<<

06-12-2020

Jean Werts & Joke De Sutter Lyophyllaceae

• Alfabetische index • Lyophyllaceae genera alfabetisch • Lyophyllaceae foto’s & beschrijvingen

• Bibliografie Lyophyllaceae genera alfabetisch

• Asterophora • Zwamgast • Calocybe • Pronkridder • Hypsizygus • Iepenzwam • Lyophyllum • Ossicaulus • Houttrechterzwam • Tricholomella • Blanke pronkridder • Ugola Asterophora

• Twee soorten:

• Asterophora lycoperdoides Poederzwamgast • Asterophora parasitica Plaatjeszwamgast Genus Calocybe - Pronkridder

• Vruchtlichamen tricholomatoïd, hoed 40 – 120 mm, conisch tot convex, effen tot fijn donzig, droog; lamellen emarginaat, zeer dicht bijeen; steel cilindrisch, solide; vlees dik; smaak en geur meelachtig of wat onaangenaam; sporenfiguur wit tot crème. Sporen ellips, effen, cyanofiel, zonder iodine reacties; basidiën tot 30 ųm lang, siderofiel; cheilocystiden aan- of afwezig; hoedhuid een cutis; pigmenten afwezig of intracellulair, niet parietaal; gespen aanwezig. Saprotroof in bossen, kreupelhout en weiden.

• Calocybe foto’s & hyperlinks • Calocybe soorten lage landen • Calocybe macroscopische sleutel Hans Vermeulen Calocybe soorten lage landen

Calocybe carnea Roze pronkridder Calocybe chrysenteron Gouden pronkridder Calocybe gambosa Voorjaarspronkridder Calocybe ionides Paarse pronkridder Calocybe obscurissma Donkere pronkridder Calocybe macroscopische sleutel Hans Vermeulen • 1a: tijdens de herfst; vruchtlichaam niet of niet volledig wit tot roomkleurig. 2a 1b

• 1b (1a): tijdens het voorjaar op kalk of in kalkrijke duinen; vruchtlichaam volledig wit tot roomkleurig; hoed 50 – 150 mm; geur naar meel. Calocybe gambosa Voorjaarspronkridder

• De Blanke pronkridder (Tricholomella constricta) onderscheidt zich door een versmalde steel met een vliezige ring. • 2a (1a): hoed en steel vleeskleurig roze of geel; met of zonder meelgeur. 3a 2b

• 2b (2a): hoed en steel lilapaars of vuilpurperbruin; met meelgeur. 4a • 3a (2a): in graslanden of grazige plekken in tuin en park; hoed en steel bleekvleeskleurig tot rozerood, plaatjes wit; hoed 20 – 50 mm. Calocybe carnea 3b Roze pronkridder

• 3b (3a): onder naaldbomen, zelden loofbomen; hoed, steel en plaatjes goudgeel; steelvoet soms meer rossig; hoed 30 – 60 mm. Calocybe chrysenteron Gouden pronkridder • 4a (2b): hoed en steel lilapaars; plaatjes roomkleurig wit; hoed 30 – 60 mm; onder loofbomen op kalkrijke bodem; zuid en Midden België, elders ontbrekend. Calocybe ionidens 4b Paarse pronkridder • 4b (4a): hoed en steel vuilpurperbruin; plaatjes roomkleurig wit; hoed 40 – 70 mm, verspreiding zoals vorige maar zeer zeldzaam. Calocybe obscurissima Donkere pronkridder • Sommige auteurs vinden deze laatste een variatie van C. ionides. Genus Hypsizygus - Iepenzwam

• Slechts één soort: • Hypsizygus ulmarius Iepenzwam Genus Lyophyllum

• Bodembewonende saprofieten, soms op begraven hout; vruchtlichamen taaivlezig, vaak in dichte bundels; met breed aangehechte witte plaatjes; sporenpoeder wit; basidiën met siderofiele, korrelige inhoud. Herfst. • Opmerking: het vroegere Tephrocybe heet tegenwoordig ook Lyophyllum.

• Lyophyllum foto’s & hyperlinken • Lyophyllum soorten van de lage landen • Lyophyllum macroscopische sleutel Hans Vermeulen • Tephrocybe (Lyophyllum) macroscopische sleutel Hans Vermeulen. Lyophyllum soorten van de lage landen

Lyophyllum ambustum Knobbelsporig pekzwammetje Lyophyllum anthracophilum Rondsporig pekzwammetje Lyophyllum atratum Gladsporig pekzwammetje Lyophyllum baeospermum Stijve grauwkop Lyophyllum boudieri Vloksteelgrauwkop Lyophyllum caerulescens Blauwverkleurende rouwridderzwam Lyophyllum cessans Plathoedgrauwkop Lyophyllum cinerascens Sombere bundelridderzwam Lyophyllum confusum Bruine grauwkop Lyophyllum coracinum Sombere grauwkop Lyophyllum descastes Bruine bundelridderzwam Lyophyllum soorten van de lage landen

Lyophyllum deliberatum Taaie rouwridderzwam Lyophyllum fumosum Bruinplaatbundelridderzwam Lyophyllum fusisporum Grootsporige grauwkop Lyophyllum gangraenosum Blauwvlekkende rouwridderzwam Lyophyllum graminicola Graslandgrauwkop Lyophyllum inolens Gebochelde grauwkop Lyophyllum konradianum Berijpte rouwridderzwam Lyophyllum mephiticum Kleinsporige grauwkop Lyophyllum oldae Zwartwordende grauwkop Lyophyllum osmophorum Geurende grauwkop Lyophyllum ozes Zijdesteelgrauwkop Lyophyllum soorten van de lage landen

Lyophyllum paelochroum Leemkleurige rouwridderzwam Lyophyllum palustre Veenmosgrauwkop Lyophyllum platypus Late grauwkop Lyophyllum putidum Riddergrauwkop Lyophyllum rancidum Wortelende grauwkop Lyophyllum semitale Zwartvlekkende rouwridderzwam Lyophyllum striipileum Streephoedgrauwkop Lyophyllum tenebrosum Glanzende rouwridderzwam Lyophyllum tomentellum Harige grauwkop Lyophyllum tylicolor Kleine grauwkop Lyophyllum macroscopische sleutel Hans Vermeulen

• Bodembewonende saprofieten, soms op begraven hout; vruchtlichamen taaivlezig, vaak in dichte bundels, met breed aangehechte witte plaatjes; sporenpoeder wit; basidiën met siderofiele korrelige inhoud. Groeien tijdens de herfst.

