Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65

bron Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65. Bas Lubberhuizen, 2010

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_ove006201001_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m. 3

[Nummer 64]

Ten geleide

De vorm is vreemd. Doch dit zal te meer belangstelling wekken. (W.J.C. van Hasselt aan Multatuli, 16 mei 1860)

De meest uiteenlopende karakteriseringen zijn in de loop van de afgelopen 150 jaar voor Max Havelaar gebruikt: beroemdste boek uit de Nederlandse letterkunde, the book that killed colonialism, persoonlijk appèl, politiek statement dat de gezapigheid van de negentiende-eeuwse romanschrijverij voorgoed verstoorde, puntjesuitgave, the greatest mess possible, fureur der verachting, het boek... om er een paar te noemen. De Max is dan ook vanaf 1860 van allerlei kanten bezien: vanuit de romantiek, de literatuurhistorie, de koloniale geschiedenis, de rechtspraktijk, de editiewetenschap, de vertaalwetenschap, de nationale en internationale neerlandistiek, het feminisme en vele, vele andere. Ondanks vele synthesewerken over Max Havelaar bleven de afgelopen decennia ook de analyses van deelfacetten van het boek verschijnen. Deze speciale jubileumeditie van Over Multatuli, die uitkomt naar aanleiding van het Multatuli-jaar 2010, presenteert de nieuwste visies op diverse aspecten van de Havelaar. Het werk is vanaf 2006 geijkt als canonicaal boek, dat mogelijk in een niet te verre toekomst opgenomen zal zijn in de UNESCO-Werelderfgoedlijst. We hopen dat het gebodene de analytici en synthetisten in spe tot tegenspraak mag prikkelen en zal aanzetten tot vervolgdebatten over de woordelijke neerslag van de strijd die meer dan 150 jaar geleden werd gevoerd door Eduard Douwes Dekker, in zijn tijd en in zijn Nachleben waar wijzelf en vele anderen na ons deel van uitmaken. Ook in toekomstige jaargangen van Over Multatuli.

De redactie

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 4

Max Havelaar en het wereldwijde web Annemarie Kets

‘Lieve hart mijn boek is af, mijn boek is af!’ schreef Multatuli op 13 oktober 1859 aan zijn vrouw Tine, niet vermoedend dat de voltooiing van Max Havelaar 150 jaar later gevierd zou worden met een speciaal Google logo. Het logo toont, aldus het Google Weblog, ‘een typisch Indonesische sfeer met de koffieplantage, de letter “o” als hutjes, de letter “l” als het boek Max Havelaar en de letter “e” als koffieboon’. Dezelfde dag nog kwamen er enthousiaste reacties binnen (‘ik vind max havelaar een goeie gast’) en ontspon zich een discussie over het belang van Multatuli's roman. Waarom Max Havelaar die ‘een beetje eerlijk’ wil zijn, wel eren en niet ‘de slaven’ die Nederland ‘heeft lopen verkopen verschepen en mishandeld’, was de retorische vraag van een zekere wft. Prompt kwam er een reactie van ‘kwebbel’: ‘Ik zal t boek maar eens gaan lezen als ik jou was. Misschien dat je dan begrijpt waarom Google juist voor deze man en dit boek een logo maakt.’ Geheel in de geest van Multatuli, zo'n discussie, en een bewijs dat zijn roman anderhalve eeuw na dato nog steeds alive and kicking is. Dat Max Havelaar al die 150 jaar springlevend is gebleven, blijkt ook uit de vele en verschillende verschijningsvormen die het boek sinds 1859 heeft aangenomen. Alleen al een snelle zoekactie in de catalogus van de Koninklijke Bibliotheek levert voor het trefwoord ‘max havelaar’ een kleine tweehonderd resultaten op. Ik ken geen andere Nederlandse roman, die zo vaak vertaald, hertaald, bewerkt, gebloemleesd en geëditeerd is als de Havelaar. En dan zijn er ook nog talrijke adaptaties naar andere kunstvormen, zoals toneel, film, muziek en musical. Multatuli heeft zich hiermee gevoegd in het illustere gezelschap van groten als Homerus, Shakespeare, Goethe en Proust. Maatschappelijke manifestaties zijn er ook: behalve het al genoemde Google logo, ook de onlangs uitgegeven 5 euromunt ter ere van Max Havelaar en natuurlijk het gelijknamige keurmerk voor Fair Trade producten.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 5

Max Havelaar als inspiratiebron voor velen - een beter bewijs voor de enorme impact van dit boek is er niet.

Google logo voor Nederland in het Max Havelaar-jaar 2010.

Grote afwezige bij al deze rijkdom is het wereldwijde web. Natuurlijk, Max Havelaar staat online, maar er is nog geen digitale representatie die recht doet aan het bijzondere karakter van Multatuli's meesterwerk. Terwijl het medium zich daar toch bij uitstek voor leent. Neem bijvoorbeeld de verwevenheid van fictie en feiten, door Multatuli ingezet als een strategisch instrument, waardoor zijn boek begint als een roman en eindigt als een aanklacht tegen het koloniale systeem. ‘[I]k begin als een gekke roman, los en luchtig’, schreef hij aan zijn vrouw, ‘en zeer langzaam haal ik het lijntje in, zoodat het slot eigenlijk donder en bl[iksem] is.’ Dat effect bereikte hij vooral door in toenemende mate te verwijzen naar, of te citeren uit officiële stukken, zoals regelingen uit het Staatsblad, ambtelijke correspondenties en Koloniale verslagen. Veel van die brieven en documenten zijn bewaard gebleven, getraceerd en vaak ook uitgegeven (in de delen VIII-XXV van Multatuli's Volledige Werken). Hetzelfde geldt voor de talrijke (kritische) recensies en polemieken naar aanleiding van de Havelaar, waarop Multatuli in een uitvoerig notenapparaat bij zijn eigen werk - de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’ uit 1875 en 1881 - reageerde. De roman Max Havelaar is met andere woorden, door toedoen van zijn schepper én van diens tijdgenoten, op talrijke plaatsen gekoppeld - oftewel gelinkt - aan toenmalige gebeurtenissen en debatten. Debatten, waar wij in deze tijd niet meer het fijne van weten en waar we dus verklarende noten bij nodig hebben. En dat alles schreeuwt om een online-presentatie met de roman als kern, met van daaruit, op alle voorkomende plaatsen, een link naar de contemporaine documenten - full text en in facsimile - en naar de bijbehorende toelichtingen uit later tijd.

Niet alleen met de buitenwereld ging Multatuli voortdurend in discussie, ook met zichzelf voerde hij een permanente dialoog. Steeds weer kwam hij terug op eerdere thema's en steeds weer plaatste hij kanttekeningen bij vroegere opvattingen. Het

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 6 sterkst komt dat natuurlijk naar voren in de zeven bundels Ideën, maar ook de Havelaar is niet los te zien van vroeger en later werk. Om dit, voor Multatuli's werkwijze zo kenmerkende, aspect zichtbaar te maken zou zijn hele oeuvre online beschikbaar moeten komen, opdat nu nog verborgen onderlinge verbanden via hyperlinks expliciet aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Dat zou een prachtig beeld opleveren van de coherentie, de interconnectivity en de ontwikkeling binnen zijn oeuvre. Dan zou bij voorbeeld zichtbaar worden dat de kwestie-Lebak weliswaar de aanleiding was tot het schrijven van de Havelaar, maar dat kenmerkende bouwstenen van dat boek - zoals de opsomming in het Pak van Sjaalman, de splitsing van één persoonlijkheid over meer personages en zelfs de uitroep ‘Ik heb veel geleden’ - al voorkomen in de Brief aan Kruseman uit 1851. De mogelijkheden van het wereldwijde web voor het boek dat is uitgeroepen tot het belangrijkste werk uit de Nederlandse literatuur zijn hiermee bij lange na nog niet uitgeput. Nog één dringende wens ter afsluiting. Er zijn lezers die Max Havelaar een ‘wonderlijk allegaartje’ vinden. Maarten 't Hart bijvoorbeeld. Die stelde zich voor hoe het boek was ontstaan: ‘Je begon gewoon aan een verhaal over een Droogstoppel, en als je niet meer verder wist, begon je aan een heel ander verhaal over Max Havelaar. Om aan lengte te komen [...] voegde je een lijst van wel zes bladzijden in met een volstrekt willekeurige opsomming van onderwerpen die je al bladerend zo uit een encyclopedie zou kunnen overschrijven.’ En zo verder en zo voort, over de ingelaste gedichten, het sprookje over de steenhouwer, het ‘roerend[e], maar met de rest van de inhoud weinig samenhangend[e] verhaal over Saïdjah en Adinda’ en de ambtelijke brieven. Nu maakt Max Havelaar bij eerste lezing inderdaad vaak een chaotische indruk, zo heb ik in contacten met studenten wel ervaren. En mijn ervaring is ook dat het niet eenvoudig is om hen ervan te overtuigen dat de verschillende onderdelen bij nader inzien een hecht geconstrueerd geheel vormen. Om te beginnen zijn er de drie verhaallijnen, die zich afspelen op verschillende plaatsen en in verschillende tijden. De samenhang daartussen is in een webpresentatie prachtig te visualiseren met behulp van topografische kaarten, met daarop de belangrijkste feiten uit het leven van het centrale personage in hun onderlinge samenhang. Waar ik het in mijn wetenschappelijke Havelaar-editie uit 1992 nog moest doen met een acht pagina's lange opsomming van biografische feiten en twee uitvouwkaarten (van de Indische Archipel en van ), kunnen we nu in één oogopslag de omzwervingen van de hoofdfiguur in ruimte en tijd zichtbaar maken. Die hoofdpersoon treedt op onder drie verschillende namen: Sjaalman, Havelaar en Multatuli. Gaandeweg en heel geraffineerd maakt de auteur duidelijk dat zij veel gemeenschappelijk hebben, bijvoorbeeld qua uiterlijk, familieomstandigheden, Indische carrière en literaire aspiraties. Zo blijkt langzaam maar zeker dat zij gedrieën drie stadia van één levensgeschiedenis uitbeelden.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 7

Havelaar zet zich, zolang het kan, in voor de onderdrukte Javaan, daarna wordt hij onder de naam Sjaalman martelaar voor de goede zaak. En ten slotte zet hij als Multatuli zijn strijd voor gerechtigheid voort met het boek dat de lezer op dat moment in handen heeft. Ook voor dit ingewikkelde aspect van de Havelaar biedt een webpublicatie prachtige oplossingen, bijvoorbeeld door overeenkomstige motieven aan elkaar te koppelen en oproepbaar te maken. Dat levert reeksen van motieven en submotieven op, die, naar wens in de volgorde van de roman of in chronologische volgorde, zichtbaar gemaakt kunnen worden. Max Havelaar is anderhalve eeuw lang voor opeenvolgende generaties een bron van inspiratie geweest. Met hun talloze bewerkingen, adaptaties en afgeleide producten hebben zij Multatuli's roman levend gehouden voor volgende generaties. Dat deden ze met de middelen van hun tijd. Aan onze generatie de taak om deze lijn voort te zetten, met de mogelijkheden van nu. Dat kan, naar mijn overtuiging, het beste met een webpublicatie die recht doet aan het geheel eigen karakter van Max Havelaar (of liever nog: van Multatuli's oeuvre), een webpublicatie waarvan ik hier, bij wijze van aanzet, niet meer dan enkele, tentatieve, contouren heb geschetst. Een dergelijke geavanceerde webpublicatie kost (veel) geld, maar voor het boek dat niet alleen is uitgeroepen tot het belangrijkste werk uit de Nederlandse literatuur, maar dat bovendien als enige literair werk is opgenomen in de canon van de Nederlandse geschiedenis, moeten toch voldoende sponsors (overheid, wetenschappelijke en culturele fondsen, maatschappelijke partijen) te vinden zijn!

Literatuur

Multatuli, VW X. Vrij Nederland, 20 oktober 1984. www.dbnl.org. www.jeroen.com/weblog.

Concept van Dekkers ontslagbrief, Lebak 1856.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 8

Een vergankelijke collectie van een onvergankelijk schrijver Chantal Keijsper

De lezers van Over Multatuli kennen allemaal de fraaie 25-delige Volledige Werken uit 1995. Die zijn onmisbaar bij de bestudering van leven en werk van Multatuli. Het is en blijft een fascinatie dat achter elke gedrukte tekst in de Volledige Werken een handgeschreven of gedrukt document schuilgaat. Soms ook een combinatie van die twee, zoals Multatuli's uiterst belangrijke aantekeningen in de marge van Minnebrieven (1861). Het betreft het exemplaar van Van Vloten, met wie Multatuli ooit bevriend was. Via diens schoonzoon, Frederik van Eeden, is het in de collectie van het Multatuli Huis gekomen. Soms konden de samenstellers van de Volledige Werken pas na intensief onderzoek vaststellen om wat voor document het ging en welke waarde het had. Sinds de verschijning van de Volledige Werken duiken er nog met enige regelmaat onbekende multatuliana op. Via antiquaren, particulieren en veilingen worden brieven van of aan Multatuli verworven door het Multatuli Huis of de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam (UvA). De ene keer kost dat geld, de andere keer betreft het een schenking. Er is de laatste jaren bijna geen jaargang van Over Multatuli geweest waar geen nieuwe ontdekking in werd beschreven.

Het verzamelen van de collectie

De Multatuli-collectie bestaat uit vele duizenden manuscripten, brieven, aantekeningenbriefjes, drukproeven, portretten, treinkaartjes, krantenknipsels etc. van en over Multatuli. Het is geen traditioneel literair archief dat na het overlijden van een auteur werd geschonken of verkocht aan een openbare instelling, zoals dat van Nicolaas Beets, Albert Verwey of Frederik van Eeden. Het betreft hier een collectie die actief is verzameld. De collectie is te danken aan een groep multatulianen die in 1910 een schriftelij-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 9 ke oproep plaatste voor mogelijk interessant materiaal. Doel van de actie was om een tentoonstelling in te richten ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de Max Havelaar. Ze kregen hierbij medewerking van Multatuli's weduwe, Mimi Hamminck Schepel, die het bewaard gebleven archiefmateriaal van Multatuli ter beschikking stelde. Met de enorme hoeveelheid binnengekomen documenten kon na de tentoonstelling de ‘Vereeniging het Multatuli Museum’ worden opgericht. De statuten vermelden 8 december 1910 als oprichtingsdatum. In 1936 schrijft F.M. Wibaut hierover in Levensbouw:

Twee pagina's uit een exemplaar van Minnebrieven (1861) uit de nalatenschap van Johannes van Vloten, met aantekeningen van Multatuli.

Het comite voor het monument voor Multatuli is er niet in geslaagd een bedrag bijeen te brengen, dat voor een waardige vervulling van het doel kon worden gebruikt. De paar duizend gulden, waarover het comite bij zijn opheffing beschikte, heeft zij [sic! red.] geschonken aan het Multatulimuseum. Dat is de Vereniging, die de nagedachtenis van Multatuli eert door het bewaren en verder bijeen brengen van allerlei, dat met zijn leven in verband heeft gestaan.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 10

De weduwe van Multatuli, Mevrouw Hamminck-Schepel, die nog jarenlang na zijn dood in den Haag heeft gewoond en door vele Multatuli-vrienden nu en dan werd bezocht, heeft krachtig medegewerkt om de betekenis van het Multatuli-museum te vergroten.

Multatuli zelf geen verzamelaar

Multatuli zelf was geen echte verzamelaar, niet van boeken, geschriften of andere verzamelobjecten. Hij sleepte wel altijd een klein koffertje met belangrijke papieren met zich mee. Dat staat nu tentoongesteld in het museum. Door zijn vele verhuizingen en zijn vaak armoedige leefomstandigheden raakte er nogal eens wat zoek of werden bezittingen als onderpand achtergelaten. Dit laatste gebeurde bijvoorbeeld bij het allereerste handschrift van Max Havelaar, het zogenaamde kladschrift. Het zat in een koffer, die was blijven staan in het Brusselse pension ‘Au Prince Belge’, waar eind 1859 zijn boek ter wereld kwam. Nooit is er meer een spoor van teruggevonden. Ook Tine heeft daar jaren gebivakkeerd en liet een grote schuld achter (zo'n fl. 3000,-: het gemiddelde dagloon van een arbeider was toen hooguit één gulden) én de nu zo beroemde, aan haar gerichte verlovingsbrieven van haar Eduard uit de jaren 1845-1846, toen ze elkaar in Indië hadden leren kennen. Multatuli was er toch zeer op gebrand om die terug te krijgen. Ze bevatten zijn zielenroerselen, dromen en plannen. Eigenlijk een preview van zijn latere leven. Van de nodige Ideen vindt men daar de genese. Jarenlang kocht hij die brieven stukje bij beetje terug. Toen bewonderaar Jan Zürcher hem eind 1879 uit een erfenis een flinke som geld gaf om een huis te kopen - bij Ingelheim - ging Mimi spoorslags naar Brussel om de rest te ‘lossen’. Ook later in zijn leven, toen zijn financiële situatie was verbeterd en hij het zwervend bestaan achter zich had gelaten, hechtte Multatuli zich niet te zeer aan materiële zaken. Zijn huisinrichting was sober en hij spendeerde geen geld aan kunst of andere kostbare zaken. Hij bezat weliswaar een kleine boekenverzameling. Die was echter niet ontstaan vanuit een verzameldrift, maar bedoeld om te lezen en snel iets op te kunnen zoeken tijdens het schrijven aan zijn boeken of vele briefwisselingen. Voor zijn literaire nalatenschap moet hetzelfde hebben gegolden. Nergens in zijn brieven of aantekeningen komen we aanwijzingen tegen dat hij zich bekommerde om het lot ervan. Multatuli leefde heel duidelijk in het heden. Zijn boeken moesten nu gelezen worden, nu invloed hebben. Al op 19 oktober 1859, tijdens het schrijven van Max Havelaar, schreef hij aan Tine: ‘ik wil alleen den naam Multatuli stichten, en ik moet in drie maanden de held van den dag wezen. Als ik in drie maanden niet beroemd ben, schrijf ik niet meer. Het moet in eens of niet.’ In dit licht is ook typerend dat Multatuli niet het soort auteur was dat een dag-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 11 boek bijhield, in de hoop dat dit na overlijden kon bijdragen aan eeuwige roem. Zijn bij leven gepubliceerde geschriften voorzagen hier al in, meende hij. ‘Van myn onsterfelykheid ben ik zeker. Ik heb te veel gezegd dat tot zaag kan omgeknoeid worden, om niet heel stevig in leven te blyven na m'n dood.’

Pagina uit de facsimile-editie van Max Havelaar (2007).

Twee jaar voor zijn dood schrijft Multatuli de uitgever Tj. van Holkema: ‘Het beschryven van myn leven - dat zeer zéér gevuld is! - zou 'n zware taak wezen voor mezelf, voor my die - om van andere nog onontbeerlyker vereischten niet te spreken - in 't bezit ben van kasten vol brieven & bescheiden van allerlei aard.’

Vergankelijkheid van de collectie

De vele bewaard gebleven brieven, gecorrigeerde drukproeven, aantekeningenbriefjes, etc. zijn van onschatbare waarde gebleken voor een beter begrip van Multatuli en zijn pennenvruchten. Dankzij deze bronnen kunnen we de Max Havelaar met zijn vreemde structuur duiden, begrijpen we hoe de emotionele Minnebrieven tot stand is gekomen en weten we hoe het zit met dat op het eerste gezicht onbegrijpelijke slot van de Millioenen Studiën. In meer algemene zin dragen de bronnen bij aan onze kennis over de negentiende eeuw, zie bijvoorbeeld het

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 12 zojuist verschenen artikel van Tom Böhm over Multatuli's visie op modernisering: spoorwegen, stoom, telegraaf. De collectie is helaas vergankelijker dan Multatuli sterfelijk is gebleken. Dit komt doordat het papier van slechte kwaliteit is en aan verval onderhevig. In Nederland werd tot 1840 papier uit lompen gemaakt. Toen hier een tekort aan kwam, koos men voor hout als grondstof. Dit papier is echter veel minder duurzaam; het papier verbruint, wordt bros en verpulvert uiteindelijk. Om het nationale culturele erfgoed te redden, is in 1997 een door het Ministerie van OCenW gefinancierd conserveringsprogramma van start gegaan onder de naam Metamorfoze, naar de roman van uit 1897. Boeken, kranten en tijdschriften worden grootschalig geconserveerd. Zo ook de belangrijkste literaire en cultuurhistorische collecties, en die van grote internationale waarde. Het gaat dan om de periode 1840-1950. Dit houdt in dat al deze collecties zuurvrij worden verpakt en in geklimatiseerde magazijnen bewaard. Bovendien wordt van elk document een microfiche - recentelijk vervangen door een digitale scan - gemaakt, die kan fungeren als een surrogaat wanneer het origineel verloren is gegaan. Door deze aanpak wordt het verdere verval van het papier vertraagd en wordt in ieder geval de informatie veiliggesteld. De gehele collectie van het Multatuli Genootschap is inmiddels opgenomen in het Metamorfoze-programma. Het grootste deel, dat berust in bruikleen bij de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, is geconserveerd. Dat geldt ook voor de door het Multatuli Museum - inmiddels Multatuli Huis - zelf beheerde brochures, krantenknipsels, libri annotati, opdrachtexemplaren en een deel van het Genootschapsarchief. Het kwetsbaarste en tegelijkertijd belangrijkste stuk is natuurlijk het handschrift van Max Havelaar. Dit wordt met grote zorg bewaard in het geklimatiseerde depot van de Universiteitsbibliotheek Amsterdam. De in 2007 door Bas Lubberhuizen uitgebrachte facsimile van het handschrift, en sinds kort ook de digitale versie die Bijzondere Collecties daarvan heeft vervaardigd, maken het voor iedereen mogelijk het handschrift te kunnen bestuderen zonder dat het papier van het originele handschrift verder wordt aangetast.

Digitalisering

De volgende stap is om de gehele collectie te digitaliseren en via het internet beschikbaar te stellen. Dan kan de Multatuli-collectie door iedereen, waar ook ter wereld, gelezen en bestudeerd worden. Een digitale weergave van de originalia is in feite de meest diplomatische editie. Zodoende kan het origineel steeds vergeleken worden met de gedrukte versie. Regelmatig blijken er toch nog varianten in het spel, hoe zorgvuldig men destijds ook te werk is gegaan. En men kan zo ook meer

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 13 zicht krijgen op het schrijfproces. Dat is nog steeds een van Multatuli's grootste geheimen. We weten dat hij weleens in trance kon schrijven en dat de pen vaak meer macht had over hem dan omgekeerd. Het biedt ook de mogelijkheid om de corrigerende Multatuli aan het werk te zien. Want zelden ging er een brief de deur uit die niet was nagekeken. Het Huygens-Instituut in Den Haag heeft recentelijk het initiatief genomen om de mogelijkheden hiervoor met het Multatuli Genootschap te bekijken. Postuum heeft Multatuli, die zelf niet veel van verzamelen moest hebben, ons hiertoe gedwongen - gelukkig doen we dat graag!

Literatuur

Tom Böhm, ‘Multatuli en de versnelde gemeenschap’, in: Over Multatuli 63 (2009), p. 4-58. Najaar 2010 verschijnt een geïllustreerde bewerking in boekvorm. Gaia Koops-van Bruggen, ‘Miesje’, in: Over Multatuli 63 (2009), p. 59-86. VW V, X en XXIII. Levensbouw. Memoires door Dr. F.M. Wibaut, Amsterdam: Querido 1936.

Met dank aan Tom Böhm.

De reis- en documentenkoffer van Douwes Dekker.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 14

Max Havelaar: overpeinzingen van een totok Chiem van Houweninge

Toen mij werd gevraagd om een stukje over de Max Havelaar te schrijven, heb ik lang geaarzeld, maar blijkbaar niet lang genoeg, want toen ik eenmaal ‘ja’ had gezegd en las hoeveel er over Multatuli en de Max Havelaar was geschreven, sloeg de schrik mij om het hart: wat moest ik in hemelsnaam toevoegen aan die enorme bibliotheek van biografieën, bloemlezingen en commentaren? ‘Laat ik het maar dicht bij mezelf houden’, dacht ik, terwijl ik uit het raam keek.

‘De lucht is guur en het is vier uur.’ Mooi, dan kan ik nu aan mijn stukje over Max Havelaar beginnen. Gelukkig is het geen ‘kwart voor drie’, anders had ik nog een vol uur en een kwartier moeten wachten met schrijven, want ik mag u natuurlijk geen onwaarheden op de mouw spelden, al ben ik dan geen makelaar in koffie en woon ik ook niet op de Lauriergracht nr. 37, maar in de Jericholaan te . Hoewel ik niet in Indië ben opgegroeid, ben ik er wel mee opgegroeid en heeft Indië (in onze familie werd pas veel later over Indonesië gesproken en dan nog met tegenzin!) een grote rol in mijn leven gespeeld. Mijn allereerste kennismaking met Indië waren de vederlichte, blauwe luchtpostenveloppen, die mijn oma naar mijn tantes in het Jappenkamp stuurde. Ik mocht mijn naam eronder zetten en ze daarna, samen met oma, in de brievenbus doen, waarna het Rode Kruis dan de verdere verzending op zich zou nemen. Oma maakte zich natuurlijk grote zorgen, we wisten niet eens of mijn tantes de brieven wel hadden ontvangen, want we hadden al tijden niets van hen gehoord. Het Jappenkamp moest iets verschrikkelijks zijn, had ik wel begrepen. Overigens was het hier ook geen pretje tijdens de hongerwinter. Als we de brieven op de bus hadden gedaan liepen we altijd nog even langs de gaarkeuken en liet oma haar pannetje vullen met een wat onduidelijke soep.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 15

Gelukkig kwamen mijn drie tantes, met de daarbij behorende ooms, heelhuids met De Oranje terug uit Indië. Ik zal een jaar of acht, negen geweest zijn toen mijn tantes voor een tijdje bij ons in huis trokken. We woonden in Den Haag in de Adelheidstraat en ons rijtje huizen was het enige dat overeind was blijven staan tijdens het bombardement van de Engelsen op het Bezuidenhout. ‘Een foutje!’ Maar ik kon wel lekker spelen in het puin. Op een dag hadden de tantes een banaan voor me op de kop getikt. Tot hun verbijstering had ik nog nooit een banaan gezien, laat staan gegeten! Ze lieten me zien hoe ik de schil eraf moest trekken en... maar ik dwaal af. Jaren later zat ik voor mijn eindexamen hbs b - kunt u nagaan hoe lang dat al geleden is - op het Johan de Witt-Lyceum in Scheveningen. Een van mijn tantes had mijn vader geadviseerd om mij daar op school te doen, omdat ze daar zo aardig voor Indische kinderen waren. Integreren ging in die tijd, bij ons op school althans, gewoon vanzelf. Op de middelbare school werd toen nog les gegeven in Nederlandse literatuur en werd er van je verwacht, dat je voor je examen een boekenlijst van minstens twintig titels inleverde en daar moest absoluut de Max Havelaar van Multatuli op staan. Een stevige pil, waar ik destijds als een berg tegenop zag. Nu zat er in mijn klas een leuk meisje, dat met haar ouders in 1949 uit Indië was gekomen. Ze zat schuin voor me en we hadden al een keer gezoend op het strand van Scheveningen. Zij raadde mij aan om hoofdstuk 17 te lezen: Saïdjah en Adinda. ‘Een verhaal dat op zichzelf staat en waar “ze” meestal over vragen’, vertelde ze. Ik mocht de Max Havelaar wel van haar lenen. Ik las het en vond het een prachtig verhaal! Mijn nieuwsgierigheid was gewekt en ik heb de Max Havelaar met enige tussenposes, moet ik eerlijkheidshalve zeggen, helemaal gelezen. Helaas kreeg ik er geen vragen over op mijn eindexamen, maar omdat ik ook de voetnoten had doorgenomen, had ik genoeg ammunitie om me later, tijdens verhitte discussies over kolonialisme, uitbuiting en onderdrukking in de Gordel van Smaragd, staande te houden. Vooral het slot van Max Havelaar mocht ik graag in de strijd werpen:

Want U draag ik mijn boek op, Willem den derden, Koning, Groothertog, Prins... meer dan Prins, Groothertog en Koning... KEIZER van 't prachtig rijk van INSULINDE dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd... Aan U durf ik met vertrouwen vragen of 't uw keizerlijke wil is: Dat Havelaar wordt bespat met den modder van Slijmeringen en Droogstoppels?

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 16

En dat daarginds Uw meer dan dertig miljoenen onderdanen worden MISHANDELD EN UITGEZOGEN IN UWEN NAAM?

Dat was dan pijnlijk tegen het zere been van Eugenie de Vos-Moet Helmig (Pop), de moeder van mijn vrouw Marina. ‘Mishandeld en uitgezogen!’ Nonsense! Wij waren altijd bijzonder goed voor de bedienden! Ze kregen zelfs de restjes, die waren overgebleven van de maaltijd! Nou, daar was het laatste woord nog niet over gesproken, in huize ‘de Vos’, kan ik u verzekeren. Maar ja, Pop was geboren en getogen in het koloniale tijdperk en zelfs een tijdlang de secretaresse van luitenant-gouverneur generaal dr. Huib van Mook geweest. Mijn schoonvader, de bekende Rotterdamse kunstschilder Henk de Vos, was het wel hartgrondig met Multatuli eens en hij schold dan ook tijdens die discussies met verve op die ‘roofstaat aan de zee, tussen Oostfriesland en de Schelde!’ Henk was na vele omzwervingen vlak voor de oorlog in Indië terechtgekomen en trouwde met Pop, net voor ze het Jappenkamp in moesten. ‘Anders had ik hem na de oorlog nooit meer terug kunnen vinden’, vertelde ze. Gelukkig deed ze dat wel, anders had ik mijn Marina nooit gevonden. Henk was een goede vriend van en zo kwam ik in aanraking met de Heren van de Thee. En daarna met de Brieven van de Thee, verzameld door Nelleke Noordervliet. Daarin las ik dat de eerste generatie ‘Heren van de Thee’, Jan Pieter en Willem van der Hucht, zo rond 1845 met hun gezinnen en de nichtjes Van Wijnbergen naar Indië vertrokken, om de helft van het theeland te exploiteren dat ten zuiden van Buitenzorg op de hellingen van Salak lag. De onderneming kwam niet echt van de grond, maar dit terzijde. Een van de nichtjes Van Wijnbergen trouwde met een goede vriend van Willem van der Hucht: ene Eduard Douwes Dekker. Een rare snuiter, die door de gegoede families veelal met een scheef oog werd aangekeken. Na deze kleine omzwerving zijn we nu dus weer bij Max Havelaar terug.

In mijn leven kwam Max Havelaar regelmatig voorbij. Bijvoorbeeld: toen ik met Alexander Pola ‘Zeg 'ns AAA’ schreef, kwam er plotseling een nieuw merk koffie op de markt, ‘Max Havelaar’. Wij besloten om dit grandioze initiatief te ondersteunen door Mien Dobbelsteen Max Havelaar-koffie te laten kopen. Helaas hadden wij er geen rekening mee gehouden, dat Douwe Egberts ons sponsorde met een koffiezetapparaatje en bijpassende koffiekopjes. Mien had daarvoor de punten uit de verpakking geknipt en ingeleverd. Douwe Egberts trok zich na de uitzending onmiddellijk terug als sponsor. Jammer, want wij vonden dat deze goede zaak brede steun verdiende.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 17

Dat vonden onze vrienden in Frankrijk, waar we een deel van het jaar wonen, ook. Zij maakten Marina op de ‘Commercie Equitable’ attent. ‘Faire Trade’, legde Marise uit, want ze was lerares Engels op het lyceum in Sisteron in de Provence. Ze pakte een pak koffie uit haar keukenkastje en wees op het portret van Multatuli. ‘Max 'avelaar’, zei ze, ‘Café excellente!’ Wij hebben haar toen uitgelegd dat het niet het portret van Max ‘avelaar was, maar van de beroemde Nederlandse schrijver Eduard Douwes Dekker, die in de negentiende eeuw, onder het pseudoniem Multatuli, met zijn roman Max Havelaar de grote omslag in het koloniale denken had veroorzaakt. De naam van de hoofdfiguur uit het gelijknamige boek, Max Havelaar, leeft in de huidige tijd nog steeds voort en is uitgegroeid tot het symbool van Fair Trade.

Literatuur

Multatuli, Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappy, Amsterdam: Nederlandsche Bibliotheek [1907].

Tekening van L.J. Eland voor een aparte uitgave van Saïdjah en Adinda bij de Wereldbibliotheek, Amsterdam 1937.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 18

Toen viel er een juffrouw flauw Elsbeth Etty

Hoewel ik niet (bij)gelovig ben, heb ik het gevoel dat Multatuli's Max Havelaar dankzij metafysische krachten op mijn pad is gekomen, een pad dat ik al sinds mijn vijftiende volg. Het begon allemaal met een proefwerk Nederlands in de vierde klas van de middelbare school, waarvoor wij uit Lodewicks Literatuurgeschiedenis dl. I het hoofdstuk ‘Eduard Douwes Dekker (1820-1887)’ moesten doornemen. Dat hoofdstuk, tien dichtbedrukte pagina's lang, opende met een biografische schets van Multatuli en de achtergronden van het Lebak-conflict en eindigde met deze, indertijd door mij onderstreepte zin: ‘In een klein logement in Brussel, Le Prince Belge, schrijft de in grote armoede levende Douwes Dekker in slechts één maand het werk dat hem beroemd zal maken, de Max Havelaar (1859).’ Mijn belangstelling was gewekt en met rode oortjes - nog nooit had ik met zoveel toewijding huiswerk gemaakt - las ik verder. Wat volgde was de beroemde brief aan Tine: ‘Lieve hart mijn boek is af, mijn boek is af!’ Daarna kwam een saaier stuk over Van Lennep en Max Havelaar - dat sloeg ik maar even over, evenals Idee 80, en Idee 340 t/m Idee 341 die integraal waren opgenomen. Liever bladerde ik door naar de fragmenten uit dat in één maand tijds geschreven boek: de introductie van Droogstoppel en de magistrale slotmonoloog die aanvangt met ‘Ja, ik Multatuli, die veel gedragen heb, neem de pen op.’ Pas toen ik daarmee klaar was, wild enthousiast over Multatuli's vlijmscherpe aanval op de uitbuiting van de Javaan en de benepen Hollandse moraal en hypocrisie, kwam ik toe aan het stukje over Van Lennep. De brave borst was bang dat Multatuli's boek, waarin een grof schandaal werd onthuld, tot opstand in de kolonie zou leiden en onrust in Nederland en daarom had hij het manuscript zwaar gecensureerd, zodat niet meer te traceren was in welke tijd en plaats het speelde. Mr.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 19

Jacob van Lennep, die ik uit zijn zouteloze roman Ferdinand Huyck had leren kennen als een soort Droogstoppel en die blijkens mijn Literatuurgeschiedenis dl. I een conservatief Kamerlid was geweest, had in mijn ogen een halsmisdaad begaan. Volgens Lodewick zorgde Van Lennep er, tegen Multatuli's wens in, niet alleen voor dat het boek wegens de hoge prijs slechts een beperkt aantal lezers bereikte. ‘Maar bovendien, en dat was nog veel erger, ging hij in het handschrift knoeien, verving bijv. alle jaartallen en plaatsnamen door puntjes. Dat zo alle bewijskracht tot nul gereduceerd werd, is duidelijk.’ Briesend van verontwaardiging riep ik tijdens het avondeten mijn vader, als oudste zoon en beoogd opvolger van een steenrijke planter geboren en getogen op Java, ter verantwoording. Het was 1967, in het verre Amsterdam legden de provo's de hypocrisie van de bourgeoisie en de regenten bloot. Mijn vader was zo'n regent, vond ik, die bovendien teerde op het geld van de door zijn vader uitgebuite en mishandelde Javanen. Hoe dacht hij eigenlijk over Max Havelaar en over die smeerlap van een Van Lennep? Zoals gebruikelijk gaf mijn vader geen relevante reactie, maar hij deed wel een verrassende mededeling. Volgens hem had hij de eerste druk van Max Havelaar met die door initialen en puntjes vervangen plaatsnamen geërfd van zijn vader, die suikerondernemer op Oost-Java was geweest, en als ik ophield met hem uit te schelden wilde hij het wel voor me zoeken. Dus zat ik even later met de eerste druk van Max Havelaar uit 1860, uitgegeven door J. de Ruyter, op schoot en beleefde - om met Huizinga te spreken - mijn eerste ‘historische sensatie’. Ik las de toespraak tot de Hoofden van Leb..., die ging over de Resident te S...ng, de Regent van Z.... B.... alsmede de schitterende zin: ‘Hoofden van Leb...! Wie zal er dan nog regt doen in B... K...el?’ Mijn Multatuli-studie is die avond begonnen. Ik wilde weten wat S...ng was, Z....B en vooral B... K...el. Die behoefte kon snel worden bevredigd, want mijn vader bleek niet alleen de eerste druk van Max Havelaar te bezitten, maar ook de Verzamelde Werken van Multatuli, een register op zijn Ideën en nog veel meer. Om één of andere reden bewaarde hij deze schatten boven op zolder achter slot en grendel, ik mocht ze even inzien maar niet mee naar mijn kamer nemen. Zelf las hij alleen maar De Telegraaf en waarschijnlijk vond hij Multatuli te opruiend voor zijn dochter. In de bibliotheek was Max Havelaar voortdurend uitgeleend, geld om het boek te kopen kreeg ik niet, want mijn vader was zuiniger dan Droogstoppel en vertelde ons dagelijks dat hij moest ‘interen’ op zijn koloniale kapitaal. Uiteindelijk kreeg ik Max Havelaar cadeau van een tante, de zestiende druk uit 1939, schitterend uitgegeven door De Wereldbibliotheek. Ook zij had dit boek geërfd, niet van een planter maar van een te vroeg gestorven nichtje. Op het titel-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 20 blad had ze geschreven: ‘Ter herinnering aan mijn innig geliefde nicht Rika de Winter Leeuwin, die in mei 1943 door de Duitschers werd vermoord.’

Rika's erfstuk werd míjn Havelaar, waarin ik nooit ben opgehouden te lezen. Marie, de dertienjarige dochter van Droogstoppel was aanvankelijk mijn heldin, of laten we zeggen, het personage waaraan ik mij spiegelde. Zij had tenslotte, samen met haar broer Frits, stiekem het pak van Sjaalman opengemaakt, en daarmee van de Boom van Kennis gegeten. Frits en Marie hadden uit het pak van Sjaalman, in de woorden van Droogstoppel, ‘een neuswijsheid en een sentimentaliteit geput, die me later veel last in huis gehaald zou hebben.’ Ja, dank je de koekoek, z'n kinderen komen tegen hem in opstand, dankzij die ‘neuswijsheid’, Marie verschijnt ineens zonder korset aan 't ontbijt en weigert op haar vaders bevel uit de bijbel voor te lezen. Droogstoppels hele gezin desintegreert door dat fascinerende pak van Sjaalman, de stapel papieren waaruit Max Havelaar is voortgekomen. In mijn ouderlijk huis stond datzelfde pak, in keurige boekdeeltjes gebonden, in een kast met sloten, maar ik had nooit, zoals Frits en Marie, de moed gehad om daar een breekijzer op los te laten. Mijn vader, een soort makelaar in suiker, was erger dan Droogstoppel! Weliswaar was hij niet ‘stipt op godsdienst’, maar wel op zedelijkheid en fatsoen, zeker waar het zijn jongste dochter betrof. Meisjes dienden zich voor te bereiden op het huwelijk met ‘een goede partij’, daartoe moesten zij hun vleselijke lusten onderdrukken, fatsoenlijk zijn en ‘nuttig handwerken’, want ‘sloeries’, ‘lellebellen’ en ‘afgelikte boterhammen’ kwamen niet aan de man en brachten schande over de familie. Zo werd ik, net als Marie honderd jaar eerder, opgevoed. Droogstoppel laat Marie de romanhoofdstukken die aan het pak van Sjaalman worden ontleend ‘in 't net schrijven’, als ze tenminste niet de was moet doen. Maries bijdrage aan Max Havelaar mocht van haar vader niet inhoudelijk zijn, maar diende slechts als ‘een waarborg tegen alle onzedelykheid. Want dit begrypt ge toch, dat een fatsoelyk makelaar aan zyn dochter niets in handen geven zal, wat niet strookt met zeden en fatsoen.’ Als de inwonende stagiair Ernest Stern (een briljante Duitse schwärmerische jongen op wie ieder meisje verliefd zou worden) de braaf breiende Marie een liefdesgedicht van Heine voorleest waarin het woord ‘Herzliebchen’ voorkomt, valt Droogstoppel woedend tegen hem uit: ‘Is het braaf dit te zeggen aan een kind, dat door zoo-iets al zeer licht ongehoorzaam zou worden aan hare moeder, door zich in het hoofd te halen dat ze mondig is, omdat men haar “Herzliebchen” noemt?’ Mondig worden was kennelijk het ergste dat een jonge dochter kon overkomen, van mondigheid kwam zelfstandigheid, van zelfstandigheid zedeloosheid en van zedeloosheid kwam schande, schande over de familie en vooral over het hoofd daarvan, de vader. De aanbiddelijke Ernest Stern wordt te verstaan gegeven dat hij

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 21 zich ‘zedelyk, braaf en fatsoenlyk’ jegens Marie dient te gedragen omdat hij anders de eer van zijn werkgever, Droogstoppel schendt. ‘Wil je dat ik beschaamd moet staan, evenals Busselinck & Waterman, met wie geen fatsoenlyk handelshuis iets te doen wil hebben, omdat hun dochter weggeloopen is?’

Toen viel er een juffrouw flauw.

En deze juffrouw was geen kwezel die de hel en verdoemenispreek van dominee Wawelaar niet aankon, nee die juffrouw was ik. Eigenlijk viel ik niet flauw, er viel een kwartje zoals dat tegenwoordig heet. Weer bij zinnen besloot ik te doen als de dochter van Busselinck & Waterman en weg te lopen, wat mijn vader nog veel last bezorgd heeft en mij ook, maar waarvan ik nooit enige spijt heb gehad. Intuïtief had ik al jong aangevoeld dat het beter was niet naar mijn vader te luisteren. Ik had mij heilig voorgenomen nooit te trouwen, nooit afhankelijk te worden van een man, nooit mijn ‘meisjesnaam’ - het woord alleen al - op te geven en zo snel mogelijk een afgelikte boterham te worden zodat geen ‘goede partij’ ooit naar mijn hand zou dingen.

Na vele omzwervingen en affaires met Ernest Sternachtige jongens die ‘een tint van letterkunde’ over zich hadden, keerde ik zeven jaar later terug in mijn ouderlijk huis om te vieren dat ik mijn kandidaatsexamen Nederlands had gehaald. Er was maar weinig veranderd daar. Mijn vader zat als vanouds op zijn denkbeeldige voorgalerij naar goed koloniaal gebruik aan zijn lauwe jenever te nippen, de ‘leestrommel’ met De Telegraaf en goena-goenablaadjes binnen handbereik. Bij gebrek aan gespreksonderwerpen vroeg ik hem of ik die eerste druk van Max Havelaar met de toespraak tot de hoofden van Leb... nog eens mocht inzien. En passant liet ik weten dat ik er inmiddels achter was dat Van Lennep hele passages, waaronder de kritische vragen van Frits Droogstoppel aan dominee Wawelaar - één van de meest hilarische stukken in de Max Havelaar - uit die eerste druk had weggehouden. Van Lennep, oreerde ik, was een laffe regent geweest die bang was dat het gezag ondermijnd werd door kritische vragenstellers en Multatuli was de eerste provo. Zoals ik gewend was had mijn vader hier geen weerwoord op, maar wederom kwam hij met een verrassende mededeling. Hij had besloten mij zijn complete Multatuli-verzameling te geven als cadeau voor mijn kandidaats. Dat moet een enorme zelfoverwinning geweest zijn, want in zijn opvattingen en familietraditie hoorden de belangrijke ‘familiestukken’, zoals de schilderijen van mijn voorvader William Etty en de boekerij van mijn plantersopa, over te gaan op de oudste zoon, die als ‘stamhouder’ werd betiteld. Waarschijnlijk had mijn vader de hoop dat ik ooit zou trouwen, laat staan met een ‘goede partij’, toen al opgegeven, zoals hij er

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 22 ook niet meer van droomde de toean besar in ‘ons Indië’ te spelen en meende hij dat dit alles de schuld van Multatuli was. Zoals het pak van Sjaalman onheil had gebracht over Droogstoppels gezin, zo had Max Havelaar mijn vaders wereld in elkaar doen storten. Daarom, zo vermoedde ik, wilde hij van die verdomde Multatuli af. Maar wat zijn overwegingen ook waren, het pak van Sjaalman was nu voorgoed van mij. Nog diezelfde avond vertrok ik dolgelukkig naar Amsterdam met een koffer vol Multatuliana, waaronder de kostbare eerste druk van Max Havelaar met de hoofdletters en de puntjes, het Verzameld Werk en de registers op de Ideën. Mijn exemplaar van die registers is inmiddels letterlijk stukgelezen, de titelpagina ben ik kwijt, maar omdat er een inleiding van C.A. Wienecke in staat, vermoed ik dat het om zijn uitgave gaat. Tot mijn niet geringe verbazing ontdekte ik al spoedig dat mijn vader het Verzameld Werk van Multatuli nooit had ingezien. Dat hij Max Havelaar niet kende, daar was ik na al onze ruzies over de koloniale uitbuiting van de Javaan wel achter, maar dat hij zelfs geen blik in de erfenis van zijn vader had geworpen, ontstelde me. De boeken waarin kennelijk nooit door hem ontdekte papiertjes met commentaren verstopt zaten, stonden vol strepen en aantekeningen van mijn grootvader, zijn jong gestorven vader, een Javanen mishandelende suikerondernemer die vrijmetselaar en multatuliaan was geweest. Hoeveel desinteresse in je eigen geschiedenis kun je opbrengen? En bovendien, waarom moesten die boeken achter slot en grendel worden beschermd tegen mijn nieuwsgierige blikken als mijn vader niet eens wist wat erin stond? Grootvader Thomas Etty (1884-1932) had dat dondersgoed geweten. In deel 10 van het Verzameld werk trof ik een tweezijdig getypt velletje papier aan onder de titel ‘Proeve van een Gids voor een eerste kennismaking met MULTATULI’. Daarin stond onder andere deze zin: ‘De “Geschiedenissen van Gezag” zijn vooral aardig als men ze met de Ideen in verband brengt, maar de achtste blijft interessant als bewijs dat MUL ook op het gebied der Vrouwenbeweging (evenals op zooveel ander gebied) baanbreker is geweest.’ Reken maar dat ik direct in de Minnebrieven die Achtste Geschiedenis van Gezag opzocht, over een vader die zijn dochter, het melkmeisje Thugater aan zich onderwerpt en voor altijd in slavernij houdt door haar niets te leren. Zijn zoons mochten alles leren, ‘maar hij verbood het weten, het begrijpen en het begeeren aan Thugater, die in onnoozelheid bleef voortmelken ten einde toe. En dat alzoo tot op dezen dag.’ In de Minnebrieven en de Ideën las ik vervolgens hoe Multatuli dochters opriep tegen hun vaders in opstand te komen, van de boom van kennis te eten, weg te lopen, zich desnoods te laten schaken, afgelikte boterhammen te worden en zich niet deugdzaam maar juist zedeloos te gedragen:

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 23

Wat maakt gij van onze dochters, o zeden! Gy dwingt ze tot liegen en huichelen. Ze mogen niet weten wat zy weten, niet voelen wat ze voelen, niet begeren wat zy begeren, niet wezen wat ze zyn. En als dan zo'n arm ingebakerd kind gelooft, berust, gehoorzaamt... als ze, heel onderworpen, haar lieven bloeityd heeft doorgebracht met snoeien en knotten, met smoren en verkrachten van lust, geest en gemoed... als ze behoorlyk verdraaid, verkreukt, verknoeid, heel braaf is gebleven - dat noemen de zeden braaf! - dan heeft ze de kans dat deze of gene lummel haar 't loon komt aanbieden voor zoveel braafheid, door 'n aanstelling tot opzichtster over z'n linnenkast, tot uitsluitend-brevetmachine om zyn eerwaard geslacht aan den gang te houden. 't Is wel de moeite waard.

Het was inmiddels 1974, de tweede feministische golf was zeer aan mij besteed, maar ik was ook lid geworden van de Communistische Partij, waar de dienst werd uitgemaakt door patriarchale figuren, die in de mondigheid van vrouwen een minstens even grote bedreiging zagen als Droogstoppel en mijn vader er in hadden gezien. Hoe heb ik deze heren, meestal met een huisvrouw thuis om hun geslacht aan de gang te houden en hun was te doen, niet om de oren geslagen met de Ideën van hun geliefde en vereerde Multatuli? Stelde die het burgerlijk huwelijk niet gelijk aan prostitutie, maar dan erger? En had hij het niet op zich genomen de hele bijbel door te ploegen op seksisme? In Idee 183 schreef Multatuli dat de vrouw in de bijbel ‘niets, niets, volstrekt niets is’. Ik ploegde in die tijd de werken van Karl Marx door om tot de ontdekking te komen dat ook daarin de vrouw ‘niets, niets, volstrekt niets is’. Er zat dus al gauw niets anders op dan te herhalen wat ik al eens eerder had gedaan: weglopen van de patriarchen, weg van die partij. Ook daarvan heb ik nooit spijt gehad. Wel van het feit dat ik dat register op de Ideën niet eerder had bemachtigd. Multatuli zou me gewaarschuwd hebben mij vooral niet te committeren aan een ‘isme’, zelfs niet aan het marxisme. Over Marx merkte hij op: ‘De man schrijft slecht, doch juist slecht op 'n manier die sommigen doet denken dat-i flink op de hoogte is. Hij doet - even als de mannen en place - in frazen. En terdeeg! Het kapitaal, myne heeren... Ei! Ik begrijp zelfs dat “HET” niet.’ En hoewel dit één van de weinige opmerkingen van Multatuli is, waarmee ik het oneens ben (Marx schreef bijna even goed als Douwes Dekker, en zijn kompaan Friedrich Engels was een betere adviseur dan die laffe Van Lennep) viel er bij mij opnieuw een kwartje.

