Masarykova univerzita Filozofická fakulta

Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky

Bakalářská diplomová práce

2012 Adriana Poláčková

Masarykova univerzita Filozofická fakulta

Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky

Nizozemský jazyk a literatura

Adriana Poláčková

De dubbele identiteit van de “totok” in Zelfportret als legkaart van Hella S. Haasse en Indische duinen van

Bakalářská diplomová práce

Vedoucí práce: Lic. Sofie Rose-Anne W. Royeaerd, M.A.

2012

Prohlašuji, že jsem diplomovou práci vypracovala samostatně s využitím uvedených pramenů a literatury.

Ik verklaar hiermee dat ik deze Bachelorscriptie zelfstandig heb geschreven. Alle bronnen en literatuur die ik gebruikt he,b zijn in de literatuurlijst opgenomen.

Adriana Poláčková

Dankbetuiging

Graag wil ik mijn begeleidster Lic. Sofie Rose-Anne W. Royeaerd, M.A. bedanken voor haar raadgeving, correcties, hulp en veel geduld tijdens de begeleiding van mijn scriptie.

Inhoudsopgave

Inleiding 7

Hoofdstuk 1: De postkoloniale literatuur 9

1.1 De koloniale geschiedenis 9

1.2 Imperialisme, kolonialisme en postkolonialisme 11

1.3 De postkoloniale literatuur 12

1.4 Indische Nederlander versus totok 13

Hoofdstuk 2: Nederlands-Indische literatuur na 1945 15

2.1 Nederlands-Indische literatuur van de eerste generatie van schrijvers 15

2.1.1 Hella S. Haasse 18

2.1.1.1 Biografie 18

2.1.1.2 Het oeuvre van Hella S. Haasse 19

2.1.1.3 Zelfportret als legkaart 21

2.2. Nederlands-Indische literatuur van de tweede generatie van schrijvers 22

2.2.1 Adriaan van Dis 23

2.2.1.1 Biografie 23

2.2.1.2 Het oeuvre van Adriaan van Dis 23

2.2.1.3 Indische duinen 24

Hoofdstuk 3: De representatie van de dubbele identiteit van de totok in Zelfportret als legkaart en Indische duinen 25

3.1 Analyse van Zelfportret als legkaart 25

3.2 Analyse van Indische duinen 29

3.3 Gelijkenissen en verschillen 33

Conclusie 35

Bibliografie 36

Inleiding

‘De diepte peilde ik nooit. Is het te laat? Ben ik voorgoed een vreemde in het land van mijn geboorte, op de grond, vanwaar ik niet verplant wil zijn? De tijd zal het leren.’

(Hella S. Haasse, Oeroeg)

De Oeroeg´s bezoemvriend was beslist niet de enige die zich dergelijke vraag stelde. Het leven van een Indische Nederlander of een totok1 moest wel vol interessante belevenissen zijn. De in een tropische land vol ‘magische geuren en kleuren’2 doorgebrachte jeugd waarin problemen nauwelijks bestonden, moest een onvergetelijke ervaring zijn waardoor zijn leven verrijkt zou worden. De terugkeer naar Nederland was dan alleen een nieuwe fase, het terugvinden van het vaderland.

In mijn scriptie verdiep ik me in de problematiek die aan de andere kant van dit aangenaam idee staat. Indische Nederlanders leefden in twee heel verschillende werelden, waarvan elke zijn eigen waarden en gewoontes had. Thuis hebben ze de ethische normen en waarden van hun vaderland geleerd, maar buiten golden andere regels. Mijn vragenstelling luidt als volgt: hoe wordt de dubbele identiteit van de totok of de Indische Nederlander gevormd door de samenleving waarvan hij deel uitmaakt?

De wisselwerking van Indische Nederlanders en de Idische en Nederlandse maatschappij zal ik onderzoeken aan de hand van de romans Zelfportret als legkaart (1954) van Hella S. Haasse en Indische Duinen (1994) van Adriaan van Dis. Mijn belangstelling gaat vooral uit naar de relaties tussen verschillende ethnische groepen mensen, die een andere culturele achtergrond hebben. Mijn interesse wordt gericht op de manier waarop de Indische Nederlanders door de inheemse bevolking in Nederlands-Indië geaccepteerd worden en hoe ze zich in Indië voelden. Ik zal ook erop ingaan hoe de Indische Nederlanders na hun terugkeer beschouwd werden door de Nederlands.

1 Zie 1.4 voor meer uitleg 2 Hella S. Haasse, Sleuteloog, , 2002, p. 125.

7 In het eerste hoofdstuk geef ik met behulp van Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen (2002), Literatuur van de moderne tijd (2006), Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 (2006) en Het leven van teksten (2006) uitleg bij de postkoloniale literatuur. Verder defineer ik de begrippen imperialisme, kolonialisme en postkolonialisme, die cruciale zijn voor het begrepen van de omstandigheden waardoor de postkoloniale literatuur tot stand gekomen is. Daarna bespreek ik de termen Indische Nederlander en totok, die in deze scriptie essentieel zijn.

In het tweede hoofdstuk wordt aandacht gevestigt op de Nederlands-Indische literatuur na 1945 en de belangrijkste en vaakst gebruikte thema´s. Daarna de Nederlands-Indische schrijvers van de eerste en de tweede generatie passeren de revue. Bijzondere aandacht wordt aan Hella S. Haasse en Adriaan van Dis besteden, aan hun levensloop en literaire werk, en ook aan de romans Zelfportret als legkaart en Indische duinen.

Het derde hoofdstuk is gewijd aan de zoektocht naar mijn vragenstelling: welke sporen laten twee verschillende werelden na aan de indentiteit van een totok? Ik zal me focussen op fragmenten uit de boeken die ik gekozen heb, en aan de hand daarvan de positie van de Indische Nederlanders in de Indische en de Nederlandse samenleving te analyseren. Daarop zal nog een vergelijking volgen van de werking van de maatschappij op de dubbele identiteit van de onderzochten, uit de romans gehaalde Indische Nederlanders. Verder zullen nog gezamenlijke en uiteenlopende uitvindingen behandeld worden.

In de conclusie zal ik het resultaat van mijn onderzoek bekendmaken, en zal ik nog eens ingaan op de invloed van de maatschappij op de vorming van de identiteit van de totoks in de romans waarvan ik in mijn scriptie uitga.

8 Hoofdstuk 1: De postkoloniale literatuur

Om een beter beeld te krijgen van de literaire context waarin de romans Zelfportret als legkaart en Indische duinen (1994) geplaatst worden, zal ik bij wijze van inleiding kort ingaan op de gezamenlijke geschiedenis van Nederland en Indië. Aangezien de koloniale periode zal ik de betekenis van de termen imperialisme, kolonialisme en postkolonialisme toelichten. Verder zal ik defineren wat we onder de postkoloniale literatuur kunnen verstaan en zal een bondig overzicht maken van de meest gebruikte thema´s die in dit soort literatuur voorkomen. In het laatste subhoofdstuk geef ik een woord uitleg bij de termen Indisch-Nederlander en totok die we later in de scriptie zulllen aantreffen.

1.1 De koloniale geschiedenis

Al vanaf het einde van de zestiende eeuw is er sprake van nauwe contacten tussen Nederland en Indonesië. Met de stichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie in 1602 is dit verband nog gestimuleerd en ontwikkeld tot een meer dan drie eeuwen durende wisselwerking op economisch, cultureel en maatschappelijk gebied. Indië was een belangrijke bron van grote winsten door de overvloed van koffie, thee, suiker en exotische specerijen. Omdat Nederland een betere controle over de handel en een dominante positie boven andere Europese zeemachten wilde hebben, heeft het bestuur van de VOC een gedetailleerd hiërarchisch systeem voor zijn functionarissen in het Verre Oosten ontworpen, de aanvulling van zijn functies en de bepaling van de lonen inbegrepen.3 Op basis van dit systeem zijn er honderden Nederlanders in Nederlands-Indië komen werken onder leiding van de VOC. Dit tijdperk kunnen we als het begin van het Nederlandse kolonialisme beschouwen. Als gevolg van het streven naar de bescherming van eigen belangen en grotere winsten heeft Nederland in 1830 het Cultuurstelsel4 ingesteld waardoor de Indische inwoners gedwongen werden om de oogst van een vijfde van de aarde die ze in bezit hadden aan het Nederlandse bestuur in Nederlands-Indië te afgeven. De Nederlandse overheersing was voor het inlandse volk een ongunstige periode maar het had niet genoeg middelen om er een einde aan te maken.

3 Han Van der Horst, Dějiny Nizozemska (vertaald door P. Schürová en J. Pellarová), Praha, 2005, p. 162. 4 Een belastingsysteem ingevoerd in Nederlands-Indië door gouverneur-generaal van Nederlands-Indië Johannes van den Bosch

9 Het Nederlandse koloniale stelsel en bestuur in Nederlands-Indië is pas met de Japanse bezetting in 1942 zijn kracht verloren. Vier dagen na afloop van deze bezetting, op 17 augustus 1945 riepen Sukarno en Hatta de onafhankelijkheid van Indonesië uit.5 Daarmee is de zogenaamde periode Bersiap6 van start gegaan en zij duurde totdat het Nederlandse leger het gezag herstelde. In dit tijdperk is de onafhankelijkheidsstrijd begonnen die de erkenning van de Indonesische onafhankelijkheid door Nederland tot gevolg had. Na een jaar van guerilla´s en massale politionele acties was de soevereniteitsoverdracht op 27 december 1949 eindelijk tot stand gekomen en door Nederland erkend.7 Maar met de Indonesische soevereniteitserkenning is het koloniale tijdperk nog niet voorbij. Het is pas in 1962 tot stand gekomen nadat Nieuw-Guinea niet meer in de handen van Nederland was en aan Indonesië werd overgedragen.8 Bovendien waren er nog duizenden Molukkers die lid van het KNIL9 waren. Ze konden niet naar huis - het eiland Ambon behorend tot Zuid-Molukken - terugkeren en daarom werden ze naar Nederland vervoerd. Dit werd beschouwd als een tijdelijke maatregel. In de realiteit is er de meerderheid van deze mensen echter gebleven en nooit naar hun oorspronkelijke land teruggekeerd.

