Poeze, In het land van de overheerser; Joop Morriën, Indonesië los van Holland : de CPN en de PKI in hun strijd tegen het Nederlands kolonialisme (Amsterdam 1982). Biografieën over Indonesische studenten en ballingen richten zich overigens minder op één van de twee contexten, al naar gelang de centrale persoon in Indonesië, Nederland of elders actief was. Zie Harry Poeze, Tan Malaka, strijder voor Indonesië’s vrijheid. Levensloop van 1897 tot 1945 ('s Gravenhage 1976); Mavis Rose, Indonesia free. A political biography of Mohammad Hatta (Ithaca 1987); Rudolf Mrázek, Sjahrir, politics and exile in Indonesia (New York 1994); René B. Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd. Raden Mas Noto Soeroto, Javaan, dichter en politicus 1888-1951 (Gouda 2008). 11

uit tientallen gekoloniseerde landen werd besproken. Ze hielpen mee met de oprichting van transnationale5 organisaties die de Aziatische groepen in Europa moesten verenigen. Daarnaast onderhield een aantal van hen als communist nauw contact met Moskou en met de internationale Comintern. Deze masterscriptie beoogt de handelingen van de Indonesische politieke studenten in de periode 1918-1931 in een transnationale context te analyseren en te beschrijven. De nadruk zal liggen op de Perhimpoenan Indonesia en in mindere mate op de Chinees-Indonesische vereniging Chung Hwa Hui omdat zij het meest actief waren op het transnationale politieke toneel, en het sterkst door internationale gebeurtenissen beïnvloed werden. Gekozen wordt voor precies deze periode omdat zowel de opkomst als de ondergang van de transnationale politieke actie van de Indonesiërs toen plaatshadden. Bovendien maakten de Perhimpoenan Indonesia en verwante organisaties in dezelfde jaren een aantal politieke wendingen door, die effect hadden op de manier waarop de Indonesiërs naar de buitenwereld keken. Het is belangrijk de activiteiten van de Indonesiërs op het transnationale politieke toneel in gedachten te houden bij onderzoek naar de ontwikkeling van de Indonesische nationale politiek of naar de antikoloniale politieke beweging in Nederland. Niet omdat het transnationale niveau de gebeurtenissen op het nationale niveau in Nederland of Indonesië dicteerde – dat zou te zwaar zijn – , maar omdat het helpt verklaren waarop het nationalistische gedachtegoed geïnspireerd was en waarom de Nederlandse overheid de nationalisten met zoveel argwaan tegemoet trad.

Transnationale geschiedschrijving De laatste jaren wordt onder historici veel gebruik gemaakt van een internationaal perspectief en is er aandacht voor de transnationale verbanden van religies, culturen en ideologieën die over de wereld lopen. Interessant is een historiografisch artikel van de Nederlandse historicus Niek Pas over de manier waarop de jaren zestig in Nederland is herdacht en historisch is geduid.6 Historici vanaf medio jaren tachtig, zo schrijft Pas, beschouwden ‘de jaren zestig’ vooral als een opmerkelijke periode in de Nederlandse naoorlogse geschiedenis. Het was een

5 Het begrip ‘transnationaal’ wijst op gebeurtenissen, processen, verbanden en contacten die de nationale eenheden overstijgen. Daarmee onderscheidt het begrip zich van ‘internationaal’ dat wijst op relaties tussen natiestaten. In deze scriptie wordt ‘internationaal’ gebruikt als een algemene aanduiding voor zaken die over de grenzen van Nederland en Indonesië plaatsvonden. 6 Niek Pas, ‘De problematische internationalisering van de Nederlandse jaren zestig’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 214 (2009) 618-633. 12

tijd waarin het verzuilde stelsel ineen zakte en de nieuwe naoorlogse generatie de paternalistische en zuinige cultuur van de jaren vijftig begonnen uit te dagen.7 De vraag drong zich echter op in hoeverre Nederland uniek was en hoe Nederlandse processen zich verhielden tot gebeurtenissen in andere landen. Ook elders waren immers indrukwekkende gebeurtenissen aan de gang. De Parijse Mei ’68, de Duitse studentenprotesten, de burgerrechtenbeweging en Vietnamdemonstraties in de Verenigde Staten, de Praagse lente in Tsjecho-Slowakije, het Têt-offensief in Vietnam en studentenopstanden in Mexico-stad, Jamaica en Rio de Janeiro waren de emblemen van een bevrijdingsbeweging die werkelijk internationaal was. Het besef dat Nederland niet uniek was leidde vanaf het einde van de jaren negentig tot een verbredende aandacht voor andere landen. Daarin was de centrale vraag hoe transnationale processen van vernieuwing en verandering in de jaren zestig zich verhielden tot specifieke, nationale contexten.8 Die historiografische wending vond niet alleen onder Nederlandse historici plaats, maar voltrok zich ook bij buitenlandse historici met titels als 1968 in Europe. A history of Protest and Activism 1956- 1977, The spirit of ’68. Rebellion in Western Europe and North America 1956-1976 en The sixties. Cultural Revolution in Britain, France, Italy, and the United States, c.1958-c.1974.9 Andere historische onderzoeksvelden profiteerden eveneens van een transnationale benadering. De Britse historicus Christopher Bayly bewees in 2004 dat een studie naar transnationale processen niet slechts vruchtbaar was voor de ‘geglobaliseerde wereld’ na 1945. In The Birth of the Modern World 1780-1914 beschreef hij hoe transnationale verbanden de loop der dingen op nationaal niveau al sinds de achttiende eeuw beïnvloedden.10 Zonder de wereldgeschiedenis te willen ‘homogeniseren’ beschreef hij bijvoorbeeld hoe de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865), de Taiping opstand in China (1851-1864), de Indian Rebellion van 1857 en het Europese revolutiejaar 1848 verschillende reacties waren op een overeenkomstige wereldwijde toename van economische ongelijkheid en een verval van de macht van traditionele gezagsdragers.11

7 James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, Nederland in de jaren zestig (Amsterdam en Meppel 1995); Hans Righart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict (Amsterdam en Antwerpen 1995). 8 Hans Righart, De wereldwijde jaren zestig. Groot-Brittanië, Nederland en de Verenigde Staten, Paul Luyckx en Niek Pas (eds.) (Utrecht 2004). 9 Martin Klimke en Joachim Scharlot (eds.), 1968 in Europe. A history of Protest and Activism 1956-1977 (Basingstoke 2008); Gerd-Rain Horn, The spirit of ’68. Rebellion in Western Europe and North America 1956- 1976 (Oxford 2007); Arthur Marwick, The sixties. Cultural Revolution in Britain, France, Italy, and the United States, c.1958-c.1974 (Oxford 1998). 10 C.A. Bayly, The Birth of the Modern World 1780-1914 (Oxford 2004) 168. 11 Idem. 13

Een studie die richtinggevend is voor het onderzoek naar antikoloniale bewegingen verscheen in 2007 van de hand van de Amerikaanse historicus Erez Manela.12 In het boek The Wilsonian Moment worden de messianistische verwachtingen van een aantal gekoloniseerde volkeren behandeld, die in de nieuwe Amerikaanse president Woodrow Wilson en zijn pleidooien voor zelfbeschikking rond het einde van de Eerste Wereldoorlog een belofte van onafhankelijkheid zagen. Manela ziet opvallende gelijkenissen in de verwachtingen van Egyptische, Indiase, Chinese en Koreaanse intellectuelen en politiek leiders van de internationale vredesbesprekingen onder leiding van Wilson. Wat vooral opviel waren de vergelijkbare woedende reacties toen bleek dat het zelfbeschikkingsprincipe voorlopig niet voor de gekoloniseerde wereld gold. Zo laat Manela zien dat de antikoloniale bewegingen in belangrijke mate zijn beïnvloed door het internationale toneel. Verhelderend is de toelichting van de auteur op zijn vergelijkende en transnationale aanpak:

‘Much of the history of anticolonial movements has been written as if it occurred solely within the boundaries of the emerging nation, or of the imperial enclosure from which it emerged. Thus, the history of the Indian nationalist movement is written as part of Indian history, or of British imperial history; the history of Chinese nationalism as part of the history of China, and so on. (…) When we expand our field of vision and place anticolonial nationalist histories within an international context, it is easy to see, as [the Indian historian – KS.] Pasenjit Duara observed, that “after World War I, the circumstances for decolonization were generated as much from the international situation as any other”.’13

Mijn onderzoek naar de internationale activiteiten van de Indonesische studenten in de jaren twintig in Nederland sluit aan bij de historiografische tendens geschiedenis te ‘redden van de natie’14. Maar niet zonder kritiek. Met de definiëring van een nieuw onderzoeksveld zijn ook nieuwe theoretische problemen ontstaan.

Lokale actoren op het transnationale toneel Onderzoek naar transnationale verbanden draagt het gevaar in zich gebeurtenissen op verschillende plaatsen van de wereld toe te schrijven aan een wereldwijd, onomkeerbaar en misschien wel van hogerhand aangestuurd historisch proces. Natuurlijk deden de Indonesische nationalisten graag geloven dat hun nationale aspiraties onderdeel waren van

12 Erez Manela, The Wilsonian moment. Self-Determination and the International Origins of Anticolonial Nationalism (Oxford 2007). 13 Idem, xi. 14 Prasenjit Duara, Rescuing history from the nation: Quistioning Narratives of Modern China (Chicago 1995). 14

een buiten henzelf staande ‘rising tide of colour’, maar misschien deden ze zichzelf daarmee tekort. De gelijktijdigheid van gebeurtenissen in India, China, Indonesië en elders werd door mensen gecreëerd. Hetzij als een gelijktijdige reactie op een wereldschokkende gebeurtenis – zoals de Wilsonian moment van Manela – , hetzij geïnspireerd door wat andere mensen deden, waren het de verschillende volkeren zelf die zich lieten meeslepen door die rising tide of colour. Ze konden zich bovendien op meerdere getijden laten meevoeren. Het interbellum is naast de periode van het nationalisme ook de tijd dat het communisme, het fascisme en de politieke Islam zich versterkten. Een onderzoek naar transnationale verbanden mag niet leiden tot een verhaal over niet oorzakelijk te verklaren historische processen die door de wereld waarden. De nadruk moet juist liggen op de sympathieën van individuen, op concrete netwerken en op specifieke ontmoetingen. Op een paradoxale wijze horen macrogeschiedenis en microgeschiedenis hand in hand te gaan. Dat is wat het boek van Erez Manela bewonderenswaardig maakt. Elk land kende zijn eigenaardigheden, geschiedenissen en perspectieven en overal was het karakter van de nationale beweging anders. Er was evenwel één moment dat de gehele wereld haar adem inhield en naar Parijs keek: ‘Wilson’s promise of a new World order captured imaginations across the World.’ Manela gaat echter verder. Hoewel de verschillende bewegingen in grote lijnen dezelfde ideeën en verwachtingen koesterden, vertaalden ze de boodschap van Wilson ieder naar hun eigen situatie. Ook de teleurstelling in elk van de vier landen dat de nieuwe naoorlogse wereldorde geen onafhankelijkheid voor de gekoloniseerde volkeren zou inhouden, werd overal in overeenstemming met de plaatselijke historische omstandigheden verwerkt. Het was niet Wilson die de Vier Mei Protesten in China veroorzaakte. Het was niet Wilson die de Eén Maart Beweging in Korea op gang bracht. Noch waren de revolutie van 1919 in Egypte en Gandhi’s beweging van geweldloos verzet toe te schrijven aan de Amerikaanse president. De afzonderlijke nationale bewegingen zelf verbonden acties aan The Wilsonian Moment.15 Ook in de voorliggende scriptie ligt de nadruk op de actieve rol van de Indonesische studenten. De constatering dat de Indonesiërs gebeurtenissen elders opmerkten is niet voldoende. Met welk doel schreven studenten over ontwikkelingen in bijvoorbeeld India of Turkije? Wilden ze de dynamiek van het moment begrijpen? Trachtten ze overeenkomsten of juist verschillen te herkennen? Dienden dergelijke artikelen de eigen strijd te ondersteunen of juist te problematiseren? Dergelijke vragen kunnen interessante inzichten en aanvullingen

15 Manela, The Wilsonian moment, 13. 15

bieden op theorieën die betrekking hebben op het bestaan van transnationale netwerken. Omdat de nadruk ligt op de actieve rol die de studenten speelden in het opmerken, bewerken en construeren van een wereldgemeenschap van gekoloniseerde volkeren zal er aandacht worden besteed aan het wetenschappelijk werk van Benedict Anderson. Vooral zijn boek Imagined Communities, reflections on the origin and spread of nationalism is van belang omdat daarin natievorming, of nauwkeuriger gezegd gemeenschapsvorming, wordt beschreven als een actief scheppend proces van verbanden die er voorheen nog niet waren. Bovendien heeft Anderson veel geschreven over de processen die de geschapen verbeelde gemeenschappen bestendigden tot werkelijk bestaande categorieën.16 Naast de aanbeveling dat er bij het schrijven van transnationale geschiedenis goed gekeken moet worden naar de lokale factoren is het belangrijk het transnationale toneel niet te verheffen tot een allesbepalende factor van beïnvloeding. Hoewel ontwikkelingen in gekoloniseerde landen en ervaringen in Europa onmiskenbaar een effect hebben uitgeoefend, blijven gebeurtenissen op het nationale niveau – in Indonesië en in mindere mate in Nederland – het meest van belang voor de politieke vorming van de Indonesische nationalistische beweging. Bruikbare transnationale geschiedschrijving gaat verder dan slechts het ontwaren van wereldwijde overeenkomsten, maar probeert te onderzoeken hoe wereldwijde processen een symbiose aangingen met de verschillende lokale situaties, omstandigheden en tradities.17 Om te begrijpen waar de ervaringen van de Indonesische studenten in het buitenland landden, zal in het eerste hoofdstuk aandacht besteed worden aan het sociale en politieke milieu van de Indonesische studenten in Nederland. Niet voor niets legden juist de studenten in Nederland het eerste contact met nationale bewegingen elders. Noch is het toevallig dat het internationale blikveld pas in de jaren twintig werd geopend. De sociaal-politieke karakter van het Indonesisch Nederlandse studentenmilieu was daarvoor verantwoordelijk. De titel van deze scriptie, ‘The rising tide of colour’, verwijst naar een typering die de Indonesische studenten in Indonesia Merdeka regelmatig gebruikten.18 Zij ontleenden de leuze aan een racistisch boek uit 1920 van de Amerikaanse historicus Lothrop Stoddard. Het boek, The rising tide of color against White World-supremacy, voorspelde de ineenstorting

16 Benedict Anderson, Imagined communities, reflections on the origin and spread of nationalism (Londen en New York 2006); Benedict Anderson, Under three flags, anarchism and the anti-colonial imagination (Londen en New York 2005). 17 Pas, ‘De problematische internationalisering van de Nederlandse jaren zestig’, 15; Manela, The Wilsonian moment, 221; Bayly, The Birth of the Modern World, 478. 18 ‘Politieke Kroniek’, Indonesia Merdeka (IM) 4 (1926) 49-55, aldaar 49; ‘Politieke Kroniek’, IM 6 (1928) 37- 42, aldaar 41. 16

van koloniale imperia en van de blanke wereldorde door bevolkingsgroei in de niet-blanke werelddelen.19 De studenten gebruikten de titel van het boek, niet vanwege de racistische inhoud maar vanwege de onvermijdelijke connotatie die erin vervat was. Zoals het zinloos was je te verzetten tegen het wassende water bij vloed, zo was de emancipatie van niet-blanke volkeren onstuitbaar. Krachtig was de zinspreuk ook omdat het aangaf dat de Indonesiërs niet alleen stonden. Ze voelden zich onderdeel van een wereldwijd proces dat de tijd aan zijn kant had staan. De opbouw van deze scriptie is als volgt. In het eerste hoofdstuk worden de politieke ontwikkelingen binnen de Indonesische studentenwereld beschreven. Daarbij wordt benadrukt dat de studentengemeenschap geen monolithisch geheel was en verschillende politieke opvattingen in zich droeg. Wel wordt geschetst hoe bepaalde politieke ideeën beurtelings de (organisatorische) boventoon voerden. Ook zal in het eerste hoofdstuk een antwoord worden geformuleerd op de vraag waarom juist de Indonesische studenten in Nederland als eerste radicaliseerden in nationalistische richting en waarom een ruimer blikveld daar het gevolg van was. In het tweede hoofdstuk wordt dat blikveld geproblematiseerd. Door een analyse van de artikelen in het tijdschrift Indonesia Merdeka zal worden aangetoond dat de Indonesiërs een typerende selectie maakten uit de vele onderwerpen die ze konden behandelen. Het wereldbeeld dat ze daarmee verkregen zal gekoppeld worden aan het begrip imagined community van Benedict Anderson. In het derde hoofdstuk tot slot wordt beschreven hoe de studenten in Nederland hun imagined community verwezenlijkten in het buitenland. Verschillende buitenlandse congressen en politieke netwerken in de jaren twintig komen daarbij aan bod.

19 Lothrop Stoddard, The rising tide of color against white World-supremacy (Londen 1922). 17

1 Indonesisch nationalisme in Nederland

In de komende hoofdstukken zullen ontmoetingen met de aanzienlijken uit de antikoloniale wereld, grote internationale congressen en nieuwstijdingen uit tal van landen in de wereld aan bod komen. Ze zijn de getuigenissen van de manier waarop de Indonesische studenten de buitenwereld leerden kennen en hun horizon verbreedden. De meest voor de hand liggende internationale beleving voor de studentengroep was echter het feit dat ze in Nederland zaten. Ze hadden huis en haard achtergelaten om in een ver land – waarover sommigen reeds lang gefantaseerd hadden en waarmee allen in een koloniale context in aanraking waren gekomen – te gaan studeren. De buitenlandervaring zal voor iedereen een bepalend moment in de individuele ontwikkeling zijn geweest. Bovendien was ze het startpunt van een politieke ontwikkeling van de Indonesiërs als groep. Voor de Indonesische studenten in een internationale context geplaatst zullen worden staat in het navolgende hoofdstuk het leven van de Indonesiërs in Nederland centraal. Hoe zag het studentenleven van de Indonesiërs in Nederland eruit? Hoe dachten ze over het koloniale systeem dat hen de kans liet in Europa te studeren? Hoe verhielden ze zich tot verschillende politieke bewegingen? In hoeverre maakten de studenten een individuele en politieke ontwikkeling door als gevolg van het feit dat ze in Nederland zaten? De antwoorden op dergelijke vragen zullen beter begrijpelijk maken waarom de Indonesische studenten hun aandacht vanaf de jaren twintig vestigden op het buitenland.

Het rijke Indonesische studentenleven Degene die zich bij het studentenleven van de Indonesiërs Nescio-achtige taferelen voorstelt, – met een zekere Koekenbakker die twee ons boterhammenworst koesterde als ‘een rijkdom die ik sedert mijn verjaardag niet gekend had, en dat was maanden geleden’20 – vergist zich. Net zomin als het studentenleven van Nederlanders in de jaren twintig en dertig, werd het leven van de Indonesiërs in Nederland gekenmerkt door armoede en bezadigdheid. Iemand als Soetan Sjahrir, de eerste toekomstige premier van een onafhankelijk Indonesië die van 1929 tot 1931 in Amsterdam verbleef om rechten te studeren, ging avond aan avond uit. Cafés, theatervoorstellingen en politieke bijeenkomsten vulden zijn agenda. Hij bezocht regelmatig de Art-Deco bioscoop Tuschinski en de Amsterdamse Stadsschouwburg. Ook kwam hij vaak in het tegenovergelegen Hotel Americain en het populaire restaurant Bohemien, een kuiertje

20 Nescio, De Uitvreter, titaantjes, dichtertje (Groningen 1991) 25. 18

naar de Lange Leidsedwarsstraat daarvandaan.21 De Javaanse prins Soerio Soeparto, die tien jaar eerder in Leiden studeerde, ontmoette zijn vrienden (én vriendinnen) in het Scheveningse Kurhaus en nam gewoontelijk deel aan de Haagse politieke, kustzinnige en wetenschappelijke society.22 Mohammad Hatta, eveneens een beroemdheid in de Indonesische nationale geschiedenis, kampeerde in de vrije zomermaanden niet op de hei maar nam de gelegenheid te baat om naar de bergen van Zwitserland of Scandinavië te gaan.23 Het rijke leven dat Sjahrir, Soeparto en Hatta leidden was exemplarisch voor het vooroorlogse studentenbestaan in Nederland in het algemeen, en dat van de Indonesiërs in het bijzonder. Vooral in de eerste decennia, behoorden de Indonesiërs die uit Zuid-Oost Azië naar Nederland kwamen tot de toplaag van de Indonesische aristocratie. Dat was al het geval rond de eeuwwisseling van 1900 toen de eersten van een toenemende stroom Indonesiërs voor studie naar Nederland kwamen. De gaststudenten vielen in twee groepen uiteen. Enerzijds ging het om leden van de lagere bestuursaristocratie, die rijk was maar die voor haar positie afhankelijk bleef van het Nederlandse gouvernement. Omdat het koloniaal bestuur vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw begon te professionaliseren, en gaandeweg meer vaardigheden van de autochtone bestuurselite ging eisen, werden Nederlandse diploma’s en graden onder de zonen van de prijaji gewild als garantie voor een welvarende toekomst. Nederlandse universiteiten en hogescholen waren voor hen het hoogste studieniveau in een inheems opleidingssysteem voor bijvoorbeeld de positie van ‘inlandsch arts’ of hoofdonderwijzer.24 Daarnaast was er een groep studenten uit de puissant rijke vorstenhuizen van Java die, reeds verzekerd van een aanzienlijke toekomst, door hun vaders naar Nederland werden gestuurd om kennis te nemen van de Nederlandse taal en cultuur en om een algemene oriëntatie op Nederland te verkrijgen. Naarmate het Nederlandse gouvernement zijn greep op de Indonesische samenleving verstevigde, werd ook de Europese levensstijl onder delen van de aristocratie populair. De sultan van het vorstendom Pakoe Alam op Java stuurde zelfs vier zonen en zijn jongere broer naar Nederland.25 Meer dan de helft van de eerste generatie studenten droeg voor zijn naam de eretitel Raden of Raden Mas, gereserveerd voor mensen van adel.

21 Rudolf Mrázek, Sjahrir, politics and exile in Indonesia (Ithaca 1994) 59. 22 Poeze, In het land van de overheerser, 101. 23 Rose, Indonesia free, 16, 27. 24 Als voorbeeld van de eerste groep geldt Abdul Rivaï die na een opleiding aan de School tot Opleiding van Inlandsche Artsen (STOVIA) en een carrière als gouvernementsarts in Deli in 1899 naar Nederland kwam om medicijnen te studeren en te promoveren. 25 Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd, 31; Poeze, In het land van de overheerser, 29-58. 19

Het aantal studenten dat in het begin van de twintigste eeuw naar Nederland kwam, was nog bescheiden. Het totaal aantal liep van jaar tot jaar opgeteld in de tientallen, maar zal op enig moment niet de twintig overstegen hebben. Vanaf 1910 namen de aantallen van vooral de eerste groep ‘carrièristen’ toe. Dat kwam ondermeer door de groeiende bekendheid in Nederlands-Indië van de mogelijkheid in Nederland te studeren. Ook maatregelen van de overheid om ingangseisen aan te passen en barrières weg te nemen stimuleerden de aanwas van studenten. Door bijvoorbeeld vrijstellingen te verlenen aan studenten van de koloniale School tot Opleiding van Inlandsche Artsen (STOVIA) hoefden Indonesiërs niet langer de volledige Nederlandse geneeskundeopleiding te volgen. Een groeiend aantal medici kwam daarop naar Nederland. Daarnaast volgden veel Indonesiërs een juristenopleiding, Leidse indologen- en letterenstudies en de opleiding tot officier in het leger.26 Gevallen van heimwee en gemis zijn er zeker geweest. Opvallend is echter dat meerdere studenten lieten weten zich uitstekend voorbereid te voelen op de Nederlandse samenleving. De Nederlandse opleiding, die veel van hen doorlopen hadden in Nederlands- Indië, en hun goede kennis van de Nederlandse taal, behoedde hen voor culturele vervreemding. Buitensporige last van racisme of onaangename bejegeningen hadden ze bovendien nauwelijks, buiten de incidenten met straatjongens die het durfden ‘pinda Chinees’ te roepen. Ze beschouwden daarentegen de Nederlanders in Nederland sympathieker en beschaafder ‘dan vele hunner landgenooten in Indië’.27 De Javaanse prinsen en aristocraten werden regelmatig uitgenodigd op feesten en recepties. Ze golden als interessante figuren en hun aanwezigheid strekte tot prestige van de gastheer. Daarnaast waren de adellijke studenten en de leden van de Europese bevolking van Nederlands-Indië, die op verlof in Nederland waren of voorgoed waren teruggekeerd, geen onbekenden voor elkaar.28 Anders wellicht dan voor Indonesische bedienden, zeelieden en havenarbeiders waren de eerste ervaringen van de studenten met Europa doorgaans niet onaangenaam. Ze beschouwden zich bevoorrecht dat ze de kans kregen zich te ontwikkelen en een welvarende positie voor henzelf en Nederlands- Indië veilig te stellen. Naarmate het aantal studenten evenwel toenam, ontstond toch de behoefte een eigen omgeving te creëren. Niet slechts voor de gezelligheid, maar ook om elkaar bij te staan bij problemen en om ‘voeling te blijven houden met het vaderland’. Al vanaf het begin van de

26 Poeze, In het land van de overheerser, 51, 163. 27 Mrázek, Sjahrir, 56, 58; Rose, Indonesia free, 17; Joosje Lakmaker, Voorbij de Blauwbrug, het verhaal van mijn joodse grootvader (Amsterdam 2009) 172; Geciteerd bij: Poeze, In het land van de overheerser, 58. 28 Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd, 114. 20

twintigste eeuw werd nagedacht over het stichten van een vereniging of een krant. Na een vruchteloze poging in 1907, werd in 1908 – tevens het oprichtingsjaar van de eerste Javaans nationalistische vereniging Boedi Oetomo – op instigatie van de aristocraat Casajangan Soripada en de bekende Nederlandse ambtenaar en ethicus Abendanon29, de Indische Vereeniging (IV) gesticht. Twintig Nederlandse Indonesiërs, uit de gehele Archipel, schreven zich in.30 Drie jaar later, in de lente van 1911, richtten ook 14 Chinese Indonesiërs in Nederland in het Amsterdamse Hotel Americain de vereniging Chung Hwa Hui (CHH) op.31

Ethische idealen Beide verenigingen, de IV en CHH, waren gematigd en gezagsgetrouw en onthielden zich van politieke meningsvorming of agitatie. Ze erkenden het koloniaal gezag, dat hen immers de mogelijkheid bood een carrière in Nederland te beginnen, en stelden prijs op een goede verstandhouding met Nederlanders. Naast Indonesische en Indo-Chinese leden stroomden daardoor ook veel Nederlandse donateurs toe. Als sprekend voorbeeld voor het karakter van de verenigingen, en daarmee voor de heersende consensus onder de studenten, kan een huldeblijk van de IV aan Koningin Wilhelmina bij de geboorte van Prinses Juliana in 1909 geciteerd worden:

‘[De leden der Indische Vereeniging] gevoelen zich bij deze gelegenheid gedrongen om niet alleen uitdrukking te geven aan hunne groote dankbaarheid voor het geluk aan Uwe Majesteit en aan alle Uwe onderdanen te beurt gevallen, doch tevens om getuigenis af te leggen van de gevoelens van trouw en aanhankelijkheid van Insulinde’s zonen, die steeds wenschen te blijven Uwer Majesteits meest getrouwe onderdanen.’32

Door haar troonrede van 1901 gold Wilhelmina voor veel liberale Indischgasten en Indonesische aristocraten als zinnebeeld van een deugdzaam koloniaal beleid. Dat dezelfde vereniging twintig jaar later juridisch vervolgd zou worden als opruiende, criminele en revolutionaire organisatie mag wonderbaarlijk heten. Het uitgesproken apolitieke karakter van beide verenigingen verdient nadere toelichting. Hoewel de doelstelling was politieke meningsverschillen uit de weg te gaan en zich te concentreren op kunst, cultuur en wetenschap – in 1916 nog eens herhaald bij de

29 Hans van Miert, Bevlogenheid en onvermogen, Mr. J.H. Abendanon (1852-1925) en de Ethische Richting in het Nederlandse kolonialisme (Leiden 1991) 96-99. 30 Poeze, In het land van de overheerser, 63-65; Gedenkboek Perhimpoenan Indonesia 1908-1923, Perhimpoenan Indonesia (’s Gravenhage 1923) 10. 31 Gedenkboek Chung Hwa Hui 15 april 1911-1926, Chung Hwa Hui (Leiden 1926) 2. 32 Geciteerd bij: Poeze, In het land van de overheerser, 72. 21

oprichting van het IV-tijdschrift Hindia Poetra (Zonen van Indië, HP) –, waren beide verenigingen in hun uitwerking weldegelijk politiek. Door onderwerpen als politieke zeggenschap, onderwijs voor inheemse Indonesiërs en de oprichting van autochtone milities niet als politieke strijdpunten te behandelen, maar hooguit als onderwerpen voor onderzoek, sprak men impliciet het vertrouwen uit dat men – de Indonesiërs, de Nederlanders, het Nederlands koloniaal bestuur en verder iedereen die Nederlands-Indië een warm hart toedroeg – er samen wel uit zou komen. Het was een begrijpelijke gedachte voor studenten die bij uitstek profiteerden van de kansen die hen geboden werden. Voor antikolonialen of voor mensen die kritiek hadden op het koloniaal bestuur was geen ruimte. Nederland ijverde voor het welzijn van haar kolonie en Indië kon nog lang profiteren van de samenwerking met het moderne moederland, dat stond buiten kijf. Met die opvatting stonden de Indische Vereeniging, het tijdschrift Hindia Poetra en de Chinese vereniging Chung Hwa Hui onmiskenbaar in de traditie van de liberale koloniale ‘ethische politiek’.33 Een heldere definitie van de koloniale ethische politiek, die als sociaalliberale ideologische gedachte in 1901 werd gemunt door de Indische journalist Pieter Brooshooft, is moeilijk te geven. In de loop van jaren is ze een containerbegrip geworden voor zowel koloniaal beleid, als voor politieke standpunten van vooraanstaande progressief-liberalen, en voor hervormingen in de kolonie in de eerste helft van de twintigste eeuw.34 Onder ‘ethisch’ wordt hier een stelsel van opvattingen verstaan ten aanzien van de bedoeling van koloniaal beleid. Bijvoorbeeld de paradoxale gedachte dat Nederlands-Indië op termijn volledige onafhankelijkheid moest verkrijgen maar dat ontwikkeling onder Europese voogdij daarvoor noodzakelijk was. Voortdurend pleitten ethici voor uitbreiding van het onderwijs voor niet- Europeanen, voor modernisering van het bestuur en voor economische hervormingen. Een belangrijk onderdeel van de ethische politiek was voorts het associatie-ideaal. Volledige wederzijdse assimilatie van ‘blank’ en ‘bruin’ was niet mogelijk, zo voelden de ethici, maar samenwerking en oprechte waardering en solidariteit tussen beide beschavingen werkten voor beide delen van het Koninkrijk in het voordeel. Vernieuwend was dat de ethische politiek in essentie niet racistisch was. De gekoloniseerden waren evenzeer in staat op te gaan in de modernistische vaart der volkeren als het koloniale moederland. Cultuuressentialistisch en daardoor paternalistisch waren de ethische denkers wel. Grote bewondering sprak uit de talloze voordrachten en artikelen over Javaanse dans,

33 ‘Ter inleiding’, Hindia Poetra (HP) 1 (1916) 1; Poeze, In het land van de overheerser, 77-78. 34 Elsbeth Locher-Scholten, Ethiek in fragmenten, vijf studies over koloniaal denken en doen van Nederlanders in de Indonesische Archipel 1877-1942 (Utrecht 1981) 176-208, aldaar 181, 206-207. 22

Hindoeïstische spiritualiteit en inheemse taal en geschiedenis, maar tegelijk achtten de ethici het onontbeerlijk dat de rationeel ingestelde, nuchtere en moderne Europeanen het voogdijschap op zich namen om de noodzakelijke hervormingen tot stand te brengen.35 Door Indonesische studenten in Nederland werd de ethische politiek en het associatie- ideaal breed gedragen. Niet toevallig werd de publicist en het oud-kamerlid Conrad Theodor van Deventer, een wegbereider van het nieuwe ethische koloniaal beleid, door de IV tot erelid verheven.36 Maar niet door de Indonesiërs alleen. De studenten kwamen terecht in een omgeving van Nederlanders die het ethisch ideaal eveneens aanhingen en uitdroegen. Sinds de eeuwwisseling domineerde de ethische richting de koloniale politiek en de kringen van de Haagse koloniale society. De Indonesiërs, en we spreken dan over vooraanstaande IV-ers als Soemitro, de gebroeders Tehupeiory en Casajangan Soripada, bezochten ethische salons en feesten, hadden ethische vrienden en meerdere figuren studeerden Indologie, islamologie en Javaanse taal- en letterkunde bij Snouck Hurgronje in Leiden.37 De belangrijkste ethische Indonesische student, die vanaf het begin bij het organisatorische leven van de Indonesiërs in Nederland betrokken was, die typerend was voor de eerste generaties studenten en die, tot slot, het gezicht bleef van de ethische stroming onder de studenten, was de Javaanse aristocraat en rechtenstudent Raden Mas Noto Soeroto (1888-1951).38

Het Indonesisch Verbond van Studeerenden In de eerste jaren na de oprichting groeide het ledental van de Indische Vereeniging gestaag. Opgericht door een twintigtal Indonesiërs in 1908 telde de vereniging vijf jaar later bijna vijftig leden. Ruim de helft van de groep Indonesiërs in Nederland was verbonden aan IV.39 Het ledental liep echter terug tijdens de Eerste Wereldoorlog. Veel Indonesiërs studeerden af en vertrokken uit Nederland en door de onzekere oorlogssituatie kwamen minder nieuwe leden aan. Daarbij klaagden opeenvolgende voorzitters over het geringe vergaderbezoek en over de zorgelijke toestand van de afdelingen in verschillende universiteitssteden. Een oplossing voor de crisis werd in 1918 gevonden door publieke bijeenkomsten en openbare discussiemiddagen van de IV voortaan te verrichten in het kader van het nieuwe Indonesisch Verbond van Studeerenden. Op instigatie van verschillende Nederlandse

35 RS. Casajangan Soripada, ‘De associatie-gedachte in de Nederlandsche koloniale politiek’, HP 3 (1921) 31- 34; Poeze, In het land van de overheerser, 77-78; Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd, 37-45. Locher- Scholten, Ethiek in fragmenten, 184-185. 36 Poeze, In het land van de overheerser, 61, 64, 77; Van Miert, Bevlogenheid en onvermogen, 14. 37 Poeze, In het land van de overheerser, 73, 100, 164; Van Miert, Bevlogenheid en onvermogen, 96. 38 Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd, 25, 30; Poeze, In het land van de overheerser, 66-68, 120-122. 39 Poeze, In het land van de overheerser, 163-167. 23

studentenverenigingen en studieverenigingen van Indologen vormden Indonesiërs, Chinezen en Nederlanders een breed platform tot samenwerking bij de opbouw van Nederlands-Indië. Al eerder was het incidenteel tot organisatorische samenwerking gekomen tussen Indonesiërs, Chinezen en Nederlanders in een congres over inheems onderwijs (1916) en bij het lustrum van Boedi Oetomo (1918). Hoewel er verschillen van mening tussen de verschillende groepen bleken te bestaan, juichten de Indonesiërs het grotere bereik van de brede ethische beweging toe. Op het openingscongres van het Verbond in de zomer van 1918 verschenen 125 deelnemers en het aantal leden oversteeg al snel de zevenhonderd.40 Het Verbond waarin de Indonesiërs vanaf 1918 opereerden, symboliseerde in het eerste kwart van de twintigste eeuw het hoogtepunt van de ethische politieke beweging in Nederland. Daar leerden de toekomstige bestuurders in Nederlands-Indië – Indonesiërs en Nederlanders eendrachtig tezamen – elkaar en elkaars cultuur en standpunten kennen. Daar moest bovendien de sfeer van eensgezindheid en gemoedelijkheid geschapen worden, die noodzakelijk was voor het moderniseren van de kolonie. In de statuten stond geschreven:

‘Het Verbond stelt zich ten doel: a) de bevordering van de kennismaking, den omgang en de samenwerking zijner leden, zoowel gedurende hun studie in Nederland, als ook later; b) het opwekken van zijn leden tot Indonesische studiën; c) het kweeken van belangstelling voor Nederland’s onbaatzuchtige Indonesische taak onder de Nederlandsche jongelingschap.’41

Van kennismaking is het in het Verbond zeker gekomen, van omgang, gemoedelijkheid en samenwerking tussen de leden minder.

