De Saga Van Bergen
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De saga van Bergen Anneke Koers 1 Een woord vooraf De dag van vandaag is reeds morgen en vliedt deze niet onder onze vingers weg? Het is een bekend beeld; aan tafel in een doorsnee doorzonwoning bekijk ik het fotoboek ‘O ja, dat was Bergen’. Ik herinner me weer het leven van toen. De werklui op straat en de marktkooplieden met hun luide roep. De keien in de straat, de lage huisjes van de arbeiders en de trotse villa’s van de fabrikanten. De opvallende stilte in het straatbeeld. Waarom is dat allemaal gesloopt? Maar ja... het was de tijd van vooruitgang na de wederopbouw. Er kwamen meer kinderen en die wilden allemaal wonen. Het gevoel dat de ‘vooruitgang’ is doorgeschoten tot een onaanvaardbare kaalslag en de organisatie tot het verdienen van geld wekt bij mij een tegenbeweging op. Een halsstarrige opstelling maakt dat ik het verhaal van de stad of het dorp wil blijven doorvertellen. Ik wil de foto’s geïllustreerd zien van de bebouwde omgeving. Het gaat erom dat er wordt nagedacht over de meerwaarde en mogelijkheden van een erfgoed binnen de toekomstige situatie. Een ander argument is dat de economische globalisering de wereld tot één groot dorp schijnt te willen maken. Daardoor raken mensen het normale overzicht van de kleine wereld kwijt. Het is niet slecht of conservatief om op te komen voor een lokale of regionale identiteit. Er schuilt een verhaal van vroeger in alles om ons heen. In mensen en dingen, in de huizen waar u dagelijks langs loopt, in een boom vlak voor uw raam, in het landschap in de verte. Vaak blijft dat verhaal in het verleden. Het vraagt als het ware om door iemand te worden ontdekt en verteld te worden. U treft dan tal van bijzonderheden over feiten waarvan u op dit moment geen weet heeft. Het is een grote verrassing om te zien hoe lang de negentiende eeuwse ontwikkelingslijnen waren. Hoe vroeg bepaalde plannen en ideeën al werden uitgesproken en opgeschreven. De mens wordt geconfronteerd met een veranderende omgeving. Zelfs landschappen die wij min of meer stabiel beschouwen blijken onderhevig aan een heftige dynamiek. Niet alleen de natuur maar ook de mens kan die dynamiek veroorzaken. De Kerf is hier een voorbeeld van. In de winter van 1997/1998 is in opdracht van Staatsbosbeheer aan de kust tussen Bergen en Schoorl een bijzondere daad verricht: de duinenrij werd met bulldozers doorbroken. Zeewater, zand en wind kregen weer vrij spel en geven dit van oudsher ‘dynamische duingebied’ opnieuw vorm. Het resultaat is een 2 intrigerend landschap dat tot de verbeelding spreekt en jaarlijks duizenden bezoekers trekt. De belangstelling voor de geschiedenis die immer voortschrijdt is sterk groeiende. Het lokale verleden wordt nu weer eens vastgelegd en kan daardoor niet zomaar in de vergetelheid verdwijnen. De hoofdstukken behandelen niet de gehele geschiedenis van Bergen, daarvoor is dit boekje te klein. Ik heb gestreefd naar een variatie van onderwerpen die met elkaar een algemeen beeld geven van de ontwikkelingen van Bergen. ‘Heerlijk Bergen’ geeft een indruk van Bergen zoals het was en nu nog in veel opzichten is. De beschrijvingen zijn gekoppeld aan de vier landschappelijke aspecten. Ze zijn binnen de gemeente te onderscheiden zoals strand en zee, duinen en bossen, het dorp en het vlakke land. Veel moest jammer genoeg onbesproken blijven. De hoofdstukjes willen met elkaar een beeld geven van de ontwikkelingen in de negentiende eeuw die zich aanvankelijk langzaam voltrokken maar gaandeweg sneller verliepen. Als eindpunt is een aantal straten en wegen vermeld die genoemd zijn naar mensen of gebeurtenissen uit het verleden. Velen zult u herkennen uit voorgaande verhalen. Door deze uitgave zal uw verbondenheid, uw kijk op en uw liefde voor het dorp Bergen aanzienlijk verbreedt en verdiept worden. Dit geldt zowel voor haar inwoners als voor hen, van buiten de gemeente die het dorp liefhebben. Talloze lezers zullen in het Bergen van nu dat verscholen Bergen van toen ontdekken. In de plekken, in de mensen, in de huizen en in het groen. Haat en liefde, leven en dood, oorlog en vrede, heden en verleden, rijkdom en armoede wisselen elkaar af. U kunt in dit boekje lezen over gebeurtenissen uit het verleden en over zaken die de tand des tijds hebben doorstaan. De hulpvaardigheid en het geduld van Anneke Bijlsma zijn voor mij de beste herinneringen die ik zal bewaren aan al dat werk. Zij heeft mij geholpen bij het verzamelen van de gegevens voor dit boek. Aan Anneke en haar kinderen Alex en Susan draag ik ‘De Saga van Bergen’ op. 3 In den beginne was het gat Er zullen maar weinig dorpen en steden zijn, die hun ontstaan te danken hebben aan een gat. Bergen is evenwel een bijzondere plaats. Al valt het moeilijk voor te stellen bij de Hoge Heerlijkheid met zijn rijzige naam zoals die uit de historie tot ons is gekomen. Voor een beter begrip moeten we dan ook diep in de tijd teruggaan. Aan het einde van de laatste ijstijd, circa twaalf duizend jaar geleden lag de