Nadat we nu al een kort overzicht van de Nederlandse koloniale geschiedenis hebben gezien, zal ik in het volgende subhoofdstuk de termen imperialisme, kolonialisme en postkolonialisme verklaren en de rol van de beheerser en zijn houding met het gekoloniseerde land zal ophelderen. Verder zal ik melden hoe het koloniale systeem en de maatschappelijke conventies tijdens de koloniale periode in de postkoloniale literatuur verbeeld worden en op welke manier ze daarin behandeld worden.

5 Theo D'haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen, Amsterdam, 2002, p. 143, Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, online. 6 De periode tussen de Japanse capitulatie en het terugkeer van Nederlands bezag, toen de pemoedagroepen van jonge Indonesische vrijheidsstrijders tegen Britten, Nederlanders, Indo´s en pro-Nederlandse Aziaten vochten en duizenden mensen om het leven gekomen zijn, (programma Geschiedenis 24 op http://www.geschiedenis24.nl/ ). 7 H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005, Amsterdam, 2006, p. 83. 8 Van der Horst, Dějiny Nizozemska, p. 156-164. 9 Afkorting voor Koninklijk Nederlands-Indisch leger.

10 1.2 Imperialisme, kolonialisme en postkolonialisme

Het begrip imperialisme verwijst naar de machtspraktijk waarbij een ver gebied door een ander land bezet en bestuurd wordt.10 Dit gebied wordt overgenomen niet alleen om economische redenen maar er worden ook de cultuur en politiek van de kolonisator geïmplementeerd. Hoewel dit woord tot in het begin van de 20ste eeuw een positieve lading had, draagt het nu een negatieve connotatie van ‘onrecht, uitbuiting en westerse zelfverrijking.’11

Imperialisme gaat over in kolonialisme als het dominante land niet alleen economische belangen in het bezette land uitvoert, maar er zelfs mensen naartoe stuurt om er zich te vestigen en er te wonen. Het bestuur van de imperialistische macht bemoeit zich ook met de bevolking en het bestuur van zijn kolonie. In het geval van Nederlands-Indië is dit pas in de negentiende eeuw realiteit geworden toen er met de uitbreiding van handelsposten die er eerder gesticht werden, een complete Nederlands-Indische cultuur met scholen, steden en binnenlandse bestuur ontstaan is.12

Het begrip postkolonialisme is moeilijker af te bakenen omdat de grens tussen het kolonialisme en postkolonialisme lastig te trekken is en de verklaring van de term ‘postkoloniaal’ kan van meerdere oogpunten worden benaderd. De auteurs Kiene Brullenburg Wurst en Ann Rigney stellen de vraag op of er echt een periode na het kolonialisme bestaat en of het postkolonialisme echt tot een eind gekomen is.13 Mijn taak in deze scriptie is niet het antwoord op deze vragen te vinden en daarom zal ik van de definitie van Theo D´haen uitgaan die de postkoloniale literatuur illustreert als de literaire teksten die na het afloop van het kolonialisme, ongeveer rond het jaar 1950 geschreven en verschenen zijn.14 Hij suggereert dat de postkoloniale literatuur de beschouwing, bespreking en beoordeling van het koloniale tijdperk is nadat de koloniale tijden en de koloniale realiteit niet langer bestaan.

10 Kiene Brillenburg Wurth en Ann Rigney, Het leven van teksten, Amsterdam, 2006, p.367. 11 Ibidem. 12 Van der Horst, Dějiny Nizozemska, p. 435-436. 13 Brillenburg Wurth en Rigney, Het leven van teksten, p. 368. 14 Theo D´haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen en Euroepese talen, Amsterdam, 2002, p. 150.

11 1.3 De postkoloniale literatuur

De postkoloniale literatuur staat voor de ‘literaire teksten uit culturen die allemaal geconfronteerd zijn geweest met de West-Europese, koloniale overheersing.’15 Op basis hiervan kunnen we stellen dat de postkoloniale literatuur uit de koloniale ervaring voortkomt, dat er een directe of indirecte verhouding tussen haar en de koloniale overheersing bestaat, én na die overheersing geschreven is.

In de context van de Nederlandse literatuurgeschiedenis worden onder de benaming ‘postkoloniale literatuur’ romans en andere geschriften gerekend die in de periode na de Tweede Wereldoorlog, en daardoor ook na de kolonisatie van van de gebied in Azië en Zuid Amerika geschreven zijn door auteurs die met de Nederlandse kolonieën in Indonesië, Antillen en Suriname gerelateerd worden.16 In deze scriptie zal ik mij beperken tot de beschouwing van de postkoloniale literatuur als een som van literaire teksten die na de kolonisatie van Nederlands-Indië geschreven en verschenen zijn en de koloniale themathiek bespreken.

Nadat de termen imperialisme, kolonialisme en postkolonialisme in verband met de postkoloniale literatuur werden verklaard, zullen nu de vaakst voorkomende thema´s ter sprake gebracht worden. In het algemeen hangen ze samen met en tevens een reactie zijn op maatschappelijke, culturele en historische veranderingen die in Nederlands-Indië tot stand gekomen zijn.

Er zijn een groot aantal boeken verschenen die de ellende, miserie, slechte leefomstandigheden en behandeling in de Japanse kampen17 beschrijven. Dit thema komt herhaaldelijk in het boek Indische duinen voor, waarin de herinneringen van de vader aan zijn verblijf in het kamp de relatie tussen hem en zijn zoon, de ik-figuur, sterk beïnvloeden .18

15 Brillenburgh Wurth en Rigney, Het leven van teksten, p. 382. 16 Brems, Altijd weer vogels vogels die de nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945- 2005, p. 84. 17 Japans kamp of ‘jappenkamp’ is de benaming voor interneringskamp dat door de Japanse bezetter in Nederlands-Indië gesticht werd en waarin de Nederlanders die in deze kolonie vesticht zijn geïnterneerd werden. 18 Hierover meer in het hoofdstuk 2.2.1 Adriaan van Dis.

12 Een ander veel besproken en beschreven onderwerp is de repatriëring waardoor ook een groot massa mensen geraakt werden.19 De problemen van de repatrianten staan hier centraal. Het aanpassen aan een nieuw land, een verschillend klimaat en lage sociale status, problemen met het zoeken van een baan en de manier waarop ze door de Nederlandse bewoners benaderd werden, dit alles moesten de repatrianten mee leven. Daarnaast werden ze met een nieuw realiteit geconfronteerd en er kwam een vervreemding in het relatie tot het land waar ze hun leven hebben doorgebracht – Indonesië. Hieraan sluit ook het thema van de dubbele identiteit van Indische-Nederlanders bij aan dat nog uitgebreid verder in deze scriptie besproken zal worden.

In vrijwel alle thema´s van de postkoloniale literatuur komen verwarde, negatieve en gefrustreerde gevoelens tot uiting, maar er zijn ook passages te vinden waarin de auteurs positieve kanten laten zien en zelfs vrolijke verbeeldingen aanbieden. De boeken die een beeld van de kolonisatie, oorlog en japanse kampen weergeven is echter nog steeds niet gesloten en deze boekenen verschijnen nog in de eenentwintigste eeuw.

1.4 Indisch-Nederlander versus totok

Nadat we al een inleiding tot de postkoloniale literatuur hebben gekregen, zal ik nog de termen totok en Indische Nederlander verklaren, die in de titel van dit werk staan en ook in de volgende hoofdstukken regelmatig voorkomen.

Indische Nederlander is een bredere term waarmee een Nedelander van Indische afkomst wordt bedoeld. Er worden ook Indo-Europeanen in het algemeen gerekend die gemengd20 bloed hebben maar ook totoks die geen Indische bloedverwanten hebben. Tijdens de koloniale periode diende deze aanduiding ook voor de afstammelingen van een inlandse (Indonesische) of Aziatische vrouw en een blanke man die in Nederlands-Indië woonden maar deel van de Europese, niet de binnenlandse samenleving uitmaakten.21

19 Repatriëring betekent naar het vaderland terugkeren. 20 Gemengde Indische en Nederlandse bloed. 21 Robert-Henk Zuidinga, Indisch letterland, Amsterdam, 1987, p. 8.

