<<

Chemische, bacteriologische en biologische kenmerken van het water in het Lauwersmeer van 1969 t/m 1972

1. Inleiding boezem via Dokkumer Nieuwezijlen en 1972). Betrouwbare gegevens kan men Na de afsluiting van de Lauwerszee heeft Zoutkamp in het Lauwersmeer geloosd alleen verkrijgen door in het water dat de de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders in wordt. drains afvoeren het fosfaatgehalte te overleg met de Rijkswaterstaat en het Te Ezumazijl vinden kleine lozingen plaats bepalen. Deze gegevens zijn ons uit RIZA het onderzoek naar de waterkwaliteit afkomstig van 14.000 ha Fries boezem­ en niet bekend. in het Lauwersmeer verricht. Dit is gedaan gebied. De plantenvoedende stoffen die in het tot en met 1972. Met ingang van 1973 zijn Te Zoutkamp wordt door de Groninger water van het stroomgebied van het de provinciale Waterstaten van Friesland Sluis en de Hunsingosluis het overtollig Lauwersmeer terechtkomen worden ter en Groningen met het kwaliteitsbeheer water van 95.000 ha Groninger en Drentse plaatse al door het fytoplankton opge­ belast en verrichten zij zelf het onderzoek. gronden afgevoerd naar het Lauwersmeer. nomen. In stilstaand rustig water kunnen Het Lauwersmeer is op vier plaatsen Ten slotte wateren nog 7000 ha droog­ algen deze nutriënten beter benutten dan bemonsterd: 1. bij de uitwateringssluizen gevallen gronden van de Lauwerszee op in stromend water. Door sedimentatie van van , 2. in de hoofdgeul bij het Lauwersmeer af. dood celmateriaal zal een deel van de De vervuilingskracht in de provincie plantenvoedende stoffen op en in de bodem Friesland bedroeg in 1969 900.000 inwoner­ achterblijven, terwijl een klein deel in de equivalenten (i.e.) waarvan 500.000 i.e. huis­ voedselketen terecht komt. Ook chemische C. BERGER houdelijk afvalwater. Hiervan werden in fixatie, bijv. door ijzer, speelt een rol en Rijksdienst 1969 300.000 i.e. gezuiverd (Van Hoeve, in de stikstofbalans kan denitrificatie, voor de IJsselmeerpolders 1969). Op het Groningse boezemgebied dat waardoor stikstof verloren gaat, van belang afwatert op het Lauwersmeer worden zijn. Ieder water kan zo een bepaald deel ongeveer 50.000 i.e. afvalwater geloosd van de aangevoerde stoffen vasthouden. (Prov. Waterst. Gron., 1971). Het afval­ Dit is o.a. afhankelijk van de turbulentie, water bevat de plantenvoedende stoffen de diepte, de weersgesteldheid en de A. BIJ DE VAATE stikstof en fosfaat en werkt sterk chemische fixatie, zodat in het geheel niet Rijksdienst eutrofiërend. De landbouwgronden binnen te berekenen is welk deel van de fosfaten voor de IJsselmeerpolders het 'stroomgebied' van het Lauwersmeer en stikstofverbindingen, die geloosd worden leveren meer stikstof dan het afvalwater. in het gebied dat afwatert op het Lauwers­ De fosfaatlevering door landbouwgronden meer, daarin terecht komen. De fixatie van wordt vaak te laag geschat (De Jong, plantenvoedende stoffen door hogere , 3. bij Dokkumer Nieuwezijlen 500 m vanaf de sluis in de vaargeul, Afb. 1 - De vier monsterplaatsen in het Lauwersmeer (1969 t/m 1972). 4. bij Zoutkamp 800 m van de sluizen in de vaargeul. In 1969 zijn deze plaatsen zes maal en in de overige jaren vier maal per jaar bemonsterd. De volgende chemische parameters zijn bepaald: ammonium, nitraat en totaal N, opgeloste orthofosfaten, totaal fosfaat, COD, BOD5, chlorofyl a, pH, het zuurstofgehalte en chloride. Daarnaast omvatte het bacterio­ logisch onderzoek de bepaling van het aantal thermotolerante gistingsbacteriën en het kiemgetal op bouillonagar. Het biolo­ gisch onderzoek omvat het tellen en determineren van het fytoplankton en het bepalen van het vers- en het drooggewicht daarvan. Ongeveer 300.000 ha boezemgebied loost zijn overtollig water op het Lauwersmeer. De Friese boezem is 306.000 ha groot en overtollig water wordt op een achttal plaatsen op hst buitenwater geloosd. Normaliter worden alleen de sluizen hiervoor gebruikt, te weten Dokkumer Nieuwezijlen, Zoutkamp en de Tjerk Hiddessluizen te Harlingen. Van de drie genoemde sluiscomplexen is Dokkumer Nieuwezijlen het belangrijkste met bijna 70 % van de totale sluiscapaciteit (Har­ lingen 20 % en Zoutkamp 10 %). Het aandeel in de totale afvoer te Harlingen is echter relatief groter en wel een derde deel van de totale afvoer door alle sluizen (Prov. Wat. Friesland, 1973). Dit houdt in dat 60 à 70 % van het water uit de Friese H20 (7) 1974, nr. 8 145