Alweer viel er een juffrouw flauw.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 24

Literatuur

Elsbeth Etty. ‘Proeve van een Gids voor een eerste kennismaking met MULTATULI’, in: Over Multatuli 50 (2003), p. 4-15. H.J.M.F. Lodewick, Literatuurgeschiedenis en bloemlezing, dl. I. Aanvang tot omstreeks 1880, Den Bosch: Malmberg z.j. (derde druk), p. 303-313. [Lodewick noemt het logement hier abusievelijk Le Prince Belge; het moet zijn Au Prince Belge.] Multatuli, VW II, Idee 195. Wienecke (C.A.), Registers op de Ideën v. Multatuli. Amsterdam: Elsevier 1902. [Overigens blijkt Wienecke ook commentaar te leveren op sommige Ideën, die ik bij eerder gebruik over het hoofd had gezien. Multatuli's pleidooien voor de vrije liefde en tegen het huwelijk en vaders die dat voor hun dochters wensen, Ideën 448-450, keurt hij af.]

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 Omslag en titelpagina van Wilhelm Spohrs Multatuli-bloemlezing en biografische schets uit 1899.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 25

Rechtvaardigheid bestaat niet en de waarheid is altijd een onvoltooid karwei Max Havelaar in internationaal perspectief Francisca van Vloten

Het honderdjarig bestaan van de Max Havelaar werd onder meer gevierd met de publicatie van een essaybundel. Allerlei aspecten van het boek en de schrijver ervan kwamen daarin aan de orde, van het handschrift, de actualiteit en de stijl tot en met de verhouding tot de islam. Lezing van de bundel stemt weemoedig: zo veel wijze meningen, zo'n mengeling van gedateerdheid - altijd leerzaam en verhelderend voor de eigen tijd - maar gelukkig ook enkele parels van tijdloosheid. J.J. Oversteegen beschouwde ‘Multatuli in het buitenland’ en kwam tot de conclusie dat Dekkers werk ‘te véél inhoud’ had om buiten Nederland een blijvende bekendheid op te bouwen. De eigen stijl komt in vertaling moeilijk over. Als de Max Havelaar in een bepaald land werd gepubliceerd, dan was het omdat de vraagstukken in het boek op dat moment aansloten bij bijzondere omstandigheden in dat land. Zodra die omstandigheden en hun voormannen waren verdwenen, zakte ook de Havelaar in een jungle van vergetelheid. De schrijver zelf had er geen misverstand over laten bestaan dat hij niet alleen gelezen maar vooral gerechtvaardigd wilde worden. Als dat in Nederland niet lukte, zou hij zijn boek vertalen ‘in de weinige talen die ik ken, en in de vele talen die ik leeren kan, om te vragen aan Europa, wat ik vruchteloos zou hebben gezocht in Nederland. [...] En als ook dit niet baatte?... Dan zou ik mijn boek vertalen in 't maleisch, javaansch, soendasch, alfoersch, boegineesch, battaksch,....’ Amerika kwam niet in het rijtje voor, terwijl de invloed van Harriet Beecher Stowes Uncle Tom's Cabin; or, Life among the Lowly (1852) - waarvan in het eerste jaar na publicatie in de Verenigde Staten alleen al 300.000 exemplaren werden verkocht - op Dekker niet ontkend kan worden. Op 28 september 1859 had hij zijn echtgenote Tine vanuit Brussel over de voortgang van zijn werk geschreven: ‘Lieve engel, 't is zoo'n raar boek. [...] Het is een protest tegen onze positie even als de hut

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 26 van Oom Tom tegen de Slavernij. Het moet overal gelezen worden als lectuur van vermaak, en dat besef moet de regering dwingen er op te letten omdat men geen boek dat in aller handen is, ter zijde leggen kan als een brief.’ Wellicht was één proteststuk per continent genoeg. Beecher Stowes boek strekte Dekker in ieder geval tot voorbeeld, zoals onder meer een beschouwing in de Havelaar over de rol van de waarheid in de roman - volgend op het verhaal van Saïdjah en Adinda - bewijst:

[...] mag men de waarheid ontkennen die de hoofdzaak uitmaakt van de Negerhut omdat er nooit eene Evangeline bestaan heeft? Zal men tot de schrijfster van dat onsterfelijk pleidooi, - onsterfelijk, niet om kunst of talent, maar door strekking èn indruk, - zal men tot háár zeggen: ‘gij hebt gelogen, de slaven worden niet mishandeld, want er is onwaarheid in uw boek, het is een roman!’ [...] Zoude haar boek gelezen zijn als zij daaraan den vorm had gegeven van een processtuk? Is 't hare, of mijne, schuld dat de waarheid om toegang te vinden, zoo vaak het kleed moet borgen van de leugen?

Het grote verschil tussen beide boeken ligt in de persoonlijke betrokkenheid enerzijds en de stilistische benadering van het thema anderzijds; waar Beecher Stowe opkomt voor een zaak, heeft Dekker verbetering voor zichzelf en voor een zaak op het oog. Waar Uncle Tom's Cabin drie verhaallijnen en dialogen met een karakteristiek taalgebruik verenigt met een doorlopende, met veel meegevoel gebrachte educatieve strekking op grond van christelijke naastenliefde, is Max Havelaar een vlammend en persoonlijk betoog dat diverse vertellers en stijlen kent en ons ogenschijnlijk fragmentarisch maar in werkelijkheid in geraffineerde samenhang wordt voorgezet. Uncle Tom mag nog steeds ontroeren door het goed vertelde verhaal en de aanslag die het pleegt op het geweten, de Havelaar raakt niet alleen door het laatste maar ook door de rijke structuur en de sublieme taalvaardigheid en geestigheid van de schrijver - kortom, meer als een literair meesterwerk.

De receptie in vogelvlucht

Over de receptie in Nederland zijn wij voldoende voorgelicht, maar hoe was de ontvangst daarbuiten? Aanvankelijk lauw, kan men wel stellen, zeker ten tijde van Dekkers leven. De slechte Duitse en Franse vertalingen van respectievelijk 1875 en 1876 waren daar voor een groot deel debet aan. Dan verdiende de al in 1868 verschenen Engelse vertaling van Alphonse Nahuys beter; de matige receptie daarvan had wellicht met Engels chauvinisme te maken. Na Dekkers overlijden kwam er geleidelijk verandering in de waardering voor zijn werk, ook al schreef The Atheneum in 1887 dat ‘Max Havelaar, the author of “Multa Tuli” has died in Germany’,

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 27 een bericht dat na enkele dagen werd gecorrigeerd. In België kwam de waardering voor Multatuli al halverwege de jaren tachtig op gang en bereikte een hoogtepunt in de jaren 1890-1914. Frankrijk sloot daar mondjesmaat op aan, allereerst met vertalingen van het verhaal van Saïdjah en Adinda. Voor Duitsland gold dat er na Dekkers dood weliswaar steeds sprake van enige aandacht was, maar de vertaler en bemiddelaar Paul Raché vroeg begin jaren negentig nog tevergeefs om grotere bekendheid voor ‘den genialen Holländer’. Het was zijn collega en landgenoot Wilhelm Spohr die kort voor het begin van de nieuwe eeuw met zijn onvermoeibare inzet voor een doorbraak zorgde, op afstand en niet probleemloos gevolgd door Karl Mischke. Beide heren publiceerden in 1900 een Duitse Max Havelaar-vertaling. Niet lang daarna verschenen op basis van Spohrs vertaling uitgaven van de Max Havelaar in onder meer het Deens (1901), Zweeds (1902), Pools (1903) en Russisch (1908). De Duitse taal en cultuur speelde in die jaren een belangrijke bemiddelende rol in Europa. De Duitse literatuur evenwel bevond zich in een overgangsfase, hetgeen haar ontvankelijker maakte voor buitenlandse literatuur. Duitsland begon zich bovendien juist toen te verdiepen in zijn eigen koloniale geschiedenis, Max Havelaar sloot daar wonderwel bij aan. De opkomst van het socialisme en de interne Europese kritiek op het nog heersende imperialisme, plaveiden de weg. Maar ook deze opleving was gedoemd in te storten. In de aanloop tot de Eerste Wereldoorlog speelden andere factoren een politieke en sociale rol, en in het interbellum - met de Grote Depressie en de opkomst van het fascisme - was dat nog veel sterker het geval. De tweede Engelstalige uitgave van de Havelaar verscheen in 1927 in New York, met een inleiding van D.H. Lawrence. In 1936 zag een nieuwe Russische vertaling het licht, in 1940 een Sloveense, in 1942 een Japanse en na de Tweede Wereldoorlog, tussen 1946 en 1959, kwamen in Oost-Europa vele uitgaven tot stand, vermoedelijk op grond van de Russische en mede beïnvloed door de publicaties van Konstantin Paustovsky. Volgens Oversteegen waren die ‘een gevolg van de koude oorlog, dat wat onbegrijpelijk en irreëel aandoet’. Hij maakte zich zorgen over deze toespitsing op Oost-Europa en haastte zich de belangstelling aan te stippen die er her en der in West-Europa - en zelfs in Indonesië - voor vertaalde uitgaven bestond. Niet lang na de publicatie van de essaybundel in 1962 was er een nieuwe uitbraak van Havelaritis: er verschenen mondiaal onder meer een Italiaanse uitgave (1965), een Engelse (1967), een Franse (1968), een eerste Indonesische (1972), een Estse (1973), een Spaanse (1975), een Deense (1981), in Urdu een Pakistaanse (1983), een Chinese (1987) en een Japanse (1989). En zo laten ook de jaren negentig de publicatie van oude en nieuwe vertalingen zien in bijvoorbeeld het Duits (1993, 1997), Frans (1991), Koreaans (1994), Pools (1994), Engels (1995) en Servisch (1996)

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 28 en verrijkt de nieuwe eeuw ons met uitgaven in het Indonesisch (2000-2003), Vietnamees (2004) en Duits (2008). De eerste Engelse vertaling door Nahuys werd eveneens opnieuw op de markt gebracht, er verscheen een Amerikaanse herdruk van in 2009. Wat Nederland betreft kunnen als bijzonderheid genoemd worden de facsimileuitgave van het handschrift van de Havelaar (2007) en zelfs een Nederlandse hertaling van het boek (2010).

Receptie of cultural transfer

Was de ontvangst van de Max Havelaar voor een groot deel afhankelijk van de politieke en sociale omstandigheden in een land enerzijds en de rol van de vertaler - zijn of haar positie als bemiddelaar - anderzijds, andere factoren waren en zijn evenzeer van belang. Zoals het feit dat vertalingen niet zelden ontstonden op grond van vertalingen. En goed vertalen is heel wat meer dan vertalen alleen. Zo is de vertaling van Multatuli's werk dikwijls geen geïsoleerd fenomeen maar maakt zij deel uit van een veel bredere stroom die bijvoorbeeld het zuiver literaire perspectief overschrijdt. De redacties van Over Multatuli hebben in het verleden regelmatig aandacht besteed aan de vertalingen van Dekkers werk. De huidige redactie is sinds enkele jaren van mening dat de tijd gekomen is voor een systematischer en uitgebreider onderzoek. Zij heeft contact gezocht met in het buitenland werkzame neerlandici en hun gevraagd de vertalingen van Multatuli - die hoofdzakelijk Max Havelaar betroffen - aan de hand van een afgewogen aantal vaste vragen te onderzoeken. Dit heeft geleid tot twee themanummers van Over Multatuli - 59 (2007) en 60 (2008) - die op initiatief en onder verantwoording van Jaap Grave tot stand kwamen en talrijke nieuwe gegevens bevatten. Het begrip ‘cultural transfer’ nam de plaats in van het begrip ‘receptie’. Deze reeks artikelen willen wij in de komende jaren in Over Multatuli voortzetten. Ongetwijfeld zal een diepgaande studie naar de parallellen en divergenties in de waardering voor de bestsellers van Beecher Stowe en Dekker er onderdeel van uitmaken.

Hermans, Lawrence, Edwards en Meijer

Hoe zat het met de ontvangst van beide boeken in Engeland en de Verenigde Staten? Kreeg Max Havelaar een plaats naast of voorbij Uncle Tom's Cabin? Hoe dacht W.E Hermans daarover en wat vonden bijvoorbeeld D.H. Lawrence, Roy Edwards en R.P. Meijer van het boek? Willem Frederik Hermans merkte in 1995 op dat Multatuli internationaal niet hoog werd aangeslagen. Dat is met het bovenstaande wel ruimschoots genuanceerd. Ongetwijfeld heeft de filmversie van de Havelaar uit 1976 - die volgens Hermans niet voldeed - eraan meegewerkt dat het boek meer bekendheid kreeg.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 29

Hermans koesterde grote bewondering voor Multatuli maar beschouwde De Negerhut van oom Tom als ‘veel meer to the point dan de Havelaar’. De schrijfster zelf bleef buiten het boek, daarom werd het over de hele wereld nog gelezen. Het zat bovendien heel systematisch in elkaar, in tegenstelling tot de Havelaar. Dat scheen veel mensen in Nederland niet uit te maken, aldus Hermans, maar in het buitenland ergerde men zich daaraan:

Omslag van the Penguin Classics editie van Max Havelaar, London, etc. 1987.

Omslag van the Penguin Classics editie van Uncle Tom's Cabin, New York, etc. 1986.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 Er zijn mensen die Max Havelaar vergelijken met De negerhut van oom Tom. Ten onrechte, want die Negerhut van oom Tom is zeer doelmatig geschreven. [...] Maar in de Havelaar is daar geen sprake van. [...] Terwijl Max met Tine, Verbrugge en Duclari zit te eten en grappen te maken over de vrouwen van Arles en Nîmes, liggen de bewoners van Lebak langs de weg te sterven. Multatuli besefte niet [...] dat zoiets niet kan, dat die zaken in een verhaal met elkaar samen moeten gaan. [...] Daarom wordt het boek vaak verkeerd begrepen en dat is de reden, dat het niet helemaal raak is. En om dan toch de ellende in Lebak in beeld te brengen, krijg je Saidjah en Adinda. Dat is inderdaad to the point.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 30

Had Hermans meer respect voor Uncle Tom's Cabin dan voor Max Havelaar, voor Lawrence geldt het omgekeerde. Een jaar voordat hij zijn roemruchte roman Lady Chatterley's Lover publiceerde, boog de Engelse schrijver zich met tegenzin over het voorwoord voor de Engelstalige Havelaar-editie van 1927. Weliswaar was hij het geweest die de anarchistische regeringsambtenaar, theosoof, schrijver, dichter en Multatuli-fan William (Willem) Siebenhaar tijdens een verblijf in Australië had aangespoord de Havelaar opnieuw in het Engels te vertalen, maar sindsdien waren er vijf jaren verstreken en hoewel Lawrences eigen uitgever werd overgehaald de vertaling te publiceren, was diens voorwaarde dat Lawrence het boek zou inleiden bij de laatste niet in goede aarde gevallen. Siebenhaar werd door hem intussen beschouwd als ‘a bore’ met een sfeer van mislukking om zich heen. Dat laatste gold waarschijnlijk van jongs af voor de in 1891 naar Australië geëmigreerde Nederlander: uit de briefwisseling van Albert Verwey blijkt dat Siebenhaar in 1888 vanuit Engeland nederig inging op Verwey's aanbod hem zijn aan Willem Kloos gezonden prozastuk terug te sturen. De in haast door Lawrence geschreven inleiding tot zijn Havelaar-vertaling is een curiosum. Lawrence noemde de compositie ‘the greatest mess possible’ en het was ‘a stroke of cunning journalism’ van Multatuli dat hij zijn boek had gebracht als een traktaat, terwijl het voor alles een satire was. Als het niet meer dan een ‘tract-novel’ was, zou het zodra de misstanden verholpen waren overbodig zijn. Hij vervolgde: ‘I have not tried to read Uncle Tom's Cabin since I was a boy, and wept. I will try again, when I come across a copy. But I am afraid it will pall. I know I shan't weep. Then why doesn't Max Havelaar pall?’ Omdat, zo antwoordde hij zelf, Multatuli's sympathie voor de Javaan ‘rather [is] an excuse for hating the Dutch authorities still further’. De grote dynamische kracht in Multatuli school in zijn ‘passionate, honourable hate’. Dát is het kenmerkende verschil met Uncle Tom's Cabin. In 1967 kwam Roy Edwards met een nieuwe Engelse vertaling van de Havelaar. Hij nam naast zijn eigen inleiding Lawrences introductie op - zo niet om met een bekende naam te pronken dan misschien wel om de Nederlanders nog eens fijntjes te wijzen op hun door de grote schrijver geconstateerde ‘lack of perspective’ wat de genieën onder hen - zoals Van Gogh en Multatuli - betrof. In zijn eigen inleiding heet het:

Although Multatuli fared much better than Van Gogh, neither was properly appreciated in his own day. And even now, in spite of the great Van Gogh Collections in the , and the Multatuli Society and Multatuli Museum there, one sometimes suspects that the Dutch, at any rate, do not quite see the difference in kind between these two and all the other painters and writers of their time in Holland - that difference which we can only call genius.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 31

Hij ging niet in op Harriet Beecher Stowes boek, maar wordt hier aangehaald omdat hij Multatuli een plaats onder de groten gaf: a genius. Edwards vertaling beleefde een Engelse en een Amerikaanse herdruk in 1982 (de laatste met een nawoord van E.M. Beekman) en voorts onder meer herdrukken in 1987, 1995 en 2009. Lawrences inleiding maakte na Edwards dood, vanaf 1987 plaats voor een beschouwing door R.P. Meijer. Diens introductie was een licht aangepaste versie van de herdenkingsrede die hij in 1960 aan de Universiteit van Melbourne had gehouden. Volgens Meijer was de Havelaar ‘an attempt by the author to explain and justify his actions when he was this Assistant Resident of Lebak’, een autobiografische roman die zonder enige kennis over de schrijver ervan niet goed kon worden begrepen. De inleiding was dan ook grotendeels aan Dekkers leven gewijd, maar Meijer nam wel de tijd om Lawrences opvatting te weerleggen:

In the novel these three characters [Droogstoppel, Havelaar en Wawelaar] are linked, as are the situations in which they appear, which are presented in such a way as to put one another in perspective. [...] And the effect is to give the book coherence, so that instead of being a rambling novel, it appears as a very well-constructed unity. Because of this firm construction (beneath its chaotic appearance) I have no hesitation in calling this novel a masterpiece.

Voor hem was het niet zozeer de vorm als wel de inhoudelijke verwevenheid van de karakters die eenheid bracht. Ook bij hem geen vergelijking met Uncle Tom's Cabin, maar wel een mooie karakterisering: een meesterwerk. Hier kan men aan toevoegen dat Uncle Tom's Cabin na de bijbel naar overlevering inderdaad het meest gedrukte boek ter wereld is, maar de Havelaar doet het zoals we hebben gezien ook helemaal niet slecht.

Van alle tijden

De essaybundel uit 1962 mag weemoedig stemmen en gedateerd overkomen, ter studie bijgezet worden in de stoffige archieven der letteren - het gevreesde lot van ons allen, secundaire schrijvers - de Max Havelaar en Uncle Tom's Cabin leven beide. Want waar gaat het uiteindelijk om? Naast schrijversgaven toch zeker om de passie en de diepe bewogenheid, om de verhouding tussen mensen en groepen mensen onderling. Om beloftes en het al dan niet nakomen daarvan, om het vonkje goddelijkheid dat in ieder levend wezen zou moeten schuilen en hem of haar groter dan zichzelf zou moeten maken. Dat is waar de Max Havelaar en Uncle Tom's Cabin voor staan en waardoor zij van alle tijden zijn, ook al laten zij zien - of

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 32 juist daarom - dat rechtvaardigheid niet bestaat en de waarheid altijd een onvoltooid karwei is.

Literatuur

Benedict Anderson, ‘Max Havelaar (Multatuli 1860)’, in: The Novel, Volume 2: Forms and Themes, ed. Franco Moretti, Princeton NJ: Princeton UP 2006, p. 449-462. Kim Andringa, ‘Van anarchist tot altermondialist’, in: Over Multatuli 59 (2007), p. 39-50. Harriet Beecher Stowe, Uncle Tom's Cabin or, Life Among the Lowly, New York: Penguin Classics 1986. Roy Edwards, ‘Translator's Introduction’, in: Multatuli, Max Havelaar or The Coffee Auctions of the Dutch Trading Company, Leiden, etc.: A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij 1967, p. 7-9. Roy Edwards, ‘Translator's Introduction’, in: Multatuli, Max Havelaar Or the Coffee Auctions of a Dutch Trading Company, London, etc.: Penguin Classics 1987, p. VII-IX. Paul Eggert, ‘The Dutch-Australian Connection: Willem Siebenhaar, D.H. Lawrence, Max Havelaar and Kangaroo’, in: Australian Literary Studies, Ipswich Qld: University of Queensland Press 2003, p. 3-19. Paul Eggert en H.T.M. van Vliet, ‘Anarchist tussen de kangaroes: Willem Siebenhaar meets D.H. Lawrence’, in: De Parelduiker, 8 (2003) 5, p. 39-51. Jaap Grave, Zulk vertalen is een werk van liefde. Bemiddelaars van Nederlandstalige literatuur in Duitsland 1890-1914, Nijmegen: Vantilt 2001. Jaap Grave, ‘Multatuli in het licht van cultural transfer’, in: Over Multatuli 59 (2007), p. 4-7. Jerzy Koch, ‘De invloed van de Duitse Multatuli-receptie op de Poolse’, in: Over Multatuli 28 (1992), p. 13-28. D.H. Lawrence, ‘Introduction by D.H. Lawrence’, in: Edwards, Multatuli 1967, p. 11-15. R.P. Meijer, ‘Introduction by R.P. Meijer’, in: Edwards, Multatuli 1987, p. 1-13. Multatuli, VW X. Multatuli, Max Havelaar: Het handschrift, Amsterdam: Bas Lubberhuizen 2007. J.J. Oversteegen, ‘Multatuli in het buitenland’, in: 100 Jaar Max Havelaar: Essays over Multatuli, Rotterdam: Ad. Donker 1962, p. 134-148. Olf Praamstra, ‘Bij de voltooiing van Multatuli's Volledige Werken: Een gesprek met Willem Frederik Hermans’, in: Over Multatuli 35 (1995), p. 18-30. Hans Vandevoorde, ‘Multatuli in het land van Leopold II: Een geval van “histoire croisée”’, in: Over Multatuli 60 (2008), p. 4-19. Albert Verwey, Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888, red. Margaretha H. Schenkeveld en Rein van der Wiel, Amsterdam: Querido 1995, p. 551 [Siebenhaar was de redacteuren overigens onbekend]. Oskar Wellens, ‘“A queer work”: De totstandkoming van de Tweede Engelse Max Havelaar (1927)’, in: Over Multatuli 48 (2002), p. 36-40. www.buku.nl.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 33

Max Havelaar: held of bestrijder van windmolens Frank H. de Jong

Misschien is niets geheel waar, en zelfs dát niet. (Multatuli: Ideën 1, 1, 1862)

Al als klein jongetje las ik alles waar mijn oog op viel. Ik was weinig kieskeurig: naast Kapitein Rob en de serie Bob Evers-boeken nam ik bijvoorbeeld alle bewaarde jeugdboeken van mijn moeder door. Eén van de boeken waar ik in die tijd steeds naar teruggreep was Het Boek voor de Jeugd, waarin ik voor het eerst Multatuli's verhaal over Saïdjah en Adinda en het sprookje van de Japanse Steenhouwer las en herlas. De samenstellers van het boek hadden kennelijk besloten dat beide verhalen een belangrijke bijdrage konden leveren aan de ontwikkeling van de Nederlandse jeugd. Ik herinner me nu nog mijn woede en verdriet over het lot van de Indische gelieven en mijn plezier om de fantastische cirkel waarmee de steenhouwer uiteindelijk weer steenhouwer wordt. Ik herlas de verhalen in de negende druk van Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy, in 1914 uitgegeven door de Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur te Amsterdam, waarin ook opgenomen de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen by de Uitgaaf van 1875’. Het is een klein grijs boekje, dat ik kennelijk ooit bij een antiquaar gevonden had. Nadat ik gewend was aan Dekkers spellingseigenaardigheden werd ik getroffen door zijn stijl, die weliswaar voor de huidige lezer wat archaïsch aandoet maar in elk geval authentiek is en de lezer 150 jaar de geschiedenis intrekt. Ook de structuur van het verhaal maakte het boek voor mij zeer leesbaar: de serieuze delen van de tekst geschreven door de Duitse volontair Stern, die er als arbeidsimmigrant kennelijk in geslaagd is zich de Nederlandse taal zeer snel eigen te maken en niet anders beschouwd kan worden dan als een onpartijdige samenvatter van de stukken uit het pakket dat Droog-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 34 stoppel ontving van zijn klasgenoot Sjaalman. Daartegenover staat het altijd weer ‘brommige’ commentaar van Sterns baas Droogstoppel, die alles - hoe Nederlands - alleen kan beschouwen vanuit de winstmarges van de koffiehandelaar. Ten slotte leveren de beschrijvingen van Indië, vol met ook in het huidige Indonesië nog heel herkenbare situaties en landschappen, een bijdrage aan de leesbaarheid. In mijn ogen is een hertaling dan ook overbodig. Maar het boek blijft vooral leesbaar door het verhaal zelf: de naïviteit van de koloniale ambtenaar Max Havelaar, die tot op het laatst blijft vechten voor een eerlijke behandeling door zijn superieuren, terwijl hij zelf probeert rechtvaardig om te gaan met de mensen die aan hem, als assistentresident van Lebak, ondergeschikt zijn: de inlandse prins, die namens het Nederlandse gezag optreedt als regent van zijn district, maar ook de van de regent afhankelijke inlanders. Dit rechtvaardigheidsgevoel van Havelaar tegenover de inlanders was kennelijk ongebruikelijk in de kringen waar de uitgever van de oorspronkelijke versie van de Koffiveilingen, Jacob van Lennep, deel van uitmaakte. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat Van Lennep pogingen deed de uitgave van de Havelaar te verhinderen en evenmin dat Dekker in zijn noten herhaaldelijk de vloer aanveegt met zijn eerdere uitgever. De oorsprong van Havelaars idee van gelijkwaardigheid van kolonisator en gekoloniseerde wordt niet duidelijk uit de tekst van het boek. Maar het lijkt me niet onmogelijk, dat Dekker op de hoogte was van het feit dat Marx in 1848 zijn Communistisch Manifest geschreven had. Aan de andere kant verscheen Darwins On the Origin of Species pas in 1859, het jaar waarin Dekker zijn manuscript afrondde, zodat het onwaarschijnlijk is dat de laatste daar op dat moment kennis van genomen had. Pas uit het latere werk van Multatuli blijkt, dat het gedachtegoed van de evolutionist niet onopgemerkt aan Dekker voorbij ging, gezien de uitspraak van Stoffel Pieterse: ‘Juffrouw Laps, je bent een zoogdier.’ Ik vond de voorspelling van het lot dat het Nederlandse bewind in Indië bij ongewijzigd beleid zal ondergaan en de waarschuwingen aan het adres van de Koning hierover treffend. Toch verwerpt Dekker het koloniale systeem niet. Hij lijkt overtuigd van de noodzaak de ‘inlanders’ op een rechtvaardige manier te behandelen en daardoor de mogelijkheid open te houden voor een goede relatie tussen de Nederlanders en de autochtone bewoners van Nederlands Oost-Indië. Dat blijkt, met de kennis van nu, een gevecht tegen windmolens te zijn geweest. Hierbij blijft het een vraag of het überhaupt mogelijk geweest zou zijn een werkbare relatie te handhaven in het licht van de dekolonisatiegolf na de Tweede Wereldoorlog. In dit verband is de huidige onderlinge verhouding tussen Indonesiërs en Nederlanders opmerkelijk: waar Nederlanders, daartoe aangezet door eigen ervaringen of die van familieleden, nog met heimweegevoelens terug kunnen denken aan ‘hun’ tijd in Indië lijken de Indonesiërs de speciale relatie met Nederland kwijt te

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 35 zijn. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de manier waarop moderne Indonesiërs grappen makend opsommen welke Nederlandse woorden nu nog gebruikt worden in de Indonesische taal, daarmee het belang van de koloniale periode op andere terreinen miniserend. In de recente tentoonstelling Beyond the Dutch in het Utrechts Centraal Museum werd benadrukt dat op dit moment de beïnvloeding van de Nederlandse beeldende kunst door het Indische verleden veel sterker is dan die van de Indonesische kunst door de Nederlanders. Vraag voor dit moment zou dus kunnen zijn, welke relatie de moderne Indonesiër heeft met de Max Havelaar. In feite bemoeide Dekker zich niet met het nu achterhaalde koloniale systeem, maar met de ook op dit moment in Indonesië bestreden politiek van korupsi, kolusi en nepotisme (KKN; corruptie, handjeklap en nepotisme), die wordt verzinnebeeld door de in Havelaars ogen onrechtvaardige vordering van buffels van arme inlanders door de eveneens inlandse regent van Lebak. Het is daarom misschien niet verwonderlijk, dat de op Multatuli's boek gebaseerde film in de jaren zeventig in Indonesië niet vertoond mocht worden. Dat daarentegen de huidige regent van Lebak Multatuli als grote held en voorbeeld ziet zou een hoopgevend teken voor de toekomst van Indonesië kunnen zijn.

Literatuur

C. Bruijn, A. Pleysier, A. Scheffer, T.J. Thijssen en P. Schuhmacher, red., Het Boek voor de Jeugd, Amsterdam: Arbeiderspers 1937, p. 31-48; p. 301-302. M. Knol, R. Raben en K. Zijlmans, red., Beyond the Dutch: Indonesië, Nederland en de beeldende kunsten van 1900 tot nu, Amsterdam/Utrecht: KIT Publishers/Centraal Museum 2009. B. Leeuwenburgh, Darwin in domineesland, Nijmegen: Vantilt 2009. Multatuli, Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij, Amsterdam: Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur 19149. D. Vlasblom, ‘De regent van Lebak 150 jaar later’, in: NRC WEEKBLAD, 24 december 2009, p. 12-19.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 36

Beelden van Max Havelaar in Over Multatuli Guido Leerdam

Multatuli is een van de weinige - om niet te zeggen de enige - Nederlandse schrijver die niet langer toebehoort aan Nederland alleen; en een land Multatuli te onthouden, is dat land cultureel verlamd laten, iets heel levends en levenbrengends amputeren. (Carrasquer 1981)

Het tijdschrift Over Multatuli heeft in zijn bestaan (vanaf 1978) tot nu toe vanzelfsprekend met regelmaat aandacht besteed aan Max Havelaar. Dat is gemakkelijk vast te stellen bij doorbladeren van het register. Ik onderneem een noodzakelijkerwijs versimpelende vogelvlucht-analyse van wat in meer dan dertig jaargangen door de verschillende redacties aan de lezers werd aangeboden, om daarna vooruit te blikken op mogelijkheden in de toekomst. De artikelen uit de eerste verschijningsjaren hebben een grote literatuurwetenschappelijke focus op Max Havelaar. Deze opstellen kunnen worden beschouwd als naijling bij het wetenschappelijk discours naar aanleiding van het proefschrift van Sötemann over structuur en stijl van Max Havelaar uit 1966. Voorbeelden zijn de structuuranalyses van Van der Paardt (1978) en Hoogteijling (1985), de klassieke stijlanalyse van de Havelaar in Sötemann zelf (1981), de mentaliteitshistorische aanpak van het boek in Janssens (1984) en een artikel over de compositie van Max Havelaar getoetst aan de geschetste verhouding tussen Stern, Droogstoppel en Sjaalman, in Bousset (1984). Een bepaald belangrijke rode draad door de jaargangen is die van de druk/editiegeschiedenis, die ingezet werd met de stevige discussie over nut of onnut van de fotografische herdruk van Max Havelaar in 1987 door W.F. Hermans tussen hemzelf en Annemarie Kets: Hermans (1986 en 1988), Kets (1987 en 1988). Er is het span-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 37 nende verslag van analytisch-bibliografisch speurwerk naar de wordingsgeschiedenis van de Ausgabe letzter Hand uit 1881, aan de hand van archiefvondsten zoals de catalogus van de fondsveiling van uitgever Funke en de strookjes papier waarop veranderingen in de kopij en de tekst van in te voegen noten (in het handschrift van Mimi) naast elkaar konden worden gelegd, van Annemarie Kets uit 1990. Jaargang 28 was geheel gewijd aan de totstandkoming van de eerste echte wetenschappelijke historisch-kritische uitgave van Max Havelaar door Annemarie Kets in 1992. Een paar jaar later was er vanzelfsprekend ook aandacht voor de daarop gebaseerde leeseditie die in 1998 verscheen. Artikelen waarin de weerklank van Multatuli's hoofdwerk in de maatschappijen van vroeger en nu wordt gepeild vormen een derde scherp te onderscheiden groep. Hiertoe behoort een classic als ‘Onhoorbaar groeit de padi. Max Havelaar en de publieke zaak’ van Fasseur (1988). Maar ook een stuk als dat van Termorshuizen (1991) over de Indonesische vertaling van Max Havelaar in 1972 kunnen we ertoe rekenen en ‘Dat boek is meer dan een boek - het is een mensch’ van Maas (1992), waarin voor het eerst de contemporaine reacties op het boek die in 1860 in kranten en tijdschriften verschenen, uitputtend worden geanalyseerd. In zekere zin behoren hier ook de artikelen toe die de verschillende vertalingen van Max Havelaar tot onderwerp hadden. Dat zijn er vele: de totstandkoming en receptie van de Spaanse, Bulgaarse, Engelse, Estse en Koreaanse vertalingen van Max Havelaar kwamen in verspreide jaargangen aan bod, respectievelijk bij Carrasquer (1981), Smeets-Sirakova (1986), Hermans (1989), Prosa (1994), Myong Suk (1996). Culminatiepunt werd gevormd door het internationale tweeluik in Over Multatuli 59 en 60, waarin bijdragen over Havelaarvertalingen - het ging hierbij overigens over Multatuli's gehele oeuvre - in het Deens, Zweeds, Frans, Hongaars, Pools, Servisch en in Vlaanderen en Zuid-Afrika bezien werden vanuit de invalshoek van de cultural transfer. Hiermee laat ik deze korte en compendiale Over Multatuli-geschiedenis achter me, met verontschuldiging aan alle auteurs die mijn systeemmaken niet haalden. En daarmee: history bows out. Vraag is nu: is er ook wat Over Multatuli betreft nog toekomst voor Multatuli en dus voor de berichtgeving over Max Havelaar? Het antwoord - partijdig, namelijk uit de koker van een huidig redacteur - luidt onomwonden ‘ja’: de cultural transfer-aanpak heeft aangetoond mogelijkheden te bieden om wegen te reconstrueren. In de speciale internationaliseringseditie van het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (2009) is door Geert Buelens aandacht gevraagd voor het werpen van een duurzame internationale blik op de omgang met onze literatuurgeschiedenis en cultuur. Niet alleen, zo stelt hij, wordt onze blik op de omringende wereld groter, maar vooral profiteert onze kijk op de eigen literatuur van deze ruimere mindset.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 38

Omslag van de laatste door Multatuli zelf herziene Havelaar-editie, Amsterdam 1881.

Toegepast op Multatuli en Max Havelaar zijn vele benaderingen denkbaar. Leent onze meest geëngageerde roman ooit zich niet uitstekend voor een internationale of globale pendant van de ‘taak van de schrijver’-discussie zoals die in 2009 is aangezwengeld door de Amsterdamse hoogleraar Thomas Vaessens? Daartoe zou een systematische studie ondernomen kunnen worden van leeservaringen met Max Havelaar in de verschillende vertalingen, op basis van de gegevens die er nu zijn, mede dankzij de artikelen in Over Multatuli, maar er zijn andere bronnen uit de vertaalwereld. Over Multatuli leverde trouwens ook voor de leescultuurbenadering al enig voorwerk: voor de negentiende eeuw in Nederland door Boudien de Vries (1997) en Gerard Termorshuizen nam Indonesië voor zijn rekening (1991). Een bekend probleem bij alle literaire vertalingen dat ook optreedt bij de Havelaar is dat veel letterlijk onvertaalbaar is maar wel bij benadering kan worden aangeduid, mits er in een begeleidend commentaar of in een notenapparaat de nodige uitleg verstrekt wordt. Multatuli ondervond het zelf al, ook al ging het niet om een vertaalsituatie, bij het leveren van verklarende noten voor de vierde en vijfde druk. Deze aanpak vergt veel tekstruimte, in te vullen door een ter zake kundige, auteur of vertaler, maar uitgevers - ook al zou het vernieuwde Nederlandse Letterenfonds bijspringen - deinzen terug voor het onzekere avontuur om in dergelijke boeken te investeren. De internationale uitgeefmarkt is ook een conjunctuurgevoelige branche.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 39

Gelukkig biedt de technologie uitkomst: het is mogelijk om voorheen moeilijk distribueerbare bronnen door middel van een geavanceerde gedigitaliseerde aanpak tegen relatief lage kosten voor een wereldgemeenschap te ontsluiten. Op de internationale webbibliotheek Europeana kunnen nu al vele Multatuli-items worden doorgebladerd, voor het grootste deel brochures - ook over Max Havelaar - uit de collectie van het Multatuli Museum, eerder ter beschikking gesteld aan de site Het Geheugen van Nederland. Culturele erfgoedgelden van de Europese Commissie komen in de huidige en volgende subsidieplanperiodes in steeds overvloediger mate beschikbaar. Welke vergezichten de elektronische editiewereld anno nu biedt, kan de lezer toetsen aan de in 2009 gereleaste webeditie van Menschen en Bergen van Lodewijk van Deyssel (1891). Het begrip comparatistiek krijgt een treffende nieuwe invulling: leestekst, facsimiles, gecorrigeerde drukproeven, variantenvergelijkingen, teksthistorische commentaren en nog veel meer ontrollen zich voor het oog van de lustige lezer. Het meest canonicale boek in Nederland leent zich uitstekend voor een eLaborate-project, onder auspiciën van de KNAW, waarin de benaderingen van de Max Havelaar die hierboven zijn genoemd, met alle divagaties en digressies naar de tekst/editie/cultuurgeschiedenis van dien, de vertalingen en hun context, een plaats kunnen krijgen. Hier zal ongetwijfeld het nodige laboratorium-experimenteerwerk aan voorafgaan. Over Multatuli, dat even uit het discours was verdwenen, zal in welke aggregatievorm dan ook ruimte willen blijven bieden aan spannende artikelen die verslag doen van bovenvermelde of andere nieuwe vondsten en bevindingen, als reflector op Multatuli en de zijnen, op Max Havelaar en het belendende oeuvre. Ook Over Multatuli wil uitgegeven en gelezen blijven worden!

Literatuur

Op http://www.multatuli-museum.nl/genootschap/activiteiten.html is de alfabetische auteursindex op Over Multatuli te vinden: de in dit essay met auteursnamen en jaartallen van verschijning aangeduide publicaties zijn daarin opgenomen. Het genoemde artikel van Geert Buelens, ‘Drie manieren om naar internationalisering te kijken’, verscheen in TNTL 125 (2009), p. 116-121. De literair engagement-discussie is zo oud als de literatuur zelf, maar kreeg onlangs een impuls door de verschijning van het boek van Thomas Vaessens, De revanche van de roman. Literatuur, autoriteit en engagement. Nijmegen: Vantilt 2009; een heel eigen visie op deze kwestie werd recent geformuleerd door Kees 't Hart in de Kellendonklezing 2010, waarin Max Havelaar kort wordt aangestipt. De Menschen en Bergen-editie is te vinden op http://menschenenbergen.huygens.knaw.nl/path. Meer aanzetten tot andere veelbelovende eLaborate-projecten zijn te vinden op http://www.huygensinstituut.knaw.nl/.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 40

De vraag en het antwoord Hein de Bie

Zou de aanklacht toen door Multatuli geuit, vandaag op meer respons kunnen rekenen?

De Max Havelaar was een krachtig pleidooi voor het recht van de Javaan op een menselijker behandeling. Het pleidooi stuitte op stilzwijgen bij de Nederlandse regering, bij het volk en bij de deskundigen. Naast het stilzwijgen was er verguizing en laster. Weliswaar deed de Max Havelaar ‘een rilling gaan door het land’, maar met de afkeer van herstel van erkend onrecht, in zoveel voorbeelden zichtbaar, liet men het gebeurde gebeurd.

Mijn gedachten gaan uit naar perioden die liggen tussen 1860, het jaar waarin de Max Havelaar verscheen, en vandaag: 1914-1918 en 1940-1945. Ik citeer uit een artikel van Abel Herzberg met betrekking tot de tweede periode, ‘Dodenherdenking in Rotterdam-Zuid, 1969’:

Iedereen veroordeelt de driften die zich losmaakten, de instincten van waaruit de wereld vernieuwd zou moeten worden en de praktijken die daaruit ontstonden. Toch raken wij het vermoeden niet kwijt dat zich daarin een wet, of liever een wetteloosheid heeft geopenbaard die nog heden schijnt te gelden. De nazi's zijn overwonnen, maar is ook dat overwonnen waardoor zij werden voortgestuwd, of heeft zich dat alleen maar in andere mensen of mensengroepen of volken verplaatst, die nu, met wisseling van toneel en decor, op hun beurt door gelijke krachten worden voortgedreven?

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 41

Dit in de mensen blijkbaar onuitroeibare levensgevoel, waardoor zij zich geroepen achten om over anderen als rechters op te treden, terwijl het recht dat zij toepassen, niets anders is dan willekeur ten eigen bate. Dit levensgevoel, waaraan zij de pretentie ontlenen anderen te mogen knevelen, welke pretentie op niets anders berust dan op een bewustzijn van superioriteit, hetwelk zijn enige rechtvaardiging vindt in een overwicht aan wapens en macht. Is het niet dit, dat de levens heeft opgeëist van hen die wij heden gedenken?

Zou de aanklacht toen door Multatuli geuit, vandaag op meer reactie kunnen rekenen? Het antwoord is hierboven gegeven. Het hangt ten nauwste samen met de menselijke natuur. Hierbij gaat het niet over goed of niet goed, maar over een ingewikkeld proces en dat proces heet mens. Het is vermoedelijk van een diepe betekenis dat de mens zowel in het Hebreeuws als ook in het Latijn in verband wordt gebracht met stof. Mens je bent adam, adama, homo, humus, stof, ben je.

Dit houdt een oproep in: probeer niet te hoog te paard te zitten. Een mens, vaak angstig en angst zoekt een uitweg. Bang voor het leven en bang voor de dood, bang voor ziekte en bang zijn baan te verliezen, bang door een ander niet voor vol te worden aangezien, bang voor vragen, bang voor verandering. De gedachte aan verandering kan dwingen tot overleg met anderen en dat overleg kan tot gevolg hebben dat zijn standpunt van tafel verdwijnt of - nog ingrijpender - dat zijn overbodigheid aan het licht komt. En wie wil dat onder ogen zien?

Zo komt de vraag: is het systeem zoals het functioneert op recht gebouwd en op duurzaamheid gericht, niet aan de orde.

Het bovenstaande beoogt een antwoord te geven op de vraag in hoeverre de aanklacht van Multatuli vandaag op meer reactie zou kunnen rekenen.

Literatuur

Abel J. Herzberg, ‘Dodenherdenking in Rotterdam-Zuid, 1969’, in: De man in de spiegel, Amsterdam: Querido 1980, p. 352-354.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 42

Insulinde Heinz Eickmans

I

Over een konstitutie voor het Ryk INSULINDE. (Ik heb nooit van dat Ryk gehoord.)

Evenmin verwacht ik dat ge zult opstaan, en met myn boek in de hand tot den Koning gaan, en zeggen: ‘zie, o Koning, dat geschiedt in uw Ryk, in uw schoon ryk van Insulinde!’

Want aan U draag ik myn boek op, Willem den derden, Koning, Groothertog, Prins... meer dan Prins, Groothertog en Koning... keizer van 't prachtig ryk van Insulinde dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd... (Multatuli, Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy, 1860)

Nederlandsch Indie. [...] Niets is minder nederlandsch dan de bodem, 't klimaat, de fauna, de flora, van al die eilanden. Niets ook is minder nederlandsch dan de geschiedenis der bewoners, dan hun traditien, hun godsdienst, hun begrippen, hun karakter, hun zeden en... hun belangen. Ook zonder de minste politieke nevengedachte stuitte my altyd een kwalifikatie die zulke onjuiste denkbeelden in 't leven roept, en daaraan heeft men de invoering te danken van 't woord Insulinde, waarmee de lezer nu wel eenigszins gemeenzamer wezen zal dan Droogstoppel bleek te zyn, toen hy die benaming voor 't eerst ontmoette in Sjaalmans pak. (Multatuli, Aanteekeningen en ophelderingen by de uitgaaf van 1875, herzien, gewyzigd en aangevuld in 1881)

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 43

II

Ende des 19. Jahrhunderts prägte der deutsche Arzt, Zoologe, Biologe, Philosoph und Maler Ernst Haeckel anlässlich seiner Reisen auf Java und den Begriff ‘Insulinde’. (Horst H. Geerken, Der Ruf des Geckos. 18 erlebnisreiche Jahre in Indonesien, 2009)

Insulinde, von E. Haeckel geprägter Ausdruck für die Inselwelt Südostasiens, früher auch als Sundainseln, heute als Indonesien bezeichnet. (Rudolf Grahmann, Urgeschichte der Menschheit, 2. Aufl., 1956)

Die lange, schmale Halbinsel Malakka leitet über zu der Inselwelt, die E. Haeckel Insulinde getauft hat. (Siegfried Passarge, Geografische Völkerkunde, 1951)

Gern bezeichnen wir die Inseln mit dem Haeckelschen Ausdruck ‘Insulinde’. (Max Eckert, Neues Lehrbuch der Geografie, 1935)

III

Alles gekheid en leugens!

Waarde lezer, ge begrypt hoe gek ik stond te kyken, toen ik deze infame leugens las, en dat ik eenig belang begon te stellen in de invoering, de historie en 't gebruik van 't woord Insulinde in 't duitsch.

't Werd my duizelig, toen ik zoo den eenen bundel vóór, den anderen na, opnam, en de opschriften las.... en ik stond verbaasd over de verscheidenheid der behandelde onderwerpen. Ik erken - want ik houd van de waarheid - dat ik niet in staat ben de waarde van alles te beoordeelen, maar, ook zonder deze beoordeeling, de lyst der opschriften alleen was reeds kurieus.