13 Het verschil tussen een Indische Nederlander en een totok is, dat de tweede term die uit het Indonesisch komt, een meer concrete en beperkte aanduinding is voor een volbloed Nederlander of Europeaan die geboren is of gewoond heeft in Nederlands-Indië. Dit woord kan soms een pejoratieve betekenis dragen die een nieuwkomeling aanduidt die de cultuur en gewoontes van de Indische mensen nog niet onder de knie heeft gekregen. Ik zal deze term in neutrale zin gebruiken. Vaak werden de totoks door ‘baboes’22 opgevoed en konden ze redelijk het Javaans of het Maleisisch spreken.23 De auteurs die totoks worden benoemd keren in hun literaire werk vaak aan hun kindertijd terug die ze in Indisch-Nederland hebben doorgebracht en beschrijven dit land als een mooie exotische wereld waarin ze zich op hun gemak voelden. Bij de totoks horen o.a. Hella S. Haasse en Adriaan van Dis, wiens levensloop en koloniale ervaring met het objectief op hun werk ga ik later uitgebreider behandelen.

Op de vorige pagina´s trachtte ik in grote lijnen het begrip ‘postkoloniale literatuur’ uit te leggen en bespreken aan de hand van historische gebeurtenissen en veranderingen binnen de maatschappij die er in het Nederlands-Indië plaats vonden. Het onderwerp van de postkoloniale lieratuur zal ik uitgebreider behandelen in het volgende hoofdstuk, waarin ik enkele auteurs van de postkoloniale literaire kanon zal voorstellen, en concreet zal ingaan op de romans Zelfportret als legkaart van Hella S. Haasse en Indische duinen van Adriaan van Dis die in mijn scriptie centraal staan.

22 Een Indische of Indonesische vrouwelijke kinderoppas of bediende. 23 Robert-Henk Zuidinga, Indisch letterland, Amsterdam, 1987, p. 8.

14 Hoofdstuk 2: Nederlands-Indische literatuur na 1945

Binnen de Nederlands-Indische literatuur kunnen twee groepen schrijvers onderscheiden worden naar de tijd en land wanneer en waar ze geboren en opgegroeid zijn. Volgens dit criterium kunnen we de auteurs indelen in de schrijvers van de eerste en de tweede generatie.24 Het grootste verschil tussen de literatuur van de beide generaties ligt aan de thematiek waarvan de auteurs in hun werk gebruik van maken. The thema´s veriëren wegens de verschillende omstandigheden, culturen, landen en maatschappelijke en politieke sfeer waarin de auteurs hun jeugd hebben doorgebracht. In dit hoofdstuk maak ik een overzicht van de meest voorkomende thema´s in de Nederlands- Indische literatuur in betrekking tot de generatie waar de auteurs toe behoren. Verder komt Hella S. Haasse aan bod als een voorbeeld van de schrijfster van de eerste generatie Nederlands-Indische schrijvers, haar werk en de roman Zelfportret als legkaart dat in het volgende hoofdstuk geanaliseerd zal worden. Ten slotte illustreer ik het leven en het literaire werk van Adriaan van Dis als een representant van de schrijvers van de tweede generatie, en beschreef ik zijn roman Indische duinen waarop ik meer aandacht zal in het laatste hoofdstuk vestigen.

2.1 Nederlands-Indische literatuur van de eerste generatie van schrijvers

Tot de eerste generatie behoren de zogenaamde totoks, nakomelingen van Nederlandse ouders, die niet per se in Nederlands-Indië geboren zijn maar in dit land wel enkele jaren of hun hele jeugd hebben gewoond. Ze maakte deel zowel van de Indische samenleving als van de Nederlandse. Ze beschouwden Indië als het land van herkomst, maar na de terugkeer naar Nederland raakten ze in verwarring omdat ze door de alledaagse realiteit waarmee ze daar geconfronteerd werden het contact met Indië hebben verloren. De wereld van het koloniale Indië blijft echter in hun herinneringen en boeken bestaan.25

24 Theo D´haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen en Euroepese talen, p. 133. 25 Ibidem, p. 134.

15 Al kort na het einde van het Nederlandse bestuur in Indië zijn er boeken verschenen die niets van die mooie tijden laten zien. Integendeel. Veel totoks hebben een gruwelijke periode van interneringskampen en oorlog meegemaakt en ze maken het publiek bekend met hun belevenissen. Deze boeken zijn in de vorm van dagboeken, herinneringen en romans geschreven en hun aantal stijgt eerder dan dat het afneemt.26 Een van de vele voorbeelden van dit soort literatuur is de roman Bezonken rood (1981) van Jeroen Brouwers. De lezer krijgt erin afchuwelijke beschrijvingen van de jeugdjaren van de auteur in het jappenkamp Tjideng in Batavia voorgeschoteld die zowel afkeer als medelijden wekken. De stijl die hij gebruikt om alles tot het kleinste detail te beschrijven werd in de essaysbundel Het Oostindisch kampsyndroom (1992) door Rudy Kousbroek bekritiseerd. Hij beweert dat de gebeurtenissen in Brouwers′ roman niet op een realistische manier beschreven zijn. Brouwers heeft volgens Kousbroek de historische werkelijkheid geweld aangedaan en hij zou zich geïnspireerd hebben door de brutale praktijken die in Duitse concentratiekampen gebruikt werden.27 Kousbroek constateert dat de omstandigheden waarover Brouwers in zijn roman schrijft niet waar zijn, en hij vraagt zich af of het een fantasme of een leugen is.28 Omdat ik in geen japanse kamp gezeten heb, kan ik niet beoordelen of deze kritiek gegrond is. Maar na het leze van de roman Bezonken rood geef ik wel toe dat hij vol met ‘mishandelingen, wreedheden, moorden’ zit, ‘ondraaglijk om te lezen.29

Een ander typerend thema is de vriendschap tussen een totok en een inlander, waarbij de twee verschillende werelden, mentaliteiten en culturen geconfronteerd zijn. De totoks verbeelden doorgaans de verraderlijke en baatzuchtige Nederlandse mentaliteit. Die staat tegenover de hartelijkheid, dienstvaardigheid en trouw van het inlandse volk.30 In de categorie van boeken waarin de vriendschap als het voornaamste thema voorkomt kunnen we de novelle Oeroeg (1948) en de roman Sleuteloog (2002) van Hella S. Haasse plaatsen. Oeroeg is een verhaal over een zoon van welgestelde Nederlanders en de zoon van hun binnenlandse bediende die bevriend zijn. Maar deze vriendschap is vanaf het begin tot ondergang veroordeeld wegens de verschillende sociale positie van de twee jongens. Oeroeg, de boezemvriend van de ik-figuur is de enige van het tweetal die zich daar beqwust van is.

26 Erica van Boven en Mary Kemperink (bew.), Literatuur van de moderne tijd. Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e en 20e eeuw, Bussum, 2006, p. 298. 27 Ibidem. 28 Theo D´haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen en Euroepese talen, p. 146. 29 Ibidem. 30 Zuidinga, Indisch Letterland, p. 5.

16 Deze verschillen hebben tot gevolg dat de twee vrienden na enkele jaren van afscheiding en vervreemding leden van twee tegenovergestelde partijen zijn. De ik-figuur is lid van het Nederlandse leger, maar voelt geen verband tussen zichzelf en Nederland. Oeroeg is vrijheidsstrijder bij de Indonesische opstand en beschouwt de ik-figuur als verrader en vijand.31 Een andere novelle met deze themathiek is Bandoeng- (1993) van F. Springer. Hier wordt het contrast, dat typerend is voor dit soort literatuur, weergegeven tussen een rijke Indisch-Nederlander die als een verrader wordt uitgebeeld en een arme Indonesiër die trouw is gebleven aan zijn vriendschap en beloftes.32

Een ander heel belangrijk thema is de terugkeer naar het land van herkomst die aan bod komt zowel in Bandoeng-Bandung als in Sleuteloog. Het reizen naar Indonesië was wegens het conflict in Nieuw-Guinea problematisch. Pas rond 1970 was zo´n reis weer mogelijk te maken.33 In de roman Terug naar Negri Pan Erkoms (1995) van Rudy Kousbroek wordt behalve een met foto´s n tekeningen gemaakte reconstructie van de koloniale periode ook aandacht gevestigd op ‘de werking van het geheugen en de processen die bij herinneringen een rol spelen: ‘De sensatie om je opeens allerlei dingen te herinneren waar je bijna veertig jaar niet aan hebt gedacht, dingen waarvan je zelfs niet eens vermoedde dat ze in je hoofd zaten, is een van de vreemdste gewaarwordingen die er zijn. [...] hier gaat het om eigen herinneringen, intiem en persoonlijk, een onbekend deel van jezelf, alsof je in de spiegel kijkt en een gezicht ziet dat je niet kent’.34 Dit thema gaat gepaard met een ander onderdeel van de Nederlands-Indische literatuur waarin ook ‘herinnering, nostalgie, traumaverwerking’ te vinden zijn.35 Er is het dilemma aanwezig tot welke bevolkingsgroep ze eigenlijk behoren en het besef dat de doorgebrachte kinderjaren in de Indische samenleving een mooie, zelfs magische tijd in een ‘paradijselijke wereld’36 waren maar dat ze geen deel van deze maatschappij meer kunnen uitmaken. In dit soort romans is de identiteitsstrijd terug te vinden.37 In de roman Sleuteloog speelt het besef dat het

31 Hella S. Haasse, Oeroeg, Amsterdam, 1948. 32 Brems, Altijd weer vogels die de nesten beginnen, p. 85. 33 Theo D´haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen en Euroepese talen, p. 156. 34 In Theo D´haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen en Euroepese talen, p. 157. 35 Boven en Kempreink, Literatuur van de moderne tijd, p. 298. 36 Ibidem. 37 De novelle Oeroeg bespreek meer uitgebreid in 2.1.