• 1a: vruchtlichamen in grote dichte bundels; vlees onveranderlijk wit. 2a 1b

• 1b (1a): vruchtlichamen hoogstens in kleine bundels per 2 – 3; vlees blauw of zwart vlekkend. 3a • 2a (1a): vruchtlichaam volledig wit; hoed 30 – 70 mm doormeter; steel lang en versmald; tussen gras op voedselrijke plaatsen in park en bos; de plaatjes en het vlees worden langzaam violet met ijzersulfaat. Clitocybe connata 2b Witte bundelridderzwam

• 2b (2a): vruchtlichaam niet volledig wit; hoed 40 – 150 mm doormeter; hazelnootbruin tot grijsbruin, +- vettig glimmend; plaatjes witachtig; steel witachtig, onderaan meer bruin vezelig. Groeit op de naakte aarde in bos en park. Zie ook volgende bladzijde. Bruine bundelridderzwam • De Bruine bundelridderzwam wordt soms opgesplitst in meerdere soorten. Tussen deze soorten zijn er echter geen microscopische verschillen. De Bruinplaatbundelzwam (L. fumosum) bezit een matte, geel tot okerbruine hoed en een roomkleurige of bruine tint op de plaatjes. De Sombere bundelridderzwam (L. cinerascens) heeft een donkergrijsbruine hoed en een grijze tint op plaatjes en steel. Vermoedelijk betreft het hier kleurvarianten. • 3a (1b): plaatjes en vlees bij druk of beschadiging eerst blauw, daarna zwart vlekkend. 4a 3b

• 3b (3a): plaatjes en vlees bij druk onmiddellijk zwart vlekkend. 6a • 4a (3a): hoed bij vocht donkerbruin, zwartbruin. 5a 4b

• 4b (4a): hoed 40 – 80 mm doormeter, bij vocht grijsbruin, droog vuilwit of beigebruin, zwart vlekkend; steel bleekgrijs, vezelig; groeit onder Den op zure bodem. Lyophyllum gangraenosum Blauwvlekkende rouwridderzwam • 5a (4a): hoed vaak met bult, ingebed vezelig, donkerbruin, 50 – 70 mm in doormeter; sporen spoelvormig, 10 – 12 x 6 – 8 ųm; in groepjes in loofbos. Lyophyllum deliberatum 5b Taaie rouwridderzwam • 5b (5a): hoed verdiept, effen okerbruin met zwartbruin midden; 40 – 80 mm doormeter; sporen typisch driehoekig, 9 – 10 x 5 – 6 ųm. Onder naaldbomen, vaak in bundeltjes. Lyophyllum transforme • 6a (3b): hoed mat en beige, beigegrijs, bleekbruin, hazelnootbruin, pas oud zwart vlekkend. 7a 6b

• 6b (6a): hoed glanzend, donkerkastanjebruin, snel zwart vlekkend, 40 – 70 mm doormeter; steel witachtig, onderaan bruin, zwart vlekkend; in naaldbos. Lyophyllum tenebrosum Glanzende rouwridderzwam • 7a (6a): geur zurig, hoed hygrofaan, bij vocht beigebruin, droog bleekbeigegrijs, 20 – 50 mm doormeter; onder Els, Berk, Spar enz. Lyophyllum semitale Zwartvlekkende rouwridderzwam 7b

• 7b (7a): geur melig; hoed niet hygrofaan; bleekbruin tot hazelnootbruin, met +- kort geribde rand, 40 – 80 mm doormeter; onder naaldbomen. Lyophyllum paelochroum Leemkleurige rouwridderzwam Tephrocybe (Lyophyllum) macroscopische sleutel Hans Vermeulen

• Saprofyten op brandplekken, op de bodem, tussen mos; vruchtlichamen niet in bundels, taai, met meelgeur, ; hoed en steel grijs- tot donkerbruin; plaatjes breed aangehecht of iets aflopend, wit; sporenpoeder wit; basidiën met siderofiele korrelige inhoud. • 1a: op brandplekken, vaak tussen Krulmos. 2a 1b

• 1b (1a): niet op brandplekken. 3a • 2a (1a): geur niet opvallend melig, smaak iets melig; hoed 10 – 20 mm, meestal met lage papil, bij vocht donkergrijsbruin, okerbruin uitdrogend; steel iets bleker, met fijne witte vlokjes; sporen rond met knobbels. Lyophyllum ambustum Knobbelsporig pekzwammetje 2b • 2b (2a): geur en smaak sterk meelachtig; hoed 10 – 25 mm, zonder papil, bij vocht donkerbruin met zwartbruin midden, okerbruin uitdrogend; steel donker- tot zwartbruin, +- kaal en glad; sporen rond en glad. Het Gladsporig pekzwammetje heeft elliptische sporen). Lyophyllum anthracophilum Rondsporig pekzwammetje • 3a (1b): niet tussen Veenmos. 4a 3b

• 3b (3a): tussen Veenmos; hoed 15 – 30 mm, bij vocht okergrijs of okerkleurig tot olijfbruin, droog bleekokerkleurig; steel met dezelfde kleur; plaatjes wit. Lyophyllum palustre Veenmosgrauwkop • 4a (3a): steel wortelend. 5a 4b

• 4b (4a): steel niet wortelend. 6a • 5a (4a): vruchtlichaam zwart verkleurend bij ouderdom; hoed 15 – 25 mm, bleekgrijs of bleekgrijsbruin, soms meer bruin, zijdeachtig vezelig; steel tot 60 mm, grijs met witte vezeltjes, +- kort wortelend; onder naaldbomen. Lyophyllum oldae Zwartwordende grauwkop 5b

• 5b (5a): vruchtlichaam niet zwart verkleurend; hoed 20 – 40 mm, loodgrijs, vaak met bruin midden, glanzend; steel tot 120 mm, met dezelfde kleur als de hoed, met een lange penwortel; tussen bladeren en naalden in zure bossen. Lyophyllum rancidum Wortelende grauwkop • 6a (4b): hoed overwegend tot volledig wit, grijswit of bleekbruin. 7a 6b • 6b (6a): hoed roodbruin, grijsbruin, donkerbruin, zwartbruin. 8a • 7a (6a): hoed 10 – 25 mm, bij vocht bleekbruin met donkerbruine strepen en midden, witachtig uitdrogend; sporen 6 – 7,5 x 4,5 – 5,5 ųm. Lyophyllum straeoilea Streephoed grauwkop 7b

• 7b (7a): hoed 20 – 40 mm, grijswit met witte rijp op de rand en donkerder midden; steel onderaan grijsbruin; sporen 3,5 – 4 x 2,5 – 3 ųm. Lyophyllum mephiticum Kleinsporige grauwkop • 8a (6b): hoedrand kort of niet gestreept. 9a 8b

• 8b (8a): hoedrand minstens over de helft van de radius gestreept. 11a • 9a (8a): hoed groter dan 15 mm. 10a 9b

• 9b (9a): hoed 8 – 15 mm, donkerbruin met zwartbruin midden en bleke rand; steel bleekbruin, met overlangse vezeltjes en bepoederde top; plaatjes wit; op droge zandbodem, meestal tussen mos of gras.

Lyophyllum tylicolor Kleine grauwkop • 10a (9a): plaatjes grijs; hoed 20 – 30 mm, diepgrijsbruin; steel bleker, op de top met witte vlokjes; sporen 6,5 – 8 x 4 – 5 ųm; in loofbos. Lyophyllum murinum 10b • 10b (10a): plaatjes roomkleurig; hoed 15 – 35 mm, bruin met donker midden en bleke rand; steel eerst wit, later bruin met witte vezeltjes; sporen 4,5 – 6,5 x 3 – 3,5 ųm; vooral in naaldbos. Lyophyllum confusum Bruine grauwkop • 11a (8b): hoed groter dan 15 mm, op en rond plantenresten in loofbossen. 12a 11b

• 11b (11a): hoed 8 – 15 mm, donkerbruin met zwartbruin midden en bleke rand; steel bleekbruin, met overlangse vezeltjes en bepoederde kop; plaatjes wit; op droge zandbodem, meestal tussen mos of gras.