waterplanten is eveneens een verschijnsel verblijftijden hoger dan de reële gemiddelde formaline gefixeerde monster. Monsters waarvan te weinig bekend is. Ten slotte verblijftijd van 20,4 dagen. met naar schatting minder dan 104 algen treden in het Lauwersmeer zelf processen De gemiddelde jaarlijkse afvoer over de per ml zijn geconcentreerd door ze te op die het fosfaat- en stikstofgehalte van jaren 1970, 1971 en 1972 komt overeen met voorzien van een hevel en na een bezin- het aangevoerde water veranderen. Het 24 cm waterschijf over het boezemgebied kingstijd van ten minste 2 weken de 'doorberekenen' van geloosde hoeveelheden van 425.000 ha. bovenstaande heldere vloeistof af te aan stikstof en fosfaat, ten einde op deze hevelen. Op deze wijze zijn dergelijke wijze het stikstof- en fosfaatgehalte van het 3. Bemonstering en werkwijzen monsters 10 tot 15 maal geconcentreerd water in het Lauwersmeer te verklaren, (Dresscher, 1964). Er dient te worden is dus weinig zinvol. 3.1. De monsterneming opgemerkt dat bij deze concentratie­ De monsters ten behoeve van het chemisch­ methode een deel van de aanwezige blauw- en biologisch onderzoek zijn genomen door wieren een probleem vormden, omdat ze in 2. De waterbalans een emmer horizontaal zover in het water plaats van te bezinken gingen drijven. Het Lauwersmeer is 2.000 ha groot en bij te dompelen dat deze zich volledig vulde Om het verlies aan dergelijke algen zoveel een waterpeil van 1.00- NAP gemiddeld (Dresscher, 1964). Van daaruit zijn poly­ mogelijk te beperken, is na de bezinkings- 2,5 m diep. De geulen die in de Slenk, ethyleen flessen gevuld. Daarnaast is voor periode langzaam afgeheveld om de dit is de hoofdgeul, uitmonden, hebben een de determinatie van het fytoplankton, de gevormde 'kaamlaag' van blauwwieren zo diepte van 2,5 tot 4,00 meter. De Slenk bepaling van het versgewicht en het aantal weinig mogelijk te verstoren. Met afhevelen heeft in het midden dieptes van 10 tot 14 algen per volume-eenheid een glazen liter­ is gestopt voordat het vloeistofoppervlak meter. fles (melkflesmodel) gevuld, met daarin de onderkant van de hevel bereikte. Het gemiddelde maandelijkse peil schom­ 10 ml formaline voor de fixatie van het Het verlies aan fytoplankton en in het melt meestal tussen 1,00 en 0,80 m - NAP. plankton. De monsterneming ten behoeve bijzonder van blauwwieren is op deze wijze Het hierbij behorende volume is 51.106 van het bacteriologisch onderzoek minder dan 1% (Bij de Vaate, 1972). resp. 54.106 m3. Het veelal dagelijkse spuien geschiedde door een vooraf gesteriliseerde De determinatie van het fytoplankton kan peilfluctuaties van 20 cm of meer glazen fles met ingeslepen stop op een geschiedde met behulp van een microscoop veroorzaken. In de jaren 1970, 1971 en diepte van ongeveer 20 cm te vullen. in waterige preparaten. In een aantal 1972 is door de uitwateringssluizen te Hierbij droeg de monsternemer rubber willekeurig gekozen gezichtsvelden zijn alle Lauwersoog resp. 1049.106, 892.106 en handschoenen welke voor de monster­ voorkomende soorten gedetermineerd. 855.106 m3 water afgevoerd (Rijkswater­ neming ter ontsmetting in alcohol (96 %) Daarbij is de relatieve kwantiteit van de staat). Vermeldenswaard is dat bij Gaar­ werden gedompeld. soorten vastgelegd. Per monster zijn, keuken via het van Starkenborghkanaal afhankelijk van de soortenrijkdom, 100 tot water uit de Friese boezem in de Groningse 3.2. Werkwijzen 500 individuen gedetermineerd. Als regel is aangehouden dat het aantal gedetermi­ boezem geloosd wordt. In 1970, 1971 en Voor de bepaling van ammonium, nitraat, neerde individuen ten minste 10 maal 1972 bedroeg dit resp. 138, 220 en nitriet, totaal N, ortho- en totaalfosfaat, 6 3 groter moet zijn dan het aantal gevonden 130 x 10 m . De regenval, gemeten op de chloride, COD en BOD5 wordt verwezen soorten waarbij de eerder genoemde Ballastplaat in het centrum van het naar Hofstee e.a. (1971a; 1971b). grenzen zijn aangehouden. Lauwersmeer, bedroeg in deze jaren resp. Het chlorofyl a is bepaald volgens Moed De bepaling van het aantal algen per 779, 653 en 761 mm. De verblijftijd van het (1971). water in het Lauwersmeer — berekend uit volume-eenheid is uitgevoerd met behulp Zuurstof-, pH- en temperatuurmetingen zijn de jaarlijkse afvoeren te Lauwersoog — is van een haemocytometer volgens Fuchs- ter plaatse met draagbare apparatuur uit­ over de jaren 1970, 1971 en 1972 bij een Rosenthal (Ballantine, 1953; Lund e.a., gevoerd. Voor de meting van de pH is watervolume van 52.106 m3 gemiddeld 1958 en Bij de Vaate, 1972). gebruik gemaakt van een glaselektrode. 20.4 dagen. Deze verblijftijd is aan sterke Het drooggewicht is bepaald door in De hoeveelheid opgeloste zuurstof is schommelingen onderhevig. vijfvoud 250 ml monster te filtreren door chemo-elektrisch gemeten (Yellow Spring) een vooraf gedroogd en gewogen mem- waarbij de elektrode, na gebruik, is geijkt braanfilter met een diameter van 50 mm TABEL I - De verblijftijd in dagen. door middel van een vergelijkende zuurstof­ en een poriënwijdte van 0,45 micron. bepaling volgens Winkler. De temperatuur 1970 1971 1972 Na een droogtijd van 10to t 16 uur bij is bepaald met behulp van een thermistor. 105 °C is het filter met residu opnieuw januari 48 10 32 Deze was aan de mantel van de zuurstof­ gewogen. De asrest is bepaald in het residu februari 7 11 17 elektrode bevestigd. Met een Secchischijf maart 20 14 63 van de drooggewichtbepaling. Dit april 11 38 18 is het doorzicht gemeten. geschiedde door de filters met het residu mei 62 50 32 Het bacteriologisch onderzoek bestond uit in aceton te brengen waarbij de membraan- juni 88 30 20 de bepaling van het meest waarschijnlijk filters oplossen. Daarna is de verkregen juli 23 33 19 aantal (most probable number, MPN) augustus 51 34 36 suspensie gefiltreerd door een vooraf september 26 36 34 thermotolerante gistingsbacteriën en het gegloeid en gewogen Goochkroesje met oktober 18 34 43 aantal op bouillonagar bij 37 °C kweekbare zeefbodem, voorzien van een laagje asbest. november 9 19 10 bacteriën. Beide bepalingen zijn uitgevoerd Het Goochkroesje is na 2 tot 4 uur gloeien december 14 18 15 volgens de norm KIWA N 3043. In plaats bij 500 - 600 °C teruggewogen. van het voorgeschreven glucosemedium is De bepaling van het versgewicht geschiedde De maandafvoere n zijn in tabel I herleid bij de gistingsproef het lactosemedium door van de (qua volume en aantal) tot een maandelijkse verblijftijd. Dit leidt in gebruikt (Am. Public Health Ass., 1955). belangrijkste soorten het gemiddelde een aantal gevallen tot een verblijftijd die De determinatie van het fytoplankton, volume te bepalen. Hiervoor zijn in elk langer dan een maand duurt — wat in de bepaling van het aantal algen per monster van de betreffende soorten werkelijkheid niet kan — en daarom is het volume-eenheid en de bepaling van het 50 willekeurig voorkomende individuen gemiddelde van de in tabel I voorkomende versgewicht geschiedden in het met 146