Politieke kenteringen tussen 1919 en 1923 Hoewel achteraf de voortekenen zich reeds geopenbaard hadden bleef de ethische en progressief-liberale gedachte binnen de IV dominant tot 1923. Vanaf dat jaar begon zich een koerswijziging af te tekenen. In Nederland maakten de Indonesische studenten niet alleen een persoonlijke ontwikkeling door, de groep begon ook in politiek opzicht te veranderen. In de jaren die volgden zou de IV zich, onder een nieuwe naam en met nieuwe beginselen, ontwikkelen tot een belangrijke voorpost van het politiek nationalisme in Nederlands-Indië.

40 H.J. van Mook, ‘Het eerste verbondscongres’, HP 1 (1918) 2-4; E.S. Ratu Lagie-Houtman, ‘Nabeschouwing over het Wageningsche Congres’, HP 1 (1918) 4-8; Soerjomihardjo, ‘Indrukken van het congres’, HP 1 (1918) 6; Liem Bwan Tjie, ‘Indrukken van het congres’, HP 1 (1918) 6; H.J. Bool, ‘Indrukken van het congres’, HP 1 (1918) 7; Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd, 60; Poeze, In het land van de overheerser, 128-129, 158. 41 ‘Doel, samenstelling en financiën van het Indonesisch Verbond van Studeerenden’, HP Congresnummer van het Indonesisch Verbond van Studeerenden (1918) 31. 24

De redenen die ten grondslag hebben gelegen aan deze koerswijziging – of liever gezegd niveaus van beïnvloeding omdat een direct causaal verband moeilijk gelegd kan worden – waren van drieërlei aard. Allereerst speelden politieke ervaringen met ethisch Nederland een rol. Binnen het Verbond bleken de ideeën van Nederlandse en Indonesische gematigden verder uit elkaar te liggen dan verwacht. Waar door Nederlanders de nadruk werd gelegd op de uitbreiding van koloniaal gezag opdat modernisatie ter hand kon worden genomen, bepleitten Indonesiërs een stapsgewijze terugtreding van de Nederlandse overheid ter bevordering van de Indonesische zeggenschap over het bestuur. Evenzo bleek ‘het ethische standpunt’ ten aanzien van onderwijs op meerdere manieren uitlegbaar. Nederlanders pleitten voor de openstelling van Nederlands onderwijs voor autochtone leerlingen, terwijl Indonesiërs zich uitspraken voor het opzetten en uitbreiden van volwaardig, modern onderwijs voor de Indonesische bevolking. Een nuanceverschil dat voor de onderwijspraktijk grote gevolgen had. Daar kwam bij dat de Nederlandse studenten – die uit tal van verenigingen slechts een academische liefde voor Indië gemeen hadden – zich geïntimideerd voelden door de zeer uitgesproken en felle Indonesiërs. De laatsten spraken uit de ervaring van hun achtergrond en gingen het debat gepassioneerd aan. De sfeer bij Verbondscongressen was regelmatig gespannen en leidde in 1919 zelfs tot een voorstel om voortaan politieke en gevoelige onderwerpen te weren van de congresagenda.42 Het Verbond was onder ongelukkig gesternte geboren en deed de Indonesische studenten gevoelen dat een harmonieuze samenwerking minder vanzelfsprekend was dan gedacht.43 Deze ontdekking was cruciaal voor de ideologische ontwikkeling van het Indonesische politiek denken. Het is niet toevallig dat deze stap in Nederland gezet werd. Alleen in de context van een Verbond, waar een relatief select gezelschap van Nederlanders en Indonesiërs bij elkaar kwam, kon ze gedaan worden. Een tweede factor die verantwoordelijk was voor de koerswijziging van de Indische Vereeniging vanaf 1923 was de schijnheilige politiek die de Nederlandse regering en het Nederlands-Indisch gouvernement in de ogen van veel Indonesiërs voerden. Hoewel de ethische politiek sinds de eeuwwisseling officieel Nederlands beleid was, leidde het tot weinig concrete resultaten. Na de revolutievergissing van Troelstra in 1918 brak een periode van grote sociaal-maatschappelijke onrust in Nederland en de koloniën aan. Daarop deed Gouverneur-Generaal Van Limburg Stirum verregaande beloften. Het proces tot verzelfstandiging zou versneld worden uitgevoerd en een Volksraad zou ingesteld worden

42 A. Kouwenaar, ‘De nieuwe koers’, HP 2 (1920) 4-5. 43 Poeze, In het land van de overheerser, 111-134, 157-163. 25

waarin een meerderheid van niet-Europeanen zitting had. De ‘November Beloften’ werden evenwel niet ingelost: slechts 39% van de Volksraadsleden was autochtoon. Vergelijkbare teleurstellingen deden zich voor in 1922 en 1925 toen aangekondigde grondwetswijzigingen geen radicale uitbreiding van de zeggenschap van de Volksraad bleken te bevatten. Wel kregen politiek actieve Indonesiërs te maken met sterk beperkte democratische rechten en repressie door de politie en inlichtingendienst in Nederlands-Indië. Het sterkte de Indonesische studenten in Nederland, die zowel in topografisch als in politiek opzicht dichterbij de macht van Den Haag zaten dan hun landgenoten, in de overtuiging dat de Nederlandse overheden niet bereid waren vrijwillig macht uit handen te geven. Mooie woorden over samenwerking en wederzijdse waardering tussen beide rijksdelen werden vanaf de jaren twintig in toenemende mate met argwaan beantwoord.44 Het radicaliserende effect van teleurstellingen ten aanzien van het koloniale beleid van Nederland op de Indonesische studenten was vergelijkbaar met de desillusie onder Chinese, Egyptische, Indiase en Koreaanse intellectuelen in de late jaren tien in verband met The Wilsonian Moment.45 Een daadwerkelijk Indonesisch protest naar aanleiding van het fiasco van Versailles heb ik niet aangetroffen. De teleurstellingen naar aanleiding van Nederlandse (mede)zeggenschapsbeloften hadden echter een vergelijkbaar radicaliserend effect op de Indonesische studenten. Tot slot, als derde factor van betekenis, oefenden politieke ontwikkelingen in Nederlands-Indië, gecombineerd met de aankomst van een nieuwe generatie Indonesische studenten in Nederland, een radicaliserende invloed uit op de IV.46 Om politiek ongewenste activiteiten te verhinderen stonden Gouverneurs-Generaal ‘Exorbitante Rechten’ ter beschikking, op basis waarvan ze, buiten een juridische procedure om, mensen die niet in Indië geboren waren het land uit konden zetten, en geboren Indonesiërs uit of naar bepaalde gebieden konden verbannen. In 1913 werden de voormannen van de radicaal nationalistische Indische Partij E.F.E. Douwes Dekker, Tjipto Mangoenkoesoemo en Soewardi Soerjaningrat de eerste slachtoffers van deze maatregelen, enkele jaren later gevolgd door ondermeer de revolutionair socialisten en communisten Sneevliet, Bergsma, Semaoen, Tan Malaka en Darsono. Sommigen, zoals Tan Malaka, Moeso en Alimin, weken uit naar Moskou van na de

44 Ingleson, Road to Exile, 8; Ingleson, Perhimpunan Indonesia, 14; Harry A. Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel I (Leiden 1982-1988) LXII-LXIII; Rose, Indonesia Free, 11. 45 Manela, The Wilsonian Moment. 46 Ingleson, Road to Exile, 1; Van Miert, Bevlogenheid en onvermogen, 97. 26

revolutie van 1917,47 maar de meeste dissidenten kozen ervoor om naar Nederland te gaan. Op paradoxale wijze profiteerden ze van de relatieve vrijheid die in Nederland gold. Ook hier werden ze in het oog gehouden, maar ze waren vrij om te spreken, te vergaderen en te organiseren. Veelvuldig werden ze uitgenodigd door Nederlandse (linkse) politieke partijen als de SDAP, de CPH en de RSP van Henk Sneevliet.48 Ook buiten de groep bannelingen was de generatie studenten die na de Eerste Wereldoorlog naar Nederland kwam radicaler dan eerdere groepen. Moderne politieke organisaties als Boedi Oetomo, Sarekat Islam, de Indische Sociaal-Democratische Vereeniging en de Jong-Sumatranenbond en Jong-Indonesia hadden voet aan de grond gekregen in Nederlands-Indië en breidden hun ledenaantallen uit. Veel studenten die in Nederland gingen studeren waren in Nederlands-Indië betrokken geweest bij politieke organisaties en acties. Soetan Sjahrir had in Bandung de organisatie Jong-Indonesia helpen oprichten, en Mohammad Hatta en Nazir Pamontjak waren al vroeg betrokken bij de Jong- Sumatranenbond.49 Ze waren sterker politiek gevormd dan eerdere generaties studenten en zetten hun politieke werk in Nederland voort.50 Op zich hadden veranderingen in het Indonesisch-Nederlandse studentenlandschap ten gevolge van een veranderende politieke kleur van nieuwe lichtingen studenten weinig met Nederland als locatie zelf van doen. Het feit echter dat de radicale studenten in de selecte studentenkringen samengepakt werden met apolitieke en gematigde studenten, werkte radicalisering in de hand. Kortom, ervaringen met gematigde Nederlandse studentenverenigingen, teleurstellingen na Nederlands overheidsbeleid en de aankomst van radicalere groepen studenten uit Nederlands-Indië zorgden ervoor dat de Indische Vereeniging vanaf het einde van de Eerste Wereldoorlog begon te radicaliseren. De genoemde factoren, gecombineerd met het feit dat het politiek nationalisme in Nederland zich ongestoord kon ontwikkelen zonder het politiek sektarisme van de grote Indonesische partijen, werkten bovendien in de hand dat de organisatorische vestiging van het nationalisme juist in Nederland plaatshad. De vraag waarom de wending naar militant nationalisme pas in 1923 plaatsvond, later dan radicalisering van de nationalistische bewegingen van India en China bijvoorbeeld, is met

47 Voor Tan Malaka zie: Poeze, Tan Malaka: strijder voor Indonesië’s vrijheid; Harry A. Poeze, Verguisd en vergeten: Tan Malaka, de linkse beweging en de Indonesische revolutie, 1945-1949, deel I-IV (Leiden 2007) voor de jaren na de Tweede Wereldoorlog. 48 Ingleson, Road to Exile, 14; Poeze, Politiek-politionele overzichten, LXI-LXII. Voor Sneevliet zie: Fritjof Tichelman, Henk Sneevliet 1888-1942, een politieke biografie (Amsterdam 1974) en Max Perthus, Henk Sneevliet: revolutionair-socialist in Europa en Azië (Nijmegen 1976). Voor de CPH in relatie tot de koloniale politiek zie: Morriën, Indonesië los van Holland. 49 Mrázek, Sjahrir, 40; Rose, Indonesia Free, 10. 50 Ingleson, Perhimpunan Indonesia, 2. 27

de drie genoemde factoren nog niet beantwoord. Hetgeen de oriëntering van de IV op links politiek Nederland zeker heeft geholpen, en bovendien een verklaring biedt voor het feit dat de IV-wending pas in 1923 plaatshad, was de actievere internationale samenwerking tussen de verschillende linkse tendensen in de geïndustrialiseerde en de gekoloniseerde wereld als gevolg van het Vierde Wereldcongres van de Comintern in Moskou in 1922. Om de Russische Revolutie te exporteren en bovendien de reactie van een samenwerkingsverband van contrarevolutionaire groepen het hoofd te bieden drong het congres aan op eenheid en ideologische tolerantie tussen de verschillende arbeiderspartijen. Ook nationalisten uit de koloniale wereld waren welkom. Voor de Indonesische nationalisten betekende het dat ze zich konden afwenden van de ethisch liberale richting zonder zich politiek te isoleren. Ze vonden zelfvertrouwen en nieuwe politieke samenwerkingsverbanden over links.51 Een tweede verklaring voor het feit dat het Indonesisch nationalistische richting niet eerder de overhand kreeg over de ethici was van personele aard. Voordien leidden discussies niet tot crisissituaties omdat de voornaamste woordvoerders van de radicale richting – vooral Ratulangie, in het studiejaar 1914-1915 voorzitter van IV, en Soewardi – zich in het debat duidelijk maar tactisch terughoudend opstelden. Ze wisten hun denkbeelden op een zodanige manier naar voren te brengen, dat ze niemand van zich vervreemdden en door een brede kring geaccepteerd werden.52 Die verstandhouding kantelde na de Eerste Wereldoorlog. Toen keerden zowel belangrijke vertegenwoordigers van de ethische richting (zoals de broers van Noto Soeroto en de kunstzinnige aristocraat Soorjopoetro) als nationalistische studenten die het vermogen hadden om te binden (zoals Soewardi en Ratulangie) naar Nederlands-Indië terug. Hun plaats werd ingenomen door zeer actieve communisten, socialisten en nationalisten als Dahlan Abdoellah, Mohammad Hatta, Goenawan Mangoenkoesoemo en kortstondig ook Tan Malaka.53

Een nationalistische coup in de Indische Vereeniging Hoewel het politieke veranderingsproces aanvankelijk verhuld werd door overwicht van ethici en niet-aanstootgevende nationalisten sloeg de IV vanaf 1923 abrupt een fel nationalistische richting in. Zo abrupt dat er gesproken kan worden van een nationalistische coup in het Indonesische verenigingsleven in Nederland.

51 McVey, The rise of Indonesian communism, 131, 158. Voor rol Tan Malaka in het Vierde Wereldcongres van de Comintern en de kwestie van samenwerking met de politieke Islam/Sarekat Islam en Sarekat Rakjat, zie: Morriën, Indonesië los van Holland, 40-45. 52 Van Miert, Bevlogenheid en onvermogen, 98; Poeze, In het land van de overheerser, 105, 116. 53 Poeze, In het land van de overheerser, 137, 173. 28

Begin 1923 trad binnen de IV een nieuw bestuur aan, waarin de nationalisten Mohammad Hatta, Darmawan Mangoenkoesoemo en Iwa Koesoema Soemantri het voortouw namen. In een nieuwe beginselverklaring werden onafhankelijkheid voor Indonesië en eenheid en zelfredzaamheid voor de Indonesiërs tot uitgangspunten verheven. Ethische en apolitieke studenten werden daarmee duidelijk buitenspel gezet. Voortaan was de IV geen algemene, sociale vereniging maar een politieke organisatie die niet langer Indische Vereeniging maar Indonesische Vereeniging zou heten. Dat werd enkele maanden later consequent vertaald in Perhimpoenan Indonesia (PI). Niet langer ook wenste de vereniging te vertrouwen op de hulp van welwillende Nederlanders. Ze zegde in juni 1923 haar lidmaatschap van het Verbond op, snel daarna gevolgd door Chung Hwa Hui.54 Daarmee werd de verdrukking van de ethici binnen de PI tot een teloorgang van het ethische Verbond in het algemeen. Niet lang nadien ging de koepelorganisatie in stilte ter ziele.55 De koerswijziging die de Indische Vereeniging in 1923 onderging, van een politiek neutraal platform naar een uitgesproken nationalistische Perhimpoenan Indonesia, had haar literaire evenknie in de hervorming van het neutrale verenigingstijdschrift Hindia Poetra naar het agiterende Indonesia Merdeka (IM) in hetzelfde jaar. Beoogden de artikelen in HP de lezers op de hoogte te houden van Indisch nieuws en vraagstukken met betrekking tot koloniaal bestuur en beleid, heel anders werd het doel van IM.56 Vanaf januari 1924 onderschreef het blad de beginselen van de PI over onafhankelijkheid, zelfredzaamheid en eenheid van het Indonesische volk.57 De artikelen dienden ter ondersteuning en verrijking van de Indonesische nationalistische beweging en verschafte slechts ruimte aan artikelen die in de geest van de nationale gedachte geschreven waren. Natuurlijk veroorzaakte de wending van de IV en de HP naar de PI en de IM enige deining onder de Nederlandse studenten en in de Nederlandse pers.58 Voor het eerst had het Indonesische nationalisme organisatorische voet aan de grond gekregen in Nederland. Het meest aangetast was de oude garde van ethisch denkende Indonesiërs. Een reactie kwam van Noto Soeroto. Vrijwel gelijktijdig met de nationalistische wending in Hindia Poetra/Indonesia Merdeka brak hij met het oude blad, dat hij nota bene zelf had helpen oprichten, en richtte hij een nieuw tijdschrift op: het tweetalige ‘Oedaya – Opgang,

54 ‘Voorwoord’, IM 2 (1924) 1-2, aldaar 2. 55 Gedenkboek Perhimpoenan Indonesia, 15; Gedenkboek Chung Hwa Hui, 6; Poeze, In het land van de overheerser, 163. 56 W.J. Giel, ‘De eerste voorpost in het hoge noorden’, HP 1 (1916) 3-5. 57 ‘Voorwoord’, IM 2 (1924) 1-2, aldaar 1. 58 ‘Voorpostgevechten, IM 3 (1925) 5-10. 29

geïllustreerd maandblad voor Indonesië’.59 Terwijl in IM de verontwaardiging over koloniale misdaden van de pagina’s spatte bleef Oedaya schrijven over kunst en cultuur, over reizen naar de Borobudur en over de vruchtbare samenwerking tussen Oost en West. Feitelijk keerde het blad terug naar de oude beginselen van Hindia Poetra in zijn vroegste jaren. Gezelligheidsbijeenkomsten en ‘spannende excursies’ moesten de Indonesiërs kennis doen maken met de Nederlandse cultuur en vice versa. ‘Op deze wijze: naar vermogen bij te dragen aan de bevordering van een wederzijdsche waardeering en van wederzijdsch begrijpen tusschen Nederland en Indonesië, tusschen Oost en West in het algemeen is het streven van Oedaya’60, vermeldde Noto Soeroto in een vaste mededeling. Het is tekenend voor de nieuwe fase waarin het Indonesische verenigingsleven was beland, en illustratief voor de dramatische wending, ja zelfs coup, in nationalistische richting, dat de algemene ledenvergadering van IV in het begin van 1925 over ging tot het royement van Noto Soeroto.61 Directe aanleiding was een lovende herdenkingstekst die hij schreef in Oedaya bij het overlijden van oud-generaal Van Heutsz. De vererende aandacht die er was voor zijn leven, en de luisterrijke staatsbegrafenis die de ‘slachter van Atjeh’ ten deel viel, leidden destijds in heel Nederland tot heftige politieke debatten. Zijn dood werd een controverse tussen de ondersteuners van het koloniaal bewind en hun critici. Soeroto’s memoriam, waarin werd gesproken van een ‘persoonlijke bewondering voor dezen Nederlander, die reeds een open oog had voor de belangen van den inlander’, ging de nationalisten veel te ver. De problemen waren echter fundamenteler. In een verklaring in Oedaya schreef Soeroto zelf, niet zonder sarcasme:

‘Ik kon deze edele patriotten eigenlijk allang in hun marsch niet meer bijbeenen, maar ik bleef er 15 jaar lang lid van en betaalde trouw mijn contributie, omdat ik de vereeniging heb helpen oprichten, er driemaal voorzitter van ben geweest en omdat ik ze bleef beschouwen als een algemeene vereeniging van Indonesiërs (…) Ik nam afscheid van de “Indon. Ver.” met “bloedend hart” [sic]’.62

In zijn royement sleepte hij de eveneens ethische Indonesiërs Casajangan, erelid en IV-er van het eerste uur, Sitanala, een bestuurslid dat het voor Soeroto opnam, en later Prijohoetomo met zich mee. Aan PI-leden was het vanaf 1925 niet langer toegestaan in woord of geschrift ideeën te uiten die strijdig waren met de nationalistische beginselen van de PI.

59 Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd, 67-69. 60 ‘Mededeeling’, Oedaya 3 (sept 1926) 186. 61 ‘Besluit’, IM 2 (1924) 134-135; ‘Het derde jaar in’, IM 3 (1925) 1-2. 62 Noto Soeroto, ‘De hoofdredacteur van “Oedaya” geroyeerd als lid van de Indonesische Vereeniging, wegens anti-Indonesische gezindheid’, 2 (jan 1925) 186-187. 30

Een hoofdrol in de omwentelingen in het organisatorische landschap van Indonesisch Nederland was weggelegd voor Mohammad Hatta. Vanaf 1923 was hij de drijvende kracht achter de PI, zowel in organisatorisch als in ideologisch opzicht. Geboren in West-Sumatra uit een geslacht van islamitische geestelijken en handelaars had hij een Nederlandse handelsopleiding genoten zoals veel van de jongens uit de welvarende Indonesische handelsmilieus. Geprikkeld door het harde kolonialisme, door politieke arrestaties binnen de familie en door protesten in zijn geboortestreek in zijn jeugdjaren, raakte Hatta al op jonge leeftijd betrokken bij de Jong-Sumatranenbond.63 Korte tijd was hij zelfs penningmeester van het centraal comité van deze nationalistische jongerenbeweging. In Nederland, waar hij in 1921 aankwam om aan de Rotterdamse Handels Hoogeschool te studeren, viel hij bij zijn medestudenten op door zijn stille en serieuze karakter. Naar verluid bezat hij de meest omvangrijke bibliotheek van de Indonesische studenten. Veel uitgaan deed hij niet, lezen des te meer. Zo ingetogen en studieus als zijn levensstijl was, zo fel en expressief kon hij zijn in het politieke debat. Hij zette zich in als penningmeester en was vanaf 1926 voorzitter van de PI en eindredacteur van de IM. Net als Noto Soeroto voor de ethische stroming, gold Hatta als het gezicht van de nationalistische stroming onder de Indonesische studenten in Nederland.64

Gemeenschapsvorming in de Perhimpoenan Indonesia als buitenpost en voorpost Hatta en de andere drijvende krachten achter de PI voelden dat ze een aparte positie innamen in het Indonesische politieke landschap. De PI was zowel de intellectuele en ideologische voorpost van de ontwikkelende nationalistische beweging, als een buitenpost in Europa.65 Een buitenpost was ze door het feit dat ze in Nederland woonden, relatief geïsoleerd waren van het thuisland en als eenheid gezien werden met de andere etniciteiten uit het gebied van Nederlands-Indië. De voorwaarden waren geschapen voor de ontwikkeling van een Indonesische identiteit, boven bijvoorbeeld de Javaanse, Minangkabause of Sundase. Aan sektarisme was in Nederland geen behoefte. Anders dan de Sarekat Islam, die een islamistische politiek paarde aan een sociaal gedachtegoed, de Indische Sociaal- Democratische Vereeniging, die geleidelijk communistisch werd, en Boedi Oetomo, die juist in een exclusief, behoudend en aristocratisch milieu wortelde, was de PI de eerste en enige

63 Rose, Indonesia Free, 8-9; Ingleson, Perhimpunan Indonesia, 9. 64 Ingleson, Road to Exile, 3, 134. 65 ‘Het nieuwe jaar in’, IM 5 (1927) 1-2; Mrázek, Sjahrir, 70. 31

zuiver nationalistische politieke organisatie van Nederlands-Indië. Het feit dat ze allen ‘Indonesiërs’ waren, bond de PI-ers tezamen. Met de ontwikkeling en uitdieping van die gedachte vormden de nationalistische PI- ers bovendien de voorpost van de nationalistische tendensen in Nederlands-Indië. Afgesloten van de politieke richtingenstrijd en onderlinge concurrentie van de ontwikkelende Indonesische partijen, en minder op de huid gezeten en intern verdeeld door de Politieke Inlichtingendienst (PID) van Nederlands-Indië, had de PI alle ruimte om zich politiek en organisatorisch te ontwikkelen. Dat Nederland de plaats van handeling was, was wederom niet toevallig. De PI stond open voor iedereen die de nationalistische gedachte omarmde; een ideologie die bestond uit vier centrale punten. Het eerste punt was de nationale eenheid, waarin de noodzaak werd benadrukt sektarische, regionale en religieuze belangen ondergeschikt te maken aan een gezamenlijk Indonesisch front tegen de Nederlanders. Ten tweede werd solidariteit tussen klassen en kasten bepleit, zowel in politiek als in economisch opzicht. Ten derde stelde men het non-coöperatie-beginsel op, waarin het vertrouwen in de vrijwillige medewerking van het Nederlandse bestuur aan de verzelfstandiging van Indonesië werd opgezegd. Onafhankelijk van de Nederlanders moest een eigen agenda worden uitgevoerd, die ondermeer inhield geen zitting te nemen in Nederlandse bestuursorganen, overheidsdiensten en Volksraden. Tot slot, als vierde punt, huldigde men het beginsel van self-help. De opbouw van eigen organisaties en alternatieve nationale, politieke, sociale, economische en juridische structuren moest bevorderd worden opdat op termijn een ‘staat in een staat’ zou ontstaan en de onafhankelijkheid de facto afgedwongen kon worden.66 Typerend is de nieuwe context waarin de benaming ‘Indonesië’ werd gebruikt. Voorheen was het begrip, ook bij ethici als Noto Soeroto, een praktische categorie om de archipel ‘Indië’ te onderscheiden van Brits-Indië, of om de Javanen, Batakkers en Minangkabauers in Nederland als eenheid aan te duiden. De PI gebruikte de naam ‘Indonesië’ voor het eerst als een doel, als een naam met de politieke inhoud van een volk dat streefde naar zelfbeschikking.67 De wending naar een compromisloze nationalistische koers, onverbiddelijk zowel ten aanzien van de koloniale regering als naar de gematigde en samenwerkingsgezinde Indonesiërs, maakte dat de PI in de jaren twintig, hoewel de retoriek gericht was op

66 ‘Bestuurswisseling’, IM 3 (1925) 3; Ingleson, Road to Exile, 5; Ingleson, Perhimpunan Indonesia, 9-11. 67 Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd, 63; R.E. Elson, The idea of Indonesia, a history (Cambridge 2008) 44. 32

aaneensluiting, een exclusievere groep werd. Telde de vereniging na de Eerste Wereldoorlog rond de zestig leden, tien jaar later, eind 1927, studeerden er 109 Indonesische studenten in Nederland van wie slechts een twintigtal lid was van de Perhimpoenan.68 Het is echter opvallend dat de sterke vermagering in ledenaantallen, niet ten koste ging van de invloed, zichtbaarheid en bekendheid van de vereniging. Radicale geluiden in de IM leidden in de Nederlandse en Indische pers regelmatig tot opschudding, en voortdurend bekritiseerde de PI Nederlandse politieke partijen, vooral de sociaaldemocratische SDAP, op hun standpunten ten aanzien van de koloniën. De fanatiek nationalistische groep Indonesiërs maakte zich niet geliefd. Anders was dat in Nederlands-Indië. Niet alleen in Nederland was de PI een gekende vereniging, ook in de kolonie zelf werd de IM, gesmokkeld via de haven van Rotterdam, door Indonesische militanten gelezen.69 Ze voelden zich verbonden met de radicale studenten in Nederland, met wie ze voor hun vertrek hadden samengewerkt in tal van verenigingen. Bovendien waardeerden ze de vrijere, ideologisch meer diepgaande toon in IM, ten opzichte van wat in Nederlands-Indië mogelijk was. Dat de IM en de leden van PI, door de afstand en de beperkte informatiemogelijkheden, slecht op de hoogte waren van de ontwikkelingen in Nederlands-Indië, stoorde hen niet. Ze meenden integendeel dat hun landgenoten vanwege de afstand een vollediger beeld hadden van de gebeurtenissen dan in Nederlands-Indië zelf.70 Hoe hoog de Indonesische studenten werden geacht blijkt uit het feit dat veel van hen bij hun terugkomst direct leidende posities innamen in partijen en studieclubs.71 De belangrijkste invloed van de PI ging wellicht uit op de eigen leden. Hoe kleiner de vereniging werd, hoe meer de leden naar elkaar toe leken te trekken. De PI werd vanaf de tweede helft van de twintiger jaren een hechte, geïntegreerde groep van intellectuelen, die elkaar sterk beïnvloedden en stimuleerden.72 De gepolitiseerde Indonesiërs genoten een grotere vrijheid in Nederland dan ze in Nederlands-Indië gewend waren. Ze legden op een formele manier, bij bijeenkomsten, debatten en in artikelen, en op een informele manier, via studieclubjes, in het uitgaansleven en door vriendschappelijke relaties, contact met Nederlandse intellectuelen. Op een natuurlijke manier leerden ze de politieke finesses kennen

68 Stukken betreffende de verslagen van de Raadsman voor Studerenden over de jaren 1918 en 1926 – 1938, aldaar jaarverslag 1927 p. 25, Nationaal Archief, Den Haag (NL-HaNA), Commissariaat voor Indische Zaken, 1927-1949 (toeg.nr. 2.10.49), inv.nr. 2692; Mrázek, Sjahrir, 68; Ingleson, Perhimpunan Indonesia, 3. 69 Mrázek, Sjahrir, 68. 70 Idem, 68-69; Rose, Indonesia Free, 30. 71 Poeze, Politiek-politionele overzichten, LI; Rose, Indonesia Free, 64-65; Mrázek, Sjahrir, 82-83. 72 Bachtiar, ‘The development of a common national consciousness among students from the Indonesian Archipelago in the Netherlands’, 41. 33

van het revolutionair socialisme, het communisme, het anarchisme en de sociaaldemocratie. Mensen als Mohammad Hatta en Soetan Sjahrir namen de moeite zich te verdiepen in het marxisme.73 Uit de politieke biografieën van veel Indonesiërs blijkt hoezeer ze beïnvloed zijn door hun verblijf in Nederland en hun activiteiten in de PI. Er zat ook een minder prettige kant aan het overtuigde en actieve werk van de PI. Nieuwe studenten kregen bezoek van de PI en werden gestimuleerd, of onder druk gezet, om lid te worden van de vereniging.74 De categorie studenten die geen verenigingslid wenste te worden, of zelfs lid werd van een ‘antinationalistische’ vereniging, werd in IM aangevallen. Dat was vooral het geval bij het ethische Nederlandsch-Indonesisch Verbond van Jongeren Organisaties (NIVJO), dat in 1926 als herstart van het Indonesisch Verbond van Studeerenden werd opgericht onder erevoorzitterschap van Noto Soeroto. Deelname aan activiteiten van het NIVJO werd strijdig geacht met de beginselen van de PI. In 1929, tijdens een feestavond van het Verbond, ging de PI er zelfs toe over te posten voor de deuren van Indonesische Verbondsleden. Dat de intimidatie niet slechts symbolisch was bleek in 1929 toen twee PI-leden werden geroyeerd omdat ze mee hadden gedaan aan een kunstuitvoering van het Verbond. Ze maakten zich daarmee schuldig aan ‘contra-revolutionnaire propaganda’.75 Minder dwingend in politieke zin, maar evenzeer actief in het bijeenbrengen en beïnvloeden van studenten was de Indisch-Chinese vereniging Chung Hwa Hui. Een mooie indruk van de manier waarop de CHH en de PI hun doelgroep trachtten binnen te halen verkrijgt men uit de memoires van Anny Tan, opgetekend door Leonard Blussé. Anny, geboren in Nederlands-Indië in een grote Chinese familie, kwam in 1935 aan in Nederland om de lerarenopleiding voor exacte vakken te volgen. Voor de financiering van haar studie had ze reeds een beurs aangevraagd bij CHH. Ze was dus geen onbekende.