Lyophyllum tylicolor Kleine grauwkop • 12a (11a): steel tot 50 mm, met zilverwitte vlokjes op bruine ondergrond, onderaan wit; hoed 20 – 40 mm; sporen 6,5 – 8,7 x 3 – 4 ųm. Lyophyllum boudieri 12b Vloksteelgrauwkop

• 12b (12a): steel tot 45 mm, met bepoederde top, stijf, bleekgrijsbruin met bijna zwarte voet; hoed 15 – 45 mm; sporen 4,2 – 5,2 x 2,7 – 3,2 ųm. Lyophyllum baeospermum Stijve grauwkop Genus

• Vruchtlichaam pleurotoïd tot omphalioïd; hoed witachtig, effen; lamellen breed aangehecht tot aflopend; steel eccentrisch tot centraal, nogal taai; sporenfiuur wit. Sporen effen, niet amyloïd, niet cyanofiel; basidiën 4-sporig; lamelrand fertiel; hymenophoraal trama subregelmatig, met verspreide dikwandige hyfen; vlees monomitisch, met dikwandige hyfen; hoedhuid een cutis met occasionele diverticulate tot karaalachtige hyfen, met intracellulair pigment. Gespen aanwezig in alle weefsels. Solitair of in kleine groepjes of bundels op hout, bruinrot veroorzakend. • Slechts één soort: Ossicaulis lignatilis Fraaie houttrechterzwam Genus Tricholomella

• Slechts één soort:

Tricholomella constricta Blanke pronkridder Genus Ugola

• Twee soorten in de lage landen:

• Ugola baryana • Ugola physaroides Asterophora lycoperdoides Poederzwamgast

Danny Declecq waarnemingen.be Asterophora lycoperdoides Poederzwamgast

• Hoed: < 1cm: loep, bolvormig, Ø 5-15 mm, licht bruin, bepoederd met (Chlamydo)sporen. • Lamellen: dik, weinig ontwikkeld of ontbrekend. Steel: 5-10 x 2-5 mm, wittig, soms met een lila tint. • Vlees: grijsbruin. Sporenfiguur: wit. Ecologie: op vruchtlichamen van Russula's (Russula nigricans), soms op Melkzwammen in loofbossen en lanen op voedsel- en humusarme bodem. Parasitair. Status: Algemeen.

• Bron: soortenbank.nl. Asterophora lycoperdoides Poederzwamgast Asterophora parasitica Plaatjeszwamgast

Louisa sebrechts waarnemingen.be Asterophora parasitica Plaatjeszwamgast

• Hoed: gewelfd of klokvormig tot uitgespreid, Ø 5-15 mm, zijdeachtig witvezelig, met een grijslila tint op een geelbruine ondergrond. Lamellen: dik, aflopend, bleek, bruin wordend. Steel: 1 - 3 cm x 1 - 3 mm, vaak gedraaid, wit met een lilabruine tint. • Vlees: bruin. Sporeekleur: wit.

Ecologie: op vruchtlichamen van Russula's, soms van Melkzwammen in loofbossen en lanen op voedsel- en humusarme bodem. Parasitair. • Bron: soortenbank.nl. Asterophora parasitica Plaatjeszwamgast Calocybe carnea (Bull.:Fr.) Kumm Roze pronkridder

Joke De Sutter

Joke De Sutter Sint Pieters-rode 2011/09 Calocybe carnea (Bull.:Fr.) Kumm Roze pronkridder

• Hoed: 15 – 30 mm, jong convex, later vlak met bult of depressief met papil, rand ingerold tot ingebogen, oppervlak effen, mat, fijn radiaal vezelig, vleesroze tot rozebruin. • Lamellen: wit tot crème, breed, L = 46 – 58, l = 3 – 7, iets hoekig gebogen, randen effen. • Steel: 20 – 40 x 2 – 7 mm, cilindrisch, bleekroze tot rozebruin, fijn vezelig in de lengte, aan de top onmiddellijk onder de lamelaanhechting met een zone van witachtig poeder die dikwijls onduidelijk is, solide, oud hol, basis soms wit donzig. • Vlees: wit, dun, geurloos, smaak mild en onbeduidend. • Gewoonlijk in weiden of langs paden, in tuinen en parken, op naakte aarde tussen grassen. Zomer-herfst; niet algemeen. • Deze soort is gekenmerkt door de heldere vleesroze kleur van hoed en steel. C. ionides is gelijkaardig in kleur, maar met wat meer lila tinten en een meelachtige geur, hij groeit bovendien in bossen die geregeld onder water staan. De zeer nauw verwante C. persicolor is moeilijker te onderscheiden, hij verschilt door mattere kleuren met rozebruine tinten en voornamelijk door het groeien in clusters en een duidelijk harige steelbasis. Volgens Breitenbach zou deze laatste soort een laat verschijnende vorm van C. carnea kunnen zijn. Calocybe carnea (Bull.:Fr.) Kumm Roze pronkridder Calocybe chrysenteron (Bull.:Fr.) Sing. Gouden pronkridder

Cor Raangs Coolia 58 Calocybe chrysenteron (Bull.:Fr.) Sing. Gouden pronkridder

• Hoed: 20 – 40 (-60) mm, halfbolvormig - klokvormig als jong, later convex tot vlak, oppervlak mat zijdeachtig, effen, jong soms fijn vezelig, goud- tot dooiergeel, centrum soms wat donkerder, rand effen, scherp. • Lamellen: goudgeel, breed, L = 35 – 43, l = 3 – 5, randen effen. • Steel: 30 – 60 x 4 – 7 mm, cilindrisch, oppervlak fijn vezelig in de lengte, goudgeel tot bruingeel, basis wit donzig, jong solide. • Vlees: lichtgeel, dun, geur naar meel, smaak naar meel, bitter.

• In loof- en naaldbossen, op humus of naaldafval; zomer – herfst.

• Soorten van Gymnopilus produceren gelijkaardige vruchtlichamen maar hebben bruine ruwe sporen. Calocybe chrysenteron (Bull.:Fr.) Sing. Gouden pronkridder Calocybe gambosa (Fr.) Donk. Voorjaarspronkridder

Terry Coppens

Terry Coppens waarnemingen.be Calocybe gambosa (Fr.) Donk. Voorjaarspronkridder

• Hoed: 40 – 80 (-120) mm, convex, uitspreidend en vlak, rond, dikwijls onregelmatig golvend, oppervlak effen, mat zijdeachtig, lijk fijn zeemleer, wit, vuilwit tot grijsbruin, rand effen, ingerold, dikwijls sinuaat aan één kant. • Lamellen: witachtig tot crème, smal, L = 87 – 105, l = 3 – 5 (-7), enkelen gevorkt, notched of aflopend met een kleine tand, soms ook aflopend, randen golvend tot gezaagd. • Steel: 30 – 70 x 10 – 15 (-20) mm, +- cilindrisch, soms knollig of taps naar de basis, in de lengte vezelig, witachtig, solide tot gevuld.

• In loof- en naaldbossen, ook in parken, op grassige of met kruiden bedekte plaatsen, dikwijls in heksenkringen. Lente tot begon Zomer. Algemeen. Deze paddenstoel kan zeer variabel zijn in vorm en kleur.