mg/l NH4-N

.-:

•y^ -^-:S^

NO3-N .in

20 \ \ \ /r/ 1 n \ ,/ '/? n \ S* ^ •V /' --•""

N kjeldahl 4.0 /' 3.0 .y „-^-•ÏL ^Ä^. i^~~ 20 ^T5^ •V- 1.0 / '~~- ^ 'S r*^~- ^^ s ^-.- 0 -N P-lot P-PÓ4 1.20

1.00

0.80

060 / ^^^ZJ u '—i^z? 0.40 4 Plot. P lot P-tQt

P-PO« 'J2 P-PO/ 0 20 p P04

•.—-•

0 0 -*-"'" ...-••••" V

\ 1 - ;\ ^ \ / ': v . \ \ •••N ; \ '•• \ \ < / s, " \ \ \ / /

120

100

80 >*.' ' ,*- \ • *-«. ''~\^ •^-. 60 ~* "^'-n.- ^.'" ~ >± Nk ^ • >•% ""*»- " 40

20

0 3/7 22/7 13/8 4/9 30/9 4/11 23/6 6/8 10/9 10/12 Chlor,a yug/l 1969 1970 \

Lauwersoog \ \ Oostmahorn \ ..- Dokkumernieuwezijlen / Zoutkamp // ^z s.

29/3 3/6 13/9 17/12 16/5 2/8 17/10 28/12

1971 1972

Afb. 2 - Enkele chemische variabelen op een viertal plaatsen in het Lauwersmeer. H20 (7) 1974, nr. 8 147

gemeten (Nauwerck, 1963). Aangenomen op het zuurstofgehalte. De temperatuur NH4-N gehalte, ondanks de bemesting met is dat de vorm van de betreffende soorten van het bij Dokkumer Nieuwezijlen en stikstof, in de tochten meestal lager dan overeen kwam met eenvoudige geome­ Zoutkamp aangevoerde water is in de 2,0 mg NH4-N per liter (RIJP, Intern trische vormen zoals een cylinder, bol, zomer iets hoger (max. 2 °C) dan in het dossier). ellipsoide, e.a. (Findenegg, 1969). Door het Lauwersmeer bij de uitwateringssluizen. Het gehalte aan opgeloste orthofosfaten s.g. van het fytoplankton gelijk te stellen In afb. 2 zijn een aantal chemische (PO4-P) en totaal fosfaat (tot. P) toont een aan 1, kon het versgewicht worden bepaald variabelen grafisch weergegeven. De wat grotere variatie dan de stikstofgehalten door het gemiddelde volume te vermenig­ variabelen NH4-N, NO3-N en totaal -N (afb. 2), 200 tot 400 ^.g PO4-P en 400 tot vuldigen met het aantal individuen van de komen vrij homogeen in het Lauwersmeer 500 /xg tot. P per liter zijn zeer hoge soort per volume-eenheid. Het aantal voor. In de winter stijgt het gehalte aan gehalten. In de mond van de IJssel is in individuen per soort is bepaald uit het NH4-N. Dit wordt niet alleen veroorzaakt 1972 gemiddeld 250 /j,g PO4-P en 530 ^g aantal algen per volume-eenheid en de door vertraging of stilstand in het proces tot. P per liter gemeten (RIJP). Gezien het relatieve kwantiteit. van de nitrificatie. Het NCVgehalte in de hoge gehalte aan opgelost orthofosfaat lijkt winter neemt namelijk ook toe. Een geringe het onwaarschijnlijk dat het fosfaat in het 4. De chemisch-fysische resultaten opname van opgeloste anorganische Lauwersmeer de beperkende factor of één Nadat in mei 1969 de Lauwerszee afgesloten stikstofverbindingen in de winter door het van de beperkende factoren in de produktie werd, daalde het chloridegehalte vrij snel: fytoplankton kan een reden zijn. Het van het fytoplankton zou zijn. 14.500 mg/l begin juli, 6.000 mg/l eind totaal-N — waarin alle stikstofverbindingen De BODs-cijfers verschillen van plaats tot juli, 4.000 mg/l half augustus en 1.200 mg/l behalve nitriet en nitraat tot uitdrukking plaats vrij veel en zijn in het algemeen begin september. Daarna werd de 1.000 komen — stijgt in de winter ook, hoewel hoog. Het chemisch zuurstofverbruik tot mg Cl /l nog wel eens overschreden, maar de biomassa van het fytoplankton sterk uiting komend in het COD is hoog, maar meestal schommelde het zoutgehalte tussen afgenomen is, zoals het chlorofyl a-gehalte varieert slechts weinig. 200 en 800 mg Cl-/l. en het biologisch onderzoek weergeven. Het chlorofyl a-gehalte is eveneeens hoog Het zuurstofgehalte is op 14 data en op Uitspoeling van stikstofmeststoffen uit en varieert soms sterk. Niet te verklaren is 4 plaatsen bepaald. Deze 56 metingen tonen landbouwgronden kan de hoofdoorzaak het lage chlorofylgehalte op 3 juni 1971 in 23 maal een oververzadiging, regelmatig van de stijging van het gehalte aan het Lauwersmeer op de plekken 1e n 2. verdeeld qua tijd en plaats. Het verzadi- NO3-N en NH4-N zijn (afb. 2). Rijpende De getoonde grafiek (afb. 2) wekt de gingspercentage varieert van 70 tot 130 %. gronden verliezen in het begin veel NH4-N indruk alsof er in het aangevoerde water In 1972 tonen 11 van de 16 zuurstof- (Van Schreven, 1965) en de 7.000 ha meer chlorofyl a zit dan in het Lauwers­ metingen oververzadiging. Het cijfer­ drooggevallen gronden in het Lauwersmeer meer. De biomassa van het fytoplankton materiaal is te gering om hieruit de kunnen in deze een behoorlijke leverantie zou in het Lauwersmeer dus afnemen. conclusie te trekken dat de algen- van NH4-N tot stand brengen. Zo zijn Uit het planktononderzoek blijkt het produktiviteit in 1972 groter geweest is dan gehalten van meer dan 10 mg NH4-N per tegendeel. liter in het water van tochten in Zuidelijk de voorgaande jaren. Het meten tijdens of De randmeren van de IJsselmeerpolders Flevoland in de eerste jaren geen uitzon­ na het spuien — stroming remt de zuurstof- tonen bij eenzelfde fosfaat- en stikstof­ dering. In Oostelijk Flevoland blijft het produktie af — kan van sterke invloed zijn niveau een veel grotere produktiviteit tot