Ik vond daar de volgende zelfstandig gepubliceerde verhandelingen (IV) en merkwaardige aanhalingen (V):

IV

Anthropologische Studien aus Insulinde. (Bernhard Hagen, Amsterdam 1890)

Aus dem Reich von Insulinde. Sumatra und der malaiische Archipel. (Emil Carthaus, Leipzig 1891)

Aus Insulinde. Malaiische Reisebriefe. (Ernst Haeckel, Bonn 1901)

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 44

Das Tagebuch eines Weltreisenden, I. Indien, Hymalaya, Tibet und Birma; II. Insulinde, China und Japan, Hawaii, Nordamerika. (Friedrich Kallenberg, Leipzig 1903)

Insulinde. Eine Dichterheimat. (Richard Eckardt, Halle 1905)

Die Naturwunder der Tropenwelt: Ceylon und Insulinde. (Ernst Haeckels Wanderbilder. Erste und zweite Serie) (Ernst Haeckel, Gera-Untermhaus 1904)

Insulinde. Ostindisches Schauspiel nach wirklichen Begebenheiten in drei Aufzügen. (Gert Hartenau, Berlin; Leipzig 1910)

Insulinde. Erinnerungen an Poataus Erlebnisse in Sumatra in den Jahren 1895-1905. (Conrad Harder, Berlin 1922)

Malaiische Märchen. Aus Madagaskar und Insulinde. (Paul Hambruch, Jena 1922)

Heute in Indien. Durch das Kaiserreich Indien, Ceylon, Hinterindien und Insulinde. (Colin Ross, Leipzig 1925)

Insulinde. Vom goldenen Chersones. Ein Sammelwerk der malaiischen Literatur. (Hans Overbeck, 2 Bde., Jena 1925-27)

Malaiische Erzählungen. Romantische Prosa, lustige Geschichten, Geschichten vom Zwerghirsch. [Insulinde II] (Hans Overbeck, Jena 1925)

Malaiische Weisheit und Geschichte. Einführung in die malaiische Literatur. [Insulinde I] (Hans Overbeck, Jena 1927)

Erlebte Welt, das Schicksal einer Frau. Durch Insulinde und das Reich des weißen Elefanten, durch Indiens Wunderwelt und durch das Tor der Tränen. (Alma Maximiliane Karlin, Minden i.W. 1928)

Insulinde oder Die Kaffeemaschinen von Lebak. Schauspiel in drei Akten. (Eugen Ortner, München 1929)

Heimkehr nach Insulinde. Roman. (Hellmuth Unger, Berlin 1930)

Drachen und Geister. Novellen aus China, Insulinde und der Südsee. (Alma Maximiliane Karlin, Berlin 1930)

Klimakunde von Hinterindien und Insulinde. (Cornelis Braak, Berlin 1931)

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 45

Nias, die Insel der Götzen. Bilder aus dem westlichen Insulinde. (Paul Wirz, Zürich 1931)

Das Schattentheater innerhalb des indischen Kulturkreises in Vorderasien, Ceylon, Insulinde (Java, Sumatra, Bali, Lombok), Malakka, Siam. (Georg Jacob, Kiel 1931)

Durchs bunte Reich von Insulinde. Rückblicke und Einblicke in Länder- und Menschenwelt Niederländisch-Indiens. (Heinrich Franz Schubert, Hamburg 1933)

Waffen aus Insulinde. Detektivroman. (Karl Vivian, Berlin 1935)

Der Herr des Dschungels. Tiger und Menschen in Insulinde. (Heinz Geck, Braunschweig 1939)

Ein Mädchen fährt nach Insulinde. Roman. (Georg Urbat, Leipzig 1940)

An der Zeit vorbei. Ein Roman aus Insulinde. (Andries Voortland, Berlin 1942)

Gewitter über Insulinde. Philippinen, China, Japan, Niederländisch-Indien, Südsee. (Woodbern Edwin Remington, St. Gallen 1942)

Insulinde. Eine Verlust- und Gewinnrechnung. (Hamburg 1942)

Insulinde. Operette in 3 Akten. (Else und Ernst Reuser, 1942)

Der Chinesenmord von Batavia. Ein Deutscher rettet Insulinde. (Julius Moshage, Berlin 1943)

Insulinde. Das holländische Kolonialreich. (Max Koernicke, Bonn 1949)

Der Maler von Malaya. Erlebnisse in den Wäldern und an den Küsten Insulindes. (Friedrich Schnack, Hattingen (Ruhr) 1951)

Gold aus Insulinde. Kriminalroman. (Stewart Graig, Strasbourg 1954)

Fossile Coccolithineen-Skelettreste aus Insulinde. Eine mikropaläontologische Untersuchung. (Erwin Kamptner, Amsterdam 1955)

Auf Tierfang in Insulinde. Ein Bericht nach den Jagdheftnotizen des dänischen Reisenden Nils Soelbjerg (Rudolf Hartlieb, Wolfsberg 1966)

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 46

Insulinde. Poetisches und Prosa aus Alt-Lindau zum hundertsten Geburtstag der Dichterin (Celida Sesselmann; Karl Bachmann, Lindau 1983)

V

... findet sich unter seinen Papieren auch eine ‘Konstitution des Reiches Insulinde’ (Deutsche Jahrbücher für Politik und Literatur, 1862)

Die von den Holländern versuchte Einführung des Namens ‘Insulinde’ ist wohl nur zu localem Gebrauch bestimmt. (Kaiserliche Akademie der Wissenschaften Wien, 1874)

Damals war Indien noch ‘das prächtige Reich von Insulinde, das sich wie ein Smaragdgürtel um den Aequator schlang’,... (Köllnische Zeitung, 1887)

Insulinde (der barbarische Ausdruck der Holländer für Indonesien) (Rudolf Virchow, 1891)

Insulinde, Bezeichnug der Niederländer für den Malaiischen Archipel (s.d.), insbesondere für die ihnen dort zugehörigen Besitzungen; s. Niederländisch-Indien. (Meyers Konversationslexikon, 1895)

Ein holländischer Schriftsteller nennt das Reich Insulinde einen Kranz von Smaragd, der sich um den Äquator schlingt! (Westermanns Monatshefte, 1895)

Die ausgedehnten Kolonien der Niederlande im Malaiischen Archipel, welche man in unsern Tagen oft mit dem passenden Namen Insulinde belegt,... (Petermanns geographische Mitteilungen, 1896)

Ueber eine Konstitution für das Reich ‘Insulinde’.* Daß ich in meinen anspruchslosen ‘Malayischen Reisebriefen’ dieses Gebiet kurz als ‘Insulinde’ bezeichnet habe, ist mehrfach getadelt worden, und ein Kritiker fand, daß ich diesen Namen ‘nicht mit besonderem Geschmacke’ geschaffen habe. Diesen Vorwurf muß ich deshalb ablehnen, weil jene kurze und bequeme Bezeichnung für den ostindischen oder malayischen Archipel nicht von mir herrührt, sondern seit vierzig Jahren daselbst im Gebrauch ist.... Dagegen ist die später statt dessen vorgeschlagene Bezeichnung ‘Indonesien’ nicht in weiteren Gebrauch gekommen. Der Autor des Namens ‘Insulinde’ ist der bekannte holländische Schriftsteller und Politiker Eduard Douwes Dekker, welcher 1860 unter dem Pseu-

* Insulinde, ein Lieblingsausdruck Dekkers, der noch öfter wiederkehrt. Es bedeutet ‘Insel Indien’, indisches Inselreich. (Karl Mischke, 1900)

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 47 donym Multatuli den berühmten Tendenzroman ‘Max Havelaar’ veröffentlichte. (Ernst Haeckel, 1901) Über eine Verfassung des Reiches Insulinde.*

Für den geschmacklosen Ausdruck Insulinde ist Haeckel übrigens nicht als Erfinder verantwortlich. (Globus. Illustrierte Zeitschrift für Länder- und Völkerkunde, 1907)

Multatuli sien Insulinde is't: kiek hen: de dütsche Orlogsflagg ward hißt, un kiek mol dor: dor achter flaggt se ok, dat hollandsch Padang wiest sien bunten Dook.... half Hollandsch-Insulinde kikt uns to. (Die Literarische Gesellschaft, 1915)

Die moderne Zeit hat auch in Insulinde Einzug gehalten. (Carl von Ossietzky, 1926)

Über eine Verfassung des Reiches ‘Insulinde’.*

Indonesien (wie man Insulinde auch nennt) (Westermanns Monatshefte, 1937)

Eduard Douwes Dekker, der unter dem Pseudonym ‘Multatuli’ das heute noch lesenswerte Werk ‘Max Havelaar oder die koffieveilingen der Nederlandsche Handel Maatschappy’ schrieb, hat diesen Inseln den heute geläufigen Namen ‘Insulinde’ gegeben. (Der Deutsche Kulturpionier. Zeitschrift des Verbandes Deutscher Kolonialwirte, 1938)

Die Holländer sind im Begriff, ihr berühmtes Insulinde zu verlieren. (Joseph Goebbels, 1942)

‘Insulinde’, wie Multatuli in seinem ‘Max Havelaar’ poetisch diese Inselwelt benannt hat, ein Name, der sich bald in der ganzen Kulturwelt einbürgerte, umzieht wie ein ‘Gürtel von Smaragd’ den Äquator. (Max Koernicke, 1949)

Für den Holländer war die Insel Java der Stolz und der Ruhm seiner Nation, das Juwel im Kronreif von Insulinde (Benno Reifenberg, 1953)

* Von Dekker geschaffene Bezeichnung für Niederländisch-Indien. (Paul Seliger, 1903) * Insulinde, die von Multatuli stammende und heute in den Niederlanden sehr gebräuchliche Bezeichnung des holländischen Kolonialbesitzes in Ostindien. (Erwin Lorebach, 1927)

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 48

... das Wort Insulinde, das uns die Schönheit und den Zauber jener fernen Inselwelt ahnen lässt (Waldemar Stöhr/Piet Zoetmulder, 1965)

Man kann die Gegenwart fliehen, um bei sich zu sein, hat Max Kommerell einmal geschrieben. Eine komplette Insulinde in den ideologisch aufgewühlten Wassern der zwanziger Jahre ist von solchen Solitären bewohnt, deren Gemeinsamkeit der Blick zurück und beiseite ist. (Gert Mattenklott, 1986)

Der Roman Unter dem Äquator (1860), der im holländischen Insulinde angesiedelt ist, gehört zu Gerstäckers besten literarischen Leistungen. (Greno Verlag, 1987)

Ostindien, Niederländisch-Indien... und auch das merkwürdige ‘Insulinde’, mit dem noch Ernst Haeckel 1901 sein Erinnerungsbuch überschreibt, waren die üblichen Namen für das heutige Indonesien. (Heinrich Seemann, 2000)

... sind doch gleichzeitig im Osten Kulturen geschaffen worden, die gleichrangig neben den europäischen stehen: in Indien und Insulinde, in China und Japan. (Alexander Demandt, 2003)

Insulinde [zu lateinisch insula ‘Insel’ und India], von dem niederländischen Schriftsteller Multatuli in seinem Roman ‘Max Havelaar’ (1860) geprägter Name für den Malaiischen Archipel, besonders für die ehemaligen niederländischen Besitzungen (Indonesien). (Brockhaus Enzyklopädie, 2006)

Inlsullinlde, die; - [niederl. Insulinde, geprägt von dem niederl. Schriftsteller Multatuli (1820-1887), zu lat. insula = Insel u. India = Indien]: Name für die Inselwelt des Malaiischen Archipels. (Duden Deutsches Universalwörterbuch, 2006)

Niederländisch-Indien,... auch bekannt als Niederländisch-Ostindien oder Insulinde (www.wikipedia.de, 01-03-2010)

VI

Google 01-03-2010 circa 17.000 pagina's in het Nederlands voor Insulinde circa 13.100 pagina's in het Frans voor Insulinde circa 12.600 pagina's in het Engels voor Insulinde circa 3.240 pagina's in het Duits voor Insulinde.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 49

De revolutionair op de sofa of het hersenspinsel als dochter zonder hemd Ira Wilhelm

Eduard Douwes Dekker was een man met een grote mond, hij was een zeurpiet, wist alles beter en hij heeft zijn vrouw en kinderen in de steek gelaten. Multatuli was een fantastische schrijver en een scherp denker. Max Havelaar was een heilige. Maar de vraag wie van de drie aangenamer is, wie ‘waarder’, wie reëler, wie ideëler, is niet zo gemakkelijk te beantwoorden.

Denkdieren

Multatuli schrijft in Idee 268: ‘Het denken moet geleerd worden.’ Verder schrijft hij dat dit misschien fout is want een uitgebreide antropologische verklaring in de aantekeningen bij Idee 268 luidt: ‘We zyn denkdieren, kunnen denken, en voelen aandrang tot denken: sumus, ergo cogitamus. Denken is ons instinct, onze behoefte, onze roeping, ons wezen.’ Denken onderscheidt de mens van het dier. Multatuli maakt er een behoefte van, iets waaraan je je niet kunt onttrekken. En iets wat je plotseling in je hersenen overkomt zonder dat je het forceert is een idee, ook ‘inval’ genoemd. Dat kan zo onverwacht en plotseling opduiken als mijn favoriete schrijver - ik zal hem in dit essay nog wel een paar keer noemen - Wilhelm Heinse (1746-1803) het in zijn Gemäldebriefe uit 1776-1777 beschrijft: ‘wie ein helles Licht in der Nacht vor's Bette.’ Als de mens een ‘denkdier’ is dan ligt het voor de hand ‘dat gedachten de wereld regeren’, zoals in Idee 88 te lezen is. Dat is volgens Multatuli niet waar: ‘Zelfs niet ideeën.’ Maar ook dat is niet waar want Multatuli is dol op denken.

Denkbeelden

‘Gedachten heeft ieder. By weinigen worden ze tot denkbeelden’ (Idee 12). Denkbeelden zijn dus geordende gedachten. In het Nederlands bestaat het mooie woord

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 50

‘denkbeeld’, in het Duits helaas niet. Daaruit volgt: ‘Om een gedachte uit te drukken, moet die geworden zyn tot beeld, dat is: tot denkbeeld. Zo'n beeld moet men leren tekenen’ (Idee 11). Wij moeten denkbeelden leren tekenen, wij moeten het denken zelf goed leren. Wij moeten leren, idealisten te zijn. Volgens een bericht in Minerva, het Algemeen Nederlandsch Studenten Weekblad, heeft Multatuli in zijn voordracht over idealisme en realisme op 16 januari 1880 gezegd: ‘een ieder heeft ideeën, denkbeelden, is dus idealist.’ In de schilderkunst heet een denkbeeld dat aan een kunstwerk vooraf gaat, een idea, ideaal, concetto, etc. Multatuli zou het misschien vereenzelvigen met Fancy.

Rafaëls zuster

In de Minnebrieven wordt Fancy als volgt aangeroepen: ‘Profetes, vestale, wichelaarster, sybille, Egéria of Rafaëls zuster, waar zyt ge, waar woont gy?’ Wonen kan ze nergens want ze bestaat alleen in Multatuli's hoofd. En ze is Rafaëls zuster omdat de Italiaanse kunstenaar in de kunstgeschiedenis de reputatie heeft dat hij zijn schilderijen vanuit een hersenspinsel heeft ontworpen. In een beroemde brief aan zijn vriend Baldassar Castiglione, de auteur van het befaamde Boek van de hoveling (1528), noemt Rafaël dat de ‘idea delle bella femmina’. Hij volgt bij het schilderen de voorstelling van een mooie vrouw in plaats van er gewoon één na te schilderen. Fancy als Rafaëls zuster kan zodoende worden opgevat als iemand die volgens een voorstelling in haar hoofd een idee, kunst, maakt. Als muze van Multatuli is zij een voorstelling, ze is zelf een hersenspinsel, een idee of ideaal. Als Multatuli een waterkruik Rebekka kan noemen (Idee 1168), dan mag een idee ook ‘Rafaëls zuster’ heten. ‘Zy was myn ideaal, myn blyde boodschap’ (Idee 527), laat Multatuli Max Havelaar zeggen. Die kan trouwens als de broer van Fancy worden beschouwd. Hij is net zo'n verzinsel, hersenspinsel en ideaal. Vaak maken we de fout Max Havelaar met Multatuli te vereenzelvigen of, nog erger, met Douwes Dekker. Wij denken dat de laatste reëler is, maar wij moeten leren dat het niet waar is. Dat de lezer het daar moeilijk mee heeft, komt doordat de mens een hol- of grotbewoner is.

Troglodieten

Dat is hij tenminste bij Plato en die maakt daardoor uit verzinselen de waarheid. Bij hem gaan de ideeën vooraf aan dat wat wij de realiteit noemen. Dat de realiteit maar een zwakke afspiegeling van een idee is, maakt hij duidelijk met zijn beroemde allegorie van de grot. Mensen verkeren in de veronderstelling dat datgene wat zij als realiteit beschouwen ook de realiteit is. Maar ze vergissen zich. Wie als kunstenaar deze realiteit als uitgangspunt neemt en de schaduwkopieën als vermeende werkelijkheid afschildert, vervalst de ideeën. Dat brengt Plato tot het overhaaste

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 51 plan om de kunsten, die hij immers als leugens beschouwt, af te schaffen in plaats van te beseffen dat de kunstenaar ook de ideeën direct kan afschilderen. Veel kunstenaars uit de geschiedenis hebben geprobeerd om de idee terug te vinden en haar de mensen te schenken, als een ideaal. Multatuli doet dat ook. Hij herschept het platonische stelsel in het klein. Terwijl de ideeën in de geschiedenis van de filosofie universalia zijn - metafysisch gemeengoed - zijn de Ideën van Multatuli subjectief en individualistisch: door de benaming ‘Ideen’ roept Multatuli zich uit tot drager van de waarheid en zodoende worden de lezers vergeleken met de mensen die in de grot worden verblind. Hij geeft toe dat ‘ideeën wel de wereld regeren, maar door “verkeerd lezen” tot “leugen” verworden’ (Idee 747-749). Dat is het pure platonisme van de leeswereld. Dat betekent dus ook dat we niet alleen moeten leren tekenen en denken maar ook moeten leren lezen. Welkom in het universum van Multatuli!

Dochter zonder hemd

Multatuli was geen man van de daad. Hij was een man van de ideeën en Ideën. Net als Max Havelaar overigens. Op welke wijze de wereld afhankelijk is van de ideeën en de voorstelling, maakt Multatuli duidelijk als Max en Tine de inrichting van hun huis plannen. Zij anticiperen in gedachten op de komende realiteit. Net als iedere kunstenaar en designer: ‘Ze toonden elkaar de plekken waar ze zouden ontbyten, waar kleine Max spelen zou, waar de bibliotheek zou staan, waar hy 's avonds haar zou voorlezen wat hy dien dag geschreven had, want hy was altijd bezig met het ontwikkelen zyner denkbeelden op het papier...’ Eerst heeft het leven plaats in de voorstelling, daarna volgt de realiteit - of juist ook niet. Max Havelaar is een man van denkbeelden, van de ideeën, van het geschreven woord. Over wat hij tot nu toe heeft opgeschreven, zegt Tine: ‘eens zou dat gedrukt worden [...] en dan zou men zien wie haar Max was!’ Havelaar zelf denkt er anders over, schroomvalliger, hij durft zijn geesteskinderen niet te kijk te zetten. Voor hem is ieder idee waarop het licht van het marktplein valt ‘een dochter [...] zonder hemd.’ Dat is in een bepaald opzicht ook juist want de Griekse beelden in de oudheid - hij gaat er in zijn voordracht over idealisme en realisme ook op in - belichaamden ideeën en idealen en ze waren, zoals bekend, in de meeste gevallen ook naakt. Net als de spreekwoordelijke waarheid.

Multatuli's reeks voordrachten over idealisme en realisme: voorjaar 1880

Tegenover het denken staat altijd de daad. Bij zijn voordrachten met het wel zeer specialistische onderwerp idealisme en realisme, waar in sommige steden het publiek toch massaal op afkwam, maakte Multatuli naar het schijnt een daadkrachti-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 52 ge indruk.

Het ‘Sjaalmanportret’ van Eduard Douwes Dekker uit 1862, foto Heinrich Löwenstamm.

G.J.P. de la Valette deed er in De Gids verslag van: ‘Hij deed me een paar maal denken, in zijn houding en uiterlijk, aan d'Artagnan en Don Quichotte, al schijnt dat niet te kloppen. Don Quichotte, den nobelen, maar met iets van het mousquetaire-théatrale, van d'Artagnan, in Hollandschen toon getransponeerd...’ Maar Multatuli maakte die indruk niet op iedereen. Jan Vlug uitte in de Brielsche Courant zijn teleurstelling: ‘Zoodra men den mensch Multatuli voor zich ziet en bestudeerde gebaren waarneemt, wordt het dadelijk duidelijk hoe het komt, dat deze man zoovelen schokte zonder tot handelen te kunnen aansporen.’ Dezelfde indruk - van iemand die drukt denkt en praat, waarvan het resultaat uiteindelijk alleen maar denken en praten maar geen handelen is - maakt ook de lectuur van Max Havelaar. De reden is misschien de volgens het studentenweekblad Minerva door Multatuli dapper voorgedragen theorie dat zuiver realisme en zuiver idealisme niet bestaan: de begrippen bestaan alleen vanwege ‘luiheid en gemakzucht van den mensch, die alles, ook al moge het een ondeelbaar geheel vormen, wil indeelen en classificeeren, die behoefte heeft aan groote woorden.’ Een andere toehoorder, meer Droogstoppel dan avant-gardist in het denken, maakt zich daar in de Nijmeegsche Nieuwsbode vreselijk boos over. Hij wil een antwoord op de volgende

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 53 vraag: ‘Is de kunstenaar - romanschrijver, dichter, schilder, beeldhouwer, enz. - alleen geroepen om de natuur af te beelden, zooals zij is, onverschillig, of hij daarbij het schoone of het leelijke te aanschouwen geeft?’ Is hij dus een realist of ‘is het zijne taak, uit de werkelijkheid datgene te kiezen, wat èn waar èn tegelijk schoon is, om daarover al den gloed der poëzie te doen schijnen, die straalt uit zijne kunstenaarsziel?’ Dat laatste verwijst naar een idealistische of classicistische kunstenaar. De boze luisteraar prefereert duidelijk deze laatste, ouderwetse optie. Hij combineert de esthetische met de morele kwestie en wil dus ook een antwoord op de vraag of de mens zijn doel in ‘goed zijn’ en ‘goed doen’ moet zien of dat het zijn doel is om ‘een zoo groot mogelijk deel van den maaltijd des levens meester te worden.’ Het eerste doet de idealist, het laatste de realist. De toehoorder krijgt naar zijn gevoel geen antwoord op de vraag. Dat zou kunnen betekenen dat hij niet heeft geluisterd of dat hij Multatuli's antwoord niet heeft willen horen. Want deze kiest niet voor een van de twee opties, hij pleit, aldus een verslag in de Goudsche Courant, voor een combinatie van de twee denkrichtingen: ‘Zoowel in levensbeschouwing als in kunstuiting zijn die richtingen dooreengeweven en staan niet ieder afzonderlijk daar.’ Het ware idealisme en het ware realisme bestaan alleen als elk ook iets van zijn tegendeel in zich heeft. Dat is merkwaardig want het maakt van Multatuli zowel een ouderwetse als een moderne schrijver. Hij is ouderwets omdat hij het realisme van zijn avant-gardistische tijdgenoten afwijst. Uit het werk van Zola, zegt hij volgens Minerva, ‘waaide den lezer een lucht tegemoet, alsof de schrijver aandeelhouder in eene eau-de-cologne fabriek was, en zijne werken bij wijze van reclame schreef.’ Multatuli is met deze uitspraak hypermodern doordat hij het marktmechanisme al doorziet dat in de eenentwintigste eeuw overal te vinden is. Maar hij is ouderwets doordat de kwestie of het lelijke in de kunst wel of niet mag worden afgebeeld al een eeuw vóór hem het onderwerp van discussie bij de idealistische classicisten was en door Lessing in zijn Laokoon al - tenminste voor de literatuur - positief werd beantwoord. Toch heeft Multatuli net als de classicisten en de idealisten een hekel aan het pure realisme. Maar hij pleit ook niet voor een idealisme zonder realistische basis. Doordat hij voor geen van deze twee richtingen kiest, vergt hij teveel van zijn luisteraars want iedereen wil graag duidelijkheid. Het paradoxale is alleen voor gevorderden. Daarom zijn Multatuli's luisteraars of ontevreden of niet in staat tot handelen of enthousiast maar te verward om ook maar bij benadering de inhoud van zijn voordracht te kunnen weergeven.

De Max Havelaar als idee

De tegenstelling tussen idealisme en realisme behoort vanaf het allereerste begin tot de centrale vraagstukken van de filosofie. De twee denksystemen bepalen de kunst, bepalen de wereld, bepalen de religie en bepalen in feite alles, dus ook de ro-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 54 man. Idealistisch is de eerste rede van Havelaar in Lebak, realistisch daarentegen is zijn begrip voor de situatie van Verbrugge of voor de situatie van de regent. Idealistisch is Havelaars voorstelling van rechtvaardigheid en goedheid, realistisch is het kastje waarin hij en Tine het eten van de kleine Max bewaren omdat ze bang zijn dat hij zal worden vergiftigd. Zijn droom en die van Multatuli van een beter Insulinde stroken met de heldere inzichten in de politieke situatie en realiteit. Hij had ervoor kunnen kiezen om alleen het ideale, de dromen en het goede te beschrijven, zoals Winckelmann dat in zijn Geschichte der Kunst des Alterthums (1764) deed toen hij een volstrekt fictief Griekenland schiep hoewel hij wist dat de kunst van de oudheid niet alleen mooie kunst heeft voorgebracht. Maar naar aanleiding van zijn droom konden velen verder dromen, dromen van een nieuwe maatschappij. Dat eindigde in de omwentelingen van de Franse Revolutie. Toch geeft Multatuli het realisme niet op en wil hij de twee denkrichtingen samenvoegen. Maar de mens is niet alleen een hol- of grotbewoner die aan zijn dwaling wil vasthouden, hij is ook een aanhanger van eenduidigheid. Dat is geen toeval. Want het en... en is moeilijk, doet pijn en eist zijn tol. Bij de luisteraars van zijn voordrachten zorgt het voor verwarring, woede, teleurstelling en paralyse. Dat laatste karakteriseert ook het slot van Max Havelaar. De hoofdfiguur blijft dwalend in het niets achter als een losgekoppelde astronaut die in het universum zweeft. Er is niets veranderd, er is één man meer die het koud heeft in de Nederlandse winter, een dappere vrouw en een opgewekte jongen in een korte broek. En de Javaan wordt nog steeds mishandeld. Maar idealisme en realisme bepalen ook de schrijver zelf. Je kunt zeggen dat Eduard Douwes Dekker de realiteit is: hij is een lastpak, een zeurpiet, een betweter en hij heeft zijn vrouw en kinderen in de steek gelaten. Kan zo iemand moreel integer zijn? Mijn favoriete schrijver Heinse zegt met een paradox: men kan ‘sehr unmäßig seyn’, zich ‘zu Schanden vögeln und fressen und saufen, und doch ein vortreflicher moralischer Mensch seyn.’ De paradox is een denkfiguur die Multatuli en Heinse koesteren. Daarom is de Duitse schrijver in de literatuurgeschiedenis bijna volstrekt vergeten en moet Multatuli de eerder beschreven negatieve consequenties dragen. Over mensen die van de paradox houden, tot wie hij ook Shakespeare rekent, schrijft hij: ‘realisme en idealisme worden niet afgebeeld in vakjes zooals schelpen in de kast van een museum.’ Hij mengt de twee dus bont door elkaar. Als Dekker de realiteit is, dan is de figuur Max Havelaar de idee en de roman een hersenspinsel. Als je Multatuli volgt in zijn bewering dat het ware idealisme en het ware realisme alleen bestaan als ze genoeg van elkaars tegendeel in zich hebben, dan is Multatuli de persoon in wie beide richtingen elkaar ontmoeten en met elkaar versmelten: hij belichaamt het ware idea-realisme.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 55

De revolutionair op de sofa

Sjaalman heeft alleen zijn sjaal om zijn ideeën te kleden - dat is te weinig. Max Havelaar is te idealistisch, hij is geparalyseerd door de realiteit waartegen hij niet is opgewassen. Er is een Duitser nodig om de droom van Tine te verwezenlijken en zijn ideeën te laten drukken. Havelaar is net als Oblomov die - idealistisch als hij is - alleen maar op de sofa ligt. Ook in deze roman van Gontsjarov, slechts één jaar voor Max Havelaar verschenen, is het een Duitser, niet Stern maar Stolz, die actie onderneemt en de mijmeraar op laat staan. Tevergeefs, want tijdelijk. Aan het eind ligt Oblomov weer nietsdoend op zijn sofa.

Omne tulit punctum qui miscuit...

Waarom handelt Multatuli niet? Waarom schrijft hij een roman? Je zou denken dat hij een pamflet zou moeten schrijven of meteen de wapens zou moeten opnemen om iets te veranderen. Maar hij schrijft een boek. Zelfs een literair boek. Meer nog: ‘Het boek is bont [...].’ Multatuli, die uiteindelijk de pen overneemt, zegt dat dit de beste manier is om zijn doel te bereiken: hij wil gelezen worden, laat de anderen maar actief worden. Hij wil een leger van geestverwanten rekruteren. Wie het aangename met het nuttige verenigt, vindt bij iedereen instemming, schrijft Horatius. Multatuli citeert deze uitspraak en brengt hem ook in de praktijk. Het ‘boek is bont’ omdat er niet alleen passages in te vinden zijn die vermaken maar ook passages die refereren en saai zijn. Ook de figuren zijn onderworpen aan dat stelsel. Aan de ene kant staat Stern, aan de andere Droogstoppel. Van Ernest Stern, de andere Laurence Sterne, wordt niet voor niets gezegd dat hij ‘schwärmt’. In de achttiende eeuw betekent ‘schwärmen’ hetzelfde als platonist zijn. Droogstoppel belichaamt de perversiteit van het nuttige. Van beiden pakt Multatuli, de idea-realist, helemaal aan het slot de pen af - maar dan hebben die twee de roman allang geschreven. Hij distantieert zich duidelijk van zijn spreekbuizen. Daardoor maakt hij in feite alles zwevend en ongedaan - en natuurlijk ook weer niet.

Drosofilafilie

Hij wil geen ‘vliegenreddende dichter’ zijn, ‘geen zachtmoedige dromer, als de getrapte Havelaar die zyn plicht deed met den moed van de leeuw, en honger lydt met het geduld van een marmot in den winter.’ Nee, hij wil niet meer zo zijn als Uncle Toby uit Sternes roman Tristram Shandy, geen ‘man patient of injuries’, geen man meer van de drosofilafilie, die de vliegen laat leven omdat ‘this world surely is wide enough to hold both thee and me.’ Hij wil niet langer vol begrip, tolerant en toegeeflijk zijn. Maar waarom bleef Multatuli dan schrijven, waarom greep hij niet naar de wapens? Er is maar één antwoord mogelijk: omdat hij er toch in geloofde dat ideeën de wereld konden veranderen.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 56

Pleidooi voor het idea-realisme

De mens is niet alleen een hol- of grotbewoner, een sympathisant van het ondubbelzinnige maar hij droomt ook graag. En al dromend leest hij. Als je onderzoek zou doen naar wat de lezers zich van Max Havelaar herinneren dan zou - vermoed ik - het positieve, het idealistische overwegen: Max Havelaar als een goed mens, de strijder voor de vrijheid van de Javaan. Niemand zou het hebben over Max Havelaar als twijfelaar, over het spook aan het slot dat niet eens een boek goed kan vasthouden. Veel lezers zullen ook het sprookje van Saïdjah en Adinda noemen, het liefzoete verhaal over een jonge, tragische liefde. Maar niemand zal hebben onthouden dat Saïdjah zich aansluit bij de groep vrijheidstrijders uit zijn dorp die misschien wel mensen heeft vermoord. Mensen en lezers willen eenvoud en duidelijkheid: hij is idealist als hij droomt, hij is realist als hij twijfelt. Multatuli probeert beide te zijn. En dat is, zoals ik eerder schreef, iets voor gevorderden. Wij moeten - volgens Multatuli - leren denken, tekenen, lezen en luisteren. Nergens schrijft hij dat we moeten leren handelen.

De auteur als neurobioloog

De neurowetenschap dringt steeds dieper door in de geheimen van de menselijke hersenen. Zelfs zo diep dat de resultaten van het menselijk denkvermogen ertoe leiden dat een mens puur door middel van gedachten machines kan bedienen. Ideeën zijn niets anders dan gedachtestromen. Ze worden getransporteerd met behulp van woorden, van boeken. Als verlamde mensen door middel van gedachten voorwerpen kunnen bewegen, dan moeten een paar grote denkers er met verenigde krachten toch in kunnen slagen om de wereld te veranderen? Als ze tenminste goed denken, zou Multatuli eraan toevoegen, en kunnen lezen. Niemand zou de naam van Multatuli nog kennen als hij wild en realistisch met een zwaard om zich heen had geslagen en koppen had laten rollen. Hij zou ergens in Zuidoost-Azië een bescheiden held zijn gebleven, geen schrijver die nog steeds wordt gelezen en nog steeds actueel is. De auteur als neurobioloog weet dat hij met gedachten meer kan bereiken dan met wapens. Wij zijn nu eenmaal denkdieren.

Literatuur

Wilhelm Heinse, Düsseldorfer Gemäldebriefe, Frankfurt am Main/Leipzig: Insel-Verlag 1996. Multatuli, VW XX. Laurence Sterne, Tristram Shandy, Harmonds-worth: Penguin 1983.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 57

Multatuli en Che Guevara: hun leven na de dood. Een vergelijking

Jaap Grave

Saïdjah en Adinda

Aan het eind van het verhaal over Saïdjah en Adinda staan twee partijen tegenover elkaar: het Nederlands-Indische leger en de plaatselijke bevolking die wordt onderdrukt, afgeperst, mishandeld en bestolen. Het is een verhaal over verval, hoop en nog groter verval. Door de strakke opbouw zorgt Multatuli ervoor dat de lezer sympathie voor Saïdjah en Adinda moet krijgen, zoveel sympathie dat het verhaal over hun onschuld en zuiverheid mierzoet wordt en de lezer geneigd is het boek weg te leggen. Tot het laatste deel van het verhaal aanbreekt. Daar besluit Saïdjah zijn bruid Adinda te gaan zoeken. Hij vindt het kamp van de ‘opstandelingen’ en sluit zich bij hen aan, schrijft Multatuli, ‘niet om te stryden zozeer, als om Adinda te zoeken. Want hij was zacht van aard, en meer ontvankelyk voor droefenis dan voor bitterheid.’ Uiteindelijk vindt hij haar kort na een gevecht tussen het Nederlandse leger en de ‘bende’ die grotendeels uit Bantammers had bestaan. Adinda's vader en haar drie broers - ‘jongelingen, byna kinderen nog’ - zijn vermoord, Adinda zelf ‘naakt, afschuwelyk mishandeld...’, vermoedelijk verkracht voor haar dood. De overgebleven dorpelingen worden in de brandende huizen gedreven. In zijn wanhoop loopt Saïdjah in de bajonetten en sterft. In Batavia breekt ‘groot gejubel’ uit over de zege en de Nederlandse koning beloont de ‘heldenmoed met vele ridderkruisen.’ Ten slotte danken de mensen in de kerken hun god die ‘weer had meegestreden onder de banier van Nederland...’

Bloedvergieters

Het slot is interessant - niet alleen omdat Multatuli het voor de plaatselijke bevolking opneemt en hun onderdrukking met documenten zegt te kunnen bewijzen

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 58 maar ook en vooral omdat hij hier ‘opstandelingen [...] tegen het Nederlandse gezag’ beschrijft. Ik heb er geen onderzoek naar gedaan, maar hij zou wel eens één van de eerste Nederlandse auteurs kunnen zijn die positief schrijven over een ‘bende’ en ‘opstandelingen’ tegen het Nederlandse gezag. Het opmerkelijke is dat de houding van de verteller ten opzichte van de gebeurtenissen niet blijkt uit de begrippen die hij gebruikt - ‘opstandelingen’ is nog vrij neutraal, ‘bende’ negatief waardoor hij dicht bij de officiële versie, die van het Nederlandse leger, staat. Om zich daarvan te distantiëren had hij andere begrippen moeten kiezen waaruit meer sympathie blijkt voor de opstandelingen en waarmee hij kritiek op het gezag had geuit. Het geweld van het Nederlands-Indische leger is buitensporig want de opstandelingen waartoe Adinda's vader en haar broers behoren, hebben bescheiden wensen. Zij strijden niet voor de onafhankelijkheid van hun land of volk, maar voor hun eigen vrijheid en ze verzetten zich tegen de dwang en de willekeur van het gezag. Doordat Multatuli alleen Saïdjah en Adinda namen geeft en de andere personages met hun familierelatie of functie aanduidt, wordt het verhaal niet alleen exemplarisch maar ook actueel. Zoals uit Max Havelaar blijkt, beschouwde Douwes Dekker literatuur in eerste instantie als een middel om de situatie in Nederlands-Indië te verbeteren. Aan het eind van zijn leven dacht hij er anders over al heeft hij die opvatting niet gepubliceerd. In een brief van 15 augustus 1886 aan de letterkundige en vrijdenker H.C. Muller neemt hij een radicale positie in en zegt geen ‘zoetemelkpapächtige zachtheid’ te willen prediken. ‘Integendeel!’ vervolgt hij: ‘Ik lyk meer op Danton, Robespierre of zelfs op Marat, dan op Lamartine [...].’ Geweld was volgens hem een middel geweest om zijn ideeën te verwezenlijken: ‘Ja als ik macht had gekregen waarnaar ik uit bestwil gestreefd heb, zou ik honderde koppen hebben laten vallen. Misschien duizenden.’ Dat het er niet van gekomen is, lag niet aan Douwes Dekker maar aan anderen: ‘men - m'n “geestverwanten” - hebben dat niet gewild.’ Zijn standpunt over het gebruik van geweld kan goed worden vergeleken met dat van Raskolnikow uit Dostojewski's roman Misdaad en straf, die zes jaar na Max Havelaar is verschenen. Raskolnikow betoogt dat geweld in bepaalde omstandigheden legitiem is. In het artikel Over de misdaad, dat hij heeft gepubliceerd, gaat het onder meer over de vraag wat een mensenleven waard is en of er mensen zijn die het recht hebben de bestaande wetten te overtreden om hun dromen te verwezenlijken. Ja, vindt de student die twee vrouwen heeft vermoord: de ‘ongewone’ mens - genieën als ‘de Lycurgi, de Solons, Mohammeds, Napoleons’ - heeft het recht om ‘over sommige beletselen heen te stappen, en enkel en alleen in het geval, dat de vervulling van zijn idee (die soms misschien heilzaam is voor de gehele mensheid) dat eist.’ Hij stelt vast dat een groot deel van de ‘weldoeners en wetgevers der mensheid bijzon-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 59 der gretige bloedvergieters waren’ en doordat zij met iets nieuws kwamen, moesten zij de wet overtreden. Volgens de oude wetgeving waren zij misdadigers. Ook Douwes Dekker beschouwde zich als een genie en genieën onderwerpen zich niet graag aan ideologieën van anderen. Van het socialisme en andere bewegingen had hij geen verwachtingen: ‘Ik kan met niemand meegaan. Men had moeten meegaan met my. Ik zou 't bedrogen, verdrukte mishandelde Volk hebben gewezen waar Toulon ligt, en hoe men de vesting moest aangrypen. Maar na tientallen jaren van geduld ben ik er niet in geslaagd soldaten te vinden [...] wiens veldheer ik zou verkiezen te zyn.’ Douwes Dekker verwijst naar de Franse geschiedenis: hij roept met de ‘honderde koppen’ allereerst het beeld op van de guillotine die een paar jaar na het begin van de Franse Revolutie in gebruik werd genomen om de hoeveelheid ter dood veroordeelden sneller te kunnen executeren. Met ‘Toulon’ verwijst hij - net als Raskolnikow later - naar de jonge Napoleon wiens plan in 1793 succesvol bleek om de stad in te nemen. In de 26 jaar tussen de publicatie van Max Havelaar en deze brief heeft hij de weg afgelegd van sympathisant van opstandelingen naar sympathisant of zelfs initiator van terrorisme - opnieuw een begrip uit de tijd van de Franse Revolutie - om politieke doelen te bereiken. Maar het was te laat om zelf nog te gaan strijden.

Multatuli en Che Guevara

Die opvatting over de rol van genieën mag hij dan wel met Raskolnikow gemeen hebben, maar een vergelijking met Che Guevara - voor de één een held, voor de ander een misdadiger - is vruchtbaarder. Uit Michael Casey's Che's Afterlife (2009) blijkt dat er veel overeenkomsten zijn tussen Che Guevara (1928-1967) en Multatuli. Ze leidden een rusteloos bestaan, waren succesvolle schrijvers, hadden astma, een zoon die Nederlands spreekt en hebben zich ingezet voor de onderdrukte bevolking. Che Guevara was minister, Multatuli net niet. Multatuli heeft zich altijd sterk met Christus geïdentificeerd. Zoals de foto van de Boliviaanse fotograaf Freddy Alborta verduidelijkt werd Che Guevara na zijn dood - hij werd geëxecuteerd - als Christus opgebaard. John Berger vergeleek de compositie ervan in The Look of Things (1972) met die van Rembrandts schilderij De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp. Che was verder, schrijft Casey, een intelligente en aantrekkelijke man. Als we de berichten mogen geloven, gold dat laatste ook voor Multatuli. Beiden zijn nog steeds voorbeelden voor mensen die zich inzetten voor een rechtvaardiger wereld. Verder gaat het in hun verhalen niet alleen over onderdrukking en verzet maar wordt daarin ook naar een rijk verleden en een even rijke toekomst van de plaatselijke bevolking verwezen. In Max Havelaar betreft dat de rijkdom van de voedselopbrengsten in Nederlands-Indië. Er wordt verteld dat de regering de landbouwer

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 60 op Java verplicht bepaalde producten te kweken: ‘ze straft hem wanneer hy het aldus voortgebrachte verkoopt aan wie het ook zy buiten háár, en zyzelf bepaalt den prys dien ze hem daarvoor uitbetaalt.’ Het gevolg is hongersnood: ‘Op het ryke vruchtbare gezegende Java, hongersnood? Ja, lezer, voor weinige jaren zyn gehele distrikten uitgestorven van honger. Moeders boden hun kinderen te koop voor spyze. Moeders hebben hun kinderen gegeten...’ Hans Achterhuis laat in Het rijk van de schaarste (1988) zien dat deze mechanismen nog steeds werkzaam zijn. ‘Meer dan een kwart van de landbouwgrond in de derde wereld’, schrijft hij, ‘wordt alleen gebruikt om de rijke landen te voeden. In veel Afrikaanse landen wordt meer dan de helft (en dit is vaak de beste grond) van het landbouwareaal gebruikt om exportgewassen voor de rijke landen te verbouwen.’ Zijn conclusie luidt - en Multatuli beschrijft het proces al in Max Havelaar - ‘dat in de moderniteit voedsel alleen maar een ruilwaarde, een handelswaar is geworden. Voedsel wordt niet meer verbouwd om mensen te voeden, maar om er zoveel mogelijk geld mee te verdienen.’ Zo ontstaat hongersnood. De rol van Nederland in Nederlands-Indië kan worden vergeleken met die van de Verenigde Staten, het IMF, de Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie in Latijns-Amerika. Wat Multatuli voor de onderdrukte bevolking in Nederlands-Indië had kunnen betekenen, is Che Guevara voor de armen in Latijns- en Zuid-Amerika. De kritiek van beiden luidt onder meer dat de bezetters of de handlangers van de onderdrukkers de rijkdommen uit de arme landen stelen.

Seks en rebellie

Toch is er een groot verschil tussen het leven na de dood van Multatuli en Che Guevara. Dat ligt allereerst aan de dominante beeldenwereld van de tweede helft van de twintigste eeuw waar Multatuli niet mee kon concurreren. Er zijn weinig foto's van hem gemaakt en hij was zelden tevreden met het resultaat. Che heeft zijn faam en succes juist aan een foto te danken. Zijn afbeelding die op veel T-shirts te zien is, is gebaseerd op een foto van de Cubaanse fotograaf Alberto Korda uit 1960 en is inmiddels de meest gereproduceerde foto uit de geschiedenis. Dat komt, schrijft Casey, doordat het een foto van een intelligente, sexy man is. De combinatie seks en rebellie doet het altijd goed. Verder verwijst Casey naar Che's blik op die foto. Hij lijkt door ons heen te kijken naar een verre horizon. Hij ziet het begin van het paradijs dat voor ons nog verborgen is. Hij is, kortom, een leiderstype en de kijkers willen hem graag volgen. Ten slotte speelt het toeval een grote rol bij de populariteit van Che Guevara: Korda's foto werd op het juiste moment, in 1967, gelanceerd toen studentenbewegingen in West-Europa zich afzetten tegen de conservatieve waarden van de oude generatie en protesteerden tegen de imperialistische Verenigde Staten en hun oor-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 61 log in Vietnam. Eén van de attributen die dat verzet symboliseerden was lang haar - zoals Che dat had. Het verwees verder naar vrede, vrijheid van meningsuiting en seksuele revolutie. Bovendien was er in die jaren meer aandacht in de media voor Cuba gekomen omdat linkse denkers en kunstenaars in West-Europa hun geloof in de Sovjet-Unie verloren hadden. Hun utopie van een betere wereld projecteerden zij op Cuba waar na Che's dood in 1967 het merk Che werd gelanceerd: het idee werd daar gecreëerd, Castro zorgde voor de propaganda en retorica en via de foto van Korda werd het idee verspreid. Che en Castro konden en kunnen op prominente steun rekenen: Sartre was lyrisch over Che (‘the most complete man of our age’, citeert Casey), Oliver Stone en Gabriel García Márquez zijn bewonderaars van Castro. Ook Nederlandstalige schrijvers leverden een bijdrage aan de verspreiding van Che's roem: Mulisch reisde naar Cuba en schreef met Hugo Claus het libretto van de opera Reconstructie, waarin het over Che Guevara gaat, die tijdens het Holland Festival van 1969 in première ging. Schrijvers en engagement, het is van alle tijden.

Prentbriefkaart van Che Guevara, ontwerp Gerard Malanga 1968, geauthentificeerd door Andy Warhol.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 Prentbriefkaart van Multatuli naar Andy Warhol, bron: www.maxhavelaar.dk, 2000.

Imago en realiteit

Het huidige beeld van Che Guevara heeft vrijwel niets meer met de historische Che te maken, schrijft Casey. De icoon is losgekoppeld van zijn wortels en hij belichaamt de ‘quintessential postmodern icon - anything to anyone and everything

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 62 to everyone.’ Dat sluit aan bij de strategie van global brands: ze verkopen een imago, niet de realiteit. Zodoende maken uiteenlopende bewegingen en ideologieën gebruik van Che: er is een pacifistische, democratische Che die de mensenrechten symboliseert. Ook Hugo Chávez, die het minder nauw neemt met de mensenrechten en zich vooral beroept op Simón Bolívar, kan niet om hem heen omdat zijn aanhangers Che bewonderen. Andere groeperingen - zoals Duitse neonazi's die T-shirts met Korda's Che dragen - hebben op het eerste gezicht niets met revolutionair, links verzet te maken. Het gaat bij hen om anti-Amerikanisme dat ook zijn populariteit in Libanon en Iran verklaart. Ten slotte is zijn beeltenis te vinden op condooms, op koffiebekers en is Che een biermerk. Ook bij het horen van de naam Max Havelaar denken maar weinig mensen aan de roman. Veel bekender is het ‘Max Havelaar Keurmerk’ dat in 1988 werd gelanceerd om koffieboeren uit Latijns-Amerika te steunen. Inmiddels zijn nieuwe producten als thee, chocola, fruit en kleding geïntroduceerd en is Max Havelaar niet alleen de naam van het keurmerk in Nederland maar ook in België, Denemarken, Frankrijk, Noorwegen en Zwitserland. Anne van Dok, van 2003 tot 2009 bestuursvoorzitter van de Stichting Max Havelaar, verwijst in 18 jaar Max Havelaar (2007) één keer naar Multatuli's roman waaraan de naam is ontleend. ‘Max Havelaar’, schrijft ze, ‘is een protest tegen de uitbuiting van de Javaanse bevolking. De naam van onze stichting is naar mijn mening goed gekozen. De problematiek van uitbuiting van kleine boeren en werkers is helaas nog steeds actueel.’ Helemaal juist is haar uitleg niet. De Stichting Max Havelaar haalt de scherpe kantjes van het boek, stroomlijnt Multatuli en maakt zijn revolutionaire kant onzichtbaar. Hij wordt een icoon van het postmoderne geweten dat gesust wil worden zonder de structuren te wijzigen. Multatuli schrijft dat de hoofdstrekking van Max Havelaar luidt dat ‘de Javaan wordt mishandeld!’ Door de titel van Multatuli's werk met hogere koffieprijzen voor kleine boeren te verbinden, lijkt het erop dat de Stichting Max Havelaar het op de hypocriete koffiemakelaar Batavus Droogstoppel heeft gemunt. Verder geeft de Stichting de toenmalige minister-president Jan Peter Balkenende een platform in 18 jaar Max Havelaar waardoor er een vermoedelijk onbedoeld verband tussen de dubbele moraal van Droogstoppel en die van christelijk politiek Nederland wordt gelegd: vertrouwen in de christelijke god en alles in dienst van het financiële gewin. De premier schrijft vol lof over de Stichting: ‘Stichting Max Havelaar staat al jaren voor Fairtrade, eerlijke handel. Eerlijke handel waarin een goede balans wordt gevonden tussen mens, milieu en economie. Boeren worden in staat gesteld uit de klem van de armoede te komen. Fairtrade geeft perspectief op een goede toekomst voor alles wat ons dierbaar is: people en planet!’ Dat is proza voor de kansel want Nederland is via het lidmaatschap van diverse internationale organisaties medeverantwoordelijk voor de moei-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 63 lijke positie van boeren en hongersnoden in ontwikkelingslanden. De Stichting Max Havelaar deelt niet alleen Droogstoppels voorkeur voor koffie maar geeft ook ruimte aan diens verre achterneef Jan Peter Balkenende.

Multatuli en Poncke Princen

Om een politiek icoon te worden, moeten er ook voldoende tegenstanders zijn die het bloed van het icoon in spe wel kunnen drinken. De conservatieven in de Verenigde Staten en de Cubanen die daarheen zijn gevlucht haten Che Guevara. Op de website van een Cubaanse organisatie in Miami is een lijst te vinden met namen van personen die Che heeft laten executeren. Ook geven vertegenwoordigers van organisaties lezingen waarin ze hun verhaal over de ‘ware Che’ vertellen, de moordenaar. Als Multatuli zijn uitspraak uit de brief aan Muller publiek had gemaakt of al veel eerder actief was geworden, had zijn portret dienst kunnen doen als icoon op een T-shirt van rebellen, verzetsstrijders en andere groeperingen die geweld niet schuwen om hun idealen te verwezenlijken. Wat Multatuli niet heeft gedaan, is wel bij een andere Nederlander te vinden die eveneens in Indonesië actief is geweest en nog steeds extreme reacties bij voor-en tegenstanders oproept. Het betreft Poncke Princen die uit her Nederlandse leger deserteerde en zich bij de opstandelingen aansloot om net als de Bantammers uit het verhaal over Saïdjah en Adinda tegen het Nederlandse gezag te strijden. In de discussies over zijn rol worden in Nederland begrippen als verzet en verraad gebruikt. Wie uit humane overwegingen niet bereid is om dienst te doen voor zijn geboorteland, een in zijn ogen onrechtvaardige oorlog te voeren en overloopt naar de partij die het volgens hem bij het rechte eind heeft, wordt als een verrader beschouwd. Zelfs decennia later nog, als de geschiedenis hem gelijk heeft gegeven. Om net als Che Guevara een icoon van revolutionair verzet te worden, had Multatuli niet alleen de pen maar ook de wapens moeten opnemen - en er niet alleen over moeten dromen.