‘Op een dag werd ik na de natuurkundeles in de gang opgewacht door een jonge Chinees in winterjas, die netjes zijn hoed voor me afnam, Hij zei dat de Chung Hwa Hui-vereniging, de vereniging van Chinezen in Nederland, hem gevraagd had mij op te sporen (…) Wij maakten een afspraak; hij zou me binnenkort komen ophalen en mij dan bij de enige andere Chinese meisjesstudente in Utrecht brengen. Daar zouden dan de andere Chinese studenten ook komen, zodat ik kon kennismaken met de hele groep.’76

73 Mrázek, Sjahrir, 61; Rose, Indonesia Free, 19-20. 74 Stukken betreffende de verslagen van de Raadsman voor Studerenden over de jaren 1918 en 1926 – 1938, aldaar jaarverslag 1927 p. 22, 28, NL-HaNA, Commissariaat Indische Zaken (toeg.nr. 2.10.49), inv.nr. 2692. 75 ‘Besluit der algemeene ledenvergadering van 3 februari 1929’, IM 7 (1929) 3; Poeze, In het land van de overheerser, 201; Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel II, 58. 76 Leonard Blussé, Anny Tan, een vrouwenleven in Indonesië, Nederland en China (Amsterdam 2000) 143. 34

Terwijl de PI een vooraanstaande organisatie was in de Indonesische nationalistische beweging, was CHH dat minder. Als vereniging was ze marginaal in het Chinese nationalistische landschap en het contact met het ‘moederland’ China verliep moeizaam. Meestal spraken de studenten geen Chinese taal maar Maleis en Nederlands en dikwijls wisten ze weinig van de Chinese cultuur, geschiedenis en politieke situatie.77 Zelfs het eten met stokjes gingen Anny en haar vrienden niet gemakkelijk af. Dat nam niet weg dat ze zich wel Chinees voelden en zich meer bewust werden van hun identiteit naarmate ze langer in Nederland verbleven. De CHH sloot hier op aan met bijeenkomsten over de Chinese cultuur en geschiedenis, met politieke scholing en met taallessen. ‘Het is een vreemd idee, maar het feit is dat ik pas in Holland bewust Chinees ben geworden’, herinnerde Anny Tan zich.78

Wantrouwen en repressie door de Nederlandse overheid De radicaliserende invloed die CHH en de PI uitoefenden op hun leden en op de Indonesische en Chinese studenten in het algemeen ontging de Nederlandse regering niet. De toepassing van de Exorbitante Rechten in Nederlands-Indië werkte door de verplaatsing van het radicalisme naar en versterking in Nederland deels averechts. In 1916 was bij het ministerie van koloniën een Raadsman voor Studeerenden aangesteld die toezicht moest houden op de studievoortgang van Indische en Indonesische studenten in Nederland, en op het welzijn van Indonesische bedienden en personeel hier te lande. Deels had de Raadsman praktische taken. Meer dan eens kwamen studenten – zoals bijvoorbeeld Soetan Sjahrir, Noto Soeroto en Soewardi Soerjaningrat – in geldnood omdat financiële hulp van het thuisfront uitbleef of omdat ze onvoldoende rekening hadden gehouden met hoge studiekosten.79 Een ander veelvoorkomend probleem was een te hoge taalbarrière, een te moeilijke studie of een gebrek aan discipline van de studenten, waardoor studies werden afgebroken of uitgesteld. Vooral studenten die door hun ouders aan de Raadsman waren toevertrouwd werden scherp gevolgd. In het Nationaal Archief zijn gedetailleerde dossiers te vinden over de gedragingen van individuele studenten. Dikwijls werden ze ontboden op het ministerie voor een verantwoording voor gemaakte uitgaven of studievertraging. Bij problemen stelde de

77 Over het gebrek aan kennis over de Chinese politieke situatie, zie de beschrijving van de Indo-Chinese student Sie Tjoan Oey: Stukken betreffende de verslagen van de Raadsman voor Studerenden over de jaren 1918 en 1926 – 1938, aldaar jaarverslag 1927 p. 11, NL-HaNA, Commissariaat Indische Zaken (toeg.nr. 2.10.49), inv.nr. 2692. 78 Blussé, Anny Tan, 143-163, aldaar 146. 79 Mrázek, Sjahrir, 58; Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd, 31; Poeze, In het land van de overheerser, 116, 142. 35

Raadsman de ouders op de hoogte en adviseerde hij eventueel de student naar Nederlands- Indië terug te halen.80 Naast praktische taken zag de Raadsman voor Studeerenden ook toe op de politieke activiteiten van studenten. De radicale koers van de Indonesische nationalisten en de invloed op hun medestudenten was niet naar de zin van de Nederlandse overheden en het politieapparaat. Vooral de radicaliserende invloed van de PI op de Indonesische studenten werd gevaarlijk geacht. Aanvankelijk poogde de Raadsman via de ouders van de studenten, vrijwel altijd in overheidsdienst, de studenten op het rechte spoor te houden. Soms werd de financiële steun van de regering aan studenten ingetrokken. Vanaf 1925 traden de politie- en overheidsdiensten actief op tegen de politieke agitatie van de PI en de individuele studenten. Stelselmatig werd geïnfiltreerd bij bijeenkomsten en vergaderingen en ook werd het aan beursstudenten verboden lid te zijn van de Perhimpoenan Indonesia.81 De maatregelen hadden tot effect dat het ledenaantal van de PI inderdaad begon te dalen. Sommige studenten kregen niet langer betaald door ouders of geldschieters die bang waren hun betrekking in overheidsdienst te verliezen. Tegelijk had de repressie tot gevolg dat de politiek actieve studenten verder radicaliseerden, naarmate de woede over de maatregelen toenam. Voortaan werden de artikelen in Indonesia Merdeka geanonimiseerd en in naam van de redactie geschreven om te voorkomen dat individuele studenten er last mee zouden krijgen. Voor blanken gold een beperkte toelating bij vergaderingen en niet langer maakte de PI de datum en plaats van bijeenkomsten openbaar bekend gemaakt.82 Bovendien werd er gewerkt met schaduwbesturen opdat de politieke slagkracht van de vereniging door eventuele arrestaties niet aangetast zou worden. Een onverwacht effect van de maatregelen was bovendien dat het politieke aanzien van de kleine groep PI-ers in Nederlands-Indië, waar men al langer met repressie en controle te maken had, groeide. Niet langer leefden de studenten

80 Stukken betreffende toezicht van de Raadsman voor Studerenden op in Nederland studerende studenten, NL- HaNA, Commissariaat Indische Zaken (toeg.nr. 2.10.49), inv.nr. 2695-2708, aldaar 2695. 81 Poeze, In het land van de overheerser, 191, 211; Ingleson, Perhimpunan Indonesia, 50-52; Rose, Indonesia Free, 25, 44. Voor de verspreid opgeslagen rapporten van de Centrale Inlichtingendienst kan gebruik gemaakt worden van de digitaal beschikbare reconstructie van het in de Tweede Wereldoorlog vernietigde archief door B.G.J. de Graaff van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis: http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/RapportenCentraleInlichtingendienst1919-1940 (15-05-2010) 82 Verslag van een bijeenkomst van de PI dd. 17-12-1923 opgemaakt door de CID, verzonden door de GG aan de Min.v.Kol. dd. 10-05-1924, NL-HaNA, Ministerie van Koloniën: Geheim Archief, 1901-1940 (toeg.nr. 2.10.36.051), inv.nr. 248. Iemand die wel mocht deelnemen was de Surinaamse activist en vakbondsman Anton de Kom. Vanaf 1927 woonde hij een aantal maal bijeenkomsten bij van de Perhimpoenan Indonesia in de hoop belangstelling te vinden voor de situatie in Suriname. Hij vond echter dat de aandacht te veel op Nederlands- Indië gericht was en wende zich vervolgens tot de CPH: Alice Boots en Rob Woortman, Anton de Kom, biografie 1898-1945, 1945-2009 (Amsterdam en Antwerpen 2009) 58-59. 36

een rijk leven in een veilige stolp in de Nederlandse polder, ze streden dezelfde strijd als hun kameraden in de Indonesische sawa’s; zo werd het discours.83 Hoewel de politierepressie vaak een tegenovergesteld effect had, omdat de volhardende activisten radicaler werden in hun overtuiging, trok Raadsman Westenenk begin 1927 de teugels aan door beursstudenten per circulaire te verbieden lid te zijn van de PI. Achter de schermen drong hij er bij de ministers van koloniën en van justitie op aan gerichte actie te ondernemen. Na een maandenlange periode waarin de politie en de Nederlandse inlichtingendienst belastende informatie vergaarden, ging men in september 1927 over tot actie. Vroeg in de morgen werden er huiszoekingen gedaan bij de PI-leiders waarbij grote hoeveelheden documenten in beslag genomen werden. Mohammad Hatta, , Abdoelmadjid Djojoadhiningrat en Nazir Pamontjak werden gearresteerd. Omdat de leden van de Perhimpoenan Indonesia zich nooit met concrete politieke actie of geweld hadden beziggehouden, kon de vereniging niet verboden worden. De aanklacht luidde daarom de schriftelijke opruiing tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Als bewijs werden citaten uit artikelen in Indonesia Merdeka aangehaald.84 De arrestaties veroorzaakten een golf van protest en publiciteit in Nederland en Nederlands-Indië. Voormalige leden van de PI, die nu een leidende positie hadden in nationalistische Indonesische partijen als de Indonesische Nationalistische Partij (Perserikatan Nasional Indonesia - PNI) en de Steungroep van Indonesische Nationale Politieke Associaties (Permufakatan Perhimpunan Politik Kebangsaan Indonesia - PPPKI), protesteerden heftig tegen het lot van hun persoonlijke vrienden, belegden protestbijeenkomsten in de grote steden van Indonesië en zamelden geld in voor de procesverdediging. Ook de CPH en de SDAP besteedden veel aandacht aan de zaak. De advocaat en het Tweede Kamerlid voor de SDAP J.E.W. Duijs bood aan de verdediging te voeren. Het proces werd een politiek evenement, waarin Mohammad Hatta de gelegenheid aangreep in een lange politieke aanklacht tegen het Nederlandse kolonialisme het Indonesisch nationalisme te verdedigen. Na bijna zes maanden in hechtenis te hebben gezeten werden de

83 Ingleson, Perhimpunan Indonesia, 57. 84 J.E.W. Duijs, De vervolging tegen de Indonesische studenten Mohammad Hatta, Mr. Ali Sastroamidjojo, Raden Mas Abdul Madjid Djojoadhiningrat en Mohammad Nazir Pamontjak; verdedigings-rede, gehouden in de zitting der Arr. Rechtbank te s’Gravenhage op 8 maart 1928 (Amsterdam 1928) 3; ‘De Perhimpoenan Indonesia voor den Nederlandschen rechter’, IM 6 (1928) 6-8. 37

studenten in maart 1928 vrijgesproken, een vonnis dat door de Indonesiërs vanzelfsprekend politiek werd uitgebuit.85 Wat begon als een aanval op het Indonesisch nationalisme eindigde als een overwinning voor de nationalistische zaak. Maar wel een Pyrrhus-overwinning, want ondanks de vrijspraak maakte de affaire duidelijk dat ook in Nederland politieke actie van Indonesiërs door de overheid werd tegengegaan. Een aantal van de belangrijkste studenten, zoals Soebardjo, Mohammad Nazif, Gatot, Mononutu en Ali Sastroamidjojo, vertrok na de affaire naar huis.86 De Raadsman en de inlichtingendiensten zagen dat een verblijf in Nederland een radicaliserend effect had op veel studenten en hielden de PI voortdurend in de gaten. Niet langer werden politieke activisten uit Nederlands-Indië naar Nederland gestuurd, en de ethische gedachte dat een verblijf van Indonesiërs in Nederland niets dan goeds bracht werd niet langer aanvaard.87 De veranderende relatie tussen studenten en regering liet zien hoe de ethische politiek als officieel regeringsbeleid ondermijnd werd door zowel politiserende Indonesiërs als door Nederlandse voorstanders van het afdwingen van gezag door de overheid.

Het communistisch gevaar Een van de redenen waarom de Nederlandse regering, evenals het Nederlands-Indische gouvernement, de politieke ontwikkelingen rond de PI gespannen in de gaten hield was de angst voor het communisme. Na het consolideren van de macht van de Bolsjewieken in Rusland, en na het succesvol uitbreiden van de activiteiten van de Comintern, vreesden veel regeringen in Europa dat de groeiende en expliciet revolutionaire communistische partijen de interne veiligheid zouden bedreigen. Ook communisten in Nederland, met name de CPH, werden nauwlettend gevolgd door de politie en de geheime dienst. Bovendien ontdekte de Politieke Inlichtingendienst PID in Nederlands-Indië begin 1926 voorbereidingen voor een communistisch geïnspireerde revolutie op Java en Sumatra. De opstand werd door vroegtijdige repressie in de kiem gesmoord: dertienduizend personen werden gearresteerd en

85 Poeze, In het land van de overheerser, 212-215; Ingleson, Perhimpunan Indonesia, 57, 61; Rose, Indonesia Free, 38-43. Voor de ruim drie uur durende pleitrede van Mohammad Hatta zie: Mohammad Hatta, ‘Indonesië Vrij’, in: Mohammad Hatta, Verspreide geschriften (Jakarta, Amsterdam en Surabaya 1952) 209-308. 86 Stukken betreffende de verslagen van de Raadsman voor Studerenden over de jaren 1918 en 1926 – 1938, aldaar jaarverslag 1927 p. 27, NL-HaNA, Commissariaat Indische Zaken (toeg.nr. 2.10.49), inv.nr. 2692. 87 Stukken betreffende de verslagen van de Raadsman voor Studerenden over de jaren 1918 en 1926 – 1938, aldaar jaarverslag 1927 p. 18, NL-HaNA, Commissariaat Indische Zaken (toeg.nr. 2.10.49), inv.nr. 2692. 38

dertienhonderd opgesloten in het strafkamp van Boven-Digul.88 Het zorgde er voor dat het gevaar van het communisme in de ogen van de Nederlandse en Nederlands-Indische overheid concrete vormen begon aan te nemen. De angst voor het communisme had ook repercussies voor de PI. Het feit dat de Indonesische nationalisten de consequent antikoloniale houding van de communisten waardeerden en dat ze bij verschillende politieke gelegenheden samenwerkten met de CPH leidde ertoe dat ook de PI als gevaar voor de interne veiligheid in het vizier werd genomen.89 De PI-bestuursleden werden vrijgesproken en in woord en geschrift getuigden ze geen communist te zijn, noch aan de leiband van Moskou te lopen, zoals hen in de pers werd nagedragen. ‘De geschiedenis van het laatste decennium heeft toch overduidelijk aangetoond, dat de onderdrukte volken wel Moskou voor hun kar willen spannen, maar omgekeerd zich niet bereid toonen om door Moskou te worden gebruikt.’, zo schreef de redactie van Indonesia Merdeka.90 Toch was de angst van de Nederlandse overheid en de politiediensten niet ongegrond. Vanaf de tweede helft van de jaren twintig oefende een kleine groep communistische ballingen – met name Semaoen, Darsono en Roestam Effendi – vanuit de CPH, druk uit op de Indonesische jongelingen in PI. Het leidde er toe dat de organisatie vanaf 1931 weinig meer was dan een mantelorganisatie van de Communistische Partij Holland.91

Nationalisme en communisme: de PI en de groeiende invloed van Moskou Al vanaf 1921 arriveerden er Indonesische communisten in Nederland. Darsono, één van de jeugdige voormannen van de PKI, bezocht in 1921 een congres van de Communistische Internationale in Moskou en maakte van de gelegenheid gebruik om Nederland enkele maanden te bezoeken. Begin 1922 werden ook de PKI-leiders Tan Malaka en Bergsma naar Nederland verbannen na betrokkenheid bij een staking. De drie communisten werden met groot vertoon onthaald door de CPH. Op 1 mei 1922 zat de Amsterdamse Diamantbeurs ‘stamp-, stampvol’ voor het welkom van Tan Malaka. Door gezamenlijk de Internationale te zingen bewezen de aanwezigen hoe de kameraadschap van de ‘blanke en bruine arbeider’ over grenzen, rassen, en religies heen ging. De aanwezigheid van de Indonesische communisten stimuleerde de aandacht binnen de CPH voor het lot van de Indonesiërs. Ze

88 Marieke Bloembergen, ‘Koloniale staat, politiestaat? Politieke politie en het rode fantoom in Nederlands- Indië, 1918-1927’, in: Leidschrift, jaargang 21, nummer 2 (september 2006) 69-90, aldaar 88. 89 Poeze, Politiek-politionele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel III, LXI. 90 ‘Een nabetrachting van het Tweede congres der Liga tegen imperialisme en voor nationale onafhankelijkheid te Frankfurt’, IM 7 (1929) 83-88, aldaar 87. 91 Poeze, In het land van de overheerser, 219, 257. 39

leidde echter niet tot duurzame relaties met de Indonesische studenten of met de PI. Anders was dat toen in 1923 Semaoen naar Nederland kwam. Semaoen, die al op zeer jeugdige leeftijd in Indonesië politiek actief werd als vakbondsactivist en voorman van de PKI, richtte zijn aandacht niet op de communisten alleen. Hij zocht contact met Indonesische studenten, ging in Amsterdam samenwonen met de vijfentwintigjarige oud PI-voorzitter Iwa Koesoema Soemantri, en werd daardoor als vanzelf actief voor de PI.92 Hij oefende grote ideologische invloed uit op zijn landgenoten. Het communisme en het Indonesisch nationalisme waren overigen niet elkaars tegengestelden. De Perhimpoenan Indonesia, die bij de aankomst van Semaoen net zijn nationalistische omslag achter de rug had, was allereerst nationalistisch. Maar ook marxistische ideeën pasten in de denkwereld van de radicale studenten. Theoretisch gezien konden ze zich vinden in Lenin’s imperialismetheorie93 en onderschreven ze het belang van samenwerking tussen het Indonesische en Nederlandse proletariaat.94 In politiek opzicht waardeerden ze het dat de CPH de eis voor een onafhankelijk Indonesië ondersteunde. Dubbellidmaatschappen waren niet taboe. CPH-leden en PI-leden spraken regelmatig op elkaars vergaderingen en bijeenkomsten, in het geval van de laatste onder schuilnamen om Raadsman Westenenk te misleiden en familie overzee niet te verontrusten.95 Ook op organisatorisch niveau, tot slot, gingen de PI en het georganiseerde communisme zich actief tot elkaar verhouden. De PKI, door de neergeslagen opstanden van 1926-1927 ernstig verzwakt, erkende de PI als voorhoedeorganisatie in Nederland en diens leidende rol als partij die stromingen bij elkaar bracht. De PI op zijn beurt ging, op voorwaarde dat ook sociaaldemocraten en antimilitaristen betrokken zouden worden, met de CPH samenwerken binnen de Liga tegen Imperialisme en Koloniale Overheersching, de Nederlandse tak van de internationale organisatie Liga gegen Imperialismus.96 Vanaf 1928 veranderde de positieve verstandhouding tussen de PI en de CPH. Als een direct gevolg van een besluit van de Comintern in hetzelfde jaar gingen communistische partijen zich harder opstellen ten opzichte van sociaaldemocraten, revolutionair socialisten, anarchisten, antimilitaristen en nationalisten. De aanzet daartoe werd gegeven door Stalin, die na de dood van Lenin in 1924 de macht in de Sovjet-Unie naar zich toe trok en een

92 Poeze, Tan Malaka, strijder voor Indonesië’s vrijheid, 268; Poeze, In het land van de overheerser, 186-188. 93 V.I. Lenin, Imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme (Moskou 1989); McVey, The rise of Indonesian communism, 241. 94 Ingleson, Road to Exile, 6. 95 Poeze, In het land van de overheerser, 188. 96 Idem, 211. 40

zuiveringsproces begon om de invloed van de linkse vleugel binnen de Communistische Partij en van de niet-communistische groepen terug te dringen. Deze interne zuivering was internationaal niet te verdedigen, zonder ook het bondgenootschap met sociaaldemocraten en revolutionair socialisten te verbreken. In de praktijk leidde het er toe dat verschillende samenwerkingsverbanden waar de PI in actief was meer en meer door hardline communisten gedomineerd werden. Vooral de sociaaldemocraten werden, als ‘sociaal-fascisten’, voortdurend aangevallen.97 Sommige politiek brede samenwerkingsverbanden vielen uiteen, andere verwerden tot een mantelorganisatie van communisten doordat niet-communistische partijen en individuen eruit stapten. De verziekte sfeer tussen linkse politieke partijen bracht nationalistische groeperingen van gekoloniseerde volkeren – de Indonesiërs waren niet alleen – in een moeilijke positie. Door de communisten werden ze gedoogd, want weliswaar hadden de nationalisten zich nooit achter de klassenstrijd geschaard, ze streden wel tegen dezelfde vijand. Bovendien deelden de Indonesiërs de harde communistische kritiek op de sociaaldemocratie. Vooral de angst van de laatste zich uit te spreken voor onvoorwaardelijke onafhankelijkheid van Indonesië stak de studenten.98 Ondanks deze politieke overeenkomsten wensten veel nationalisten niet met communisten alleen samen te werken. Het was hen te doen om het smeden van een eenheidsfront tegen het kolonialisme. Het gedrag van de communisten droeg daar niet toe bij. Om de felle communistische aanwezigheid bij congressen en in organisaties te beteugelen was wat hun betrof de presentie van de sociaaldemocraten gewenst. De belangrijkste vertegenwoordigers van de groep nationalisten die een samenwerking met de CPH verwierpen als dat ten koste zou gaan van de samenwerking met andere politieke partijen, waren Mohammad Hatta en Soetan Sjahrir, beiden Minangkabauers die de nationalistische zaak een warm hart waren toegedaan. Hatta was weliswaar in 1928 teruggetreden als voorzitter van de PI om zich te wijden aan zijn studie economie en staatsrecht, maar zijn invloed achter de schermen was nog altijd groot. Regelmatig schreef hij bijdragen voor IM en bovendien had hij zitting in het uitvoerend comité van de Liga gegen Imperialismus99. Hij werkte nauw samen met belangrijke internationaal opererende communisten als Willi Münzenberg, linkse sociaaldemocraten als

97 Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel I, XCVI-XCVII; Morriën, Indonesië los van Holland, 86. 98 ‘Klassenstrijd’, IM 6 (1928) 103-104; Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel III, 104; McVey, The rise of Indonesian communism, 233. 99 Volledige naam: Liga gegen Imperialismus, koloniale Unterdrückung und für nationale Unabhängigkeit. Gibarti, L., Edo Fimmen en Moh. Hatta, Das Flammenzeichen vom Palais Egmont : offizielles Protokoll des Kongresses gegen Koloniale Unterdrückung und Imperialismus, Brüssel, 10-15 Februar 1927 (Berlijn 1927). 41

Edo Fimmen, en andere vooraanstaande figuren uit de antikoloniale beweging: zoals Jawaharlal Nehru uit India en Lamine Senghor uit West-Afrika. Ondanks het feit dat het marxisme door zowel Hatta als Sjahrir met interesse werden bestudeerd – beiden getroostten zich de moeite Marx, Kautsky en Luxemburg te lezen100 – stond hen de confronterende houding van de communisten niet aan. Na afloop van een congres van de internationale Liga gegen Imperialismus in Frankfurt beklaagde Hatta zich in Indonesia Merdeka:

‘(…) we zagen, hoe de onverzoenlijken onder de communisten alles in het werk zetten om de Liga geheel en al voor Moskou te veroveren. Men is er in geslaagd om naar buiten den indruk te wekken, dat de Liga slechts werktuig is van den Sovjet-staat, in plaats van in de allereerste plaats in dienst van de onderdrukte 101 volken.’

Omdat de Liga voorlopig het enige orgaan was waar internationale samenwerking met andere gekoloniseerde volkeren gestalte kon krijgen was Hatta er niet op uit de Indonesische nationalisten in PI te isoleren. ‘Wanneer de huidige Liga door haar eigen gewicht in elkaar stort, dan zal het in de toekomst moeilijk vallen om een dergelijk verbond van blanken en gekleurden weder te stichten’, schreef hij in hetzelfde artikel. Anders was dat voor de Nederlandse sectie van de Liga. Ook daar kostten interne conflicten en een onverzoenlijke koers van communisten veel energie. Toen de communisten de Liga wilden ontdoen van niet- communisten was voor Hatta de grens bereikt en trok de PI zich terug. De PI was een zelfstandige, niet-communistische organisatie en had het paternalisme van Moskou niet nodig om haar koers te bepalen.102 Althans, dat dacht Hatta. Wat hij, Sjahrir en hun sympathisanten binnen de PI niet zagen, of niet wilden zien, was dat het ledenbestand van de PI intussen personele en politieke veranderingen had ondergaan. Als gevolg van voortschrijdend inzicht wezen de Nederlandse autoriteiten vanaf de communistische opstanden op Java en Sumatra in 1926 geen politiek activisten en intellectuelen meer naar Nederland uit. Zij werden direct geïnterneerd in strafkampen in Nederlands-Indië. Ook kwamen er aan het eind van de jaren twintig minder studenten naar Nederland. De studieresultaten van studenten vielen tegen waardoor studiefondsen niet geneigd waren geld te verstrekken, daarnaast namen de mogelijkheden voor onderwijs in Nederlands-Indië zelf toe en zorgde de economische crisis van 1929 voor

100 Mrázek, Sjahrir, 61; Ingleson, Perhimpunan Indonesia, 12. 101 ‘Een nabetrachting van het Tweede congres der Liga tegen imperialisme en voor nationale onafhankelijkheid te Frankfurt’, IM 7 (1929) 83-88, aldaar 85. 102 ‘Onze Liga politiek in Holland’, IM 7 (1929) 39-40. 42

geldproblemen bij ouders. Studeren in Nederland was nog altijd een dure onderneming. Het aantal studenten en bannelingen, en daarmee het aantal leden van de PI, liep terug en vooraanstaande PI-leden van de nationalistische oude garde, zoals Soebardjo, Pamontjak en Hatta vertrokken of richtten zich op het afronden van hun studie. De PI als organisatie was verzwakt en weinig nieuwe initiatieven kwamen van de grond.103 Feitelijk was de vereniging open voor een nieuwe groep enthousiaste leden, van welke huize dan ook.

Een tweede wending binnen de Perhimpoenan Indonesia De verandering trad daarom vrij abrupt in. In 1931 stelde Abdoelmadjid Djojoadhiningrat zich kandidaat voor het voorzitterschap van de PI. Hij werd met algemene stemmen aangenomen. De actieve voorzitter zette de kwakkelende PI eigenhandig op een communistische koers en ging nauwe banden aan met de CPH en daaraan verwante organisaties. Ook leidde hij de PI terug in de Nederlandse sectie van de Liga gegen Imperialismus en aanvaardde als consequentie dat de PI zich onverzoenlijker ging opstellen naar niet-communisten.104 De nieuwe koerswijziging van de PI, en dat zou niet de eerste keer zijn in de geschiedenis van de organisatie, werd bezegeld met het royement van één van zijn meest vooraanstaande leden. Vanwege het ‘stichten van verwarring in de gelederen der nationalistische beweging en het bevorderen van tweedracht’ werd Mohammad Hatta in 1931 geschorst als PI-lid.105 Ook Soetan Sjahrir werd geschorst. Van toen af sloeg de PI zowel op bijeenkomsten als in de Indonesia Merdeka een ronduit communistische en Moskou-getrouwe toon aan. Publiceerden Hatta en Sjahrir nog regelmatig in het blad De Socialist, politiek gelieerd aan revolutionair socialisten en dissidente CPH- en SDAP-leden als Henk Sneevliet en Henriëtte Roland Holst, nieuwe leden als Setiadjit, Roestam Effendi en Abdoelmadjid prefereerden de communistische Tribune/Volksdagblad als hun lijfblad.106 Voorts brak de PI met ‘reformistische’ partijen als de SDAP, met de links-socialisten rond de Sneevlietgroep en met de Chinezen in CHH, die haar nationalistische beginselen wel trouw bleef. Hoewel de PI uit tactische overwegingen ontkende dat ze een communistische organisatie was, bewezen de

103 Poeze, In het land van de overheerser, 245. 104 Poeze, In het land van de overheerser, 246; J. de Kadt, Politieke herinneringen van een randfiguur (Amsterdam 1976) 52-53; vgl. Morriën, Indonesië los van Holland, 69. 105 Poeze, Politiek-politionele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel III, LXVII. 106 Poeze, In het land van de overheerser, 219, 245. 43

feiten, en vooral de artikelen in IM het tegendeel.107 Veelzeggend was het artikel ‘Twee Werelden’, dat in 1931 in de IM verscheen en dat vol stond van de bombastisch communistische retoriek. De Sovjet Unie werd er de ‘voorbode van een Nieuwe Maatschappij’ genoemd. Vrijwel zeker was het artikel niet door een Indonesiër geschreven en was het een overdruk uit de Tribune. Dat verraadden ondermeer de schrijfstijl, de noten van de redactie en de keuze van onderwerpen. De Tribune ronkte in IM:

‘(…) hun eigen ‘democratie’ aan hun met bloed besmeurde laarzen lappende, trachten de heerschende groepen en hun tot autoriteitjes gebombardeerde lakeien de machtiger aanzwellende golf van Volksverzet te breken en hun meer dan ooit wankele heerschappij te bestendigen. Honger, wanhoop en vertwijfeling maken zich van de onderdrukte Massa meester en drijven hen meer en meer in radicale richting, naar de Revolutie, waar het Uur van Bevrijding zal worden ingeluid!’108

Ronduit pijnlijk was een artikel uit 1933 waarin Hatta werd neergezet als ‘Agent van het Japansche Imperialisme’:

‘Wij hebben den heer Hatta gekend als een politikant, die, ofschoon steeds wentelend in het reformistische moeras, zoo nu en dan toch eens graag een “linksch” gebaar maakt, om zijn door de Perhimpunan Indonesia, voor de werkende massa in Nederland en Indonesia ontmaskerde positie, als reformistisch-kleinburgerlijk politicus te bedekken.’109

De wijze waarop er werd afgerekend met het nationalistische verleden van PI hield overigens gelijke tred met de verwijdering van revolutionair socialisten en nationalisten door scherpslijpers van de Comintern uit de gelederen van de internationale Liga gegen Imperialismus.110 Ook dat gebeurde niet bepaald op een elegante manier. Als ‘Helfer und Agenten des Imperialisten’ werden ze vervangen door communisten die zich trouw verklaarden aan de officiële lijn uit Moskou. Een van die vervangers was Abdoelmadjid, die in 1931 in het Executief Comité van de Liga werd gekozen. De PI was, gedomineerd door de CPH, definitief een nieuwe richting ingeslagen, en het Indonesisch nationalisme was haar organisatorische buiten- en voorpost in Nederland kwijtgeraakt.

107 Poeze, Politiek-politionele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel III, LXVII. Een ontkennend artikel was ‘De Perhimpunan Indonesia op de herdenkingsconferentie van het Internationaal Anti-Militairistisch Bureau op 25 juli 1931’, IM 9 (1931) 55-60, aldaar 57. 108 ‘Twee werelden’, IM 9 (1931) 35-51, aldaar 35-36. 109 ‘Mohammad Hatta als agent van het Japansche Imperialisme’, IM 11 (1933) 20-27, aldaar 21. 110 Internationale Presse Korrespondenz van de Liga tegen Imperialisme (Circulaire) p. 2, onderschept door de CID en verzonden door de Chef Centrale Inlichtingendienst aan Min.v.Kol. dd. 17-06-1931, NL-HaNA, min. van Koloniën geheim verbaal archief 1918 t/m 1940 (toeg.nr. 2.10.36.051) inv.nr. 381; Rose, Indonesia Free, 55-56. 44

Conclusie Niet vergeten mag worden dat de periodisering die in dit hoofdstuk gehanteerd wordt – met een ethische periode tot 1923, een nationalistische periode tot 1931 en een communistische periode in de jaren dertig – enigszins misleidend is. Voor de politieke koers van de Indische Vereeniging/Perhimpoenan Indonesia gaat ze inderdaad op. De toon in Hindia Poetra/Indonesia Merdeka was voor en na deze jaartallen onvergelijkbaar. Het aantal PI- leden was evenwel, vooral in de activistische periodes, een fractie van het totale aantal Indonesische studenten in Nederland. Terwijl de PI in nationalistisch vaarwater terecht kwam, en de roep om onvoorwaardelijke onafhankelijkheid voor Indonesië steeds dominanter werd, bleef het gros van de studenten ethisch geïnspireerd of apolitiek. Terwijl de PI vanaf de tweede helft van de jaren twintig hoogstens enkele tientallen leden telde, groeide het nieuwe Nederlandsch-Indonesisch Verbond van Jongeren Organisaties direct uit tot een organisatie van ruim 700 leden.111 Ook moet overwogen worden dat de stringente periodisering, met 1923 en 1931 als kantelmomenten, verhult dat er al voor 1931 invloedrijke Indonesische communisten in Nederland zaten, zoals er voor 1923 nationalistische ideeën leefden binnen de studentengemeenschap. Meerdere tendensen hebben altijd naast elkaar bestaan, waarbij slechts gesteld kan worden dat één van de politieke stromingen de boventoon ging voeren. Dat gepolitiseerde tijdgenoten zichzelf hebben neergezet als de vertegenwoordigers van de tijdgeest, moet historici niet verleiden die propaganda te reproduceren. De politieke koerswijzigingen van groepen Indonesische studenten zijn moeilijk te herleiden tot één of enkele factoren. Altijd werkten meerdere historische tendensen – uit Indonesië, Nederland of Moskou – op elkaar in. Een belangrijk niveau van beïnvloeding van nationalistische studenten in Nederland, een factor die veel aandacht kreeg in dit hoofdstuk, waren hun ervaringen in Nederland zelf. Niet alleen was het voor de meeste studenten als individuen de eerste keer dat men het familieverband verliet en dat men voor het eerst in het buitenland was. Ook de politieke groepsdynamiek hing direct samen met ‘de Nederland- ervaring’. Voor mensen als Noto Soeroto, Soeriosoeparto en Casajangan Soripada gold dat hun ethische opvattingen gestimuleerd werden door hun verblijf in Nederland. De nationalistische constatering dat Nederlandse en Indonesische belangen onverzoenlijk waren kon slechts gedaan worden nadat Indonesische studenten een serie teleurstellende

111 Poeze, In het land van de overheerser, 200; Ingleson, Perhimpunan Indonesia, 3. Daar moet bij opgemerkt worden dat het NIVJO voornamelijk uit Nederlandse verenigingen bestond en dat ieder lid van een organisatie direct als NIVJO lid werd meegeteld. 45

Verbondscongressen in Nederland hadden bijgewoond. Tenslotte droeg ook de sociale constellatie van het Indonesische studentenleven in Nederland – beperkt in omvang, geïsoleerd van het thuisland en met een hoog percentage politieke activisten – bij tot politieke radicalisering van de gehele groep studenten. Het Indonesisch nationalisme profiteerde sterk van de buitenlandervaring van veel van haar voormannen in Nederland.

46

2 ‘Ginds…’, het nationalistische perspectief

In het vorige hoofdstuk werd uiteengezet hoe binnen de gemeenschap van Indonesische studenten in Nederland verschillende politieke ideologieën beurtelings de overhand kregen. Op voorspelbare en minder voorspelbare manieren had het langdurige verblijf in Nederland een grote invloed op de Indonesische studenten, als individuen en als groep. Geen aandacht was er, en dat staat in het nu volgende hoofdstuk centraal, voor de opmerkelijke belangstelling die Indonesische studenten ontwikkelden voor gebeurtenissen in andere delen van de wereld. Feitelijk was dat een tweede buitenlandervaring: een tweede belangrijk aspect van de internationale dimensie in het leven van Indonesische studenten in Nederland. Met interesse namen ze kennis van ontwikkelingen in India, China, Centraal-Azië, Turkije, Noord-Afrika en Latijns-Amerika. En dat niet alleen. Ze putten er bovendien politieke inspiratie uit omdat men het idee kreeg te behoren tot een wereldwijde tendens. Ze hadden het tij mee. Voor een volledig begrip van de ideologische kracht die Indonesische nationalisten in de jaren twintig voelden, is voor historici besef van de gelijktijdigheid van ontwikkelingen in bijvoorbeeld Indonesië, India en Turkije essentieel. Over dat besef beschikten de Indonesische studenten al zeker vanaf de jaren twintig. Dat is bijvoorbeeld uit de inhoud van tijdschriften op te maken. Uit de teksten van de studenten blijkt dat ze op een zeker moment een internationaal gezichtsveld ontwikkelden waar, met het verstrijken van de tijd, verschillende onderwerpen binnen vielen. Onderwerpen die gebruikt werden om hun politieke overtuiging te ondersteunen.