17 leuke land, Indië, dat het hoofdpersonage uit haar kinderjaren heeft gekend niet meer bestaat en dat het voor altijd uitsluitend in haar geheugen of in boeken geconserveerd zal blijven.38

In 1997 is Het lied en de waarheid van Helga Reubsamen verschenen waarin de tegenstelling van prachtige Indonesische omgeving en ‘het kille Den Haag’39 domineert nostalgie verwekt.

De bovengenoemde schrijvers worden beschouwd als de eerste generatie van Indisch- Nederlandse auteurs. Dit betekent dat ze de koloniale tijd hebben meegemaakt, een ‘koloniale ervaring’ hebben gekregen en dat zij op de basis van eigen belevenissen een beeld van het toenmalige Nederlands-Indië, zijn waarden en sociale en politieke kenmerken aan de lezer proberen te laten zien. Deze beschrijvingen zijn vaak als waarheidsgetrouw bedoeld en ze zouden het verre Indië tot de lezer benaderen. De lezer moet daarom opletten dat hij deze verbeeldingen niet naar de letter opvat, want hoe biografisch en waarachtig een boek ook tracht te zijn, het blijft fictie.

2.1.1 Hella S. Haasse

2.1.1.1 Biografie

Hélène Serafine Haasse werd op 2 februari 1918 te Batavia geboren en bracht bijna haar gehele jeugd door in Nederlands-Indië waar ze ook de lagere school en het gymnasium doorliep.40 Enkele jaren woonde zij bij haar grootouders in Nederland en toen zij op haar tiende naar Indië terugkwam, begon ze met haar twee liefhebberijen, lezen en toneelspelen.41 In 1938 vertrok ze naar Nederland waar zij Scandinavische taal- en letterkunde studeerde, maar na een jaar is ze daarmee gestopt wegens de afkeer die ze voelde voor het fascisme dat in Duitsland uitbrak.42 In 1940 haar studie op de toneelschool begonnen, waar ze inspiratie voor het schrijven uit haalde. Hierover heeft ze zich in een interview geuit: ‘Het creëren van personages in mijn werk is een soort naar binnen gekeerd toneelspelen. (...) Ik moet ze op een of andere wijze

38 Boven en Kempreink, Literatuur van de moderne tijd, p. 298. 39 Ibidem. 40 Aleid Truijens, Het Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur, 1989, p. 1. 41 Ibidem. 42 Ibidem.

18 zijn en ik ben ze ook enigszins – want anders zou ik ze niet kunnen maken. [...] Ik bouw de décors, ik regisseer, ik acteer. Innerlijk toneel.’43 Haar carrière van toneelspeelster heeft ze al in 1944 beëindigd. In het zelfde jaar trouwde zij met Jan van Lelyveld, redacteur van het studentenblad Propia Cures, en ze kregen twee dochters. Vanaf 1944 was Haasse intensief bezig met schrijven en haar werk is in grote mate door haar leven in Indië beïnvloed en geinspireerd. Dankzij haar typerende stijl van schrijven werd Hella S. Haasse één van de bekendste Nederlandse auteurs en haar boeken werden met veel litaratuurprijzen bekroond.44

2.1.1.2 Het oeuvre van Hella S. Haasse

Het oeuvre van Hella S. Haasse is omvangrijk en heel gevarieerd. Er zijn achttien romans en novellen, zeven toneelstukken, veel essays en een aantal gedichten verschenen. Zij gebruikt verschillende onderwerpen en heterogene personages maar toch vormt haar werk een eenheid wat de thematiek betreft. De thematiek zelf is vrij ingewikkeld. Zij schreef psychologische romans over de patronen van het menselijke gedrag, de strijd van sociale ambities en de behoefte aan vriendschap en liefde.45 Een groot deel van de boeken van Haasse is door haar verblijf in Nederlands-Indië beïnvloed. Dit land is voor haar een mysterieuze wereld maar omdat zij meestal in de contact was met Hollandse familiekenissen en niet met de inlanders, ziet ze Indië los van maatschappij, sociale stand en politiek.46 In haar debuut Oeroeg (1948) wordt een beeld gegeven van de gecompliceerde verhouding tussen Nederland en Nederlands-Indië. Hier zijn we getuigen van de zoektocht naar het land van herkomst, dat de ik-figuur in Indië denkt te vinden. Aan de hand van de gebeurtenissen die zich afspelen na de terugkeer naar zijn geboorteland en het teruggezien van zijn beste vriend, beseft het hoofdpersonage dat hij eigenlijk nooit tot de maatschappij behoorde waarvan hij zijn hele jeugd deel uitmaakte.47 Voor deze novelle heeft Haasse in 1948 de

43 In Truijens, Het Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur, p. 2. 44 Hierover meer in het volgende subhoofdstuk. 45 Ibidem, p. 5. 46 RoSa bibliotheek, documentatiecentrum en archief voor gelijke kansen, feminisme en brouwenstudies. Hella S. Haasse, gereputeerd Nederlands schrijfster, http://rosadoc.be/. 47 Dossier Hella Haasse (1918-2011), Online Koninklijke Bibliotheek

19 Novelleprijs CPNB ontvangen en tijdens de campagne ‘Nederland lees’ werd dit boek in 2009 gratis uitgedeeld door de openbare bibliotheken.48 In de roman Zelfportret als legkaart (1954) die in deze scriptie centraal staat legt ze haar eigen herkomst vast. Dit onderwerp verwerkt zij ook in andere romans, die autobiografisch van aard zijn. In de bundel Krassen op een rots (1970) bevat ‘reisimpressies, herinneringen, verhalen, lezingen, stukjes geschiedenis en beschouwingen over de actuele situatie. Nieuwe indrukken vermengen zich met vroegere ervaringen. Geuren, kleuren en geluiden blijken ook na dertig jaar nog een vertrouwde wereld op te roepen: ‘Een onbeschrijflijke gewaarwording: ik ben hier, ik ben nooit weggeweest, ik glip in deze sfeer als in een hervonden huid. Later pas zal ik mij er van bewust worden, dat huid maar oppervlakte is’.’49 Het thema van terugkeer is ook in Een handvol achtergrond:Parang Sawat (1993) te vinden. Dit boek werd samen met andere autobiografische documenten in 2003 gebundeld in Het dieptelood van herinnering.50 In de roman Heren van de thee (1993) beschrijft de auteur het lot van een jonge man die naar Indië komt om zijn familie met hun onderneming op een theeplantage te helpen. Het biedt ons een beeld van de verhoudingen tussen Indische-Nederlanders en het inheemse volk, en de alledaagse problemen van een totok in Indië die zich niet alleen aan de nieuwe koloniale sfeer moet passen maar daarbij zijn positie binnen de familie moet verdedigen. Het hoofdpersonage moet zijn best doen om zich in een onbekende, tropische en helemaal verschillende wereld thuis te voelen en zijn eigen plaats te vinden. De roman Sleuteloog (2002) gaat terug op de thematiek van Oeroeg en er wordt naar gepoogd om antwoord te vinden op de vraag of vriendschap en begrip tussen een Nederlands en een Hollands kind mogelijk is.51

Behalve boeken waarin het land van herkomst wordt gethematiseerd schreef Hella S. Haasse ook historische romans, o.a. Het woud van verwachting (1949) over het leven van Charles van Orléans, De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck (1982) en Schaduwbeeld of Het geheim van Appeltern (1989) waarvoor ze vaak originele documenten gebruikte.52

48 Truijens, Het Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur, p. 5. 49 Theo D´haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen en Euroepese talen, p. 156. 50 Truijens, Het Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur, p. 5. 51 Ibidem. 52 Ibidem.

20 Volgens Haasse is de taak van de schrijver ‘de kunst’53 om de waarheid achter de waarneembare feiten te ontmaskeren. Naar haar mening bestaat er geen toeval en hangt alles met alles samen.54 In haar werk is daarom de zoektocht naar de waarheid essentieel, niet de maatschappelijke relaties.

2.1.1.3 Zelfportret als legkaart

In de roman Zelfportret als legkaart worden twee de leefwerelden van Helaa S. Haasse afwisselend.55 Hij bestaat uit de herinneringen van de auteur aan haar jeugd en het leven in Indië, en haar leven in Nederland als moeder an echtgenote aan de ene kant, en uit een uitgebreid betoog over de manier waarop de schrijver de waarheid moet weergeven aan de andere kant. Het idee ‘de waarheid achter de waarneembare feiten te onthullen’ is esentieel in deze roman en de auteur probeert zich los te maken van het kind dat ze was.56 Ze tracht alleen de realiteit weer te geven, zonder verzinsels, overdrijving of sentiment. De structuur van de roman is gebaseerd op afwisseling van autobiografische fragmenten en betogen over waarheid en het weergeven van die waarheid. Aan de ene hand krijgen we hier een beeld van de koloniale tijden en het leven van een Nederlands meisje in de Indische omgeving waarin ze zich nooit helemaal geaccepteerd voelde. Aan de andere hand is er het besef van de auteur zelf, aan de hand van haar eigen ideeën en haar betoog, dat literatuur nooit helemaal waarachtig kan zijn en dat er altijd fictieve elementen in zitten. Hoe de schrijver ook probeert om zich aan de feiten te houden, deze poging is altijd tot de mislukking veroordeelt.

53 Truijens, Het Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur, p. 5. 54 Ibidem. 55 Literatuur, jaargang 13, Amsterdam, 1966, p. 380, , Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, online. 56 Truijens, Het Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur, p. 5.