Literatuur

Hans Achterhuis, Het rijk van de schaarste. Van Thomas Hobbes tot Michel Foucault. Baarn: Ambo 1988. Michael Casey, Che's Afterlife. The Legacy of an Image, New York: Vintage Books 2009. F.M. Dostojewski, Misdaad en straf [1866]. Vertaald uit het Russisch door Jan Meijer, Verzamelde Werken, dl. v, Amsterdam: G.A. van Oorschot 19905. 18 jaar Max Havelaar, Fairtrade Labelling wordt volwassen, Utrecht: Stichting Max Havelaar 2007.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 64

Max Havelaar and the question of the novel Jason M. Wirth

After 150 years, what are we to make of Eduard Douwes Dekker's (Multatuli's) Max Havelaar specifically as a novel? What does it, as a novel, still have to teach us about the practice of the novel?

As a historical phenomenon, its impact is well known. In many Dutch literary circles, knowledge of this work is de rigueur. Willem Elsschot dubbed Multatuli ‘the true Prometheus’ for these circles, who adhere to the novel almost as if it were a ‘religious duty’. It was the subject of Fons Rademakers' well-regarded 1976 film of the same name and it has been required reading for many Dutch high school students, and, on more advanced levels, it is celebrated by some for its formal novelistic advances, as if, for example in Beekman's view, its intricate and multiply displaced authorial structure were an exercise in Bakhtin's ‘heteroglossia’, or carnival of multiply valid authorial perspectives. Although I think that this is a misplaced reading, and that there is a clear perspective guiding the novel throughout, there is no question that the novel, especially given the naïve, conventional, and often mawkish poetry found within the novel, is nonetheless stylistically unexpected, challenging, and, in its context, even startling. The enduring value of these literary devices, however, must first be separated from the other major facet of its historical event, namely its indictment of colonialism in the former , the cultuurstelsel, and the Dutch hypocrisy regarding it. The Indonesian novelist Pramoedya Ananta Toer called it ‘the book that killed colonialism’, reflecting that this novel, also studied by the elite Indonesians who could read it in the Dutch original (at the time of independence at the end of the Second World War, only 3,5% of the Indonesians were literate in any language), ultimately inspired the birth of post-colonial . In so doing, Toer conclud-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 65 ed that it ‘also sparked the call for revolution in Africa, which in turn awakened ever more of the world's colonized peoples and signaled the end of European colonial domination’. In a historical corrective to the legacy of colonial extraction and labour exploitation throughout the world, the Stichting Max Havelaar launched the Max Havelaar brand in 1988 as the first ‘Fair Trade’ certification mark in the world, and it has spread to other parts of Europe and the industrialized world. This is a far cry from the strategy of the cultuurstelsel of forced cultivation, which Toer describes as the policy by ‘which farmers were obliged to surrender a portion of production from the land to the colonial Government. Through this plan, the government was able to reverse the Netherlands’ decline in just three years.’ In the novel, Multatuli decries this exploitation of Indonesian labour. ‘The Government compels him to grow on his land what pleases it; it punishes him when he sells the crop so produced to anyone but it; and it fixes the price it pays him.’ There is no way to produce generous profits ‘than by paying the Javanese just enough to keep him from starving, which would decrease the producing power of the nation.’ This produced the following paradox: as the Netherlands grew rich on Indonesian agriculture, the Indonesians themselves were subject to famine. ‘Mothers offered their children for sale to obtain food. Mothers ate their children.’ As important and - for its time - especially challenging, as this ethical critique may be, even if the critique itself is not as thoroughgoing at it could have been from the perspective of contemporary post-colonial studies, what was gained by positioning this critique within a novel? Could this not have been a more straightforward ethical treatise? If the retort is simply that such a treatise would either not have been published or not have been read, and therefore its novelization was a stealth form of the treatise, its status as a novel is simply that it is a treatise by other means. It is the novel doing what the treatise more straightforwardly does and the task for the reader is to distill the essential ethical treatise from its integument in the accident of the novel.

The novel as stealth ethical treatise has its tradition. Harriet Beecher Stowe's novel Uncle Tom's Cabin, which appeared eight years before Max Havelaar, is a classic exemplar. In fact, the authorial persona Stern, himself rewriting the authorial persona Sjaalman, cites it on behalf of his own project: ‘May one deny the truth which underlies Uncle Tom's Cabin because LITTLE EVA never existed?’ This was a novel whose immortality was grounded not in the literary ‘talent’ of its author, ‘but because of its purpose and the impression it makes.’ Indeed, in his introduction to the 1927 English translation of the novel, D.H. Lawrence considered Max Havelaar ‘irritating’ to the extent that it was a ‘tract or a pamphlet very much in the same line as Uncle Tom's Cabin’.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 66

The tract-novel, that is, the novel as treatise by other means, lives and dies by the timeliness of its ethical and political enterprise and then, when it is no longer relevant to contemporary affairs, it survives as a historical curiosity, a relic or monument that serves to render a historical period intelligible. Such works tend to maintain their vitality as long as their ethical and political agenda retains its vitality. It is rare to find someone who reads Uncle Tom's Cabin exclusively for its literary qualities. It is more often read to appreciate its role in the US abolition movement. Few even read it all, because it survives most of all as a truism: this novel was a critical factor in awakening the abolitionist cause. It has secured its place in the stories we tell about our past precedents. It no longer has anything new to teach us. Furthermore, Max Havelaar has another political limiting condition: it is a novel about the exploitation of the ‘Javanese’, but it is not a novel in which any Javanese character has a fully developed voice. The ‘Javanese’ do not speak; they are spoken for. The travails of Saijah, whose lamentable story includes the rape and murder of his love and Saijah's consequent suicide, generates outrage and ethical indignation, but it is not the story of a developed character, but rather the iconic profile of a victim. It is a tale ‘addressed only to those who are capable of holding the difficult belief that a heart beats beneath that dark epidermis’. It serves to generate our ethical sympathy for Saijah as emblematic of the overall victimization of the ‘Javanese’. ‘What is fiction in particular is truth in general.’ This is a rhetorical strategy for bearing witness to a general condition of oppression. However, this aspect of Max Havelaar, if it is successful in raising our appreciation of this deplorable condition, cannot have a lasting impact. If the condition to which it aims to sensitize readers no longer obtains, the text has done its job and we are finished with the work. Moreover, if the victims are one day going to cease to be mere victims, then they will have the possibility of developing their own voices. When they speak for themselves, they no longer need the voice of another to speak for them. Moreover, the ‘Javanese’, in being spoken for, were not spoken for in the vivid terms that characterize the interior life of a first person voice like a Droogstoppel. The voiceless are in the third person and ‘they’ are largely made visible as an abstraction. As we move beyond ‘those coffee- and sugar-producing machines we call “natives”’, in all due respect to Spivak and the problem of the inarticulate subaltern, there are more voices in more diverse contexts and modes and values of intelligibility then the colonial administration could have tolerated. As such, Max Havelaar, as a warning about what not to do, is of little value to the contemporary pluralistic debates about what to do. This is further complicated by the fact that it is not altogether clear that Max Havelaar is criticizing colonialism as such, but rather cruel practices like the cultuurstelsel. As Zook argues: ‘Multatuli did not denounce the

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 67

Dutch colonial empire because it was unjust, but rather because it refused to assume the power to which it was entitled in order to protect the inhabitants from the injustices of native society.’ Even if one does not accept this critique, and I for one find it oversimplified, one can only be troubled by the fact that Dekker sought reinstatement into a reformed colonial service. It is hard now to imagine ethically that a just form of colonialism, or a just form of imperialism, could be anything but oxymorons. When, eighty-five years after the publication of Max Havelaar, Indonesia gained its independence, and hence when the novel's immediate ethical impetus - ‘THE JAVANESE IS MALTREATED’ - was no longer immediately relevant, what is its lasting literary value? It is not sufficient to say, for example, that it is valuable as an ongoing ethical critique of the neocolonial oppression that remains in the economic structures that persist largely intact in the wake of decolonization, as Frantz Fanon so clearly discerned already operating at the dawn of decolonization: ‘In its narcissism, the national middle class is easily convinced that it can advantageously replace the middle class of the mother country.’ It also does not suffice to lament the intensification of neocolonialism in globalization. As urgent as these kinds of issues may be, they were not the concerns of this novel. The specificity even of its analysis of the problem of colonialism already dates the ethical agenda of the novel. Yet, given that Max Havelaar is a novel with an impressively complex rhetorical structure and not a pamphlet or a tract, is the fact that it is a novel only an accident, of is there something of value that a novel can do that a pamphlet cannot do and that, as such, outlasts an assessment of the novel as a treatise by other means?

Writing of his practice of the novel over a century later, the Franco-Czech writer Milan Kundera, referring to the modern novel's disavowal of the totalitarian march of History, argued that it ‘would be wrong to read their novels as social and political prophecies, as if they were anticipations of Orwell! What Orwell tells us could have been said just as well (or even better) in an essay or pamphlet. On the contrary, these novelists discover “what only the novel can discover”.’ Kundera borrows the latter phrase from Hermann Broch, who had left doctoral studies in philosophy at the University of Vienna because he concluded that the philosophical treatise could no longer address the matters of great value in an age when values as such were degenerating. To address the crisis of value in a novel was not simply to write a stealth treatise. It was to undertake what only the novel can undertake. When Broch (and Kundera) wrote novels that engage thought seriously as an exercise in novelistic thinking, this was not a trivial happenstance. What, then, if anything, does Max Havelaar do that a pamphlet could not? The novel begins as an immense hall of authorial mirrors (Dekker writing as Multatuli

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 68 writing as Sjaalman being rewritten by Stern and supplemented by Droogstoppel), yet by the end, Dekker (himself the ultimate character in the novel?) suddenly intrudes, announcing that he is not the quixotic ‘half-baked’ dreamer, Max Havelaar. From the perspective of literal truth, this book was a contrived, immensely complex lie. Contrasting novelistic truth (what is fiction in particular is truth in general) with Droogstoppel's dismissal of poetry as nothing but lies because it is not a precise statement of the facts of the case (and therefore just a flight of fancy), it is clear that Multatuli recognizes the capacity of the novel as a superior form of speaking the truth. To what is it superior? It is more powerful then simply articulating the facts of the case to those in power. Would Stowe's book have been ‘heard’, that is, would it have a forcibly audible voice, ‘if she had given it in the form of a court deposition’? Novels can speak truth to power in a way that simply speaking truth to power cannot. Further aligning himself with Stowe, Multatuli pleads, ‘Is it her fault - or mine - that truth, in order to find an entrance, so often has to borrow the guise of a lie?’ The novel as the ‘guise of a lie’? Why is the lie (the fiction of the particular) necessary to convey truth in general? Multatuli is unequivocal: ‘I want to be read!’ The value of the novel is for Multatuli extrinsic to the actual novel itself: ‘It is all the same to me whether I am considered an incompetent artist, provided the admission be made that the ill-treatment of the native is: OUTRAGEOUS!’

Why do the guise of the lie and the fiction of the particular make the text legible and deserving of careful consideration? A naïve answer would be that fiction is the sugar that makes the bitterness of the treatise more palatable. If that is the case, then the form of the novel is not only an accident, but also a trick, a sleight of authorial hand in a world in which no one bothers with treatises. Such a reading, however, would fail to see another major accomplishment of this novel, a discovery that only the novel can make: Multatuli demands to be heard and read precisely because he lives in a world in which he appears eccentric, extravagant, dreamy, and unconcerned with the real truths of the world. In a sense, Max Havelaar attempts to bring about the conditions of its own legibility. In a world in which Parson Blatherer is a moral paragon, even though he argues that the ‘the Javanese shall be brought to God by labour’ and thereby spared the ‘crackle of the flames in the eternal Gehenna’, the belief that it is not the irreligious ‘natives’ who are in need of saving but rather the parsons and their approving congregations, sounds quixotic. In a world where Droogstoppel is ‘a man who loves truth’, the conviction that this love is precisely a defense against the very possibility of truth, sounds mad, or prophetic. Indeed, in Stern's rendition, the character Max Havelaar has almost too much moral integrity to be interesting. His ethical independence makes him appear abstractly good. Yet in a world that has no sensitivity

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 69 for what is concretely good, but rather takes refuge in the safety of abstractions, he can be either apostle, prophet, Don Quixote, or a devil. ‘That's the sort of thing which is said by people who love injustice because they live by it, saying there was no injustice so as to have the pleasure of calling you and me Don Quixotes and at the same time keep their windmills turning.’ In this sense, the novel discovers and dramatizes the conditions of its own inaudibility. The ‘incomprehensible blindness’ of a Government that wants only ‘favourable reports’ creates an immense, almost Kafkaesque echo chamber in which everything is going well because we all constantly say that it is going well, and every one of us expects every other one of us to continue to report the immense good news of our colonial accomplishments, to confirm again and again the ‘realistic’ practicality of the menial business mind (Droogstoppel), and to be endlessly inspired by the colonial ‘charity’ of our parsons (like Parson Blatherer). A voice that does not yet again confirm the tacit insularity of our echo chamber is quixotic, and not worthy of being taken seriously. How does one dramatize the conditions of inaudibility and illegibility in order to become audible and legible? In dramatizing the immense dissonance reduction in which it would take generations to discover that colonialism was not part of our Christian largesse and a reasonable and responsible business venture, Multatuli discovers the invisibility that Hannah Arendt located in the Eighteenth Century European esteem for the United States. The New World, unlike France with its rebellious, Bastille storming poor, was a reasonably wealthy country, a ‘good place to be poor’. Yet how could the United States ever have been a good place to be poor if the institution of slavery enforced the immeasurable violence of a kind of poverty that exceeds the lack of material means? For Arendt, the United States appeared rich because slaves did not appear at all:

As it is, we are tempted to ask our selves if the goodness of the poor white man's country did not depend to a considerable degree upon black labor and black misery - there lived roughly 400.000 Negroes along with approximately 1.850.000 white men in America in the middle of the eighteenth century, and even in the absence of reliable statistical data we may be sure that the percentage of complete destitution and misery was considerably lower in the countries of the Old World. From this, we can conclude that the institution of slavery carries an obscurity even blacker than the obscurity of poverty; the slave, not the poor man, was ‘wholly overlooked’.

Slavery was not on the radar screen of the problem of poverty because, even though we do not help the poor, we were not oblivious to their existence, nor did

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 70 we imagine that the humiliation of poverty was a virtue. Slavery, however, largely did not appear at all to be a problem. It was hidden in the invisible privilege of whiteness. Edward Saïd, in distinguishing colonialism from imperialism, argued that many criticisms of the de facto injustice of colonial policies like the cultuurstelsel do not question the underlying assumption of white European moral, cultural, and economic superiority. As Parson Blatherer proudly proclaims: ‘The ships of our Holland sail the great waters, to bring civilization, religion, Christianity, to the misguided Javanese.’ One can explicitly criticize the ethical status of colonialism while tacitly still assuming the imperialism of white superiority. ‘Liberal anti-colonialists... take the humane position that colonies and slaves ought not too severely to be ruled or held, but - in the case of Enlightenment philosophers - do not dispute the fundamental superiority of Western man, or, in some cases, of the white race.’ Contrary to positions like that of Zook, Saïd exempted Max Havelaar from what one might here call anti-colonial imperialism. ‘During the nineteenth century, if we exclude rare exceptions like the Dutch writer Multatuli, debate over colonies usually turned on their profitability, their management and mismanagement’, etc., but ‘an imperialist and Eurocentric framework is implicitly accepted’.

The silent, tacitly operating imperialism of the elevation of Western (white) man is successful in direct proportion to its capacity to appear normal, obvious, and even natural. By making the adversary to the novel's very intelligibility a theme of the novel itself, this novel does more than attempt to break through the conditions that would render its ethical concerns eccentric. It discovers a problem that not only enabled colonialism, but one that transcends it. Over a century later, Herbert Marcuse would draw attention to the spell of presence that characterizes a one-dimensional society, a society whose spell of presence can no longer be shattered from the outside, and in which the ‘efficiency of the system blunts the individual's recognition that it contains no facts which do not communicate the repressive power of the whole’. Max Havelaar shows us that such a world is topsy-turvy. One would have to be eccentric, outside the immense power of the normal, like a prophet, or an apostle, or some other Don Quixote, to suddenly question the tacit moral imperialism that allowed colonialism to be business as usual (Droogstoppel) and an exercise in Christian charity (Parson Blatherer). Does it not follow that when sanity appears as madness, it is the ‘sane’ who are mad? In a world currently engaged in business as usual amidst the global climate emergency, the sixth great extinction event, immense, unfathomable environmental degradation, and reckless overpopulation, one can appreciate in Max Havelaar a literary accomplishment that survives the timeliness of its specific ethical agenda.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 71

Literatuur

Hannah Arendt, On Revolution, New York: Viking 1963. E.M. Beekman, Troubled-Pleasures: Dutch Colonial Literature from the East Indies 1600-1950, Oxford: Oxford University Press 1996. Frantz Fanon, ‘Pitfalls of National Consciousness’, in: The Wretched of the Earth, trans. Constance Farrington, New York: Grove Press, 1963, p. 148-205. Anne-Marie Feenberg, ‘Max Havelaar: An Anti-imperialist Novel’, in: MLN 112 (1997), p. 817-835. Milan Kundera, The Art of the Novel trans. Linda Asher, New York: Harper 1988. Herbert Marcuse, One Dimensional Man, Boston: Beacon Press 1964. R.P. Meijer, ‘Introduction’, in: Multatuli, Max Havelaar or the Coffee Auctions of the Dutch Trading Company, trans. Roy Edwards, New York: Penguin 1987. Multatuli, Max Havelaar or the Coffee Auctions of the Dutch Trading Company, trans. Roy Edwards, New York: Penguin 1987. Edward W. Saïd, Culture and Imperialism, New York: Knopf 1993. Gayatri Chakravorty Spivak, ‘Can the Subaltern Speak?’, in: Marxism and the Interpretation of Culture, eds. Cary Nelson and Lawrence Grossberg, Urbana, IL: University of Illinois Press, 1988: p. 271-313. Pramoedya Ananta Toer, ‘The Book That Killed Colonialism’, in: New York Times Magazine, April 18, 1999, p. 112-114. Darren C. Zook, ‘Searching for Max Havelaar: Multatuli, Colonial History, and the Confusion of Empire’, in: MLN 121 (2006), p. 1169-1189.

De reliëfglobe van Douwes Dekker, gekocht in Wiesbaden en bewaard in het Multatuli Huis.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 72

Moei Tatoeli in de contramine: persoonlijk slash wetenschappelijk

Jerzy Koch

De eerste keer dat ik van Multatuli hoorde, was tijdens mijn studie Nederlands in Wrocław. Ik weet niet meer of ik onder de indruk was van het verhaal over de antikoloniale roman dat de toenmalige lector Frans Jong en professor Norbert Morciniec aan ons vertelden. Waarschijnlijk niet, want ik las het boek niet, althans toen niet. Eén jaar later wél, kort voor mijn vertrek naar Nederland. De reden was simpel. Ik wist dat de man bij wie ik ging logeren en die ik twee maanden eerder had leren kennen - Jaap Oversteegen - een Multatuli-kenner was. Mijn eerste lectuur van de Havelaar was dus een soort inhaalmanoeuvre ingegeven door schaamte en verplichting, of iets in dier voege. En ik weet nog steeds dat ik moeizaam door de eerste vier Droogstoppel-hoofdstukken ijsbeerde. Niet zo zeer vanwege de oude Poolse vertaling uit 1903, maar vanwege de aanhoudende gedachte: is dit nu hét meesterwerk uit de Nederlandse literatuur?! Pas later, vanaf het vijfde hoofdstuk, toen de volgende coulissen die de auteur had opgehangen, wegvielen en de roman goed op gang kwam, werd me de betekenis van de Max Havelaar langzaamaan duidelijk. Zo kwam ik in aanraking met Multatuli. Maar hoe kwam ik in aanraking met Oversteegen, iemand die veel heeft gedaan voor de academische bestudering van Multatuli en een (dat woord leerde ik pas later kennen) multatuliaan was? Als derdejaarsstudent hielp ik bij de organisatie van het eerste regionale colloquium neerlandicum in Centraal-Europa, toen gewoonweg het Oostblok. Norbert Morciniec' vrouw Dorota zei tegen mij tijdens een van de recepties dat er iemand was, die ik moest leren kennen. Ze stelde mij aan een Nederlandse professor en zijn vrouw voor met de woorden dat we waarschijnlijk goed bij elkaar zouden passen. Dit was een lichtelijk ongemakkelijke introductie. Het Nederlands mocht dan wel vlinders in mijn buik veroorzaken, mijn keel was er nog niet helemaal aan gewend.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 73

Door het directe optreden van Jaap en de warmte die Suus uitstraalde, brak het ijs echter snel. In elk geval ben ik wijlen Dorota Morciniec nog steeds dankbaar voor dit spontane gebaar want het veranderde veel in mijn leven. En het moet gezegd worden: die vrouw had intuïtie want het klikte tussen ons. Er waren trouwens ook dramatische historische gebeurtenissen met deze kennismaking in het geding. De volgende dag, op een vrije congresmiddag, nodigde ik, zoals in Polen gebruikelijk, het echtpaar Oversteegen bij mij thuis uit. Plaatsvervangende schaamte voor de schamele, allesbehalve feestelijke ‘recepties’ op de universeit - Polen anno domini 1981 was allerminst een bloeiende economie - voelde ik me enigszins verplicht om de gasten uit Nederland op een gepaste wijze te ontvangen. Mijn moeder deed de deur open en zei dat er zojuist een aanslag op de paus was gepleegd. Het was 13 mei 1981. Onnodig om verder uit te weiden over het feit dat de Poolse paus werd geacht garant te staan voor het vreedzame verloop van het proces van democratisering midden in het ‘Solidarność’-festival, zoals iemand die periode van spanning tussen de eerste vrije onafhankelijke vakbonden in het Oostblok en de communistische regering noemde. Dit was eveneens de tijd van mijn eigen politieke betrokkenheid bij de Onafhankelijke Studentenvereniging (NZS) want ‘onafhankelijkheid’ en ‘zich verenigen’ waren naast ‘solidariteit’ en ‘vrijheid’ de toverwoorden van 1980/1981. Voor deze enthousiaste activiteiten werd mij kort daarna de rekening gepresenteerd. In 1982 werd ik samen met vele anderen als staatsgevaarlijk element geïnterneerd en ging naar de gevangenis - zonder rechter, vonnis of wat dan ook, want de Poolse staat had de staat van beleg afgekondigd. Na dit trauma kreeg ik nog als bonus een officieus Berußverbot. Norbert Morciniec, die mij in zijn vakgroep wilde aanstellen, moest nog drie jaar wachten. Pas enkele jaren later, toen ik meer ingewijd was in de Multatuli-literatuur, ben ik te weten gekomen dat ik aansloot bij een goede traditie onder Multatuli-vertalers: denk aan Wilhelm Spohr en zijn gevangenisverblijf en aan de vele sociaal en politiek geëngageerde vertalers en bemiddelaars van Multatuli. Ik ga voort op deze persoonlijke noot die bij Multatuli bijzonder goed past. In de zomer van 1981 belandde ik in het Wachthuis aan de Rijn, in de Betuwe, waar Suus en Jaap zo mooi woonden. Ik herinner mij nog dat we geregeld naar Utrecht gingen, ik naar de bibliotheek om het materiaal voor mijn afstudeerscriptie over Louis Paul Boon te verzamelen, Jaap voor afspraken op de universiteit of om zijn dochter te bezoeken. Hij meed de snelweg en koos - volledig onbegrijpelijk voor mij in het begin - landwegen. Ik herinner me nog de kleurrijke bomen langs de weg en de klassieke muziek, die altijd in zijn auto te beluisteren viel, en de geëngageerde manier waarop hij over literatuur sprak. De landwegen hadden hun charmes niet alleen voor een Nederlandse professor, maar ook voor een Poolse student. Ik luisterde naar dit alles en droomde vanuit de toen uitzichtloze Poolse misère: ik

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 74 zou ooit ook wel eens op zo'n manier naar mijn werk willen rijden en zoveel kennis willen vergaren, maar ik geloofde niet dat dit ooit in vervulling zou gaan. Nu denk ik dikwijls daaraan terug want de auto waarin ik nu rijd heeft weet-ik-veel-hoeveel luidsprekers zodat mijn jongere zoon na de aankoop zei: ‘Papa, nu gaan we zeker in de garage naar klassieke muziek luisteren, hè?’ Ik ben er trots op dat ik nog steeds dat gevoel uit 1981 koester en nog steeds hetzelfde plezier beleef, zoals ooit die jongeman uit het Oostblok, als ik vandaag in mijn auto de goede oude Glenn Gould draai en in mijn verbeelding de landwegen met Jaap afrijd of mij terugwaan in het Wachthuis waar ook altijd muziek te horen viel. Want dat was er in het huis aan de Rijndijk volop: muziek en literatuur. Daar waar de geur van oude boeken hing, en volgepropte boekenkasten in ieder vertrek en elke gang stonden, heb ik midden jaren tachtig, toen ik samen met mijn vrouw de Oversteegens bezocht, met Jaap een zeldzame coïncidentie in de Multatuli-receptie besproken. Ik zag namelijk in de bibliografie van Poolse vertalingen van de Nederlandse literatuur die ik toen aan het samenstellen was, dat er iets raars met Multatuli aan de hand was: hij werd óf door vrouwen óf door revolutionairen vertaald. Ik zag daar geen bijzondere logica in, maar vermoedde iets aparts. Jaap daarentegen zag onmiddellijk raakpunten met de receptie in andere landen en suggereerde een interessant onderzoek. Glenn Gould mocht het voorbeeld zijn voor vele jonge pianospelers uit het Oostblok, de enthousiaste Jaap Oversteegen was dat voor mij. Ik ging dus op (onder)zoek. Trouwens, dit verblijf was in alle opzichten vruchtbaar want, als ik goed reken, hebben Magdalena en ik op de zolder onder het rieten dak van het Wachthuis onze eerste zoon verwekt. Rond die tijd, midden jaren tachtig, kwam ik in aanraking met professor Marcel Janssens die lezingen gaf in Wrocław. Ik kreeg van Jaap een kopie van het proefschrift van René Vanrusselt over de Duitse receptie van Multatuli dat onder de begeleiding van Janssens was ontstaan. Ik las deze dikke dissertatie met bewondering, maar mijn probleem was dat de Poolse receptie die ik toen al bibliografisch verkend had, in ieder opzicht kleiner, beperkter en minder (tal)rijk was dan de Duitse. Ik nodigde Marcel Janssens bij mij thuis uit om de zaak in alle details te bespreken. Deze keer vonden geen dramatische politieke voorvallen plaats, maar Polen ging het niet beter door de politieke schijnmanoeuvres van de regering van generaal Jaruzelski. Het land bevond zich midden in een droevige en uitzichtloze periode van sociaalpolitieke stagnatie en economisch verval. Marcel Janssens luisterde aandachtig naar mijn met twijfels doorspekt betoog maar kon mij op dat punt niet verder helpen: de Poolse receptie van Multatuli was daadwerkelijk aanzienlijk kleiner dan de Duitse. Wel putte ik moed uit dit gesprek. Mijn conclusie was dat het verhaal van de Poolse Multatuli-receptie dringend en boeiend geschreven moest worden.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 75

Toen ik in 1988 voor negen maanden in Leuven was met een beurs van de Vlaamse Gemeenschap wist ik precies wat ik moest doen (of de ambtenaren in Brussel wisten dat ik over Multatuli ging schrijven, weet ik niet meer). In het gebouw aan de Blijde Inkomststraat met zijn rijke boekenbezit was ik de blijdschap zelve. Ik las en noteerde, schreef en fotokopieerde in een roes van ‘vrije navorsing’, zoals mijn verblijf officieel heette. Dankzij Marcel Janssens kreeg ik voor het hele jaar 1991 een doctorale studiebeurs om het werk af te maken en te promoveren. Dat jaar was rijk aan gebeurtenissen. Onze oudste zoon, verwekt onder het rieten dak in Nederland, ging in Leuven voor de eerste keer naar school. Hij pleegde te zeggen - in overeenstemming met de realiteit - dat het Nederlands niet zijn moeder- maar vadertaal was. Hij zei ook regelmatig over mij ‘mój Tatuli’ (lees: ‘moei tatoeli’) wat ‘mijn pappie’ in het Pools betekent, waarmee hij blijk gaf van de intensiteit waarmee zijn vader aan Multatuli werkte. In België, waar Max Havelaar is geschreven, beviel Magdalena van onze tweede zoon en zij leerde snel Nederlands dankzij haar aangeboren talenknobbel en brochures zoals Jullie kindje kwam te vroeg want Jakub-Jan kwam twee maanden te vroeg ter wereld en overleefde dit dankzij de zorg in het Gasthuisberg-ziekenhuis (in Polen zou hij het toentertijd waarschijnlijk niet hebben gehaald). Tegen het einde van mijn studieverblijf verdedigde ik mijn proefschrift en was ik daarmee de eerste Poolse neerlandicus die in de Lage Landen promoveerde: een Pool in Vlaanderen over een Nederlandse schrijver - Europese eenwording in een notendop. Eén maand later, begin 1992, ging ik voor het eerst naar Zuid-Afrika en mijn academische loopbaan kreeg weer nieuwe impulsen, maar Multatuli liet mij niet los. Om eerlijk te zijn groeide mijn belangstelling voor de Nederlandse en Afrikaanse literatuur in Zuid-Afrika als gevolg van mijn belangstelling voor Multatuli en de Nederlandse koloniale literatuur (het scheelde ook niet veel of ik ging me toeleggen op de Surinaamse en Antilliaanse literatuur). In de tussentijd gebeurde er echter iets wat mijn positie mede ging bepalen als wetenschapper en vertaler (en ook nog, zoals iemand dit uitdrukte, als de ‘Multatuli-kenner’ die ik mezelf helemaal niet voelde, maar daarover later). Het onderzoek naar Multatuli in Polen bracht me eind jaren tachtig op het idee om Max Havelaar nogmaals in het Pools uit te geven. Ik stelde dit voor aan Norbert Morciniec, hij nam contact op met de redactie van de prestigieuze reeks Biblioteka Narodowa (Nationale Bibliotheek) en ze namen het voorstel aan. (Max Havelaar is trouwens tot dusver het enige Nederlandse werk dat in deze canonieke serie verscheen.) Een kleine én tegelijk een grote wijziging in het oorspronkelijke plan was, ten eerste, dat de redactie liever een moderne vertaling wilde en niet de opgewarmde dis uit 1903. Ik had al een aantal vertalingen uit het Nederlands op mijn kerfstok en zou het boek opnieuw gaan vertalen.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 76

Daarnaast trok Morciniec zich terug als redacteur van de uitgave en viel ook deze taak mij ten deel. Ik deed dit met plezier want de Biblioteka Narodowa is sinds 1919 in Polen hét voorbeeld van de gedegen historisch-kritische editie. Ik schreef dus een inleiding van 170 bladzijden en fabriceerde een notenapparaat van bijna duizend voetnoten om voor de hedendaagse Poolse lezers de voorwaarden voor een goed begrip van de Max Havelaar te scheppen. Ik werkte thuis, sleep aan de vertaling en ging voor mijn bronnen naar Nederland zoals in 1989 met de twee beursmaanden van de Taalunie die het belang van dit project inzag. Dit alles nam enkele jaren in beslag en het boek verscheen in 1994. Ik werd voor mijn moeite om er een behoorlijk boek van te maken rijkelijk beloond toen de hoofdredacteur van de Biblioteka Narodowa, de alom gerespecteerde professor Jan Błoñski, in een persoonlijke brief schreef dat No 236 van de Seria II (Maks Havelaar dus) een van de best geannoteerde en gecontextualiseerde delen van de gehele reeks was. Ik werd voor mijn moeite nog rijkelijker beloond toen ik in 1995 voor dit boek en het hele vertaaloeuvre de Nijhoffprijs kreeg. Gelukkig voor mezelf groeide ik niet vast in het imago van de gelauwerde prijswinnaar. In de tweede helft van de jaren negentig ging ik me op andere onderwerpen richten, waaronder de Nederlandstalige teksten in Zuid-Afrika en de Afrikaanse literatuur. Er waren ook nieuwe uitdagingen en ontwikkelingen, zoals de uitbouw van colleges koloniale letterkunde in Wrocław en de opbouw van een vakgroep Nederlandse en Zuid-Afrikaanse Studies in Poznañ waar binnen een decennium uit het niets een dynamische vakgroep met dertien medewerkers is ontstaan. En er deden zich nieuwe evenementen en wederwaardigheden voor (zoals een aantal reizen naar het Afrikaanse vasteland en twee NIAS-beurzen in het dorp achter de duinen). En waar bleef Multatuli? Overal! De vraag moet eigenlijk luiden: wat heb ik van en bij Multatuli geleerd? Ten eerste heb ik ontdekt - en dat was voor de jonge onderzoeker een uitstekende leerschool - dat je afstand van het object van je studie moet nemen, maar dat het tegelijkertijd avontuurlijk is en de inzichten in je eigen onderzoek verdiept als je door een stadium van identificatie gaat. Vereenzelviging, empathie en betrokkenheid zijn een voorwaarde voor een goed begrip en, hoe paradoxaal dit ook moge klinken, van de later adequate afstand. Jaap Oversteegen bevestigde in mij het gevoel en de overtuiging dat ik van huis uit had meegekregen dat je steeds dingen moet doen die je met liefde doet. En ook dat een nieuw begin altijd mogelijk is. Toen hij eens zei dat hij van de literatuurwetenschap min of meer alles wist en nu graag naar de geschiedenis terug wilde keren, dacht ik: wat een verwaande vent - ja, de Multatuli-boutades leerde ik eerst bij Jaap kennen! In wezen gaat het hier om de intellectuele bereidheid naar iets nieuws op zoek te gaan en het oude vaarwel te zeggen. Ook dit is typisch multatuliaans.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 77

Ten tweede ben ik er achtergekomen dat ik als Poolse neerlandicus niet onderdoe voor vakgenoten van Nederlandse of Vlaamse komaf, ook al beschikken zij over veel meer kennis van zaken en hebben ze een veel grotere talige en culturele competentie door hun werk, de nabijheid van bronnen en literatuur en ook nog door geboorterecht. Ik heb een hele reeks stukken over Multatuli geschreven waarvoor ik me niet hoef te schamen en enkele waar ik zonder meer trots op kan zijn. Mijn artikelen over de Poolse receptie van Multatuli, zowel op bibliografisch en informatief alsook op interpretatief vlak, droegen zeker iets nieuws tot de bestaande Multatuli-literatuur bij (bijvoorbeeld De invloed van de Duitse Multatuli-receptie op de Poolse, 1992, Het Polen van de eeuwwisseling in de spiegel van de vertalingen van Multatuli. Uit de theorie en de praktijk van het receptieonderzoek, 1995). En ik waagde me ook op moeilijker terrein toen ik merkte dat ik als vertaler de Max Havelaar uit-en-te-na kende. Vertalers zijn immers de meest nauwkeurige lezers. Als vertaler en extramuraal neerlandicus vroeg ik mezelf vaker af of ik iets wat voor insiders vanzelfsprekend is, goed begreep. En ik kwam tot de verrassende en droeve conclusie dat deze grote roman uit de Nederlandse literatuur in sommige opzichten op een schandalige wijze ongelezen bleef en dus onderbelicht was. Dat in 1992, toen ik aan de vertaling van de roman werkte, een historisch-kritische uitgave van Max Havelaar uitkwam was een grote stap vooruit maar heeft ook zeker niet alles opgelost. Naar aanleiding van mijn Ervaringen van een Multatuli-vertaler (1991) merkte de redacteur van de Havelaar-editie in de Monumenta Literaria Neerlandica in haar inleiding zelf op dat er rekening gehouden moest wonden met de nieuwe inzichten van een Poolse neerlandicus. Het is dus gelukt om als het ware van de nood een deugd te maken. Ten derde heb ik ontdekt dat mijn academische loopbaan, achteraf gezien, in stadia verliep waar ik me op dat moment niet van bewust was. Toen ik jong en op een eerlijke en spontane manier direct bij het tijdsgebeuren betrokken was, voelde ik me door de geëngageerde Multatuli en zijn vertalers bezield. Later kwamen allerlei twijfels en ik beleefde wat het was om een buitenstaander te zijn terwijl je je nog sterk met je eigen mensen identificeert. In de afgelopen jaren begin ik, denk ik, meer te synthetiseren. Met andere woorden, ik promoveerde op Multatuli op Christus' leeftijd (Multatuli in Polen), schreef het boek voor mijn habilitatie over de outsider op het wankele breukvlak tussen dertig en veertig (Outsider onder de zijnen. Vormen van xeno-fanie in de Afrikaanse roman) en achtte me nog voor mijn vijftigste rijp genoeg om me te wagen aan een synthese in de vorm van een literair-historisch compendium (Historia literatury południowoafryka skiej. Literatura afrikaans. XVII-XIX wiek). Wat voor me ligt, moet minstens zo boeiend zijn als wat er achter me ligt. Ik acht mezelf nog steeds door Multatuli geconditioneerd...

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 78

150 jaar Max Havelaar, 100 jaar Multatuli Museum Jos van Waterschoot

Toen Max Havelaar vijftig jaar bestond, was dat aanleiding voor een groep Multatulibewonderaars om een grote tentoonstelling te organiseren over het boek en zijn auteur. Die tentoonstelling werd zo'n groot succes, dat men besloot voor het bijeengezamelde materiaal een museum te bouwen. Op 1 december 1910 werd daartoe officieel de Vereeniging Het Multatuli Museum opgericht. Nu, honderd jaar later, zijn Max Havelaar en Multatuli Museum nog steeds een begrip. Dat het boek de tand des tijds zou doorstaan, lag voor de hand. Voor het museum, dat altijd een particuliere organisatie bleef, is het komende eeuwfeest echter een ware prestatie te noemen. Vaak werd het bedreigd, meestal door financiële problemen, soms ook door de politieke situatie zoals in de Tweede Wereldoorlog toen het museum onder curatele van Duitsgezinden kwam te staan. Maar de ware multatulianen hielden de boel overeind en om het in de oorlog enigszins ‘besmet geraakte’ museum uit de wind te houden, werd meteen na de oorlog in 1946 het Multatuli Genootschap opgericht. Daar kwam na oorlogsconservator C. de Hart de conservator van het nieuwe bestuur aan het bewind, Henri A. Ett. Hij hield het vele jaren vol tot Jacqueline Roelfsema het van hem overnam in de jaren zeventig. Zij werd in 1989 opgevolgd door mij en zo vervulde ik de functie van conservator tot 1 januari 2010. Net als mijn illustere voorgangers hield ik het erg lang uit in het museum. Het zal hem wel in het onderwerp zitten, die fascinerende schrijver Multatuli die tot op de dag van vandaag lezers over de hele wereld weet te boeien en te inspireren. Max Havelaar was het eerste boek dat ik van Multatuli leerde kennen en met de tentoonstelling ‘Het is geen roman, 't is een aanklacht. 150 jaar Max Havelaar sluit ik mijn ‘Multatuli’-carrière af. Gedurende mijn conservatorschap was het een rode draad. ‘Twintig jaar Multatuli Museum’ kan met hetzelfde gemak door ‘twintig

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 79 jaar met Max Havelaar’ vervangen worden. Van alle andere werken van Mulratuli die ik door middel van lezingen voorstelde en propageerde bij het Publiek, een woord dat door Multatuli consequent met hoofdletter werd geschreven, was er niet één zo succesvol en bleef zo tot de verbeelding spreken, nationaal, maar zeker ook internationaal. Gedurende mijn conservatorschap verschenen er flink wat Max Havelaar-vertalingen: in Polen, Korea, Israël, Japan, Servië, Italië, Duitsland, Frankrijk en bij de totstandkoming van de meeste van die vertalingen was ik actief betrokken, hetzij door de vertalers hand- en spandiensten te verlenen, hetzij door het maken van tentoonstellingen en het geven van lezingen. Dat laatste gebeurde vooral in het Duitse taalgebied waar de respons op het boek ook relatief het grootst was. Als ik de vertalers vroeg naar de reden om juist Max Havelaar te gaan vertalen, kwam een aantal keren hetzelfde antwoord naar voren. Een docent had hun deze klassieker uit de Nederlandse literatuur aanbevolen. De vraag is of de desbetreffende docenten er ook bij vertelden wat de vertaler aan extra ballast te wachten stond, maar wellicht maakte die ballast de uitdaging juist wel groter. Want Max Havelaar is niet eenvoudig te vertalen voor buitenlanders bij wie de kennis over de context van het boek vaak compleet ontbreekt. Een vertaler kan dat oplossen door dikke inleidingen of enorme notenapparaten toe te voegen, maar de meeste vertalers kozen daar niet voor. Dat verklaart wellicht weer de geringe respons in de respectieve landen waar de vertalingen verschenen. Maar je kunt je ook de vraag stellen hoeveel respons er zou komen op een klassieker uit de Servische literatuur die in Nederland in vertaling zou verschijnen. Maar niet alleen voor vertalers was ‘de Max’ het meest gezochte boek. Ook voor scholieren die voor werkstukken op pad waren gestuurd of studenten Nederlands was Max Havelaar dat meestal. Logisch als je bedenkt hoeveel er over het boek geschreven is, van artikelen voor scholieren in samenvattingenboekjes tot dikke biografieën. Je vindt als onderzoeker er altijd zo gemakkelijk een hoop informatie bij. Toch weiger ik te geloven, zelfs na twintig jaar ervaring en een flinke dosis opgedane scepsis, dat dát de voornaamste reden is dat Max Havelaar nog voor zovelen een dankbaar studieobject is. Het is veel meer dan een roman alleen, het is ook een geschiedenisboek en een heel persoonlijk portret van een getourmenteerd schrijver. Wie er gevoelig voor is, kan eruit pikken wat hem aanspreekt, de liefdesgeschiedenis, die het ook is, of de aanklacht. Wat dat laatste betreft: niet voor niets stimuleerde het de stichting met dezelfde naam om producten, voortgekomen uit eerlijke handel, een Max Havelaar-keurmerk mee te geven. En bij de jubileumtentoonstelling van dit jaar laten vijf studenten uit zeer velschillende disciplines zien hoe ze elk vanuit hun vakgebied Max Havelaar nog steeds als een bron van inspiratie hebben kunnen gebruiken. En laten we niet de vele theaterproducties vergeten

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 80 die de titel Max Havelaar meekregen, van een musical tot diverse toneelbewerkingen die al dan niet Multatuli's leven door de bewerking van het boek heen vlochten.

Het geboortehuis van Douwes Dekker, nu het Multatuli Huis, Korsjespoortsteeg 20, Amsterdam.

Naast alle andere kenmerken is één aspect aan dit boek van eminent belang. Dit boek leeft! Als je iets over de 150 jaar jonge Max Havelaar kunt zeggen, dan is het dat. En ik durf er dan ook gerust aan toe te voegen dat het nog een lange toekomst voor zich heeft. Dat wens ik natuurlijk ook het museum toe dat ter ere van de vijftigste verjaardag van dit boek werd opgericht en inmiddels is omgedoopt tot Multatuli Huis. Op naar het volgende jubileum!

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 81

Droogstoppel en de leugen Josefien van Dusseldorp

Mij is gevraagd het boek Max Havelaar te lezen en er iets over te schrijven. Dat was niet zo gemakkelijk, want waar moest ik het over hebben? Je zou pagina's kunnen vullen over dingen uit het boek, maar ik heb voor Droogstoppel gekozen. Droogstoppel is een merkwaardig persoon. Hij is zeer gelovig, maar dat is meer voor de buitenkant. Hij bidt bijvoorbeeld wel, maar hij geeft vrij weinig om de mensen op Java die worden uitgebuit. Zolang hij zelf zijn zaakjes maar op orde heeft is hij tevreden met zichzelf en de wereld. Ergens is het ook wel grappig, de onwetendheid van deze man. Hij is natuurlijk een belangrijk persoon voor het boek. Het is apart om te lezen hoe hij Sjaalman ziet als je het vergelijkt met hoe diezelfde man op Java werd gezien. Hij was daar de held die opkwam voor de bevolking. Droogstoppel ziet hem als een arme sloeber en lastpak. Hij heeft er geen flauw benul van wat Max Havelaar allemaal heeft gedaan voor de bevolking. Het is dan ook treurig om te zien hoe het Max Havelaar vergaat in Nederland. Hij heeft zich zo ingezet voor de Javaanse bevolking en was bereid die veel te geven, zelfs wanneer hij daardoor zelf misschien geen geld meer had om eten te kopen. In Nederland kijken mensen als Droogstoppel minachtend naar hem. Domme mensen zijn het. Mensen die zich niet interesseren voor anderen. Droogstoppel kijkt naar Sjaalman alsof hij een vlieg is die hij niet van zich weet af te slaan en die nog stinkt ook. Droogstoppel moet nog veel leren. Oké, hij weet veel af van koffie en heeft een neus voor zaken doen, maar hij heeft geen idee van wat er speelt in de wereld. Zaken en hijzelf, dat zijn twee woorden die een grote rol spelen in zijn leven. Toch moet je op de een of andere manier wel om hem lachen tijdens het lezen, ook al komen er steeds meer slechte eigenschappen van hem naar boven en stapelen de domme uitspraken zich op. Ook loopt hij over van egoïsme, maar dat is niet erg

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 82 storend, juist wel grappig. Het is goed dat er zo'n personage als Droogstoppel in het boek zit. Wanneer hij was vervangen door een figuur die juist heel zachtaardig en meelevend was, was het boek een stuk eentoniger geworden, denk ik. Het is een stuk afwisselender en verfrissend om af en toe de situatie te zien vanuit iemand die totaal geen weet heeft van dingen als onderdrukking en zich niet bekommert om de mensen die het minder goed hebben. Je gaat al lezend bijna medelijden met Droogstoppel krijgen. Hij doet zo zijn best om een goed beeld van zichzelf naar de buitenwereld te creëren, een beeld van een rijke, gelovige, nette en wijze man met status. Maar eigenlijk is hij helemaal niet streng gelovig. Ja, hij houdt zich wel aan de regels, maar hij zou bijvoorbeeld nooit spullen en geld afstaan aan de armen. Hij zou zich ook nooit druk maken vanwege het onrecht dat de Javaanse bevolking wordt aangedaan. Maar Sjaalman staat wel spullen af aan de armen en maakt zich wel druk om het welzijn van de Javaanse bevolking. En toch voelt Droogstoppel zich verheven boven Sjaalman. Onbegrijpelijk. Droogstoppel is fel tegen leugens. Zo heeft hij ook een hekel aan toneelstukken en poëzie, omdat daar dingen in voorkomen en worden gezegd die volgens hem niet waar zijn. Natuurlijk is hij zelf ook niet altijd even eerlijk. Hij verzint bijvoorbeeld smoesjes om Sjaalman te ontlopen, de ‘arme sloeber’. Dat Sjaalman een ‘arme sloeber’ is, is volgens Droogstoppel ook geheel terecht. Hij is volgens hem een nietsnut die nooit iets heeft uitgevoerd en alleen maar bezig is met onbelangrijke zaken. Nogal wiedes dat die Sjaalman arm is, hij heeft het verdiend. Natuurlijk weet de lezer dat Sjaalman juist een heel bijzondere man is die zich inzet voor anderen. Hij is denk ik speciaal voor zijn tijd, net als het boek. Ik vond het een bijzonder boek om te lezen. Maar vooral aan het begin had ik veel moeite met de uitvoerige beschrijvingen en schoot het verhaal maar heel weinig op. Pas over de helft kreeg ik het idee dat er belangrijke dingen gebeurden en daardoor wilde ik verder lezen.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 83

Tine: stem of tegenstem? Judit Gera

Canonieke literaire teksten kunnen schrijvers van een later tijdstip inspireren. Klassieke teksten zijn vaak zo rijk dat zelfs de nevenpersonages tot nieuwe vraagstellingen aanleiding kunnen geven. Zo neemt bijvoorbeeld Wide Sargasso Sea (1966) van de moderne schrijfster Jean Rhys de klassieke tekst van Charlotte Brontës Jane Eyre (1847) als uitgangspunt en inspiratiebron om een nieuwe perceptie van het oude verhaal te bieden. Hier wordt de eerste vrouw van Rochester, Berta Mason, hoofdpersonage waardoor haar perspectief centraal wordt gesteld. Ook Foe (1986) van de Zuid-Afrikaan J.M. Coetzee is een herschrijving van Daniel Defoes Robinson Crusoe (1719) vanuit het perspectief van een vrouw. In haar Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven (1976) pakt Hella S. Haasse de draad op waar de achttiende-eeuwse Franse schrijver Choderlos de Laclos in zijn Les Liaisons dangereuses (1782) die losliet. Markiezin de Merteuil, een van de hoofdfiguren in de Franse roman, verdwijnt daar aan het einde van het verhaal ‘naar men zegt richting Holland’. Haasse vertelt haar verhaal verder, eveneens in de vorm van het oorspronkelijke werk als een brievenroman. Door de nieuwe perceptie worden de oude verhalen vanuit een nieuwe, vaak hedendaagse invalshoek opnieuw geïnterpreteerd en verrijkt. Maar er is meer. Dit herschrijven is een methode om de doxa met de para-doxa te confronteren. De doxa zijn de algemene meningen die op een bepaald moment in de maatschappij als onaantastbaar of natuurlijk worden beschouwd. De para-doxa daarentegen vormen dat wat tegengesteld is aan de als natuurlijk beschouwde algemene mening. In 1987 publiceert Nelleke Noordervliet haar debuutroman Tine of de dalen waar het leven woont over het leven van de eerste vrouw van Eduard Douwes Dekker. Deze Tine treedt tegelijkertijd ook als personage op in de roman Max Havelaar van dezelfde Douwes Dekker alias Multatuli. Zo gezien sluit Noordervliet

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 84 zich aan bij de reeks herschrijvingen van canonieke teksten: het hoogtepunt van de Nederlandse literatuur wordt vanuit het perspectief van een nevenpersonage van de oorspronkelijke roman opnieuw bekeken. De vraag is of de roman van Noordervliet iets nieuws aan de Max Havelaar toevoegt. Leren we Tine van een andere kant van haar persoonlijkheid kennen? Wint ze zelf aan belang? Worden hier doxa weerlegd door para-doxa? In haar essay ‘God met een kruimel in zijn baard’ uit 2004 beschrijft Noorder-vliet de relatie tussen biografie en fictie. Aan de hand van deze problematiek wijdt ze enkele bladzijden aan haar bovenvermelde roman. Ze noemt het genre ervan een gefingeerde autobiografie, een mengsel van feit en fictie. Ze was in eerste instantie geïnteresseerd in de mens Douwes Dekker voordat hij het genie Multatuli is geworden. De kleine details geven pas reliëf aan de grootte van het genie, aldus Noordervliet. Niet bepaald een innovatieve kijk op Tine. Noordervliet koos dus voor de vorm van een gefingeerd dagboek. Ze wilde naar eigen zeggen de Tine laten zien ‘die op eigen benen stond’. Hiervoor biedt het genre van dagboek alle kans, want nergens anders kunnen onuitgesproken gedachten en subversieve gevoelens beter geformuleerd worden. De schrijfster wilde echter - zoals ze zelf zegt - de historische Tine door haar fictionele personage niet te schande maken. Ze had een te grote eerbied voor de historische figuur. Ze zou fictie alleen gebruiken om de witte plekken van de biografie te vullen. Door deze combinatie van biografie en fictie kan alle kritiek op de roman gemakkelijk weerlegd worden: op grond van het autobiografische of fictionele karakter. Als de lezer van mening is dat er in Tine ongerijmdheden te vinden zijn, dan zou Noordervliet zich kunnen verdedigen met de opmerking dat haar boek Tines ‘werkelijke’ karakter weergeeft waarvan zij niet heeft willen afwijken of dat het beschreven karakter juist fictioneel is en haar eigen visie op Tine weergeeft. Toch wil ik hier een kort onderzoek verrichten naar de Tine van Noordervliet om de al eerder geformuleerde vraag te kunnen beantwoorden. In de roman van Noordervliet schrijft Everdine van Wijnbergen alias Tine aan het eind van haar leven een dagboek-memoire van januari tot en met september in het jaar 1874. Ze woont met haar twee grote kinderen, Edu (20) en Non (16) in Venetië in karige omstandigheden. Ze kijkt terug op haar leven als vroeg wees geworden meisje, als vrouw van Dekker in Nederlands-Indië, in Europa en in Nederland. Deze herinneringen worden afgewisseld met stukjes van haar heden in Venetië. Een aantal facetten van de biografische werkelijkheid komt met de fictionele wereld van Tine overeen. Zo werd Tine in 1819 geboren te Antwerpen in een adellijke familie en kreeg zij twee kinderen van Dekker, Edu en Nonnie. Ze had twee zussen, Henriëtta Marie en Sophia Louise. Enkele dagen na de geboorte van So-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 85 phia overleed hun moeder. Na de dood van hun vader in 1829 werden de meisjes opgevoed door hun grootmoeder van vaderszijde en haar twee ongehuwd gebleven dochters, Everdina en Wilhelmina. Ze waren niet rijk en toen Tine vijftien werd, ging ze naar een kostschool. Later werd ze opgenomen in de familie van haar neef en voogd, Jan Pieter van der Hucht. Met deze familie gaat ze in 1845 naar Nederlands-Indië waar ze Douwes Dekker ontmoet. Een jaar later trouwen ze. Na de gebeurtenissen in Lebak in 1856 verbleef ze eerst bij haar zwager, Dekkers broer Jan, drie jaar later ging ze met de kinderen naar Europa. Daar begint voor haar een zwerftocht van Luik naar Visé, van Antwerpen naar Rotterdam en vervolgens naar haar zuster Henriëtta in Den Haag. Van daar vertrekt Tine naar haar zwager die intussen op het buitengoed ‘De Buthe’ bij Brummen woont. Vanaf 1860 woont ze verarmd met haar twee kinderen in Brussel. De volgende stappen zijn: Amsterdam, Milaan, Padua, weer Den Haag waar zij en de kinderen met Dekker en zijn vriendin Mimi samenwonen. In 1870 vertrekt ze voorgoed naar Italië. Ze overlijdt in 1874 in Venetië.