Afb. 3 - De bacteriologische hoedanigheid op een viertal plaatsen in het Lauwersmeer.

log MPN/100ml 50

40

/.••' \,...-- 3.0 Ai.-*•••. '. T 7777-—— /' •••'"^•' y^ T^-v^^ 20 :s -— " 10 z

0

log kiemgetal/ml 6.0

50 **-*-— 4,0 'L-.-~-V ''""• ., -" J ••s '••< J-s < 3.0 s^ ^— . ^-. —'J- ••' *« , \ \ 2.0 /''

1.0

3/7 22/7 13/3 4/9 30/9 4/11 23/6 6/8 10/9 10/12 29/3 3/6 13/9 17/12 16/5 2/8 17/10 28/12

1969 1970 1971 1972

Uitwateringssluizen Lauwersoog Vaargeul Oostmahorn Dokkumernieuwezijlen Sluis Zoutkamp 148

TABEL II - De relatieve kwantiteit van de voornaamste klassen, orden, geslachten en soorten op de zuidoosten bij Zoutkamp. Omdat de monsterplekken 1 en 2 in 1971, uitwateringssluizen bij de genoemde Klasse plaatsen vrijwel permanent geopend zijn, orde 5/6 13 '9 14/12 mag worden aangenomen dat het water op geslacht (soort) plek 1 plek 2 plek 1 plek 2 plek 1 plek 2 de plekken 3 en 4 (afb. 1) voor en na de sluis Chlorophyceae: 33% 25% 18% 31% 45% 57% een gelijke fytoplanktongemeenschap bezit. Scenedesmus div. spec. 17 13 1 7 28 37 Het is opvallend dat de fytoplankton- Bacillariophyceae: 55 65 8 11 18 13 1 gemeenschappen op beide plekken zeer Centricae - ) 3 4 13 8 sterk met elkaar overeenkomen ondanks het Pennatae 55 65 5 8 6 5 Myxophyceae: 11 9 74 58 31 24 feit dat het water afkomstig is uit twee Ocsillatoria agardhii Gom. + 2) + 51 38 24 15 verschillende gebieden. In tabel III wordt O. limnetica Lemm. — 14 15 2 2 dit geïllustreerd. Ook op deze plekken i) — = niet aangetroffen. 2) + = < 1 %. waren bij de groen- en blauwwieren respectievelijk het geslacht Scenedesmus en de soort Oscillatoria agardhii Gom. de uiting komend in BOD's van 20 en hoger, 1 en 2 genomen, is de MPN gelijk of belangrijkste vertegenwoordigers. een COD van 80 tot 100 en chlorofyl kleiner dan 95 per 100 ml en 6 % is groter Waarschijnlijk kwamen, als gevolg van de a-gehalten van 300 ju,g/l (Berger, nog te dan 1000 per 100 ml. Voor de plekken 3 relatief korte verblijftijd in het Lauwers­ publiceren). De randmeren zijn ouder dan en 4 is dit resp. 6 % en 46 %. meer vrijwel uitsluitend dezelfde fyto- het Lauwersmeer en bovendien zijn ze planktonsoorten voor als in het aange­ ondieper en rustiger. Mogelijk is ook de 6. De biologische resultaten voerde water. Dit kan worden geïllustreerd belasting met organische stoffen groter, door de trefkanswaarden van de soorten wat van belang kan zijn voor de ontwikke­ Het biologisch onderzoek omvatte een op de verschillende plekken met elkaar te ling van blauwalgen . kwantitatief onderzoek naar het voor­ komen van fytoplankton. In tegenstelling vergelijken (Dresscher, 1959, 1964, 1965). tot het chemische en bacteriologisch onder­ Gezien het geringe aantal monsters dat ten 5. De bacteriologische resultaten zoek vond het biologisch onderzoek uitslui­ behoeve van het biologisch onderzoek in de Bacteriologisch verontreinigd water wordt tend plaats in de jaren 1971 en 1972. jaren 1971 en 1972 werd genomen, werd de aangevoerd te Dokkumer Nieuwe Zijlen en In 1972 werden op plek 2 voor het trefkanswaarde bepaald over alle, in beide Zoutkamp (afb. 3). In het Lauwersmeer biologisch onderzoek geen bemonsteringen jaren, genomen monsters. zelf is de bacteriologische hoedanigheid uitgevoerd. Bij het onderzoek in 1971 bleek In tegenstelling tot wat Dresscher (1959) redelijk goed. Het veelgeprezen zelfrei­ namelijk dat tussen de plekken 1e n 2 voor de bepaling van de trefkanswaarde nigend vermogen van oppervlaktewater is slechts geringe verschillen bestonden. aangeeft, werd een niet waargenomen soort alleen aanwezig als het gaat over het Alleen het percentage blauwwieren en met de waarde 0 toegekend. Vervolgens ontving bacteriologisch aspect van vuilwater- name de soort Oscillatoria agardhii Gom. een soort welke in 1 tot 19 % van de lozingen. Het afbreken van organische stof was in dat jaar op plek 1enigszin s hoger. monsters voorkwam de trefkanswaarde 1; in oppervlaktewater kan moeilijk onder het Dit ging ten koste van de groenwieren in 20 tot 39 %, 40 tot 59 %; 60 tot 79 % begrip zelfreiniging vallen indien uit de waarvan vooral op 3 juni en 14 december en 80 tot 100 % respectievelijk de tref­ afbraakprodukten met behulp van zon- het geslacht Scenedesmus een belangrijk kanswaarden 2, 3, 4 en 5. energie levend organisch materiaal in de deel uitmaakte. De overeenkomst tussen de De trefkanswaarden van de belangrijkste vorm van fytoplankton wordt gevormd. plekken 1 en 2 in 1971 is in tabel II in grote soorten aangetroffen op de plekken 1, 3 en Op de kritieke momenten kan fytoplakton lijnen aangegeven. 4, worden in tabel IV met elkaar vergeleken. Hieruit blijkt dat de grootste verschillen als een zuurstofontrekkende stof beschouwd De belangrijkste aanvoer van water in het werden gevonden bij de soort Scenedesmus worden. Lauwersmeer geschiedt in het zuidwesten ecornis en de geslachten Tribonema, In 37 % van de monsters op de plekken bij Dokkumer Nieuwezijlen en in het