• Zou kunnen verward worden met niet roodwordende exemplaren van Inocybe patouillardi die zeer giftig is. Deze laatste heeft echter geen meelgeur. Calocybe gambosa (Fr.) Donk. Voorjaarspronkridder Calocybe ionides (Bull.:Fr.) Donk. Paarse pronkridder

Johan De Ridder waarnemingen.be Calocybe ionides (Bull.:Fr.) Donk. Paarse pronkridder

• Hoed: 20 – 35 (-50) mm, jong convex, later uitspreidend en gewoonlijk met een lichte bult, oppervlak effen, mat, fijn vezelig-donzig, lila, lilabruin tot violetbruin, centrum donkerder, rand bleker tot witachtig en iets donzig. • Lamellen: wit tot crèmekleurig, breed, L = 48 – 55, l = 5 – 7 (-11), iets uncinaat, randen iets gezaagd. • Steel: 30 – 50 x 3 – 7 mm, cilindrisch, oppervlak violet tot lilabruin, donkerder dan de hoed, in de lengte vezelig, top wit, hol, schorsachtig, basis verdikt tot knolig en wit donzig. • Vlees: witachtig tot iets lila, dun, geur naar meel, smaak mild, melig. • In vochtige bossen, ook gemengde loof- en sparrenbossen, op humusrijke natte en kalkrijke bodem. Zomer – herfst; niet algemeen. • Deze soort wordt soms verward met Cystolepiota bucknallii, deze laatste heeft echter een gassige solferachtige geur en jong duidelijke wollige velumresten langs de hoedrand. Calocybe carnea gelijkt ook maar heeft meer vleeskleurige tinten en groeit buiten de bossen, bovendien heeft hij geen meelgeur. C. obscurissima verschilt door zijn grijsbruine tot zwarte hoed. Sommige auteurs vinden hem een goede soort, terwijl anderen hem beschouwen als een varieteit van de hier beschreven C. ionides. De microscopische eigenschappen zijn in elk geval dezelfden. Calocybe ionides (Bull.:Fr.) Donk. Paarse pronkridder Hypsizygus ulmarius Iepenzwam

Tom Joye waarnemingen.be Hypsizygus ulmarius Iepenzwam Lyophyllum ambustum (Fr.) Sing. Knobbelsporig pekzwammetje

Arno van Stipdonk waarneming.nl Lyophyllum ambustum (Fr.) Sing. Knobbelsporig pekzwammetje

• Hoed: 10 – 20 mm, convex tot hemisferisch, soms met zwakke depressie, gewoonlijk met een papil, oppervlak dof, effen, meer zelden wat radiaal gerimpeld vanaf de rand naar binnen, hygrofaan, lichtbruin tot donkerbruin bij vocht, droog okerbruin, rand ingerold voor lange tijd en bleker, getand en doorschijnend gestreept. • Lamellen: L = 18 – 25, l = 3 – 5, grijsbeige, breed, breed aangehecht, randen effen. • Steel: 25 – 45 x 1,5 – 2,5 mm, cilindrisch, oppervlak effen, beige, later donkerbruin, wit vlokkig, jong solide, snel hol, elastisch plooibaar. • Vlees: grijsbruin, dun, geur niet echt melig; smaak mild, zwak melig. • Gewoonlijk in groepjes op brandplekken of tussen mossen in bossen op open plekken in het bos, in de herfst. • De nomenclatuur van Lyophyllum op brandplekken is wat verwarrend. 4 soorten worden onderscheiden op basis van hun sporen: L. atratum met effen eliptische sporen en drie rondsporige soorten; L. ambustum met ruwe knobbelig-wrattige sporen (zoals deze van sommige soorten van Inocybe, L. anthracophilum met effen sporen en L. sphaerosporum met ruwe tot iets vlak wrattige sporen, zogenaamde calottes. Lyophyllum ambustum (Fr.) Sing. Knobbelsporig pekzwammetje Lyophyllum anthracophilum Rondsporig pekzwammetje

Annemie De Dier waarnemingen.be Lyophyllum anthracophilum Rondsporig pekzwammetje

• Hoed: 10 – 25 (-30) mm doormeter, jong convex, later vlak en wat getand in het centrum, zonder papil, oppervlak glad, dof, hygrofaan, bij vocht zwartbruin, droog beigebruin, bij vocht doorschijnend gestreept tot ¼ van de radius, scherp, wat ingekerfd, soms fijn gezaagd. • Lamellen: L = 20 – 30, l = 2 – 3, jong witachtig, later vuilgrijswit, breed, breed aangehecht tot subaflopend, randen effen. • Steel: 30 – 50 x 1,5 – 2 mm, cilindrisch, effen tot iets vezelig in de lengte, donkerbruin tot zwartbruin, solide tot fistuloos tot hol, top soms wit fluwelig.

• Gewoonlijk in groepjes, op verschillende jaren oude brandplekken of langs bosranden. Niet algemeen, herfst – winter.

• Andere witsporige paddenstoelen kunnen worden gevonden op brandplekken, bv. L. atratum en L. ambustum, Fayodia maura en Faerberia carbonaria. Zij hebben allen hun sombere bruine kleuren gemeen. De verschillen zijn hoofdzakelijk microscopisch. Lyophyllum anthracophilum Rondsporig pekzwammetje Lyophyllum atratum (Fr.:Fr.) Singer Gladsporig pekzwammetje

V. Isis waarnemingen.be Lyophyllum atratum (Fr.:Fr.) Singer Gladsporig pekzwammetje

• Hoed: 5 – 10 mm, convex tot uitgespreid, effen, zwartbruin, hygrofaan, grijsbruin uitdrogend. • Lamellen: aangehecht grijzig tot bleekbruin. • Steel: 10 – 30 x 2 – 6 mm, cilindrisch, dikwijls samengedrukt, zwartbruin. • Vlees: geur ranzig-melig. • Ecologie: vruchtlichamen dikwijls gebundeld, op verbrande aarde; lente tot late herfst; zeldzaam. Lyophyllum atratum (Fr.:Fr.) Singer Gladsporig pekzwammetje Lyophyllum baeospermum Romagn. Stijve grauwkop

• Hoed: 15 – 45 mm, convex tot uitgespreid met een iets ingedeukt centrum, grijzig bruin, +- hygrofaan, iets doorschijnend gestreept aan de rand. • Lamellen: smal aangehecht tot bijna vrij, dicht bijeen, wit tot crème of bleekgrijs. • Steel: 20 – 45 x 1 – 3,5 mm, cilindrisch, effen, vlokkig aan de top, bleekbruin, donkergrijsbruin tot zwartbruin wordend vanaf de basis. • Vlees: geur naar meel. • In naald- en loofbossen; herfst. Zeldzaam. Lyophyllum baeospermum Romagn. Stijve grauwkop Lyophyllum boudieri Kühner & Romagn. Vloksteelgrauwkop

Tom Moens waarnemingen.be Lyophyllum boudieri Kühner & Romagn. Vloksteelgrauwkop

• Hoed: conisch tot klokvormig, later uitspreidend met een bult; 8 – 30 mm, effen, donkergrijsbruin tot sepia, aan de rand iets bleker, hygrofaan, doorschijnend gestreept aan de rand. • Lamellen: smal aangehecht, dicht bijeen, bleekgrijsbruin. • Steel: 25 – 55 x 1 – 3 mm, cilindrisch, wit vlokkig over de hele lengte, omber tot sepia. • Vlees: geur en smaak sterk, komkommerachtig. • In rijke loof- en naaldbossen, herfst. Lyophyllum boudieri Kühner & Romagn. Vloksteelgrauwkop Lyophyllum caerulescens Clémençon Blauwverkleurende rouwridderzwam