Noordzee grotendeels droog. De Britse eilanden en het Europese continent vormden nog één geheel. Door de aanhoudende klimaatsverbetering smolten de gletsjers rond de pool en op de gebergten af. Ze vulde de laagvlakte ten zuiden en oosten van de Doggersbank zich gaandeweg met water. Halverwege de periode omstreeks 4000 voor Chr. had de zee de huidige kustlijn van Nederland bereikt. Al lag de eigenlijke vloedlijn toen nog zo’n zes meter lager dan nu. Inmiddels hadden de golven echter zoveel zand oostwaarts gevoerd dat zich een natuurlijke barrière tegen de zee begon te ontwikkelen. De barrière had de vorm van een reeks smalle, langgerekte richels die op den duur droog vielen en begroeid raakten: de strandwallen. Juist ter hoogte van het latere Bergen werd deze reeks onderbroken door een zeegat. Het zeegat diende aanvankelijk om het water van de Overijsselse Vecht, de Gelderse IJssel, de Veluwse beken en de Utrechtse Vecht af te voeren. Ook toen de hoofdstroom was verlegd naar het Vlie bleef het gat nog geruime tijd bestaan. Achter de meeste strandwallen ontwikkelde zich brak- en zoetwaterveen. De kern van het latere West-Friesland behield het aanzien van een waddengebied vol prielen (het Duitse woord priel: slenk in Waddenzee) en geulen. Aan de noordzijde van de zee-engte vormde zich in plaats van een conventionele strandwal een fraaie haakwal. Zoals Texel dat in onze dagen door de Marsdiepstroom heeft verkregen. Op deze noord-west-oostzuidoost lopende gevingerde haakwal heeft Bergen zich ontwikkeld. Het meest naar binnen gelegen is de ondergrond van Aagtdorp. Daarna die van Oudburg. En los daarvan Zanegeest. Vervolgens Bergen zelf met Oostdorp en ‘de Koog’ en tenslotte de Zuidergeest met ‘De Nes’. Een later ontstane lob speelde voor zover we weten geen rol van betekenis in de bewoningsgeschiedenis. De lob lag aan de westzijde van de haakwal ongeveer onder het huidige Bergen aan Zee. Omstreeks 2000 voor Chr. was het Westfries waddengebied zo sterk verland dat de mens zich een woonplaats koos op de kwelders en kreekruggen. Hier verbouwde hij graan, weidde hij schapen, viste hij op steur en verzamelde hij schelpdieren. Daarvan zijn de overblijfselen met veel tegelijk achtergebleven 4 op wat met een Deense term ‘kokenmoddinger’ (keukenafvalhopen) wordt genoemd. Naar het karakteristieke aardewerk wordt deze eerste belangrijke bewoningsfase Standvoetbekercultuur genoemd. Drie belangrijke concentraties zijn tot dusverre opgegraven: zandwerven, Aartswoud en Kolhorn; alle in het eigenlijke West-Friesland dus. D.P. Hallewas (1981) sluit echter geenszins uit dat ooit sporen van deze cultuur in de Bergense ondergrond zullen worden aangetroffen. In de loop van het tweede millennium voor Chr. (tussen 2000 en 1000) verlandde het zeegat van Bergen. Ook West-Friesland raakte gaandeweg met een veenkussen overgroeid. Aan de andere zijde vormde zich het meren- en plassengebied. Het gebied dat in de Romeinse tijd als ‘Flevum’ en in de vroegere middeleeuwen als ‘Almere’ zou worden aangeduid. Er ontstond opnieuw een verbinding met dit natte hart van Nederland maar nu via het zogenaamde ‘Oer-IJ’ dat zijn monding tussen Castricum en Egmond had. De Romeinse legioenen trachtten omstreeks het begin van de jaartelling een bruggenhoofd in het kustgebied te vestigen. Deze vormde niet meer zo brede maar nog goed bevaarbare stroom. Het was een uitstekende uitvalsbasis voor expedities dieper Germanië in. Vanuit de Westfriese venen voerde een riviertje het overtollig regenwater af: de latere Rekere die stromend door de strandwalvlakte waarin naderhand de Berger- en Egmondermeer zouden worden gevormd bij Limmen in de ‘noordelijke Rijnmond’ uitmondde. Hoelang er nog sprake is geweest van een open verbinding met de zee is een punt van discussie. De theorie dat het IJ-estuarium (trechtervormige riviermonding) al voor de Romeinse tijd geheel is verland blijkt op zuiver historische gronden onhoudbaar. De hypothese dat er in de negende eeuw nog een smalle, door stropende Noormannenbenden (Denen) onopgemerkte restgeul in de omgeving van Egmond over was is daarentegen aannemelijk. Ook al ontbreken de naamkundige middelen om ‘Egmond’ zonder meer tot ‘IJmond’ te herleiden. Alleen al het feit dat de kust een veel onregelmatiger profiel had dan tegenwoordig, vergroot de kans op oude landschapselementen in de vorm van muien (diepten tussen twee banken aan de kust) en slurfters aanzienlijk. Bovendien bestonden toen de jonge duinen nog niet. Die stoven pas tussen de twaalfde en de zestiende eeuw op. Ze veranderden net als de inbraken van de zee via Zijpe en Marsdiep het aanzien van Noord-Holland drastisch. Ook die hoge jonge duinen getuigen nog van wat ooit bestond: ten zuiden van Bergen zijn ze kalkrijk, ten noorden kalkarm. En daarmee verraden zij de verschillende herkomst van het zand waaruit ze zijn opgebouwd. Zo kunnen we, tijdens een wandeling door het Noord-Hollands Duinreservaat, bij het zien van de eerste veldjes kraaiheide of andere kalkschuwe planten, worden herinnerd aan het zeegat.