TABEL III - De relatieve kwantiteit van de voornaamste klassen, orden, geslachten en soorten, en het aantal algen per ml op de plekken 3 en 4 in 1971 en 1972.

Klasse 1971 1917 2 orde 3,/ 6 13/; ) 14/ 12 "' 30/8" ""17/ '10 28/'1 2 geslacht (soort) plek 3 plek 4 plek 3 plek 4 plek 3 plek 4 plek 3 plek 4 plek 3 plek 4 plek 3 plek 4

Chlorophyceae: 19 % 21 % 21 % 23 % 67 % 62 % 30 % 22 % 45% 27 % 57% 72 % Scenedesmus div. spec. 11 13 11 9 59 54 16 10 27 13 51 62 Bacillariophyceae: 36 21 24 21 20 24 39 32 22 25 25 20 Centricae 28 12 15 18 11 12 34 24 18 20 18 11 Pennatae 9 9 9 4 9 12 5 8 4 5 7 9 Tribonema aequale Pascher. 6 19 10 11 3 3 5 5 8 17 1 -2) Myxophyceae: 32 30 41 30 10 8 13 25 10 22 17 8 Ocsillatoria agardhii Gom. 12 13 30 17 4 1 12 15 7 12 13 6 O. limnetica Lemm. 7 3 7 9 3 5 2 6 1 7 2 O. redekei v. Goor 8 3 3 4 3 2 + 1) 3 + 2 2 10/09 Aantal algen per ml 3,92 4,11 4,51 4,63 3,11 3,18 4,45 4,52 4,18 4,28 3,26 3,20

1) + = < 1 %. 2) — = niet aangetroffen. H20 (7) 1974, nr. 8 149

TABEL IV- Trefkanswaarden vanhet fyto- plankton bepaald over dejaren 1971en 1972 in 1971 het Lauwersmeer (plek 1)en het aangevoerde plek water (plekken 3 en4).