Multatuli's eerste echtgenote Tine, baronesse van Wijnbergen (1819-1874) in 1862.

De roman speelt deels vóór en deels na de gebeurtenissen van de Max Havelaar. De focus op Amsterdam en Lebak en de gebeurtenissen aldaar wordt verschoven

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 86 naar een aantal andere steden in Nederlands-Indië en in Europa. Tine is daarom een soort in- en uitleiding van de Max Havelaar. Maar het is ook meer: het geeft de pen (en daarmee de macht van het vertellen en van het focaliseren) in de hand van een vrouw in plaats van de vier mannelijke vertellers (Sjaalman, Droogstoppel, Stern, Havelaar) in de roman van Multatuli. Het geeft stem en persoonlijkheid aan een vrouwelijke romanpersonage - Tine - die in de Max Havelaar grotendeels stemloos en stereotiep voorkwam. Door Tine, de werkelijke en de fictionele, aan het woord te laten verlegt Noordervliet de accenten van man naar vrouw, van het mannelijk ‘groot verhaal’ van de romantische en realistische roman uit de negentiende eeuw naar het vrouwelijk ‘klein verhaal’ van dagboek en memoires uit de tweede helft van dezelfde eeuw. De titel zelf is een spiegel van die van de Max Havelaar. Ze hebben dezelfde structuur: persoonsnaam - Tine tegenover Max Havelaar - en daarna een toevoeging bij wijze van een verklarende uitbreiding: of de dalen waar het leven woont tegenover: of de koffiveilingen der Nederlandsche handelmaatschappij. Door het weglaten van de achternaam van Tine benadrukt Noordervliet het subjectieve, intieme karakter van haar verhaal dat ook in het tweede deel van de titel naar voren komt. De dalen waar het leven woont verwijst naar een subjectieve, emotionele en lyrische ruimte zonder concrete plaatsbepaling en zonder concrete realia in tegenstelling tot de koffiveilingen van de Nederlandsche handelmaatschappij die objectiviteit, zakelijkheid en concreetheid belichaamt. Tegelijkertijd krijgt Tine geen achternaam in tegenstelling tot Max Havelaar wiens achternaam in de titel wel wordt opgenomen. Zo blijft Tine echtgenote van Max Havelaar, huisvrouw en moeder van Edu, een afgeleide, geen onafhankelijk individu met voor- en achternaam. De gebeurtenissen die uit de Max Havelaar bekend zijn, vormen een kort onderdeel van Noordervliets roman. Juist in dit onderdeel lukt het haar een andere kijk op de wereld te bieden dan we uit de Max Havelaar kennen. De episode uit het dertiende hoofdstuk van de Max Havelaar over mevrouw Slotering, de in verwachting zijnde weduwe van de voorganger van Max Havelaar die op het erf van Max en Tine blijft wonen en die een man van het erf wegstuurt, wordt in de roman van Multatuli vanuit een alwetende, mannelijke verteller (Stern) verteld. Vanuit dit perspectief kunnen de twee vrouwen alleen maar elkaars concurrenten zijn. Max vraagt Tine om mevrouw Slotering met geduld en empathie te bejegenen: ten eerste oefenen ‘inlandsche dames gaarne gezag’ en ten tweede is ze nog niet gewend aan de ‘onttrooning’ die door de dood van haar man volgens Havelaar in haar positie ontstaan is. In de tekst van Multatuli wordt deze episode afgesloten met de zin: ‘Dit nu viel Tine niet zwaar; zy hield niet van gezag.’ Hierdoor benadrukt de verteller het verschil tussen de twee vrouwen en appelleert impliciet op de Europese superioriteit van Tine. Door het persoonlijke voornaamwoord ‘zy’, ook

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 87 nog typografisch te accentueren, impliceert de verteller dat Tine, in tegenstelling tot mevrouw Slotering, de inlandse dame, niet van gezag houdt. Wat staat er daarentegen in Tine over deze episode? Tine is vanaf het eerste ogenblik blij dat mevrouw Carolus - want zo heet zij hier - op hun erf woont, want ze hoopt dat ze vriendinnen kunnen wonden. Mevrouw Carolus is zelfs minder verlegen in de afwezigheid van Dekker. Als Dekker Tine oproept om geen competentiestrijd met mevrouw Carolus aan te gaan - wat eigenlijk een samenvatting van de woorden van Havelaar uit Multatuli's roman is - antwoordt Tine daarop: ‘Dat was het laatste wat ik wilde.’ Terwijl Havelaar-Dekker in de Max Havelaar concurrentiestrijd ziet, is er in Tine begrip, onafhankelijk denken, vrouwelijke solidariteit en wederzijdse lotsverbondenheid. De oppositie ‘inlandse versus Europese vrouw’, die het denken van Havelaar-Dekker bepaalt, wordt in Tine gedeconstrueerd door het accentueren van de grensoverschrijdende en verbindende solidariteit tussen de twee vrouwen. Van vreemdeling (‘inlandse dame’, een liplap) wordt mevrouw Slotering vriendin, van cliché een individu met eigen verdriet en eigen beweegredenen. Haar handelen is niet afkomstig uit ‘onttrooning’ dat wil zeggen door verlies van macht maar uit goed overwogen voorzichtigheid. Daar heeft ze ook alle reden voor. De mannelijke visie vervreemdt en distantieert de vrouw en plaatst haar in de context van machtsstrijd terwijl de vrouwelijke visie haar persoonlijkheid contour geeft, haar dichter bij brengt en haar individualiseert. Noordervliet maakt echter niet consequent gebruik van de eigen stem van de vrouw. Tine ziet de ‘inlandse vrouwen’ toch wel degelijk als groep en als de ‘ander’, die ook nog clichématig beschreven wordt: ‘De vanzelfsprekendheid waarmee inlandse vrouwen zwanger worden, kinderen baren en soms ook weer verliezen aan de dood, die aardsheid zonder angst of schaamte, die ik zo bewonder, was niet voor mij weggelegd’. In dit citaat creëert de vrouwelijke ik-verteller een tweedeling gebruiken tussen ‘ik’ en de ‘ander’. De Europese vrouw, die met moeite, angst en pijn kinderen baart, wordt tegenover de inlandse vrouw geplaatst die zonder enige lichamelijke en psychische problemen kinderen zou krijgen of verliezen. De Europese vrouw is hier impliciet met cultuur, de inlandse met natuur verbonden. Tine heeft ook elders in de roman een conventioneel karakter. Een nieuw aspect van de vrouw wordt niet getoond. Tine blijft kritiekloos naar haar man kijken, doet geen grote inspanningen om werk te zoeken en ze blijft financieel en emotioneel van anderen afhankelijk. Ze wil medelijden opwekken, maar de huidige lezer(es) voelt volgens mij alleen irritatie. Deze irritatie krijgt de overhand bij een episode wanneer Tine met Dek en zijn minnares Mimi gezellig gearmd en lachend op straat loopt. Daar leest men het volgende:

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 88

We voelden hoe Truitje Toussaint, de beroemde romancière, die een paar huizen verderop woonde, ons bespiedde van achter haar kanten gordijnen. ‘Daar heb je Truitje met haar benepen snuitje,’ rijmde Dek, en we moesten blijven staan om uit te lachen.

Geertruida Bosboom-Toussaint (1812-1886) was de belangrijkste historische romanschrijfster in de negentiende eeuw in Nederland. Ze leefde geen minuut zonder werk en ze wist altijd in haar levensonderhoud te voorzien. Door haar als voyeur te positioneren in de roman alsof ze niets anders te doen had, en haar daarna uit te lachen, wordt de vrouwelijke solidariteit tenietgedaan die in de episode met mevrouw Carolus was opgebouwd. Tine laat zich door het onterechte mannelijke superioriteitsgevoel meeslepen in plaats van een (zelf)kritische houding te ontwikkelen. Haar persoonlijkheid biedt de moderne lezer(es) geen mogelijkheid tot identificatie alhoewel haar narratieve rol als verteller-focalisator haar hiervoor gepredestineerd had. De onzekere doelstelling van de roman wordt al aan het begin geformuleerd in de vorm van een vraag: ‘Wil ik mijn stem laten horen als tegengeluid, of juist niet? Voor wie schrijf ik?’ Mijn conclusie luidt dat Tine en met haar Noordervliet uiteindelijk - tegen de gewekte verwachtingen in - slechts gedeeltelijk een tegenstem laten horen. De roman is alleen wat het publicatiejaar betreft postkoloniaal te noemen. Het kritische, subversieve element dat postkoloniale werken karakteriseert, ontbreekt. De mogelijkheid om Tine als onafhankelijke, moderne vrouw af te beelden blijft grotendeels ongebruikt. Haar perspectief biedt - ondanks hier en daar een poging daartoe - geen innovatieve kijk op de wereld.

Literatuur

Multatuli, Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij Amsterdam: Wereldbibliotheek 1932. Nelleke Noordervliet, Tine of de dalen waar het leven woont. Amsterdam: Meulenhoff 1987. Nelleke Noordervliet, ‘God met een kruimel in zijn baard’, in: Nelleke Noordervliet, Een plaats voor de geestdrift. Amsterdam 2004, p. 84-98.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 89

Max Havelaar en de tweede generatie Indische schrijvers Olf Praamstra

Inleiding

Na de Tweede Wereldoorlog en de daarop volgende dekolonisatie vertrokken ruim 300.000 Europeanen van Nederlands-Indië naar Nederland. De meesten van hen waren Indo-Europeanen, kinderen uit gemengde huwelijken van kolonisten en gekoloniseerden. Omdat deze Indo-Europeanen deel uitmaakten van de heersende koloniale klasse, waren zij na de onafhankelijkheid in de nieuwe Republik Indonesia niet welkom. Gedwongen verlieten ze het land dat velen als hun thuis beschouwden. Maar de Indo-Europeanen namen de resten van Tropisch Nederland met zich mee. Lilian Ducelle verwoordde het zo: ‘Tjalie én ik én 250.000 Indische Nederlanders lieten Indonesië achter maar namen Nederlands-Indië mee. Dat kon niemand ons afpakken’. Tjalie is , de echtgenoot van Lilian Ducelle en de voorman van de Indische Nederlanders in Nederland. Lilian en Tjalie deden er alles aan om de Indische mengcultuur in Nederland te handhaven. Door de stichting van het tijdschrift Tong Tong, het organiseren van een jaarlijkse Pasar Malam in Den Haag en het oprichten van verschillende Indische verenigingen, verzetten zij zich tegen het van bovenaf opgelegde assimilatieproces. Indo-Europeanen, zo hielden zij hun landgenoten voor, waren anders dan de gewone Nederlanders, zij waren het product van twee culturen en hadden een eigen Indische identiteit die zij niet mochten verloochenen. Indisch was iets om trots op te zijn. De overgrote meerderheid van de Indische Nederlanders was een stuk minder strijdlustig en lang niet zo zelfbewust als Tjalie. Dat ze anders waren - in feite waren het migranten - hielden ze zo veel mogelijk verborgen. Naar buiten toe benadrukten ze dat ze Nederlands waren, maar in de veilige omgeving van hun eigen huis koesterden ze hun Indische cultuur - het Nederlands-Indië dat ze hadden

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 90 meegenomen. Hier omringden ze zich met herinneringen aan het verloren Indische paradijs. Schilderijen van Java en foto's met Aziatische voorouders hingen aan de muur en op de kast stonden exotische vazen. Het huis was doortrokken van de geur van Indisch eten, Oosterse magie werd serieus genomen en hun taal was doorspekt met Maleise woorden. Zo schiepen zij voor zichzelf en hun kinderen - in de woorden van Salman Rushdie - een ‘imaginary homeland’. Maar buitenshuis - op school en op het werk - pasten ze zich zoveel mogelijk aan de autochtone meerderheid aan. Aan deze ambivalente houding komt een einde in de jaren tachtig. De groeiende aandacht voor de nieuwe minderheden leidt ertoe dat ook de Indo-Europeaan als migrant wordt erkend, en als culturele minderheid ontdekt. Dit is het moment waarop de tweede generatie begint te schrijven.

De tweede generatie

De auteurs van de tweede generatie zetten zich nadrukkelijk tegen de assimilatie van hun ouders af. Zij weigeren hun Indische afkomst te verbergen. Zij benadrukken juist het anders zijn, en eisen aandacht voor hun eigen geschiedenis, voor hun eigen cultuur en hun eigen identiteit. Zij zijn anders dan de autochtone Nederlanders. Indo-Europeanen leven in twee werelden en hebben een hybride identiteit, waar zij in tegenstelling tot hun ouders trots op zijn - of willen zijn. In hun boeken laten zij zien hoe zij thuis in een Indische omgeving zijn opgegroeid. Omringd door familie, verhalen, herinneringen, beelden en eten onderhouden zij een bijzondere band met de oude kolonie, ook al hebben ze die nooit rechtstreeks gekend. En tot de Indische erfenis die zij via hun ouders leren kennen, hoort ook de Max Havelaar. Of zij het boek in hun ouderlijk huis hebben leren kennen of ergens anders, valt niet te achterhalen. Maar vast staat dat zij er ontvankelijk voor waren, meer dan de gemiddelde Nederlander; en in het werk van de tweede generatie Indische schrijvers speelt de roman van Multatuli een opvallende rol.

Jill Stolk

De titel van het debuut van Jill Stolk uit 1983 is een duidelijke verwijzing naar het slot van Max Havelaar. Waar Multatuli Indië’ omschrijft als ‘'t prachtig ryk van IN-SULINDE dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd’, een rijk om trots op te zijn, is Indië voor Stolk een bron van ellende. Scherven van smaragd noemt zij haar roman, waarin ze beschrijft hoe zij zich moet bevrijden van het minderwaardigheidsgevoel dat de oudere generatie haar oplegt. Haar ouders verloochenen hun Indische afkomst, zij ontkennen hun eigen cultuur, zij vermijden de zon om te voorkomen dat zij er nog donkerder uitzien dan zij van nature al zijn.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 91

En ze prenten hun kinderen in om toch vooral bescheiden te zijn, niet op te vallen. In het postkoloniale Den Haag verkondigen Indische mensen zoals haar ouders maar één boodschap: aanpassen. Stolk verzet zich ertegen, maar zij voelt zich daarin een eenling. Ze is vooral gebeten op de mensen die haar het meest nabij staan, Indische meisjes zoals zijzelf, maar die hun herkomst proberen te ontkennen. Voor hen gebruikt ze de aan Max Havelaar ontleende naam ‘Eurinda's’. En in het hoofdstuk ‘Adinda en Adindi’ vertelt ze over een ontmoeting met twee Indische meisjes, die onder de druk van hun opvoeding ‘overlopen van bedeesdheid’. Ze volgt ze een tijdje, maar komt tot de conclusie dat ze niet meer te redden zijn en woedend schreeuwt ze ze toe: ‘Stik dan, onderkruipers. Jullie en je ouders. Als het zo uitkomt kun je van mij nog een trap nakrijgen, stelletje meegaande lafaards’. Zo wordt Multatuli's Adinda voor de tweede keer het slachtoffer van de Nederlandse overheersing.

Marion Bloem

De geest van Multatuli is ook - maar wel heel anders - aanwezig in de roman waar de literatuur van de tweede generatie mee begint, Geen gewoon Indisch meisje (1983) van . Voor Bloem is Multatuli het symbool van de blanke Nederlanders in de kolonie, van de totoks, voor wie de Indo-Europese bevolking niet meetelt: ‘Het Indië van de Nederlanders, van Daum, van Multatuli, van Oeroeg, van de witte poort leefde een eigen leven in bibliotheken, op scholen, in geschiedenisboeken. Het Indië van haar ouders is gestorven, of heeft nooit bestaan.’ Het is een opmerkelijke uitspraak die moeilijk te plaatsen valt, omdat in Max Havelaar de Indo-Europeanen niet ontbreken. In het hoofdstuk waarin de Indo-Europese vrouw van Havelaars voorganger, Slotering, voor het eerst opduikt, wijdt Multatuli er een hele beschouwing aan. Bovendien speelt de weduwe Slotering in het vervolg van de roman geen onbelangrijke rol. Bloem staat opvallend afwijzend tegenover Multatuli. De tweede keer dat zijn naam valt, is als titel van een rijmpje waarin een Indisch meisje de ouders van haar vriend beschuldigt van discriminatie en haar vriend zelf, die de veelzeggende naam Den Hollander draagt, verwijt haar te hebben verkracht. Waarom Bloem dit rijmpje - zelf noemt zij het een gedicht - de titel Multatuli geeft, is niet echt duidelijk, maar evenals hierboven lijkt ze Multatuli te vereenzelvigen met de blanke Nederlander die zich vijandig opstelt tegenover de Indo-Europeanen. Evenals bij Stolk komt ook in deze roman een verwijzing naar Adinda voor. Bloem gebruikt de naam voor het losbandige Indische meisje dat heupwiegend, zwaar opgemaakt en in minirok alle mannen verleidt. Het is een Adinda die wel heel ver af staat van de Bantamse schone die haar Saïdjah trouw blijft tot in de dood.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 92

Een verwijzing naar Max Havelaar zou men ook kunnen zien in een latere roman van Bloem, Vaders van betekenis (1989), waarin zij puttend uit een modern pak van Sjaalman het leven van de Indische vaders beschrijft, vanaf de tijd van de voc tot na de dekolonisatie. De schrijfster krijgt van haar eigen vader een ‘plastic supermarkttasje’ met ‘cassettebandjes, een drie uur durende videoband, volgekrabbelde schriftjes, losse blaadjes, verfomfaaide notitieboekjes, een schetsboekje, getypte velletjes, en oude gestencilde papieren’. Met behulp van dit materiaal schrijft ze haar verhaal, dat ze regelmatig onderbreekt met opmerkingen over het schrijfproces zelf.

Reggie Baay

Aan de roman De ogen van Solo (2005) van Reggie Baay ligt eveneens zo'n pak van Sjaalman ten grondslag, maar bij hem zijn de verwijzingen naar Max Havelaar veel sterker dan bij Bloem en Stolk. Na het overlijden van zijn vader vindt de zoon, die het verhaal vertelt, in zijn ouderlijk huis een koffertje. Na enige aarzeling maakt hij het open. Bovenop ligt een papiertje in het handschrift van zijn vader met de boodschap dat de inhoud ervan voor hem bestemd is: ‘Voor me lag mijn vaders verleden vervat in papier; in allerlei documenten en afschriften van documenten, talloze brieven (van anderen aan hem) en zelfs enkele foto's. Een koffer vol!’ Op grond van de inhoud van de koffer reconstrueert Baay de geschiedenis van Bert de Corte, evenals zijn vader een ‘echte’ Indische jongen. Bert en zijn vader hadden elkaar ontmoet op de dag dat ze in dienst traden van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Tijdens de Japanse bezetting waren ze geïnterneerd en naar Birma getransporteerd. Ze hadden de oorlog en de onafhankelijkheidsstrijd overleefd en waren na de dekolonisatie naar Nederland verscheept. Hier begon voor beide mannen een lijdensweg, in het bijzonder voor Bert die door de Japanse bezetting zwaar getraumatiseerd is. Hij richt zich tot de overheid om aandacht te vragen voor het lot van de Indische oorlogsslachtoffers. Hij vraagt audiëntie aan bij de minister van Oorlog om zijn zaak te bepleiten, maar die weigert hem te ontvangen. Daarop richt hij zich tot de Nederlandse regering, met het verzoek ‘om hem op korte termijn te informeren over de maatregelen die de regering wenst te nemen om “erkenning en verbetering van de positie van de Indische oorlogsgetroffenen te bewerkstelligen”.’ Als hij na twee weken nog niets gehoord heeft, besluit Bert een laatste rekest in te dienen, nu rechtstreeks gericht aan Hare Majesteit de Koningin. Nog eens bepleit hij de zaak van de Indische oorlogsslachtoffers en hij beklaagt zich over de lakse houding van de regering ‘als het gaat om de “Indische zaak”.’ Het haalt allemaal niets uit. Een poging van Bert om in Den Haag in persoon

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 93 bij de regering zijn zaak te bepleiten, leidt tot een vechtpartij. Hij wordt door de Haagse politie in hechtenis genomen, op beschuldiging van ‘een aanval en bedreiging van de Nederlandse staat’. Pas na tussenkomst van zijn huisarts, die aannemelijk weet te maken dat Bert niet toerekeningsvatbaar is, mag hij naar huis. Al zijn pogingen om aandacht te vragen voor het lot van de Indische oorlogsslachtoffers zijn vergeefs geweest. Bert besluit letterlijk er het zwijgen toe te doen. Hij praat met niemand meer, zelfs niet met zijn vrouw. Hij vindt alleen nog een beetje troost in vissen, 's Morgens vertrekt hij voor dag en dauw met zijn hengel naar het kanaal en pas 's avonds keert hij weer terug. Maar ook bij het vissen is hem geen rust gegund. Door een stel opgeschoten jongens wordt hij gepest en in elkaar geslagen. Niemand kan hem meer helpen. Op een dag loopt hij de rivier in en maakt zo een einde aan zijn leven. ‘De “Japanse” visser’ is de titel van het hoofdstuk waarin deze geschiedenis verteld wordt. Die titel is duidelijk - en ook de toespeling op ‘De Japanse steenhouwer’ en Max Havelaar. Dit keer zijn het niet de mishandelde en uitgezogen Javanen voor wie de schrijver opkomt, maar de Indische mensen die in Nederland aan hun lot worden overgelaten. Het lijdensverhaal van Bert is exemplarisch voor alle Indische oorlogsslachtoffers. De ogen van Solo is een roman waarin aandacht wordt gevraagd voor de situatie waarin zij terecht zijn gekomen, en tegelijkertijd is het een roman waarin een poging tot eerherstel wordt gedaan, waarin een monument wordt opgericht voor de Indische vader van de verteller. De parallellen met de roman van Multatuli zijn zo opvallend dat het niet eens overdreven is om te spreken van een postkoloniale Max Havelaar.

Slot

In het werk van de hier besproken tweede generatie Indische auteurs speelt Max Havelaar een prominente rol. Elke auteur doet het anders, maar alle drie eigenen ze zich de roman toe. Het meest multatuliaans is de verwerking van Max Havelaar in de roman van Baay, met de felle aanklacht tegen de Nederlandse overheid. Bloem daarentegen lijkt er weinig van te hebben begrepen. Maar ook uit haar werk blijkt dat Max Havelaar deel uitmaakt van de erfenis die de Indische Nederlanders uit het verloren land hebben meegenomen.

Literatuur

Reggie Baay, De ogen van Solo, Den Haag: Stichting Tong Tong 20062 (eerste druk 2005). Marion Bloem, Geen gewoon Indische meisje, Amsterdam: Rainbow Pocket-boeken 19866 (eerste druk 1983). Marion Bloem, Vaders van betekenis, Amsterdam: De Arbeiderspers 19916. Ulbo Bosma, Remco Raben & Wim Willems, De geschiedenis van Indische Nederlanders, Amsterdam: Bert Bakker 2008. Lilian Ducelle,

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 94

‘Doe maar gewoon, dan doe je al Indisch genoeg’. Het journalistieke werk van Lilian Ducelle, ed. Marjolein van Asdonck, Amersfoort: Moesson 2008. Multatuli, Max Havelaar, of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy, historisch-kritische uitgave, ed. A. Kets-Vree, deel 1, Assen/Maastricht: Van Gorcum 1992. Jill Stolk, Scherven van smaragd, Den Haag: Moesson 1983. Wim Willems, Tjalie Robinson, biografie van een Indo-schrijver, Amsterdam: Bert Bakker 2008.

De ambtswoning van Douwes Dekker in Lebak. Het huis bestaat niet meer.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 95

Max Havelaar - wiedergelesen Rolf F. Lang

Der Humus für Satire ist Zorn. Dem mag mancher widersprechen. Dies war jedoch ein erster Eindruck von Multatuli nach der Lektüre seines Buches Max Havelaar. Nun muß ich erzählen, wie ich zu der Lektüre kam und wer ich als Leser seinerzeit war, der zu solch einem Eindruck gelangte. Max Havelaar ist für mich keine Jugendlektüre. Ich habe das Buch erstmals 2002 gelesen. Da war ich bereits im sogenannten gestandenen Alter und schon über zehn Jahre mit den Gestalten und Geschehnissen des Friedrichshagener Dichterkreis (1890-1905) befaßt. Ich wußte vieles über jene rebellische Jugendepisode in der Geschichte der kulturellen Moderne, die auf vielen Feldern des deutschen Kaiserreichs für politische Liberalität, demokratische Teilhabe aller Klassen und Schichten am Kultur-und Bildungsgeschehen gekämpft hatte. Die soziale Frage, also die Frage nach der Lage der arbeitenden Massen, war für die ‘Friedrichshagener’ der Antrieb für ihre Aktionen, Projekte und Programme. ‘Mitleidsozialisten’, ‘Salonanarchisten’ und so weiter lauteten die Kennzeichnungen für ihr Engagement. Als Herausgeber der Reihe ‘Edition Friedrichshagen’ lernte ich den Autor von Übersetzen ist Liebeswerk. Vermittler niederländischer Literatur in Deutschland 1890-1914 (deutsche Übersetzung: Leipzig, 2003) kennen. Er legte mir einen riesigen Stapel von Briefkopien auf meinen Schreibtisch. Es war dies der Briefwechsel des Friedrichshageners und Multatuli-Übersetzers Wilhelm Spohr mit dem Verleger Bruns aus Minden in Westfalen. Nun begann eine recht ertragreiche Zusammenarbeit an deren Ende ein voluminöser Band mit den genannten Briefen stand - ‘Verdammt sei wem das nicht heilig ist.’ Die Korrespondenz von Wilhelm Spohr mit Mimi Douwes Dekker und dem J.C.C. Bruns' Verlag in Minden 1898-1928 kommentiert in einer Weise, die keine Fragen mehr offenließ, kurzum: jetzt wußten wir

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 96 endlich, was dieser Wilhelm Spohr eigentlich geleistet hatte. Bislang galt er uns als rechte Hand von Gustav Landauer bei der Herausgabe des berühmten Anarchistenblattes Der Sozialist, als unermüdlicher Organisator der legendären Kinderfeste in den 20er Jahren in Friedrichshagen, als letzter, wenn auch nicht immer zuverlässiger Chronist des Dichterkreises und schließlich als Streiter für eine Erinnerungsstätte für die ‘schwarze Realistenbande’ (Theodor Fontane) in Friedrichshagen nach 1945. Daß seine bedeutendste Leistung die übersetzerische und propagandistische Vermittlung des Werkes von Multatuli war, machte uns Jaap Grave mit diesen Briefen überzeugend und engagiert bewußt. Und noch etwas wurde deutlich: der Friedrichshagener Kreis hatte im Laufe seiner Auseinandersetzungen und Erfahrungen seine Ideale, die immer auch Programm waren, gewechselt. Am Beginn, also in der linksradikalen Phase, in der sie die Programmatik der SPD umwerfen wollten, stand Karl Marx; als es darum ging, den literarischen Naturalismus in der Literatur und im Theater durchzusetzen, waren Zola, Tolstoi, Ibsen und andere die Halbgötter. Als man sich von der ‘Herdenmentalität’ politischer Organisationen abgestoßen fühlte, wurde Friedrich Nietzsche, der ‘Einsame’ und der Kulturkritiker die neue Leitfigur. Die Anarchisten um Gustav Landauer und Erich Mühsam, und dazu gehörte Spohr, die die ‘Philosophie der Tat’ verfochten, sahen schließlich in Multatuli den großen praktischen Moralisten, der bei Inkaufnahme persönlicher Repressionen seine Anklage gegen Mißstände unermüdlich aufrecht erhielt. Dies alles zusammen begleitete sozusagen meine erste Lektüre des Max Havelaar. Mein Eindruck war eher von moralischer Wucht, die ästhetische Qualität spielte keine Rolle; dies ist ja eine alte Leseerfahrung, dernach brisante moralische Wirkungen von Literatur - man denke auch an Tolstoi - wenig Platz lassen für Fragen nach der ästhetischen Qualität, denn das Leben spricht selbst in direkter Weise aus den Zeilen und zwar so, daß man das Gefühl hat, formale Mängel zu erörtern, sei hier unerheblich, ja fast unmoralisch. Man denke an die zahlreiche Kritik, die zum Beispiel der große Stendhal zu ertragen hatte und die vom formalhandwerklichen Standpunkt berechtigt war, aber von der eigentlichen Wirkung der Texte nichts erkennen ließ, und somit das Wesentliche, die als modern empfundene Wirkung, verfehlte. Dies war genau die Wirkung meiner erneuten Max-Havelaar-Lektüve: ein im Grunde unbeirrbar stark moralisch empfindender Mann klagt seine Landsleute wegen ihrer Kolonialpraktiken an. Meine Neugier lehrte mich: ‘Eduard Douwes Dekker, alias Multatuli, wurde kürzlich offiziell zum bedeutendsten Autor der niederländischen Literatur erklärt. Er ließ damit Vondel, Hermans, [...] Couperus und Reve hinter sich. Und nicht nur das: Sein berühmtestes Werk Max Havelaar

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 97

(1860) wurde in einer Umfrage unter den Mitgliedern der Niederländischen Literaturgesellschaft obendrein auf Platz eins der Klassiker gewählt.’ So hieß es kürzlich. Dem kann ich aus meiner Perspektive kaum etwas hinzufügen. Man kann den Mitgliedern der Niederländischen Literaturgesellschaft nur hohen Respekt erweisen, zu so viel Weisheit: sowohl moralischer als auch ästhetischer. Als kleiner Verleger aus Friedrichshagen und Mahner der Lesekultur fühlt man sich bestärkt in dem ewigen Streit ob Literatur das Leben beeinflussen kann - - - man braucht an dieser Stelle nicht weiterzureden...

Literatuur

Jaap Grave, Übersetzen ist Liebeswerk. Vermittler niederländischsprachiger Literatur in Deutschland 1890-1914. Aus dem Niederländischen von Ira Wilhelm [bewerkte versie van Zulk vertalen is een werk van liefde. Bemiddelaars van Nederlandstalige literatuur in Duitsland 1890-1914, Nijmegen: Vantilt 2001]. Leipzig: Leipziger Universitätsverlag 2003. ‘Verdammt sei, wem das nicht heilig ist’. Die Korrespondenz von Wilhelm Spohr mit Mimi Douwes Dekker und dem J.C.C. Bruns' Verlag. Auswahl, Kommentar und Nachwort Jaap Grave, hrsg. von Rolf Lang, Berlin: edition friedrichshagen (6) 2003.

Het laatste huis van Douwes Dekker, Auf der Steig bij Nieder-Ingelheim.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 98

Het probleem zelf is veel interessanter dan de oplossing: Max Havelaar Saskia Pieterse

Wat is het meest besproken onderwerp in Max Havelaar? Schoonheid. Wie het boek koopt vanwege zijn degelijke reputatie komt dus bedrogen uit. Voordat we eindelijk toe zijn aan een serieuze verhandeling over knevelarij en uitbuiting, hebben we hoofdstukken lang uitweidingen gelezen over de kunsten. Dat begint meteen bij Droogstoppel, die weliswaar tegen de literatuur is, maar het tegelijkertijd over niets anders kan hebben. Daarna maken we kennis met Havelaar, die tot ver in het twaalfde hoofdstuk gesprekken voert over architectuur, dans, schilderkunst, poëzie, en de schoonheid van de natuur. Dat is vreemd. Als we als lezers overtuigd moeten worden van een concreet probleem - de mishandeling van de Javaan - waarom dan die lange omweg langs de esthetiek? In de secundaire literatuur legt men vaak de nadruk op de strategische bedoelingen van Multatuli. Zo wordt er vaak beweerd dat de tafelgesprekken van Havelaar vooral moeten demonstreren hoe welbespraakt en belezen de held annex auteur is. In deze uitleg blijft de inhoud van Multatuli's argumentatie echter onderbelicht. Misschien was Multatuli zelfingenomen, narcistisch zelfs. Goed, goed, alles goed. Maar dan weten we nog niet waarom Havelaar nu juist deze tafelgesprekken voert, en we snappen ook niet waarom Droogstoppel precies die bezwaren tegen de literatuur heeft. In dit artikel wil ik daarom de inhoud van deze discussies over schoonheid nader bekijken. Vervolgens zal ik in mijn betoog een sprong maken naar de recente activiteiten rondom Multatuli. Ik wil in dit stuk benadrukken dat Max Havelaar een veel sprankelender en verrassender boek is dan nu naar buiten wordt gebracht. De geestige tegendraadsheid van het boek zou in het bereiken van nieuwe lezers beter benut kunnen worden.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 99

Voor en tegen schoonheid

Schoonheid, doceert Havelaar aan Duclari en Verbrugge, wekt een verlangen op naar het onstoffelijke en het onsterfelijke. De mooie vrouwen van Arles geven Havelaar de volgende gedachte in: ‘Want zóó edel waren de trekken, dat men iets als schaamte voelde, slechts een mens te wezen, en niet een vonk... een straal - neen, dat waar stof! - een gedachte!’ Maar dat verlangen kan nooit ingevuld worden, want uiteindelijk zijn alle manifestaties van schoonheid - zowel in de natuur als in de kunsten - van stof gemaakt en dus aan de vergankelijkheid onderhevig. Havelaar geeft een aantal voorbeelden van dat onvermijdelijke echec. De danseres lijkt tijdens haar dans de zwaartekracht te trotseren, maar moet ten slotte in een lelijke pose stil gaan staan. De dom van Keulen is onvoltooid gebleven, wat bewijst dat de christenen er niet in geslaagd zijn hun ideeën over onsterfelijkheid in steen uit te drukken. De schilder geeft ons op het eerste oog een volmaakt geslaagde weergave van de onthoofding van Maria Stuart, maar als we wat langer blijven kijken dan krijgen we medelijden met de beul. Door zijn eigen gedichten haalt Havelaar een zwarte streep, want rijm en metrum zijn maar een lelijk rijglijf. De natuur brengt evenmin soelaas, want zelfs de allermooiste vrouw snuit wel eens haar neus. De voorbeelden die Havelaar aanhaalt zijn geen van alle toevallig gekozen. Zoals Ira Wilhelm heeft laten zien, gaat achter ieder voorbeeld een langlopende discussie over esthetiek schuil. Neem bijvoorbeeld de dom van Keulen: aan de hand van die kathedraal was door onder andere Goethe, diverse romantici en Heine intensief gedebatteerd over de gothiek en de schoonheid van het unvollendete. Wie ontvankelijk is voor schoonheid, is door een wreed lot getroffen. Schoonheid wakkert een verlangen aan naar het volmaakte, maar diezelfde schoonheid versterkt tevens de smartelijke sensatie dat dit verlangen nooit ingevuld zal worden. Alsof dat niet ingewikkeld genoeg is, is het streven naar schoonheid voor Havelaar niet te onderscheiden van het streven naar het goede. Want de ontvankelijkheid voor schoonheid werkt als een hefboom op de ziel: deze verheft zich boven banale en egoïstische verlangens. Helaas ontsnapt de deugdzaamheid evenmin aan de kluisters van de stoffelijke beperkingen. Tine mag nog zo anspruchslos zijn, ook zij moet haar neus snuiten. Heeft het dus wel zin om open te staan voor het schone en het goede? Uiteindelijk schiet Havelaar er niets mee op. Hoe prachtig hij gesproken heeft voor de hoofden van Lebak: de knevelarij gaat door. (‘Styl? Hebt ge gehoord hoe hy sprak tot de Hoofden? Wat heeft het hem gebaat?’) Door zijn ontvankelijkheid voelt Havelaar alleen maar des te scherper zijn mislukking, terwijl mensen die om te beginnen niet ontvankelijk zijn het onvermijdelijke echec met een schouderophalen begroeten. Is Havelaar geen Don Quichot, een belachelijke en vooral machteloze figuur? Dat lijkt de bittere conclusie te zijn.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 100

Geen wonder dat Multatuli afstand neemt van Havelaars dichterschap. Anders dan zijn alter-ego, zal hij niet mooi schrijven:

Als ik dus wil worden gehoord - en verstaan vooral! - moet ik ánders schryven dan hy [Havelaar]. Maar hoe dan? Zie, lezer, ik zoek naar 't antwoord op dat hoe? en daarom heeft myn boek een zoo bont aanzien. Het is een staalkaart: bepaal uw keuze. Later zal ik u geel of blauw of rood geven naar uwen wensch.

Multatuli lijkt hier bij monde van de auctoriale verteller een dikke streep te zetten door zijn eigen dichterlijke natuur. Anders dan Havelaar zal hij geen appèl doen op een verheven gevoel voor schoonheid bij zijn lezers, maar aan onze platte verlangens naar vermaak tegemoet komen. Dan is er nog Droogstoppel. Alsof het tragische lot van Havelaar niet genoeg argumenten levert tegen het streven naar schoonheid, stapelt Droogstoppel in zijn opening bewijs op bewijs dat onze zogenaamde bewondering voor de kunst flauwekul is. Al dat applaus in de schouwburg voor de nobele zelfopoffering van de breiende heldin is vals: in werkelijkheid bestaat zo een deugdzaamheid niet, en als die deugd wel bestond dan werd ze niet beloond. Wie wil snappen hoe de wereld in elkaar zit, doet er goed aan om de literatuur de deur te wijzen. En hier kantelt de hele argumentatie. Want is het werkelijk de bedoeling dat we Droogstoppel gelijk geven? Misschien is het waar en worden in het echte leven de machteloze Havelaars altijd bespat door de Droogstoppels en de Slijmeringen. Maar neemt het boek daar genoegen mee? Het is niet voor niets een aanklacht. Multatuli laat de makelaar ten slotte stikken in koffie en eist eerherstel voor Havelaar - de dichter Havelaar. Zo bezien heeft Multatuli helemaal geen streep gezet door zijn poëtische ik. Hij smokkelt Havelaar aan het slot weer naar binnen en de schoonheid wordt dus toch tot de laatste snik verdedigd. En dan - weet Droogstoppel wel zo goed hoe de wereld in elkaar zit? Zijn ziel is nog kleiner dan zijn visitekaartje, omdat er niets uit de buitenwereld tot hem door kan dringen. Zijn ongevoeligheid voor schoonheid maakt hem eveneens blind voor de koloniale realiteit. Terwijl de ontvankelijke dichtersnatuur van Havelaar ervoor zorgt dat hij heel goed snapt hoe de werkelijkheid in Lebak in elkaar steekt.

In Max Havelaar slingert de lezer langs al die argumenten voor en tegen schoonheid. Een eenduidig antwoord is er niet, we dringen integendeel steeds dieper door tot de complexiteit van de zaak. Zonder zijn gevoel voor esthetiek had Havelaar nooit zo'n diep medeleven gevoeld met de Javaanse arbeider. Maar diezelfde ontvankelijkheid voor schoonheid maakt hem als ambtenaar machteloos.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 101

Batavus Droogstoppel door Albert Hahn, 8 mei 1910, coll. De Nederlandse arbeidersbeweging tot 1918, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

Natuurlijk behandelt Max Havelaar naast deze discussie over schoonheid de concrete Lebak-zaak. Die concrete Lebak-zaak had echter nooit die specifieke vorm aan kunnen nemen, als Havelaar niet geworsteld had met zijn dichterschap. Want ook hier laat Multatuli vooral zien hoe ingewikkeld alles ligt. In de beschrijving van de koloniale werkelijkheid benadrukt de verteller de complexiteit van die wereld: het is een wirwar van tegenstrijdige belangen, van ambtelijke en feodale gedragcodes. Interessant is bovendien dat Havelaar in zijn toespraak de hoofden van Lebak niet autoritair voorschrijft hoe ze moeten handelen, maar hen met literaire middelen probeert te bewegen tot gewetensvol handelen. Dat mislukt jammerlijk, maar het laat in ieder geval zien dat het probleem van de esthetische gevoeligheid direct verbonden is met de Lebak-zaak. De tafelgesprekken over de dom van Keulen, Maria Stuart en de vrouwen te Arles zijn dus geen uitweidingen die net zo goed gemist hadden kunnen worden: de tafelgesprekken geven de sleutel tot het boek.

Van chocolademelk naar wijn

Curieus genoeg wordt de moeilijkheidsgraad van Multatuli's werk steeds vaker uitgelegd als een zwak punt. Dit is bijvoorbeeld overduidelijk het geval in de recente bewerkingen van Woutertje Pieterse en Max Havelaar. De bewerkers zien de uitweidingen als nodeloos langdradig en taai. Gijsbert van Es zei hierover:

Met de eindeloze dialogen van Havelaar in Indië had ik meer moeite. Daar zaten wel erg veel uitweidingen in. Daar heb ik delen van geschrapt.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 Havelaar filosofeert bijvoorbeeld over de onthoofding van Maria Stuart; dat stuk kon wel wat korter.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 102

Ivo de Wijs vertrok vanuit de veronderstelling dat Multatuli zelf niet goed wist waar het met het verhaal over Wouter naar toe moest en het zijn lezers ‘nodeloos moeilijk maakte’. Daarom voelde hij zich gerechtvaardigd in de tekst te schrappen, net zo lang tot er een kort en bondig verhaal overbleef. Wat voor zwakte wordt aangezien, is feitelijk een bewuste poëticale keuze van Multatuli. Daar wringt de schoen. Want de bewerkers geven zich er geen rekenschap van, dat ze een andere opvatting over literatuur hebben dan Multatuli zelf. Die schreef heel bewust proza zonder een duidelijke verhaallijn of plot. Niet voor niets verwijst Multatuli in Max Havelaar naar Cervantes, Laurence Sterne en Heinrich Heine. Er is al vaker betoogd - onder andere door Sybren Polet en Atte Jongstra - dat het proza van Multatuli nauw verwant is aan het werk van deze schrijvers. In dit type proza wordt de chronologie van het verhaal voortdurend onderbroken door lange uiteenzettingen en ingebedde verhalen. Veel van die verhalen zijn onaf. Niet omdat de schrijvers met het verhaal geen raad wisten, maar omdat ze goed op de hoogte waren van het esthetische denken over unvollendete kunst. Bovendien wordt er voortdurend gereflecteerd op het schrijfproces: hoe komt de tekst tot stand en welke hindernissen moeten daarbij overwonnen worden? De lezer krijgt dus geen meeslepend verhaal voorgeschoteld, maar wordt integendeel zich er voortdurend bewust van gemaakt dat hij een geconstrueerde tekst in handen heeft. Dat de schrijver het de lezer moeilijk maakt, is nu net de grap van dit soort proza. Belangrijk is verder dat de spanning niet opgewekt wordt door de ontwikkeling in de plot, maar door botsende denkwerelden. De idealistische Quichot wordt geconfronteerd met de boerse nuchterheid van Sancho Panza, zonder dat er in de tekst gekozen wordt voor het gelijk van een van de twee personages. De lezer ten slotte krijgt in dit type literatuur heel veel ruimte: het is aan ons om de voors en tegens af te wegen van het probleem dat we voorgelegd krijgen. Dit type proza is geestig, ideeënrijk, maar misschien minder geschikt voor beginnende lezers. Vergelijken we Max Havelaar bijvoorbeeld met Uncle Tom's Cabin dan valt het verschil onmiddellijk op. Uncle Tom's Cabin heeft herkenbare personages, spannende verwikkelingen en een duidelijke ontknoping. De verteltechniek in de roman van Beecher Stowe is niet wezenlijk anders dan in Harry Potter. Dat maakt het boek relatief gemakkelijk te bewerken tot een verhaal voor jonge lezers: ze hoeven geen andere leeshouding aan te nemen. Max Havelaar dwingt de lezer wel tot een andere manier van lezen. De lezer kan zich niet gemakkelijk identificeren met excentrieke personages als Droogstoppel en Havelaar. Er zijn in Lebak weinig ontwikkelingen, Havelaar is vooral aan het

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 103 woord. Een duidelijke ontknoping komt er niet. Natuurlijk moet Havelaar in Lebak een moeilijke beslissing nemen, maar die strijd speelt zich grotendeels in zijn innerlijk af. Hetzelfde geldt voor Wouter: zijn worsteling met zijn exceptionele ontvankelijkheid is een innerlijke strijd die zich juist niet gemakkelijk laat vertalen naar concrete handelingen. Er is heel wat geweld nodig voordat Max Havelaar een beetje gaat lijken op Uncle Tom's Cabin, en je moet Woutertje Pieterse tot op de grond toe afbreken voordat het verhaal enigszins doet denken aan Kees de Jongen. Maar waarom zouden we dat Multatuli en de lezer aandoen? Het avontuur zit 'm bij Multatuli nu eenmaal niet in de plot, maar in de argumentatieve slingerbeweging. Juist in de uitweidingen bereikt die slingerbeweging zijn hoogtepunt. Ga je daar in schrappen, dan verdwijnt alle dynamiek uit de tekst. En ontzeg je de lezer de kans op genot. Het is waar: Multatuli trakteert de lezer op een ander soort leesplezier dan in de realistische verteltraditie gebruikelijk is. Zijn literatuur is daarom misschien niet zo geschikt voor jonge lezers die net kennis maken met de literatuur, maar biedt wel een prachtige kans om iets ervarener lezers te laten ruiken aan een ander type proza. Lezers die de chocolademelk ontgroeid zijn en wel eens goede wijn willen proeven. Wat in ieder geval niet werkt: cacao door de wijn roeren en die dan verkopen als chocolademelk. Dat is de strategie die Van Es en De Wijs voorstaan, maar de kans dat lezers daar wijzer van worden lijkt me nihil.