Geringe aandacht voor het buitenland in Hindia Poetra (tot 1922) Een van de tijdschriften waarin een internationale horizon opdoemde was het blad Hindia Poetra (Zonen van Indië – HP), later omgedoopt in Indonesia Merdeka (Vrij Indonesië - IM). Zoals uit het vorige hoofdstuk naar voren komt, was Hindia Poetra in de jaren tien en het begin van de jaren twintig het belangrijkste tijdschrift van de Indonesische studenten in Nederland. De bestaansgeschiedenis van het blad valt in twee periodes uiteen. Het werd opgericht in maart 1916 als orgaan van de Indische Vereeniging om de leden, Nederlanders en Indonesiërs, nader tot elkaar te brengen en om te berichten over Indische aangelegenheden en nieuws.112 Hoewel er copij genoeg werd aangeleverd hield het tijdschrift het wegens

112 W.J. Giel, ‘De eerste voorpost in het hoge noorden’, HP 1 (1916) 3-5. 47

geldgebrek nog geen jaar uit.113 Twee jaar later werd het blad nieuw leven ingeblazen als orgaan van het Indonesisch Verbond van Studeerenden, waarin Nederlanders, Indo-Chinezen en Indonesiërs samen optrokken. In die vorm bleef het blad vier jaar lang verschijnen, tot augustus 1922. Een tweede fase brak aan vanaf 1923 toen het blad zowel organisatorisch als redactioneel en inhoudelijk een radicale wending doormaakte. In de eerste periode, 1916-1922, zowel in de nieuwe als in de oude HP, was er nauwelijks aandacht voor buitenlandse perikelen. De nummers werden gevuld met beschouwingen op koloniale vraagstukken, zoals de toegang tot onderwijs in Nederlands- Indië, de medezeggenschap van Indonesiërs in het bestuur van de kolonie of de vorming van een militie van Indonesiërs onder de leuze ‘Indië Weerbaar’. Daarnaast was er ruimte voor gedichten en verhalen, voor boekbesprekingen en voor berichten over de vereniging en haar leden. Slechts hier en daar werd naar het buitenland verwezen en voor het overige schreef men over Nederland en Nederlands-Indië. Slechts twee artikelen – of series van artikelen omdat er ook antwoorden en replieken verschenen en de onderwerpen dus even op de agenda bleven staan – zijn met betrekking tot de internationale horizon de moeite van het vermelden waard. Het eerste artikel werd door de redactie overgenomen uit een Indiase krant en betrof een betoog van een Indiase nationalist, Jeevanlal Gauba. In een voor Indonesisch-Nederlandsche begrippen behoorlijk felle tekst ageerde de auteur tegen de overheersing van zijn land door de Engelsen. Die was in zowel moreel, economisch als politiek opzicht onrechtmatig.114 Het artikel werd door de redactie geenszins geplaatst met het doel de lezers warm te maken voor de Indiase nationalistische zaak. Direct daarop volgde immers een antwoord van de voorzitter van het Verbond, C.L. van Doorn, waarin een koloniaal ethische gedachte werd uitgedragen. Volgens Van Doorn, die tevens secretaris was van de Indische afdeling van de Nederlandsche Christen Studenten Vereniging, was Nederlands-Indië voorlopig niet rijp voor zelfstandigheid en diende het onder voogdij van het Nederlandse gouvernement gemoderniseerd te worden. De twee artikelen ontlokten aan Darmawan Mangoenkoesoemo, een van de meest uitgesproken vertegenwoordigers van de Indonesische fractie in het Verbond, een repliek. De tekst was voorlopig het eerste felle nationalistische geluid. Het ethische recht van de

113 R. Loekman Djajadiningrat, ‘Bericht omtrent Hindia Poetra’, HP 1 (1916) 1; Poeze, In het land van de overheerser, 107. 114 Jeevanlal Gauba, ‘India and the colonial question’, HP 3 (1921) 102-105. 48

Europeanen om in Azië aanwezig te zijn tot ontwikkeling van de Indonesiër hoonde hij weg met de woorden: ‘Het “recht” van kolonisatie!! Een recht gebaseerd op…roof!’115 Het debat dat door de redactie van HP was uitgelokt en dat de situatie in India als uitgangspunt had, was aanvankelijk internationaal georiënteerd maar veranderde gaandeweg in een woordenstrijd over het recht van kolonisatie in het algemeen en het recht van de Nederlanders in het bijzonder. Het buitenland, in de hoedanigheid van India, verdween snel uit zicht. Een tweede kwestie die tot een drietal artikelen heeft geleid, betreft het opkomende Chinese nationalisme onder Indo-Chinezen. Dat was onder meer het gevolg van ontwikkelingen in wat zij nog immer beschouwden als het moederland China. De historicus Erez Manela beschreef hoe groot de teleurstelling was onder de Chinese politieke elite, onder nationalisten en studenten in Peking over de uitkomst van de vredesonderhandelingen van Versailles van 1917. Daar werd door Japan van de VS en van de Europese mogendheden afgedwongen dat de Chinese provincie Shandong – gelegen tussen Peking en Shanghaï en de geboortegrond van de nationale wijsgeer Confucius – in Japanse handen bleef. Massaal protest was het gevolg. Niet alleen in de Chinese steden togen duizenden de straat op en ging een boycot op Japanse goederen van start, ook Chinezen in andere delen van de wereld protesteerden fel tegen het Japanse imperialisme.116 In november 1919 verscheen naar aanleiding van de kwestie een artikel in HP van Han Tiauw Tjong, een voorman van de Chinese vereniging Chung Hwa Hui, over het oplevend Chinees nationalistisch sentiment in Nederlands-Indië. Ook daar kwam een boycot-actie op gang:

‘Ieder herinnert zich, in welke mate China door de vredesconferentie teleurgesteld is, toen een zijner rechtmatige eischen, de teruggave van [de stad - KS.] Kiau-Tsau, onvoldaan zag: hoe China geprikkeld is, toen het zijn Palestina, zijn Rome: ‘Shantung’ door de Volkerenbondmakers aan Japan zag toegewezen. Dan beseft ieder, dat het door Japan geprikkeld nationaliteitsgevoel der Chineezen de oorzaak is van het ontstaan der geweldige boycottbeweging. (…) Dit beleedigd nationaliteitsgevoel brengt ook de stamverwante Chineezen in Indië in geestdriftige actie.’117

115 Darmawan Mangoekoesoemo, ‘India and the colonial question, een reactie’, HP 3 (1921) 162. 116 Manela, The Wilsonian moment, 186-190. 117 Han Tiauw Tjong, ‘Japan door de Chineezen in Indië geboycott’, HP 1 (1919) 255. 49

In het vervolg verschenen nog twee korte artikelen waarin over een groeiend zelfbewustzijn van de Chinese bevolkingsgroep in Indonesië gesproken werd.118 Wederom vormde het buitenland kortstondig de aanleiding te spreken over een intern Indonesische en Nederlandse aangelegenheid, namelijk de radicalisering van Indo-Chinezen. Voor het overige moet onderstreept worden dat in de periode 1916-1922 binnen HP geen interesse bestond voor buitenlandse ontwikkelingen. Dat is des te opmerkelijker als we in ogenschouw nemen dat de wereld in deze periode een roerige periode doormaakte. De Russische Revolutie, noch het verloop van de Eerste Wereldoorlog, noch de vredesbesprekingen in Versailles werden in HP besproken. Ook koloniale keerpunten als de slachting van Amritsar in India in 1917, de anti-Britse boycotbeweging van Gandhi in 1921 of het verloop van de machtsstrijd in China tussen nationalisten, communisten en traditionele krijgsheren werden niet verslagen. Ongetwijfeld had het ontbreken van internationaal nieuws te maken met de dominante ethische gedachte in het Verbond dat Nederland en Nederlands- Indië als broers binnen het Koninkrijk naast elkaar stonden. Het blad HP, geïnteresseerd in Nederlands-Indië, was in die hoedanigheid gericht op het binnenland. Dienovereenkomstig werden eventuele problemen opgevat als binnenlandse en bestuurlijke aangelegenheden. Het buitenland was zo bezien niet relevant.

Nationalistisch internationalisme: van Hindia Poetra naar Indonesia Merdeka In de keuze van onderwerpen, en daarmee in de geringe aandacht voor gebeurtenissen in het buitenland, kwam verandering met de nationalistische wending vanaf januari 1923. De koerswijziging die de Indische Vereeniging toen onderging, van een politiek neutraal platform naar een uitgesproken nationalistische Perhimpoenan Indonesia, leidde tot de omvorming van het neutrale verenigingstijdschrift Hindia Poetra naar het agiterende Indonesia Merdeka in hetzelfde jaar. In het eerste nummer van Hindia Poetra in 1916 schreef de redactie nog dat ze ‘geen politiek strijdorgaan’ wilde maken. Dat stond haar ethische ideaal in de weg.119 Heel anders werd het doel van Indonesia Merdeka geformuleerd. Het blad onderschreef vanaf januari 1924 de beginselen van de PI over onafhankelijkheid, zelfredzaamheid en eenheid van het Indonesische volk.120 De artikelen dienden ter ondersteuning en verrijking van de Indonesische nationalistische beweging.

118 P.H. Fromberg, ‘De Chineezen en het nationaliteitsbeginsel’, HP 2 (1920) 88-89; Be Tiat Tjong, ‘Rede bij de aanvaarding van het voorzitterschap van Chung Hwa Hui’, HP 4 (1922) 49-52. 119 ‘Ter inleiding’, HP 1 (1916) 1; W.J. Giel, ‘De eerste voorpost in het hoge noorden’, HP 1 (1916) 3-5. 120 ‘Voorwoord’, IM 2 (1924) 1-2, aldaar 1. 50

De veranderde doelstelling van het tijdschrift kwam terug in de toonzetting van de artikelen. Over het algemeen werd HP geschreven in een toon van rust en redelijkheid. Het tijdschrift was eerder informerend en reflecterend dan dat het lezers wilde overtuigen. Voor verschillende meningen was plaats. Vanaf 1923 echter werden de artikelen in IM uitgesprokener en soms zelfs bombastisch van toon. De auteurs gebruikten vaker beeldspraken en literaire verwijzingen en de teksten ademden de sfeer van een finale eindstrijd uit. Het is niet eenvoudig de wijziging in schrijfstijl in beschrijvende woorden te vatten maar het volgende tekstfragment kan als extreem voorbeeld gelden voor de nieuwe stijl van IM:

‘Ginds in Marokko. Ginds dreunt het kanongebulder. Met menschenbloed bezoedelde bajonetten flikkeren fel in het maanlicht (…) daar staat macht tegenover macht. Tot de tanden toe gewapend. Daar strijdt bruin tegen blank een verbitterden strijd. Daar staat idealisme tegenover materialisme. (…) Ginds in China drongen moordende Engelsche kogels in de lichamen van Chineesche studenten. Daar laait nu de Vreemdelingenhaat, die lang verkropt is. De proloog van het drama is in vollen gang, Het zelfde tooneel bijna als in Marokko. (…) Ginds in Damas[cus] organiseerde de Haut Commissaire een massacre op de bevolking; in Beyrouth werden de mitrailleurs gericht op de massa. (…) En ginds in Indonesia? In ons Vaderland? “onhoorbaar groeit (er) de padi.”’121

Het bovenstaande citaat is eveneens exemplarisch voor de manier waarop in de nieuwe IM het buitenland een geheel nieuwe en veel prominentere rol ging spelen. Niet langer was de IM, zoals haar voorganger HP, een tijdschrift gericht op de positie van Nederlands-Indië binnen het Koninkrijk. Het was een nationalistisch georiënteerd strijdorgaan met een vanzelfsprekende belangstelling voor andere nationalistische conflicten. In vrijwel elk nummer van IM verschenen vanaf 1923 artikelen die de situatie in een ander land beschreven. Zo plaatste de redactie in maart 1924 een artikel over de nieuwe politieke koers die in Turkije werd ingezet onder leiding van Atatürk122 of werden in april 1924 in een commentaar de onderwijssystemen in Indonesië, Japan, de Filippijnen en India vergeleken123. Daarnaast werd in artikelen over Nederlands-Indië vaker dan in HP het geval was in het voorbijgaan naar het buitenland verwezen. Dat de horizonverbreding in IM weloverwogen geschiedde, bewees de redactie in de aankondiging van een lustrumnummer in april 1924: ‘Bewust tracht het opkomende Indonesië zich hier rekenschap te geven van de plaats, die Indonesië inneemt in

121 ‘Ginds…’, IM 3 (1925) 85-89. 122 ‘Rondom het jongste besluit van de Turksche nationale vergadering’, IM 2 (1924) 11-14. 123 ‘Onderwijsproblemen’, IM 2 (1924) 24-27. 51

de internationale gemeenschap. Men voelt, dat men een zelfstandigen schakel vormt in de groote wereldketen.’124

1923-1931: De aandacht voor het buitenland. Welk buitenland? De aandacht voor het buitenland was niet onwillekeurig. Sommige buitenlanden werden behandeld, andere buitenlanden niet. Ontwikkelingen in de landen van de Westerse wereld, buiten die in Nederland, werden ook in de nieuwe IM nauwelijks besproken. Europa, de Verenigde Staten en Australië lagen wat dat betreft buiten het interesseveld van de Indonesiërs in Nederland. Ook Sub-Saharisch Afrika en Latijns-Amerika kwamen, behoudens een overgenomen steunbetuiging van de Marokkaanse nationalist Abdel Karim aan ‘alle Latijnsch-Amerikanen’ in 1925, niet aan bod.125 De redactie van Indonesia Merdeka was in de periode 1923-1931 vooral geïnteresseerd in Brits-Indië, Turkije, China, Egypte en Marokko, elk om eigen redenen en in het geval van de laatste vier ook niet voortdurend. Daarnaast verschenen regelmatig algemene artikelen in de rubriek Politieke Kronieken, waarin een vluchtige rondgang langs de situatie in landen in Azië, het Midden-Oosten en de Magreb gemaakt werd. Overal, zo leek de boodschap, werd een strijd tegen kolonialisme uitgevochten. Tot slot publiceerde men in de IM vanaf 1926 artikelen waarin de politieke samenwerking en aaneensmeding van de gekoloniseerde landen werd besproken en bepleit. Om te begrijpen wat de redactie van IM precies interesseerde, welke ‘wereldketen’ men voor ogen had, is een analyse per land noodzakelijk. Het blijkt dat de aandacht van de Indonesische studenten op specifieke ontwikkelingen in specifieke landen gericht was.

Het lichtend voorbeeld van Brits-Indië Het meest besproken land in de periode tussen de grote hervorming van IM in 1923 en de communistische wending rond 1931 was Brits-Indië. Dat was niet verwonderlijk. Rond 1920 was de nationalistische beweging van dat land de grootste, meest succesvolle en bovendien, in ideologisch opzicht, de meest ontwikkelde en gedifferentieerde democratiseringsbeweging in de gekoloniseerde wereld.126 Al in 1885 kreeg de Indiase beweging voor onafhankelijkheid haar eerste organisatorische vorm in de Indian National Congress, toen nog gematigd, elitair en gericht op representatie binnen de kaders van het koloniale bestuur. In de decennia die

124 ‘Ons lustrumnummer’, IM 2 (1924) p. 17; zie ook Gedenkboek Perhimpoenan Indonesia, 18. 125 ‘Een boodschap aan Latijnsch Amerika’, IM 3 (1925) 82-84. 126 Bayly, The Birth of the Modern World, 463. 52

volgden vormden zich meerdere tendensen en partijen die ieder hun eigen politieke weg bepaalden maar die allen naar nationale onafhankelijkheid streefden. In de jaren twintig verscheen in IM een tiental artikelen waarin de politieke ontwikkelingen in Brits-Indië besproken werden. Een overzicht van de tendensen in de Indiase politiek, aan de hand waarvan de Indonesische studenten hun eigen koers konden uitzetten, werd in 1926 verschaft in een artikel van de belangrijke Indiase nationalist Kavalam Madhava Panikkar.127 Deze in Oxford opgeleide academicus en rechterhand van Gandhi werd door de redactie van IM uitgenodigd om een artikel te schrijven en te komen spreken in Nederland op een avond van de Perhimpoenan Indonesia.128 Panikkar schetste de opgang van de Indiase nationale beweging die gekenmerkt werd door splitsingen en fusies, Britse repressie en een groeiende steun onder de bevolking. Er waren in India, zo schreef Panikkar, rond 1926 vier stromingen binnen de beweging voor nationale zelfstandigheid: moderates, extremists rond Gandhi, extremists rond Das en tot slot een veelheid van op zichzelf staande buitenparlementaire strijdgroepen. Onder de moderates, gematigden, schaarde Panikkar de Indische politici en bureaucraten die na 1907, het jaar dat het tot een splitsing kwam in de Indian National Congress, bleven vasthouden aan strijd binnen de kaders van het Britse politieke stelsel. Zij stelden zich tevreden met de ruimte die ze van de Britten kregen en hoopten op hervormingen van binnenuit. In het politieke spectrum leek hun plaats overeen te komen met de ethisch geïnspireerde Indonesiërs die plaats namen in de Volksraad en de Nederlandse overheid aanspoorden meer verantwoordelijkheden te nemen. Feitelijk, zo schreef de redactie in een eerdere IM, waren ze echter radicaler dan hun Indonesische pendanten omdat ze langs parlementaire weg pleitten voor zo spoedig mogelijke onafhankelijkheid.129 Degenen die tijdens het schisma in 1907 onder leiding van Gangadhar Tilak het vertrouwen in de Britse overheid en haar bestuurlijke organen opzegden, werden door Panikkar als extremists aangeduid. Vooral deze groep werd het mikpunt van politierepressie. Vooraanstaande figuren werden opgepakt en het radicalere deel van de nationalistische beweging werd gedwongen ondergronds te gaan. Dat had tot effect dat ze hun elitair parlementaire houding verruilden voor buitenparlementaire actievormen en het organiseren van de Indiase massa’s. Daarnaast sterkte het hen in de overtuiging dat ze geen hervormingen

127 K.M. Pannikar, ‘The national movement in India’, IM 4 (1926) 2-6. 128 De lezing in de algemene vergadering van de PI volgde enige maanden later op 6 juni 1926: ‘Extract van de lezing van KM Panikkar getiteld ‘ the necessity of Asiatic Unity’ gehouden op de Alg. Vergadering te Den Haag’, IM 4 (1926) 56-59. 129 ‘De situatie in Indonesië’, IM 2 (1924) 7-10, aldaar 8. 53

via de Britse overheid hoefden te verwachten en dat ze op zichzelf moesten zien te vertrouwen. De belangrijkste leider van de extremists was Mohandas Gandhi. Na een studie in Londen en jarenlange politieke activiteiten in Zuid-Afrika keerde hij in 1915 terug naar Brits- Indië, waar hij actief werd voor de nationalistische Congress Party in verschillende delen van het land. Als voorganger bij meerdere protesten verkreeg hij een mythische status met tot de verbeelding sprekende methoden van geweldloos en massaal verzet, civiele ongehoorzaamheid, autarkie en non-coöperatie. Al in 1926 gold hij als icoon van de Indiase antikoloniale beweging.130 De inspiratie die uitging van nationalistische opstanden, zoals die onder leiding van Gandhi, ontlokte aan de Britse overheid harde repressie en arrestaties van de leiders. In 1922 werd Gandhi opgepakt en tot zes jaar gevangenisstraf veroordeeld. In afwezigheid van hem en andere vooraanstaande figuren uit de Indian National Congress bleek de organisatie feitelijk stuurloos. Het leidde ertoe dat een deel van de non-coöperatie beweging rond Chittaranjan Das en zijn Swaraj partij haar actieterrein verlegde naar de deelparlementen en bestuursorganen in de verschillende delen van Brits-Indië. Niet om inspraak te eisen of hervorming van binnenuit af te dwingen maar om het constitutioneel proces te saboteren. Overal waar zij een meerderheid haalden, trachtten zij regeren onmogelijk te maken. Ze weigerden verantwoordelijke posities en voorzitterschappen en stemden begrotingen en wetswijzigingen consequent af.131 Tot slot, en dat was Panikkar’s vierde politieke stroming binnen de onafhankelijkheidsbeweging, hadden zich diverse meer of minder georganiseerde groepen gevormd die overgingen tot directe actie, sabotage en gewapend ondergronds verzet. Aan de omslachtige leerstellingen van Gandhi hechtten zij geen geloof, aan de houding van de gematigden nog minder.

Selectieve inspiratie uit Brits-Indië De Indonesiërs haalden inspiratie uit de gebeurtenissen in Brits-Indië. “Het is merkwaardig hoe de politieke ontwikkeling van deze twee overheerschte landen elkaar dekt, zij het ook, dat onze groote buurman de actie veel eerder heeft ingezet.”, schreef men in 1924.

‘Ook daar, in het begin, de handjes-ophouderij, vragende om gunst tot een ander, Westersch volk. De gematigden, de bezadigden, de moderates (die toch nog veel radicaler zijn dan onze behoudende

130 Barbara D. Metcalf en Thomas R. Metcalf, A concise history of Modern India (Cambridge 2006) 175-176. 131 ‘Nationale aanspraken I’, IM 2 (1924) 97-104, aldaar 102. 54

menschen), voerden eerst het woord, die telkens en telkens een beroep deden op het groote hart van de Engelsche natie. Maar ook daar werden de vragers met verstoordheid teruggestooten.’132

Ook later, toen de Indian National Congress in 1929 een resolutie aannam, waarin werd besloten tot het streven naar onvoorwaardelijke en volledige onafhankelijkheid van Groot- Brittannië, schreef IM in bewondering: ‘India’s strijd zal voor ons, Indonesiërs, een aansporing zijn om onzen vrijheidskamp krachtiger, zelfbewuster en met beter uitgeruste middelen aan te binden.’133 Het bleek, en daar getuigde ook het artikel van Panikkar van, dat de Indonesiërs in Nederland via Indonesia Merdeka een gedetailleerd en gedifferentieerd beeld kregen van de politieke ontwikkelingen binnen de onafhankelijkheidsbeweging in Brits-Indië. Natuurlijk was het verhaal van Panikkar, zelf een nationalist van de lijn van Gandhi, subjectief, en werd er in de artikelen geen rekenschap gegeven van de invloed van communistische, islamitische en hindoeïstische stromingen.134 Men wist desalniettemin welke ontwikkelingen de Indiase nationalisten hadden doorgemaakt, welke stromingen zich hadden afgetekend en hoe de politieke verhoudingen lagen. In het beeld van de Indonesiërs vormden ‘de Nationalisten’ geenszins een monolithische eenheid. De schrijvers van IM plaatsten zich, zoals ook uit bovenstaande citaten is af te leiden, in het politieke kamp van de Indiase extremisten. Hervormingen van binnenuit werden in Brits-Indië, evenals in Nederlands-Indië, stelselmatig gefrustreerd door de koloniale machthebbers. Dat sommige Indiërs toch heil bleven zien in samenwerking met de Engelsen zag de IM als een gevaar vanwege de legitimerende en verdelende werking die er van uit ging. ‘Hún politiek is het, die de actie der Swarajisten [,die de politieke lijn van C.R. Das volgden, – KS.] en die van Gandhi steeds ondermijnt, tot ongeluk van het Indiasche Volk, dat meer bloed op de aarde schijnt te moeten doen vloeien dan noodig is.’135 Over de fractie rond Das spraken de Indonesiërs zich minder duidelijk uit, maar uit enkele opmerkingen bleek dat ze vooral vertrouwen hadden in de politieke lijn van Gandhi en de zijnen.136 Overigens waren de Indonesische studenten in het overnemen van ontwikkelingen en ideeën uit de Indiase politiek selectief. Ze interpreteerden de ideeën van Gandhi niet als politieke leer. Sommige elementen beviel hen meer dan andere. Gandhi’s welhaast spirituele

132 ‘De situatie in Indonesië’, IM 2 (1924) 7-10, aldaar 8. 133 ‘India’s strijd’, IM 8 (1930) 38-39. 134 Metcalf en Metcalf, A concise history of Modern India, 185-189. 135 ‘Nationale aanspraken I’, IM 2 (1924) 97-104, aldaar 102. 136 ‘De situatie in Indonesië’, IM 2 (1924) 7-10, aldaar 9; ‘Ginds…’, IM 3 (1925) 85-89, aldaar 89. 55

nadruk op geweldsloosheid, opofferingsgezindheid en vastberadenheid vond bij de Indonesiërs weinig weerklank. Ze waarschuwden zelfs, in een nabespreking van het artikel van Panikkar, dat Gandhi’s geweldsloosheid niet als de kern van zijn denken moest worden opgevat:

‘Wie bovenstaand artikel van Mr. K.M. Panikkar grondig heeft doordacht, zal in de non-cooperation without violence van Mahatma Gandhi niet de passiviteit ontdekken, maar den grooten revolutionairen geest, die in dat politiek stelsel schuilt. (…) Oppervlakkige beoordeelaars van Gandhi hebben te veel gewicht gelegd op de passiviteit, die in wezen slechts als voorbereidende actie wordt bedoeld en zien over het hoofd, dat ook Gandhi het geweld niet verafschuwt, zoodra hij den tijd daartoe gekomen acht.’137

Andere aspecten uit het denken van Gandhi sloten daarentegen meer aan bij het denken van de Indonesiërs. In de IM werd regelmatig geprezen dat Gandhi zich had gewend tot organisatie en emancipatie van de massa’s en dat hij de Britten, middels boycots en stakingen, ook op economisch terrein wilde bevechten. Het principe van non-coöperatie, die elke vorm van samenwerking en medewerking van Indiërs met Britten ontried, werd in IM eveneens gehuldigd. In het selectief gebruiken van ideeën uit India zagen de Indonesiërs geen probleem. Sterker nog, ze ergerden zich aan ‘de geestesverwarring’ van critici die algemeen menselijke strijdmiddelen als non-coöperatie louter van toepassing verklaarden op de Brits-Indische situatie. Alsof ideeën aan een volksaard ontsproten. ‘Uitgaande van deze specifieke [Indiase] non-cooperation, gaat een argelooze Westerling er licht toe over andere non-coöperatieve bewegingen als die in Indonesië, die denzelfden religieuzen grondslag missen, te veroordeelen.’138 Inderdaad herbergde Gandhi’s leer van de ‘Satyagraha’ elementen van Hindoeïstische oorsprong, zo erkende IM, maar dat betekende geenszins dat ze elders niet ook toegepast konden worden. Als bewijs van de universele waarde van hun politieke ideeën benadrukte de redactie dat ook Gandhi door voorgangers beïnvloed was en ideeën van elders had ontleend. Veel eerder dan Gandhi’s prediking van de non-cooperation hadden de Ieren deze politiek uitgewerkt, gepropageerd en toegepast. Het was Arthur Griffith, de bekende theoreticus van het Sinn-Feinisme die het eerst de politiek van ‘abstinentie en passieve

137 K.M. Pannikar, ‘The national movement in India’, IM 4 (1926) 2-6, aldaar 6. 138 ‘Non-coöperation’, IM 8 (1930) 56-66, aldaar 61. 56

weerstand’ voor Ierland had aanbevolen, schreven de Indonesiërs in een artikel over de geschiedenis van non-coöperatie.139 De IM plaatste zichzelf in een lange traditie van verzet die haar oorsprong vond in de strijd van Hongarije tegen de Oostenrijkers, verder ontwikkeld werd door de Ieren tegen de Engelsen, oversloeg naar Azië via Gandhi en die nu ook de Indonesiërs inspireerde tot een politiek van autonomie:

‘Het is in het verleden gebleken, dat de non-cooperation het meest effectieve middel was om de verkrijging van het zelfbeschikkingsrecht af te dwingen. Ook in de toekomst zal het niet anders zijn. Met dit wapen in de hand zullen de onderdrukte volken van Azië zegevieren in den strijd voor de Nationale Onafhankelijkheid.’140

Over de rol die het Indiase nationalisme heeft gespeeld voor het tot wasdom komen van de Indonesische nationalistische beweging moet concluderend worden vastgesteld dat de Indonesiërs veel inspiratie hebben ontleend aan de gebeurtenissen in Brits-Indië. De beginselverklaring van de PI in 1924 vertoont grote gelijkenis met ideeën die in de Indiase nationalistische beweging, en met name in de politiek van Gandhi, aangehangen werden. De PI pleitte als nationalistische organisatie voor het bevorderen van onderlinge eenheid, zelfstandigheid en oriëntatie op de massa’s. Het bestuur van 1924 sprak in haar beginselverklaring: ‘Slechts een zich één-voelend Indonesië, onderlinge groepsverschillen ter zijde stellend, kan de macht van de overheersching breken. Het gemeenschappelijke doel – de vrijmaking van Indonesië – eischt de totstandkoming van een zelfbewuste, op eigen kracht steunende nationalistsche massa-actie.’141 Duidelijk wordt hierin het streven van Gandhi herkend naar eenheid onder religies, kasten en etniciteiten, naar zelfstandigheid en non- coöperatie en naar een aaneensluiting van de massa’s tegen de koloniale overheersing. Overeenkomsten die door de Indonesiërs ook expliciet werden onderkend.142 Tegelijk moet geconcludeerd worden dat Gandhi en de Indiërs niet de enige, noch de alles bepalende inspiratiebron waren voor de Indonesische studenten achter IM. Een aantal ideeën, zoals die over geweldloosheid en individuele economische zelfstandigheid – concepten die later het meest tot de verbeelding gingen spreken – vond weinig weerklank in het tijdschrift. Daarbij zag men de beginselen van Gandhi en de zijnen niet als exclusief

139 Idem, aldaar 59; zie ook Sakri Soenarto, ‘Nieuwe Banen’, in: Gedenkboek Perhimpoenan Indonesia, 33-38, aldaar 37. 140 ‘Non-coöperation’, IM 8 (1930) 56-66, aldaar 66. 141 ‘Beginselverklaring van het nieuwe bestuur’, IM 2 (1924) 3. 142 ‘De situatie in Indonesië’, IM 2 (1924) 7-10, aldaar 8. 57

Indiaas. De Indonesiërs stelden zich graag in een traditie die verder terug ging en breder toegepast was dan door de Indiërs alleen. De beweging van Gandhi was slechts de laatste en meest indrukwekkende representant van een wereldwijde strijd om nationale onafhankelijkheid.143

Indrukwekkend patriottisme in Turkije Een land dat om heel andere redenen op de belangstelling van de auteurs van Indonesia Merdeka kon rekenen was de in 1923 uitgeroepen staat Turkije. In politiek en staatkundig opzicht maakte het land, of correcter gezegd het Anatolisch schiereiland, in de jaren tien en twintig een roerige periode door. In de Eerste Wereldoorlog koos het Ottomaanse Rijk om strategische overwegingen de kant van de Centrale mogendheden: Duitsland, Oostenrijk- Hongarije en Bulgarije. Op diverse fronten raakte het vervolgens in oorlog met Rusland, Frankrijk en Groot-Brittanië en met Arabische guerilla-legers in het zuiden. Een strijd die resulteerde in een volledige ontmanteling van het Ottomaanse Rijk, bezegeld in het Verdrag van Sèvres van 1920. De provincies in het Midden-Oosten werden door de Engelsen en de Fransen als mandaatgebieden overgenomen en Anatolië werd in invloedssferen opgedeeld tussen Engeland, Frankrijk, Italië, Griekenland en de Sovjet-Unie. Armenië annexeerde bovendien een aanzienlijk gebied in het oosten van het huidige Turkije. Van het gigantische Ottomaanse Rijk restte de Sultan in 1920 niet meer dan een rompstaatje rond Ankara.144 De nieuwe status-quo was niet naar de zin van vooral de middenklassen in de steden. Zij stelden zich teweer tegen buitenlandse bezettingslegers, net zoals ze zich afzetten tegen de in hun ogen corrupte en inhalige bestuursaristocratie en geestelijkheid van het oude Ottomaanse Rijk. In de chaotische situatie die er in het ministaatje heerste, trok een voormalige kolonel uit het Ottomaanse leger, Mustafa Kemal, de macht naar zich toe. Hij passeerde de Sultan, die het Verdrag van Sèvres had geaccepteerd, en riep een nieuwe Turkse Assemblee bijeen. De Indonesiërs aanschouwden met verbazing hoe Atatürk, zoals Mustafa Kemal later genoemd zou worden, voor een republikeinse wederopstanding van de Turken leek te zorgen. Hij overtuigde de Assemblee de Westerse bezettingslegers uit Anatolië te verdrijven en kreeg daarin de steun van grote delen van de bevolking in de bezette gebieden.145 De mandaatgebieden in Anatolië werden terugveroverd en in de jaren die

143 ‘Non-coöperation’, IM 8 (1930) 56-66. 144 Douglas A. Howard, The history of Turkey, the Greenwood histories of the modern nations (Westport 2001) 88-90; Reşat Kasaba (ed.), The Cambridge history of Turkey, Vol.4 Turkey in the modern world (Cambridge 2008) 116-117. 145 Ibidem. 58

volgden op het uitroepen van de Turkse Republiek in 1923 werd een liberaal maar autoritair programma ten uitvoer gebracht. Het onderwijs werd hervormd en veralgemeniseerd, de invloed van islamitische geestelijkheid werd beperkt door een strikte scheiding tussen kerk en staat en het leger werd opnieuw op de been gebracht.146 Het vitale nationalisme dat de republikeinen van Atatürk aan de dag legden trok de aandacht van de Indonesische studenten in Nederland. In Turkije werd volgens hen bewezen hoe een natie zichzelf kon ontstijgen door patriottisme aan te kweken, te moderniseren en inmenging van het buitenland niet langer te dulden.147 Het moge duidelijk zijn dat de Indonesische studenten de situatie simplistisch en niet altijd zorgvuldig weergaven. Atatürks veldtocht naar de macht verliep minder gemakkelijk dan in IM werd voorgesteld. Regelmatig zag de kolonel zich genoodzaakt zich van intimidatie en autoritair leiderschap te bedienen om zijn doelen te bereiken. Tegelijkertijd ging de onafhankelijke koersbepaling in de buitenlandse politiek van Turkije met veel discussie gepaard in het republikeinse parlement. Het leidde zelfs tot een tweedeling binnen de nationale beweging.148 Omdat de beeldvorming in Indonesia Merdeka in dit hoofdstuk centraal staat, moeten we echter minder kijken naar de feitelijke historische situatie dan naar de manier waarop de Indonesiërs de gebeurtenissen in Turkije interpreteerden. Bij beschouwingen over de recente geschiedenis van Turkije waren de Indonesiërs, zoals ook bij gebeurtenissen in Brits-Indië, selectief in hun belangstelling. Het ontwaken van zelfvertrouwen en patriottisme enerzijds en de nieuwe Turkse buitenlandse politiek anderzijds spraken voor de Indonesische studenten het meest tot de verbeelding. Met betrekking tot het patriottisme achtten de Indonesische studenten het opmerkelijk hoe de Turken – hoewel ze als verliezers uit de Eerste Wereldoorlog kwamen en het Ottomaanse Rijk teruggedrongen zagen tot een machteloos territorium in Noord-Anatolië – onder Atatürk leken te herrijzen. Met vastberadenheid en een schijnbaar gemak werden oude instituties, zoals het Sultanaat en de geestelijkheid, opzijgezet, werd het alfabet hervormd en een scholingsprogramma voor de gehele bevolking opgezet. Dat het nieuwe bewind weinig tegenstand ondervond, zo veronderstelden ze, had volgens de Indonesiërs te maken met een patriottische eensgezindheid. Echt precies waren de studenten niet in wat ze daarmee bedoelden. Het ging om een algemeen verlangen van de Turkse natie naar ontwikkeling en