monsterplek soorten ~"Y" 3~ 4 Chlorophyceae: Aotinastrum hantzschü Lagerh. 2 Ankistrodesmus acicularis A.Br . 3 A. falcatus (Corda) Ralfs 4 A. setigerus (Schröd.) G. West 1 A. spiralis (Turner) Lemm. 3 Binuclearia spec. 0 Carteria spec. 2 Chlamydomonas div. spec. 3 Chlorella vulgaris Beijerink 1 Chlorogonium spec. 1 Closterium acutum Bréb. 0 Coelastrum microporum Näg. 3 Crucigenia fenestrata Schmidle 1 C. quadrata Morren 3 C. rectangularis (A. Br.)Ga y 0 C. tetrapedia(Kirchn. )W .e tG .S .Wes t 0 Dictyosphaerium ehrenbergianum Näg 3 overige klassen, en niet D. pulchellum Wood. 3 Golenkinia radiata (Chod.) Wille 2 determineerbare soorten Kirchneriella contorta (Schmidle) Bohlin 3 Afb. 4 - De relatieve kwantiteit van de blauwwieren, groenwieren en diatomeeën. K. spec. 1 Lagerheimia ciliata (Lag.) Chod. 0 Phacus en Metosira. Vooral Tribonema L. genevensis Chod. 1 mor ïsterplek aequale Pascher kwam in relatief grote L. quadriseta (Lemm.) G.M . Smith 2 _ soorten ~1~ 3"~"T ~ L. subsalsa Lemm. 1 aantallen voor op de plekken 3 en 4. L. wratislaviensis Schröd. 0 Omdat de determinatie van de fytoplankton Micractinium pusillum Fresenius 2 Melosira div. spec. 1 3 5 plaatsvond in waterige preparaten en uit­ Navicula div. spec. 1 2 3 Oocystis borgei Snow. 2 sluitend die soorten werden gedetermineerd O. pusilla Hansgirg 3 Nitzschia div. spec. 1 1 2 O. spec. 1 Rhoicosphaenia curvata (Kützing) waarvan kon worden aangenomen dat ze Pandorina morum (Muell.) Bory 0 Grunow 1 0 2 op het moment van de monsterneming nog Pediastrum boryanum(Turp. )Menegh . 2 Surirella div. spec. 1 1 1 in leven waren, was het, op enkele P. duplex div. var. 0 3 5 4 Synedra div. spec. uitzonderingen na, niet mogelijk de diato­ P. tétras (Ehrenb.) Ralfs 1 Tabellaria fenestrata (Lyngbye) Pteromonas augulosa Carter 2 Kützing 0 1 1 meeën tot op de soort te determineren Scenedesmus acuminatus div. var. 5 Centricae div. geslachten 5 5 5 (voor het determineren van diatomeeën- S. acutus div. var. 1 Pennatae div. geslachten 4 4 4 soorten is het nl. noodzakelijk de kiezel­ S. anomalus (G. M. Smith) Tiff. 0 skeletten te prepareren door de organische S. armatus div. var. 1 Xanthophyceae: S. bicaudatus div. var. 1 Tribonema aequale Pascher 2 5 5 stof er uit te verwijderen). Ze werden S. denticulatus div. var. 1 Tribonema minus (Wille) Hazen 3 0 2 S. ecornis div. var. 2 gedetermineerd tot op het geslacht en S. granulatus div. var. 3 Cryptophyceae: wanneer ook dit niet mogelijk bleek, S. intermedius div. var. 5 Chroomonas div. spec. 1 1 tot op de orde. S. opoliensis div. var. 2 Naast een vergelijking van de trefkans­ S. quadricauda div. var. 5 Dinophyceae: S. spinosus div. var. 5 Gymnodinium spec. 0 1 waarden wordt in afb. 4 eveneens de S. div.spec . 2 relatieve kwantiteit van de groenwieren, Siderocelis ornata Fott. 3 Tetraëdron caudatum(Corda )Hansgir g 1 Euglenophycea e: blauwwieren, diatomeeën en overige klassen T. minimum Reinsch 1 Euglena acus Ehrenb. 0 1 1 met elkaar vergeleken. T. muticum (A. Br.)Hansg . 3 E. div. spec. 1 0 2 Bij de blauwwieren is de eerder genoemde Phacus div. spec. 1 5 3 Tetrastrum elegans Playfair 2 soort Oscillatoria agardhii Gom. dominant. T. staurogeniaeforme (Schröd.) Lemm. 4 Trachelomonas hispida Stein 2 2 1 T. volvocina Ehrenb. 2 0 0 Alleen deze soort komt in het Lauwersmeer in belangrijke mate tot ontwikkeling. Chrysophyceae: Myxophyceae: Dit blijkt uit afb. 5 waar het versgewicht Bicosoeca multiannulata Skuja 3 Anabaena spec. 1 o van deze soort in het Lauwersmeer (plek 1) Chrysococcus biporus Skuja 1 Aphanocapsa delicatissima W.e t wordt vergeleken met het versgewicht van C. rufescens Klebs. 3 G. S. West 1 1 1 Kephyrion inconstans (Schmid) A. elachista W. et G. S. West 1 0 1 de aangevoerde hoeveelheid (plekken Starmach. 0 Chroococcus div. spec. 4 2 1 3 en 4). Lagenoeca ruttneri Bourr. 1 Coelosphaerium naegelianum 2 0 1 Mallomonas spec. 0 Dactylococcopsis raphidioides Op 30 augustus 1972 bleek het versgewioht Synura uvella Ehrenb. 0 Hansgirg. 3 3 1 op plek 1 tweemaal hoger te zijn dan het Merismopedia punctata Meyen 2 1 2 gemiddelde van de plekken 3 en 4 terwijl Bacillariophyceae: M. tenuissima Lemm. 2 1 2 Asterionella formosa Hassall 2 Microcystis aeruginosa Kütz. 2 0 2 het anderhalve maand later, op 17 oktober, Chaetoceros spec. 0 Oscillatoria agardhii Gom. 5 5 5 zelfs viermaal hoger was. Misschien is het Cocconeis div. spec. 1 O. limnatica Lemm. 5 5 5 mogelijk dat de verblijftijd van het water Diatoma elongatum (Lynbye) Agardh. 0 O. redekei van Goor. 5 5 5 in het meer hierbij een belangrijke rol 150