Tot slot

Max Havelaar is een van de feestelijkste boeken uit de Nederlandse literatuur. Op iedere pagina kietelt Multatuli de lezer wel een keer met een onverwachte zinswending, of een ironische opmerking. In ieder nieuw hoofdstuk stuurt de schrijver ons op een avontuurlijke denkexercitie. Die prikkelende tegendraadsheid krijgt te weinig aandacht. In plaats daarvan is de laatste jaren de nadruk meer en meer komen te liggen op Max Havelaar als belangrijk historisch document. Om die reden werd het boek in 2006 door de commissie Van Oostrom opgenomen in de canon van Nederland. En ook in dit jubileumjaar is de historiserende benadering dominant. Zelfs als de actualiteit van Max Havelaar wordt aangetoond, dan gebeurt dat vanuit een historiserende argumentatie. Die argumentatie verloop dan als volgt: zoals Multatuli de knevelarij in Lebak aan de kaak stelde, zo brengen huidige Fair Trade organisaties de uitbuiting van boeren in ontwikkelingslanden onder de aandacht. Maar laten we de zaak eens omkeren. Eigenlijk is Max Havelaar veel actueler en moderner dan wij zelf zijn. Zowel vanuit een literair als een idealistisch oogpunt. Immers, ook vandaag de dag staat het overgrote deel van het Nederlands proza nog

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 104 altijd in de realistische verteltraditie. Laten we dus Max Havelaar niet langer op het procrustesbed van de realistische literatuuropvatting leggen, maar in plaats daarvan de experimentele waaghalzerij van het werk waarderen. Voor Multatuli's idealisme geldt iets soortgelijks. Waar fair trade aandringt op een bepaald soort oplossing (eerlijke handel), daar confronteert Multatuli zijn lezers met een probleem. Over een eventuele oplossing moeten we vervolgens zelf maar nadenken. Hoe dwingend zijn tekst ook is, we krijgen alle ruimte om het dilemma van alle kanten te bekijken. Juist die openheid van de tekst maakt het werk ook vanuit een ethisch oogpunt zo fascinerend: het geweten wordt niets voorgeschreven, maar het moet zelf een keuze maken. Kortom: in Max Havelaar is het probleem zelf veel interessanter dan de oplossing.

Literatuur

Paul Arnoldussen, ‘Droogstoppel vertalen was een feest’, in: , 1 februari 2010. M. Februari & Marjolijn Drenth, Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek, Amsterdam: Querido 2000. Atte Jongstra, Familieportret, Amsterdam: Contact 1996. Heinrich Lützeler, Der Kölner Dom in der deutschen Geistesgeschichte, Bonn: Akademische Vorträge und Abhandlungen (12) 1948. Multatuli, Max Havelaar, red. Annemarie Kets, Assen/Maastricht: Van Gorcum 1992. Sybren Polet, Tussen de zwarte en de witte pagina. De voorgeschiedenis van het moderne proza, Utrecht: IJzer 2003. A.L. Sötemann, De structuur van Max Havelaar, Groningen: Wolters-Noordhoff 1966, hoofdstuk ‘identificatie en perspektivische concentratie’. Ira Wilhelm, ‘Watervalfobie - Max Havelaars watervalfobie oftewel: waarom de vrouwen van Arles hun neus niet mogen snuiten’, in: Over Multatuli 52 (2003), p. 81-88.

Buste van Douwes Dekker, gemaakt door de Italiaanse beeldhouwer Ersanilli.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 105

Hamlet en Multatuli Tom Böhm

Multatuli's levensavond was weliswaar niet probleemloos, maar door de goede financiële zorgen van uitgever G.L. Funke relatief gezien toch een stuk rustiger en zorgenlozer dan zijn zwerfleven. Zonder Mimi was hij die jaren waarschijnlijk niet doorgekomen. Na Tines dood in 1874 hertrouwde Multatuli met Mimi. Vermoedelijk kon zij geen kinderen krijgen en adopteerden ze daarom eind jaren zeventig een pleegkind, Wouter, aan wie ze samen veel plezier hebben beleefd. Het was ook de tijd dat Dekkers pen geen nieuw werk meer opleverde. Hij voelde zich toch onbegrepen. Wel was er dan eindelijk het zo verlangde huiselijke leven. Er werd piano gespeeld, gevliegerd, geschaakt, getimmerd, gewandeld, (voor)gelezen en vooral veel gedacht. Wiesbaden en later Nieder-Ingelheim werden het reisdoel van menig vriend of kennis. Die trof er dan een causeur pur sang. Maar dat het gevecht met zichzelf niet écht voorbij was, bleek bijvoorbeeld, toen Multatuli in oktober 1878 midden in een overwegend zakelijke brief aan Funke zich aldus uitliet:

Onze woning is zoo best! Nooit verlang ik beter verblyf, al was ik millionair. Als ik zelf maar beter was! Ik kan m'n onwelzyn niet beschryven. Ik doe alles om me laag by den grond te houden (net 'n schip in storm dat ankergrond zoekt). Ik timmer, laat vliegers op, speel met het kind. Het baat niet. M'n gedachten zyn los, waggelend, als 'n verloopen schroef. En 't worstelen daartegen mat me af. Ook wiskunde baat niet. Toch houd ik vol dat men stryden moet tegen 't verachteren van z'n denkvermogen. [...] Was Hamlet gek, of was hy 't niet? Hield hy zich gek, of bestond z'n krankzinnigheid juist daarin dat-i, overigens niet gek zynde, er vermaak in schiep voor gek doortegaan? (Zoo iemand heb ik gekend.) Of... voelde Hamlet dat z'n verstand op den loop ging en worstelde hy tegen 't verliezen van z'n beheer! Zoo

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 106

iets nu (maar neem 't niet te letterlyk op) is myn onwelzyn. De Havelaargeschiedenis (ik spreek niet van 't boek) het verlies van m'n kinderen, de zonderlinge wys waarop m'n werk (doen en schryven beide) in Holland wordt opgenomen, en by dat alles de bewustheid dat me niet veel tyd meer overblyft, dàt alles schynt me te overstelpen. Maar, nog eens: ik worstel er tegen. Straks ga ik timmeren. In een hoek van de kamer wil ik op 1½ voet van den grond 'n vloertje maken voor den kleine jongen. (Op den vloer der kamer tocht het 'n storm. De reten van de balkon deuren - we hebben 'n balkon asjeblieft! - zyn vinger dik wyd, en we wonen geheel onbeschut aan de buitenzy der stad.) Dat vloertje zal zyn ‘kamer’ heeten en hy is verrukt in 't vooruitzicht. Met m'n schaven, zagen beitelen begint het gaandeweg beter te gaan. Jammer maar dat ik zoo gauw m'n handen kapot werk. Het vleesch is... week, en ik kan me maar geen eelt aanschaffen. En de geest ook, naar 't schynt. Vanwaar anders dat getob over die opengelaten bladzy?

U ziet, de taal sprankelde en sprankelt nog steeds van het papier. Ik citeer expres uitgebreid, al was het maar om u de dit jaar verschenen brieven-bloemlezing in te jagen. Maar ook om u deelgenoot te maken van wat er omging in deze Van Gogh onder de schrijvers, die onrecht en armoe - in Indië én Holland - zo vurig had aangeklaagd. Meermaals duikt in de Volledige Werken Shakespeares Hamlet op, het toneelstuk over de gelijknamige, vertwijfelde prins van het ‘to be or not to be, that's the question’. Deze was tot de ontdekking gekomen dat zijn vader, tevens koning, vermoord was door een oom, met medeweten van zijn moeder. De laatste twee trouwden daarna. Hamlet kon zijn kennis echter met niemand delen, want dan liep hij het risico zelf ook te worden omgebracht. Ook Mimi vergeleek haar echtgenoot wel met Hamlet en dan vooral wat betreft diens getwijfel, het juist niet tot handelen komen. Begin jaren tachtig kon dankzij een bewonderaar een huis worden gekocht nabij het dorpje Nieder-Ingelheim. In mei 1883 schreef Mimi vanuit die villa ‘am Steig’ aan een vriendin:

Ik stelde dek daar voor me een paar brieven te dicteeren. Want o ik kryg 100 maal crispaties [van crispations: zenuwtrekkingen] van al de zaken die op zyn schryftafel liggen en wachten op afdoening! - Hy wil natuurlyk niet. ‘Dicteeren? je hebt mooi praten, ik zou toch eerst moeten weten wàt. Laten we nr Dacota gaan [toen de emigrantenbestemming, waarvoor veel werd geadverteerd] - neen, dan kreeg ik dáár brieven! In de courant zetten dat ik dood ben? - Verbeelje om geen brieven te beantwoorden!’ - Och, die dek is zoo eenig. Hy laat u beiden heel hartelyk groeten. des te hartelyker geloof ik omdat je niet aandringt

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 107

op brieven van hem. Maar als ik hem overhaal tot schryven is dat nooit om eenvoudige vriendschaps of praatbrieven, maar omdat er iets bepaalds te beantwoorden of te zeggen is. En dek is eigenlyk zoo hamletachtig bevreesd voor de daad al schynt het soms anders. [curs. TB]

Multatuli was inderdaad een aartstwijfelaar. Lees alleen maar de inleiding op Ideën I (1862): ‘Denk, peins, overweeg... twyfel... overweeg nogmaals, en weder, en nog eens... altyd door, altyd opnieuw.’ Of Idee nr. I: ‘Misschien is niets geheel waar, en zelfs dát niet.’ Enerzijds kenmerkt het zoeken naar waarheid zijn hele levenshouding, anderzijds komt hij zelden tot daden, geeft ook niet echt oplossingen, en sluit zich bij geen partij aan. Zijn alter ego in Vorstenschool (1867/1872) - koningin Louise - doet bijvoorbeeld ook eindeloos onderzoek naar de sociale toestand van het volk. Pas als ze die in kaart heeft, zal wel duidelijk worden hoe daar verbetering in kan worden gebracht. Ondertussen helpt ze wel degenen die echt vooruit willen. Ook Max Havelaar drijft in twijfel, al wordt de toedracht vaak - ook door Multatuli zelf - voorgesteld als een kloeke daad van een doortastend persoon. Toch ging daar een jarenlange incubatietijd aan vooraf. Als beginnend bestuursambtenaar op Sumatra stond hij voor het eerst echt in contact met de inlanders. In maart 1843 maakte hij een inspectiereis naar 's lands pepertuinen. Zijn rapportage rept van slecht onderhoud en ondervoeding van de arbeiders: ‘Men moet voor den arbeider eene meer lagchende toekomst, een vrolijker vooruitzigt daarstellen, en in dit geval een aanvang maken met hem te voeden.’ Meteen kon hij een reprimande incasseren: voeding was géén zaak van de regering. De inlandse Hoofden hadden het plantersloon al ontvangen, en Dekker misleid. Het was zaak dat ‘door gedurig aansporen en altoos aanhouden, de Hoofden gedwongen worden, dat de aanplant geregeld voortga, in zooverre het saisoen en het beschikbaar getal stekken, zulks toelaat’. Zulke botsingen met zijn persoonlijk rechtsgevoel kwamen vaker voor. Het culmineerde in de dramatische schorsing van een jaar, zogenaamd vanwege een kastekort. In Max Havelaar stelt Havelaar/Dekker dat de eigenlijke reden school in het ‘contrariëren’ van gouverneur Michiels, die de inlanders nogal hardhandig placht aan te pakken en bij hen niet voor niets bekend stond als Toean Matjan (Heer Tijger). Tweeënhalf jaar later liet Eduard in een verlovingsbrief van 27 november 1845 aan Tine weten

dat ik het land niet gaarne dien, omdat ik niet hollandsch gezind ben, en dat vele principes die voorgeschreven zijn mij zeer tegen de borst stuiten. Het is mij menigmaal gebeurd (op Sumatra) dat ik in verzoeking kwam om met opoffering van alles tegen het gouvernement de partij van Inlanders te kiezen.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 108

Foto naar een tekening vermoedelijk uit 1853 en toegeschreven aan G. Overman als portret van Eduard Douwes Dekker.

In die verlovingsbrieven uit 1845 en 1846 treffen we trouwens al tal van themata aan die veel later zouden opduiken in de Ideën (1862-1877), zoals emancipatie, waarheid-zoeken, beklemmende sociale codes, de ontwikkeling van een mens in veelzijdigheid. Een terugkerend onderwerp is de frustrerende spanning tussen enerzijds Dekkers geringe maatschappelijke positie en financiële vermogen en anderzijds idealen en rechtsgevoel. Op zijn tijdelijke standplaats trof hij een Hollandse jongedame, wier vader als oud-militair niet in staat was haar te onderhouden. Dus vond zij wisselend onderdak bij kennissen. Alleen wonen was er niet bij, alleen wandelen ook niet. Gelukkig was Dekker verloofd en kon hij haar chaperonneren. Het was op het randje, maar hij schrijft alles aan Tine en vraagt haar zelfs om een nieuw verblijfsadres. ‘Een meisje is zoo beperkt in de middelen die zij, behoudens haar fatsoen mag aanwenden.’ En met fatsoen werd dan bedoeld onbesproken gedrag en dus de kans op trouwen. Hij zou haar zo graag helpen en dat ontlokte hem op 9 oktober 1845 deze meer algemene exclamatie:

O, die vervloekte onevenredigheid mijner krachten met den omvang van mijnen wil; waarom toch moet ik gevoelen en beminnen wat groot en misschien edel is, zonder de magt om iets uittevoeren, waarom moet de grond van mijn hart braak liggen, omdat mij de werktuigen tot handelen ontbreken, waarom bezitten anderen die werktuigen in overvloed zonder eenige aandrift om er gebruik van te maken?

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 109

Voor die frustratie - zo staat in het vervolg - moest hij een oplossing vinden, wilde hij zich ‘tehuis gevoelen in de mesquine [= kleingeestige] marskramerij onzer eeuw’ en geschikt zijn ‘voor het maken van “carrière”, zooals zij dat noemen in hunne armzalige hardlooperij’. Een goede twee weken daarna duikt de revolutieneiging op waarvan hiervoor al even sprake was:

En toch 2½ jaar geleden had ik plannen, gewelddadige, misschien onuitvoerbare plannen waarvan het hoofd mij duizelt. Thans heeft zich alles opgelost in de begeerte om stil gelukkig te wezen. Ik geloof, dat ik het verstandigste gekozen heb.

Ongetwijfeld is die spanning tussen ideaal en werkelijkheid later nog vaak besproken. In Indië is ‘myn ziel ontwaakt’, schreef hij later. Eduard Douwes Dekker moet zich al heel lang verscheurd hebben gevoeld tussen enerzijds rechtsgevoel en sympathie voor verdrukten, de inlanders in het bijzonder, en anderzijds de onmacht om daar iets aan te veranderen. Hoe hij zichzelf al vroeg geweld moest aandoen staat zelfs in Max Havelaar, wanneer Havelaar afgeeft op het miezerig-ambterig werk van ‘deurwaarders’ of ‘kontroleurs’. Al

's morgens by 't ontwaken valt je de wereld op 't hart, en dat is zwaar voor een hart, al is het sterk. Maar 's avonds heb je een pauze. Er liggen tien volle uren tussen nu en 't ogenblik dat men zyn rok weerziet. Tien uren: zes-en-dertigduizend sekonden om mens te zyn! Dit lacht ieder toe. Dit is het ogenblik waarop ik hoop te sterven, om ginder aan te komen met een inofficieel gezicht. Dit is het ogenblik waarop je vrouw iets weervindt in je gelaat, van wat haar ving toen ze je dien zakdoek behouden liet met een E op de punt...

Wellicht ten overvloede: Tine noemde hij vóór Max Havelaar Eefje, voluit Everdine, en zijn bestuursloopbaan was hij begonnen als ‘kontroleur’. Onmiskenbaar verwijst deze meer algemene uitspraak dan ook naar zijn persoonlijke ervaring. De daarmee gepaard gaande spanning in combinatie met de werkdruk moet Dekker zijn opgebroken. Hij mocht voor herstel op verlof naar Nederland (1853-1855). Toen zocht hij een manier om niet meer terug te hoeven in het ambtelijk keurslijf. En hij is bepaald niet de enige van zijn tijd die dat probeerde via het casino. Tevergeefs. Na uitstel wegens ‘ongeregelde werking van ruggemerg en hersenvocht’ - het psychische werd toen nog fysiek gerelateerd, precies het omgekeerde van tegenwoordig - restte hem uiteindelijk slechts om met Tine en hun pas geboren zoontje terug te gaan naar Indië. Weliswaar had het iets van een noodsprong, maar toch was hij ook begeesterd

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 110 door nieuwe geluiden uit Den Haag inzake het tegengaan van koloniale knevelarij en armoede. In die geest moet hij hebben gesproken met gouverneur-generaal Duymaer van Twist. Die zag wel wat in de bevlogen assistent-resident op wachtgeld en benoemde hem te Lebak, een zeer verarmd gebied. Dekker wilde er eens flink aanpakken, in de geest van het nieuwe regeringsreglement. Daarin stond dat hij knevelarij moest tegengaan. Hij richtte zich tot zijn meerdere met de door hem voorgestane maatregelen tegen de inlandse regent en zijn kliek, en besloot met de beroemde woorden: ‘Anders dienen dan ik te Lebak diende kan ik niet.’ Een maand lang moest hij wachten op een reactie uit Batavia. Een maand lang moet er, zittend op de waranda of in zijn kantoor, veel in hem zijn omgegaan. Toen kwam de missive waaruit bleek dat zijn optreden sterk werd afgekeurd - te weinig ‘bezadigd overleg’ - en dat hij op proef was overgeplaatst naar Ngawi. Daarop nam hij een besluit en vroeg - een jaar voor zijn pensioen! - ontslag uit 's lands dienst. Naar aanleiding van het voor zijn doen ultra-korte ontslagbriefje, staat er in Max Havelaar: ‘Goddank, riep Tine, dat ge eindelijk uzelf kunt zijn!’ En waarom zouden we eraan twijfelen dat dit ook in het echt zo heeft geklonken? Als geen ander kende zij z'n innerlijke tweestrijd. W.F. Hermans buigt dit in De raadselachtige Multatuli (19862) onnodig naar een mogelijk voornemen schrijver te worden. Dekker had wel al jarenlang probeersels gemaakt, maar was zelf de eerste om te twijfelen aan zijn kwaliteiten. Ook hierin dus een Hamlet. Tines verzuchting heeft ermee te maken dat hij eindelijk ‘nee’ zei tegen schipperen en koos voor zijn hart. Dat is voor elk oprecht mens steeds een daad van moed, zeker als men daarmee zijn baan opgeeft en bovendien een pensioen dat binnen handbereik ligt. En dát deed Dekker na een jarenlange, innerlijke tweestrijd. Daar was hij toch even Hamlet voorbij. Dan duurt het nog wel ruim drie jaar eer het verhaal eruit komt. Na wat mislukte pogingen om in Indië werk te vinden, raakte hij aan het zwerven in Europa en richtte hij zich in 1858 tevergeefs tot de ook teruggekeerde Duymaer van Twist. Pas toen de armoe hem wel dwong om iets met zijn pen te verdienen, en hij in de krant had gelezen over hongeropstanden op Java, sloeg de vonk over. Zijn persoonlijk drama vervlocht hij met zijn jarenlange bedenkingen tegen de koloniale praktijken. Maar zelfs na voltooiing van zijn Max, uit hij nog zijn schrijftwijfels tegenover zijn ‘mentor’ Jacob van Lennep. Die periode is hij sowieso ten prooi aan twijfel: publiceren, onderhandelen met de regering, of toch maar een rekwest aan de koning. Het komt uiteindelijk tot alle drie, mede door Van Lenneps toedoen, zij het dat deze met advocatensluwheid een volkseditie wist te verijdelen.

‘Een vat vol tegenstrijdigheids’, staat er als generale kwalificatie in Havelaars beroemde zelfportret. En daarmee is niets teveel gezegd, als we het ook op Multatuli

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 111 zelf mogen betrekken. Alleen, door de opsomming van tegengestelde eigenschappen sneeuwt in dat portret het Hamlet-achtige wat onder. Waarschijnlijk kwam het Multatuli hier ook niet zo goed uit. Havelaar kwam immers naar Lebak om aan te pakken. Maar toch schijnt het er doorheen met een passage als deze: ‘Hy was stipt en ordelyk, en daarby buitengewoon geduldig, doch juist omdat stiptheid, orde en geduld hem moeielyk vielen, daar zyn geest iets wilds had. Hy was langzaam en omzichtig in 't beoordeelen van zaken, hoewel dit niet zoo scheen aan wie hem zoo haastig zyn slotsommen hoorden uiten.’ Dekker had zich vooral in Indië ontwikkeld als een waarnemend-lezenddenkend mens. Iemand die voortdurend de werkelijkheid trachtte te doordringen, die aldoende om met Cicero te spreken - filosofia cultura animi (est) - zijn hoofd in cultuur bracht. En in die zin voorstander van nog een heel ander soort cultuurstelsel dan het reguliere Indische. Niet voor niets spreekt hij met waardering over het intensief schouwen van de Javaan tegenover het extensieve, het oppervlakkige van de westerling. Hij moet zich suf hebben gelezen: boeken, (geïllustreerde) tijdschriften, kranten en die in allerlei talen. We weten daar eigenlijk nog maar weinig van en het wordt dan ook hoog tijd dat het onderzoek naar de bronnen van Multatuli eens meer systematisch ter hand wordt genomen: ad fontes! Zijn taaltalent is de uitdrukking van dat denken, van zijn indrukken en de verwerking ervan. Het staat er niet los van, zoals sommigen graag beweren. Hij had de attitude van een schouwer, zoekt, tast, twijfelt en deelt mede, om dan de lezer haast toe te roepen: ‘Tot zover ik, nu gij!’ Ook in dezen heeft hij veel van Hamlet, zij het aanzienlijk doordringender en vooral zonder kasteel. ‘Mijn hoofd is ons enige kapitaal’, luidt het ergens in een verlovingsbrief. Met een schier grenzenloze interesse was 't zijn doel iets van de wereld te begtijpen, te doorschouwen. Met twijfel als middel, was waarheid zijn doel. Ver voor Nietzsche tekent hij hiermee voor de moderne mens, die gehouden is zijn eigen weg te zoeken. Het leven omschreef hij eens als een ‘reis naar de haven van het ware’. De kunst was om niet mee te drijven met de stroom. Men moest zelf laveren en koersen. Na de publicatie van zijn Max was Multatuli even in de wolken, maar daarna raakte hij steeds meer gedesillusioneerd door het wanbegrip. Zowel conservatieven als liberalen eigenden zich zijn boek toe. Beide facties zagen echter scheef, zoals hij vlammend betoogde in zijn brochure Over vryen arbeid in Nederlands-Indië en de tegenwoordige koloniale agitatie (1862). Op vrijwel elke pagina hekelt hij de misleidende klank van de term ‘vrije arbeid’ die al een tiental jaren de ronde deed in politiek Den Haag. De liberalen hanteerden die in hun pleidooi om het cultuurstelsel te vervangen door vrij ondernemerschap. De term, zo stelde Multatuli, had een onterechte bijklank van vrijheid voor de Javaanse boer. ‘Duitenplatery’ noemde hij het ook wel, naar een idiote, jarenlange discussie in de Tweede Kamer over de in-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 112 voering van een nieuw muntstelsel in Indië. Zoiets ontnam het zicht op de essentie. Men discussieerde in feite over uitbuiting door de staat of door particulieren, of leidde de aandacht af. Waar het werkelijk om ging, zo stelde hij, was dat de Javaan werd mishandeld. En dáár moest een eind aan komen. Interessant is hier het motto van die brochure: ‘There is something rotten in the State of Denmark.’ Dat komt rechtstreeks van Hamlet. Multatuli's filippica tegen de vrije-arbeid-discussie mag wel opgevat worden als een omen voor de rest van zijn werken, want niet voor niets worden de Ideën aangekondigd midden in genoemde brochure. En hoe! ‘Neen, er zal niet gezegd worden dat niemand beproefde den vloek te bezweren die er rust op het volk. 't Zal niet gezegd worden dat niemand de ziekte aantastte, de rottende ziekte waaraan dat volk lydt: de leugen. Ik zal doen wat ik kan.’ Rotting, namaak, misleiding, leugen. Als Hamlet was hij erdoor gekweld en hij zou erop afgaan als de man van la Mancha op windmolens. Maar hij heeft de rest van zijn leven wel gevochten tegen het gekmakende ervan en stelde zich ook een hoger doel, want in diezelfde annunciatie van Ideën staat: ‘Ik zal in dat schryven trachten naar waarheid. Dát is myn program. Dat is myn enig program.’ Juist omdat Havelaar nooit recht werd gedaan, bleef hij met zijn reiken naar waarheid voor de satrapen een lastige onruststoker, een boetgezant. Daardoor groeide hij uit tot een soort voorbeeld-opstandige, een katalysator van tal van emancipatiebewegingen. Zijn fans wilden maar dat hij Woutertje Pieterse voltooide. Maar hij was geen schrijver in de zin van Flaubert of Dickens, die op bestelling konden leveren. Dat zat niet in hem. Door verschillende oorzaken - een nader onderzoek zou niet overbodig zijn - waaronder de aanvallen op zijn privéleven, legde hij na 1877 de publieke pen neer. Wel schreef hij nog vele, vele brieven die niet onderdoen voor de Ideën. Integendeel, ze zijn vaak frisser. In die brieven reageert hij op de actualiteit, reflecteert op de modernisering, troost of lucht zijn hart. Dat laatste bijvoorbeeld, toen uitgever Waltman hem bij de aanvang van 1882 gelukkig Nieuwjaar had gewenst. (Multatuli had toen nog goed vijf jaar te leven.) Zijn wederwens moge hier dienen ter afsluiting. Daaruit blijkt andermaal hoeveel hij van Hamlet had en zich daarvan ook bewust was. In de navolgende prachtpassage - lees de brieven! - figureert bovendien Bilderdijk, de man die hij wel kon schieten, maar die als onbegrepen schrijver-kunstenaar toch ook weer zijn lotgenoot was.

Nieder-Ingelheim, 16 Jan 82 este Waltman! Dank voor uw wenschen by 't N. Jaar. Ook U wensch ik voorspoed in en buitenshuis. 't Een hangt vaakt van 't ander af. Wat my betreft, ik zie de jaren voorby gaan met 'n gemengd gevoel. Het feliciteeren komt me wel eens voor als 'n gelukwensch met het naderend levenseind. Weldra word ik 62. Voor

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 113

20, 30 jaren vond ik iemand van dien leeftyd 'n stokouden man. En ‘oud’ blyf ik 't ook nu vinden, 'n stelling waarin niemand me zal tegenspreken. Wat jongere menschen echter niet zoo inzien, is de lastigheid van dat op de schop zitten, van dat onbestemde. Kyk, als ik eens 80 of 90 jaar oud worden moest, dan zou ik 25 à 40 jaren lang hebben doorgebracht met nuttelooze voorbereiding om naar bed te gaan. Ook Bilderdyk heeft zich 30 jaar, of langer, bezig gehouden met sterven. Het vroom: memento mori heeft voor menschen die aan 'n kinderachtig loon- en strafstelsel gelooven, wel zin. Maar voor iemand die alle loon of straf in zichzelf zoekt, moest men prediken: gedenk te leven. Nu ja, maar dat leven is 't rechte niet meer, als men by alles zich voorstelt dat het weldra uit wezen zal. Dat verlamt. Bilderdyk was ziekelyk. Dat ben ik, op m'n sporadische aamborstigheid na, niet. Ik heb dus geen exkuus, als hy, voor m'n talmen en seuren à la Hamlet [curs. TB]. Voor m'n tegenzin om iets aantepakken! Toch voer ik nog meer uit dan hy, want ik denk, terwyl hy, versjes knoeiende - 'n bezigheid die beneden kousenbreien staat! - minder dan niets deed. Ik zeg dat niet als charge [= overdrijving]. Ik meen het letterlyk. Hoe dit zy, die gedurige afwachting van 't eind is vervelend. Ik kom mezelf voor als 'n jongen die voor 't eerst van z'n leven 'n visite makende, niet weet hoe hy moet opstaan en vertrekken. Een gerekt afscheid-nemen is 'n blyk van geringe levenswysheid. Me dunkt, als de delinkwent zekere jaren bereikt heeft moest de levensstraf niet langer op hem worden toegepast. En (dit is het ergste!) men voelt dat anderen slechts uit beleefdheid hun: ‘sta nu toch op, en ga heen, man!’ terug houden. Niet van allen veronderstel ik dit. Maar van de meesten wel, vooral van 't groote publiek. Dit besef werkt apathisch. En als ik nu daarby maar ook ouwemannig-ziek was. Dan zou ik verantwoord zyn. Maar dit schyn ik maar niet te kunnen worden. -

Literatuur

Multatuli, VW I, hfdst. 6, p. 81, hfdst. II, p. 148; VW II, p. 261; VW VIII, p. 192, 195, 480-481, 550-551; VW XIX, p. 582-583; VW XXI, p. 616-617; VW XXII, p. 615.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 114

Het woord is aan de lezer Multatuli

Ik ben schryver van Ideën en hing laatst levensgroot geafficheerd in de stad myner geboorte. Het is myn gewoonte niet te hangen en zwygzaam toe te zien. Men had my ertoe veroordeeld, maakte veel rumoer, maar begreep me slecht - als gewoonlyk. Voor myn aangezicht had zich een flinke schare toehoorders verzameld met 'n hoog Rammelslag-gehalte, aangevoerd door boeken- en andere hoofden. De Illustere School zette myn 150-jarige Max Havelaar in haar uitstalkast. Ik, Multatuli, die al zo veel gedragen heb, neem nu de pen op. Als terloops werd vanaf het spreekgestoelte gememoreerd dat ik destyds wel van publicatie had willen afzien om opnieuw, net als in Lebak met-der-daad iets te betekenen voor de mishandelde Javaan. Rammelslag rilde van verontwaardiging, vooral vooraan: ‘Zo'n mooi boek en dat voor 'n baantje! Wist jy dat?’ Een bedenkelyk omen van het illuster kennisgehalte! Toch stond 't in bovenkastletter op myn portret, nota bene als titel van hun tentoonstelling: ‘Het is geen roman, 't is een aanklacht!’ Een aanklacht kan men intrekken, indien aan de eisen is voldaan, zo zal ik hierna meer uitgebreid toelichten. En om letterkundery ging het my al helemaal niet. Dat mag nu weleens tot uw gecanoniseerde culturele bagage behoren, zeker aan 'n il-lus-te-re school. Maar alle beeldenstormers en bybels ten spyt, heeft men in dit land nooit leren lezen, laat staan begrypen, vatten. Wanhopig had ik genoemde titelwoorden geschreven aan die angsthaas van een Van Lennep, toentertyd de nationale letterkruiwagen. Van myn nu zo bewierookte boek wilde hy 'n achttiende-eeuwse brievenroman maken met L... in plaats van Lebak en weglating van eigennamen uit vrees voor ‘diffamatie’, laster dus. Die publieke verontwaardiging van honderdvyftig jaar later, dát was nog eens lasterlyk! Betrof het geen buiten-issigheid - een woord van my - dan was ik tot le-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 115 ven gekomen als 't standbeeld van de commendatore uit Don Giovanni, en zou nagenoeg aldus gesproken hebben:

Hoofden en u allen die hier vergaderd zijt, Ik groet u! Wat daarnet werd gezegd, is juist. Desryds kon me dat hele boek inderdaad gestolen worden, mits bestuurders hun plicht maar hadden gedaan en niet Javanen laten mishandelen. Dan had ook die tentoonstelling van u niet gehoeven, zomin als de onvermydelyke praalhansery by zulke zaken. Ga maar myn andere boeken lezen én onderzoek doen! Want daar schort het hier ernstig aan, sinds 't vertrek van Garmt Stuiveling. Alleen had-i met dat malle esthetisch-editeren van m'n taal moeten afblyven. Dat komt ervan met 'n leeropdracht ‘taal-be-heer-sing’. Myn taal, zomin als de uwe, wil niet beheerst worden. Men moet zo natuurlyk mogelyk schryven en vooral zelf uitzoeken hoe men iemand moet aanspreken om verstaan te worden. - ‘Communicatie’ schynt dat nu te heten: verbinding, contact maken dus. Zoals ik al schreef in m'n Ideën - veel belangryker dan die hele Havelaar: ‘Ik leg my toe op 't schryven van levend Hollands. Maar ik heb schoolgegaan.’ En voor alle anglo- en francofielen, gemankeerde neerlandici en culturele zelf-haters in dit kikkerland - 't prachtige Vlaanderen is daarentegen trots op onze taal - dan ook maar dit Idee: ‘Tussen ziel en taal ligt de lengte van een trompet. Ik gis - en geloof byna - dat weinig tromperten zo kort zyn als de hollandse.’ Eilieve, zulke dingen schreef ik al in 1862! En dan nog iets. Had men de burgemeester en diens vrouw niet even welkom kunnen heten? Het getuigt immers van hogen moed dat het de hoogste gezagdrager dezer stad - de enige plek in dit onromantisch-platte land waar het niet ‘petite-ville’ is - heeft behaagd hier aanwezig te zyn en hy u straks zal onderhouden over ‘klewang-wettende krygszangen’ en ‘wettigen weg van geweld’. Dat is wat anders dan die Van Lennep met z'n eeuwige angst voor oproer. Omdat 't Jordaangrauw natuurlyk z'n grachtenramen kon ingooien en terecht zou aandringen op eerlyk-delen. Dar had ik waarlyk wel kunnen hanteren, net als te Menado. Het Volk - zeker uit de Jordaan, want daar is geest - zou my de leiding over het land hebben opgedragen en vooral natuurlyk over Insulinde. Maar van nog oneindig veel meer moed getuigt hier de aanwezigheid van 's burgemeesters vrouw in haar duwwagentje, zoals dat in myn tyd heette. Als neerlandica heeft zy wel vaker interesse voor my betoond. Dat stel ik op hogen prys! Juist voor mensen die het lot slaat, schreef ik m'n boek. Ook dezulken komt dus myn pseudoniem roe. Ik groet u allen zeer.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 116

Dat het ‘academisch’ wanbegrip wyd verbreid is, bleek onlangs uit een prestigieuze li-te-ra-tuur-ge-schie-de-nis van de 19e eeuw, uitgegeven door ‘De Nederlandse Taalunie’, dus mede vanwege een regering die Havelaar al anderhalve eeuw recht is verschuldigd! Onder de nota bene van my gestolen titel Alles is taal geworden (2009) reanimeert men letterleuteraars en uitgebrande kraters, terwyl wat uitsteekt wordt teruggeknoeid. Alsof gemaaktheid, opgedrongen deftigheid, mislukte verheffing, brommende leegte en conventioneel schryversfatsoen iets te maken hebben met poëzie, dat is WAARHEID. 't Zaakje riekt vooral naar verschraald farobier, dat weeïge drankje van die tamelyk onaesthetische herberggasten, tussen wie ik in Brussel aan een waggelend, smerig tafeltje zat te werken aan m'n debuut. En nu bevind ik me tussen het ‘eerherstel voor middelmatigen’, zoals een recensent die letterboel niet onaardig kenschetste. En dan my verwyten dat ik koketteer met schryvers van de tweede-rang. Wel heb ik van m'n leven! Men begrypt er niets van. Juist uit minder hoogdravende lectuur - romans voorop - leerde ik veel over zeden: een bron van ziel- en maatschappystudie. Iets wat nu zo modieus ‘mentaliteitsgeschiedenis’ heet. Dat is dan het enige voordeel van deze inventarisatie. Men kan nu zien tegen welke battery van laagheid ik my heb moeten invechten. Maar een betere titel ware: Alles is vaal geworden. Het bewuste boek is meegefabriekt door nota bene 'n opvolger van die goede Garmt, terwyl diens belangrykste studies over my ongebruikt bleven. Wie zó weinig boodschap heeft aan de wysheid van z'n voorganger, mag er niet op rekenen zelf school te maken. Ook ontbreekt Du Perron, die toch de basis legde voor de moderne Multatuli-studie. Populariserende boekjes werden verkozen boven een exquise studie van myn parabelpraxis, nota bene bekroond door de Belgische Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Waar hebt ge die Taalunie eigenlyk voor? En er mankeert waarachtig wel meer, al was 't maar dat het tydschrift dat my hier zo welwillend onderdak verleent, niet dateert van 1963, maar van vijftien jaar later. Och, als men lezen én rekenen kon! Tot overmaat van ergernis staat er over de eventuele ruil die het illuster Rammelslagpubliek zo deed rillen, ronduit pasteibakkerig: ‘Er kwam uiteindelijk niets van, maar erg verheffend en principieel kan men Multatuli's overweging om zijn boek als ruilmiddel te gebruiken voor een maatschappelijk aantrekkelyke positie niet noemen...’ Over diffamatie gesproken! De lezer lette vooral ook op de professorale puntjes. Zo van: we hebben hier van doen met een ernstige zaak. Dat myn Max primair was bedoeld als actiemiddel - gelyk trouwens myn meeste schryvery - en niet als kunstwerk, wordt uit hooggeleerd gemak genegeerd. Myn oogmerk was echter één- en andermaal het stoppen van de Javaan-mishandeling, wat ook en juist bereikt had kunnen worden door myn gedrag als ambtenaar te sanctioneren, met terugwerkende kracht. Dat zou

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 117 nog eens effect hebben gesorteerd in het kleine clubje binnenlandse bestuurders! Met een paar honderd Hollanders regeerden we namelyk in ‘onze Oost’ via de Indische Hoofden over maar liefst dertig miljoen inlanders! Dus als je die Hoofden een beetje mores kon leren én vooral om zich aan de wet te houden, dan was je al 'n heel eind. Zou zoiets snél kunnen via Van Lennep en Rochussen, de minister van Koloniën, des te beter. In de krant stond immers dat et op Java hongeropstanden waren uitgebroken. Vooral dáárom ben ik aan m'n boek begonnen. Bovendien ben ik veel gezagsgetrouwer dan men doorgaans meent, mits het maar goed gezag is. Daar gaat myn boek nu juist over Werkte de regering niet mee, dan was et altyd nog de mogelykheid van 'n appèl op ‘het Volk’. Zie het slot van myn boek. Maar wat is honger nog in luiletterland? Aan al zulke zaken hebben zy die jonge doctores plegen te herinneren aan ‘de verplichtingen jegens wetenschap en samenleving’ evident weinig boodschap. Die formule debiteert men godbetert in dezelfde schooluimte waar ik geafficheerd hing en Rammelslag vergaderd zat. Evenmin hebben dat soort lieden oog voor het feit dat myn gezin en ik toen al drie jaar aan het zwerven waren geraakt, en de armoede najaar 1859 een treurig dieptepunt had bereikt. Ik was ten einde raad. Dan maar iets proberen met myn pen. Maar voor de inkt moest ik wel eerst 'n dubbeltje lenen. Deze lengde ik daarenboven aan, omdat ik anders niet uitkwam by het in-net-copiëren van myn Max. Hetzelfde ding dat nu met veel entourage werd uitgestald, zonder vermelding van deze zaken. Bah, om misselyk van te worden! Trouwens, die uitstallers wisten onlangs myn haarscherpe handschrift grauwsluierig te facsimileren. Daguerre leverde nog beter werk! En dan de kopers maar wys maken dat het lag aan myn armoedige inktverdunning. Dat is mooi makkelyk, als ik toch in myn urn zit. By deze dus rechtgezet. Blykbaar heerste er ook by de Taalunie inktschaarste. Want de eerder genoemde feiten en omstandigheden rond de totstandkoming van myn boek - destyds al erkend als eminent - ontbreken ook in genoemde ‘literatuurgeschiedenis’. Ronduit een gotspe! Juist, omdat men zodoende geraakt tot schandelyke diffamatie. Het is nog erger dan geschiedvervalsing: het is geschied-amputatie! Zo kan ik iemand ook ‘buiten de norm’ verklaren. Dit gezwatel zélf is norm- en zedeloos! Hoe ‘wetenschappelyk’ zullen dan wel niet de middelmatigen in ere zyn hersteld? Gelukkig maar dat de herstellers doctores in litteris zyn, en niet in medicinis. Ze zouden snel uit hun ambt zyn ontzet. Overigens voorzag de Taalunie tot toezicht in een corona van professoren - alsof de koper dan kwaliteit krygt! Dat Havelaar nog steeds geen recht is gedaan, is tot daaraantoe. Maar dat diezelfde regering wel hoog handgeld betaalt voor dergelyk gepruts, is een schande voor haarzelf, de natie èn de wetenschap. En dat wordt studenten dan nog voorgezet ook!

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 118

Over myn vermeend laakbare opstelling werd al decennia geleden klare wyn geschonken door ene W.F. Hermans - iemand die ook in schryvery deed. Meer aardse en dus minder buiten-issige bezigheden waren hem onmogelyk gemaakt, dankzy - uiteraard, zou ik haast zeggen - ‘hooggeleerden’ met meer hoogte dan geleerdheid onder hun baret. De man schreef 't niet onverdienstelyke De raadselachtige Multatuli (1976), waarvan tien jaar later een 2e herziene druk verscheen. De lectuur was de Taaluniegeleerden kennelyk te zwaar, want ze lieten het by een miniem e literatuurverwyzinkje, wel slechts naar de I druk. Kortom, eerste-klas wetenschap! Hoe dan ook, deze Hermans besteedt uitvoerig aandacht aan de ruilkwestie en besluit:

Zeker, hij was bereid van schrijversroem af te zien voor een hoge positie in Indië. Verraad van de Javaan? Grote onzin. Wou hij op korte termijn iets voor de Javaan bereiken, dan zou hij daar gemakkelijker en sneller in slagen als bestuurder dan als schrijver, laat staan als profeer of boetprediker. Dat moet hij toen al hebben ingezien - en zijn verdere leven heeft bewezen dat profeten en boetpredikers altijd weer in de woestijn terechtkomen.

Die ‘hij’ ben ik dus. Hermans betwyfelt trouwens terecht of ik daar al aan dacht by het schryven: 'n opsomming van schanddaden en schenders had dan volstaan. Die overweging klopt met 't feit dat 't boek me haast is overkomen. In de couranten las ik over hongeropstanden op Java, waarvoor ik al zo vaak had gewaarschuwd. Tegelykertyd deed m'n eigen armoe en de schandelyke schoffering van Tine door haar familie - die zo wandelden met de Heer - me de gal overlopen. Grote delen ontstonden haast in trance. By het copiëren in net kwam de Saïdjah&Adinda-vertelling me zelfs als nieuw voor en kreeg ik er alsnog tranen by in de oogen. Tegenover Van Lennep merkte ik daarom ook op dat ik niet schrijf wat ik wil (toen schreef ik nog ‘ij’) en geleid word door ik weet niet wat. En, voegde ik er nog naief taal-beheer-se-rig aan toe: ‘Wordt dat beter door oefening? Of is 't een organieke fout?’ Inzake de ruildiscussie werd tenslotte de meest klare wyn al honderdvyftig jaar geleden geschonken door - als gewoonlyk - myzelf. Maar ja, dan moet men my wel willen èn kunnen lezen. Dus óók de brieven aan myn vrouw uit die dagen. Waar zyn al die dure, wetenschappelyke edities van mijn pennevruchten anders voor? Juist in ellendige tyden moest ik er by Tine de moed inhouden, dat is waar. (Ook Hermans constateert dat.) Zy had het immers zwaar met my te stellen. Niet voor niks heb ik myn Max opgedragen aan haar die in Indië werkelyk was myn beste vriend. Desalniettemin ben ik heel helder geweest in myn intenties, toen ik Tine op II november 1859 schreef:

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 119

Maar nu het delicate punt. Als men komt met een boek met de vraag ‘Wil je dat afkopen?’ dat is chantage, afzetterij. Dat is dus de bedoeling niet. Ik heb mijn boek geschreven met een dubbel doel: namelijk verberering van de boel in Indië en herstel van mijne positie. De zaak is dus niet dat ik zeg: geef mij zooveel of zooveel, dan zwijg ik, want ik meen wat ik op het slot zeg. Ik zal strijden voor die arme verdrukten, ik heb mij dat nu voor mijne roeping gekozen. De vromen zouden zeggen dat de Heer mij daartoe dringt, daar hij mij alle andere uitwegen afsloot. Doch dat dubbele doel kan bereikt worden door zamengaande maatregelen, namelijk een hoogst-eervolle benoeming van mij met een gepubliceerde considerans dat Z.M. mijn wijze van handelen approuveert, en die van het toenmalig bestuur desavoueert. Dat is eene zedelijke triomf van 't principe en eene materieele zegepraal voor mij, die ik, god weet het, noodig heb.

Op die ‘gepubliceerde considerans’ doelde ik hiervoor reeds. Myn mede-bestuursambtenaren zouden zodoende het door my beoogde signaal krygen, namelyk: Allemaal dienen zoals ik te Lebak diende en anders niet! Dat punt moge nu wel duidelykzyn. De verontwaardiging onder universitaire Gaafzuigers en satrapen, of 't onwetenschappelyk belerende toontje van letterlui: het zegt allemaal meer over dezulken die zo reageren dan over my. Nog steeds lukt het ze niet om in Max Havelaar iets meer te zien dan een mooi of byzonder ‘kunstprodukt’, zoals dat heet in het huidige, kreupele kunstgeklets. Alleen die term al: hè bah! Kunst is waarheid in het kleed van de leugen, zeg ik de oude Aristoteles na. Waar is, dat er toen mensen werden mishandeld - en nog steeds. Wie ‘hoog’ meent te staan, dient 'n Hoge Moraal te hebben. Noblesse - s'il y en a - oblige. Indien Max Havelaar érgens over gaat, is het wel de moraal van bestuurders of liever de lacuneusheid ervan: schipperen, onrecht gedogen, door de vingers zien. Kennelyk is het na 150 jaar nog steeds niet duidelyk dat 't my niet ging om de vorm, om het verhaaltje, om het middel, ondanks alle affiches, opsmuk en tentoonstellingen. En misschien wel juist dáárom! Iemand dreigt te verzuipen en schreeuwt om hulp: tjee, wat kan-i mooi schteeuwen! Mijnheer, myn kind is ziek: ach, wat heeft ze 'n mooi jurkje aan! Allemaal mooivindery, illustratie boven inhoud. Het begon al met myn eigen broer Jan. Toen ik Tine het handschrift had gestuurd, berichtte ze opgetogen dat hy 't zo mooi vond, net als zy. Myn pen kraste van woede, toen ik haar op 14 november 1859 antwoordde:

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 120

Juist die bijval met mijn boek (niet van u) maakt mij woedend! Hoe, men leest dat, men is er door getroffen, men vindt het schoon, en men laat mij aan mijn lot over? Dat is schandelijk! En langer zoo lijden wil ik niet. Ik heb verdriet van mijn boek, juist door de ingenomenheid er mede (niet van u) maar van Jan. Dat is een ware bespotting. Ik pleit voor mijn leven, voor vrouw en kind, ik wacht in de angst van mijn hart of het mij wat geholpen heeft, en men antwoordt mij: ‘wat schrijf je mooij!’ Dat is bitter, dat is eene wreede sarcasme. Het is of men tot een drenkeling die zijn laatste krachten inspant voor hij te gronde gaat een compliment maakt over zijne wijze van zwemmen, in plaats van hem te helpen.