146 Howard, The history of Turkey, 97-107. 147 Rose, Indonesia Free, 23-24. 148 Howard, The history of Turkey, 92-93; Kasaba, The Cambridge history of Turkey, 137. 59

moderniteit, waarbij slechts het landsbelang voorop stond en waarbij de storende bemoeienis van het buitenland afgeschud diende te worden.149 Een aspect van het nieuw patriottisme was een verandering in de manier waarop de Kemalisten de grote mogendheden tegemoet traden in een nieuwe buitenlandse politiek. De Indonesiërs prezen het feit dat Atatürk niet langer in het gevlij trachtte te komen bij de Europese landen. In het artikel ‘Rondom het jongste besluit van de Turksche Nationale Vergadering’150 analyseerde IM dat het Ottomaanse Rijk sinds de negentiende eeuw geen sterk centraal gezag meer had. Om de macht te behouden was het Sultanaat voortdurend afhankelijk van militaire en financiële steun uit het buitenland. Om de Franse legers van Napoleon uit de provincie Egypte te verdrijven riep de toenmalige Sultan in 1801 de steun in van de Britten. De Krim-oorlog van 1853 tot 1856 werd ternauwernood gewonnen van Rusland met steun van Franse, Engelse en Italiaanse legers. Voortdurende conflicten met de Russische Tsaar dreven het Ottomaanse Rijk in een alliantie met Duitsland en Oostenrijk- Hongarije, een keuze die in de loop van de Eerste Wereldoorlog noodlottig bleek. Tot slot had het Ottomaanse Rijk grote moeite om schulden aan buitenlandse banken en overheden terug te betalen. De onafhankelijke buitenlandse politiek van Atatürk was volgens de Indonesiërs een veelbelovende trendbreuk. ‘Het standpunt van de Turksche regeering is verklaarbaar, indien men nagaat, dat het verval van het land voornamelijk te wijten is aan het zoeken van steun bij vreemde mogendheden – dus door buitenlandsche inmenging – bij het overwinnen van moeilijkheden, zoowel van externen als internen aard.’ De Turken, zo stelden de Indonesiërs hadden lange tijd geleden onder de ‘zelfsuggestie der onkunde’151. Patriottisme maakte aan die houding een einde. De grove pennenstreken waarmee de situatie werd weergegeven maakten het mogelijk de Turkse onafhankelijkheidsstrijd gelijk te schakelen met die van andere niet-westerse landen die in de laatste decennia ‘ontwaakten’. In Perzië greep Reza Shah in 1925 de macht om vervolgens een autoritaire politiek van modernisering te beginnen. In Afghanistan trad in 1919 koning Amanoellah aan die het land wilde hervormen naar voorbeeld van Europa en Turkije. Ook Japan gold als een voorbeeld van een natie die vanaf het eind van de negentiende eeuw op eigen kracht was gemoderniseerd en respect afdwong van de Europeanen en Amerikanen. ‘Zooals bekend heeft Japan door zijn snelle

149 ‘Nationale aanspraken I’, IM 2 (1924) 79-104, aldaar 101. 150 ‘Rondom het jongste besluit van de Turksche nationale vergadering’, IM 2 (1924) 11-14. 151 Idem, aldaar 13; zie ook Gedenkboek Chung Hwa Hui, 36-37, waar door Indo-Chinezen op een vergelijkbare manier over Turkije werd geschreven. 60

aanpassingsvermogen aan de nieuwe verhoudingen een voorname “plaats onder de zon” weten te veroveren. Na den [Eerste Wereld]oorlog hebben Turkije, Perzië en Afghanistan door hun groote sociale en politieke hervormingen in modernen zin de aandacht van heel de wereld op zich gevestigd.’152 De Indonesiërs zagen de genoemde landen als voorbeelden van naties die vertrouwden op eigen kracht en hadden gewonnen. Hoewel de situaties onderling verschilden, deelden de nationale bewegingen in de ontwakende landen een verlangen naar hervorming en moderniteit. Een wens die niet bereikt kon worden met hulp van of overheersing door andere landen. Daarin, en dat is de boodschap die in IM voortdurend tussen de regels door te lezen was, verschilde de situatie in andere landen niet veel van die in Nederlands-Indië. Door over de ontwikkelingen in ondermeer Turkije te berichten onderstreepten de Indonesische studenten impliciet hun eigen politieke idealen van onafhankelijkheid en nationale eenheid. Ze putten hoop en gepaste trots uit de overwinning van Atatürk. ‘De Aziaat herkrijgt zijn zelfvertrouwen en overal roert hij zich. Aan den Angora’schen [Ankara’se, KS.] horizont ziet hij opnieuw de sterre des hoops flikkeren.’153

De waarschuwing van China Een derde land dat regelmatig beschreven werd en dat onze aandacht verdient om de gedachte achter het internationale nieuws in IM nader te specificeren, was China. In de jaren twintig verscheen een tiental artikelen over de ontwikkelingen in dat land. Het valt op dat de verslaggeving over China van een andere aard was dan nieuws uit India of Turkije. Dienden de laatste landen Indonesië ter voorbeeld, een nadere analyse van de artikelen leert dat de strubbelingen in China vooral golden als waarschuwing. China liet zien waar onderlinge verdeeldheid toe kon leiden en waar westerse mogendheden en buitenlands kapitaal toe in staat waren. De IM beschouwde de gebeurtenissen in China als bedreigend omdat ze een onderlinge ‘wisselwerking’ en eenzelfde ‘rythme’ vertoonde met ontwikkelingen in Indonesië.154 In 1911 viel het keizerrijk, dat al vanaf de zeventiende eeuw geregeerd werd door de Qing-dynastie, uit elkaar. De directe oorzaak was een troonsopvolgingskwestie, maar onder de oppervlakte waren fundamentele sociale veranderingen gaande. De keizerlijke regering was in de eerste jaren van de twintigste eeuw niet bij machte om naar de eisen van de

152 ‘Politieke kroniek’, IM 6 (1928) 100-103, aldaar 102. 153 ‘Nationale aanspraken I’, IM 2 (1924) 79-104, aldaar 101. 154 ‘Politieke kroniek’, IM 5 (1927) 29-35, aldaar 33. 61

moderne tijd hervormingen door te voeren in het onderwijs, het belastingstelsel, het leger en in het bestuurlijke en politieke systeem. Onderwijl verloor de dynastie economische macht aan handelaren en grootgrondbezitters, begonnen de grote steden aan de kust met westers kapitaal te industrialiseren en vormde zich rond de fabrieken een stedelijk proletariaat. Tot slot namen reizende economische migranten en intellectuelen ideeën over nationalisme, patriottisme en socialisme mee uit het buitenland.155 In de jaren tien was de economische en politieke middelpuntvliedende kracht door de keizerlijke regering niet meer te beheersen en viel China, na een muiterij van het leger, uiteen in vele de jure of de facto autonome gebieden. Daarmee kwam er een einde aan de Qing-dynastie en brak de periode aan van de zogenaamde Republiek China: een eufemistische benaming voor een toestand van voortdurende chaos en burgeroorlog. In deze buitengewoon roerige periode wisten vanaf 1916 strijdgroepen in het zuiden, onder aanvoering van nationalistische intellectuelen die politiek gevormd waren in het buitenland, enkele gebieden onder nationalistisch bestuur te brengen. 156 Deze zogenaamde Kwomintang (Nationalistische Partij) met Sun Yat Sen en Chiang Kai-Shek in de leiding, werd door de Indonesische studenten ondersteund in haar streven een ‘revolutionair-nationalistische bevrijding’ van China tot stand te brengen. Ze prezen de strijd van nationalisten tegen de krijgsheren in het noorden en juichten de uitbreiding van hun invloedssfeer toe.157 Het is opmerkelijk dat in de artikelen in IM over China niet de vijandige legers in het noorden maar de westerse landen verantwoordelijk werden gehouden voor de burgeroorlog en voor de verdeeldheid. Ten eerste werkten de westerse mogendheden de modernisering van China tegen door het Ancien Regime en diens erflaters financieel te ondersteunen. Daarnaast speelden ze de Chinezen tegen elkaar uit door sommige krijgsheren te steunen en anderen aan te vallen. Wat betreft de inmenging van Westerse mogendheden in de Chinese politiek en economie stak er een kern van waarheid in de beschuldiging van de IM. De keizerlijke regering wist vanaf het einde van de negentiende eeuw haar tanende invloed in handen te houden door concessies te verlenen aan Westerse bedrijven en banken in ruil voor geld en invloed. Door buitenlands kapitaal te accepteren hoopte het Ancien Regime een tegenwicht te bieden aan de desintegrerende invloed van handelaars, grootgrondbezitters en industriëlen in

155 J.A.G. Roberts, A history of China (Londen 1999) 203-207. 156 Roberts, A history of China, 224. 157 ‘Ginds…’, IM 3 (1925) 85-89, aldaar 87-88; ‘De eenheidsgedachte’, IM 3 (1925) 110-113; ‘Politieke kroniek’, IM 4 (1926) 49-55, aldaar 52; ‘Politieke kroniek’, IM 5 (1927) 29-35. 62

eigen land. Met toestemming van de keizer legden Westerse concerns spoorwegen aan en zetten ze industrieën op in de kustregio’s. Als gevolg daarvan waren rond de eeuwwisseling omvangrijke gebieden langs de kust in naam van het keizerlijke regime bezet door Duitsland, Engeland, de Verenigde Staten, Frankrijk, Italië, Rusland en Japan. Buiten de mandaatgebieden waren bovendien tal van westerse handelaars en christelijke missies actief. De val van de Qing-dynastie deed de buitenlandse legers noch de belangengroepen verdwijnen en zorgde zelfs voor een intensivering van hun activiteiten in China.158 De groeiende antikeizerlijke oppositie, en later de nationalistische groeperingen, ageerden sterk tegen de manier waarop China in hun ogen door westerse mogendheden werd gekoloniseerd. Omwille van de eigen gefinancierde en beheerde belangen werkten het buitenlandse bedrijfsleven en hun overheden de Chinese modernisering tegen, zo was de gegronde klacht van de nationalisten.159 Hun ideeën kregen een antiwesterse en xenofobische inslag, niet in de laatste plaats omdat Chinese industriëlen en handelaren hun economische belangen geschaad zagen. Blijkens de artikelen in IM, evenals teksten in het tijdschrift Chung Hwa Hui Tsa Chi voor (Indo-)Chinese Nederlanders overigens, namen de Indonesische studenten de antiwesterse houding van de Chinese nationalisten over. Vooral Engeland werd daarbij aangevallen. ‘Aan den eenen kant staat het China van Sun-Yat-Sen met de Kwomintang, dat zijn Vrijheidsideaal zal realiseeren, het Nieuwe; aan den anderen kant Engeland met zijn lakeien, het China van het feodalisme, het Oude, dat gedoemd is voor het nieuwe en jongere leven te moeten wijken en vergaan.’160 Saillant detail is overigens dat ook de Chinese nationalisten militaire hulp uit het westen accepteerden.161 Daar was in de IM niets over te lezen. Dat de Sovjet-Unie en de Comintern, ondermeer in de persoon van Henk Sneevliet (ps. Maring), zich intensief met de organisatie en politiek van de CCP bemoeiden kwam eveneens weinig aan bod. Toen de Sovjets de strijd tegen de noordelijke krijgsheren met militaire raad en daad ondersteunden, werd bezwerend de uitspraak van een Chinese nationalist aangehaald: ‘”When a fellow needs a friend, he will take any who will sympathize with and assist him, be he a communist or autocrat”’162 Wat betreft de tweede beschuldiging aan het adres van de buitenlandse mogendheden, dat de burgeroorlog vooral het gevolg was van verdeel en heers tactiek waarmee het Chinese

158 Roberts, A history of China , 190-195; Manela, The Wilsonian moment, 104-105. 159 ‘Politieke kroniek’, IM 4 (1926) 49-55, aldaar 52. 160 ‘Politieke kroniek’, IM 5 (1927) 29-35, aldaar 31-32; Gedenkboek Chung Hwa Hui, 41-42. 161 Roberts, A history of China, 238. 162 ‘Politieke kroniek’, IM 5 (1927) 29-35, aldaar 32. 63

volk uit elkaar werd gespeeld, lijkt het erop dat de situatie in China minder eenvoudig was dan ze door de Indonesische studenten werd voorgesteld. Negatief gesteld verhulde de nadruk op de kwalijke inmenging door het buitenland de feitelijke verdeeldheid van het Chinese volk. De oorlogshandelingen in China maakten onderdeel uit van een sociaal gemotiveerde burgeroorlog, waarin boeren, stedelijke elites, oude landadel en groepen arbeiders streden om het bestuur van een China in maatschappelijke transitie.163 De inzet van de strijd was sociaaleconomisch, en niet nationaal. In de artikelen van de IM werd echter niet ingegaan op de achtergrond, ideeën of belangen van de niet-nationalistische groepen, noch van de groepen die de nationalistische zaak ondersteunden. De chaotische ontwikkelingen werden verengd tot een strijd tegen Engeland en tegen vorsten die zich diskwalificeerden als ‘lakei’ of handlangers van het imperialisme omdat ze de nationalistische strijd verraadden. De vraag hoe het kwam dat veel groepen zich niet aansloten bij de strijd tegen buitenlandse inmenging werd – cirkelredenerend – beantwoord met de oproep tot een eensgezinde strijd tegen de verdeel-en-heers-politiek van het buitenland.164 Ook een andere breuk in de gelederen van de Chinezen werd in de IM niet besproken. De Indonesische studenten negeerden of bagatelliseerden de moeizame verhoudingen tussen de nationalistische Kwomintang-partij en de Communistische Partij van China (CCP). In 1921 werd met hulp van de Comintern met in zijn midden Henk Sneevliet (ps. Maring) door studenten in Shanghai de CCP opgericht. De partij bestond uit een combinatie van intellectuelen, arbeiderscomités uit de explosief gegroeide industrieën en boerenorganisaties.165 Bovendien vonden er vanaf 1921, waarbij het inzet van een ideologische historische discussie is of de Kwomintang of de CCP een leidende rol speelde, regelmatig grootschalige arbeidsconflicten en stakingen plaats. De CCP was sterk en organiseerde rond 1922 congressen waarin 300.000 arbeiders werden vertegenwoordigd. Vanaf 1921 trokken de CCP en de Kwomintang samen op en waren veel CCP-ers dubbellid van de nationalistische partij. Evenwel woedde er gedurende de jaren twintig en dertig een ideologische strijd over de te volgen politieke koers. Halverwege de jaren dertig, rond de mythische Lange Mars van Mao, leidde de animositeit zelfs tot een openlijke oorlog tussen legers van de Kwomintang- partij en van de CCP, waarbij vooral communisten het leven lieten. Dat konden de Indonesische studenten tien jaar eerder niet voorzien hebben. Wel hadden ze kunnen weten

163 Roberts, A history of China, 207-211. 164 ‘De eenheidsgedachte’, IM 3 (1925) 110-113, aldaar 111-112. 165 Roberts, A history of China, 224. 64

dat er reeds in 1926 gewapende incidenten tussen communisten en nationalisten waren geweest, waarbij communistische strijdgroepen in opstand kwamen, steden innamen en vervolgens door nationalistische troepen bloedig werden teruggeslagen.166 In andere tijdschriften, zoals de communistische Tribune ter linkerzijde en het ethisch liberale Koloniaal Weekblad ter rechterzijde, waren in de jaren twintig al berichten te lezen over de ideologische tweestrijd in China. ‘De nationalistische Chineesche regeering, met Nanking als zetel en Tsjiang Kai Sjek als president, wenscht niet verder gediend te zijn van communistische aantijgingen, al heeft zij, bij haar strijd tegen het oude regime, een tijd ook onder Moskouschen invloed gestaan’, stelde bijvoorbeeld het laatste blad in 1929.167 In de IM is over de problemen tussen communisten en nationalisten niets terug te vinden. In 1927 verscheen een artikel waarin een – eveneens onjuiste – bewering dat de Chinese opstand primair door communisten werd geleid, werd verworpen als Europese stemmingmakerij. Interessant is in dit verband een voetnoot in hetzelfde artikel: ‘In de laatste dagen wordt bericht als zou er in het nationalistische kamp oneenigheid zijn gekomen tusschen de nationalisten en de communisten. Dit bericht moeten wij echter met het strengste voorbehoud vermelden daar het gelanceerd is door de… Engelsche pers.’168 Het had een interessante casus kunnen zijn voor de relatie tussen communisten en nationalisten in de antikoloniale strijd. Een kwestie die ook in Indonesië speelde. In de daaropvolgende nummers van IM werd evenwel niets meer vermeld over ideologische tweespalt in China. De IM hernam haar veroordelingen van buitenlandse inmenging in de Chinese aangelegenheden. Overigens gold ook voor de vereniging voor Chinezen in Nederland Chung Hwa Hui (CHH) dat ze weinig aandacht had voor de nuances in de Chinese burgeroorlog. Evenals in IM ging het gros van de artikelen over de politieke situatie in China, in het verenigingsblad Chung Hwa Hui Tsa Chih, over de contranationalistische invloed van het buitenland. In het gedenkboek dat werd gepubliceerd in 1926, naar aanleiding van het vijftien jaar bestaan van de vereniging, werd hard uitgehaald naar de buitenlandse machten die het op hun geweten hadden ‘dat een land van vierhonderd millioen menschen tot een internationale kolonie wordt gemaakt’.169 Over de invloed van communisten, antinationalistische warlords of sociale achtergronden van de binnenlandse strijd – onderwerpen die de Chinese burgeroorlog beter

166 Idem, 226. 167 ‘Uit den Verren Vreemde; Brand!?’, Het Koloniaal Weekblad, 20 (25 juli 1929) 359; 'Het leger der dapperen, mensen in Sowjet-China', De Tribune, het dagblad voor de arbeiders 18 (20 juni 1925) 6. 168 ‘Politieke kroniek’, IM 5 (1927) 29-35, aldaar 32. 169 Khouw Bian Tie, ‘Kantteekeningen op het ‘Vredeswerk’ te Locarno’, in: Gedenkboek Chung Hwa Hui, 33- 44, aldaar 42. 65

inzichtelijk had kunnen maken – werd in het tijdschrift nauwelijks geschreven. Een verschil tussen IM en het tijdschrift van CHH is de relatief grotere aandacht in de laatste periodiek voor de al dan niet socialistische leerstellingen van Sun Yat Sen. Zoals de Indonesiërs Gandhi’s ideologisch stelsel minutieus analyseerden, zo wogen de Chinezen de politiek van hún Vader des Vaderlands. Sun Yat Sen, een ‘democratisch kapitalist’, werd niet socialistisch bevonden.170 Al met al speelde China – anders dan India, waar de non-coöperatie tactieken van de nationalistische beweging golden als voorbeeld voor Indonesië, en anders dan Turkije, dat demonstreerde hoe patriottisme en een zelfbewuste buitenlandse politiek een land kon doen oprijzen uit de achterlijkheid – geen voorbeeldrol voor de Indonesische studenten in IM. Door toedoen van de westerse mogendheden en bedrijven, in de analyse van de Indonesiërs althans, was het land na het ineenstorten van de Qing-dynastie ernstig verdeeld geraakt, in regio’s maar ook politieke stromingen en sociale bewegingen. Tegelijkertijd ontkenden de Indonesische studenten de werkelijke verdeeldheid van de Chinezen. Het paste in het zelfbeeld van de Indonesiërs om de Chinese burgeroorlog, die ingewikkeld was, louter als een anti-westerse en nationalistische strijd te zien. Tussen de regels door werd in de artikelen in IM over China het belang onderstreept van een eensgezinde reactie van het volk tegen buitenlandse bemoeienis en tegen delen van het volk die zich door het buitenland lieten gebruiken.

Een verbeelde gemeenschap van nationale bewegingen Hoewel de waarschuwende rol van China in Indonesia Merdeka een andere was dan de ten voorbeeldstellende rol van India, Turkije, Egypte en Marokko, kwam de manier waarop het nieuws werd geselecteerd, aangedikt of afgezwakt overeen. Ten aanzien van elk van de behandelde landen waren de Indonesische studenten selectief in de keuze van onderwerpen en in het leggen van nuances. Bovendien werden andere gebeurtenissen in het Interbellum, zoals de opkomst van Mussolini, de gebeurtenissen in de Weimarrepubliek en het optuigen van de Volkenbond, volledig overgeslagen. Om de betekenis van het buitenlandse nieuws voor de Indonesiërs ten volle te doorgronden, moet geconstateerd worden dat ze zich niet door buitenlands nieuws zonder

170 Tan Swan Bing, 'Een industrialisatieplan van dr. Sun Yat Sen', Chung Hwa Hui Tsa Chih 6 (1928) 88-106; Tan Swan Bing, 'Is dr. Sun Yat Sen een socialist?', Chung Hwa Hui Tsa Chih 6 (1928) 150-163; Khouw Bian Tie, 'Enkele opmerkingen betreffende het Chineesche familie-systeem in verband met het socialisme', Chung Hwa Hui Tsa Chih 6 (1928) 191-210. 66

meer lieten beïnvloeden, maar vooral door zelf geselecteerd buitenlands nieuws. Daar volgt inherent uit dat ook de overeenkomsten, die de Indonesiërs zagen tussen hun eigen strijd en die van volkeren elders, zelf geselecteerd waren. Zonder af te doen aan de redelijkheid van de claims van de studenten – historisch gezien waren de onafhankelijkheidsstrijd van de Indiërs en die van de Indonesiërs inderdaad goed te vergelijken – ging het in IM niet om een feitelijk vast te stellen gemeenschap, maar altijd om een verbeelde gemeenschap met andere volkeren. De eerder aangehaalde zin ‘Men voelt, dat men een zelfstandigen schakel vormt in de groote wereldketen’ omschreef exacter de bedoeling van de buitenlandartikelen in IM dan de auteur wellicht bedoeld had.171 Een verbeelde gemeenschap, een imagined community, van wereldwijde nationalistische bewegingen is een bruikbare karakteristiek voor de gevoelde wereldketen van de Indonesiërs. Het begrip imagined community werd in het gelijknamige boek uit 1983 door de Amerikaanse antropoloog Benedict Anderson geïntroduceerd en is nadien door veel auteurs overgenomen.172 Anderson bedacht de term voor een studie naar het ontstaan van nationalisme: gemeenschapsgevoel op het niveau van naties. Hij stelde dat het gevoel te behoren tot een nationale gemeenschap als een complexe en toevallige samenloop van ‘discrete historical forces’in de 18e eeuw in Amerika ontstond – in die zin was nationalisme iets kunstmatigs –, maar dat er vervolgens een zelfvervullende werking vanuit ging. Door scholing, staatsvorming en folklorisering werd het gevoel Mexicaan, Fransman of Kroaat te zijn in de loop van tijd ondersteund door de werkelijkheid. Op een briljante manier verzoende Anderson het enigszins kunstmatige karakter van nationalisme met de geenszins illusoire uitwerking van natiegevoel in bijvoorbeeld taalontwikkeling, staatsvorming en in- en uitsluiting van mensen. Omdat Anderson gespecialiseerd was in de geschiedenis van Zuid-Oost Azië besteedde hij veel aandacht aan natievormingsprocessen in Indonesië. Zijn werk is in de context van dit onderzoek echter vooral van belang omdat de manier waarop naties uitgevonden en verwezenlijkt werden, overeenkomt met de manier waarop de Indonesiërs een wereldgemeenschap van nationalistische volkeren uitvonden en verwezenlijkten. Inderdaad kwamen veel ontwikkelingen in de gekoloniseerde wereld overeen met gebeurtenissen in Indonesië, maar het was de keuze van de studenten in IM zelf die gebeurtenissen te polijsten en gelijk te schakelen tot een ‘wereldketen’ van nationalistische bewegingen. Door het idee dat ze deel uit maakten van een wereldbeweging voelden de studenten zich gesterkt hun

171 ‘Ons lustrumnummer’, IM 2 (1924) 17; zie ook Gedenkboek Perhimpoenan Indonesia, 18. [cursivering KS.] 172 Anderson, Imagined communities, 6-7. 67

nationalistische ideeën met meer zelfvertrouwen uit te dragen. Niet op nationaal niveau maar op internationaal niveau ontstond er een imagined community van gekoloniseerde volkeren. Overigens liet Benedict Anderson ons de ruimte om zijn theorie breder te trekken tot een internationaal niveau. Verbeelde gemeenschappen ontstonden niet slechts op nationaal niveau, zo schreef hij. ‘In fact, all communities larger than primordial villages of face-to-face contact (and perhaps even these) are imagined’.173

Het communisme en het Indonesisch wereldbeeld Een kwestie die zich na analyse van artikelen over China opdrong, maar die te belangrijk is om slechts in verband met China alleen te behandelen, was de typische manier waarop er in de IM werd bericht, of liever gezegd gezwegen, over de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie en de rol van communistische partijen in andere landen. In het eerste hoofdstuk werd opgemerkt dat van een Wilsonian Moment – de hooggespannen en vervolgens diep teleurgestelde verwachtingen onder gekoloniseerde volkeren van de Parijse Vredesonderhandelingen onder leiding van de Amerikaanse president Woodrow Wilson in 1919174 – in de IM weinig te merken was.175 Dat gold evenzeer voor de Russische Revolutie van 1917 en de daaropvolgende Russische Burgeroorlog tot 1921. Nu is het gebrek aan aandacht voor de onderhandelingen in Parijs en de gebeurtenissen in Rusland/de Sovjet-Unie simpel te verklaren uit de algemene zwijgzaamheid van de ‘neutrale’ IM tot 1923, toen ze nog Hindia Poetra heette. Dat neemt niet weg dat ook latere ontwikkelingen in de wereld van het communisme, zowel binnen als buiten de Sovjet-Unie, marginale aandacht kregen. Slechts tweemaal werd in IM tot 1931 langer stilgestaan bij de rol van de Sovjet-Unie op het wereldtoneel.176 In deze artikelen was men gematigd positief over de Sovjet-Unie, maar werd eveneens duidelijk dat de communistische strijd niet dezelfde was als de nationalistische. De Sovjet-Unie werd voorgesteld als een bufferstaat tussen Europa en Azië. Een staat die, met zijn anti-imperialistische beginselen en zijn hegemonie doorbrekende werking ten aanzien van het Westen, een belangrijke steun voor de gekoloniseerde volkeren in hun strijd tegen de Westerse mogendheden was, maar tegelijk eigen belangen had die niet

173 Anderson, Imagined communities, 6. 174 Manela, The Wilsonian moment, xi. 175 De enige artikelen waarin bitter werd gesproken over de resultaten van Wilsons bevrijdingsretoriek waren J.A. Jonkman, ‘Iets over Indonesië en den aangekondigden wereldvrede’, HP 1 (1918) 60-61; ‘Opgang’ , in: Gedenkboek Perhimpoenan Indonesia, 21-32, aldaar 28. 176 ‘Communistische invloeden in het Oosten’, in: Gedenkboek Perhimpoenan Indonesia, 113-119; ‘Een verblijdende Phase, uit onze Nationale beweging’, IM 3 (1925) 85; ‘Politieke kroniek’, IM 4 (1926) 49-55, aldaar 49, 55. 68

altijd strookten met de belangen van de gekoloniseerde volkeren. De SU was een staat in opbouw onder ernstige bedreigingen van buitenaf. Die maakten het onoverkomelijk dat ze een gewapende territoriale politiek voerde in het Verre Oosten.177 Tekenend voor de gereserveerde houding ten aanzien van de SU in Indonesia Merdeka is dat er over de Sovjets altijd werd gesproken in de derde persoon. ‘Hun strijd’ was van belang voor ‘de onze’. Taalgebruik dat tegelijk verbintenis en afstand impliceerde. Over de actieve organiserende en coördinerende buitenlandse politiek die de Sovjet- Unie vanaf 1919 begon te voeren berichtte IM eveneens spaarzaam maar gematigd positief. De Indonesiërs erkenden dat er van Lenin’s oprichting van de Comintern in 1919 een samenbindende en versterkende werking uitging voor de nationalistische en communistische partijen in het Oosten. Zowel het door Moskou geïnitieerde Congres van Oosterse Volkeren te Bakoe (1920), als het aandringen van de Comintern op hernieuwde samenwerking tussen de Indonesische communistische partij PKI en de Sarekat Islam (1925), als de oprichting van de Liga gegen Imperialismus und koloniale Ünterdrückung, eveneens op instigatie van de Comintern (1927), werden in artikelen in IM van harte toegejuicht.178 Tegelijkertijd stelde de actieve houding van de Comintern de nationalisten voor een propagandistisch probleem. Vooral de anticommunistische pers had de neiging achter elk nationalistische organisatie en ieder politiek congres de heimelijke hand van Moskou te vermoedden. Dat was deels terecht, omdat Moskou inderdaad een belangrijke organiserende en politieke rol speelde in de congressen die in de tweede helft van de jaren twintig gehouden werden, maar ook onterecht, omdat de nationalisten zich tijdens conferenties duidelijk van de communisten onderscheidden. Volgens auteurs in de IM betekende het feit dat de communisten op internationale congressen goed georganiseerd en vertegenwoordigd waren niet dat dergelijke congressen louter communistisch waren. Ze wimpelden zulke aantijgingen af als ‘gejank en gestook’ dat door de ‘imperialistische pers’ werd gebezigd om de nationalisten uit de verschillende gekoloniseerde landen af te schrikken.179 Waar de beschuldiging van communistische sympathieën te hardnekkig aan verenigingen als de Perhimpoenan Indonesia of Chung Hwa Hui begonnen te kleven, haalden de Indonesiërs en

177 ‘Nationale aanspraken I’, IM 2 (1924) 97-104, aldaar 98; ‘Politieke kroniek’, IM 4 (1926) 49-55, aldaar 49, 55; ‘Een nabetrachting van het tweede congres der liga tegen imperialisme en voor nationale onafhankelijkheid te Frankfurt’, IM 7 (1929) 83-88, aldaar 84. 178 ‘Communistische invloeden in het Oosten’, in: Gedenkboek Perhimpoenan Indonesia, 113-119, aldaar 114- 115; ‘Een verblijdende Phase uit onze nationale beweging’, IM 3 (1925) 85; ‘Het Brusselsche Congres tegen Imperialisme en koloniale onderdrukking en onze buitenlandse propaganda ’, IM 5 (1927) 14-20, aldaar 15. 179 ‘Het Brusselsche Congres tegen Imperialisme en koloniale onderdrukking en onze buitenlandse propaganda ’, IM 5 (1927) 14-20, aldaar 15. 69

Chinezen hard uit. ‘Eens en voor al abstraheere men zich van de obsolete bewering als zou [ons] nationalisme ook maar iets met bolsjewisme te maken hebben!’, schreef CHH in 1926, drie jaar later aangevuld in IM met de opmerking: ‘De geschiedenis van het laatste decennium heeft toch overduidelijk aangetoond, dat de onderdrukte volken wel Moskou voor hun kar willen spannen, maar omgekeerd zich niet bereid toonen om door Moskou te worden gebruikt.’180 Omdat de toon jegens de communisten elders vriendelijk was, moeten de harde bewoordingen niet gezien worden als een sneer naar het communisme op zich maar vooral als een bevestiging voor de buitenwacht dat de nationalisten en de communisten twee waren. Voor de typische en gespannen manier van berichtgeving over het communisme waren een aantal redenen. Ten eerste wilden de Indonesiërs niet te veel in verband gebracht worden met het communisme. Hoewel de Koude Oorlog pas na de Tweede Wereldoorlog gestalte kreeg, was ook in het Interbellum de angst voor het communisme groot. Vooral direct na de Eerste Wereldoorlog was de dreiging van een linkse revolutie in landen als Duitsland, Italië en voormalig Oostenrijk-Hongarije groot. De inlichtingendiensten van de Europese landen volgden revolutionairen van verschillende linkse signatuur met grote aandacht, en ook in de pers bestond weinig sympathie voor revolutionairen. Om propagandistische en juridisch- politionele redenen vonden de Indonesiërs het niet verstandig zich al te zeer met het communisme te verbinden. Een aanvullende verklaring voor de ambivalente houding van de redactie van Indonesia Merdeka ten opzichte van het communisme was het feit dat ze een alternatieve wereldvisie had. Ook de communisten hadden ideeën waar de wereld naar toen moest. Ook zij zagen in tal van gebeurtenissen in Europa en de gekoloniseerde wereld het bewijs van hun eigen gelijk. Ieder bericht over bedrijfsstakingen, massademonstraties of volksopstanden ondersteunde het idee dat de macht van het communisme groeiende was. In strategisch opzicht zat die concurrerende wereldvisie de Indonesische nationalisten niet in de weg en werkten ze graag samen met de communisten. The rising tide kende simpelweg twee stuwende krachten. Samen streden ze tegen de westerse overheersers en beiden stonden ze een fundamenteel andere samenleving voor. Ook politieke vervolging trof zowel Indonesische communisten als nationalisten.181 In ideologisch opzicht waren ze echter niet elkaars gelijken. Veel nationalisten waren het niet eens met de interpretatie van het antikolonialisme als een

180 Gedenkboek Chung Hwa Hui, 4; ‘Een nabetrachting van het tweede congres der liga tegen imperialisme en voor nationale onafhankelijkheid te Frankfurt’, IM 7 (1929) 83-88, aldaar 87. 181 ‘Een verblijdende Phase uit onze nationale beweging’, IM 3 (1925) 85. 70

klassenstrijd. Sommigen, zoals Soewardi expliciet in een debat met Sneevliet in 1919182, verzetten zich tegen het idee dat na Den Haag Moskou zou heersen over Indonesië. Voor communisten gingen de nationalisten niet ver genoeg. Zij stonden naast politieke verzelfstandiging ook een economische herverdeling in Indonesië voor. De tegenstelling tussen het feit dat communisten en nationalisten in strategisch opzicht elkaars bondgenoten waren, maar in ideologisch opzicht van elkaar verschilden, vervormde de berichtgeving over het communisme. Aantijgingen in de pers dat de nationalisten in de pas liepen van Moskou werden in IM krachtig bestreden. In de felle reactie kreeg vooral ‘de imperialistische Blanda pers’ er van langs omdat ze het bestaan van een nationalistische oppositie in de kolonie ontkende en zwartmaakte, maar in het ontkennend geraas kreeg ook het communisme klappen.183 Tegelijkertijd zetten sommige auteurs in IM communistisch geïnspireerde opstanden en bewegingen in de gekoloniseerde wereld in een nationalistisch licht. Hatta benadrukte bijvoorbeeld dat hij Indonesische communisten niet gelijk beschouwde aan hun Europese kameraden. In zijn ogen waren de communisten in Indonesië ‘disguised nationalists’ die zich slechts aan het communisme lieerden om internationale steun voor hun strijd te krijgen.184 Meestal verkoos men het om het bestaan van belangrijke communistische bewegingen te verzwijgen.185 Als men de verschillen tussen communisten en nationalisten teveel zou opspelen, dan liep niet alleen het strategische bondgenootschap tegen de westerse overheersing gevaar. Ook kon het betekenen dat de imagined community van zowel de nationalisten als de communisten vernietigd zou worden. Het zorgvuldig geconstrueerde beeld van een wereldwijde strijd van respectievelijk onderdrukte rassen en onderdrukte klassen zou plaatsmaken voor een beeld van een wankele entente van verschillende politieke groeperingen in de gekoloniseerde wereld. Koste wat kost wilde men dat voorkomen. Het feit dat het Indonesische studentenmilieu in Nederland klein en hecht was, heeft de neiging ideologische verschillen onder het kleed te houden versterkt. De groep politiek geëngageerde Indonesiërs in Nederland viel uiteen in activisme van verschillende politieke signatuur. Het feit echter dat de Indonesiërs in het benauwde Indonesisch-Nederlandse politieke milieu op elkaar waren aangewezen, ten overstaan van ethische Indonesiërs en

182 Goenawan Mangoenkoesoemo, ‘Soewardi en Sneevliet’, HP 1 (1919) 180-181. 183 Gedenkboek Chung Hwa Hui, 4; ‘Een nabetrachting van het tweede congres der liga tegen imperialisme en voor nationale onafhankelijkheid te Frankfurt’, IM 7 (1929) 83-88, aldaar 87. 184 Mohammad Hatta, ‘Final explanation’ in: Ingleson, Perhimpunan Indonesia, 75-79, aldaar 77. Rose, Indonesia Free, 40. 185 Roberts, A history of China, 222-228, 234-239. 71

Nederlanders in het NIVJO en de SDAP, maakte een hard ideologisch conflict over de toekomst van de Indonesische strijd onmogelijk.