21 2.2 Nederlands-Indische literatuur van de tweede generatie van schrijvers

Het koloniale Indië speelt ook een rol in de literatuur van jongere auteurs, kinderen van Indische ouders, die in Nederland geboren zijn.57 Ze hebben in Nederlands-Indië nooit gewoond maar door middel van de verhalen over het koloniale verleden, gruwelijke herinneringen aan het verblijf in interneringskampen, en de problemen die hun ouders tegenkwamen na hun terugkeer naar Europa, kennen zij de historische en maatschappelijke omstandigheden van het koloniale tijdperk. Aangezien het feit dat hun ouders meestal gerepatrieerden waren, worden deze auteurs vaak onterecht als de ‘schrijvers van de tweede generatie’ beschouwd, ofschoon hun literaire werk gevarieerd is. Wegens de Indische opvoeding en normen die ze thuis kregen, hebben ze problemen in de Nederlandse samenleving te vallen. 58

Tot deze groep van schrijvers behoort o.a. . In haar roman Geen gewoon Indisch meisje (1983) vertelt zij het verhaal van een dertigjarige vrouw die beseft dat ze haar hele leven haar Indische afkomst heeft onderdukt. Haar persoonlijkheid is verdeeld in ‘een tweeling’, waarvan Sonja diegene is die haar Indische afkomst ontkent. Zon is aan de andere kant aan haar afkomst gehecht en er zelfs trots op.59 Een vergelijkbare problematiek is ook te vinden in Onder de blauwe sarong (1986) van Jill Stolk.60

In deze literatuur valt de dominante positie van de vaderfiguur op, hij is ‘streng, zwijgzaam en gesloten, getekend door oorlog en wat daarop volgde.’61 Deze vaderfiguur treffen we bijvoorbeeld aan in De overkant (1985) van Ernst Jansz, Vaders van betekenis (1989) Van Marion Bloem, De zwijgende vader (1992) van Jill Stolk, Familiefeest (1992) van Theodor Hollman, De onschuld van een vis 1995) van Alfred Birney, en Nathan Sid (1983) en Indische duinen (1994) van Adriaan van Dis.62

57 Theo D´haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen en Euroepese talen, p. 158. 58 Ibidem. 59 Brems, Altijd weer vogels die de nesten beginnen, p. 86. 60 Theo D´haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen en Euroepese talen, p. 158. 61 Ibidem. 62 Ibidem.

22 2.2.1 Adriaan van Dis

2.2.1.1 Biografie

Adriaan van Dis is op 16 december 1946 in Bergen geboren. Hij is de zoon van een Nederlandse moeder en een Indische Nederlander.63 Zijn ouders hadden elkaar leren kennen in Nederlands-Indië na hun verblijf in een interneringskamp. Beide waren al getrouwd en de moeder had al drie dochters met haar eerste echtgenoot. Adriaan was dus de enige blanke kind in de familie en omdat hij geen koloniale geschiedenis had, was hij altijd een buitenstaander.64 Hij werd door zijn vader heel streng opgevoed wat zijn sporen heeft nagelaten op hun relatie, en ook op het literaire werk van de auteur. Aan de Universiteit van Amsterdam studeerde Van Dis eerst Neerlandistiek waardoor hij in aanraking met het Afrikaans kwam. Na zijn studie werkte hij als journalist bij het NRC Handelsblad. Een paar jaren later werd hij publiek bekend dankzij zijn praatprogramma Hier is... Adriaan van Dis die in 1983 van start is gegaan.

2.2.1.2 Het oeuvre van Adriaan van Dis

Adriaan van Dis debuteerde in 1983 met de novelle Nathan Sid waarvoor hij de prijs voor het best verkochte literaire debuut, het Gouden Ezelsoor ontving.65 Drie jaar later debuteerde hij als toneelschrijver met het stuk Tropenjaren. Hij werd al vroeg door de lezers en critici erkend en zijn boeken werden populair en veel verkocht. Een belangrijk kenmerk van zijn literaire productie is de Indonesische achtergrond van zijn familie die in veel van zijn boeken een rol speelt. Het is telkens een autobiografisch portret van een repatriantengezin. Hiertoe behoort het bovengenoemde Nathan Sid en de in 1994 verschenen roman Indische duinen die het opgroeien van een in Nederland geboren jongen wordt erin beschrijven binnen een Indische familie. Er wordt het milieu van oud-Indiëgangers beschreven. Omdat ik de inhoud en fragmenten uit dit boek noor later zal verwerken, ga ik op

63 Adriaan van Dis, http://adriaanvandis.nl. 64 Ibidem. 65 Ton Aanbeek, , T. Kritische literaire lexicon, Amsteram, 1989, p. 3.

23 de plot van deze roman pas in de volgende subhoofdstuk in. De ik-figuur van Nathan Sid is een jongen ‘gevangen tussen rijst en aardappels’66 die als enige lid van de familie geen Indische verleden heeft en daarom buitgesloten wordt. Het lot van een naar Nederland gerepatrieerde familie die aan de Nederlandse kust is komen wonen wordt ook in de roman Familieziek (2002). Verder is er de roman Op oorlogspad in Japan (2000) waarin het koloniale verleden naar voren komt.67

2.2.1.3 Indische duinen

Indische duinen is een autobiografische roman waarin de ik-figuur, een bijna vijftigjarige man, het verhaal van zijn familie vertelt. Hij is een Nederlander geboren uit een Nederlandse moeder die in de interneringskamp had gezeten en een Nederlands-Indische soldaat die ook geïnterneerd werd. Samen met zijn drie halfzusters is het hoofdpersonage aan de Nederlandse kust opgegroeid en door zijn strenge vader opgevoed. Na de dood van zijn halfzus duiken de herinneringen van het hoofdpersonage aan zijn jeugd op. Hij heeft geen oorlog, geen Japans kamp en zelfs geen koloniale tijd meegemaakt, maar toch wordt hij daar steeds aan herinnerd. Hij meent een Nederlander te zijn, maar door zijn vaders opvoeding en de leefomstandigheden beseft hij dat hij zich altijd in twee verschillende discoursen heeft bevonden. Wat het uiterlijk, maar vooral de herinneringen betreft is hij een vreemdeling in zijn familie. Hij heeft de koloniale ervaring niet beleefd dus kan hij zijn familie nooit helemaal begrepen. Door zijn omgeving wordt hij toch altijd beschouwd als een Indische jongen, die hij niet was. Hij probeert zich los te maken van de waarden, gewoontes en eigenschappen die voor zijn vader typisch waren, maar het verband tussen hem en zijn vader lijkt daardoor nog strenger te worden. Hij wil zich bevrijden van de oorlogsherinneringen die niet van hem zijn, maar er zijn veel geheimen verzwegen waar hij moet achterkomen.

66 Adriaan van Dis, Indische duinen, http://www.letterenfonds.nl/nl/boek/295/indische-duinen. 67 Adriaan van Dis, http://adriaanvandis.nl.

24 Hoofdstuk 3: De representatie van de dubbele identiteit van de totok in Zelfportret als legkaart van Hella S. Haasse en Indische duinen van Adriaan van Dis

In dit deel van mijn scriptie maak ik een analyse van de roman Zelfportret als legkaart van Hella S. Haasse en de roman Indische duinen van Adriaan van Dis. Ik ga na hoe de dubbele identiteit, samenhorigheidsgevoel en het besef van een Indische Nederlander van zijn wortels in deze boeken gepresenteerd worden en welke verschillen en overeenkomsten in deze romans te vinden zijn. Beide romans zijn op een sterke biografische basis gebouwd. Beide auteurs zijn net als de hoofdpersonages van hun romans Indisch-Nederlanders en gaan de auteurs terug op de periode van hun eigen kinderjaren. Ze vertellen het lot van twee families die een verband hebben zowel met Nederland en als met Nederlands-Indië. Aan de hand van door mij gekozene passages en uitspraken van de boeken geef ik een aantwoord op de vraag hoe de identiteit van de Indische Nederlanders in deze romans gevormd wordt en waarom het dubbel is. In twee subhoofdstukken verdiep ik me ik de analyse van het leven van de personages om te ontdekken wat de oorzaak van hun problemen in de samenleving. Hoe ze door de maatschappij gezien worden, wat ze daarover denken en hoe ze zich voelen, zijn ook belangrijken vragen die ik later zal beantwoorden.

3.1 Analyse van Zelfportret als legkaart

De vrouwelijke ik-figuur van de roman Zelfportret als legkaart is de dochter van een Nederlands echtpaar dat deel uitmaakt van de hogere sociale klasse.68 Het gezin verhuist zich naar Indië omdat de vader er een positie bij het bestuur had gekregen en daarom maakt de familie de vermoeiende en uitputtende reis naar Azië.