speelt. Deze bedroeg in augustus 36 en in van de Friese boezem ongeveer dezelfde plek plek plek fytoplanktonsamenstelling heeft als het oktober 43 dagen. mg/l 1 3 4 1 3 4 1 3 4 In een aantal monsters werd naast het 80 water uit de Groningse boezem. Oscillatoria aantal algen per volume-eenheid het droog­ agardhii Gom. neemt in het Lauwersmeer gewicht van het gesuspendeerd organisch onder de blauwwieren een belangrijke materiaal (= drooggewicht totaal gesus­ plaats in. Tussen de diverse parameters met pendeerd materiaal minus de asrest), het betrekking tot het fytoplankton — chloro­ versgewicht van het fytoplankton en het fyl a, versgewicht, drooggewicht — chlorofyl a bepaald. bestaat minder verband dan verwacht werd. Elk van deze genoemde parameters heeft slechts een relatieve waarde. Zo is de betekenis van de kleinere soorten (^-algen) Literatuur bij de bepaling van het aantal algen per American Public Health Association, 1955. volume-eenheid veel groter dan bij de Methods for the examination of water, sewage bepaling van het versgewicht waarbij ze and industrial water. 10th ed., APHA Inc. New York, p. 368 en 375. verwaarloosd worden of een ondergeschikte Ballantine, D., 1953. Comparison of the different rol spelen (Paasche 1960). Uit oogpunt methods of estimating nanoplankton. J. Mar. Biol. van produktie zijn het juist de kleinere Afb. 5 - Het versgewicht van het blauwwier Ass. UK 32: 129-147. soorten die verhoudingsgewijs een belang­ Oscillatoria agardhii Gom. in het Lauwersmeer Berger, C. Nog te publiceren artikel. (plek 1) en in de toevoer uit het Friese (plek 3) Dresscher, Th. G. N., 1959. Description of a rijker rol spelen dan de grotere soorten en Groningse boezemgebied (plek 4) in 1972. community of micro-organisms in purified sewage (Rodhe e.a., 1958). mixed with rain water from storm-sewers. Bij de bepaling van het drooggewicht van (A method for the determination of micro- Lauwersmeer wordt in sterke mate bepaald biocoenoses). Hydrobiologia 14: 189-204. het fytoplankton stoort de aanwezigheid door de regenval. Hoge regenval leidt tot Dresscher, Th. G. N., 1964. Is het opstellen van van detritus, zoöplankton en zand- en slib- een verblijftijd van één of enkele weken. gemeenschappen van in water gesuspendeerde deeltjes, waardoor de waarden te hoog micro-organismen mogelijk? De levende Natuur In tijden van droogte kan de verblijftijd tot 67: 245-253. uitkomen. Wordt het drooggewicht van het twee maanden of nog langer oplopen. gesuspendeerde organisch materiaal Dresscher, Th. G. N., 1965. The biological and In 1971 en 1972 bevatte het water 2,5 à 3,0 chemical effect of a central discharge of sewage bepaald dan storen de diatomeeën, waar­ mg N als N Kjeldahl per liter bij een totaal into the 'Buiten IJ' near Amsterdam. door deze waarde, als parameter voor de fosfaatgehalte van 0,3 tot 0,6 mg P/l. Hydrobiologia 25: 389-403. Findenegg, I., 1969. Expression of populations. biomassa, te laag uitkomt. De BOD5 en COD waren eveneens hoog In tabel V zijn de verzamelde parameters In: Vollenweider Primary Production in aquatic (afb. 2). Conclusies betreffende voor- en environment, IBP Handbook nr. 12, Oxford and betreffende de biomassa vermeld. achteruitgang van de chemische water­ Edinburgh. Er blijkt tussen de verschillende parameters kwaliteit zijn moeilijk te trekken omdat de Hofstee, J. en Fien, H. J., 1971a. Analysemethoden weinig verband te bestaan. Het aantal waarnemingstijd daarvoor te kort was en voor grond, gewas, water en bodemvocht. waarnemingen is echter te beperkt om Kampen, Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. ook omdat de beoordeling bemoeilijkt werd Hofstee, J. en Fien, H. J. 1971b. Toelichting bij enige conclusies te kunnen trekken. omdat in de loop van 1969 het milieu van de analysemethoden voor grond, gewas, water en zout zoet geworden is. bodemvocht. Kampen, Rijksdienst voor de 7. Samenvatting Het water dat bij Dokkumer Nieuwezijlen IJsselmeerpolders. Hoeve, J. W. van, 1969. Waterkwaliteitsbeheersing Het Lauwersmeer, 2.000 ha groot en en Zoutkamp aangevoerd wordt, is bacte­ in Friesland. Cult. Tijdschr. 1: 8-12. gemiddeld 2,5 m diep, ontvangt het water riologisch verontreinigd (afb. 3). In het Hoofdcommissie voor Normalisatie in Nederland, 1956. Bacteriologisch onderzoek van drinkwater. van een 300.000 ha groot boezemgebied en Lauwersmeer vindt een aanmerkelijke verbetering van de bacteriologische KIWA N. 3043 . loost dit water via de uitwateringssluizen Jong, S. de, 1972. Over de uitspoeling van fosfaten van Lauwersoog op de Waddenzee. Na de hoedanigheid plaats. van landbouwgronden in Oostelijk Flevoland. afsluiting in mei 1969 is het Lauwersmeer Het fytoplankton van het Lauwersmeer Intern rapport nr. 289, Rijksdienst voor de IJssel­ meerpolders, Zwolle. op een viertal plaatsen (afb. 1) bemonsterd. bestaat op gezette tijden voor meer dan de helft uit blauwwieren. Naar verhouding Lund, J. W. A., Kipling, C. and Cren, E. D. Ie, De monsters zijn chemisch, bacteriologisch 1958. The inverted microscope method of bevat het Lauwersmeer meer blauwwieren en biologisch onderzocht. De hoedanigheid estimating algal numbers and the statistical basisof van het water tot en met 1972 wordt dan het water dat te Dokkumer Nieuwe­ estimations of counting. Hydrobiologia II: 143-171. besproken. zijlen en Zoutkamp aangevoerd wordt. Moed, J. R., 1971.Effect of combined of light Het is frappant dat het water afkomstig and silicon depletion on Asterionella formosa De verblijftijd van het water in het Hass., Proc. of the Int. Ass. of Theor. and Appl. Limnol. vol. 18, part 3. Nauwerck, A., 1963. Die Beziehungen zwischen TABEL V - Parameters betreffende de biomassa van het fytoplankton. Zooplankton und Phytoplankton im See Erken. Symb. Bot. Uppsal. 17 (5): 1-163. plek datum 10lo g aantal drooggewicht gesuspendeerd versgewicht chlorofyl a Paasche, E., 1960. On the relationship between nr. monstername algen/ml organisch materiaal mg/l mg/m3 primary production and standing stock of phyto­ mg/l plankton. Journ. Cons. Int. Explor. Mer. 26: 33-48. 1 1- 8-*72 4,32 67 149 Provinciale Waterstaat Friesland, 1973. Schriftelijke 30- 8-'72 4,32 18 79 mededeling. 17-10-'72 4,56 16 69 120 Provinciale Waterstaat Groningen, 1971. 28-12-'72 3,30 15 3,0 6 Schriftelijke mededeling. 3 30- 8-'72 4,45 41 Rhode, W., Vollenweider, R. A. Nauwerck, A., 17-10-'72 4,18 14 68 1958. The primary production and standing erop 28-12-'72 3,26 14 2,5 12 of phytoplankton. In: Buzzati-Traverso, A.A., 4 30- 8-'72 4,52 56 Perspectives in marine biology. 17-10-'72 4,28 19 33 98 Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, Zwolle. 28-12-'72 3,20 7 1,5 17 Intern dossier 1966-1973. H20 (7) 1974,nr . 8 151