Een veranderend wereldbeeld na de communistische wending In het vorige hoofdstuk werd duidelijk dat de PI en daarmee de IM vanaf 1931 een nieuwe weg insloeg. Verzwakt door een teruglopend ledental en door het vertrek van richtinggevende ballingen en nationalisten vanaf 1928 viel de PI ten prooi aan de wereldwijde overname van samenwerkingsverbanden en verenigingen door Moskou-getrouwe communisten. Abdoelmadjid Djojoadhiningrat zette de kwakkelende PI op een communistische koers en ging nauwe banden aan met de CPH en daaraan verwante organisaties. Het gezicht van de nationalistische periode in Nederland, Mohammad Hatta, werd samen met Soetan Sjahrir uit de Perhimpoenan geroyeerd. Voor Indonesia Merdeka betekende de communistische wending niet alleen dat de artikelen meer bombastisch en communistisch werden. Ook veranderde de manier waarop er naar het buitenland werd gekeken. In beschouwingen op Brits-Indië en China ging het niet langer om nationale aanspraken op zelfbeschikking die door de imperialistische machten genegeerd werden. Voortaan werd ook de vernietigende werking van het buitenlands kapitalisme in de gekoloniseerde gebieden aangeklaagd. In de nationalistische periode werd de wereldgemeenschap gevormd door onderdrukte volkeren en rassen. Vanaf 1931 ging het om klassen van arbeiders en boeren die overal ter wereld werden onderdrukt. Overal, dus ook in het Westen. Vaker werd in de IM gewezen op het gemeenschappelijk klassenbelang van arbeiders in Europa en de volkeren in het oosten:

‘Met behulp van fascisten en sociaal-democraten, onderdrukken de heerschende groepen de stakingen der werkende Massa, smoren zij de arbeiders- en boerendemonstraties in bloed (Amerika, Duitschland, India, Indo-China, China, enz.). Systematisch vernietigt de heerschende klasse, daarbij angstvallig trouw ondersteund door hare handlangers, de massaorganisaties der onderdrukten en uitgebuitenen, smoort zij de revolutionnaire stem der laatsten door rücksichtlos wettelijke breideling der persvrijheid. (Duitschland, Spanje, Italië, India, China, Indonesia, enz.)’186

Ook veranderde de mening van het blad over de nationale bewegingen en nationalistische leiders in verschillende delen van de wereld. Dat de PI onder leiding van Abdoelmadjid niet mild over haar vroegere voortrekkers oordeelde, werd met het royement van Hatta duidelijk.

186 ‘Twee werelden’, IM 9 (1931) 35-51, aldaar 35. 72

In het vorige hoofdstuk werd al een artikel aangehaald uit 1933 waarin Mohammad Hatta werd neergezet als ‘agent van het Japansche Imperialisme’. Zijn linkse politieke standpunten werden weggewuifd als de afleidingsmanoeuvres van een ‘reformistisch-kleinburgerlijk politicus’.187 Niet minder negatief was de communistische Indonesia Merdeka over andere nationalistische bewegingen. Het Japanse imperialisme werd verafschuwd, de Kwomintang werd een reactionaire handlanger van het imperialisme genoemd, de Egyptische nationalistische Wafd-partij was een ‘partij van nationaal verraad’ en de Indian National Congress van Gandhi en Nehru vormde naar het oordeel van de nieuwe IM een verraderlijke leiderskliek.188 Met een nieuwe politieke koers kreeg Indonesia Merdeka vanaf 1931 onmiskenbaar een nieuwe visie op de wereld: ‘Pas na den val van het blanke en gele, internationale Imperialisme met al zijn openlijke en bedekte aanhang zal dit ideaal door de werkende massa van Azië worden gerealiseerd, als een stap nader naar de vrijwillige verbroedering van alle werkelijk vrije volken in de geheele wereld!’189

Conclusie De manier waarop er in Indonesia Merdeka over het buitenland werd geschreven, correspondeerde met de ideeën die de Perhimpoenan Indonesia had over de toekomst van Indonesië zelf. Na een dubbele selectie van interessante landen en relevante politieke elementen in die landen is het onwaarschijnlijk dat een Indonesische nationalistische student in Indonesia Merdeka wekelijks nieuwe en verrassende inzichten voorgeschoteld kreeg. De ideeën van de lezers van Indonesia Merdeka werden niet aangescherpt onder invloed van het internationale nieuws. Het was veeleer andersom: de selectie van het internationale nieuws volgde de ideeën van de redactie van IM. De stelling dat de Indonesische studenten beïnvloed werden door het buitenlands nieuws blijkt na een analyse van de verschillende onderwerpen niet correct te zijn. Het doel van de artikelen was niet de dynamiek van het moment volledig te doorgronden, noch de standpunten en strategieën van de nationalistische beweging in Indonesië aan te scherpen aan ervaringen uit het buitenland. De nadruk lag op ontwikkelingen die de eigen politieke opvattingen ondersteunden. De manier waarop de verslaggeving veranderde in de ethische, de nationalistische en de communistische periode in de Perhimpoenan Indonesia ondersteunt deze stelling.

187 ‘Mohammad Hatta als agent van het Japansche Imperialisme’, IM 11 (1933) 20-27, aldaar 21. 188 ‘Mohammad Hatta als agent van het Japansche Imperialisme’, IM 11 (1933) 20-27, aldaar 25; ‘Quo Vadis Twente’, IM 10 (1932) 19; ‘De Egyptische Wafd een partij van nationaal verraad’, IM 10 (1932) 89-90. 189 ‘Mohammad Hatta als agent van het Japansche Imperialisme’, IM 11 (1933) 20-27, aldaar 25. 73

De vraag hoe de andere nationalistische bewegingen de wereld om hen heen interpreteerden ligt buiten het bereik van deze scriptie. Werd in Brits-Indië het voorbeeld van de Indonesische nationalistische beweging aangehaald als bewijs van het eigen gelijk? Waarschijnlijk wel. Er is geen reden om aan te nemen dat Indiërs, Chinezen en Turken de wereld niet naar hun hand zetten. Benedict Anderson stelde dat alle gemeenschappen, groter dan de kleinste dorpjes, verbeelde gemeenschappen waren.190 Daarom is het interessant om de vergaderingen, congressen en feesten te onderzoeken waar de verschillende groepen Aziaten en Europeanen elkaar troffen. Normaliter zouden dergelijke ontmoetingen ‘slechts’ leerzaam zijn geweest, maar omdat elk van de delegaties bepaalde verwachtingen koesterde hadden de ontmoetingen een extra lading. In Parijs, Brussel en Berlijn konden de Indonesiërs van nabij beleven of het water van ‘the rising tide’ die men in Indonesia Merdeka talloze malen had beschreven, stilstond of kolkte.

190 Anderson, Imagined communities, 6. 74

3 Nous sommes partout !

Vanaf 1923 kreeg de lezer van het PI-blad Indonesia Merdeka een panorama van gebeurtenissen in de gekoloniseerde wereld voorgehouden. Door artikelen over het nationale ontwaken in China en de richtingenstrijd in Brits-Indië kreeg de lezer het idee deelgenoot te zijn van hetgeen daar gebeurde. Dat gevoel van verbondenheid werd versterkt doordat tussen de regels door te lezen was dat de nationalistische beweging in Indonesië niet alleen stond in de strijd. Ze was onderdeel van een wereldwijde beweging, een ‘rising tide of colour’, van volkeren die vochten voor zelfbeschikking en nationale onafhankelijkheid. Dat was het beeld dat uit de Indonesia Merdeka naar voren kwam. Het gevoel te behoren tot een internationale beweging werd niet alleen door internationaal nieuws opgeroepen. Wat verschillende auteurs over de Indonesische studentenbeweging onvoldoende onderkenden, was de doelbewuste en stelselmatige manier waarop de Indonesiërs in Nederland, vooral vanaf de omwenteling van 1923, contact onderhielden met bewegingen in het buitenland.191 Hetzij om inspiratie op te doen bij andere koloniale overheidsstelsels en de harmonieuze verscheidenheid binnen het Nederlandse koninkrijk tentoon te stellen, hetzij om de Indonesische nationale aanspraken te introduceren in het buitenland en contact te zoeken met gekoloniseerde bondgenoten, hetzij om gezamenlijk te werken aan de omverwerping van het westers imperialisme; buitenlandse bijeenkomsten en contacten speelden een belangrijke rol voor de Indonesische studenten. Bovendien versterkten de aanwezigheid bij grote congressen en de omgang met bekende personen de moraal van de Indonesische studentengemeenschap. De Imagined Community die de studenten in hun artikelen in Indonesia Merdeka schiepen, werd in het buitenland verwezenlijkt. De activiteiten van de Indonesische studenten in het buitenland staan in dit hoofdstuk centraal.

Ethisch internationalisme Een belangrijke drijfveer van de nationalistische studenten in de Perhimpoenan Indonesia om lezingen te geven in het buitenland was het idee dat Indonesië, en vooral de problemen aldaar, onbekend bleven voor de buitenwereld. De afwezigheid van een kritische nationalistische beweging in Europa betekende dat de propaganda van de Nederlandse overheid over de rust

191 Poeze, In het land van de overheerser; Ingleson, Perhimpunan Indonesia; Bachtiar, ‘The development of a common national consciousness among students from the Indonesian Archipelago in the Netherlands’; Van Leeuwen, De Perhimpoenan Indonesia 1929-1941; Rose, Indonesia free. 75

en vrede in de Archipel en over de ‘zegeningen van het Nederlandsche Bestuur’ niet weersproken werden, zo luidde de klacht in IM.192 Die klacht was maar ten delen terecht. De nationalistische studenten gingen namelijk voorbij aan de kritische activiteiten van ethici, die naar koloniale hervormingen streefden. Al vanaf het begin van de twintigste eeuw waren de ethici internationaal actief. Abendanon, één van de oprichters en erelid van de Indische Vereeniging, beschikte over een uitgebreid internationaal netwerk via het Institut Colonial International. Daarin bespraken internationale vertegenwoordigers uit de politiek, de wetenschap en het bedrijfsleven elk jaar gemeenschappelijke koloniale vraagstukken. Ook Conrad Theodor van Deventer en Christiaan Snouck Hurgronje, beiden voorgangers in de ethische richting, onderhielden veel contacten in het buitenland.193 Ze maakten voor de Eerste Wereldoorlog deel uit van een liberaal, gematigd kritisch internationaal netwerk van denkers over kolonialisme en rassengelijkheid.194 Een sprekend bewijs dat ook ethici zich internationaal organiseerden was het Universal Race Congress dat in 1911 in Londen voor het eerst bijeenkwam. Op instigatie van de Duitse journalist Gustav Spiller, die in Londen woonachtig was, kwamen 1200 afgevaardigden uit alle werelddelen bij elkaar om te praten over de fundamentele gelijkheid van mensen, over de grenzen van ras, klasse, religie, sekse en natie heen.195 De nog jonge Mohandas Gandhi, de antropoloog Franz Boas en de Amerikaanse burgerrechtenactivist W.E.B. DuBois waren present. Ook de Nederlandse ethische denkers Abendanon, Snouck Hurgronje, Cremer en Van Deventer reisden naar Londen af. De leidende gedachte was dat principes van gelijkheid en samenwerking zouden leiden tot meer begrip en vrede tussen de volkeren: een boodschap ingegeven door de oorlogswolken die zich toen al boven de wereld samenpakten. De conferentie gaf ruimte aan uiteenlopende wereldbeschouwingen en het kolonialisme werd regelmatig op fundamentele gronden aangevallen. Het Rassencongres ethisch te noemen was dus niet correct. Toch vond de ethische oprichter en erelid van de Indische Vereeniging Jacques Henry Abendanon er veel van zijn ideeën in terug. Hij zag het als een bevestiging van zijn eigen denken. In 1912 hield hij een enthousiaste voordracht voor de Indische Vereeniging over het Rassencongres. Hij zei de indruk te hebben dat daar een

192 ‘Onze buitenlandse propaganda’, IM 4 (1926) 67-72, aldaar 67. 193 Van Miert, Bevlogenheid en onvermogen, 108, 115; Janny de Jong, ‘Kolonialisme op een koopje. Het Internationale Koloniale Instituut, 1894-1914’, Tijdschrift voor Geschiedenis 109 (1996) 45-72, aldaar 48-49. 194 Siep Stuurman, De uitvinding van de mensheid, korte wereldgeschiedenis van het denken over gelijkheid en cultuurverschil (Amsterdam 2010) 389. 195 Stuurman, De uitvinding van de mensheid, 385-389. 76

nieuw tijdperk was aangebroken waarin eensgezindheid en samenwerking centraal stonden.196 Hij wist de Indische Vereeniging mee te krijgen en enthousiast verklaarde voorzitter Noto Soeroto, het congres als voorbeeld te zien voor de eigen vereniging.197 Hoewel bij het Rassencongres geen Indonesiërs aanwezig waren, voelden de studenten in de Vereeniging zich toch verbonden met een internationale beweging.

De Société d’Etudiants Asiatiques: het begin van een Aziatische studentenbeweging De eerste keer dat een Indonesische student daadwerkelijk politiek actief was buiten de grenzen van Nederland was in 1918. Het betrof een eenmansactie van de 28-jarige student Gerungan Ratulangie. Hij was naar Nederland gekomen voor een technische opleiding in Delft en werd in het studiejaar 1915 voorzitter van de Indische Vereeniging. In het begin van de twintigste eeuw waren nog pas enkele studies toegankelijk gemaakt voor Indonesiërs zonder de vereiste Nederlandse vooropleiding. Daardoor bleven Indonesische studenten nog lang tegen administratieve belemmeringen aanlopen; zo ook Ratulangie. Om een studie wis- en natuurkunde te kunnen volgen week hij eind 1917 uit naar de Universiteit van Zürich in Zwitserland. In één jaar behaalde hij zijn doctorstitel met een proefschrift over ‘Kurvensysteme in vollständige Figuren’.198 Tegelijkertijd zette hij het politieke werk voort dat hij in Nederland was begonnen. Op zijn initiatief werd in 1918 de Société d’Etudiants Asiatiques opgericht. De studentenvereniging richtte zich op de vele Aziatische studenten die in Zürich studeerden – Chinezen, Japanners, Koreanen, Indiërs, Singalezen, Indonesiërs en Filippino’s – en probeerde een nieuwe zelfbewuste mentaliteit op te wekken. Ze zette zich af tegen Aziaten die in hun denkwijze en gedrag volledig Europeaniseerden. Het ‘nieuw Aziatisme’ dat de studenten voorstonden trachtte de oude culturele Aziatische achtergrond te paren aan Westerse verworvenheden. Ook Aziatische verenigingen buiten Zwitserland werden aangeschreven en in Nederland sloten de Indische Vereeniging en Chung Hwa Hui zich aan.199 Hoewel de bronnen niets prijsgeven lijkt het niet toevallig dat Zürich de geboorteplaats was van de eerste kritische Aziatische studentengroep. De stad gold tijdens de Eerste Wereldoorlog als een belangrijk toevluchtsoord voor linkse revolutionairen en

196 Van Miert, Bevlogenheid en onvermogen, 122. 197 Poeze, In het land van de overheerser, 76. 198 Idem, 122. 199 Uitgaande brief Chung Hwa Hui dd. 9 juli 1918 en 7 okt. 1918, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), Archief Chung Hwa Hui, inv. nr. 18. 77

intellectuelen in ballingschap. Naast Lenin verbleven ook James Joyce en de kunstenaars van het Dadaïsme in de stad. Bovendien kwam het in het jaar 1918 tot de grootste staking in de Zwitserse geschiedenis, de Landesstreik van Zürich. Die revolutionaire atmosfeer droeg ongetwijfeld bij tot het vormen van nieuwe bewegingen en politieke idealen. Desondanks slaagde de Société er niet in het enthousiasme vast te houden en toen Ratulangie terugging naar Nederlands-Indië hield ze feitelijk op te bestaan.200 Zonder het Zwitserse avontuur van Ratulangie en de Société d’Etudiants Asiatiques te verheffen tot een allesbepalend moment in de geschiedenis van het Indonesische nationalisme, was de Société zowel de eerste manifestatie van als een stimulans voor het ontstaan van twee nieuwe identiteiten onder de Nederlandse Indonesiërs. De eerste en meest voor de hand liggende identiteit die in Zürich, en vanaf 1923 in de Perhimpoenan Indonesia, werd ontwikkeld was de Aziatische. Volledig nieuw was die identiteit niet. Bekend is bijvoorbeeld de euforie onder niet-westerse volkeren na de eerste nederlaag die ‘het Westen’ leed tegen ‘het Oosten’ in de Russisch-Japanse Oorlog van 1905. In de jaren twintig ontstond echter een besef dat een gezamenlijk optreden van Aziatische volkeren mogelijk en noodzakelijk was om de samenwerkende Europese imperiale mogendheden te bestrijden. Hoewel van een revolutionair elan in Zürich nog geen sprake was, werd in de Société het idee dat de Aziatische cultuur waardevol was en een toekomst had actief besproken en uitgedragen. De tweede identiteit die de leden van de Société d’Etudiants uitwerkten, en die de Perhimpoenan Indonesia later overnam, was het idee dat juist studenten een rol te vervullen hadden in de beweging voor nationale onafhankelijkheid. Tussen 1923 en 1926 werd in een aantal artikelen in Indonesia Merdeka van de hand van buitenlandse auteurs de Indonesiërs opgeroepen hun verantwoordelijkheid als studenten te nemen. De Indiër Pannikar, de rechterhand van Gandhi die eerder besproken is naar aanleiding van zijn teksten over India, wees erop dat het niet mogelijk was om in Azië zelf tot een ‘Aziatischen bond’ te komen, omdat dit door de overheersers verboden werd. ‘De Aziatische studenten in Europa moeten dus dien bond vormen, daar het mogelijk is om in de Europeeschen hoofdsteden elkaar te ontmoeten en zich met elkaar te verstaan. Ook omdat die Aziatische studenten later de leiders zullen worden van hun onderdrukten volken.’201 Een andere Indiër, Cunha, gebruikte een kenniswetenschappelijk argument. Hij stelde dat Aziatische studenten door de koloniserende

200 Gedenkboek Perhimpoenan Indonesia, 18; Gedenkboek Chung Hwa Hui, 7. 201 ‘Extract van de lezing van KM Panikkar getiteld ‘ the necessity of Asiatic Unity’ gehouden op de Alg. Vergadering te Den Haag’, IM 4 (1926) 56-59, aldaar 59. 78

machten werden opgeleid om het eigen volk onder de duim te houden. Uit eerste hand leerden ze zo de belangen en mechanieken achter het koloniale systeem kennen. Zodra hen de schellen van de ogen vielen, konden ze, aldus Cunha, hun kennis gebruiken om het koloniale systeem fundamenteel aan te vallen. ‘Cette classe intellectuelle occidentalisée constitue ainsi un état-major qui a été formé pour ce rôle et a été initié aux méthodes et à la tactique de lutte dans le camp même de ses adversaires.’202 Was de eerste identiteit van de Aziatische eenheid nog een wensdroom, de tweede identiteit van kritisch studentenschap kreeg iedere dag meer gestalte. ‘Que ce soit en Indonésie, en Chine, en Corée, en Egypte ou dans l’Inde, [les étudiants] y ont joué par leur ardeur au combat, leur activité courageuse et leur claire intelligence des dessins de leurs ennemis le rôle le plus important.’203 Een vereniging van Aziatische studenten zoals in Zürich was van belang om de wens tot Aziatische eenheid gezamenlijk te formuleren, en om het gemeenschappelijk studentenradicalisme uit te dragen. De ontdekking van beide identiteiten maakte in Nederland de geesten rijp voor een nieuw overkoepelend orgaan dat de Aziatische studentengroepen in Europa kon verbinden en vertegenwoordigen. Zowel in het gedenkboek van de Perhimpoenan Indonesia in 1923 als in het jubileumnummer van Chung Hwa Hui werd de hoop uitgesproken voor een ‘nieuwen Bond van Aziatische studenten’.204

Cultureel activisme in Parijs De voortzetting van de Aziatische vereniging te Zürich kwam zeven jaar later in Parijs. Daar werden in 1925 gelijktijdig de Association des étudiants de l’Asie en de meer culturele Association pour l’étude des civilisations orientales opgericht. De Indonesiërs waren niet betrokken bij de oprichting van de verenigingen zelf. Daar waren twee Chinese professoren in Parijs voor verantwoordelijk. Wel sloten de Indonesische studenten zich aan omdat ze, zoals hun voorman Mohammad Hatta het formuleerde, van mening waren dat ‘slechts een zich één- voelend Azië bij machte is weerstand te bieden tegen de brutale indringing van barbaren uit het verre Westen.’205 Dat was wellicht ook de gedachte achter de bepaling in het reglement dat alleen Aziaten lid mochten worden van de vereniging.

202 T.B. Cunha, ‘Le rôle des etudiants dans les mouvements nationaux des pays coloniaux’, IM 4 (1926) 34-36, aldaar 35. Het is opmerkelijk hoe Cunha in 1926 precies het proces van vervreemding en teleurstelling van hoogopgeleide koloniale onderdanen beschrijft dat Benedict Anderson in Imagined communities beschreef aan de hand van het voorbeeld van de Indiër Bipin Chandra Pal, Anderson, Imagined Communities, 92-93. 203 Idem, aldaar 34. 204 Gedenkboek Perhimpoenan Indonesia, 18; Gedenkboek Chung Hwa Hui, 7. 205 Hatta, ‘Onze buitenlandse propaganda’, in: Verspreide geschriften, 147. Het betrof de Chinese studenten Tjeng Yin Sjang en Ting Tsao Tjing. 79

Namens de PI werd het contact met de Aziatische studenten in Parijs gelegd door , afkomstig uit Menado. In 1925 was Mononutu, die om politieke redenen de naam van zijn Europese vader Wilson had ingeruild voor die van zijn moeder, na een mislukte studie in Nederland in Parijs komen wonen. De hoofdreden voor zijn verblijf in de lichtstad was dus niet de studie, zoals bij Ratulangie in Zürich het geval was, maar het leggen van politieke contacten. Zo legde hij voor de PI naast het contact met Aziatische groepen ook verbindingen met enkele in Parijs woonachtige Indonesiërs. Dat waren onder anderen Ahmad Soebardjo, Soekiman Wirjosandjojo en Mohamad Nazif. Binnen de Association kreeg Mononutu een bestuursfunctie als afgevaardigde van de Indonesische leden. Door zijn verblijf in Frankrijk raakte Mononutu uit het beeld van de Raadsman voor Studeerenden en daarmee jammer genoeg ook uit het oog van de historicus, maar de uitzending van Mononutu bewijst dat de PI vanaf 1925 bewuste een buitenlandse politiek ging voeren.206 In februari 1926 werd op initiatief van de culturele afdeling van de Association een Fête Oriëntale Artistique georganiseerd. Er was een zaal in het duurste en grootste hotel van Parijs afgehuurd, Hôtel Continental aan de Tuilerieën, dat met zijn kroonluchters en balzalen een ware Parijse grandeur uitstraalde. Bewust van de politieke waarde van culturele propaganda zond de PI een grote delegatie naar Parijs. Het is opmerkelijk hoezeer de Indonesiërs erop waren gebrand een goede indruk achter te laten. Elk land kreeg de gelegenheid muziek te laten horen of een dans op te voeren. De Indonesiërs kozen voor de opvoering van een Javaanse Wireng gevechtsdans. Een groot succes als we Indonesia Merdeka mogen geloven. ‘Tot drie malen toe moesten onze dansers op het podium verschijnen, om het applaus in ontvangst te nemen. Woorden als excellent, merveilleux, formidable en inoubliable werden hun toegezwaaid.’ De Parijse pers, zo berichtte IM, was over de Indonesiërs zeer te spreken.207 Ondertussen werd in Nederland het succesvolle Parijse feest van de studenten door een ongenode gast met interesse gevolgd. Bij thuiskomst werden de op gouvernementskosten studerende Indonesiërs, die voor het Fête Orientale in Parijs waren opgetreden, door de Raadsman voor Studeerenden op het matje geroepen om zich te verantwoorden over hun activiteiten in den vreemde. Ze werden beschuldigd van anti-Nederlandse propaganda. ‘Dat zelfs het meedoen aan een zuiver culturele opvoering aan hen verboden wordt, is wel tekenend voor de Blanda-overheerser’, brieste Mohammad Hatta in Indonesia Merdeka. De

206 Stukken betreffende de verslagen van de Raadsman voor Studerenden over de jaren 1918 en 1926 – 1938, aldaar jaarverslag 1927 p. 22, 28, NL-HaNA, Commissariaat Indische Zaken (toeg.nr. 2.10.49), inv.nr. 2692. 207 ‘Indonesië op het Fête Orientale’, IM 4 (1926) 17-19. 80

studenten kwamen er met een waarschuwing vanaf.208 Toch had de Raadsman geen ongelijk want het onmiskenbaar doel van de Perhimpoenan Indonesia in Parijs, en dat stond in hun blad expliciet beschreven, was het bekendmaken van Indonesië in het buitenland en het vestigen van de aandacht op hun nationale aanspraken:

‘De groote indruk, dien onze Indonesische kunst op het Parijsche publiek heeft gemaakt, zal noodwendig hun meerdere belangstelling voor ons land trekken. Hun oogen zullen opengaan en zien, dat er ergens in de Pacific een eilandengroep bestaat, Indonesia genaamd, wier bevolking gebukt onder vreemde heerschappij om haar vrijheid vecht. Zij zullen tot de conclusie komen, dat een volk als het onze met zoo’n hoog ontwikkelde kunstuiting, als die zij zelf hebben aanschouwd, onmogelijk bestemd is om ten eeuwigen dage geknecht te zijn door vreemde overheerschers, dat zoo’n volk de kracht zal hebben, om éénmaal het vreemde juk af te schudden.’209

Bij het Fête Oriëntale bleek wederom dat kunst en cultuur een belangrijke rol speelden in de nationalistische politieke propaganda. Volledig in de traditie van ethische Indonesiërs als Noto Soeroto – die regelmatig Javaanse kunst-, dans- en dichtavonden organiseerden om de culturele rijkdom en verscheidenheid binnen het Nederlandse koninkrijk te vieren – gebruikten de nationalistische studenten de cultuur om haar levensvatbaarheid en bestaansrecht buiten de Nederlandse voogdij aan te tonen.

De pan-Aziatische integratie met linkse Europese netwerken De politieke feestweek in februari 1926 in Parijs kan het eerste evenement genoemd worden in een serie van internationale congressen en vergaderingen die de Perhimpoenan Indonesia tussen 1926 en 1930 bijwoonde. Op het Fête Orientale Artistique spraken de deelverenigingen van de Association af als één Aziatisch blok naar het Congrès Democratique International te gaan, dat zes maanden later, in augustus 1926, in het Noord- Franse Bierville gehouden zou worden. Deze afspraak was exemplarisch voor de manier waarop de Indonesiërs in het links politieke en anti-imperialistische milieu terecht kwamen. De activiteiten in Zürich daargelaten, had het de Indonesische en Indo-Chinese studenten in het begin van de jaren twintig aan een netwerk ontbroken om contact te maken met andere bewegingen in Europa. Anders dan in koloniale metropolen als Parijs en Londen, waar intellectuelen en activisten uit verschillende delen van de gekoloniseerde wereld studeerden en werkten, waren de Indonesiërs in Amsterdam, Leiden en Den Haag ietwat geïsoleerd. Om

208 ‘Onze buitenlandse propaganda’, IM 4 (1926) 67-72, aldaar 69. 209 Hatta, ‘Onze buitenlandse propaganda’, in: Verspreide geschriften, 147. NL-HaNA, Commissariaat Indische Zaken, 2.10.49, inv.nr. 2692. 81

de problemen in Indonesië kenbaar te maken aan de wereldgemeenschap behoefden de Indonesiërs een introductie in de internationale politieke netwerken. Toen die introductie begin 1926 in Parijs eenmaal plaats had gevonden verliep de uitbouw van het netwerk betrekkelijk eenvoudig. Telkens als een vertegenwoordiger van de Perhimpoenan Indonesia, meestal Mohammad Hatta, ergens sprak leerde hij nieuwe mensen kennen en ontving hij uitnodigingen voor volgende congressen en voordrachtavonden. Naast deze introducties en de toenemende organisatiegraad van Aziaten in Europa profiteerden de Indonesiërs vanaf de tweede helft van de jaren twintig vooral van de opbloei van internationale politieke actie in het linkse kamp. De drijvende kracht was de Sovjet-Unie, die in 1922 een nieuwe internationale politieke lijn was ingeslagen gericht op samenwerking met anti-imperialistische en antikoloniale bewegingen en partijen. Om de Russische Revolutie te exporteren en bovendien de contrarevolutionaire regeringen in Europa het hoofd te bieden, drong de SU op het Vierde Wereldcongres van de Comintern in Moskou aan op eenheid van en coördinatie tussen de verschillende arbeiderspartijen in de Westerse landen.210 Ook ging de Sovjet-Unie zich vanaf het begin van de jaren twintig actiever bemoeien met de gekoloniseerde wereld. Zowel om strategisch territoriale redenen als om de vijandige koloniale mogendheden te verzwakken zocht de SU contacten en bondgenootschappen met communisten en nationalisten in de gekoloniseerde wereld.211 De interventionistische internationale politiek van de SU zorgde ervoor dat in diverse Europese landen coördinerende bureaus van de Comintern werden ingericht en dat er voor tal van politieke doelen internationaal opererende organisaties kwamen. Op initiatief van de communisten werden er regelmatig internationale conferenties georganiseerd. Hiervoor ontvingen de gasten ruimschoots reis- en verblijfskosten, niet onbelangrijk voor bewegingen en individuen die altijd gebrek aan geld hadden. Aan de behoefte van de Indonesiërs om zich internationaal te manifesteren konden en wilden de communisten graag voldoen.212 Ook het Congrès Democratique International was het resultaat van toenemende internationale samenwerking van linkse, Europese organisaties. Het werd vanaf de Eerste Wereldoorlog jaarlijks georganiseerd door Franse en Duitse communisten, revolutionairsocialisten en pacifisten. Zij vonden elkaar in een afkeer van de

210 McVey, The rise of Indonesian communism, 131, 158; Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel I, XCVI-XCVII. Voor rol Tan Malaka in het Vierde Wereldcongres van de Comintern en de kwestie van samenwerking met de politieke Islam/Sarekat Islam en Sarekat Rakjat, zie: Morriën, Indonesië los van Holland, 40-45. 211 McVey, The rise of Indonesian communism, 198-199; Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel I, XCVI-XCVII. 212 Rose, Indonesia Free, 39. 82

sociaaldemocratie, die in hun ogen nooit had mogen meegaan in de Grote Oorlog. In de vijf voorgaande edities had het congres een sterk op Europa gericht revolutionairpacifistisch karakter gekregen. Het Aziatische blok stelde zich ten taak de aandacht van het congres naar de overige werelddelen te verleggen. Ze benadrukte dat een duurzame vrede nooit mogelijk was, zolang de gekoloniseerde volkeren van het Oosten onderdrukt waren. Dat was niet slechts een moreel argument. Het was gestoeld op de gedachte dat de wereldvrede voortdurend werd bedreigd omdat Europees kapitaal onderling strijd leverde om het recht op exploitatie van gebieden, niet alleen in Europa zelf, maar vooral ook in Azië en Afrika. De Aziatische delegatie stelde daarom bij monde van Panikkar een resolutie op waarin juist die kwestie werd uitgelicht en waarvan de strekking was dat zelfbeschikking van alle wereldvolkeren de voorwaarde was voor wereldvrede. De resolutie werd met algemene stemmen aangenomen.213 Het optreden van de Aziaten op het congres werd door de Indonesiërs gevoeld als een belangrijke mijlpaal in het internationale werk. ‘Voor het eerst zagen de Westerse pacifisten Azië op hun congres vertegenwoordigd. En voor het eerst hoorden zij Azië’s stem, die in een duidelijk taal verklaarde, dat geen duurzame vrede mogelijk is, zolang de onderdrukte volken nog niet bevrijd zijn van het vreemde juk.’214 Voor het eerst ook begaven de Indonesiërs zich op het terrein van de politiek. Voorheen was de nationalistische boodschap verpakt in culturele uitvoeringen, maar in Bierville werd er met resoluties en manifesten gewerkt en werd de nationalistische boodschap expliciet uitgedragen. De Indonesiërs hadden bovendien een eigen taak te vervullen: het bekendmaken van hun vaderland in het buitenland en het vestigen van de aandacht van de wereld op hun nationale aanspraken. Hoe letterlijk deze taak moest worden opgevat bleek in een rede die Hatta in vloeiend Frans namens de Indonesiërs uitsprak:

‘C’est sans doute pour la première fois que vous entendez de parler de l’Indonésie, j’espère que ce ne sera pas la dernière. L’Indonésie est le nom de l’Archipel de la Sonde, composé de Sumatra, Java, Bornéo, Célébes et autres îles, avec une population de plus de cinquante millions d’habitants, se trouvant entre le continent de l’Asie en l’Australie, voisin des Philippines. ‘215

Door eiland voor eiland de contouren van de Archipel weer te geven zette Hatta Indonesië letterlijk op de wereldkaart. Dat de naam ‘Indonesia’ door het Congres officieel werd erkend,

213 ‘Onze buitenlandse propaganda’, IM 4 (1926) 67-72, aldaar 70-71. 214 Idem, aldaar 70. 215 Hatta, ‘Onze buitenlandse propaganda’, in: Verspreide geschriften, 154. 83

gold voorlopig als het belangrijkste resultaat voor de Indonesiërs. ‘De eerste stap in de richting van de bekendmaking van ons vaderland in het buitenland is hiermee gedaan. Bij dit eerste begin hebben wij ons beperkt tot terreinverkenning. Wij mogen niet daarbij blijven…’.216

Het Brussels Congres tegen Imperialisme van 1927 Daar bleef het inderdaad niet bij. De volgende gelegenheid voor buitenlandse propaganda bood zich een half jaar later aan. Van 10 tot 15 februari 1927 vond in Brussel, in het luxueuze classicistische stadspaleis Palais d’Egmont, het Congres tegen Imperialisme en Koloniale Onderdrukking plaats. Het congres was georganiseerd op initiatief van de Duitse communist Willi Münzenberg, de Duitse revolutionair-socialist Georg Ledebour en de Oostenrijkse Berlijner L. Gibarti. Dat gebeurde op instigatie van de communistische Internationale Rode Hulp en de Comintern.217 Münzenberg waakte er echter voor dat het congres een te nadrukkelijk Comintern-karakter kreeg. Overeenkomstig de tevoren geschetste Comintern- politiek gericht op eenheid en samenwerking werden ook linkse sociaaldemocraten en antimilitaristen uitgenodigd. Bovendien was het de bedoeling dat de nationalisten uit de koloniën de boventoon zouden voeren. In de maanden voorafgaand aan het congres werden door het voorlopige secretariaat in Berlijn contacten gelegd over de hele wereld en werd de vorming van nationale secties in gekoloniseerde gebieden gestimuleerd.218 De Berlijnse communisten vonden vooral gehoor bij de Chinezen, met wie ze enkele maanden daarvoor een succesvolle boycotcampagne hadden opgezet.219 De Chinese delegatie zou dan ook op de Duitse delegatie na, de grootste omvang hebben. Opvallende afwezige was de Sovjet-Unie. Als staat zonder koloniën stuurde de organisatie geen uitnodigingen aan Sovjetvakbonden of - partijen. Bovendien wilde de organisatie voorkomen dat de verdenking van Sovjetintrige op