Sporulator wikimedia commons Lyophyllum caerulescens Clémençon Blauwverkleurende rouwridderzwam

• Hoed: 40 – 100 mm, convex tot klokvormig, later uitspreidend tot ingedeukt, effen, blinkend, okerkleurig tot geelbruin of grijsbruin, dikwijls met donkerder centrum, iets hygrofaan, niet doorschijnend gestreept. • Lamellen: aangehecht, ver uiteen, wit tot bleekgrijs, blauw later zwart wordend als gekneusd. • Steel: 25 – 80 x 5 – 15 mm, duidelijk taps naar de basis, dikwijls samengedrukt, pruïneus, effen wordend, wit tot bleekgrijs. • Vlees: geur sterk ranzig; smaak mild. • In loof en naaldbossen. Lyophyllum caerulescens Clémençon Blauwverkleurende rouwridderzwam Lyophyllum cessans (P.Karst) Moser Plathoedgrauwkop

• Hoed: 8 – 30 mm, convex tot uitspreidend met ingedeukt tot navelvormig centrum, effen, grijzig tot grijsbruin, hygrofaan, doorschijnend gestreept aan de buitankant. • Lamellen: breed aangehecht, ver uiteen, wit tot bleekgrijs. • Steel: 5 – 35 x 1 – 2 mm, cilindrisch, met fijn pruïneuze top, grijzig tot grijsbruin. • Geur: en smaak onbeduidend. • Ecologie: in naaldbossen tussen naalden; herfst; zeldzaam. Lyophyllum cessans (P.Karst) Moser Plathoedgrauwkop Lyophyllum confusum (P.D.Orton) Gulden Bruine grauwkop

• Hoed: 15 – 35 mm, convex tot uitgespreid, effen, grijzig bruin tot donkerbruin, hygrofaan, niet doorschijnend gestreept, grijzig-touwkleurig opdrogend. • Plaatjes: aangehecht, gemiddeld dicht bijeen, witachtig tot grijzig lederkleurig. • Steel: cilindrisch of iets verbreed naar beneden, vezelig, grijsbruin. • Vlees: geur ranzig - melig; smaak mild. • In bossen en heiden, dikwijls in naaldafval in rijke Sparrenbossen; herfst; zeldzaam. Lyophyllum confusum (P.D.Orton) Gulden Bruine grauwkop Lyophyllum coracinum (Fr.) Singer Sombere grauwkop

• Hoed: 27 – 40 mm, effen, sepia, diep depressief wordend met golvende gezaagde rand, hygrofaan, niet doorschijnend gestreept. • Lamellen: smal aangehecht, medium ver tot ver uiteen, grijs tot donkergrijsbruin; steel: 20 – 50 x 2 – 8 mm, cilindrisch, soms versmallend of verbredend naar de basis, dikwijls samengedrukt, effen, lederkleurig tot grijzig bruin. • Geur en smaak: ranzig-melig of komkommerachtig. • Ecologie: in grassige coniferen en gemengde bossen; late zomer tot herfst; zeer zeldzaam. Lyophyllum coracinum (Fr.) Singer Sombere grauwkop Lyophyllum decastes (Schaeff.) Kühn. Bruine bundelridderzwam

7 Lyophyllum decastes (Schaeff.) Kühn. Bruine bundelridderzwam

• Hoed: 60 – 100 (-150) mm doormeter, jong halfrond, later convex tot vlak en soms golvend, centrum gewoonlijk met een stompe bult, plooibaar maar niet kraakbeenachtig, oppervlak effen, spekachtig glimmend, grijsbruin tot hazelnootbruin, bleker naar de rand, soms bijna witachtig, hoedhuid aftrektbaar tot bijna het centrum als vochtig, rand scherp. • Lamellen: L = 41 – 58, l = 7 – 15, witachtig, relatief smal, horizontaal aangehecht, soms gevorkt nabij de steel, randen effen. • Steel: 45 – 100 (-200) x 8 – 15 (-20) mm, cilindrisch tot knuppelvormig, soms taps naar de basis, dikwijls getorst of excentrisch; oppervlak wit of vuilwit, in de lengte vezelig, top wit pruïneus. • Vlees: dik in het centrum, dun naar de rand, wit, elastisch, geurloos, smaak mild. • Ecologie: groeit gewoonlijk in clusters, gebundeld of in heksenkringen, zelden solitair. Lyophyllum decastes (Schaeff.) Kühn. Bruine bundelridderzwam

• In loof- en naaldbos, in grassige plaatsen, langs paden of straten, in parken en tuinen, op humusrijke bodem, zelden ook in kelders. Groeit gewoonlijk in bundels, clusters of in heksenkringen, zelden alleen. Lyophyllum decastes (Schaeff.) Kühn. Bruine bundelridderzwam Lyophyllum deliberatum (Britzelm.) Kreisel Taaie rouwridderzwam

Peter Peperkamp waarneming.nl Lyophyllum deliberatum (Britzelm.) Kreisel Taaie rouwridderzwam

• Hoed: 30 – 90 mm, convex tot vlak, soms met een bult, effen, geelbruin tot grijsbruin, hygrofaan, niet doorschijnend gestreept. • Lamellen: breed aangehecht, matig dicht tot dicht bijeen, wittig tot grijzig, blauwachtig later zwart wordend als gekneusd. • Steel: 30 – 100 x 5 – 20 mm, cilindrisch tot knuppelvormig, soms met tapse basis, witachtig of grijsbruin getint, langzaam zwart wordend bij kneuzen. • Vlees: geur naar meel. • Groeit in rijke of kalkrijke loof- of naaldbossen en weiden in de herfst, zeldzaam. Lyophyllum deliberatum (Britzelm.) Kreisel Taaie rouwridderzwam Lyophyllum fumosum (Pers.:Fr.) Ort. Bruinplaatbundelridderzwam

Strobilomyces wikimedia commons Lyophyllum fumosum (Pers.:Fr.) Ort. Bruinplaatbundelridderzwam

• Hoed: 20 – 100 (-130) mm doormeter, jong convex, snel vlak, soms iets bultig of wat inspringend, oud onregelmatig golvend, oppervlak effen, dof, fijn radiaal vezelig, oud iets schubbig in het centrum, donker- tot lichtgrijsbruin, hazelnootbruin, bleker tot oker naar de rand, centrum donkerder, rand effen, scherp.Lamellen: L = 60 – 74, l = 1 – 3 (-7); wit tot lichtcrèmekleurig, breed, breed aangehecht tot wat ingekerfd en soms aflopend met een tandje, randen effen.Steel: 25 – 100 x 4 – 15 mm, cilindrisch, gebogen, verscheidene gefuseerd nabij de basis en een stronk vormend, oppervlak effen, in de lengte vezelig, witachtig, crèmekleurig tot lichtbruin, grijsbruin als ouder, wit bepoederd aan de top, elastisch, solide, soms excentrisch.Vlees: witachtig, bruinig onder de hoedhuid, dik in het centrum, dun naar de rand, elastisch, taai (vooral de hoedhuid); geur zurig - kruidig; smaak mild tot iets bitter, soms wat nootachtig.Ecologie: gewoonlijk in grote groepen, zelden solitair of met enkelen samen.