Rijkswaterstaat, 1972. Schriftelijke mededelingen Bescherming van de waterleiding nenten en schakelingen, alsmede de over de waterbalans van het Lauwersmeer. stralingsgevoeligheid van de mens Schreven, D. A. van, 1965.Stikstofomzettingen in tegen de gevolgen van nucleaire jongeIJsselmeerpoldergronden. Van Zee tot Land behandeld. nr. 41, Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, explosies Hoofdstuk 4 geeft een verklaring van het Zwolle. ontstaan van de EMP, zowel bij lage als bij Een nucleaire explosie, of de ioniserende Schwoerbel, J., 1966.Methoden der Hydrobiologie. hoge nucleaire explosies. Tevens wordt hier Stuttgart. straling die daarvan het gevolg is, kan grote voor een lage explosie een kromme van de Vaate, A. bij de, 1972.De methodiek van het schade toebrengen aan elektrische installa­ kwantitatieve enkwalitatieve onderzoek van ties, in het bijzonder kabelnetten en veldsterkte met het verloop van de tijd jytoplankton.Inter n rapport nr. 294, Rijksdienst gegeven, alsmede de hoogste piekwaarden voor de IJsselmeerpolders, Zwolle. telecommunicatie- en andere elektronische apparatuur. Door de zgn. elektro-magne- voor de elektrische en de magnetische Literatuur geraadpleegd bij het determineren van tische puls (EMP) kan zulke schade ook op veldsterkte en de kortste stijgtijd van de het fytoplankton: zeer grote afstand worden veroorzaakt. impuls, die in de open literatuur worden Heimans, J., 1916-1936. Concept determineerlijsten aangegeven. van Nederlandse Desmidiaceeën (niet gepubli­ Dit nu is een onderwerp van studie voor de ceerd). Staf voor de Civiele Verdediging, die er in Hoofdstuk 5 beschrijft de gevolgen van de Prescott, G. W., 1970.Algae of theWestern Great december vorig jaar een rapport over EMP met betrekking tot telecommunicatie- Lakes area. Dubuque, Iowa. uitbracht, genaamd 'Elektro-magnetische materieel. Skuja, H., 1948. Taxonomie des Phytoplanktons Hoofdstuk 6 geeft beschermende maat­ einiger Seen in Uppland, Schweden. Symb.Bot . effecten'. Upsal. 9 (3):1-399 . In ondergrondse en bovengrondse geleiders regelen aan, die kunnen worden genomen Skuja, H., 1956.Taxonomische und Biologische (zowel elektriciteits- en telefoonnetten als om beschadiging door optreden van de Studienüber dasphytoplankton Schwedischer gas- en waterleidingnetten) kunnen door de EMP zoveel mogelijk te voorkomen. Binnengewässer. Nova Acta Reg. Soc.Seien . Hoofdstuk 7 bevat ramingen van de kosten Upsal.; Ser. IV, 16 (3):1-404 . EMP zeer hoge stroomsterkten en span­ Uherkovich, G. 166, Die Scenedesmusarten ningen worden geïnduceerd, ook als de die aan dergelijke maatregelen zijn Ungarns. Budapest. afstand tot de plaats van de explosie verbonden. enkele honderden kilometers bedraagt. Hoofdstuk 8 vermeldt de voorgeschiedenis • • • Bovengrondse leidingen zijn aanzienlijk en de samenstelling van, alsmede de kwetsbaarder dan ondergrondse, aangezien opdracht aan de Werkgroep EMP en geeft de laatstgenoemde door de geleiding van de een overzicht van de literatuur, alsmede omringende grondsoort, die in Nederland de in het rapport gebruikte grootheden en veelal relatief hoog is, worden beschermd. eenheden. De optredende inductie is, uiteraard afhankelijk van de afstand van de explosie, Van de genoemde literatuur zijn, behalve vele malen hoger dan de inductie van een de Nederlandse vertaling van een installatie­ nabije blikseminslag. Bovendien zijn de voorschrift (17 pag.), zes artikelen in de beveiligingsmiddelen tegen blikseminslag in Engelse taal (29 blz.) opgenomen in het algemeen te traag voor de zeer korte hoofdstuk 8, terwijl een viertal rapporten, stijgtijd van het EMP-verschijnsel. eveneens in de Engelse taal, die hier te lande Er mag dan ook worden aangenomen dat niet verkrijgbaar zijn en in totaal meer dan de op bovenbedoelde leidingen aangesloten 350 bladzijden omvatten, als bijlagen aan apparatuur (radio- en televisietoestellen, het rapport is toegevoegd. telefoontoestellen, schakel- en signalerings­ Bestellingen: de Voorzitter Werkgroep inrichtingen, telemetrie-installaties e.d.) Research, Staf voor de Civiele Verdediging, door het optreden van een elektro­ Eisenhowerlaan 116, Den Haag. magnetische puls blijvend kan worden De prijs van de nog in voorraad zijnde beschadigd, indien geen beschermende exemplaren bedraagt ƒ 25,—pe r stuk voorzorgsmaatregelen terzake zijn genomen. (excl. verzendkosten). Een kort overzicht van de inhoud van het Het rapport ligt ook ter inzage op de rapport: bibliotheek van het KIWA te Rijswijk.

• • • Het eerste hoofdstuk omvat een inleiding en de op grond van de inhoud van het rapport getrokken conclusies en opgestelde aanbevelingen. In hoofdstuk 2 zijn gegevens vermeld over het verband tussen de ladinggrootte van de explosie, de ligging van het explosiepunt en de uitwerkingsverschijnselen, in het bijzonder de piekoverdruk. Hoofdstuk 3 geeft het verband aan tussen de ladinggrootte van de explosie, de gammadosis en het aantal neutronen per cm2, voor de piekoverdrukken an 0,25 en 3 ato. Voorts worden, naast de afscherming tegen ioniserende straling, ook de invloed van deze straling op elektronische compo­