216 ‘Onze buitenlandse propaganda’, IM 4 (1926) 67-72, aldaar 72. 217 Een overzicht van de Duitse Reichskommissar z. Überwachung der Öffentliche Ordnung te Berlijn over de Duitse arbeidersbeweging, doorgestuurd door de Chef Centrale Inlichtingendienst aan diverse ministers, politie- en veiligheidsdiensten dd. 10-05-1927, p. 29-34, NL-HaNA, Justitie, 1915-1955 (toeg.nr. 2.09.22) inv.nr. 16609; Voor meer informatie over de Liga: John D. Hargreaves, ‘The Comintern and anti-colonialism: new research opportunities’, in: African Affairs, 92 (1993) 255-261; Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel I, XCIX-CI; Gibarti, Fimmen en Hatta, Das Flammenzeichen vom Palais Egmont; Tania Schlie en Simone Roche, Willi Münzenberg. Ein deutscher Kommunist im Spannungsfeld zwischen Stalinismus und Antifaschismus (Frankfurt am Main 1995); Elsbeth Etty, Liefde is heel het leven niet,Henriette Roland Holst 1869-1952 (Meppel 1996) 457. 218 Poeze, In het land van de overheerser, 211. 219 Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel I, C; Brief Chef Centrale Inlichtingendienst aan de Min.v.Kol. met diverse bescheiden met betrekking tot het Congres tegen Imperialisme te Brussel, NL-HaNA, Ministerie van Koloniën: Geheim Archief, 1901-1940 (toeg.nr. 2.10.36.051), inv.nr. 291. 84

het evenement geladen werd. Tevergeefs, want zowel door de geheime diensten als in de anticommunistische pers werd het congres als een dekmantel van Moskou beschouwd.220 Het congres werd een groot succes en ademde de sfeer van internationale verbroedering over de grenzen van rassen en klassen heen. Bovendien was de conferentie een demonstratie van de verscheidenheid en kracht van de antikoloniale beweging. Grote namen als Jawaharlal Nehru van de Indiase Congrespartij en de Senegalees-Franse communist Lamine Senghor van het Comité de Defense de la Race Nègre droegen bij aan het prestige van het congres. De vrouw van de Chinese nationalist Sun Yat Sen en de Nobelprijswinnaar Albert Einstein lieten zich als eregast huldigen. De radicaal pacifistische Franse schrijvers Henri Barbusse en Romain Rolland zorgden voor een kunstzinnige lading. Politieke delegaties uit heel Europa, Noord- en Zuid-Amerika, Zuid-Afrika, de Maghreb, China, Japan en Korea waren op het congres afgekomen. In totaal waren er 137 organisaties uit 34 landen aanwezig die 175 stemgerechtigden afvaardigden. Het congres representeerde volgens Willi Münzenberg acht miljoen leden: ‘Cela signifie que le Congrès a une importance historique considérable.’221 Wat het Congres tegen Imperialisme anders maakte dan ‘normale’ conferenties was het aanzienlijke aantal nationalistische organisaties uit niet-westerse landen. Was de groep Aziaten op het congres te Bierville nog een opzienbarend, maar klein groepje222, in Brussel kwamen ruim honderd van de 175 gedelegeerden van buiten Europa. Vooral de Chinese Kwomintang-partij, met 25 gedelegeerden, was uitzonderlijk sterk aanwezig.223 De Indonesiërs vormden met zes personen een middelgrote delegatie. Naast Mohammad Hatta, die juist was herkozen als voorzitter van de Perhimpoenan Indonesia, werd de Indonesische delegatie gevormd door vier andere studenten uit Nederland: Nazir Pamontjak, Gatot Taroenomihardjo, Achmad Subardjo en Abdul Manaf; allen tussen de 25 en 30 jaar oud. Ze spraken niet alleen uit naam van de Indonesische vereniging in Nederland. Enkele partijen in Nederlands-Indië hadden hen het mandaat gegeven op te treden namens de gehele nationalistische beweging in Nederland en in Indonesië.224 Ook de communist

220 Krantenartikelen betreffende het Congres tegen Imperialisme te Brussel en overige onderwerpen, IISG, Archief Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk, inv. nr. 39. 221 Brief Chef Centrale Inlichtingendienst aan de Min.v.Kol. met diverse bescheiden met betrekking tot het Congres tegen Imperialisme te Brussel dd. 08-03-1927, p. 3, NL-HaNA, Ministerie van Koloniën: Geheim Archief, 1901-1940 (toeg.nr. 2.10.36.051), inv.nr. 291. 222 ‘Onze buitenlandse propaganda’, IM 4 (1926) 67-72, aldaar 70. 223 Jan Romein, ‘Contra Tyrannos, Het Brusselsche congres tegen koloniale onderdrukking en imperialisme’, De Groene Amsterdammer (18-02-1927) 5. 224 ‘Het Brusselsche Congres tegen Imperialisme en koloniale onderdrukking en onze buitenlandse propaganda’, IM 5 (1927) 14-20, aldaar 16; Poeze, In het land van de overheerser, 211; Gibarti, Fimmen en Hatta, Das 85

Semaoen was bij het congres aanwezig. Hij vertegenwoordigde de Partai Kommunist Indonesia. Saillant detail was dat de PKI in die periode in zwaar weer terecht was gekomen. Het congres in februari 1927 had namelijk plaats precies twee maanden na het hardhandig neerslaan van de communistische opstanden op Java en de westkust van Sumatra. Waarschijnlijk was het via Semaoen, die veel contacten had met communisten in Nederland en het buitenland, dat de Perhimpoenan Indonesia aan een uitnodiging voor het congres was gekomen. De sfeer rond het congres was enigszins gespannen. De Belgische regering had de conferentie toegestaan op voorwaarde dat er geen openbare politieke manifestatie van gemaakt zou worden. Brusselse activisten hadden echter aangekondigd het congres met een ‘grote volksdemonstratie’ luister bij te zetten. Gevaarlijk, omdat de politie de gelegenheid te baat zou kunnen nemen om mensen op te pakken of om op een andere manier het congres te verstoren. Demonstraties bleven uit. Toch liep er overal politie rond en waren er veel agenten van geheime diensten aanwezig. De Belgische geheime dienst Sûreté Publique had enkele uitnodigingen weten te bemachtigen en kon infiltranten inzetten. Ook de conciërge van het Egmontpaleis, een gepensioneerde inspecteur van politie, luisterde namens de Belgische staat mee.225 Nehru verhaalde in zijn memoires zelfs van een fantastisch gerucht dat de Franse geheime dienst een bruin geschminkte infiltrant had gestuurd als vertegenwoordiger van een Afrikaanse delegatie.226 Het gerucht zei wellicht minder over de werkelijkheid dan over de spanning die op het congres voelbaar was. Als tegenmaatregel waren de sessies van het congres besloten en hadden slechts personen met een persoonlijke uitnodiging recht op toegang. Ook voerden functionarissen van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie ‘vliegende kaartcontroles’ uit.227 Ze konden niet voorkomen dat het archief van de Nederlandse Centrale Inlichtingendienst vol verslagen kwam te liggen van bevriende veiligheidsdiensten.228

Flammenzeichen vom Palais Egmont, 235; Ingleson, Perhimpunan Indonesia, 34; Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel I, CI. Het betrof de partijen Sarekat Islam, Sarekat Rakjat en enkele studieclubs, tezamen aangeduid als de Nationale Concentratie. 225 Handgeschreven brief van de Belgische Sureté Publique aan de Procureur Generaal en Directeur van Politie bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, dd. 19-02-1927, min. van Justitie geheim chronologisch archief oktober 1918 t/m december 1939 (toeg.nr. 2.09.22), inv.nr. 16604, p. 34. 226 Jawaharlal Nehru, An autobiography, with musings on recent events in India (Londen 1955) 164. 227 Brief Chef Centrale Inlichtingendienst aan de Min.v.Kol. met diverse bescheiden met betrekking tot het Congres tegen Imperialisme te Brussel dd. 08-03-1927, p. 4, NL-HaNA, Ministerie van Koloniën: Geheim Archief, 1901-1940 (toeg.nr. 2.10.36.051), inv.nr. 291. 228 Zie archief Centrale Inlichtingendienst op http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/RapportenCentraleInlichtingendienst1919-1940; trefwoord ‘Liga tegen Imperialisme’. 86

Het congres ging op vrijdagavond 10 februari om acht uur van start met een openingsgroet van de dagvoorzitter S.O. Davies, de voorman van een Britse communistische mijnwerkersvakbond. De grote zaal van het Egmontpaleis zat vol. Driehonderd mensen, vrijwel uitsluitend mannen, zaten in twee vakken aan weerszijden van een breed gangpad. Achterin de zaal moest het publiek staan. Een zaalindeling was er niet en de delegaties uit verschillende landen zaten door elkaar heen. Het gangpad liep naar een brede tafel waaraan, behalve de opeenvolgende sprekers, het vijfkoppig erecomité van het congres zat: Albert Einstein uit Duitsland, Romain Rolland uit Frankrijk, mevrouw Sun Yat Sen uit China, Georges Lansbury uit Engeland en Jawaharlal Nehru uit Brits-Indië. Alle welkomstredes die avond onderstreepten de uniciteit van het congres. ‘Stormachtig begroet’ wees de schrijver Henri Barbusse erop dat voor het eerst onderdrukte arbeiders en onderworpen volkeren de handen ineensloegen in een welbegrepen gemeenschappelijk belang. ‘Zu ersten Male schließen sich die gefangenen, geopferten und gemordeten Völker zu einem Block zusammen.’229 Om de perspectieven in de verschillende werelddelen te bespreken stonden in de volgende congresdagen telkens enkele gebieden onder de aandacht. Op maandagmiddag, de vierde dag van het congres, stond Indonesië centraal. Het is niet geheel duidelijk of Mohammad Hatta of Nazir Pamontjak namens de Perhimpoenan Indonesia het woord nam. Een verslag van de Belgische Sureté Publique wees Pamontjak als spreker aan, maar de officiële protocollen van het congres vermeldden dat de PI-voorzitter Hatta namens de Indonesiërs sprak.230 Het laatste lag meer voor de hand, ook omdat de uitgesproken tekst op het congres in Brussel grotendeels overeenkwam met de tekst die Hatta had uitgesproken in Bierville. In drie kwartier werd uiteengezet waar Indonesië lag, welke rijkdommen ze bezat, welke kolonisatiegeschiedenis ze had gekend en welke menselijke ellende daar het gevolg van was. Vervolgens gaf de Indonesische spreker een overzicht van de wordingsgeschiedenis van de nationale beweging en de koloniale repressie. Als retorisch hoogtepunt in het betoog werd het laatste nieuws uit Nederlands-Indië aangehaald. De opstanden op Java en de westkust van Sumatra, twee maanden voor het congres, vormden het dramatische slotakkoord van de onderdrukkingsgeschiedenis van de Indonesische Archipel. Hoewel Hatta lichte kritiek uitte op ‘de ongedisciplineerdheid van sommige fractieleiders’ prees hij de drang naar onafhankelijkheid van zijn volk. Zijn belangrijkste conclusie was: ‘Es

229 Gibarti, Fimmen en Hatta, Das Flammenzeichen vom Palais Egmont, 14. 230 Brief Chef Centrale Inlichtingendienst aan de Min.v.Kol. met diverse bescheiden met betrekking tot het Congres tegen Imperialisme te Brussel dd. 08-03-1927, p. 2, NL-HaNA, Ministerie van Koloniën: Geheim Archief, 1901-1940 (toeg.nr. 2.10.36.051), inv.nr. 291; Gibarti, Fimmen en Hatta, Das Flammenzeichen vom Palais Egmont, 131-142. 87

ist nicht Indonesien, das für die Unabhängigkeit nicht reif ware, sondern es ist Holland, das nicht fähig ist, ein Volk, größer und mit einer älteren Kultur, als es selbst besitzt, zu erziehen. (…) Die Wirklichkeit liegt darin, daß Holland seine Kolonie nicht abgeben will, da sein Wohlstand davon abhängt.’231 Zoals gebruikelijk was diende de spreker aan het eind van zijn referaat een resolutie ter stemming in. Er werd voorgesteld de Indonesische onafhankelijkheidsbeweging in woord en daad te ondersteunen en te eisen dat de repressie van het koloniale regime werd opgeheven. Het congres nam de resolutie aan en voegde haar toe aan de lange lijst resoluties die in Brussel werden opgesteld. Daarnaast verklaarde de Indonesische delegatie officieel en in het openbaar de Chinese nationalisten te steunen in hun onafhankelijkheidsstreven. China was, aldus de Indonesische delegatie, de kern ‘um den die Befreiungsbewegung der Unterdrückten der ganzen Welt sich entwickeln kann’.232 Het meest concrete resultaat van het Congres tegen Imperialisme voor de nationalistische strijd van de Indonesische studenten was het besluit om namens het congres de Nederlandse regering te verzoeken toegang te verlenen aan een speciale commissie die zich op Java en Sumatra rekenschap zou gaan geven van de oorzaken van de jongste opstand aldaar. Ze moest vooral toezicht houden op een eerder aangestelde commissie van het gouvernement. Het congres hoopte hiermee te voorkomen dat het internationale communisme en de Sovjet-Unie valselijk beschuldigd zouden worden van intrige. Met het verzoek hoopte het congres dat vooral de sociale achtergronden van de opstand onderzocht zouden worden. Bovendien werd in een door de Indonesiërs zelf opgesteld telegram aan de Nederlandse regering het verlangen uitgesproken dat er een einde zou komen aan de repressie:

‘Het congres tegen koloniale onderdrukking en imperialisme herinnert de Nederlandsche regeering aan de onderdrukking, waaraan het Indonesische volk sinds eeuwen lijdt; wijst de regeering er op, dat deze onderdrukking den gerechtvaardigden toorn der Indonesische bevolking heeft opgewekt; en verlangt derhalve van de regeering de opheffing der verbanningen, gevangenis- en doodstraffen, uitgesproken over diegenen die zich op Java en Sumatra tegen die onderdrukking hebben verzet, alsmede een algemeene amnestie voor de vervolgden.’233

De resultaten van het Congres tegen Imperialisme

231 Gibarti, Fimmen en Hatta, Das Flammenzeichen vom Palais Egmont, 141. 232 Gibarti, Fimmen en Hatta, Das Flammenzeichen vom Palais Egmont, 142. 233 ‘Het Brusselsche Congres tegen Imperialisme en koloniale onderdrukking en onze buitenlandse propaganda’, IM 5 (1927) 14-20, aldaar 19. 88

Bij thuiskomst waren de Indonesiërs zeer te spreken over wat er bereikt was. ‘Onze buitenlandsche propaganda te Brussel is de belangrijkste van wat wij tot dusver in deze richting hebben gedaan. En dank zij de opstand op West-Java en Sumatra’s Westkust wordt de aandacht van de wereldgemeenschap thans op ons Vaderland gevestigd.’234 Toch kan niet gezegd worden dat de Indonesiërs op het congres de grootste aandacht trokken. De Indonesiërs kregen niet significant meer spreektijd dan andere volkeren, zeker in vergelijking met de Chinezen, de Arabische volkeren en de zwarte volkeren uit Afrika en Amerika. In de slottekst van de organisator Willi Münzenberg, waarin werd teruggeblikt op de hoogtepunten van het congres, werd de Indonesische bijdrage niet uitgebreid besproken.235 De pers, die uitvoerig over het congres berichtte, besteedde evenmin veel aandacht aan de Indonesische zaak; in veel meer dan een bijzin of een opsomming kwam Indonesië niet aan de orde. Dat gold ook voor het juichende artikel dat Jan Romein in de Groene Amsterdammer aan het congres wijdde. De communistische historicus besprak kort de Indonesische resolutie en daar bleef het bij.236 Alleen de kleine krant de Limburger Koerier was onder de indruk. Ze toonde zich ‘onthutst’ door het optreden van Hatta. ‘Het is aan te raden dat de Nederlandsche autoriteiten een oog in het zeil houden, want er werd heel wat afgegeven op het beleid der Regeering in Oost-Indië’237 De Nederlandse regering, tot slot, toonde zich niet onder de indruk van de onderzoekscommissie en het congrestelegram. De gezanten van het congres kregen geen toestemming om hun onderzoek in Nederlands-Indië uit te voeren. Het succes van de Indonesische politieke actie op het congres was niet gelegen in concrete resultaten voor Indonesië zelf, of in de indruk die de Indonesische bijdrage bij de buitenlandse congresgangers achter liet. Woorden van deze strekking in Indonesia Merdeka waren vooral bedoeld voor het thuisfront. Het belangrijkste resultaat van het optreden van de Indonesische studenten in Brussel was de vaste plek die ze zich verwierven in de Europese arbeidersbeweging en in het milieu van de nationalisten uit gekoloniseerde wereld. Op de avond van de laatste congresdag werd besloten tot de oprichting van een permanente organisatie: de Liga gegen Imperialismus, koloniale Unterdrückung und für nationale Unabhängigkeit. De Liga kreeg een uitvoerend comité waarin Mohammad Hatta zitting nam,

234 Idem, aldaar 17. 235 Gibarti, Fimmen en Hatta, Das Flammenzeichen vom Palais Egmont, 215. 236 Romein, ‘Contra Tyrannos, Het Brusselsche congres tegen koloniale onderdrukking en imperialisme’, 5-6. 237 Ibidem; Krantenartikelen betreffende het Congres tegen Imperialisme te Brussel, IISG, League against Imperialism Archives, inv. nr. 65. De liberaal Waalse krant Le Soir (12-02-’27, 14-02-‘27), noch de katholiek Vlaamse Standaard (14-02-1927), noch de anti-clericale La Dernière Heure (14-02-1927) noemden de Indonesiërs in hun commentaren op het Congres. De Nieuw Rotterdamsche Courant (14-02-1927) ging in op de resoluties die de Indonesiërs naar voren hadden gebracht, maar in de rest van het lange artikel werd niet geschreven over de betekenis van de Indonesische actie voor de onafhankelijkheidsbeweging. 89

naast de Indiër Nehru, de Chinees Liau, de Senegalees Senghor, Lansbury uit Engeland, de Duitser Münzenberg, Marteau uit België, de Argentijn Manuel Ugarte namens Zuid-Amerika en tot slot Edo Fimmen, een invloedrijke Nederlandse vakbondsleider.238 Later werd ook Semaoen tot het Ligabestuur gekozen. De voornaamste taak van het uitvoerend comité was de Liga te vertegenwoordigen tussen de congressen in, de agenda van de congressen te bepalen en propaganda te voeren tegen imperialistisch geachte daden van de koloniserende mogendheden. Het speelde bovendien een verzamelende, distribuerende en coördinerende rol tussen de vele aangesloten organisaties.239 Voor Hatta hield het werk in dat hij regelmatig contact had met de andere leden van het uitvoerend comité en dat hij aanwezig was op de bestuursvergaderingen die om de paar maanden in een andere Europese stad werd georganiseerd.240 Op een natuurlijke wijze kwam Hatta zo in een uitgebreid netwerk terecht. In het uitvoerend comité werkte Hatta voor het eerst samen met de beroemde Indiër Jawaharlal Nehru. Hij gold als de aankomende leider van de Indian National Congress. Tussen Hatta en Nehru zou een goede vriendschap ontstaan.241 Gezamenlijk namen ze de uitnodiging aan om met Henriette Roland Holst – de Nederlandse dichteres en internationaal bekende revolutionairsocialist die eveneens op het Ligacongres te Brussel aanwezig was – naar een klein vakantiecongres van de Internationale Vrouwenbond voor Vrede in Gland, nabij Genève te gaan. In een afgehuurde school van de Quakers, aan het meer van Genève, confereerden ze in de zomer van 1927 over de gevolgen van de koloniale politiek in verschillende landen. De vakantieschool had een intieme opzet en bood Hatta alle ruimte het contact te vernieuwen met geestverwanten die hij eerder op het Ligacongres in Brussel had ontmoet, zoals de schrijver en revolutionairpacifist Romain Rolland en de gematigde Indische nationalist Chittaranjan Das.242 Het feit dat Hatta bij verschillende bijeenkomsten dezelfde mensen tegenkwam, gecombineerd met de hogere regelmaat waarin de congressen en bijeenkomsten zich opvolgden, rechtvaardigt de conclusie dat de

238 ‘Het Brusselsche Congres tegen Imperialisme en koloniale onderdrukking en onze buitenlandse propaganda ’, IM 5 (1927) 14-20, aldaar 20. 239 Gibarti, Fimmen en Hatta, Das Flammenzeichen vom Palais Egmont, 228. 240 De bestuursvergaderingen volgend op het Congres in Brussel vonden plaats in Amsterdam (29 en 30 maart 1927), in Keulen (20 en 21 augustus 1927), in Parijs (november 1927) en wederom in Brussel (9 tot en met 11 december 1927). Over de vergadering in Amsterdam, waar de PI-er Abdul Soekoer de voorzitter was en waar Darsono en Abdoelmadjid Djojoadhiningrat spraken, zie: Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel II, 127. 241 Rose, Indonesia Free, 35-36. 242 Etty, Liefde is heel het leven niet, 458-462; Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, Het vuur brandde voort, levensherinneringen (Hilversum 1979) 210-214; Nico Markus, ‘Waarom schrijf je nooit meer?’, briefwisseling Henriette Roland Holst – Henk Sneevliet (Amsterdam 1995) 364. Voor Chittaranjan Das zie hoofdstuk 2. 90

Indonesiërs vanaf het Congres tegen Imperialisme in Brussel, in februari 1927, vaste grond onder de voeten hadden in de antikoloniale beweging.

Vrees voor de internationale connectie en de arrestatie van enkele PI-leden Net als in Brussel, althans naar het oordeel van Henriette Roland Holst, hing er in Gland een heilige sfeer over het congres. Het moeten bijzondere bijeenkomsten zijn geweest waarin de deelnemers nader tot elkaar kwamen. ‘Er was een geest van “Ahimsa”, van wederzijdse gespannen welgezindheid, van wederzijds zusterlijk vertrouwen en liefdevolle oprechtheid.’, aldus Roland Holst.243 Elders typeerde ze de sfeer op het congres als een van: ‘We zouden ze wel klein krijgen, de duistere Machten die de wereld nog beheerschen: de Ellende, het Onrecht, de Verdrukking, het Fascisme, het Imperialisme.’244 Voorlopig waren de verhoudingen evenwel omgekeerd. In de vroege morgen van 23 september 1927 – Hatta was twee weken terug uit Gland – deed de politie gelijktijdig invallen bij de PI-leden Sastroamidjojo en Abdoel Madjid in Leiden en bij Hatta en Nazir Pamontjak in Den Haag. De vier studenten werden overgebracht naar de gevangenis in Den Haag en zouden daar de volgende vijf maanden niet uit komen. De politie had ook Mononutu, Mohamad Nazif en Soebardjo willen arresteren, maar de eerste twee verbleven in Parijs en Soebardjo was vanuit Parijs verhuisd naar Berlijn.245 De arrestaties hadden alles te maken met de activiteit van de Indonesiërs in het buitenland. De autoriteiten waren al langer geïnteresseerd in de gangen van de nationalistische studenten. De Raadsman voor Studeerenden Westenenk was ontevreden over hun studiegedrag, over hun exorbitante levensstijl en over de radicaliserende invloed op de studenten die hun studie wel serieus namen. De activiteiten van de Indonesiërs in Nederland werden pas als bedreigend ervaren na de communistische opstanden van 1926-1927 in West- Java en op de Westkust van Sumatra. De vraag was of de Sovjet-Unie en de Comintern een rol gespeeld hadden in de grootschalige onrusten. Als dat inderdaad het geval was dan camoufleerde dat het gezichtsverlies, dat de volledig verraste veiligheidsdiensten in

243 Roland Holst, Het vuur brandde voort, 211. 244 Etty, Liefde is heel het leven niet, 461. 245 Rapport politieke inlichtingen van de hoofdcommissaris van politie K.H.Broekhoff te Amsterdam aan de Adjunct-Secretaris der Nederlandsche Bank ’t Hooft, p. 18, Archief van De Nederlandse Bank, Overzicht 1928/01, 1.752.000.000 01 8 ha 1.7/36, 21-01-1928, Zie archief Centrale Inlichtingendienst op http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/RapportenCentraleInlichtingendienst1919-1940; trefwoord ‘Perhimpoenan’, ingang 21-01-1928. 91

Nederlands-Indië hadden geleden.246 Directe contacten tussen Moskou en Nederlands-Indië konden echter niet worden aangetoond. Het gouvernement en de Nederlandse autoriteiten wendden vervolgens hun blik naar de contacten van de PKI met communisten en nationalisten in Nederland. Wellicht vormde het moederland de schakel tussen Moskou en Nederlands- Indië.247 De PI, die precies in die periode haar grote doorbraak beleefde op het ‘communistische’ internationale toneel, was verdachte nummer één. De internationale Liga gegen Imperialismus reageerde op de arrestaties met een fel protesttelegram aan de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken en aan de President van de Volksraad in Batavia:

‘Im Namen allen angeschlossenen nationalistischen und Arbeiterorganisationen und der Friedensbewegung protestiert das Exekutieve der ‘Weltliga gegen Imperialismus und für Nationale Unabhängigkeit’ entrüstet gegen die Verfolgung indonesischer Arbeiter und Studenten in Holland und in Indonesien und fordert von den zuständigen Regierungsstellen die sofortige Einstellung ihrer angesetzlichen Terrormasznahmen.’248

Of de Indonesiërs gebaat waren bij deze duidelijke solidariteitsverklaring is twijfelachtig. Het contact tussen de Indonesische studenten en gevaarlijk geachte communistische mantelorganisaties was namelijk een belangrijke pijler onder de aanklacht tegen de Indonesiërs. De congresactiviteiten in Bierville en het Fête Oriëntale in Parijs werden in de aanklacht van de Officier van Justitie aangehaald als bewijs dat de studenten nauwe contacten onderhielden met vooraanstaande figuren en organisaties uit de communistische wereld. De Indonesische studenten verweerden zich door erop te wijzen dat het uitgesproken pacifistische bijeenkomsten betrof.249 Het gespierde telegrafisch protest van de Liga wees wellicht op het tegendeel. Hoe dan ook, de studenten werden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs, maar niet nadat ze ruim vijf maanden in voorarrest verbleven. Vanaf dat moment, in 1928, verzwakte de Perhimpoenan Indonesia aanmerkelijk. Na de vrijspraak vertrok een aantal van de studenten naar Nederlands-Indië, zoals Soebardjo, Mohammad Nazif, Gatot, Mononutu en Ali

246 Zie voor het functioneren van de veiligheidsdienst en hun gezichtsverlies: Bloembergen, ‘Koloniale staat, politiestaat?’, 88. 247 Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel II, 45; McVey, The rise of Indonesian communism, 199. 248 ‘Vier jaren arbeid’, IM 5 (1927) 76-79, aldaar 79. 249 Duijs, De vervolging tegen de Indonesische studenten, 48. 92

Sastroamidjojo.250 Ze hadden hun studies afgerond, wilden de opkomende nationalistische beweging in Indonesië helpen uitbouwen of waren geïntimideerd door het overheidsingrijpen. Mohammad Hatta bleef wel in Nederland maar ging zich wijden aan zijn studie economie en staatsrecht om daarna naar Nederlands-Indië terug te keren. Gelet op de namen had het vertrek van belangrijke PI-leden ook effect op de buitenlandse positie van de Perhimpoenan Indonesia. Zowel Mononutu, als Soebardjo als Mohammad Nazif, allen woonachtig in het buitenland en actief voor de PI, keerden naar Nederlands-Indië terug.

Communistische wendingen en het Ligacongres te Frankfurt Mohammad Hatta bleef zijn werk in de Liga gegen Imperialismus naast zijn studie volhouden. Hij zag in dat de Liga ‘momenteel de eenige organisatie [is], waarin wij contact krijgen met vrijheidsbewegingen van andere onderdrukte volkeren’.251 Spoedig zou ook dat bastion van internationale samenwerking verdwijnen. In verschillende landen waren processen gaande die het samengaan van communisten, nationaal revolutionairen, sociaaldemocraten en revolutionairsocialisten in de weg stonden. In de binnenlandse politieke machtsstrijd van de Sovjet-Unie na de dood van Lenin slaagde Stalin er rond 1925 in de linkse oppositie binnen de Communistische Partij, gepersonifieerd door Leon Trotski, uit te schakelen. Later zette Stalin ook de rechtervleugel van de CPSU rond Boecharin buiten spel waardoor hij vanaf 1928 de leiding van de Partij in eigen handen had. Onder de leuze ‘socialisme in één land’ verliet hij het idee dat de revolutie in andere delen van de wereld gestimuleerd moest worden opdat de Sovjet-Unie uit zijn isolement zou geraken. Liever concentreerde hij zich op het verdedigen van de SU door een versnelde industrialisatie, collectivisatie en militarisatie. Op internationaal toneel vertaalde deze lijn zich in 1928, op het zesde wereldcongres van de Comintern, naar het stopzetten van de samenwerking met niet-communistische bewegingen en partijen en naar een poging alle bestaande samenwerkingsverbanden te laten domineren door communistische partijen en vakverenigingen.252 Die agressieve koers was ook merkbaar binnen de Liga gegen Imperialismus doordat de communistische delegaties onverzoenlijker optraden tegen sociaaldemocraten en revolutionair socialisten.

250 Stukken betreffende de verslagen van de Raadsman voor Studerenden over de jaren 1918 en 1926 – 1938, aldaar jaarverslag 1927 p. 27, Nationaal Archief, Den Haag, Commissariaat voor Indische Zaken, 1927-1949 (toeg.nr. 2.10.49), inv.nr. 2692. 251 ‘Onze Liga-politiek in Holland’, IM 7 (1929) 39-40. 252 Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel II, XLVI-XLVII. 93

Ondertussen wankelde in China het broze bondgenootschap tussen de nationalistische Kwomintang-partij en de Chinese Communistische Partij. Eind 1928 was China onder leiding van Chiang Kai Shek weliswaar vrijwel geheel onder één regering geschaard, maar in de praktijk had Chiang in Nanking nauwelijks invloed over de afgelegen gebieden. Bovendien was de nationalistische partij verdeeld in een rechter- en een linkervleugel. In mei 1929 veroverde een linkse generaal met driehonderdduizend soldaten en militaire steun uit de Sovjet-Unie een strategische spoorlijn. Hiermee hoopte hij de Kwomintang tot hervormingen te dwingen. Een breuk binnen de Kwomintang werd ternauwernood afgewend maar zou een half jaar later alsnog tot grootschalige gevechten tussen communistische en nationalistische legers leiden.253 Ook deze ontwikkelen lieten hun sporen na op de samenwerking binnen de internationale Liga tussen de communisten en de nationalisten. Tot slot trokken in 1929 de Britse sociaaldemocraten zich terug uit de Liga. In eigen land maakte de Labour Party aanspraak op regeringsverantwoordelijkheid. Om electorale redenen en omdat de leiding van de Britse sociaaldemocraten een principieel antikolonialisme als regeringsbeleid onmogelijk achtten, keerden ze de Liga in 1929 de rug toe. Het betekende een verdere verschuiving van de macht binnen de Liga in de richting van de communistische sectie. Het tweede congres van de Liga gegen Imperialismus, dat in de zomer van 1929 in Frankfurt-am-Main plaats vond, werd voor de Indonesische nationalisten dan ook een grote mislukking. Wederom waren er veel delegaties uit tal van Europese en niet-Europese landen aanwezig. Ook de Perhimpoenan Indonesia nam met een delegatie van dertien mensen deel.254 Nieuw was de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van een Sovjet- vakbondsfederatie, Melnitschanski. Stond het oprichtingscongres van de Liga in Brussel in het teken van verbroedering, in Frankfurt stonden de communistische scherpslijpers lijnrecht tegenover de andere politieke stromingen. Vooral de voorzitter van de Liga, James Maxton, een Schotse linkse revolutionair, kreeg er van langs. Hij was een vertegenwoordiger van de Britse Independent Labour Party, een fractie binnen de regerende Britse Labour Party. Als zodanig werd hij als representant van een van de belangrijkste koloniale machten beschouwd. Vooral Melnitschanski voerde de communisten aan in hun strijd tegen het ‘verraad’ van de Britse sociaaldemocraten die verzuimden hun antikoloniale principes ten uitvoer te

253 Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel II, XLI. 254 Stukken met betrekking tot het Tweede Wereldcongres der Liga tegen Imperialisme in Frankfurt am Main, p. 4, NL-HaNA, Justitie, 1915-1955 (toeg. nr. 2.09.22), inv.nr. 16666; Het betrof Mohammad Hatta, Abdoel Soekoer, Nazir Pamontjak, Roestam Effendi, Abdoelmadjid Djojoadhiningrat, Roesbandi, Abdoel Rachman, Moechsin, Tadjoedin Noor en vier anderen. 94

brengen.255 Een andere kwestie die hoog opspeelde was de situatie in China. De Kwomintang, die in Brussel nog met vijfentwintig afgevaardigden aanwezig was, bleef weg uit Frankfurt. De Chinese delegatie bestond nog slechts uit communisten.256 Zij dienden een resolutie in die de nationalistische regering in Nanking hard veroordeelde en beschuldigde van ‘provocative acts’ jegens de Sovjet-Unie en van samenwerking met de Britten, de Amerikanen en de Japanners. Ondanks het verzet van de nationalistische delegaties werd de resolutie aangenomen.257 Behalve de politieke lijn van de communisten leidden vooral de toon en de felheid waarin de geschillen werden opgevoerd tot ergernis bij de Indonesiërs. ‘Een vloedgolf van fanatisme is van de zijde der sterk vertegenwoordigde communisten komen aanzwellen, die alles wat niet communistisch voelt, denkt en handelt, dreigde te verslinden’, schreef Indonesia Merdeka na afloop.258 Samen met Nehru en Pannikar van de Indian National Congress verweerde Mohammad Hatta zich tegen het communistische verwijt dat de nationalisten zich te weinig op de massa’s richtten. Blijkbaar wierp de PI zich nadrukkelijk op als vertegenwoordiger van het gehele Indonesische volk. In Indonesia Merdeka schreef de redactie: ‘Het feit dat de PI zich meermalen beriep op haar verantwoordelijkheid jegens de Indonesische nationale beweging, bezorgde haar, buiten de congresuren zijdelingsche prikjes als: “Oh, ils sont des nationalistes avec beaucoup de responsabilité”.’.259 Uiteindelijk werd een splitsing in Frankfurt voorkomen en eindigde het congres weer in een geest van verzoening en harmonie. De niet-communistische organisaties schikten zich naar de resoluties der communisten en voor de buitenwereld werd de schijn opgehouden dat de vergadering nog altijd eensgezind was. Het was evenwel duidelijk dat het slechts een wapenstilstand tussen de verschillende fracties betrof en dat de Liga ernstig verdeeld was geraakt. In het liberale Algemeen Handelsblad van 25 juli 1929 was te lezen: ‘De radicalen krijgen meer en meer overhand in de Liga en het aandringen van de Sovjet-afgevaardigden op het zuiveren van de gelederen, op uitzetting van de imperialistische verraders, wijst erop, dat de laatste hand gelegd wordt aan de zuivere bolshewiseering van deze organisatie, met alle

255 Stukken met betrekking tot het Tweede Wereldcongres der Liga tegen Imperialisme in Frankfurt am Main, p. 6, NL-HaNA, Justitie, 1915-1955 (toeg. nr. 2.09.22), inv.nr. 16666. 256 Stukken met betrekking tot het Tweede Wereldcongres der Liga tegen Imperialisme in Frankfurt am Main, p. 5, NL-HaNA, Justitie, 1915-1955 (toeg. nr. 2.09.22), inv.nr. 16666. 257 Verklaring van het tweede wereldcongres van de Liga tegen Imperialisme aangaande het conflict tussen China en de Sovjet-Unie, IISG, League against Imperialism Archives, inv. nr. 82. 258 ‘Een nabetrachting van het Tweede congres der Liga tegen imperialisme en voor nationale onafhankelijkheid te Frankfurt’, IM 7 (1929) 83-88, aldaar 84; Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel II, 242-244. 259 Ibidem; ibidem. 95

gevolgen van dien. Koloniale landen: let op uw Saaeck!’260 Het Handelsblad vertelde de PI niets nieuws. Na afloop toonde Mohammad Hatta in Indonesia Merdeka zich teleurgesteld over de vooruitzichten van de Liga. Ook hij voorzag dat de communisten in de Liga hun zuiveringsacties ten opzichte van sociaaldemocraten zouden doorzetten. Dat zouden de nationalistische delegaties niet aanvaarden: ‘Wat de Perhimpoenan Indonesia betreft, haar standpunt bij zulk een geval kan door niemand meer misverstaan worden. Sedert meer dan een jaar heeft zij openlijk te kennen gegeven, dat zij tactisch en practisch niet wenschelijk acht alleen met communisten de Liga te vormen.’261 Een breuk was aanstaande. Het werd geen breuk maar een royement. In mei 1931 werden de belangrijkste niet- communistische leden uit het uitvoerend comité van de Liga geroyeerd omdat ze ‘aus der Kampffront desertiert sind, und sich als direkte Helfer und Agenten des Imperialismus gezeigt haben’.262 Behalve de linkse sociaaldemocraten Edo Fimmen en James Maxton, en de nationalistische Indiër Jawaharlal Nehru, werd ook Hatta het slachtoffer van de zuivering. Onder de beschuldiging van sociaal- en nationaalreformisme werd hij uit de leiding gezet en vervangen door degene die in Nederland zijn positie steeds ondermijnd had: Abdoelmadjid Djojoadhiningrat. Niet lang daarna werd Hatta geschorst door de Perhimpoenan Indonesia.263 Hoewel de Perhimpoenan Indonesia door Abdoelmadjid vertegenwoordigd bleef op het internationale toneel verviel de Liga vanaf de jaren dertig tot een betekenisloze mantelorganisatie van de Comintern. Ze was zeker niet langer het platform waar de Indonesische studenten in contact konden komen met nationalistische studenten uit andere gekoloniseerde landen. De droom van voorheen, om te komen tot een internationale van onderworpen volkeren, kon binnen de Liga niet vervuld worden.