Ik zou vermoeden dat met de verhuizing naar Nederlands-Indië een nieuwe fase van hun leven begint maar in hun leven is eigenlijk niet zoveel veranderd. Ze hielden hun dagroutine

68 Haasse, Zelfportret als legkaart, p. 16.

25 en de standaard waaraan ze van thuis gewend waren. Als er misschien iets tegenviel, dan was het het tropische klimaat waaraan ze zich moesten aanpassen. Het huis zag er helemaal niet Indisch uit. Zo´n huis zou je overal in de westerse wereld kunnen vinden, in Indië zou je het echter niet verwachten.69 Naar de woorden van de ik-figuur was op het huis de stmpel van de smaak van haar ouders gedrukt, niet door de omgeving waarin het zich bevond. Hun levensstijl had met de Indische ook niets te maken.70 Het leven van dit gezin was op de ene of andere manier geïsoleerd van de Indische cultuur en zijn leden waardeerden de waarden en ideeën die in de moderne West-Europese wereld geldig waren. Ondanks een heel verschillende culturele omgeving, een ander werelddeel waarin ze leefden en andere omstandigheden, bleven ze trouw aan hun oude gewoontes die zij met zich meenamen naar Nederlands-Indië: ‘Wij aten zes dagen van de week Hollands eten, en alleen op Zondag of bij de een of andere speciale gelegenheid rijsttafel of nasi goreng. Mijn ouders hielden veel van Indië en voelden er zich thuis, maar zoals de meeste Europeanen [...] werden ze nooit één met het land.’71 De verteller geeft ons hier een inzicht in de gewoontes en de manier waarop haar ouders verbonden waren met hun nieuwe bestemming. Aan de ene kant lieten zij dit land weinig kansen om tot hun leven binnen te dringen maa aan de andere kant hadden ze een sterk realtie tot het land waarin ze nieuwkomelingen waren. Bovendien pogen zij hun kinderen naar het westerse model op te voeden zodat zij na de terugkeer naar hun vaderland voorbereid zijn om een volwaardig deel van de westerse samenleving uit te maken. In verband met de plannen die de ouders met de kinderen hadden wordt er gezegd: ‘Voor mijn broer en mij zagen zij [...] een toekomst in Nederland. Onze opvoeding was daar dan ook min of meer bewust op gericht.’72 Dit heeft er dan waarschijnlijk toe bijgedragen dat zij ‘door de leefwijze en de sfeer thuis [...] weinig kansen [kregen] te ‘verindischen’.’73

De ik-figuur had ook weinig kansen om zich in de oorspronkelijke samenleving te integreren. Ze had geen vrienden en dat hing samen met het feit dat ze naar een katholieke school werd gestuurd ofschoon haar familie niet katholiek was, en ze werd hier sterk gediscrimineert. Over haar positie binnen de groep van leerlingen zegt zij: ‘Er was ook een kapel, maar daar kwam ik, als outsider, nooit binnen. Het verschil tussen katholieke en niet-katholieke leerlingen werd door de consciëntieuze zusters streng gehandhaafd; ongelukkigerwijs was ik dat jaar het

69 Ibidem, p. 90. 70 Ibidem, p. 52. 71 Ibidem. 72 Haasse, Zelfportret als legkaart, p. 52. 73 Ibidem.

26 enige niet-roomse kind in de eerste klas. Ik vormde er een kaste apart.’74 Als de andere kinderen naar de kapel gingen of een gezamenlijke godsdienstles hadden, werd de ik-figuur van hen gescheiden, apart naar een leeg lokaal gestuurd en daar moest ze alleen blijven. Als er heilige plaatjes met afbeeldingen van engelen werden verspreid en tussen de leerlingen uitgedeeld, kreeg zij er nooit één van en werd altijd overgeslagen. Daarom voelde zij dat er een soort relatie bestond tussen de nonnen die voor het onderwijs zorgden, en de leerlingen.75 Ze vond zichzelf in een hoekje geduwd, van collectif afscheiden, en ‘telkens opnieuw, buiten gesloten. Dit periodiek terugkerende, schijnbaar onbelangrijke, voorval accentueerde de uitzonderingspositie die [ze] innam. In de vriendelijkheid en het geduld van de mère en de zang- en gymnastiekzusters meende ik altijd een ondertoon van reserve te horen: jij hoort er niet bij.’76 De kinderen hebben de ik-figuur nooit in hun groep opgenomen terwijl zij naar niets anders streefde dan dat.77 De wens om lid van een groep te zijn en in collectief aangenomen en geaccepteerd te worden, werd gedeeltelijk vervuld toen ze op het lyceum in Batavia zat. Toen heeft de ik-figuur vriendschap gesloten met twee Javaanse meisjes wiens vader regeringsfunctionaris was. De meisjes hadden Hollandse voornamen en bij hun thuis leefden ze op dezelfde manier als Nederlanders, dus in dit opzicht waren ze alle drie gelijk en konden ze met elkaar heel goed omgaan. Het hoofdpersonage voelde zich eindelijk opgenomen door haar leeftijdsgenoten, ze behoorde ergens toe. Alle drie de meisjes deden alles samen, ze speelden, maakten huiswerk, fietsten en kletsten. Ze konden heel goed met elkaar opschieten en hun vriendschap duurde een langere tijd. Maar het gevoel van samenhorigheid en het deel uitmaken van een groep, waar de ik-figuur zo lang naar verlangdede, werd van tijd tot tijd verstoord door de houding van de moeder van haar vriendinnen. De moeder liet haar bij elke gelegenheid voelen dat zij – haar dochters, man en zelf zij – net zo goed waren als Hollanders, ook als ze geen Europees bloed hadden.78 Ze was wel vriendelijk maar ze gedroeg zich tevens formeel en de ik-figuur voelde ze zich naar en kon niet begrijpen waarom die mevrouw zo´n rare houding in de omgang met haar aanneemt. Het meisje besefte toen nog niet wat voor verschil er tussen haar en de Indische familie lag. Ze had nog geen idee van de verdeling van de toenmalige maatschappij in de machthebbende Hollanders, en de positie van de Indonesiërs die als

74 Haasse, Zelfportret als legkaart, p. 52. 75 Ibidem. 76 Ibidem, p. 21. 77 Ibidem. 78 Haasse, Zelfportret als legkaart, p. 94.

27 ondergeschikt beschouwd en behandeld werden.79 Haar Indische vriendinnen hadden ook nog geen inzicht in de omgang tussen Nederlanders en de inlandse bevolking. De ik-figuur voelde kreeg weer een raar en onaangenaam gevoelen en probeerde haar best te doen om in de smaak van de moeder van de meisjes te vallen. Pas toen zij de meisjes in typische Indonesische kleding zag waarin ze er als bovenmenselijke wezens uitzagen, werd zij zich bewust van het verschil tussen de vriendinnen en zichzelf. Het hoofdpersonage voelde zich vervreemd en opnieuw buitengesloten. Het verschillende uiterlijk van de meisjes hield haar op een afstand. Volgende dag is dit raar gevoel weer verdwenen toen ze de meisjes in hun gebruikelijke kleren ontmoetten, die in geen opzicht verschilden van die van haar.80 Na een tijd werd het contact tussen de ik-figuur en haar Indische vriendinnen doorbroken toen de meisjes naar Europa verhuisden. Tien jaar later is ze toevallig het oudste meisje in de trein in Nederland tegengekomen. Maar hoe ze ook probeerden het gesprek op een vriendelijke manier te voeren, er was een hindernis tussen hen. In de stem van de Indonesische meisje klonk een toon van onderdrukte verwijt, zij was zich al bewust van de ondergeschikte positie die de Indonesiërs gedurend het koloniale tijdperk in hun eigen land innamen, en voelde zich daardoor gekwetst. De ik-figuur had onbewust en tegen haar zin een neiging om zich te verdedigen, hoewel onbewust en tegen haar wil. Ze wilde zeggen, dat ze geen superieurpositie van de Nederlanders innam, noch als kind noch nu als volwassene, en dat ze tegen het meisje helemaal geen bezwaar had die op ras, afkomst of sociale positie gebaseerd zou zijn.81 Ze had weer het gevoel dat ze onbegrepen was en behandeld werd op een negatieve manier die ze niet verdiende, alleen omdat ze geen Indische ouders had, en in een Nederlands gezin opgegroeid was.

Ook aan de hand van deze opvatting realiseert de auteur zich hoe weinig ze de Indische wereld en de maatschappij kende. In verband hiermee peinst zij in deze roman over het beeld van Indonesië die zij in haar debuut Oeroeg aangegeven heeft. Haar ‘verlangen naar het echte Indische leven’82 zit ergens in dit verhaal verborgen. Het spijt haar dat zij de Indonesische bevolking niet voor meer als een ‘dècor’ heeft beschouwd. Zij is ervan overtuigd dat zij van alle belevenissen, herinneringen en ervaringen alleen diegene heeft behouden die haar in het

79 Zuidinga, Indische letterland, p. 3. 80 Haasse, Zelfportret als legkaart, p. 94. 81 Haasse, Zelfportret als legkaart, p. 96. 82 Ibidem, p. 65.