Gewoonlijk in grote groepen, zelden solitair of met enkelen samen. Lang paden, in parken en tuinen, in open bossen, tussen gras of op de naakte aarde, algemeen. Zomer – herfst. Alle bruine gebundelde Lyophyllums kunnen worden onderscheiden door hun macroscopische kenmerken, vooral de kleur van de vruchtlichamen, hun structuur en hun consistentie. Lyophyllum fumosum (Pers.:Fr.) Ort. Bruinplaatbundelridderzwam Lyophyllum gangraenosum (P.Karst)P.Karst Blauwvlekkende rouwridderzwam

Wim Veraghtert waarnemingen;BE Lyophyllum gangraenosum (P.Karst)P.Karst Blauwvlekkende rouwridderzwam

• Hoed: 20 – 80 mm, convex tot uitgespreid, soms met een lage bult, radiaal vezelig, grijzig, vuilgrijs tot grijsbruin wordend, niet hygrofaan. • Lamellen: smal tot breed aangehecht, dicht bijeen, grijzig lederkleurig tot grijzig bruin. • Steel: 45 – 70 mm lang, 5 – 15 mm breed, +- cilindrisch, vezelig, grijs, grijsbruin wordend, alle delen van het vruchtlichaam blauw, later zwart wordend als gekneusd. • Vlees: geur naar meel, smaak zacht tot iets bitter. • In naald- of loofbossen, dikwijls in Elzenbossen, langs wegen of in tuinen; zomer – herfst; zeldzaam. Lyophyllum gangraenosum (P.Karst)P.Karst Blauwvlekkende rouwridderzwam Lyophyllum inolens (Fr.) Kühner & Romagn. Gebochelde grauwkop

• Hoed: 20 – 40 mm, conisch tot klokvormig, later uitspreidend met een bult, grijs tot grijsbruin, hygrofaan, niet doorschijnend gestreept of enkel aan de rand. • Lamellen: smal aangehecht tot emarginaat, gematigd dicht tot dicht bijeen, grijs tot bruingrijs. • Steel: 35 – 60 x 2 – 7 mm, dikwijls samengedrukt, grijs tot bruingrijs, +- éénkleurig, cilindrisch, met een verwijde en soms puntige tot iets wortelende basis, wit vlokkig over de hele lengte. • Geur: en smaak onbeduidend. • Ecologie: in naaldbedden van rijke naaldbossen; herfst tot late herfst; zeldzaam. Lyophyllum inolens (Fr.) Kühner & Romagn. Gebochelde grauwkop Lyophyllum konradianum (Maire) Konrad Berijpte rouwridderzwam

• Hoed: 15 – 55 mm, hemisferisch tot convex, met een lage bult of ingedeukt als oud, aerifereus-pruïneus, niet hygrofaan, witachtig, snel grijs tot zilvergrijsbruin. • Lamellen: emarginaat-aangehecht, +- gekleurd als de hoed. • Steel: 20 – 50 x 5 – 8 mm, dikwijls excentrisch, gekleurd als de hoed. • Vlees: geur en smaak zwak tot iets zurig, zwart wordend in alle delen. • Ecologie: bij naaldbomen op kalkbodem, late zomer tot herfst, zeer zeldzaam. Lyophyllum konradianum (Maire) Konrad Berijpte rouwridderzwam Lyophyllum mephiticum (Fr.) Singer Kleinsporige grauwkop

Staf Brusseleers waarnemingen.be Lyophyllum mephiticum (Fr.) Singer Kleinsporige grauwkop

• Hoed: 9 – 24 mm, grijs, soms sepia in het centrum, niet hygrofaan, niet doorschijnend gestreept, convex tot uitgespreid of iets depressief. • Lamellen: aangehecht tot emarginaat, dicht bijeen, grijs tot grijsbruin. • Steel: 15 – 35 x 1,5 – 2,5 mm, cilindrisch of met knuppelvormige basis, grijs tot grijsbruin, wit vlokkig over de hele lengte, donzig aan de basis. • Vlees: geur en smaak ranzig. • In naaldbossen en gemixte bossen op naaldafval en in grasland in de herfst. Zeldzaam. Lyophyllum mephiticum (Fr.) Singer Kleinsporige grauwkop Lyophyllum osmophorum (Gilbert) Ludw. Geurende grauwplaat

Ruud van Middelkoop waarneming.nl Lyophyllum osmophorum (Gilbert) Ludw. Geurende grauwplaat

• Hoed: 6 – 40 mm, convex met ingedeukt centrum, effen, donkerbruin, sterk hygrofaan, doorschijnend gestreept. • Lamellen: breed aangehecht, medium dicht tot dicht bijeen, donker bruingrijs. • Steel: 20 – 40 x 2,5 – 3,5 mm, ellips, effen. • Geur: zoet en aromatisch of zeer onaangenaam, zoals de Stinkende wasplaat. • Ecologie: in naald- en loofbos, op de bodem op rottend hout; herfst; zeer zeldzaam. Lyophyllum osmophorum (Gilbert) Ludw. Geurende grauwplaat Lyophyllum ozes (Fr.) Gill. Zijdesteelgrauwkop

• Hoed: 10 – 30 (-40) mm doormeter, jong hemisferisch tot conicoconvex, later uitspreidend, golvend, gebogen, wat depressief, gewoonlijk met een stompe bult, oppervlak effen, dof zijdeachtig, doorschijnend gestreept tot ¼ van de radius, hygrofaan, bij vocht grijsbruin tot olijfbruin, centrum wat donkerder, droog grijsbeige, rand bleker en scherp. • Lamellen: L = 30 – 40, l = 3 – 7; beige, breed, ingekerfd, randen effen, bleker tot witachtig. • Steel: 25 – 50 x 2,5 – 4 mm, cilindrisch, effen, met fijne witte lengtegewijze vezels op een grijsbruine ondergrond, top wat bleker en iets wit vezelig - schubbig, basis donkerder, met rhizoïden, broos, hol. • Vlees: grijsbruin, waterig, lichtbeige tot witachtig als droog, dun; geur melig- ranzig; smaak mild, iets melig. • Solitair of in groepjes in naaldbossen tussen naaldafval of op de naakte bodem. Herfst. Zeer verspreid en frequent overzien.Sommige soorten Lyophyllum kunnen verward worden in bepaalde omstandigheden met Clitocybesoorten, bv. Clitocybe vibecina. Deze laatsten hebben echter nooit siderofiele korrels. Lyophyllum ozes (Fr.) Gill. Zijdesteelgrauwkop Lyophyllum paelochroum Clémençon Leemkleurige rouwridderzwam

Tatyana Bulyonkova wikimedia commons Lyophyllum paelochroum Clémençon Leemkleurige rouwridderzwam

• Hoed: 30 – 60 mm, convex tot uitgespreid, met fijne radiale vezels, okerkleurig tot geelbruin, niet hygrofaan. • Lamellen: aangehecht, gematigd ver uiteen, crème, blauwachtig wordend, later zwart als gekneusd. • Steel: 30 – 50 x 6 – 10 mm, cilindrisch of iets verbreed naar de basis, witachtig tot bleektaankleurig. • Vlees: geur ranzig-melig tot komkommerachtig; smaak mild. • In parken en kreupelhout op klei, zomer en herfst; zeer zeldzaam in de gematigde zones. Lyophyllum paelochroum Clémençon Leemkleurige rouwridderzwam Lyophyllum palustre (Perck.) Sing. Veenmosgrauwkop