Myn latere vriend Vosmaer had het redelyk door, toen hy opmerkte dat ik artist was, maar 't niet wilde zyn. Liever handelen, optreden en ook praktische zaken zoals tuinieren, timmeren - aan my is een ambachtsman verloren gegaan! - kippen-broeien of vliegeren. Ja, ja, een vlieger in de lucht houden is moeilyker dan 'n boek schryven. En verder steeds de waarheid op de hielen zitten: Niets poëtischer dan de waarheid! Dat ik me in myn jonge jaren heb bezondigd aan verzensmedery is al erg genoeg. Verbeelding: goed, goed, alles goed. Maar ook waarheid en gezond verstand. Daarom was ik hoogst verbaasd, toen deze beide op dat illustere-schoolfeest onder myn portret werden gedesavoueerd. De professorale spreekster - ik kende haar ergens van - bestond het daarenboven om in Minerva's huis Droogstoppel te transsexualiseren en vervolgens enkele dames de mantel uittevagen. Heel myn Scottiaans ridderlyk gemoed kwam in opstand. Maar juist omdat 't ook een dame betrof, moest ik me weer inhouden. De aanvechting om donderend uit myn portret te breken - m'n ogen schoten al vuur - was echter andermaal groot. Wederom, zou ik nagenoeg aldus gesproken hebben:

Christenzielen, waar haalt-ze de gemeenigheid vandaan! En dan dat ‘Batava Drooglip’... U dacht bij ‘stoppel’ vast aan baard, iets rond de mond dus. Hup, dan nemen we voor de vrouwversie: lip. Maar, gy zult niet aan myn creaties komen! Droogstoppel heeft niets van doen met ongeschoren. Die arme Job, met wie ik me zéér verwant voel, klaagde ooit dat-i door Jaweh werd opgedreven ‘als eenen drogen stoppel’. Voor de minder agrarisch onderlegden: dat is 'n nietswaardig stukje stro dat zelfs de arenlezers laten liggen. Snapt ge nu waarom ik die naam koos? Een makelaar is 'n nietsnut, verbouwt, plukt of brandt geen koffie. Kortom, hy verricht geen voortbrengende arbeid - net als letterprofessors. Toch profiteert men 't meest van andermans werk, gelyk die bonusjagers van u. Dat noem ik nu on-zedelyk! Zulke zaken stonden - net als de invloed van Walter Scott - al zo'n tien jaar

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 121 terug in dit prachttydschrift. Och, als men lezen kon! Aren lezen misschien, hoewel men zich daarvoor wel te goed zal voelen. Daarentegen heb ik nog op m'n 46e rauwe tuinboonen moeten stelen in 't veld. En in maanden heb ik toen geen gekookt eten gehad, soms brood met vleesch, soms enkel brood. Lees het maar in de brieven aan myn vrouw. Allemaal, omdat Nederland geen recht wilde doen aan Havelaar. En nu een beetje dansen rond myn handschrift! Is het niet om moê te worden van walg? Overigens, ik heb my altyd vol vuur ingezet voor vrouwenemancipatie. Geeft het dan pas om - uitgerekend op myn feestje - uw sexegenoten te honen die er na 150 jaar eindelyk in slagen haantjes opzy te dringen? Zeker niet, als een van hen juist en raak formuleert dat het by de verrekyk louter draait om de plaatjes. Die dame is een topvrouw! Van haar onderzoeks- en interviewmethode - ineens weet ik waarvan ik u ken! - kan men hier nog heel wat leren. Bovenal zoekt zij waarheid en siert haar een zeer gezond verstand. Wis en waarachtig deugden! Trouwens, ik dacht dat dit 'n land van beeldenstormers was. Waarom laat men zich dan elke avond chloroformiseren door beweegbeelden van gymnasten, zeepromans, zangtheater-wedstryden en duurbetaalde kakelkonten die druipen van ydelheid? En tussendoor maar schreeuwen als de vogel Rock dat de dadels van Hassan driemaal groter zyn dan ze zyn. Bah! Wat meer inhoud alstublieft. Aan een illustere school al helemaal. Geen poppenkast of virtuele ‘academie’ met de allerleuterigste leut die men ooit heeft gelezen: ‘Heb je dat stuk in de krant gelezen? Goed hè?’ Of ik van muziek houd? Volgt er geneuzel, fut om met Wouter te spreken. In ieder geval niet van deze wanklanken! En onder de direkt-betrokken studenten nul neerlandici. Heere-kristes, zoiets ook nog vernoemen naar myn Max. Hoe durft men! Uw zeer-ver-snelde-gemeenschap is bepaald niet altyd een zegen. Myn kroontjespen en waterige inkt deden dan nog beter dienst.

Allemaal illustratie boven school. In ‘academisch’ Nederland schynt de show nu sowieso te prevaleren: een toneelspeler als hoogleraar Havelaarkunde! Van geesteswetenschappen naar feesteswetenschappen. In het alphabet ligt het inderdaad naast elkaar. En die studenten moeten later de culturele canon onderwyzen? Regering, tel uit uw onderwyswinst!

Het grieks-latijnse schola betekent: vrye tijd voor studie. Dat wil zeggen: vry van werken op het land. Wat anders lezen dan aren dus. En vooral nadenken over het gelezene. Kortom, VRYE STUDIE, zoals ik reeds in 1868 de Delfse studenten voorhield: het onbelemmerd streven naar waarheid. Studenten willen echt wel degelijke kost. Kennis, onderscheid en inzicht zyn vormen van genot, en genot is deugd. Gy hooggemutsten zoudt een hoog voorbeeld moeten geven.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 122

Daarby kan die verbeelding van u gerust een graadje minder. Want daarvan is hier toch al teveel. Ik groet u nogmaals zeer.

Nooit is Havelaar recht gedaan. Terwyl die plichtverzakende Duymaer van Twist met z'n byeengegraaide pensioenmiljoenen neerstreek in z'n Deventers privé-paleis. Daar ter stede bevond zich trouwens die andere illustere school. Lange tyd trok lettergeleerde Johannes van Vloten er ten stryde tegen de halfslachtige, moderne theologen. We raakten in vriendschappelyke betrekking. Maar myn letterkundig succes wekte zyn afgunst en hy drong zich op aan m'n vrouw. Waarna hy het publiek trakteerde op kwajongensachtige insolenties. Hoewel ik graag had willen duelleren, hielden anderen me tegen en traden voor my in het kryt. Mede door het gekrakeel verging my de lust tot scheppen. Zodoende zit u nog altyd met 'n onvoltooide Wouter. Dat ik de pen neerlegde, kwam ook, omdat voor my - ik herhaal het maar - schryven gold als actiemiddel. Och, als men lezen kon! Nog steeds komen ‘letterprefessers’ my de maat nemen. Ze zouden er beter aan doen zichzelf eens langs hun eigen morele meetlatje te leggen. Snel zal dan blyken dat de maatvoering moet worden aangepast. Wat Insulinde betreft, haalde al het geschryf by myn leven echter niets uit. En uiteindelyk zou die gordel van smaragd toch voor het vaderland verloren gaan. Had ik dan maar minder politiek-geëngageerde aspiraties moeten hebben? Gewoon mooie schryfkunst moeten ‘produceren’ in een genootschapje of romantisch in m'n eentje? Ja, de meetlatters weten het wel. Lezen kunnen ze echter nog steeds niet: ‘Het is geen roman, 't is een aanklacht!’ Zonder myn betrokkenheid by de Javaan geen Max Havelaar. En al helemaal geen tentoonstellingen, professorale prietpraatjes en inauguratiefeestjes. Zonder myn geëngageerdheid überhaupt geen geschryf. In dat teken zoudt ge eindelyk eens myn werk moeten leren lezen. Ook m'n waarschuwen tegen 't 19e-eeuws nationalistisch geronk byvoorbeeld werd nooit begrepen. Nationalisme is vuiligheid, en boven Vaderland staat Menschheid, zo schreef ik al 'n honderdveertig jaar terug. Waarachtig dat uw 20e eeuw de verwoestende gevolgen liet zien van natiebluf. Een ander voorbeeld is de ongeremde technologische ‘vooruitgang’ en daarmee samenhangende arbeidsdeling. Waar vooruitgang is, waarschuwde ik, moet achteruitgang zyn, in casu vervreemding en vervuiling. Ja, ik had waarachtig hart voor de publieke zaak, maar men liet my verteren van ergernis. Ook al had ik niet op alles 'n antwoord, 't juist stellen van de vraag is gewoonlyk een goed begin. Heel uw wetenschaps‘bedrijf’ - daar heb je weer zo'n term! - draait erop. Evenals op 't aantonen van leugens. Want het volk - ook het studentenvolk - wordt bedrogen en laat zich bedriegen. De goeden niet te na gesproken. Want dit ben ik wel zo vry te geloven, dat m'n geschriften enige tyd

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 123 heilzame beweging hebben uitgewerkt op zedelyk en godsdienstig... laat me liever zeggen op intellektueel gebied. Van vele zyden ontving ik blyken dat ik menigeen tot denken heb gebracht, wat nog altyd kan. Een letterprofessor heeft my ooit als schryver'n knak bezorgd. Ge zoudt niet moeten toestaan dat diens erfopvolgers dat ook uithalen met u als lezer. Want ik wil èn zal gelezen worden! Gelukkig is aan u nog altyd het laatste woord.

Multatuli's bijdrage is opgetekend in diens geest en uit diens werk door Tom Böhm m.m.v. Dik van der Meulen en Philip Vermoortel.

Handtekening Multatuli, jaren tachtig.

Handtekening Douwes Dekker, jaren vijftig.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 124

Over de auteurs

Hein de Bie is emeritus van de protestantse kerk in Nederland.

Tom Böhm is literatuurhistoricus en vicevoorzitter van het Multatuli Genootschap.

Josefien van Dusseldorp zit in de vierde klas gymnasium van het Bonaventuracollege te Leiden. Zij debuteerde in 2007 met ‘Vrolijk, dapper en stoer’, een bijdrage over Woutertje Pieterse, in Over Multatuli.

Heinz Eickmans is hoogleraar Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universitäit Duisburg-Essen. Hij houdt zich o.a. bezig met de receptie en vertalingen van Nederlandse literatuur in Duitsland, Duits-Nederlandse literaire betrekkingen, vergelijkende taalgeschiedenis en contrastieve linguistiek Duits-Nederlands.

Elsbeth Etty is hoogleraar literaire kritiek aan de Vrije Universiteit Amsterdam en redacteur van NRC HANDELSBLAD.

Judit Gera is hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Eötvös Loránd Universiteit Budapest.

Jaap Grave is als postdoc verbonden aan de Freie Universitát te Berlijn en was van 2007-2010 werkzaam aan Nagasaki University. Hij is redacteur van Over Multatuli.

Chiem van Houweninge is acteur en auteur van verschillende langlopende televisieseries (o.a. Zeg 'ns AAA, Oppassen, Tatort, verscheidene bioscoopfilms en toneelstukken).

Frank H. de Jong is als hoogleraar klinisch-experimentele endocrinologie verbonden aan het Erasmus universitair Medisch Centrum te Rotterdam.

Annemarie Kets is werkzaam als adjunct-directeur van het Huygens Instituut (KNAW) en als bijzonder hoogleraar editiewetenschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam. In 1992 publiceerde zij de historisch-kritische uitgave van Max Havelaar.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 125

Chantal Keijsper is hoofdconservator bij de Universitaire Bibliotheken Leiden; ze is bestuurslid van het Multatuli Genootschap en redacteur van de Multatuli Encyclopedie (1995).

Jerzy Koch is hoogleraar aan de Erasmusleerstoel voor Nederlandse Filologie van de Universiteit Wrocław en hoofd van de vakgroep Nederlandse en Zuid-Afrikaanse studies aan de Adam Mickiewicz Universiteit in Poznañ. Hij is tevens research fellow van de Universiteit van die Vrystaat in Bloemfontein, Zuid-Afrika.

Rolf F. Lang is cultuur- en literatuurwetenschapper; hij schrijft over subculturen, outsiders, literatuur en cultuur tussen ca. 1870 en 1920 en Berlijn rond 1900 en geeft werken uit over deze onderwerpen.

Guido Leerdam is adviseur internationale onderzoeksubsidies aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij is bestuurslid van de Landelijke Vereniging van Neerlandici (LVVN) en redacteur van Over Multatuli.

Saskia Pieterse studeerde Nederlandse taal- en letterkunde en promoveerde in 2008 op een onderzoek naar Multatuli's Ideën, getiteld De buik van de lezer.

Olf Praamstra is voorzitter van de opleiding Dutch Studies aan de Universiteit Leiden en bijzonder hoogleraar ‘De Nederlandse literatuur in contact met andere culturen’.

Francisca van Vloten is werkzaam als kunsthistorisch en letterkundig onderzoeker en schrijver. Zij is tevens redacteur van o.a. het Jaarboek Frederik van Eeden-Genootschap, het Zeeuws Tijdschrift en Over Multatuli.

Jos van Waterschoot was 21 jaar conservator van het Multatuli Museum (1989-2009), thans adjunct-conservator bij de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. Hij is redacteur van Over Multatuli en tevens redacteur van Strip-Nieuws.

Ira Wilhelm is literair vertaler Nederlands-Duits en literatuurwetenschapper te Berlijn.

Jason M. Wirth is tenured associate professor aan Seattle University, USA. Hij geeft filosofie, Global African Studies en Film Studies en is leider van de Seattle University EcoSangha, een Zen-studiegroep.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 126

Omslag van de derde aflevering Ideën, eind april 1862; de ‘oproep aan een briefschrijfster’ gold Dekkers tweede vrouw Mimi.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 2

[Nummer 65]

150 jaar Max Havelaar Vlaanderen

Ter gelegenheid van de 150ste verjaardag van de verschijning van Max Havelaar heeft de HUB (Hogeschool-Universiteit Brussel) op vrijdag 14 mei 2010 een marathonvoorlezing van Multatuli's meesterwerk georganiseerd die om acht uur 's morgens startte en eindigde om middernacht. Om de tien minuten kwam een andere voorlezer aan het woord. Europees president Herman Van Rompuy beet de spits af en hij werd gevolgd door tientallen politici, academici, acteurs, auteurs, kunstenaars, journalisten en producers die geven om literatuur in het algemeen en om Multatuli in het bijzonder. Op vrijdag 15 oktober 2010 organiseerde de HUB een symposium over Max Havelaar in vertaling en een concert met muziek die geïnspireerd is door dat boek, waaronder ook de wereldpremière van een nieuw, voor deze gelegenheid gecomponeerd werk.

Om deze Multatulihulde een meer blijvend karakter te geven, werd aan alle deelnemers en bezoekers van de marathonlezing een speciaal voor de gelegenheid gedrukt en genummerd exemplaar gegeven van het gedicht Ik weet niet waar ik sterven zal. Het blijvende karakter van het concert werd gegarandeerd door de cd met de muziek die daar ten gehore werd gebracht en de teksten van het symposium worden vastgelegd in dit nummer van Over Multatuli, aangevuld met de publicatie van acht onbekende brieven aan en over Multatuli van de hand van Julius De Geyter, de man die Multatuli in Vlaanderen heeft geïntroduceerd.

Reinier Salverda bestudeert de Engelse vertalingen van Max Havelaar vanuit een meer politiek-historische invalshoek. Multatuli's meesterwerk, zijn humor en zijn koloniale visie blijken op grond van de verschillende Engelse vertalingen die in de afgelopen anderhalve eeuw gepubliceerd zijn, telkens weer anders beoordeeld te zijn geworden, wat wereldwijd aanleiding heeft gegeven tot discussie tot op de dag van vandaag. De Duitse vertalingen van Max Havelaar komen aan bod in de bijdrage van Jelle Stegeman. Vanuit een verhelderend theoretisch kader gaat hij in op de manier waarop ze voor verschuivingen, toevoegingen en weglatingen hebben

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 3 gezorgd. Bovendien wordt een en ander getoetst bij proefpersonen en dat leidt tot verrassende inzichten. Kees Snoek, ten slotte, staat stil bij de vertalingen van Max Havelaar in het Indonesisch en besteedt daarbij niet alleen aandacht aan de volledige vertalingen, maar ook aan fragmenten en aan vertalingen die in feuilletonvorm verschenen zijn. Uit alle bijdragen blijkt overduidelijk hoe polyinterpretabel Max Havelaar is en hoe daarvan steeds weer gebruik is gemaakt in verschillende politieke, economische en artistieke contexten.

Met deze Vlaamse aflevering van Over Multatuli hoopt de HUB een bijdrage te leveren aan de studie van de grootste roman die het Nederlandse taalgebied in de negentiende eeuw heeft voortgebracht, maar ook hulde te brengen aan de auteur ervan en vooral de belangstelling levendig te houden voor Max Havelaar, dit sublieme boek, dat in Brussel werd geschreven op een boogscheut van de HUB.

Philip Vermoortel

Naschrift

De teksten van de lezingen zijn totstandgekomen onder verantwoordelijkheid van de symposiumcommissie aan de HUB, waarbij Philip Vermoortel optrad als gastredacteur.

Redactie Over Multatuli

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 4

‘A Dutch political novel’ Over Max Havelaar in het Engels Reinier Salverda

2010: Multatuli wereldwijd online

Voor Engelstalige lezers is er via het internet veel te vinden over Multatuli. De Wikipedia biedt informatie over schrijver en werk, bij Amazon is Max Havelaar wereldwijd te koop in de vertaling van Roy Edwards uit 1967 en via Google Books kan wie maar wil de eerste volledige Engelse vertaling uit 1868 lezen. Wat er in anderhalve eeuw aan vertalingen, studies en debat is geproduceerd, komt almaar meer beschikbaar in elektronische vorm. Via het internet lezen we in The New York Times Saturday Review van 21 januari 1905 onder de titel ‘A Dutch Boy’ een recensie van Multatuli's andere grote ‘roman’, in 1904 door de Canadese schrijver en journalist Hubert Evans (1892-1986) vertaald als Walter Pieterse: A story of Holland. Deze vertaling (waarvan in 2008 een Amerikaanse herdruk verscheen) wordt daarin vergeleken met de humoristische en sociaalkritische roman Tom Jones (1749) van Henry Fielding en met The Story of an African Farm (1883) van Olive Schreiner. En sinds kort staat er een fraaie e-facsimile online van The humour of Holland (1893), vertaald en ingeleid door de Duitse afrikaniste Alice Werner (1859-1935), later hoogleraar aan de School of Oriental Studies van de University of London. In deze in 1908 en 1923 herdrukte bloemlezing van Nederlandse humoristen is Multatuli met maar liefst twaalf stukken vertegenwoordigd. Max Havelaar vond ze ‘one of the most exasperatingly inartistic books ever written’; ze had duidelijk veel meer op met de ‘delightful fictitious biography of Wouter Pieterse’. Door zijn ‘on-Hol-landse’ humor deed Multatuli haar denken aan Heine en het zijn dan ook de satirische hoogtepunten uit zijn werk die ze vertaald heeft, de figuren van Droogstoppel, Meester Pennewip en Juffrouw Laps, waarmee Multatuli destijds de verpletterende burgerlijkheid en het benepen calvinisme van Nederland te lijf was gegaan.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 5

Multatuli's ‘greatest mistake’

De allereerste kennismaking van het Britse publiek met Max Havelaar dateert van 1867. Op 1 juni dat jaar verscheen onder de titel ‘A Dutch Political Novel’ in The North British Review een lange ongesigneerde bijdrage over Max Havelaar in verband met ‘the great question of the day in the Netherlands - the government of the Dutch colonies’. In Engelse vertaling bood dit artikel de lezer een aantal centrale passages, van Barbertje en Droogstoppel via scherpe uitspraken over het Nederlands koloniaal bestuur op Java tot en met Havelaar, Saïdjah en Multatuli's furieuze beroep op Koning Willem III aan het eind. Hoewel de recensent op veel punten met hem meeging, was dit slot in zijn ogen Multatuli's ‘greatest mistake’, want in een constitutionele monarchie kon de koning hier natuurlijk onmogelijk antwoord op geven. Ook gispte deze criticus de stijl van het Saïdjah-verhaal, die misschien paste in ‘poetical fiction’ maar absoluut niet bij een serieuze discussie over de beschuldigingen die Max Havelaar bevatte. Met zijn ‘sensational romance’ en ‘talented writing’ had Multatuli het dus enkel aan zichzelf te wijten dat men hem nu algemeen beschouwde als een begaafd romanschrijver, ook al wilde hij zelf dan nog zo graag gezien worden als Indisch hervormer. Multatuli had weliswaar de stoot gegeven tot een felle politieke discussie, maar zolang in Nederland de strijd tussen conservatieven en liberalen niet beslist was, bleef deze ingewikkelde kwestie ‘still puzzling the brains of our Dutch neighbours’ (Multatuli, VW XII: 239-268).

Alphonse Nahuys

Ruim een half jaar later, in februari 1868, volgde de eerste complete Engelse vertaling door baron Alphonse Nahuys (1840-1890). Daarna zijn er binnen een eeuw nog twee gevolgd, in 1927 die van Willem Siebenhaar (1863-1936), en in 1967 van Roy Edwards (geboren 1931) (Hermans 2000). Er zit hier, zoals Ria Vanderauwera heeft vastgesteld, een duidelijke drieslag in: de eerste keer is Max Havelaar vooral vertaald als koloniaal document, de tweede keer als satire, en ten slotte als het klassieke werk uit de Nederlandse literaire canon. Multatuli mag er dan volgens Willem Frederik Hermans nooit wereldberoemd door geworden zijn, maar dankzij deze Engelse vertalingen kan hij internationaal ook nu nog altijd gelden als de belangrijkste schrijver uit de Nederlandstalige literatuur (Van Vloten 2010). Het ging Nahuys in de eerste plaats om de koloniale feiten en om de onweerlegbare aanklacht die de kern van dit boek vormt. Om het boek in het Engels te kunnen vertalen en zich een goede Engelse taalbeheersing eigen te maken, was hij speciaal naar Londen verhuisd. Zoals toen niet ongebruikelijk was, bewerkte hij Multatuli's tekst en maakte die korter en puntiger, ten dienste van de Engelse lezer en diens leesplezier. Werner deed dat ook, en daar werd de tekst eerlijk gezegd wel

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 6 levendiger en pakkender van. Ook had Nahuys nauw met Multatuli samengewerkt, en daardoor werd zijn vertaling de eerste uitgave van Max Havelaar waarin alle namen voluit in de tekst staan, en niet langer met de puntjes waarmee Jacob van Lennep de eerste druk van 1860 had verminkt. In zijn voorwoord verwees Nahuys nadrukkelijk naar de Amerikaanse schrijfster Harriet Beecher Stowe en haar beroemde antislavernijroman Uncle Tom's Cabin (1852). In 1860 had Multatuli zelf in zijn roman ook al haar naam genoemd, direct na het verhaal van Saïdjah. Bedenk wel dat in die tijd in het Nederlandse imperium de slavernij nog maar nauwelijks of niet was afgeschaft: in 1859 pas in Nederlands-Indië en in 1863 uiteindelijk ook in Suriname (Salverda 2009: 390-391). Multatuli nam op dit punt met zijn Saïdjah-verhaal dus hoogst actueel stelling tegen de uitbuiting waarmee ons onverlichte Koninkrijk toen internationaal, en zeker in vergelijking met het Britse imperium (dat de slavenhandel in 1807 en de slavernij in 1833 al had afgeschaft), afstak als een conservatief-christelijke, antiliberale slavenhoudersmogendheid. Deze vertaling van Nahuys heeft een lang naleven gehad. In 1921 nog werd zij ter verheffing van het Britse proletariaat als feuilleton afgedrukt in The Worker's Dreadnought onder redactie van Sylvia Pankhurst (Van Hees 1989). En in 1926 werd ‘The Story of Saïdjah’ opgenomen in de sindsdien vele malen herdrukte bloemlezing Great Short Stories of the World (Clark & Lieber 1926). Dit was een terechte keuze, want achter de sentimentele aankleding was het revolutionair wat Multatuli hier deed. Hij was de eerste schrijver die een gewone Javaanse dorpsjongen midden op het toneel zette, met zijn eigen naam, zijn gevoelens, ideeën, ervaringen, overpeinzingen, dromen en verlangens: een mens dus, net als u en ik - die dan aan het eind zijn grote liefde Adinda terugvindt, misbruikt en vermoord door de KNIL-soldaten die recht en orde kwamen brengen in de Lampongse Districten. Een schokkend verhaal, waarmee Multatuli het beeld onderuithaalde van Nederland als beschaafde en verlichte modelkolonisator (Van den Bergh 1996). Wat de ontvangst van deze Engelse vertaling betreft, dankzij Peter King kennen we in totaal tien Britse recensies uit 1868. Uitgesproken positief was het oordeel van de radicale Westminster Review van 1 april 1868: ‘It is difficult to say whether “Max Havelaar” is more interesting as a novel or powerful as a political pamphlet. From either point of view it is of rare and first-rate excellence’ (Multatuli, VW XII: 739). En volgens de progressieve Contemporary Review van dezelfde datum had Multatuli met zijn kritiek op de Handelsmaatschappij (waarvan de Nederlandse koning groot-aandeelhouder was) aangetoond hoe weinig er eigenlijk deugde van de lofzangen van de Britse koloniaal expert J.B. Money op de efficiënte exploitatie van Java door het Nederlands bestuur, in diens veelgelezen werk Java, or How to Manage a Colony (1861). Multatuli kon dus in 1875 naar waarheid schrijven dat de

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 7 vertaling ‘van myn nobelen Alphons Nahuys [...] ook in Engeland geprezen’ werd (Multatuli 2005: 247). Kritische reacties waren er ook, en niet alleen in de Britse conservatieve pers. Ook in Duitsland werd Nahuys' Engelse Max Havelaar gelezen. Volgens Das Ausland van oktober 1868 had de schrijver natuurlijk volmaakt gelijk, maar er was in Nederlands-Indië inmiddels toch al heel wat verbeterd: de slavernij was nu afgeschaft; er werden steeds meer menslievende wetten uitgevaardigd; misschien dat het cultuurstelsel nog eens afgeschaft zou kunnen worden om de druk van dit belastingmiddel op de inlandse bevolking wat te verlichten, maar de Britten in India dachten hierover allemaal al net als Havelaar, en op koloniaal gebied wezen die immers de toekomst. Met de persoon van de schrijver daarentegen had Das Ausland weinig op: iedereen zal immers vinden ‘dat de gouverneur-generaal Duymaer van Twist niet anders heeft kunnen handelen dan hem van zijn ambt te ontzetten’. Waarna de Duitse recensent - net als The North British Review - besloot met: ‘Er blijkt dus uit dit werk, dat Havelaar een uitmuntend hart en een helder verstand bezit, maar tevens, dat hij tot de enthusiasten behoort die door hunne overijling zelfs de beste zaak bederven’ (De Nederlandsche Spectator, 31 oktober 1868 en Multatuli, VW XIII: 166-186). Evenzo gaf in 1869 de bekende Britse natuuronderzoeker Alfred Russell Wallace, die net acht jaar lang in Nederlands-Indië had rondgereisd, in zijn The Malay Archipelago na een krachtige aanbeveling van het ‘uitstekende en interessante’ boek van Money het volgende kritische commentaar:

A tale has lately been written in Holland, and translated into English, entitled Max Havelaar; or, The Coffee Auctions of the Dutch Trading Company, and with our usual one-sidedness in all relating to the Dutch Colonial System, this work has been excessively praised, both for its own merits and for its supposed crushing exposure of the iniquities of the Dutch government of Java. Greatly to my surprise, I found it a very tedious and long-winded story, full of rambling digression; and whose only point is to show that the Dutch Residents and Assistant-Residents wink at the extortion of the native princes; and that in some districts the natives have to do work without payment, and have their goods taken away from them without compensation. Every statement of this kind is thickly interspersed with italics and capital letters; but as the names are all fictitious, and neither dates, figures nor details are ever given, it is impossible to verify or answer them. Even if not exaggerated, the facts stated are not nearly so bad as those of the suppression by free-trade indigo planters and torturing by native tax-gatherers under British rule in India, with which the readers of English newspapers were familiar a few years ago (Wallace 1869 [1962]: 74, cf. Wellens 2001).

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 8

Via het boek van Wallace heeft de vertaling van Nahuys overigens wel een belangrijke literaire uitstraling gehad en met name invloed uitgeoefend op de schrijver Joseph Conrad. The Malay Archipelago was één van zijn lievelingsboeken en Max Havelaar heeft hij vermoedelijk gelezen in de Raffles-bibliotheek in Singapore. Zoals de Indonesische historicus en rechtsgeleerde G.J. Resink (1911-1997) in een serie interessante essays in onder andere De Gids heeft laten zien, was Max Havelaar ‘a novel which, in the English translation of 1868, would appear to have exerted significant influence on the making of the writer Conrad’. Zowel de hoofdpersoon van Conrad's Almayer's Folly (1895) als de verteller Marlow in Lord Jim (1900) hebben trekken van Havelaar, en ook de zeer kritische kijk die Conrad, anders dan Wallace, ontwikkelde op het koloniaal bedrijf in het algemeen, en op ‘de afpersing, de strengheid en de algemene tirannie van de Orang Belanda’, lijkt geïnspireerd door Multatuli (Resink 1968: 307; vgl. King 1972:142-143 en Salverda 1997:121, cf. King 1972:142-143).

Willem Siebenhaar

In 1927 verscheen de tweede Engelse Max Havelaar, vertaald door Willem Siebenhaar, een door Percy Bysshe Shelley en Ferdinand Domela Nieuwenhuis geïnspireerde idealistische en anti-imperialistische Nederlandse anarchist, die vanwege zijn politieke ideeën in 1891 naar Australië vertrok, waar hij in Perth een loopbaan in het onderwijs en de statistiek combineerde met literaire activiteiten en vertaalwerk. Daar ontmoette hij in 1922 de schrijver D.H. Lawrence, die hij inspireerde tot de figuur van de vakbondsactivist Willie Struther in de roman Kangaroo (1923). Lawrence moedigde hem sterk aan om zijn Max Havelaar-vertaling af te maken, en die is uiteindelijk in 1927 verschenen bij Knopf in New York (Eggert 2003, Wellens 2002). In zijn voorwoord noemde Lawrence Uncle Tom's Cabin nog wel, maar gaf zelf een totaal ander literair oordeel:

The great dynamic force in Multatuli is as it was, really, in Jean Paul and in Swift and Gogol and in , hate, a passionate, honourable hate. It is honourable to hate Drystubble, and Multatuli hated him. It is honourable to hate cowardly officialdom, and Multatuli hated that. Sometimes, it is even honourable, and necessary, to hate society, as Swift did, or to hate mankind altogether, as often Voltaire did (Lawrence 1927 [1978]: 269-270).

Over deze tweede vertaling hebben we het literair-politieke getuigenis van de Amerikaanse Quaker-schrijver James Albert Michener (1907-1997). Voor Michener was Max Havelaar ‘de belangrijkste roman die ik ooit gelezen heb’; in zijn Zuid-Afrikaanse roman The Covenant (1980) krijgt de figuur Moses Nxumalo

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 9

Max Havelaar te lezen en vereenzelvigt zich dan met Saïdjah (Michener 1987: 5). Hier ontvouwt zich, net als bij André Brinks roman A Chain of Voices (1982), een tricontinentaal multatuliaans netwerk: Max Havelaar werd vertaald in Australië, uitgegeven in New York, en inspireerde vervolgens een tweetal uiterst kritische historische romans over de toestand in het Zuid-Afrika van de apartheid. Politiek-historisch heeft op een beslissend moment in de eindstrijd tussen Indonesiërs en Nederlanders eenzelfde internationale interactie plaatsgevonden. In september 1945, in de baai van Djakarta, tijdens een gesprek tussen de hoogste Britten over de politieke situatie in Indonesië, werd Max Haavelaar; or the Transactions of a Coffee Merchant [sic] van 1927 - ‘the book I had read as a boy’ - door de Brits-Zuid-Afrikaanse officier, geheim agent en schrijver Laurens Van der Post (1906-1996) ter sprake gebracht als het ultieme bewijs voor de onrechtvaardigheid van het Nederlands koloniaal bestel. Van der Post stelde in verband hiermee de verlichte en verstandige Britse omgang met hun koloniën tegenover de bekrompen Nederlandse aanpak, en herneemt aldus een belangrijk thema dat we ook al tegenkwamen in de North British Review van 1867:

I could not help contrasting the fate of Indonesia with our luck in South Africa when the British took over permanently. Soon the chartered company spirit vanished and we experienced government that understood the lessons of the American War of Independence and followed them through in a process of transformation of Empire into Commonwealth (Van der Post 1996: 81-82).

Roy Edwards

In 1967 verscheen de derde Engelse vertaling. De vertaler Roy Edwards had vanaf 1951 zo'n vijfentwintig Nederlandse literaire werken in het Engels overgezet, onder andere van Marga Minco, Johan Fabricius, Tip Marugg, Jan Jacob Slauerhoff en Willem Frederik Hermans. Daarnaast vertaalde hij ook werken over moderne Nederlandse beeldende kunst, met name over De Stijl, Werkman, Jongkind, Edgar Fernhout en Jan Sluyters. Voor deze vertalingen, in het bijzonder die van Hermans’ Dark room of Damocles, kreeg hij in 1962 de Martinus Nijhoff Prijs. Edwards' Max Havelaar is tegenwoordig de meest verspreide vertaling. Oorspronkelijk verschenen in de Bibliotheca Neerlandica van Sijthoff en Heinemann, is deze vertaling in 1982 opgenomen in de Library of the Indies van E.M. Beekman en in 1987 met een inleiding van Reinder P. Meijer in de prestigieuze Penguin Classics. De uitgave-Beekman wordt sinds 1993 herdrukt door Periplus te Singapore, en is nu ook te lezen op Google Books. Edwards vertaalde zeer getrouw en gaf, vergeleken met Nahuys, door zijn levendige alledaagse stijl en door geregelde aanspraak tot de lezer een veel grotere direct-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 10 heid aan de tekst. Max Havelaar stelt hier de vertaler voor bijzondere uitdagingen - bijvoorbeeld met zijn humor, want is die eigenlijk wel vertaalbaar? Bij Edwards bleek de vertaling van de onnavolgbare humor in de tweede zin van Max Havelaar in elk geval in goede handen (Van het Reve 1985). Siebenhaar is er goed in geslaagd om Multatuli's taalhumor weer te geven en zo Droogstoppel neer te zetten als de grootse karikatuur die hij is (Hermans 2000). En ook bij Werner bleek Multatuli's humor bepaald niet onvertaalbaar. Wat de Maleise woorden betreft die Multatuli gebruikte, en die zijn Nederlandse lezers destijds misschien kenden (ze staan tegenwoordig niet meer in Van Dale): Edwards liet ze overal staan, maar voegde wel verklarende noten toe, terwijl Nahuys hier waar mogelijk koos voor Engelse equivalenten. Hetzelfde zien we bij de ‘Dickensian’ eigennamen in Max Havelaar. De vraag is hier voor welke strategie de vertaler kiest: gewoon de Nederlandse naam of liever een Engelse versie? Wordt het Droogstoppel of liever Drystubble, dominee Wawelaar of Twaddler c.q. Blatherer, Sjaalman of Shawlman of Scarfman? (Edwards 1967: 328 & Hermans 1988). Het valt in dit verband wel op dat een Amsterdamse straatnaam als ‘Lange Leidschedwarsstraat’ meestal onvertaald in de Engelse tekst blijft staan, maar dat de eigennaam ‘Nederlandsche Handelmaatschappij’ in de titel van Max Havelaar steeds vertaald wordt als ‘Netherlands Trading Company’. Door zo'n Engelse omschrijving raakt echter gemakkelijk buiten beeld dat het hier in werkelijkheid gaat om de in 1824 als directe opvolger van de voc opgerichte NHM, die in 1974 is opgegaan in de ABN AMRO Bank. In de bankwereld doet men dit heel anders, want in de recente Engelstalige geschiedenis van ABN AMRO wordt deze koloniale voorganger gewoon altijd voluit aangeduid met zijn Nederlandse naam of anders wel met zijn algemeen gangbare Nederlandse afkorting NHM (De Vries et al. 1999). Behalve deze eeuwenlange koloniale continuïteit verdwijnt daardoor in de Engelse vertaling ook uit zicht dat Multatuli met zijn Max Havelaar - moderner kan haast niet - een politieke roman geschreven heeft die een bestaande Nederlandse bank aan de top van de koloniale pikorde, de centrale agent in het cultuurstelsel en de exploitatie van Java, op de korrel neemt, analyseert en aanklaagt.

Anti- en postkoloniale kritiek

Het thema van de uitbuiting werd door Multatuli aan de orde gesteld door te laten zien welke prijs de Javanen moesten betalen voor wat in Nederland een alledaags consumptieartikel was: een kopje koffie. Het grote voorbeeld was hier Voltaire, die in zijn Candide (1753) had laten zien welke ellende de productie van onze dagelijkse suiker meebracht voor de zwarte slaven op de Nederlandse plantages in Suriname. Scherp legt Multatuli met zijn roman het conflict op tafel tussen de Nederland-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 11 se ethische idealen en de Nederlands-Indische koloniale praktijk, en deze kwestie is sindsdien met regelmaat teruggekomen in de internationale discussie. Zo bijvoorbeeld op het hoogtepunt van de Nederlands-Indonesische oorlog, toen in 1948 in New York Indonesia: Once more free labor werd gepubliceerd, de vertaling door Nicolaas Steelink (1890-1998) van Multatuli's brochure tegen de uitbuiting van de Indonesische bevolking. Steelink was een Amsterdamse anarchist en voetballer, die in 1914 naar Amerika vertrok en daar in zijn lange leven de complete Multatuli in het Engels heeft vertaald zonder dat hij er overigens ooit een uitgever voor heeft kunnen vinden (Steelink 1998, Jongstra 1985: 243-246 en Salverda 2008: 390). Net als Nahuys en Siebenhaar was Steelink multatuliaan, en alles bij elkaar is het tot en met de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog een bont gezelschap individualisten geweest, vrijdenkers met een passie voor waarheid, die door hun vertalingen overal ter wereld Multatuli's boodschap hebben rondgebazuind. Op enige afstand daarvan staan de historici die zich ook indringend hebben beziggehouden met de cruciale vraag inzake Max Havelaar en de waarheid over de koloniale praktijk in Nederlands-Indië. Allereerst de Britse koloniaal historicus John Sydenham Furnivall, die zestig jaar na Wallace tot eenzelfde kritisch oordeel over Multatuli kwam. En meer recent is er de internationale discussie over het Cultuurstelsel tussen historici als Cees Fasseur (1992), John Elson (1994) en Henk Wesseling (1997). Kernpunt in deze discussie is steeds geweest, in de woorden van de Amerikaanse historicus van Zuidoost-Azië, James Robert Rush: ‘Multatuli articulates what was for many Europeans the fundamental tension in the colonial relationship - that between honest and profitable stewardship on the one hand, and exploitation on the other’ (Rush 1990:139). Via onze Zuid-Afrikaanse collega Siegfried Huigen is deze multatuliaanse thematiek ten slotte ook terecht gekomen in het postkoloniale standaardwerk Culture and imperialism (1993) van Edward Said, waarin Multatuli genoemd wordt als ‘een zeldzame uitzondering’ in het negentiende-eeuws koloniale debat, dat immers in meerderheid ging over de vraag wat de beste manier was om de koloniën te exploiteren. Nederland werd daarbij in de rest van Europa toen vrij algemeen gezien als een voorbeeld van verlicht kolonialisme, een land dat zijn koloniën als modelkolonie ontwikkelde, terwijl Multatuli bij dergelijke uitspraken juist de allergrootste vraagtekens plaatste. En zijn kritiek op de NHM vindt tegenwoordig een postkoloniaal vervolg in de kritische analyse door Gayatri Spivak en anderen van het ontwikkelingsbeleid van instellingen als de Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie (Spivak 1996).

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 12

Pleidooi voor nieuwe vertaling

De vertaling van 1967 was, aldus Edwards, gebaseerd op de vierde druk van Max Havelaar uit 1875 (destijds de standaardeditie) plus die van 1881, de laatste die nog door de schrijver was nagezien. Maar anno 2010 weten we én over de biografie van de schrijver én over de tekst van zijn roman nu ontzettend veel meer dan veertig jaar geleden. Alleen al vanwege al die nieuwe kennis en inzichten is een nieuwe vertaling noodzakelijk, en daarom pleit ik hier voor een nieuwe, integrale, wetenschappelijk verantwoorde Engelstalige editie van Max Havelaar, naar het voorbeeld van de wetenschappelijke topedities die er in 1989 van The Diary of Anne Frank en in 2009 van de Letters of Vincent van Gogh zijn gepubliceerd. Een dergelijk project zou zeker ook in de geest zijn van de neerlandici extra muros die de afgelopen halve eeuw met hun artikelen, handboeken en inleidingen bij vertalingen een stevige wetenschappelijke ondersteuning hebben geleverd aan het Multatuli-onderzoek. Naast de literaire handboeken van Meijer en van Hermans en naast de monografieën van Russel en van King verdient hier met name onze aandacht de bijdrage van E.M. Beekman (1939-2008), in leven Multatuli Professor of Dutch language, literature and culture aan de University of Massachusetts at Amherst. Met zijn Multatuli-bloemlezing The Oyster and the Eagle (1974), met zijn tien delen tellende Library of the Indies, inclusief Nieuwenhuys' Mirror of the Indies (1982), met zijn editie van de Max Havelaar-vertaling van Roy Edwards in 1982, en met zijn standaardwerk Troubled Pleasures (1996) is hij één van de grootste pleitbezorgers geweest van de Nederlands-Indische koloniale literatuur in de Engelstalige wereld.

Literaire analyse en vergelijkingen

Altijd heeft de vorm van Multatuli's boek aandacht gevraagd. Was Max Havelaar nu een roman, een politiek pamflet, een satire, of een aanklacht tegen de onmenselijkheid van het koloniaal systeem? Is er sprake van een diepe overeenkomst van Max Havelaar met Wilkie Collins' bekende roman The woman in white, eveneens van 1860, bijvoorbeeld vanwege de vermenigvuldiging van ik-vertellers, of is dit maar toeval? Hoe verrijkend is de Bakhtin-analyse die Beekman van Max Havelaar heeft gegeven? En wat te denken van de veelstemmige virtuositeit van de schrijver en zijn vrijwel onbeperkte stijlregisters, of het nu was in sarcasme, poëtisch sentiment, kritisch protest, humor, heilige woede, subjectiviteit, grote retoriek of simpele natuurlijkheid? Interessant is in dit verband om te zien hoe en met welke literaire vergelijkingen er door de vertalers in hun belangrijke rol als interculturele intermediairs geprobeerd is om Multatuli te plaatsen voor de Engelstalige lezer. De afgelopen anderhalve eeuw zijn daarbij interessante verschuivingen opgetreden. Terwijl Nahuys in

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 13

1868 het antislavernij-motief van Beecher Stowe benadrukte, wees Edwards een eeuw later in zijn voorwoord juist op het genie van Multatuli en op de vitaliteit die hij als schrijver gemeen heeft met die andere grote negentiende-eeuwse autodidact, Vincent van Gogh. Tegenwoordig domineert de (post)koloniale kijk op Max Havelaar, maar historisch gezien stellen we vast dat hij juist om zijn humor geprezen werd - bij Werner die Heine noemt; bij Lawrence die naar Jonathan Swift, Voltaire, Nikolaj Gogol en Mark Twain verwijst; bij Russell die op James Matthew Barrie (van Peter Pan) en Mark Twain (van Huckleberry Finn) wijst; en bij Edwards die het heeft over het Dickensachtige: steeds dus de hoogste lof voor de grote humor van Multatuli's werk.

Toekomst van Max Havelaar

Max Havelaar geldt niet voor niets ook nu nog, 150 jaar na verschijning, als het grootste en belangrijkste werk van de hele Nederlandstalige literatuur. In NRC Handelsblad van 26 juni 2010 heeft Marita Mathijsen echter de vraag gesteld of Max Havelaar voldoende overlevingskracht heeft meegekregen voor de literaire struggle for life. In Nederland zal hij volgens haar vermoedelijk wel overleven, en wie de onnavolgbare humor van Multatuli's roman kent, twijfelt daar niet aan. Maar daarbuiten? Is Max Havelaar in vertaling in staat om - zoals Othello, Don Quichot, Madame Bovary of Kuifje - boven de romantekst uit te groeien tot een figuur van prototypische en universele zeggingskracht? Het antwoord op deze vraag komt van Anthony Wild in zijn Coffee: a dark history (2004), en het ligt zeer duidelijk buiten de literatuur: ‘the name Max Havelaar has become the call to action of the global Fair Trade movement’. Vanuit kritisch postkoloniaal perspectief bezien gaat het hier om een politieke roman die als geen ander de zwarte achterkant van de globalisering aan de orde heeft gesteld: ‘As an object lesson on the immovability of economic and political institutions, when faced with the oppression of those whom they are supposed to serve, the tale of Max Havelaar is essential reading for those concerned with global justice’ (Wild 2004: 260). Aldus inspireren Multatuli en zijn Max Havelaar ook nu nog de wereldwijde strijd voor menselijkheid en gerechtigheid. Zijn vaderland daarentegen, dat hij zo hekelde om zijn koloniale uitbuiting, is tot op heden nog altijd één van de grootste kampioenen, niet van Fair Trade, maar van ongelimiteerde Free Trade en alles wat dat inhoudt (Salverda 2005 en 2007).

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 14

Literatuur

Bachrach 2000 - F.G.H. Bachrach, ‘Conrad's Dutch connection’. In: The Low Countries, jg. 8, p. 101-107. Beekman 1996 - E.M. Beekman, Troubled Pleasures. Dutch Colonial Literature from the East Indies 1600-1950. Oxford: Clarendon Press. Van den Bergh 1996 - Hans van den Bergh, ‘A Champion with a Cause? Conflicting Views on Multatuli’. In: The Low Countries, jg. 4, p. 80-88. Clark & Lieber 1926 - Barrett H. Clark & Maxim Lieber (eds.). Great Short Stories of the World. London: William Heinemann. Edwards 1972 - Roy Edwards, ‘Thoughts on Translation’. In: Escape, jg. 4 (1971-72), nr. 3 (januari 1972), p. 113-116. Eggert 2003 - Paul Eggert, ‘The Dutch-Australian connection: Willem Siebenhaar, D.H. Lawrence, Max Havelaar and Kangaroo’. In: Australian Literary Studies, Vol. 21, May 2003, p. 1-17. Elson 1994 - R.E. Elson, Village Java under the Cultivation System 1830-1870. Sydney: Allen & Unwin. Fasseur 1992 - C. Fasseur, The Politics of Colonial Exploitation. Java, the Dutch, and the Cultivation System. Ithaca: Cornell University Press. Furnivall 1930 -, J.S. Furnivall, Netherlands India: a study of plural economy. Cambridge: Cambridge University Press. Van Hees 1989 - Pieter van Hees, ‘De Max Havelaar en de emancipatie van het Britse proletariaat’. In: Over Multatuli, jg. 12, nr. 22, p. 24-27. Hermans 1988 - Theo Hermans, ‘On Translating Proper Names, with reference to De Witte and Max Havelaar’. In: M.J. Wintle (ed.), Modern Dutch Studies. Essays in honour of Professor Peter King on the occasion of his retirement. London: Athlone, p. 11-24. Hermans 2000 - Theo Hermans, ‘Multatuli (1820-1887). Dutch novelist and essayist’. In: Olive Classe (ed.), Encyclopedia of literary translation into English. London: Taylor & Francis, p. 976-978. Hermans 2009 - Theo Hermans (ed.), A Literary History of the Low Countries. Rochester: Camden House. Hermans 1989 -, Willem Frederik Hermans, ‘In de marge van de wereldroem. Over drie Engelse Havelaars’. In: Over Multatuli, jg. 12, nr. 23, p. 67-72. Jongstra 1985 - Atte Jongstra, De Multatulianen. 125 jaar Multatuli-verering en Multatuli-hulde. Amsterdam: Joost Nijsen. King 1972 - Peter King, Multatuli. New York: Twayne. King 1987a - Peter King, ‘Multatuli. Holland's conscience and the Dutch East Indies.’ In: Dutch Heights, Winter 1987/88, jg. 4, nr. 4, p. 34-39. King 1987b - Peter King, Multatuli's Max Havelaar: Fact and Fiction. Hull: Hull Centre for South East Asian Studies. King 1987c - Peter King, ‘De ontvangst van Multatuli in Engelse vertaling’. In: Juffrouw Ida, jg. 13, nr. 1, p. 19-23. Lawrence 1927 - D.H. Lawrence, ‘Max Havelaar’. [Oorspronkelijk als voorwoord in Multatuli 1927]. Herdrukt in: D.H. Lawrence. Selected Literary Criticism. Edited by Anthony Beal. London: Heinemann, p. 266-270.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 15

Meijer 1960 - R.P. Meijer (19 May 1960), Max Havelaar 1860-1960. A commemorative address delivered at a Public Meeting of the Netherlands Cultural Committee. University of Melbourne: Dutch Section of the Department of Germanic Languages. Meijer 1971 - Reinder P. Meijer, Literature of the Low Countries. A short history of Dutch literature in the Netherlands and Belgium. Cheltenham: Stanley Thorpe. Multatuli 1868 - Max Havelaar or the Coffee auctions of the Dutch Trading Company. Translated from the original manuscript by Baron Alphonse Nahuys (With maps). Edinburgh: Edmonston & Douglas. In 2009 verscheen een paperback reprint van deze eerste Engelse vertaling bij Kessinger Publishing, Whitefish MT (USA). Multatuli 1904 - Walter Pieterse: A Story of Holland. New York: Friderici & Garcis. Reprinted: Whitefish, MT (USA): Kessinger Publishing, 2008. Multatuli 1926 - ‘The Story of Saidjah’. In: Barrett H. Clark & Maxim Lieber (eds.), Great Short Stories of the World. London: William Heinemann, p. 576-586. Multatuli 1927 - Max Havelaar; or, The Coffee Sales of the Netherlands Trading Company. With an introduction by D.H. Lawrence. New York: Knopf. Multatuli 1948 - Indonesia: Once More Free Labor. New York: Exposition Press. Multatuli 1967 - Max Havelaar or The Coffee Auctions of the Dutch Trading Company. With an introduction by D.H. Lawrence. Edited and Introduced by Roy Edwards. Leyden: Sijthoff/London: Heinemann/New York: London House & Maxwell. Multatuli 2005 - Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy. Uitgegeven en toegelicht door Annemarie Kets. Amsterdam: Bert Bakker. Van Nahuys 1868 - A.J.B.H. van Nahuys, ‘Max Havelaar in Engeland binnengeleid’. In: De Nederlandsche Spectator, 7 maart 1868. Nieuwenhuys 1982 - R. Nieuwenhuys, Mirror of the Indies. A history of Dutch colonial literature. Amherst, Mass: University of Massachusetts Press. Van der Post 1996 - Laurens van der Post, The Admiral's Baby. London: John Murray. Resink 1968-G.J. Resink, Indonesia's History between the Myths. Essays in Legal History and Historical Theory. : Van Hoeve. Van het Reve 1985 - Karel van het Reve, ‘Vertalingen vergeleken: een zin uit Max Havelaar’. In: Handelingen Nederlands Philologencongres, 38 [1984], p. 381-384. Rush 1990 - James R. Rush, ‘Journeys to Java: Western fiction about Indonesia, 1600-1980’. In: R.W. Winks & J.R. Rush (eds.), Asia in Western Fiction. Manchester: Manchester University Press, p. 137-158. Russell 1959 - James Anderson Russell, Romance and Realism. Trends in Belgo-Dutch Prose Literature. Amsterdam: H.J. Paris. Said 1993 - Edward W. Said, Culture and Imperialism. London: Chatto & Windus.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 Salverda 1997 - Reinier Salverda, ‘Indische letteren door een Engelse bril: Engels-Nederlandse koloniale en literaire rivaliteit in Oost-Indië. Een eerste verkenning.’ In: D. De Geest & H. Van Gorp (eds.), Extra Muros. Langs de Wegen. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p. 115-130. Salverda 2004 - Reinier Salverda, ‘Image and counterimage of the colonial past’. In: Douwe Fokkema & Frans Grijzenhout (eds.), Accounting for the Past,1650-2000. Basingstoke/New York: Palgrave Macmillan, p. 67-92.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 16

Salverda 2005 - Reinier Salverda, ‘The case of the missing empire, or the continuing relevance of Multatuli's Max Havelaar (1860)’. In: European Review, jg. 13, nr. 1, p. 125-136. Salverda 2007 - Reinier Salverda, ‘“For Justice And Humanity” Multatuli and Pramoedya Ananta Toer - Dutch-Indonesian Literary, Historical and Political Connections’. In: Thomas F. Shannon & Johan P. Snapper (eds.), Dutch Literature and Culture in an Age of Transition. The Berkeley Conference on Dutch Literature 2005. Münster: Nodus, p. 121-140. Salverda 2008 - Reinier Salverda, ‘The Netherlands and its Colonies’. In: Prem Podhar et al. (eds.), A Historical Companion to Postcolonial Literatures. Continental Europe and its Empires. Edinburgh: Edinburgh University Press, p. 314-401. Spivak 1996 - Gayatri Chakravorty Spivak, The Spivak Reader. Edited by Donna Landry & Gerald Maclean. New York etc: Routledge. Steelink 1998 - Nicolaas Steelink, Reis in Droomland. Sittard: Baalprodukties. Vanderauwera 1980 - Ria Vanderauwera, ‘Max Havelaar in English translation’. In: Dutch Crossing nr. 12 (1980), p. 34-45. Vanderauwera 1985 - Ria Vanderauwera, Dutch Novels Translated into English. The Transformation of a “Minority” Literature. Amsterdam: Rodopi. Van Vloten 2010 - Francisca van Vloten, ‘Rechtvaardigheid bestaat niet en de waarheid is altijd een onvoltooid karwei. Max Havelaar in internationaal perspecrief.’ In: Over Multatuli, jg. 32, nr. 64, p. 25-32. De Vries 1999 - Joh. de Vries et al.(eds.), Worldwide banking, ABN AMRO BANK 1824-1899. Amsterdam: ABN AMRO BANK. Wallace 1869 - Alfred Russel Wallace, The Malay Archipelago. London: Macmillan & Co. [Dover Reprint 1962]. Wellens 2001 - Oskar Wellens, ‘B.C. Seemann (1825-1871), recensent van de Max Havelaar (1868)’. In: Over Multatuli, jg. 23, nr. 46, p. 42-44. Wellens 2002 - Oskar Wellens, ‘“A queer work”. Over de totstandkoming van de tweede Engelse Max Havelaar (1927)’. In: Over Multatuli, jg. 24, nr. 48, p. 36-40. Werner 1893 - Alice Werner, The humour of Holland. Translated, with an Introduction by A. Werner. Illustrations by Dudley Hardy and others. London: Walter Scott Publishing/New York: Charles Scribner. Wesseling 1997 - Henk L. Wesseling, Imperialism and Colonialism: Essays on the History of European Expansion. Westport, CT: Greenwood. Wild 2004 - Antony Wild, Coffee. A dark history. London: HarperCollins.