28 zelfontwikkelingsproces hebben geholpen. Zij beseft dat zij zelf nooit één is geworden met het land van haar kinderjaren hoewel ze het als kind anders heeft gezien.83 Bij het denken aan het verleden, komt de vrouwelijke ik-persoon tot de conclusie dat ze eigenlijk bijna geen contact had met de inheemse bevolking. Haar ouders hadden wel Indische bedienden in dienst maar hun omgang was heel beleefd en helemaal niet persoonlijk. De bedienden waren in geen geval betrokken bij het familieleven, ook als dat in ‘de echte ‘Indische milieu´s gebruikelijk was.’84 De auteur beseft dat ze nooit deel heeft uitgemaakt van de Indonesische sameleving, hoewel ze daarin bijna haar hele jeugd leefde. Ze was toen nog te jong om te weten wat er in de samenleving gebeurde, en lette niet op de politieke en maatschappelijke situatie en veranderingen. Ze is daar opgegroeid en beschouwde het koloniale land waar ze thuis was als iest helemaal normaals en gewoons: ‘Dat ik in Indië geboren was en er woonde, beschouwde ik als iets volkomen vanzelfsprekend, zoals alle andere kinderen met wie ik omging. Ten aanzien van de ‘Indonesische kwestie’ en alles wat daarmee samenhangt kan ik geen oordeel hebben. Ik weet er te weinig van. Ik ben in Indië geboren, heb er geleefd, iets van die atmosfeer is onloochenbaar in mij, en toch ben ik er misschien nooit iets anders geweest dan een vreemdeling.’85

3.2 Analyse van Indische duinen

Het hoofdpersonage van deze roman is een zesenveertigjarige man die door de dood van zijn halfzus geprikkeld is om terug over het verleden na te denken. Hij is de verteller van het verhaal van zijn familie. Zijn leven lijkt in veel opzichten op het leven van de auteur. Het hoofdpersonage is ook de zoon van een Nederlandse moeder Lea die op jonge leeftijd naar Nederlands-Indië is gevlucht en daar met een Meladoneze man, genaamd Justin trouwde. Zij hadden drie dochters, maar het gezin werd later wegens de oorlog verdeeld, de vader werkte voor de KNIL en de moeder en de meisjes werden in het Japanse kamp Bankinang geïnterneerd.86 Na het gruwelijke verblijf in het kamp ontmoetten ze een soldaat. De meisjes bewonderden hem en na een tijd slaagden zij erin hun moeder van zijn kwaliteiten te overtuigen. De echtgenoot van Lea was

83 Adriaan van Dis, Indische duinen, Amsterdam, 1994, p. 65. 84 Ibidem, p. 92. 85 Ibidem, p. 94. 86 Adriaan van Dis, Indische duinen, Amsterdam, 1994, p. 91.

29 nog niet rechtelijk dood verklaard, maar toch ontwikkelde zich een verhouding tussen de moeder en die man, die ook Justin heette, die wettelijk volbloed Nederlander was en daarom ook in een interneringskamp was terechtgekomen. Lea, Justin II87 en de drie meisjes zijn op Koninginnedag in Nederland aangekomen en daarmee begint hun leven in de westerse wereld.

Het leven van dit gerepatrieerde gezin speelt zich aan de Nederlandse kust af. Van de overheid kregen ze een huis en verder moesten ze doen wat nodig was om te overleven. Ze hadden weinig geld omdat Justin geen baan kon krijgen wegens zijn slechte psychische toestand. Nog voordat hij in het kamp geïnterneerd werd, behoorde hij dankzij zijn familie tot de bovenlage van de Indisch-Nederlandse sameleving. In Nederland wilde hij desondanks hun slechte financiële situatie zijn status behouden, en besteedde veel geld aan kleren die hem naar zijn mening de ilusie wekte dat hij een rijke burger is.88

Na een paar maanden in Nederland werd de zoon, het hoofdpersonage geboren. De jeugd van het hoofdpersonage als de zoon van ongetrouwde ouders was niet gemakkelijk. In de jaren vijftig was het voor de Nederlandse maatschappij nog onacceptabel om een kind te krijgen zonder daarvoor getrouwd te zijn. Het was een zonde.89 Het kind werd in bepaalde situaties van de sociale omgang buitengesloten en als een vreemdeling beschouwd..

Wat de sociale toestand van de jongen nog veel meer verslechterde en compliceerde was het feit dat zijn zusters half-Indisch waren. Naar de mening van zijn familie zagen de meisjes er te Ambonees uit. De moeder legt de ik-figuur de negatieve houding van zijn vaders familie tegenover hen op deze manier uit: ‘De Hollanders keken erg op [de Ambonezen]90 neer omdat ze hier [in Nederland] bij elkaar in kampen bleven wonen of met veertig man in één huis. Ach, je kent de broers en zusters van je vader, reuze op hun vel, ze voelen zich allemaal superieur.’91 De ik-figuur zag er als een typische Nederlander uit, maar als het er op de huidkleur van zijn halfzusters kwam, was hij voor zijn vaders´ familie Indisch.92 De familie

87 Justin wie Lea na het terugkeer van het kamp leerde kennen kreeg de bijnaam Justin II, Lea´s echtgenoot werd Justin I benoemd. 88 Adriaan van Dis, Indische duinen, Amsterdam, 1994. 89 Ibidem, p. 89. 90 De oorspronkelijke bewoners van het Molukse eiland Ambon. 91 Van Dis, Indische duinen, p. 89. 92 Ibidem, p. 90.

30 van Justin II noemde zichzelf Arisch, ‘pur-sang’,93 en ze waren er trots op. Maar Justin zelf zag er paradoxaal Indisch uit, niemand zou hem dus als een Europeaan beschouwen.94

De familie moest zich thuis aan strakke regels en gewoontes houden, wat de opvoeding en de ordinaire gewoontes betreft. Het bestek moest op een voor hem bestemd plekje op de tafel liggen, iedereen moest keurig eten. De ik-figuur net zoals zijn moeders en zusters hadden er een hekel aan de onzinnige regels die de perfectionistische vader thuis invoerde. De ik-figuur zittend alleen in een restaurant, voert een innerlijk gesprek met zijn vader en vraagt hem: ‘Maar wees eerlijk, bestond er ooit een grotere bestekkengek dan jij?’95 en wordt herinnerd aan alles wat aan tafel moest en niet mag: het eten moest er op een bepaalde manier voorgeschoteld worden, er kon geen woord bij het eten vallen, en het was verboden om te koken, dat mag niemand anders behalve Justin II doen, de moeder ook niet. Hij was zo door de juiste en beschaafdste manier van de maaltijd geobsedeerd, dat diegene die één van de regels overschreed, dadelijk werd geslaan. Meestal worden er Nederlandse gerechten gekookt maar zondag was gewijd aan de Indische rijsttafel. De strenge regels golden niet alleen bij het eten. Kinderen moesten op tijd van school komen, de kleren moesten geordend in de kast liggen, anders werd de boosdoener geslagen en gestraft. De regels die door de vader ingevoerd werden zijn te verklaren door zijn harde verleden en moelijke tijden die hij in het kamp heeft doorgebracht.96 In gewone situaties was hij aardig, maar als hij door een kleine ding geprikkeld werd, werd hij brutaal en kon zich niet beheersen. Hij was gewend aan veel lichamelijke straffen die hij in het kamp regelmatig kreeg.97 En hij heeft een systeem gevonden dat hem hielp om de pijn te verdragen. Toen hij geslagen werd, begon hij te tellen, toen de pijn te sterk was, maakte hij ingewikkelde wiskundige rekeningen waardoor hij aan de pijn is gevlucht. Op dezelfde manier probeerde hij zijn zoon stoer en hard te maken. In de opvoeding was hij te streng en de ik-figuur heeft daardoor moeilijke jeugdjaren beleefd. Hij kon niet voldoen aan de eisen van zijn vader en hij verweet het aan zichzelf. Hoe hij ook zijn best deed, kon hij zijn vader nooit tevreden te maken.

93 Van blanke huid. 94 Ibidem, p. 92. 95 Van Dis, Indische duinen, p. 152. 96 Ibidem. 97 Ibidem.

31 Na de dood van zijn halfzus Ada, werd de ik-figuur door zijn jongste halfzus opgezocht. Zij had iemand nodig om hem over haar problemen te vertellen die te maken hadden met haar kampverleden. Ze was twee jaar oud toen ze het kamp was ingetreden, maar toch kwamen er herinneringen aan en ze zocht hulp bij een vereniging die kampkinderen98 hielp. Tijdens het gesprek met haar broer klaagt zij over haar ongemakkelijke situatie na de aankomst in Nederland. Zij vindt dat hoewel ze thuis vaak over Nederlands-Indië spraken, is zij haar oorspronkelijke identiteit verloren en ze moet hem hervinden. Naar haar woorden is ze een ‘outsider’. Ze twijfelt er niet aan dat ze er altijd op herinnerd zal worden door de mensen omdat zij beseft dat ze nergens toe behoort.99 Zij is gekwetst door de reacties van de Nederlanders op het feit dat ze in het kamp moest zitten. Ze vinden het helemaal niet zo zwaar, misschien is hen de behandeling van de Japanners in de kampen niet bekend. Want op het gezeur van de Indisch-Nederlanders reageren ze vaak: ‘Ach, jullie kolonialen hebben het lang niet zo erg gehad [...] Vergelijk dat eens met onze hongerwinter, wij hebben tulpenbollen moeten vreten.’100

Met zulke uitspraken worden de Indische Nederlanders vaker geconfronteerd. Els, de beste vriendin van een van de halfzusters, die een geheimzinnige liefde van het hoofdpersonage was, verteld aan de ik-figuur wat ze vóór en ná haar aankomst in Nederland moest beleven, en op welke manier ze samen met andere gerepatrieerden door de mensen benadert werden. Haar familie werd officieel als Indo-Belanda101 erkend en is daardoor aan het lot ontkomen van duizenden Nederlanders die geinterneerd werden. Want ‘wie meer dan vijfentwintig procent of meer Indisch bloed had werd niet als Nederlander beschouwd’ en er bestond voor hem geen dreiging van de gevangenis. Maar door Els´ bleke huid en blond haar, werd ze als een Nederlandse en geen Indische beschouwd. De jonge Indonesiërs waren vijandig tegenover haar familie en ze wilden hen niet helpen. De situatie van familie was niet gemakkelijk, als halfbloed Nederlanders maakten ze deel van beide groepen, de Nederlandse én de Indische, maar toch hoorden ze nergens bij. Omdat Els´ vader de druk en kritiek van de maatschappij waaraan ze blootgesteld werden niet meer kon dragen, heeft hij zijn familie bij het bestuur aangegeven en zo zijn ze naar het kamp gestuurd waarin Els zich eindelijk veilig voelde. Haar vader en broers werden bestraft door de medegevangene, omdat ze als verraders werden beschouwd.