Conclusie De beschreven verenigingen, congressen en feesten, – de Société d’Etudiants Asiatique in Zürich in 1918, de Association des étudiants de l’Asie in Parijs in 1925, het Congrès

260 Artikel ‘De Liga tegen koloniale onderdrukking en imperialisme, een “jeugd”-congres en een kijkje achter de schermen’ in Algemeen Handelsblad dd. 25-07-1929, Stukken met betrekking tot het Tweede Wereldcongres der Liga tegen Imperialisme in Frankfurt am Main, p. 26, NL-HaNA, Justitie, 1915-1955 (toeg. nr. 2.09.22), inv.nr. 16666. Overigens waren de Indonesiërs niet tevreden over het artikel in het Algemeen Handelsblad en stelden zich dusdanig dreigend op tegenover de journalist dat die het raadzaam vond Frankfurt voortijdig te verlaten. 261 ‘Een nabetrachting van het Tweede congres der Liga tegen imperialisme en voor nationale onafhankelijkheid te Frankfurt’, IM 7 (1929) 83-88, aldaar 87; Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel II, 242-244; Poeze, In het land der overheerser, 216. 262 Internationale Presse Korrespondenz van de Liga tegen Imperialisme (Circulaire) p. 2, onderschept door de CID en verzonden door de Chef Centrale Inlichtingendienst aan Min.v.Kol. dd. 17-06-1931, NL-HaNA, Ministerie van Koloniën: Geheim Archief, 1901-1940 (toeg.nr. 2.10.36.051), inv.nr. 381. 263 Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel II, LI. 96

Democratique International te Bierville in 1926 en het Congres tegen Imperialisme en Koloniale Onderdrukking in Brussel in 1927– waren elk onderdeel van een langzaam proces van integratie van de Indonesische studenten in Nederland in de internationale, hoofdzakelijk linkse politieke netwerken en in de wereld van nationalistische groeperingen uit de gekoloniseerde landen. De optredens van Ratulangie, Mononutu en Hatta zorgden ervoor dat de naam ‘Indonesia’, en de strijd die in die naam gevoerd werd, bekend werden tot ver over de grenzen heen. Het is de vraag wat de internationale contacten de Indonesische nationalistische studenten in de jaren twintig opleverden. Het is moeilijk te zeggen of de internationale contacten de onafhankelijkheid van Indonesië bespoedigd hebben. De meest concrete vorm van internationale politieke activiteit bleef beperkt tot de solidariteitsverklaringen, protesttelegrammen en benefietbijeenkomsten. Hoewel een aantal resoluties opriep tot gecoördineerde stakingen en boycots, bijvoorbeeld van Britse en Brits-Indische arbeiders om oorlogsmaterieel te verschepen naar China, is het van effectieve directe actie bij mijn weten nooit gekomen. Het belang van het contact met buitenlandse bewegingen en internationale organisaties moet veeleer gezocht worden in de morele en politiek ideologische ondersteuning voor de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Al waren ze soms wat zwaar aangezet, toch leidden de congresverslagen van Hatta en Pamontjak in Indonesia Merdeka tot een groeiend zelfvertrouwen onder de Indonesische studenten. Ze stonden er niet langer alleen voor en voelden zich opgenomen in de rising tide of colour. De Imagined Community die de Indonesische studenten geschapen hadden kon niet zonder de verwezenlijking van die gemeenschap, die plaatsvond in Parijs en Brussel in de jaren twintig van de twintigste eeuw.

97

98

Conclusie

Mohammad Hatta is de geschiedenis ingegaan als de eerste vicepresident van de onafhankelijke Republiek Indonesië. Elke Indonesische scholier, en wellicht wordt dit in de toekomst door de officiële Nederlandse lezing erkend264, leert dat de Nederlandse kolonie zelfstandig werd toen Soekarno en Hatta op 17 augustus 1945 voor het huis van Soekarno in Batavia de Proklamasi uitspraken. In een kort en zakelijk bericht werd de wereld op de hoogte gesteld van het bestaan van een nieuwe republiek. Op de dag af negentien jaar eerder sprak Hatta een tekst uit die, hoewel geschreven in een andere context, eveneens het karakter had van een proclamatie aan de wereld. De Minangkabause Indonesiër, slechts 24 jaar oud en nog zonder de kenmerkende zwarte ronde bril, hield in augustus 1926 op het Congrès Democratique International te Bierville een toespraak voor een groot internationaal gezelschap en voor de verzamelde Franse pers. Na eiland voor eiland Indonesië op de wereldkaart te hebben uitgetekend sprak hij namens de Indonesiërs de onafhankelijkheidswens uit: ‘Pour qu-une nation soit libre, il suffit qu’elle le veuille. Aujourd’hui le peuple indonesién exprime cette volonté.’265 Hoe belangrijk die eerste internationale proclamatie voor de Indonesische studenten was bleek uit de beschouwing die enkele weken later in Indonesia Merdeka verscheen. ‘Om over zich zelf te kunnen beschikken moet een volk aan de wereld tonen, dat het daartoe de ernstige wil bezit. Een volk, dat deze kwaliteiten mist, is gedoemd om eeuwig te worden overheerst’.266 Dat het essentieel was je te verhouden tot de internationale gemeenschap stond bij de Indonesiërs buiten kijf. Waar ze die gedachte vandaan haalden? Eveneens uit het buitenland. Van de ervaringen in andere landen leerde ‘het Indonesisch jongelingschap in Europa’ dat buitenlandse propaganda een onmisbaar element was in de strijd om nationale onafhankelijkheid. Men zag het bij de Midden-Europese staten die na de Eerste Wereldoorlog onafhankelijk waren geworden, men zag het aan de manier waarop Atatürk zich op het internationale toneel manifesteerde en men zag het aan Brits-Indië, waar het Britse juk nog altijd op de schouders van de Indiërs drukte, maar waar de nationale beweging langzaam maar zeker politiek terrein won.267

264 Adriaan van Dis, Nelleke Noordervliet, Geert Mak e.a., ‘Indonesië werd onafhankelijk in '45. Erken dit’, NRC Handelsblad (22-12-2009) 7. 265 Hatta, ‘L’Indonesie et la paix. Discours prononcé au VIe Congrès Démocratique International pour la Paix à Bierville, par Mohammad Hatta, délégué Indonésien.’, in: Verspreide geschriften, 154-157, aldaar 155. 266 ‘Onze buitenlandse propaganda’, IM 4 (1926) 67-72, aldaar 68. 267 Ibidem. 99

Deze scriptie beoogde een aanvulling te bieden op de Nederland- en Indonesië- centrische literatuur die de geschiedschrijving van de Indonesische nationale beweging tot nu toe beheerste. Door de activiteiten van de Indonesische studenten in Nederland in de jaren twintig centraal te stellen werd duidelijk dat de Indonesische nationale gedachte op twee manieren een wisselwerking met de buitenwereld aanging. De nationalisten leerden van het buitenland en ze introduceerden de Indonesische strijd in het buitenland. De bewijzen daarvoor zijn te vinden in de jaargangen van Indonesia Merdeka en in de archieven van de Nederlandse overheid en inlichtingendiensten. Een transnationaal perspectief op de Indonesische studenten biedt interessante inzichten in de manier waarop het Indonesische nationalisme zich in het Interbellum ontwikkelde. Dat geldt echter ook andersom. Door de Indonesische studenten en de manier waarop ze zich verhielden tot het buitenland centraal te stellen zijn enkele breder toepasbare conclusies te trekken ten aanzien van transnationale geschiedschrijving. Na de artikelen in Indonesia Merdeka over respectievelijk Brits-Indië, Turkije, China en het communisme te hebben geanalyseerd bleek hoezeer de Indonesiërs een beeld van het buitenland construeerden. Bepaalde ideeën van Gandhi werden voortdurend herhaald, anderen opportunistisch weggelaten. De verderfelijke invloed van de westerse mogendheden in China werd veroordeeld, maar de ernstige sociale en bestuurlijke verdeeldheid binnen de Chinese maatschappij werd verzwegen. Om de selectie van nieuwsfeiten te verklaren introduceerde ik het begrip imagined communities van Benedict Anderson om aan te geven dat internationale evenementen nooit zondermeer werden aangeroerd, maar dat deze door gemeenschappen, in dit geval de gekoloniseerde volkeren, subjectief werden ingezet en gemodificeerd naar de eigen situatie. Het historisch spectaculaire verhaal dat in de jaren twintig gekoloniseerde volkeren zich over de gehele wereld trachtten te emanciperen – een beeld dat de Indonesiërs met hun rising tide of colour actief uitdroegen – verhulde de specifieke kenmerken van ieder volk apart. Het proces van toe-eigening en selectie was vergelijkbaar met de manier waarop later bijvoorbeeld The Sixties door tijdgenoten werden geïnterpreteerd. Typische factoren als de popularisering van antiautoritair denken, de opkomst van een jongerencultuur en de emancipatie van groepen ten opzichte van normatief gemeenschapsdenken deden zich weliswaar op brede schaal in vele landen voor maar werkten in Nederland anders uit dan in Frankrijk, de Verenigde Staten of Oost-Duitsland. Evenals voor de Indonesische studenten in Nederland gold voor studenten in bijvoorbeeld Frankrijk in 1968 dat ze bepaalde elementen 100

uit de stroom van wereldgebeurtenissen oppikten, aanpasten aan en toepasten op de eigen situatie. Conceptueel is getracht dit proces van toe-eigening te vangen in het begrippenpaar ‘the big 1968’ en ‘the small 1968’.268 Helaas ontbeerde het onderwerp van antikoloniale beweging in het interbellum een dergelijk veelzeggend jaartal of krachtige plaats van handeling, maar het onderscheid tussen ‘big history’ en ‘small history’ was ook daarop van toepassing. De bevinding ten aanzien van transnationale geschiedschrijving dat wereldwijde tendensen niet te lichtvaardig mogen worden toegepast op lokale situaties leidt tot de verwante conclusie dat transnationale geschiedschrijving alleen floreert als ze van onderaf wordt geschreven. Niet de grote historische krachten zorgden ervoor dat er overal vergelijkbare veranderingen plaatshadden maar het was vice versa. Lokale actoren zetten veranderingen in gang en verwezenlijkten in samenwerking met andere lokale actoren een wereldbeweging. De gelijktijdigheid van gebeurtenissen in India, China, Indonesië en elders werd door mensen gecreëerd. Transnationale geschiedenis leidt dus automatisch tot microgeschiedenis, waarin individuen, specifieke vergaderingen en persoonlijke contacten een belangrijke plaats hebben. In deze scriptie werd daarom aanzienlijke aandacht besteed aan het onderzoeken van de specifieke eigenschappen van het Indonesische studentenmilieu in Nederland. Het bleek dat de internationale blik kwam met de veranderende politieke kleur van de studenten, of nauwkeuriger gesteld, met de dominantie van een nieuw politiek discours. Veel meer dan de ethische studenten in het begin van de twintigste eeuw waren de nationalistische studenten in de jaren twintig geneigd over de grenzen heen te kijken. Het feit dat ze in Nederland zaten, in isolement en afgekeerd van de ethici, het feit dat ze in Europa woonden, dichtbij andere studentengroepen die de gemeenschappelijkheid erkenden, én het feit dat ze begeesterd werden met het idee dat ze als studenten en bevoorrechtten moesten gaan bepalen hoe Nederlands-Indië in de toekomst geleid moest gaan worden, zette hen aan contact te zoeken met de leden van hun imagined community van gekoloniseerde volkeren die zich opmaakten voor zelfbestuur. Toen communistische studenten, geïnspireerd door Moskou, een nieuw politiek tijdperk in de Indonesische studentenwereld inluidden, leidde dat vanzelfsprekend tot een nieuwe verbeelde gemeenschap met arbeiders in het oosten en het westen en werden er nieuwe internationale samenwerkingsverbanden gezocht.

268 Pas, ‘De problematische internationalisering van de Nederlandse jaren zestig’, 629. 101

De transnationale benadering die hier is gehanteerd, en de poging gebeurtenissen in Nederlands-Indië, Nederland, China, Brits-Indië, Turkije, Moskou, Parijs en Brussel in één overzichtelijk verhaal te vangen, moesten onvermijdelijk tot een selectie en ordening leiden. Een eerste hulpmiddel was de periodisering die ik heb aangebracht tussen de ethische, nationalistische en communistische periode. Die was enigszins arbitrair. De stringente periodisering, met 1923 en 1931 als kantelmomenten, mag niet verhullen dat er al voor 1931 invloedrijke Indonesische communisten in Nederland zaten, zoals er voor 1923 nationalistische ideeën leefden binnen de studentengemeenschap. Meerdere tendensen hebben altijd naast elkaar bestaan, waarbij slechts gesteld kan worden dat één van de politieke stromingen de boventoon ging voeren. Daarnaast heb ik me beperkt tot een select groepje studenten. De Indonesische studenten in Nederland vormden een zeer klein aantal ten opzichte van de tientallen miljoenen inwoners en de tienduizenden antikoloniale activisten in Nederlands-Indië. De nationalistische studenten maakten voorts een beperkt deel uit van het totale aantal studenten dat in de periode 1900-1945 in Nederland kwam studeren. Het is tragisch dat vooraanstaande ethici als de Javaanse prins Raden Mas Noto Soeroto door het verdere verloop van de geschiedenis slechts een fractie van de aandacht kregen van de Indonesische studenten in de Perhimpoenan Indonesia. Voor veel tijdgenoten gold niet Mohammad Hatta maar Noto Soeroto als het gezicht van het Indonesische studentenschap in Nederland. Terwijl de nationalisten hun eerste stappen op het internationale toneel waagden, maakte Noto Soeroto culturele tournees in binnen- en buitenland. Noto Soeroto is bovendien de enige die ooit met Mahatma Gandhi heeft gesproken.269

269 Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd, 99. 102

Bronnen- en literatuurlijst

Archieven

Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG)

Archief Chung Hwa Hui Inv. nr.18 Uitgaande brief Chung Hwa Hui dd. 9 juli 1918 en 7 okt. 1918.

Archief Henriëtte Roland Holst-van der Schalk Inv. nr.39 Krantenartikelen betreffende het Congres tegen Imperialisme te Brussel en overige onderwerpen.

Archief League against Imperialism Inv. nr.65 Krantenartikelen betreffende het Congres tegen Imperialisme te Brussel. 82 Verklaring van het tweede wereldcongres van de Liga tegen Imperialisme aangaande het conflict tussen China en de Sovjet-Unie.

Het Nationaal Archief

Commissariaat voor Indische Zaken, 1927-1949 (toeg.nr. 2.10.49) Inv.nr. 2692 Stukken betreffende de verslagen van de Raadsman voor Studerenden over de jaren 1918 en 1926 – 1938, aldaar jaarverslag 1927.

2695-2708 Stukken betreffende toezicht van de Raadsman voor Studerenden op in Nederland studerende studenten.

Ministerie van Koloniën: Geheim Archief, 1901-1940 (toeg.nr. 2.10.36.051) Inv.nr. 248 Verslag van een bijeenkomst van de PI dd. 17-12-1923 opgemaakt door de CID, verzonden door de GG aan de Min.v.Kol. dd. 10-05-1924.

291 Brief Chef Centrale Inlichtingendienst aan de Min.v.Kol. met diverse bescheiden met betrekking tot het Congres tegen Imperialisme te Brussel dd. 08-03-1927, p. 3, 4.

381 Internationale Presse Korrespondenz van de Liga tegen Imperialisme (Circulaire) p. 2, onderschept door de CID en verzonden door de Chef Centrale Inlichtingendienst aan Min.v.Kol. dd. 17-06-1931.

Ministerie van Justitie, Verbaalarchief, (1853) 1915-1955 (1963); Kabinetsarchief, (1907) 1915-1940 (toeg.nr. 2.09.22) Inv.nr. 16609 Een overzicht van de Duitse Reichskommissar z. Überwachung der Öffentliche Ordnung te Berlijn over de Duitse arbeidersbeweging, doorgestuurd door de Chef Centrale Inlichtingendienst aan diverse ministers, politie- en veiligheidsdiensten dd. 10-05-1927, p. 29-34.

16666 Stukken met betrekking tot het Tweede Wereldcongres der Liga tegen Imperialisme in Frankfurt am Main, p. 4

103

Nb. Archief Centrale Inlichtingendienst Het in 1940 vernietigde archief van de Centrale Inlichtingendienst is digitaal gereconstrueerd door B.G.J. de Graaff van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, en kan ingezien worden via de website: http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/RapportenCentraleInlichtingendienst1919-1940 (09-10-2010)

Aldaar gevonden, onder trefwoord ‘Perhimpoenan’, ingang 21-01-1928: Rapport politieke inlichtingen van de hoofdcommissaris van politie K.H.Broekhoff te Amsterdam aan de Adjunct-Secretaris der Nederlandsche Bank ’t Hooft, p. 18, Archief van De Nederlandse Bank, Overzicht 1928/01, 1.752.000.000 01 8 ha 1.7/36.

Gedrukte bronnen

Duijs, J.E.W., De vervolging tegen de Indonesische studenten Mohammad Hatta, Mr. Ali Sastroamidjojo, Raden Mas Abdul Madjid Djojoadhiningrat en Mohammad Nazir Pamontjak; verdedigings-rede, gehouden in de zitting der Arr. Rechtbank te s’Gravenhage op 8 maart 1928 (Amsterdam 1928).

Gedenkboek Perhimpoenan Indonesia 1908-1923, Perhimpoenan Indonesia (’s Gravenhage 1923).

Gedenkboek Chung Hwa Hui 15 april 1911-1926, Chung Hwa Hui (Leiden 1926).

Gibarti, L., Edo Fimmen en Moh. Hatta, Das Flammenzeichen vom Palais Egmont : offizielles Protokoll des Kongresses gegen Koloniale Unterdrückung und Imperialismus, Brüssel, 10-15 Februar 1927 (Berlijn 1927).

Hatta, Mohammad, Indonesië Vrij! Onuitgesproken, aan de rechtbank overlegde, rede, ter verdediging van de Perhimpoenan Indonesia, nav. Het proces tegen de Indonesische studenten (’s-Gravenhage 1927)

Hatta, Mohammad, Verspreide geschriften (Jakarta, Amsterdam en Surabaya 1952).

Hatta, Mohammad, Portrait of a Patriot, selected writings (Den Haag en Parijs 1972).

Gedrukte bronnen: tijdschriftartikelen

Hindia Poetra

‘Ter inleiding’, Hindia Poetra (HP) 1 (1916) 1.

R. Loekman Djajadiningrat, ‘Bericht omtrent Hindia Poetra’, HP 1 (1916) 1

W.J. Giel, ‘De eerste voorpost in het hoge noorden’, HP 1 (1916) 3-5.

H.J. van Mook, ‘Het eerste verbondscongres’, HP 1 (1918) 2-4;

104

E.S. Ratu Lagie-Houtman, ‘Nabeschouwing over het Wageningsche Congres’, HP 1 (1918) 4- 8;

Soerjomihardjo, ‘Indrukken van het congres’, HP 1 (1918) 6;

Liem Bwan Tjie, ‘Indrukken van het congres’, HP 1 (1918) 6;

H.J. Bool, ‘Indrukken van het congres’, HP 1 (1918) 7

J.A. Jonkman, ‘Iets over Indonesië en den aangekondigden wereldvrede’, HP 1 (1918) 60-61

‘Doel, samenstelling en financiën van het Indonesisch Verbond van Studeerenden’, HP Congresnummer van het Indonesisch Verbond van Studeerenden (1918) 31.

Goenawan Mangoenkoesoemo, ‘Soewardi en Sneevliet’, HP 1 (1919) 180-181.

Han Tiauw Tjong, ‘Japan door de Chineezen in Indië geboycott’, HP 1 (1919) 255.

A. Kouwenaar, ‘De nieuwe koers’, HP 2 (1920) 4-5.

P.H. Fromberg, ‘De Chineezen en het nationaliteitsbeginsel’, HP 2 (1920) 88-89.

RS. Casajangan Soripada, ‘De associatie-gedachte in de Nederlandsche koloniale politiek’, HP 3 (1921) 31-34

Jeevanlal Gauba, ‘India and the colonial question’, HP 3 (1921) 102-105.

Darmawan Mangoekoesoemo, ‘India and the colonial question, een reactie’, HP 3 (1921) 162.

Be Tiat Tjong, ‘Rede bij de aanvaarding van het voorzitterschap van Chung Hwa Hui’, HP 4 (1922) 49-52.

Indonesia Merdeka

‘Voorwoord’, Indonesia Merdeka (IM) 2 (1924) 1-2, aldaar 2.

‘Beginselverklaring van het nieuwe bestuur’, IM 2 (1924) 3.

‘De situatie in Indonesië’, IM 2 (1924) 7-10, aldaar 8. . ‘Rondom het jongste besluit van de Turksche nationale vergadering’, IM 2 (1924) 11-14.

‘Ons lustrumnummer’, IM 2 (1924) p. 17

‘Onderwijsproblemen’, IM 2 (1924) 24-27.

‘Nationale aanspraken I’, IM 2 (1924) 97-104, aldaar 102

‘Besluit’, IM 2 (1924) 134-135; 105

‘Het derde jaar in’, IM 3 (1925) 1-2.

‘Bestuurswisseling’, IM 3 (1925) 3;

‘Voorpostgevechten, IM 3 (1925) 5-10.

‘Een boodschap aan Latijnsch Amerika’, IM 3 (1925) 82-84.

‘Een verblijdende Phase, uit onze Nationale beweging’, IM 3 (1925) 85

‘Ginds…’, IM 3 (1925) 85-89.

‘De eenheidsgedachte’, IM 3 (1925) 110-113, aldaar 111-112.

K.M. Pannikar, ‘The national movement in India’, IM 4 (1926) 2-6.

‘Indonesië op het Fête Orientale’, IM 4 (1926) 17-19.

T.B. Cunha, ‘Le rôle des etudiants dans les mouvements nationaux des pays coloniaux’, IM 4 (1926) 34-36, aldaar 35.

‘Politieke Kroniek’, IM 4 (1926) 49-55, aldaar 49;

‘Extract van de lezing van KM Panikkar getiteld ‘ the necessity of Asiatic Unity’ gehouden op de Alg. Vergadering te Den Haag’, IM 4 (1926) 56-59.

‘Onze buitenlandse propaganda’, IM 4 (1926) 67-72, aldaar 67.

‘Het nieuwe jaar in’, IM 5 (1927) 1-2;

‘Het Brusselsche Congres tegen Imperialisme en koloniale onderdrukking en onze buitenlandse propaganda ’, IM 5 (1927) 14-20, aldaar 15.

‘Politieke kroniek’, IM 5 (1927) 29-35, aldaar 33.

‘Vier jaren arbeid’, IM 5 (1927) 76-79, aldaar 79.

‘De Perhimpoenan Indonesia voor den Nederlandschen rechter’, IM 6 (1928) 6-8.

‘Politieke Kroniek’, IM 6 (1928) 37-42, aldaar 41.

‘Klassenstrijd’, IM 6 (1928) 103-104

‘Besluit der algemeene ledenvergadering van 3 februari 1929’, IM 7 (1929) 3;

‘Onze Liga politiek in Holland’, IM 7 (1929) 39-40.

‘Een nabetrachting van het Tweede congres der Liga tegen imperialisme en voor nationale onafhankelijkheid te Frankfurt’, IM 7 (1929) 83-88, aldaar 87. 106

‘Non-coöperation’, IM 8 (1930) 56-66, aldaar 61.

‘Twee werelden’, IM 9 (1931) 35-51, aldaar 35-36.

‘De Perhimpunan Indonesia op de herdenkingsconferentie van het Internationaal Anti- Militairistisch Bureau op 25 juli 1931’, IM 9 (1931) 55-60, aldaar 57.

‘Quo Vadis Twente’, IM 10 (1932) 19;

‘De Egyptische Wafd een partij van nationaal verraad’, IM 10 (1932) 89-90.

‘Mohammad Hatta als agent van het Japansche Imperialisme’, IM 11 (1933) 20-27, aldaar 21.

Oedaya

‘Mededeeling’, Oedaya 3 (sept 1926) 186.

Noto Soeroto, ‘De hoofdredacteur van “Oedaya” geroyeerd als lid van de Indonesische Vereeniging, wegens anti-Indonesische gezindheid’, Oedaya 2 (jan 1925) 186-187.

Het Koloniaal Weekblad

‘Uit den Verren Vreemde; Brand!?’, Het Koloniaal Weekblad, 20 (25 juli 1929) 359.

De Tribune

'Het leger der dapperen, mensen in Sowjet-China', De Tribune, het dagblad voor de arbeiders 18 (20 juni 1925) 6.

Chung Hwa Hui Tsa Chih

Tan Swan Bing, 'Een industrialisatieplan van dr. Sun Yat Sen', Chung Hwa Hui Tsa Chih 6 (1928) 88-106

Tan Swan Bing, 'Is dr. Sun Yat Sen een socialist?', Chung Hwa Hui Tsa Chih 6 (1928) 150- 163

Khouw Bian Tie, 'Enkele opmerkingen betreffende het Chineesche familie-systeem in verband met het socialisme', Chung Hwa Hui Tsa Chih 6 (1928) 191-210.

De Groene Amsterdammer

107

Jan Romein, ‘Contra Tyrannos, Het Brusselsche congres tegen koloniale onderdrukking en imperialisme’, De Groene Amsterdammer (18-02-1927) 5.

Literatuur

Anderson, Benedict, Under three Flags, anarchism and the anti-colonial imagination (Londen en New York 2005).

Anderson, Benedict, Imagined communities, reflections on the origin and spread of nationalism (Londen 2006).

Bachtiar, Harsja W., ‘The development of a common national consciousness among students from the Indonesian Archipelago in the Netherlands’, Majalah Ilmu-Ilmu Sastra Indonesia, 6, 2 (mei 1976) 31-44.

Bayly, C.A., The Birth of the Modern World 1780-1914 (Oxford 2004).

Blekendaal, Martijn, ‘De arrestatie van Mohammed Hatta, “De heeren loopen rond met geladen revolvers in den zak”’, Historische Nieuwsblad, nr. 6 (2006).

Bloembergen, Marieke, 'Koloniale staat, politiestaat? Politieke politie en het rode fantoom in Nederlands-Indië, 1918-1827', Leidschrift, jaargang 21, nr. 2 (september 2006) 69-90.

Blussé, Leonard, Anny Tan, een vrouwenleven in Indonesië, Nederland en China (Amsterdam 2000).

Boots, Alice en Rob Woortman, Anton de Kom, biografie 1898-1945, 1945-2009 (Amsterdam en Antwerpen 2009).

Dis, Adriaan van, Nelleke Noordervliet, Geert Mak e.a., ‘Indonesië werd onafhankelijk in '45. Erken dit’, NRC Handelsblad (22-12-2009) 7.

Duara, Prasenjit, Rescuing history from the nation: Quistioning Narratives of Modern China (Chicago 1995).

Elson, R.E., The idea of Indonesia, a history (Cambridge 2008).

Etty, Elsbeth, Liefde is heel het leven niet,Henriette Roland Holst 1869-1952 (Meppel 1996).

Hargreaves, J.D., ‘The Comintern and anti-colonialism: new research opportunities’, in: African Affairs, 92 (1993) 255-261.

Horn, Gerd-Rain, The spirit of ’68. Rebellion in Western Europe and North America 1956- 1976 (Oxford 2007).

Howard, Douglas A., The history of Turkey, the Greenwood histories of the modern nations (Westport 2001).

108

Ingleson, John, Perhimpunan Indonesia and the Indonesian nationalist movement, 1923-1928 (Melbourne 1975).

Ingleson, John, Road to exile, the Indonesian nationalist movement, 1927-1934 (Singapore 1979).

Jong, Janny de, ‘Kolonialisme op een koopje. Het Internationale Koloniale Instituut, 1894- 1914’, Tijdschrift voor Geschiedenis 109 (1996) 45-72.

Kadt, J. de, Politieke herinneringen van een randfiguur (Amsterdam 1976).

Kahin, George MacTurnan, Nationalism and revolution in Indonesia (New York 1952).

Karels, René B., Mijn aardse leven vol moeite en strijd, Raden Mas Noto Soeroto, Javaan, schrijver en dichter 1888-1951 (Gouda 2008).

Kasaba, Reşat (ed.), The Cambridge history of Turkey, Vol.4 Turkey in the modern world (Cambridge 2008).

Kennedy, James, Nieuw Babylon in aanbouw, Nederland in de jaren zestig (Amsterdam en Meppel 1995).

Klimke, Martin en Joachim Scharlot (eds.), 1968 in Europe. A history of Protest and Activism 1956-1977 (Basingstoke 2008).

Klooster, H.A.J., Indonesiërs schrijven hun geschiedenis: de ontwikkeling van de Indonesische geschiedbeoefening in theorie en praktijk, 1900-1980 (Leiden 1985).

Lakmaker, Joosje, Voorbij de Blauwbrug, het verhaal van mijn joodse grootvader (Amsterdam 2009).

Lenin, V.I., Imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme (Moskou 1989).

Leeuwen, Anne van, De Perhimpoenan Indonesia 1929-1941 (Utrecht 1985).

Locher-Scholten, Elsbeth, Ethiek in fragmenten, vijf studies over koloniaal denken en doen van Nederlanders in de Indonesische Archipel 1877-1942 (Utrecht 1981).

Manela, Erez, The Wilsonian moment, self-determination and the origins of anticolonial nationalism (Oxford 2007).

Markus, Nico, ‘Waarom schrijf je nooit meer?’, briefwisseling Henriette Roland Holst – Henk Sneevliet (Amsterdam 1995).

Marwick, Arthur, The sixties. Cultural Revolution in Britain, France, Italy, and the United States, c.1958-c.1974 (Oxford 1998).

McVey, Ruth T., The rise of Indonesian communism (Ithaca 1965).

109

Metcalf, Barbara D. en Thomas R. Metcalf, A concise history of Modern India (Cambridge 2006).

Miert, Hans van, Bevlogenheid en onvermogen. Mr. J.H. Abendanon (1852-1925) en de Ethische Richting in het Nederlandse kolonialisme (Leiden 1991).

Morriën, Joop, Indonesië los van Holland: de CPN en de PKI in hun strijd tegen het Nederlands kolonialisme (Amsterdam 1982).

Mrázek, Rudolf, Sjahrir, politics and exile in Indonesia (Ithaca 1994).

Nehru, Jawaharlal, An autobiography, with musings on recent events in India (Londen 1955).

Nescio, De Uitvreter, titaantjes, dichtertje (Groningen 1991).

Pas, Niek, ‘De problematische internationalisering van de Nederlandse jaren zestig’, in: Bijdragen en Mededelingen Betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, vol. 24 (2009), 618-633.

Perthus, Max, Henk Sneevliet: revolutionair-socialist in Europa en Azië (Nijmegen 1976).

Poeze, Harry Albert, Tan Malaka : strijder voor Indonesië’s vrijheid : levensloop van 1897 tot 1945 ('s Gravenhage 1976).

Poeze, Harry A., Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel I-III (Leiden 1982-1988).

Poeze, Harry A., In het land van de overheerser, I: Indonesiërs in Nederland 1600-1950 (Dordrecht 1986).

Poeze, Harry A., Verguisd en vergeten : Tan Malaka, de linkse beweging en de Indonesische revolutie, 1945-1949, deel I-IV (Leiden 2007).

Righart, Hans, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict (Amsterdam en Antwerpen 1995).

Roberts, J.A.G., A history of China (Londen 1999).

Roland Holst-van der Schalk, Henriëtte, Het vuur brandde voort, levensherinneringen (Hilversum 1979).

Rose, Mavis, Indonesia free: a political biography of Mohammad Hatta (Ithaca 1987).

Schlie, Tania en Simone Roche, Willi Münzenberg. Ein deutscher Kommunist im Spannungsfeld zwischen Stalinismus und Antifaschismus (Frankfurt am Main 1995).

Stoddard, Lothrop, The rising tide of color against white World-supremacy (Londen 1922).

Stutje, Jan Willem, De man die de weg wees, leven en werk van Paul de Groot 1899-1986 (Amsterdam 2000). 110

Stuurman, Siep, De uitvinding van de mensheid, korte wereldgeschiedenis van het denken over gelijkheid en cultuurverschil (Amsterdam 2010).

Tichelman, Fritjof, Henk Sneevliet 1888-1942, een politieke biografie (Amsterdam 1974).

Tichelman, Fritjof, Socialisme in Indonesië, de Indisch Sociaal-Democratische Vereeniging 1897-1917, I-II (Amsterdam 1985).

Vickers, Adrian, A history of modern Indonesia (Cambridge University Press 2005).