Eddy Devriese waarnemingen.be Lyophyllum palustre (Perck.) Sing. Veenmosgrauwkop

• Hoed: 15 – 30 mm doormeter, jong convex, later vlak met een inspringend tot iets infundibuliform centrum, soms met een kleine bult, oppervlak bruin tot okerbruin, soms met een olijftint, iets hygrofaan, bij vocht doorschijnend gestreept tot 1/5 van de radius, effen, niet vettig, droog bleeklederkleurig en fijn donzig, rand lange tijd ingebogen, effen. • Lamellen: L = 20 – 25, l = 1 – 7, witachtig, breed, dikwijls gevorkt, fijn aangehecht, randen effen. • Steel: 30 – 70 x 2 – 4 mm, cilindrisch, basis soms iets verdikt, oppervlak bruinig, grijswit vezelig, hol, broos. • Vlees: waterig bruin, geur melig, smaak mild melig-ranzig. • De Veenmosgrauwkop is een onopvallend grijsbruin paddenstoeltje met een kleine doorschijnend gestreepte hoed, smal aangehechte lamellen en een sterk ranzige meelgeur, waaraan hij goed te herkennen is in combinatie met het voorkomen tussen levende veenmossen. Het is een parasiet, wat je in het veld vaak goed kunt zien aan de (gedeeltelijk) afgestorven veenmossen waar hij tussen groeit. Hij komt voor van half mei tot in oktober. Lyophyllum palustre (Perck.) Sing. Veenmosgrauwkop Lyophyllum platypus Kühn. Late grauwkop

• Hoed: 10 – 30 mm doormeter, jong hemisferisch, soms met een scherpe bult, oppervlak effen, dof zijdeachtig, fijn wit vezelig alsof bevroren en met een doorschijnende bruinige ondergrond kleur, hygrofaan, de hele hoed grijsbruin met een donkerder centrum bij vocht; droog crème tot beige (herinnerend aan een hygrofane Clitocybe), rand wat witachtig zijdeachtig-vezelig, scherp. • Lamellen: L = 25 – 31, l = 5 – 7 (-15), witachtig tot beige, relatief breed, breed aangehecht, soms zelfs aflopend, randen effen. • Steel: 15 – 30 (-40) xx 2 – 4 mm, cilindrisch, oppervlak effen, iets wit vezelig gestreept in de lengte, lichtgrijsbruin tot donkerbruin met een lila tint, de top soms bleker tot crèmekleurig en wat pruïneus, elastisch, jong solide, oud hol. • Vlees: grijsbruin, dun, geur sterk melig-ranzig, smaak mild, ranzig. • Solitair of in groepjes in overstroomde bossen, in rivieroevers, in Eikenbossen op rottende bladeren of tussen grassen en bladafval, vooral algemeen onder Wilg, Populier en Eik. • Winter. Zeldzaam. Lyophyllum platypus Kühn. Late grauwkop Lyophyllum putidum (Fr.) Singer Riddergrauwkop

• Hoed: 20 – 70 mm, convex tot vlak met een bult, effen, hygrofaan, doorschijnend gestreept aan de rand, grijzig bruin tot vuilbruin. • Lamellen: smal aangehecht, dicht bijeen, grijs tot grijsbruin. • Steel: 30 – 140 x 4 – 15 mm, cilindrisch tot knuppelvormig, soms iets wortelend, wittig tot bleekgrijzig. • Geur: naar meel of onaangenaam; smaak melig. • Ecologie: in bossen en in open land, dikwijls op sparrennaalden; herfst; zeldzaam. Lyophyllum putidum (Fr.) Singer Riddergrauwkop Lyophyllum rancidum (Fr.) Sing. Wortelende grauwkop

Jean Werts

Jean Werts Massembre 2016/07 Lyophyllum rancidum (Fr.) Sing. Wortelende grauwkop

• Hoed: 20 – 40 (-50) mm doormeter, jong hemisferisch tot campanulaat, later convex tot vlak, altijd met een duidelijke stompe bult, zwartgrijs met een staalblauwe tint, soms wit pruïneus, niet hygrofaan, met scherpe rand. • Lamellen: L = 36 – 24, l = 3 – 5 (-7), bruingrijs tot okergrijs, breed, sterk ingekeept tot bijna vrij, randen effen tot wat golvend. • Steel: 40 – 400 x 2 – 5 mm, cilindrisch, effen tot iets in de lengte vezelig, grijs tot bruingrijs, top bleker en wit pruïneus, basis iets wit donzig, met een fusiforme wortelachtige uitbreiding tot 50 mm lang, hol, soms excentrisch. • Vlees: jong wit, later grijs, dun; geur sterk melig-ranzig, smaak mild, melig. • Ecologie: in loof- en naaldbossen, op kalkrijke bodems, tussen blad- en naaldafval, gewoonlijk met enkelen samen. Late zomer – herfst. Wij vonden deze soort in Massembre in juli 2016.Solitair of in groepjes in loof- en naaldbossen, op alkalische bodem, tussen blad- en naaldafval. Late zomer – herfst.Deze soort is gemakkelijk te herkennen, vooral als men niet verzuimt de wortelende steelbasis op te graven. Typische kenmerken zijn de grijsbruine kleur, het slank wat langstelig voorkomen en de sterke melig-ranzige geur en smaak. Het is de enige Lyophyllumsoort met een wortelende steel. Lyophyllum rancidum (Fr.) Sing. Wortelende grauwkop Lyophyllum semitale (Fr.) Kühn Zwartvlekkende rouwridderzwam

Dick Culbert wikimedia commons Lyophyllum semitale (Fr.) Kühn Zwartvlekkende rouwridderzwam

• Hoed: 20 – 50 mm doormeter, jong hemisferisch, later convex, oppervlak effen, dof, wat boterachtig, hygrofaan, bij vocht beigebruin, droog grijsbeige, rand ingerold voor lange tijd. • Lamellen: L = 65 – 72, l = 3, crème, zwart wordend na enkele uren, breed, breed aangehecht tot iets aflopend, randen effen. • Steel: 40 – 60 x 8 – 15 mm, cilindrisch, soms wat verdikt naar de basis of iets fusiform, jong wit, in de lengte vezelig, later vuiloker, als oud zwart wordend, solide, met putjes, schorsachtig. • Vlees: wit tot waterig grijsbruin, zwart wordend, dun, geur iets onaangenaam, wat ranzig, smaak mild, wat onaangenaam.