98 De mensen die als kinderen in een Japanse kamp hebben gezeten. 99 Van Dis, Indische duinen, p. 66. 100 Ibidem, p. 67. 101 Indisch-Nederlands, halfbloed.

32 Na de repatriëring ging Els naar school waar ze de oudste van de klas was. Haar positie tussen de Hollandse kinderen was heel moeilijk. De kinderen die uit het koloniale Indië gekomen zijn, waren achterop geraakt en werden ze ‘als domkoppen behandeld.’102 Ze werden door de medestudenten uitgescholden, onderschat en vernederd. Door een andere kluer van hun huid, en een bijzondere vorm van hun ogen vielen ze altijd op en werden door de kinderen niet helemaal geaccepteerd. Hun ervaring van het kamp had voor de mensen geen waarde en daarom hebben de Indische kinderen daarover liever gezwegen. In vergelijking met hun leeftijdgenoten hebben ze een harde tijd beleefd waardoor ze eerder volwassen werden dan hen lief was.103 Naar de bewering van Els werden Indische kinderen niet alleen door andere kinderen uitgelachen en uitgescholden. De leraren hebben dezelfde houding tegenover de Nederlands- Indische kinderen aangenomen zoals de scholieren. In hun geval was hij van politieke aarde en ze noemden de Indische lui ‘onderdrukkers en uitbuiters’.104

3.3. Gelijkenissen en verschillen

De Indische Nederlanders in beide romans werden verbonden door een aantal gelijkaardige elementen en omstandigheden. Niet alleen de hoofdpersonages, maar ook de zuster en een kennis van de ik-figuur van Indische duinen voelden zich buitengesloten en vervreemd van de maatschappij waarin ze woonden. De vrouwelijke ik-figuur voelt zich niet geaccepteerd door de Indische cultuur en bevolking. Het spijt haar dat ze zich tijdens haar verblijf in Indië niet heeft gerealiseerd hoe belangrijk het eens voor haar zal zijn. Pas al volwassene komt ze er achter dat ze haar jeugd in een wereld vol illusie heeft doorgebracht. Ze beseft dat dit niet geheel door haar onverschilligheid veroorzaakt is, maar ook door de houding van haar ouders voor wie het verblijf in Indië tijdelijk was. Aangezien ze van de Indische sfeer, cultuur en natuur hielden, waren ze nooit van plan zich daar voorgoed te vestigen.105 Het hoofdpersonage van Indische duinen voelt zich ook als een vreemdeling in het land waarin hij geboren en getogen was. Door de opvoedingsmethoden en de normen en regels die zijn vader toepaste, werd hij raar aangekeken door zijn Nederlandse buren die hem kenden.

102 Van Dis, Indische duinen, p. 120. 103 Ibidem. 104 Ibidem. 105 Haasse, Zelfportret als legkaart, p. 21-23.

33 Voor hen was hij geen volbloed Nederlander omdat hij tot een Indische familie met de ervaring uit Japanse kamp behoorde. Het is een paradox dat hij op dezelfde wijze van hun familie buitengesloten was en dat hij zich niet als een volwaardig lid van die familie voelde, omdat hij met de oorlog en kampen niets te maken had.106 De halfzuster van de mannelijke ik-figuur had ook zware problemen met het besef tot welke maatschappij zij eigenlijk behoorde. Door de Nederlandse samenleving werd ze wel geaccepteerd, maar ze had probleem met de manier waarop de Nederlanders met koloniale geschiedenis omgingen, dat ze een onverschillige houding hebben aangenomen en niet geїntereseerd waren in de omstandigheden waarin ze in het kamp moest leven. Els, een familievriendin werd geprikkeld door het feit dat de Nederlanders vol vooroordelen en haat waren en dat ze haar leven zuur hebben gemaakt toen ze uit Indië gekomen was.

Een belangrijk verschil tussen het leven van de hoofdpersonages is hun achtergrond en het land waarin ze hun kinderjaren hebben doorgebracht. De vrouw komt uit een welgestelde familie die zich in het koloniale Indië vestigt. Thuis hebben ze bedienden en de moeder hoeft zich met de huishoudelijke taken niet bezighouden. De jeugd van de ik-figuur is voor haar een mooie tijd desondanks dat ze weinig vrienden heeft. De man van Indische duinen woont met zijn familie in Nederland. Hoewel ze niet genoeg geld hebben en de moeder moet haar best doen om de familie boven het water te houden, de vader werkt niet en door zijn adelijke manieren107 maakt hij de situatie nog slechter. Het grootste verschil tussen de hoofdpersonages blijkt dan de aanwijzigheid van de kamp geschiedenis in het leven van de mannelijke ik-figuur te zijn. Trewijl het meisje in Zelfportret als legkaart in een aardige en onproblematische sfeer leeft, de jongen heeft het hard en moeilijk bij zijn vader. De vader wilt van hem een sterke soldaat maken en om zijn doel te bereiken gebruikt hij allerlei methoden en huisregels waardoor de liefde van zijn zoon langzamerhand verdwijnt.108 De jongen is zich daarvan bewust dat hij zijn vader nooit trots zal kunnen maken, maar hij blijft alles verdragen.

106 Van Dis, Indische duinen, p. 60-66. 107 Ibidem, p. 133. 108 Ibidem, p. 87.

34 Conclusie

Op de vorige pagina´s trachtte ik de vragenstelling van mijn scriptie te beantwoorden en mijn bevindingen te beargumenteren. Mijn veronderstelling dat de totoks ergens tussen twee verschillende realiteiten hebben geleefd is aan de hand van de analyse van de romans Zelfportret als legkaart en Indische duinen waar gebleken te zijn. Zij behoorden tot twee uiteenlopende werelden en het lijkt alsof zij twee ongelijke personaliteiten hadden die tegen elkaar in strijd zijn geweest. Bij de benadering tot één van die twee culturen of identiteiten werd de afstand tussen hen groter. Een Indische Nederlander kan nooit tevreden zijn met het besef wie hij is en hoe hij door de anderen gezien is, omdat hij altijd een deel van zijn persoonlijkheid mist.

Nederland en Indië hebben op de persoonlijkheden van auteurs Hella S. Haasse en Adriaan van Dis hun sporen nagelaten. Deze twee landen hadden een grote invloed op hun leven en schrijverschap gehad. De auteurs zullen aan hun dubbele identiteit altijd weer herinnerd worden, door de maatschappij die of onverschillig is of nare veroordelen heeft, door de leden van hun familie die zelf problemen hebben om hun echte identiteit terug te vinden, of misschien door de media en het toenemde aantal boeken die in het laatste decennium verschijnen.

Om zich niet afscheiden van de samenleving te voelen, moeten de Indische Nederlanders hun eigen weg proberen te zoeken om zich tot de mensen benaderen, nieuwe vrienden te leren kennen, een geen van hun twee identiteiten te verliezen. De totoks en Indische en overige Indische Nederlanders moeten hun eigen manier vinden hoe ze met de twee verschillende identiteiten zullen omgaan.

35 Bibliografie

Anbeek T., Kritisch literaire lexicon, 1989

Boven E. van, Kemperink M., Literatuur van de moderne tijd. Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e en 20e eeuw, Coutinho, 2006

Brems H., Altijd weer vogels die de nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005, Prometheus, Amsterdam, 2006

Brillenburg Wurth K., Rigney A.,Het leven van teksten, Amsterdam, 2006

Dis A. van, Indische duinen, J.M. Meulenhoff bv, Amsterdam, 1994

D'haen T. (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen, Bert Bakker, Amsterdam, 2002, beschikbaar op: [http://www.dbnl.org/tekst/dhae007euro01_01/colofon.php], geraadpleegd op 10 juli 2012

Haasse H.S., Oeroeg, Querido´s, Amsterdam, 2009

Haasse H.S., Sleuteloog, Querido´s, Amsterdam, 2002

Haasse H.S., Zelfportret als legkaart, Bezige Bij, Amsterdam, 1954, beschikbaar op: [http://www.dbnl.org/tekst/haas013zelf01_01/], geraadpleegd iin mei 2012.

Horst H. van der, Dějiny Nizozemska (vertaald door P. Schürová en J. Pellarová), Praha, 2005

Truijens A., Het Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur, 1994

36 Anoniem, Adriaan van Dis, Indische duinen, beschikbaar op: [http://www.letterenfonds.nl/nl/boek/295/indische-duinen] geraadpleegd op 13 juli 2012

Dossier Hella Haasse (1918-2011), Online Koninklijke Bibliotheek, beschikbaar op: [http://www.kb.nl/dossiers/haasse/haasse.html] geraadpleegd op 12 juli 2012

Literatuur. Jaargang 13. Amsterdam University Press, Amsterdam 1996, beschikbaar op: [http://nrcboeken.vorige.nrc.nl/recensie/de-werkelijkheid-blijft-groeien] geraadpleegd op 12 juli 2012

RoSa bibliotheek, documentatiecentrum en archief voor gelijke kansen, feminisme en brouwenstudies. Hella S. Haasse, gereputeerd Nederlands schrijfster, [http://rosadoc.be]

37