Alleen of in groepjes in naaldbossen, elzenbroeken, zones met veel struikgewas, bij Spar, Els, Berk en Haagbeuk, vooral in de bergen. Niet algemeen, zomer – herfst. Deze soort is niet gemakkelijk te herkennen in het veld, omdat het zwart worden alleen merkbaar is als het vruchtlichaam ouder is of na een betrekkelijk lange tijd na het plukken. De soort heeft een tricholomatoïd voorkomen en kan in geval van twijfel alleen herkend worden als Lyophyllum door zijn siderofiele korrels in de basidiën. Hij hoort tot de soorten die onmiddellijk zwart worden en niet eerst rood of blauw. Verder zijn de lengte en de vorm van de sporen karakteristiek. Lyophyllum semitale (Fr.) Kühn Zwartvlekkende rouwridderzwam Lyophyllum striipileum (Fr.) Kalamees Streephoedgrauwkop

• Hoed: 10 – 25 mm, eerst convex tot uitgespreid, depressief als ouder, soms met een bult, grijsbruin, hygrofaan, doorschijnend gestreept tot het centrum, witachtig drogend. • Lamellen: gematigd ver uiteen, witachtig, breed aangehecht tot +- aflopend. • Steel: 20 – 50 x 1 – 3 mm, cilindrisch, grijsbruin. • Geur: naar meel. • Ecologie: in naaldbossen op naaldafval; herfst; zeldzaam. Lyophyllum striipileum (Fr.) Kalamees Streephoedgrauwkop Lyophyllum tylicolor (Fr.:Fr.) M.Lange&Sivertsen Kleine grauwkop

Eddy Devriese waarnemingen.be

Ann Hoelen waarnemingen.be Lyophyllum tylicolor (Fr.:Fr.) M.Lange&Sivertsen Kleine grauwkop

• Hoed: 5 – 15 mm doormeter, jong hemisferisch-campanulaat, later conisch en dan vlak, altijd met een +- duidelijke bult, oppervlak jong zijdeachtig-vlokkig, dof, hygrofaan, donkergrijsbruin en bleker naar de rand bij vocht, en gestreept tot bijna het centrum, droog lichtbeige tot okerkleurig, rand scherp, ietwat voorbij de lamellen projecterend. • Lamellen: L = 22 – 25, l = 3, breed, lichtgrijs, fijn aangehecht tot bijna vrij, randen met dezelfde kleur als de hoed, effen tot fijn gezaagd. • Steel: 30 – 50 x 1 – 2 mm, cilindrisch, wat getorst, oppervlak effen, satijnachtig, in de lengte vezelig gegroefd, zilverwit, soms met een zwak bruine tint, vooral naar de basis, top wat wit vlokkig, hol, broos. • Vlees: bij vocht grijsbruin en waterig, dun; geur iets raphanoïd, smaak mild, iets melig. • Alleen of in groepjes in berkenbossen of gemengde loof- naaldbossen op naalden en bladeren op de grond. Zeldzaam. • De ruigsporige soorten van van het Tesquorumcomplex worden onderscheiden op basis van hun ecologie. L. erosa en L. tusquorum zijn grasminnend en lichtminnend. L. tylicolor wordt beschouwd als groeiend in bossen. Lyophyllum tylicolor (Fr.:Fr.) M.Lange&Sivertsen Kleine grauwkop Ossicaulis lignatilis (Pers.:Fr.) Redh. & Ginns Fraaie houttrechterzwam

Eddie Lavreys waarnemingen.be Ossicaulis lignatilis (Pers.:Fr.) Redh. & Ginns Fraaie houttrechterzwam

Eddie Lavreys waarnemingen.be Ossicaulis lignatilis (Pers.:Fr.) Redh. & Ginns Fraaie houttrechterzwam

• Hoed: 20 – 120 mm, convex tot vlak, als ouder soms trechtervormig, jong met ingerolde rand, dunvlezig, hygrofaan door het onderliggende vlees, niet doorschijnend gestreept; bij vocht witachtig tot iets grijzig bruin, droog puur wit, effen, glad. • Lamellen: L = 30 – 70, l = 7 – 11 – 15, dun, dicht bijeen, aangehecht tot subaflopend, witachtig, dan bleekgeel isabelkleurig, soms met roze blos, met effen gelijk gekleurde rand. • Steel: 20 – 70 x 4 – 17 mm, gewoonlijk wat excentrisch, soms duidelijk excentrisch of centraal, gelijk, soms aan de basis gebogen, nogal taai, witachtig, iets luchthoudend-vezelig overal, fijn pruïneus aan de top. • Vlees: taai, wit; geur gewoonlijk melig, soms zwak of soms wat muffig; smaak meelachtig, soms onbeduidend. • Sporenfiguur: wit. • Groeiend op hout, voornamelijk van loofbomen. Veroorzaakt bruinrot. Niet algemeen. September – november. Ossicaulis lignatilis (Pers.:Fr.) Redh. & Ginns Fraaie houttrechterzwam Tricholomella constricta Blanke pronkridder

Mario Lemaire et Elisabeth Lorin waarnemingen.be Tricholomella constricta Blanke pronkridder Lyophyllaceae alfabetische index •A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z A Asterophora lycoperdoides Asterophora parasitica B Berijpte rouwridderzwam Blanke pronkridder Blauwverkleurende rouwridderzwam Blauwvlekkende rouwridderzwam Bruine bundelridderzwam Bruine grauwkop Bruinplaatbundelridderzwam C Calocybe carnea Calocybe chrysenteron Calocybe gambosa Calocybe ionides D E F Fraaie houttrechterzwam G Gebochelde grauwkop Geurende grauwkop Gladsporig pekzwammetje Gouden pronkridder grauwkop (Kleine) H Hypsizygus ulmarius I Iepenzwam J K Kleine grauwkop Kleinsporige grauwkop Knobbelsporig pekzwammetje L Late grauwkop Lyophyllum cessans Leemkleurige Lyophillum confusum rouwridderzwam Lyophyllum coracinum Lyophyllum ambustum Lyophyllum decastes Lyophyllum anthracophilum Lyophyllum deliberatum Lyophyllum atratum Lyophyllum fumosum Lyophyllum baeospermum Lyophyllum gangraenosum Lyophyllum boudieri Lyophyllum caerulescens L Lyophyllum inolens Lyophyllum palustre Lyophyllum konradianum Lyophyllum platypus Lyophyllum mephiticum Lyophyllum putidum Lyophyllum osmophorum Lyophyllum rancidum Lyophyllum ozes Lyophyllum semitale Lyophyllum paelochroum Lyophyllum striipileum Lyophyllum tyicolor M N O Ossicaulis lignatilis P Paarse pronkridder Plaatjeszwamgast Plathoedgrauwkop Poederzwamgast R Riddergrauwkop Rondsporig pekzwammetje Roze pronkridder S Sombere grauwkop Stijve grauwkop Streephoedgrauwkop T Taaie rouwridderzwam Tricholomella constricta U V Veenmosgrauwkop Vloksteelgrauwkop Voorjaarspronkridder W Wortelende grauwkop X Z Zijdesteelgrauwkop Zwartvlekkende rouwridderzwam Bibliografie

• Standaardlijst van en Myxomycota van Vlaanderen en het Brusselse gewest Walleyn Ruben & Vandevan Emile. • Flora agaricina neerlandica deel 5 M. E. Noordeloos, TH. W. Kuyper & E. C. Vellinga. • Paddenstoelen, schimmels en slijmzwammen van Vlaanderen Hans Vermeulen. • Les champignons de France Régis Courtecuisse & Bernard Duhem. • De talrijke foto’s beschikbaar op het www. • Beknopte standaardlijst van Nederlandse paddenstoelen 2013 Eef Arnolds & Ad van den Berg. • Funga Nordica • Coprinussite van Kees Uljè • Fungi of Switserland volume 4.