Reinier Salverda (Arnhem, 1948) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, waar hij in 1985 promoveerde tot doctor in de letteren. Van 1981 tot 1989 doceerde hij Nederlands en linguïstiek aan de Universitas Indonesia te . In 1989 werd hij benoemd tot hoogleraar Nederlandse taal en letterkunde aan University College London. Sinds 2006 is hij directeur van de Fryske Akademy te Leeuwarden, een aan de KNAW gelieerd onderzoeksinstituut voor Friese taal, cultuur, geschiedenis en samenleving. Daarnaast is hij

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 als Honorary Professor of Dutch Language and Literature verbonden aan het Dutch Department van University College London.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 17

‘Ja, ich will gelesen werden!’ Max Havelaar en zijn Duitse vertalingen als object van vertaaltheoretisch receptieonderzoek Jelle Stegeman

Inleiding

Nadat Multatuli kennis had genomen van Stromers Duitse vertaling1 van Max Havelaar, voegde hij in 1881 de volgende, vaak geciteerde, tekst als noot (3) aan zijn boek toe:

- ‘Dass er - de jonge Stern - bei uns speisen kann!’ Aldus heeft zekere Herr Stromer, in z'n zoogenaamde vertaling van den Havelaar deze woorden overgezet. Wanneer men nu nog daarby verneemt dat die snuggere letterman blyk geeft geen verschil te kennen tusschen de woorden pantalon en pantoffel dat hij ‘witte mieren’ verandert in schweinsnieren, enz. enz. zal men de waarde van z'n werk kunnen beoordeelen. Hij heeft bovendien omstreeks 2/5 van 't boek mir nichts dir nichts doodeenvoudig weggelaten, en alzoo 't heele boek tot onzin gemaakt. Ik stel voor, hem tot beroemde buitenlandsche schrijver te benoemen. Ook de fransche vertaling van Nieuwenhuis en Crisafulli laat zeer veel te wenschen over, maar zóó slecht als de duitsche kon ze nu eenmaal niet worden. Onbereikbaar! De engelsche bewerking van myn nobelen Alphons Nahuys daarentegen is goed, en wordt ook in Engeland geprezen.2

De meeste Duitse vertalers3 hebben de aantekeningen en ophelderingen van Multatuli onvertaald gelaten, alleen Paul Seliger vond het de moeite waard ook deze teksten gedeeltelijk in het Duits weer te geven. Opvallend genoeg laat deze vertaler uitgerekend de sarcastische opmerkingen over zijn voorganger Stromer weg4 en vervangt, mir nichts dir nichts, deze noot (3) doodeenvoudig door noot (4). De geciteerde noot is gefundenes Fressen voor de Multatuli-liefhebber die nagaat hoe vertalingen van Max Havelaar tot stand zijn gekomen, hoe deze beoordeeld werden en hoe ze hebben bijgedragen aan de internationale faam van het boek. Dezelfde tekst geeft echter ook aanleiding om een geheel ander probleem aan de orde te stellen: hoe ernstig zijn de omissies en kennelijke fouten van de eerste Duitser die de Ha-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 18 velaar vertaalde? Algemener geformuleerd: welke betekenis hebben varianten, weglatingen en toevoegingen überhaupt in vertalingen? Voor de beantwoording van dergelijke vragen is een korte bezinning op de problematiek van theorievorming binnen filologische disciplines wenselijk. Na een schets van het vertalen als communicatief proces komen de implicaties ter sprake van het gekozen theoretische kader voor het onderzoek naar de receptie van vertaalde literatuur. Ter illustratie wordt verwezen naar onderzoek uit de jaren negentig dat de Duitse vertalingen van Max Havelaar als object had. In dit onderzoek dienden Multatuli's roman en de Duitse vertalingen ervan als testmateriaal in het laboratorium van de empirische onderzoeker.

Theoretisch kader

Het lijkt voor filologen methodisch zinvol te zijn om onderzoek te verrichten binnen een algemeen aanvaard onderzoeksprogramma of in het kader van een gegeven theorie. Resultaten van onderzoek leiden tot meer kennis en inzicht, bevestigen veronderstellingen of vormen aanleiding om de theorie bij te stellen.5 Op grond hiervan kan de onderzoeker nieuw materiaal en voorspellingen toetsen om zo nieuwe feiten aan het licht te brengen. Ook een wisseling van theorie, een verschuiving van een paradigma6 of het kiezen van een ander uitgangspunt bieden de kans om nieuwe vragen op te werpen die tot meer kennis en inzicht leiden. Wie echter een gangbaar theoretisch kader de rug toekeert of een nieuw paradigma kiest, kan niet altijd op begrip van vakgenoten rekenen. Integendeel, degene die in zwang zijnde methodes afwijst of een afwijkend wetenschappelijk kader voor zijn onderzoek kiest, lijkt van zijn geloof te zijn gevallen; hoon is niet zelden zijn deel. Typerend voor de toonzetting bij methodologische discussies zijn bijvoorbeeld Karel van het Reves ironische beschouwingen over de literatuurwetenschappelijke theorieën van zijn tijd, zijn provocerende opmerkingen over Sötemanns structuralistische analyse van Max Havelaar en de reacties hierop.7 Binnen de taalkunde is het niet anders. Linguïsten die in de tijd waarin het structuralisme hoogtij vierde, het waagden om Chomsky te recenseren,8 waren aanvankelijk op één hand te tellen. Toen er gefluisterd werd dat ‘Schultink om was’, betekende dat niets minder dan dat de Utrechtse taalkundige als profeet van de nieuwe religie - de transformationeel generatieve grammatica - in de ogen van de meeste collega's een afvallige was geworden die een afgod diende. Ook binnen de vertaalwetenschap hebben nieuwe theorieën voor ophef en afwijzing gezorgd.9 Teleologische opvattingen in oudere publicaties over de vraag of de vertaler zijn tekst aan zijn lezers diende aan te passen of juist niet10 moesten plaats maken voor semiotische11 benaderingen. Literair-historisch georiënteerde onderzoekers12 werden geconfronteerd met transformationele modellen13 van het

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 19 vertaalproces. Generatieve paradigmata14 moesten wijken voor semantisch en syntactisch onderzoek in het kader van functional grammar,15 wat psycholinguïsten ondertussen niet belette om te onderzoeken wat er in hoofden van vertalers gebeurde.16 Het was dan ook niet verrassend dat in de jaren negentig van de afgelopen eeuw onderzoek naar de receptie van vertalingen op onbegrip17 zou stuiten. Toen menig vertaalwetenschapper het evangelie van de zogenoemde descriptieve modellen verkondigde, gold onderzoek naar de effecten van aldus beschreven vertaalvarianten als vloeken in de kerk. Wie een communicatietheoretisch model als wetenschappelijk kader koos, week af van de leer en ‘vertroebelde de taalwetenschappelijke discussie’, zoals, om met Multatuli te spreken, de snuggere letterman Naaijkens beweerde.18 Toch is het niet moeilijk om aan te tonen dat uitgerekend receptieonderzoek in het kader van een algemene theorie over vertalen als specifieke vorm van menselijke communicatie19 tot nieuwe inzichten kan leiden en nieuwe feiten kan opleveren. Bovendien valt aannemelijk te maken dat hypotheses met betrekking tot de equivalentie van vertaling en origineel een veelbelovend uitgangspunt20 vormen voor nader onderzoek.

Het proces van vertalen, opgevat als een specifieke vorm van talig handelen,21 veronderstelt geconditioneerde22 deelnemers die voor hun communicatieve handelingen gebruik maken van teksten in bron- en doeltaal. In zijn eenvoudigste vorm ziet het vertaalproces er schematisch als volgt uit. Een producent PLI, lid van een taalgemeenschap LI, intendeert iets mee te delen. Dat wat hij wil uiten duidt men aan met termen als ‘boodschap’ of ‘informatie’. Deze informatie, ILI, verwoordt hij in een tekst, die als basis of drager van de communicatie functioneert. Deze tekst,

DLI, die wellicht nog is bewerkt door een bemiddelaar BLI, wordt door een vertaler vervolgens gerecipieerd, wat leidt tot een receptieresultaat of tot ontvangst van informatie bij de vertaler. Op zijn beurt verwoordt de vertaler deze informatie IV in een tekst, dus in een drager van informatie in de doeltaal: DL2. Een lezer RL2 die deel uitmaakt van taalgemeenschap L2 recipieert deze tekst, wat leidt tot een receptieresultaat of informatie IL2. Een specifieke vorm van vertalen is het overbrengen van een literaire tekst in een andere taal. Deelnemers aan een literair vertaalproces zijn zo geconditioneerd dat ze zich ervan bewust zijn literaire teksten te produceren, te vertalen en te recipiëren, waardoor zij zich houden aan specifieke conventies. Met behulp van syntactische, semantische en structurele analyses is het goed mogelijk verschillen tussen een vertaling en het origineel, zogenoemde verschuivingen, te inventariseren.23 Het gaat daarbij dus om vergelijkende 24 beschrijvingen van de informatiedragers (Dd) en (Db). Dit kan geschieden op meta-, micro-, en

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 20 macroniveau. Tot het metaniveau behoort tekst die in de doeltaal toegevoegd is aan de oorspronkelijke tekst, zoals inleidingen en voetnoten van vertalers. Het microniveau omvat de vergelijkende beschrijving van kleinere syntactische eenheden, ook wel transemen25 genoemd. Beschrijvingen op macroniveau betreffen verschillen tussen tekststructuren.26 Syntactische, semantische en structurele verschuivingen worden daarbij gecategoriseerd als ‘verouderd taalgebruik’, ‘weglating’, ‘veralgemening’ enz. Deeltheorieën verklaren de communicatieve handelingen van de deelnemers aan het vertaalproces, hun condities, de gevolgde conventies en de beschrijving van de informatiedragers in bron- en doeltaal. Toegepast op Max Havelaar kan het hierboven abstract geformuleerde vertaalproces als volgt worden geconcretiseerd. De producent PLI, Eduard Douwes Dekker, besloot in zijn eenvoudige Brusselse onderkomen gebeurtenissen, die zijn protagonisten met name in Amsterdam en in Nederlands Oost-Indië beleven en alles wat daarbij komt kijken, op te schrijven. Volgens de overlevering verwoordde hij als producent PLI, deze informatie IP binnen enkele weken tot een basis voor communicatie, namelijk tot een manuscript, DML1. Een bemiddelaar BLI, Van Lennep, paste de tekst vervolgens aan en liet deze in 1860 in Amsterdam uitgeven, waardoor een volgende tekst in de brontaal ontstond, een gedrukt boek, DBL1. Een zekere Wilhelm Spohr las een

Nederlandse editie van de Havelaar waardoor een receptieresultaat VI ontstond. Datgene wat hij gerecipieerd had, vertaalde hij vervolgens in het Duits. Op basis van zijn manuscript DML2 ontstond in 1900 te Minden de boekuitgave, DBL2 Duitstalige lezers recipieerden vervolgens deze drager van informatie waardoor de receptieresultaten IL2 I-X ontstonden, waarbij geldt dat het aantal receptieresultaten gelijk is aan de keren dat de tekst gelezen wordt. Van de deelnemers aan dit literaire vertaalproces wordt aangenomen dat zij zich stilzwijgend hielden - en houden - aan literaire conventies.27 De karakterisering van vertalen als specifieke vorm van communiceren maakt het niet alleen mogelijk op deze wijze objecten van vertaalonderzoek nauwkeurig af te bakenen28 maar ook vraagstellingen te formuleren. Zijn enerzijds een tekst in de brontaal en de vertaling ervan als teksten nooit ‘identiek’, anderzijds blijkt uit vergelijkende beschrijvingen dat een vertaling, afhankelijk van frequentie en type van verschuivingen, in mindere of in meerdere mate overeenkomsten vertoont met het origineel. Welke betekenis heeft dit voor de receptie van sprekers uit de gemeenschap van de bron- respectievelijk doeltaal? In hoeverre dragen verschuivingen ertoe bij dat lezers de vertaling al dan niet anders lezen dan de recipiënten van de oorspronkelijke tekst? Anders geformuleerd: wat is het verband tussen eigenschappen van de informatiedragers in bron- respectievelijk doeltaal en het bereiken van equivalentie29 met betrekking tot de receptie van vertaling en origineel?

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 21

Aan de hand van enkele voorbeelden wordt nu geïllustreerd hoe verschuivingen op meta-, micro- en macroniveau de receptie van Duitse Max Havelaars beïnvloeden. Daarbij wordt nagegaan in hoeverre resultaten van empirisch receptieonderzoek naar vertalingen leiden tot algemene uitspraken over het bereiken van equivalentie in het vertaalproces.

Effecten van verschuivingen op metaniveau

Uit een vergelijkend onderzoek van Max Havelaar en enkele Duitse vertalingen ervan blijkt dat de teksten in de doeltaal verschuivingen bevatten op metaniveau van het type ‘toevoeging’. De flaptekst van Stücks vertaling, die door Worgt werd herzien en in 1972 in Leipzig verscheen, vermeldt bijvoorbeeld:

Der Roman ist für den heutigen Leser nicht nur von historischem Interesse. Im Zeitalter des modernen Neokolonialismus, indem der Kapitalismus erneut unter der scheinheiligen Maske der ‘Humanität’ in ehemals abhängigen Staaten Fuß zu fassen sucht, erweisen sich alte und neue Praktiken der Ausbeutergesellschaft im Grunde nur als verschiedene Varianten einer Methodik.30

Aldus krijgt Dekker, ingelijfd als kameraad bij de communisten van de voormalige DDR, de status van een integere idealist die tegen kolonialisme strijdt. De lezers van een eerdere Duitse vertaling, in 1965 te Zürich verschenen, kregen een heel ander beeld van Multatuli voorgeschoteld:

Diese Umstände [namelijk opstanden van de bevolking, intriges van de regenten en de slechte stemming onder de ambtenaren - J.S.], neben seiner angeborenen Nonchalance in Gelddingen, lassen ihn fahrlässig gegenüber der Verwaltung werden. Mehrere Male wird er deshalb verwarnt, bis 1843 eine Untersuchung eingeleitet wird, die zur Folge hat, daß er in Padang festgesetzt und im Januar 1844 wegen ‘Veruntreuung von Verwaltungsgeldern’ einige Zeit seines Amtes enthoben wird [...].31 [...] die Familie seiner zukünftigen Frau äußerte Bedenken gegen die Verbindung, da sie von seinen früheren finanziellen Nachlässigkeiten erfahren hatte. Im April 1846 kommt die Ehe mit Tine zustande, die so vielen inneren und äußseren Schwierigkeiten wird standhalten müssen.32

Kortom, Douwes Dekker deugt volgens dit commentaar van geen kanten.

Deze uiteenlopende opvattingen over de auteur, die ook in het Nederlandse taalgebied niet onbekend zijn, kunnen weliswaar de aanleiding vormen om te specule-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 22 ren over de ware bedoelingen van Eduard Douwes Dekker maar nieuwe inzichten en feiten met betrekking tot de Havelaar op zich zullen ze niet opleveren. Het eerder gepresenteerde theoretische kader biedt daarentegen wel de mogelijkheid om nader onderzoek te doen naar de effecten die de commentaren van de Duitse vertalers op de lezer hebben. Het belang van dit type verschuivingen in de informatiedragers op metaniveau werd onderzocht voor de receptie van genoemde vertalingen. Daartoe kregen proefpersonen in conditie (a)33 citaten over de auteur uit de editie van 1972 aangeboden, in conditie (b) lazen ze citaten over Douwes Dekker uit de editie van 1965. Vervolgens lazen alle proefpersonen de brief die Max Havelaar op 23 mei 1856 aan de gouverneur-generaal stuurde, waarin hij de excellentie nog eenmaal vraagt om ontvangen te worden.34 Ten slotte dienden de proefpersonen vragen te beantwoorden over de bedoelingen van de schrijver van de brief

Uit een analyse van de antwoorden bleek dat er een significant35 verschil bestond tussen de receptieresultaten van lezers in conditie (a) en (b). De proefpersonen in conditie (a), die gelezen hadden dat Douwes Dekker met zijn boek protesteerde tegen kolonialisme vonden significant meer dat ook de brief van Havelaar protesteerde tegen kolonialisme dan de lezers in conditie (b). Had de auteur met deze brief ook de bedoeling om voor zijn eigen rechten op te komen? Uit een pilotonderzoek met open vragen was gebleken dat de lezers van de editie Zürich 1965 inderdaad significant meer vonden dat de auteur zijn eigen belang op het oog had dan de lezers van de editie Leipzig 1972. Dat de vertaler met zijn toegevoegde teksten op metaniveau de lezers toch niet onbeperkt kan beïnvloeden, bleek uit een vervolgonderzoek, waarbij twee andere groepen lezers nu de expliciete vraag moesten beantwoorden of Max Havelaar met zijn brief aan de gouverneur-generaal zijn rechten wilde herstellen. De meerderheid van alle proefpersonen vond van niet en was van mening dat Havelaar de Javanen wilde helpen. Tussen de beantwoording van proefpersonen die de editie Zürich 1965 hadden, gelezen, conditie (a), en de lezers van de editie Leipzig 1972, conditie (b), werden in dit opzicht nu geen significante verschillen gemeten. Ver-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 23 moedelijk hangt dit niet verwachte resultaat samen met de vorm van enquêteren. Bij het pilotonderzoek dienden de proefpersonen via open vragen de bedoelingen van de auteur weer te geven. Met deze term werd niet expliciet aangegeven of het om de held van Lebak ging of om diens schepper. In het vervolgonderzoek werd gevraagd welke motieven Max Havelaar had. Het ziet ernaar uit dat de proefpersonen door de vraagstelling zo geconditioneerd werden dat zij tijdens de receptie van de tekst bij het pilotonderzoek de literaire conventies niet volgden maar bij het vervolgonderzoek wel, hetgeen de resultaten van het onderzoek zou verklaren.

Tot het type verschuivingen ‘toevoeging’ op metaniveau horen ook voetnoten van de vertaler. Welke betekenis hebben voetnoten in vertalingen? Daartoe eerst een citaat uit de vertaling van Dr. Karl Mischke. Hij geeft het begin van de verhaaldraad die Droogstoppel als hoofdpersoon heeft als volgt weer in het Duits:

Erstes Kapitel Wir lernen Batavus Droogstoppel kennen, sowie Seine Ansichten über Poesie im allgemeinen und Romanschreiben im besonderen. Ich bin Makler in Kaffee, und wohne auf der Lauriergracht1 Nummer 37.

[...]

Vergeleken met de eerste zin uit Multatuli's manuscript verschijnt zijn Duitse tegenhanger in een aanzienlijk complexere context: na de aanduiding van het hoofdstuk, die uiteraard teruggaat op Van Lennep en de gedrukte Nederlandse edities, volgt een korte samenvatting van het hoofdstuk, een praktijk die Stromer al in 1875 had ingeluid met korte titels36 en die Gijsbert van Es in 2010 voor zijn herta-

1 Amsterdam liegt in Gestalt eines Halbkreises südlich an den Meerbusen ‘het Ij’ (auch ‘IJ’ geschrieben, spr. ‘ei’) gelagert. Die Stadt ist von zahlreichen Kanälen, Grachten, durchzogen, an deren Seiten die Straßen laufen. Die größeren Grachten, Singel, Heerengracht, Keizers-(Kaiser-)gracht, Prinsen-(Prinzen-) gracht und Singelgracht, laufen gleichfalls halbkreisförmig von der westlichen Seite des Ij durch die Stadt nach der östlichen Seite. Kleinere Grachten verbinden sie in radialer Richtung u.s.w. Eine von diesen letzteren ist die Laurier-(Lorber-)gracht, im Südwesten, ziemlich an der damaligen Peripherie; sie verbindet Singelgracht und Prinsengracht; aber als Dekker schrieb, war die Lauriergracht durchaus nicht der vornehmste Teil der niederländischen Hauptstadt.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 24 ling ook gebruikt.37 Bovendien voorziet de vertaler de, op zich niet al te moeilijke, eerste zin van een uitvoerige voetnoot. Was de vertaler zo consequent verder gegaan, wat niet het geval is, dan was er een dikke Karl Havelaar door Eduard Douwes Mischke ontstaan met Multatuli's tekst als randverschijnsel. De vraag is evenwel of een voetnoot van een vertaler de receptie van een literaire tekst beïnvloedt en zo ja, in welk opzicht. Kan daarbij het onderzoek naar de receptie van specifieke voetnoten in een specifieke vertaling worden gegeneraliseerd? Op grond van de theorie met betrekking tot het vertalen van literatuur38 viel te verwachten dat voetnoten een rol zouden spelen bij de appreciatie van het literaire kunstwerk. Bij het lezen van een voetnoot volgt de lezer immers tijdelijk niet langer literaire conventies. Nader empirisch onderzoek wees uit dat invloed op de receptie afhing van het type voetnoten. Proefpersonen die voetnoten overbodig vonden, wat bijvoorbeeld geldt voor bovenstaande uitweiding over Amsterdam, waardeerden de tekst niet lager dan hun collega's die de tekst zonder voetnoten hadden gerecipieerd. Evenmin waardeerden proefpersonen een tekst hoger als deze voetnoten omvatte met noodzakelijk geachte informatie dan lezers die het moesten stellen zonder de informatie die zij wel nodig vonden. Echter, voetnoten bleken de waardering van de tekst wel te beïnvloeden als ze als storend werden ervaren.39 Dit kan voor de praktijk van de vertaler niet onbelangrijk informatie vormen. Daarnaast is dit resultaat ook theoretisch van belang. Door een voetnoot te lezen verlaat de recipiënt de wereld van de fictie, de receptie van het literaire kunstwerk wordt erdoor onderbroken. Onderzoek naar het effect hiervan op zijn waardering voor de literaire tekst kan bijdragen tot meer inzicht in de perceptie van esthetische objecten in het algemeen.

Effecten van verschuivingen op microniveau

Aan een vertaling is inherent dat deze in tijd en ruimte van het origineel verwijderd is: vertalen kan immers pas geschieden nadat een tekst in de brontaal is ontstaan, de vertaling wordt geformuleerd voor sprekers die deel uit maken van de gemeenschap van de doeltaal met zijn eigen, dus andere, cultuur. De afstand tussen vertaling en origineel kan zo, gelet op deze dimensies, op twee manieren verschillen. Een oudere vertaling, bijvoorbeeld Stromers tekst uit 1875, kan gedateerder zijn dan Martina den Hartog-Vogts vertaling van de Havelaar uit 1993 en zich wat betreft het taalgebruik dichter bij de oorspronkelijke tekst bevinden. Cultureel bepaalde elementen uit bijvoorbeeld de Nederlandse maatschappij zullen voor de lezers van Shi Huiye's Chinese vertaling uit 1997 exotischer zijn dan voor een lezer uit het buurland Duitsland, waardoor de Chinese Havelaar in dit opzicht verder verwijderd is van de oorspronkelijke tekst dan de Duitse. Op grond van frequentie en type van verschuivingen als ‘exotisch’ en verou-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 25 derd’ kan men vertalingen karakteriseren. Daartoe dienen systematisch beschrijvingen waaruit blijkt in hoeverre cultureel bepaalde concepten en verouderde elementen in de tekst van de brontaal al dan niet aangepast worden. Bij het type verschuiving ‘exotisch’ gaat het om cultureel bepaalde elementen die voor recipiënten in de doeltaal vreemd zijn zoals Van Alphen en die ‘lieve wichtjes’ in een tekst als:

De fout begint al van Van Alphen af, en wel terstond by den eersten regel over die ‘lieve wichtjes.’ Wat drommel kon dien ouden heer bewegen, zich uittegeven voor een aanbidder van myn zusje Truitje die zeere oogen had, of van myn broêr Gerrit die altyd met zyn neus speelde?40

Het type verschuiving ‘verouderd’ betreft orthografische, lexicale en syntactisch gedateerde varianten, zoals de spelling van steenen en gy of de lexicale elementen arbeid, doch en zyn loon was gering in de Japanschen Steenhouwer, een tekst die Stromer trouwens tot woede van Multatuli41 in de eerste Duitse vertaling had weggelaten:

[...] er was een man die steenen hieuw uit de rots. Zyn arbeid was zeer zwaar, en hy arbeidde veel, doch zyn loon was gering, en tevreden was hy niet.42

Met behulp van de boven besproken descriptieve methode kan men verschuivingen van het type ‘exotisch’ en ‘verouderd’ inventariseren en vervolgens vaststellen of vertalers exotische elementen en verouderde teksteigenschappen in de doeltaal handhaven43 of juist aanpassen. Empirisch onderzoek maakt het vervolgens mogelijk te toetsen in hoeverre deze verschuivingen de receptie beïnvloeden. Zijn er nu verschillen vast te stellen tussen de receptie van Nederlandstaligen die in onze tijd de Havelaar uit 1881 lezen en de receptie van hun Duitstalige collega's die een verouderde Duitse vertaling lezen? En verschilt deze receptie op haar beurt met die van lezers van een gemoderniseerde Duitse tekst? Uit een vergelijkende beschrijving bleek dat de Duitse vertaling van Spohr uit 1900 meer verschuivingen bevat van het type ‘verouderd’ dan de Duitse Havelaar van Stück uit 1972, Tevens kent de tekst van Spohr het grootste aantal exotische elementen. Uit een onderzoek naar de receptie van de teksten bleek dat de proefpersonen de oudere Duitse vertaling minder toegankelijk vonden dan de nieuwere. Ook Nederlandse proefpersonen die gedeelten uit de oorspronkelijke roman hadden gelezen, vonden de tekst minder toegankelijk dan de Duitse lezers van de nieuwere vertaling. Dit resultaat bevestigt overigens indirect de bewering van Van Es dat de oorspronkelijke versie van Max Havelaar ‘minder toegankelijk is’.44 Wat betreft de toegankelijkheid kon er geen verschil worden gemeten tussen de recep-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 26 tie van de Nederlandse lezers en hun Duitse collega's van de oudere vertaling. Dit betekent met andere woorden dat de lezer van een oudere Duitse vertaling Max Havelaar in dit opzicht niet anders recipieert dan de Nederlander die de oorspronkelijke tekst leest. Of, omgekeerd, de lezers van de hertaalde Havelaar door Van Es in dit opzicht meer lijken op die van de nieuwste Duitse vertaling van Den Hertog-Vogt valt nog te bezien. Deze observaties leiden tot essentiële praktische en ethische vragen over het belang van hertalingen binnen dezelfde cultuur en de omgang met het literaire erfgoed.

Bij de vergelijkende beschrijving van Max Havelaar en de Duitse vertalingen ervan, bleken op microniveau verschillen in het gebruik van namen voor te komen. ‘Droogstoppel’, in het Nederlands de vleesgeworden bekrompen man zonder humor, houdt in de Duitse vertalingen zijn Nederlandse naam. Hetzelfde geldt voor dominee Wawelaar, die wawelt of wouwelt en dus een kletskop is. Zelf vond Multatuli het een ernstig vergrijp wanneer men namen niet vertaalde. Zo beklaagt hij zich in zijn brief van 24 december 1875 aan Funke erover, dat Stromer ‘Blankaart’, een sprekende naam, onvertaald liet:

Ik schreef hem [= Stromer - J.S.]: ‘dat is geen vertalen, dat is wurgen.’ Verbeelje, van 't broekje dat 'n javaansch jongetje draagt, maakt hy: pantoffel (hy kent 't woord pantalon niet!). In Holland heet 'n duitscher: ‘Blankaart’ Enz. Enz.45

De vraag is nu of het al dan niet vertalen van sprekende namen de receptie beïnvloedt en daarmee gevolgen heeft voor het bereiken van equivalentie. Om dit nader te onderzoeken, kregen de Duitstalige proefpersonen in conditie (a) een fragment uit Wawelaars preek aangeboden waarin twee keer de naam ‘Wawelaar’ voorkwam. In conditie (b) las een tweede groep proefpersonen hetzelfde gedeelte uit de Havelaar, alleen de dominee had nu de naam ‘Quatschkopf’ gekregen. Uit een analyse van de

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 antwoorden op de gestelde vragen bleek nu dat er inderdaad een verschil in de receptie van de teksten optrad. De lezers die in conditie (b) twee-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 27 maal de naam ‘Pfarrer Qutaschkopf’ waren tegengekomen, vonden de dominee significant humoristischer dan hun collega's in conditie (a) en ze hadden de tekst met significant meer plezier gelezen dan de eerste groep proefpersonen. In dit opzicht kon er geen verschil worden gemeten tussen de receptie van een groep Nederlandse proefpersonen die de oorspronkelijke tekst hadden gelezen en de Duitstalige lezers van de ‘Quatschkopf’-versie. Multatuli had dus geen ongelijk met zijn verwijt aan Stromer: het vertalen van sprekende namen vergroot de mogelijkheid om equivalentie te bereiken. Voor met name Nederlandse vertalers kunnen de resultaten van het hier gepresenteerde onderzoek een praktisch nut hebben, aangezien zij, zoals Lambert stelt, eigennamen uit de brontaal bij voorkeur niet vertalen.46 Theoretisch van belang is zijn vermoeden dat indien de ‘niet-vertaling’ een fundamenteel element van iedere vertaling is, dit ‘enorme consequenties’ heeft voor de vertaling ‘in haar geheel’. Het hier besproken empirisch onderzoek bevestigt Lamberts vermoeden voor zover het de receptie van sprekende namen in bronen doeltaal betreft.

Effecten van verschuivingen op macroniveau

Zonder nader in te gaan op de vraag waar de grens ligt tussen micro- en macroniveau kan men stellen dat het bij verschuivingen in vertalingen op macroniveau gaat om teksteenheden die groter zijn dan transemen. Voor het onderzoek naar de receptie van de Duitse Havelaar-teksten is het interessant na te gaan in hoeverre de vertalers ‘de structuur’ van het boek hebben veranderd. Daarbij valt te bedenken dat in de literatuurwetenschap de meningen verdeeld zijn over de waarde van het ‘bonte’47 karakter van Max Havelaar. Deze discussie komt neer op de, wellicht te eenvoudig geformuleerde, vraag: draagt de specifieke structuur48 van het boek bij aan de esthetische kwaliteit ervan of bezit de roman die esthetische kwaliteit ondanks zijn structuur? Daar het slot, het zogenoemde ‘pamflet’, als essentieel bestanddeel van de structuur geldt,49 betrof het onderzoek naar de Duitse vertalingen dan ook dit gedeelte van de tekst. In Derossi's vertaling ontbreekt het ‘pamflet’, vermoedelijk omdat zijn tekst in afleveringen verscheen, waardoor de lezer minder zicht had op de structuur van de gehele tekst. Heeft deze ingreep inderdaad gevolgen voor de receptie van het boek? Teneinde deze vraag te beantwoorden, werden proefpersonen in conditie (a) verzocht om fragmenten uit Max Havelaar en samenvattingen van de overige tekst te lezen met het volgende, door Derossi verzonnen, slot:

Havelaar aber irrte arm und verlassen einher. Er suchte Beschäftigung, wieder eine Anstellung, um wenigstens seine Familie ernähren zu können als Belohnung für siebenzehnjährige treue Dienste. Aber überall fand er verschlossene

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 28

Thüren - denn er hatte es ja gewagt, gegen die herrschende Corruption, gegen die brutale Ausbeutung und Unterdrückung der armen Javanen durch die Niederländische Regierung aufzutreten, und das konnte man ihm von Oben herab nie verzeihen.- Und so ist er, der edle Kämpfer für Wahrheit und Recht, schliesslich untergegangen im vergeblichen Kampf gegen die herrschenden Gewalten. Er ist gestorben-verdorben!- Aber das ändert nichts an der Thatsache, die der Autor am Schlusse jenes Werkes aller Welt verkünden will: ‘Es liegt ein Raubstaat am Meer zwischen Ostfriesland und der Scheide! Und es werden in den Niederländischen überseeischen Besitzungen, u.a. Java, mehr als dreissig Millionen Menschen misshandelt, unterdrückt und ausgebeutet in einer Art und Weise, die um Himmel schreit! Und das ist ein Schandfleck auf der Kultur unseres Jahrhunderts!’

Proefpersonen in conditie (b) lazen dezelfde fragmenten en samenvattingen maar dan gevolgd door het pamflet, dat in Stücks vertaling als volgt wordt ingeleid:

Havelaar irrte arm und verlassen umher. Er suchte... Genug, mein guter Stern! Ich, Multatuli, nehme die Feder zur Hand. Du bist nicht berufen, Havelaars Lebensgeschichte zu schreiben. Ich rief dich ins Leben..., ich ließ dich von Hamburg kommen..., ich lehrte dich in sehr kurzer Zeit ein leidlich gutes Holländisch schreiben..., ich ließ dich Louise Rosemeyer küssen, die in Zucker handelt..., es ist genug, Stern, du kannst gehen! Dieser Schalmann und seine Frau... Halt, du elendes Produkt aus schmutziger Geldsucht und gotteslästerlicher Frömmelei! Ich habe dich erschaffen..., du hast dich unter meiner Feder zu einem Ungeheuer entwickelt..., mich ekelt vor meiner eigenem Geschöpf: Ersticke in Kaffee und verschwinde!50

Uit de analyses van de enquêtes bleek dat de lezers in conditie (b) de gelezen teksten niet alleen significant interessanter vonden dan hun collega's in conditie (a) maar ze vonden het slot ook significant verrassender dan de lezers in conditie (a). Dit resultaat bevestigt Sötemanns beschouwing over Multatuli's verrassende ingreep.51 De waarderingen van de proefpersonen zijn in strijd met Karel Van het Reves suggestie dat men Max Havelaar de moeite waard vindt ondanks zijn speci-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 29 fieke structuur.52 Integendeel, wie meent dat de bijzondere structuur van het boek esthetisch van essentieel belang is, heeft empirische redenen om Sötemanns opvattingen hierover te delen.

Besluit

Empirisch onderzoek naar vertalingen van literatuur biedt interessante perspectieven voor de ontwikkeling van theorieën op het gebied van de vertaalwetenschap en het toetsen van hypotheses. Dat er desondanks niet meer vertaaltheoretisch receptieonderzoek wordt verricht,53 valt moeilijk te verklaren, zeker ook gelet op de vlucht die het onderzoek naar receptie heeft genomen bij disciplines als literatuur-54 en theaterwetenschap.55 Receptieonderzoek dat Max Havelaar zijn Duitse vertalingen tot onderwerp heeft, leidt tot meer kennis over de manier waarop Multatuli's werk wordt gelezen en daarmee impliciet tot meer kennis over Multatuli's meesterwerk. Na 150 jaar polemiek over de kwaliteiten van Max Havelaar, het politieke gewicht ervan en de vermeende bedoelingen van Douwes Dekker, is het tijd, te vernemen hoe lezers van vlees en bloed, door wie Multatuli zo uitdrukkelijk gelezen wilde worden, oordelen over Nederlands meest vertaalde roman en de vertalingen ervan. Voor de empirische onderzoeker valt ten slotte te hopen dat men hem niet als een Lothario er valselijk van beschuldigt dat hij Max Havelaar in zijn werkplaats heeft vermoord, in kleine stukjes gesneden, en ingezouten. Immers Multatuli's held leeft voort, ook in empirische analyses en in de niet aflatende stroom van vertalingen.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 32

Literatuur

Apel 1982 - F. Apel, Sprachbewegung. Eine historisch-poetologische Untersuchung zum Problem des Übersetzens Heidelberg. Barrotta e.a. 2010 - P. Barrotta & A.L. Lepschy, Translation: Transfer, Text and Topic. Perugia. Bravo 2004 - J.M. Bravo (red.), A new Spectrum of Translation Studies. Valladolid. Callens 1970 - J. Callens, ‘Grammaire transformationelle et méthodologie de la traduction’. In: Le langue et l'homme 12 (1970), p. 37-39. Gorleé 1994 - D.L. Gorlée, Semiotics and the Problem of Translation. With special Reference to the Semiotics of Charles S. Peirce. Amsterdam/Atlanta. Höhlein 1984 - H. Höhlein, Die Relevanz von Tiefenstrukuren bei der sprachlichen Translation. (Tübinger Beiträge zur Linguistik 250). Tübingen. Holz-Mänttäri 1986 - J. Holz-Mänttäri, ‘Translatorisches Handeln. Theoretisch fundierte Berufsprofile’. In: M. Snell-Hornby (red.) - Übersetzungswissenschaft. Eine Neuorientierung (Uni-Taschenbücher 1415). Tübingen, p. 348-374. Kitte 1992 - H. Kitte (red.), Geschichte, System, literarische Übersetzung. Histories, Systems, Literary translations. (Göttinger Beiträge zur Internationalen Übersetzungsforschung Bd 5). Berlin. Kloepfer 1967 - R. Kloepfer, Die Theorie der literarischen Übersetzung. Romanisch-deutscher Sprachbereich (Freiburger Schriften zur romanischen Philologie 12). München. Koller 1972 - W. Koller, Grundprobleme der Übersetzungstheorie, Unter besonderer Berücksichtigung schwedisch-deutscher Übersetzungen. Bern/München. Krings 1986 - H.P. Krings, Was in den Köpfen von Übersetzern vorgeht. Eine empirische Untersuchung zur Struktur des Übersetzungsprozesses an fortgeschrittenen Französischlernern. (Tübinger Beiträge zur Linguistik 291). Tübingen. Kuhn 1962 - T. Kuhn, The Structure of Scientific Revolutions. Chicago.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 33

Lakatos e.a. 1974 - I. Lakatos & A. Musgrave, Criticism and the Growth of Knowledge. Cambridge. Lambert 1995 - J. Lambert, ‘Van de nul-vertaling tot het niet-vertalen. Nog eens een andere kijk op vertaalbaarheid en op de vertaalproblematiek’. In: H. Bloemen/E. Hertog/W. Segers (red.), Letterlijkheid woordelijkheid. Literality Verbality. Antwerpen/Harmelen, p. 167-177. Lauer e.a. 1996 - A. Lauer, H. Gerzymisch-Arbogast, J. Haller & E. Steiner, Übersetzungswissenschaft im Umbruch. Festschrift für Wolfram Wills zum 70. Geburtstag. Tübingen. Van Leuven-Zwart 1984 - K.M. van Leuven-Zwart, Vertaling en origineel. Een vergelijkende beschrijvingsmethode voor integrale vertalingen, ontwikkeld aan de hand van Nederlandse vertalingen van Spaanse narrati(e)ve teksten. Dordrecht. Lötscher 1986 - W. Lörscher, ‘Linguistic Aspects of Translation Processes. Towards an Analysis of Translation Performance’. In: J. House & S. Blum-Kulka (red.), Interlingual and Inter-cultural Communication. Discourse and Cognition in Translation and Second Language Acquisition Studies. Tübingen, p. 277-299. McGrew e.a. 2009 - T. McGrew, M. Alspectot-Kelly & F. Allhoff (red.), Philosophy of Science. An historical Anthology. Oxford. Multatuli 1875 - Max Havelaar oder die Holländer auf Java. Zeitgemälde. Deutsch von Th. Stromer. Berlin. Multatuli 1881 - Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy. Rotterdam. Multatuli 1888 - ‘Max Havelaar’, übersetzt von C. Derossi. In: Der Freidenker, (1888) 26 en 27. Multatuli 1900 - Max Havelaar oder die Kaffee- Versteigerungen der Niederländischen Handels-Gesellschaft von Multatuli (Eduard Douwes Dekker). Für die Bibliohek der,Gesamt-Literatur’ aus dem Holländischen übersetzt von Karl Mischke. (Bibliothek der Gesamt-Literatur 1396-1399). Halle a.d.S. Multatuli 1903 - Max Havelaar oder die Kaffeeversteigerungen der Niederländischen Handelsgesellschaft. Aus dem Holländischen übersetzt von Paul Seliger (Meyers Volksbücher 1375-1380). Leipzig/Wien. Multatuli 1965 - Max Havelaar Roman. Aus dem Holländischen übertragen von Wilhelm Spohr Nachwort von Willem Enzinck. (Manesse Bibliothek der Weltliteratur). Zürich. Multatuli 1972 - Max Havelaar oder die Kaffeeauktionen der Niederländischen Handelsgesellschaft. Übersetzung aus dem Holländischen von Erich Stück, revidiert von Gerhard Worgt. (Epikon Romane der Weltliteratur). Leipzig. Multatuli 1993 - Max Havelaar oder die Kaffeeversteigerungen der niederländischen Handelsgesellschaft. Aus dem Niederländischen übertragen von Martina den Hertog-Vogt. Köln. Multatuli 2010 - Max Havelaar of de koffieveilingen van de Nederlandse handelmaatschappij. Hertaald en bewerkt door Gijsbert van Es. Rotterdam. Oversteegen 1963 - J.J. Oversteegen, ‘De organisatie van “Max Havelaar”’. In: Merlyn, jg. 1, p. 20-45. Popper 1962 - K. Popper, Conjectures and Refutations: The Growth of Scientific Knowledge. New York.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 Van het Reve 1979 - K. van het Reve, Een dag uit het leven van een reuzenkoeskoes. Amsterdam. Savory 1968 - T. Savory, The Art of Translation. (2de druk). London.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 34

Schleiermacher 1973 - F. Schleiermacher, ‘Über die verschiedenen Methoden des Übersetzens’. In: H.J. Störig (red.), Das Problem des Übersetzens. (Wege der Forschung 8). Darmstadt. Schmidt 1980 - S.J. Schmidt, Grundriss der empirischen Literaturwissenschaft. (Konzeption empirische Literaturwissenschaft 1). Braunschweig/Wiesbaden. Schoenmakers 1986 - H. Schoenmakers, Passies in pluche. De toeschouwers in de hoofdrol. Utrecht. Schoenmakers, 1983 - H. Schoenmakers, Zeven manieren om de zevende hemel te bezoeken. Van receptie-onderzoek in het theater naar een voorstellingstheorie. (2 delen). Wilrijk. Schram 1985 - D.H. Schram, Norm en normdoorbreking. Empirisch onderzoek naar de receptie van literaire teksten voorafgegaan door een overzicht van theoretische opvattingen met betrekking tot de functie van literatuur. Amsterdam. Sötemann 1973 - A.L. Sötemann, De structuur van Max Havelaar Bijdrage tot het onderzoek naar de interpretatie en evaluatie van de roman. (2 delen, 2de druk). Groningen. Stegeman 1985 - J. Stegeman, ‘Kommunikation trotz Babylon. Kommunikative Merkmale der Übersetzung’. In: S. Sonderegger & J. Stegeman (red.), Niederlandistik in Entwicklung. Vorträge und Arbeiten an der Universität Zürich. Leiden, p. 107-126. Stegeman 1991 - J. Stegeman, Übersetzung und Leser. Untersuchungen zur Übersetzungsäquivalenz dargestellt an der Rezeption von Multatulis ‘Max Havelaar’ und seinen deutschen Übersetzungen. (Studia Linguistica Germanica 30). Berlin/New York. Toury 1995 - G. Toury, ‘The Notion of “Assumed Translation.” An Invitation to a new Discussion’. In: H. Bloemen, E. Hertog & W. Segers (red.), Letterlijkheid woordelijkheid. Literality Verbality. Antwerpen/Harmelen, p. 135-147. Walmsley 1979 - J.B. Walmsley, ‘Transformation Theory and Translation’. In: D. Wehls (red.), Studies in Contrastive Linguistics and error Analysis II. Descriptive Contrastive Analysis of English and German. Heidelberg, p. 85-99. Wills 1980 - W. Wills, Semiotik und Übersetzen. Tübingen.

Jelle Stegeman studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en Duitse taal- en letterkunde aan de Universität Zürich. Als hoofd van de Nederlandse afdeling was hij verbonden aan de Dolmetscherschule Zürich, hij was als leider van de Nederlandse afdeling werkzaam aan Institut Montana Zugerberg, Zwitserland en werkte als wetenschappelijk medewerker aan de Universität Zürich. In 1978 promoveerde hij aan diezelfde universiteit cum laude en habiliteerde zich in 1989. Thans is hij hoogleraar neerlandistiek aan de Universität Zürich en de Universiteit van Leiden. Hij verricht vooral onderzoek op het gebied van syntaxis, vertaaltheorie en geschiedenis van het Nederlands. Op dit ogenblik bereidt hij een Duitstalige geschiedenis van de Nederlandse taal voor Hij was gastdocent en gaf lezingen aan onder andere de universiteiten van Zürich, Bern, Bazel, Sv. Kyril Methodij In

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 Veliko Tarnovo, Birmingham, Leuven, Oldenburg, Ottawa, Prag, Triëst, aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Sorbonne Parijs. Ook was hij de initiatiefnemer bij de oprichting van het ‘Niederlandistenverband - Vereniging van universitaire neerlandici in het Duitse taalgebied’ in 2006.

Eindnoten:

1 Multatuli 1875. 2 Multatuli 1881, p. 351. 3 Van Max Havelaar verschenen 23 uitgaven en/of herdrukken in het Duits, zie het overzicht in Stegeman 1991, p. 535-537, dat aangevuld dient te worden met Martina den Hertog-Vogts vertaling, zie Multatuli 1993 (1e en 2de druk) en de pocketeditie ervan (Multatuli 1997). Voorts verschenen facsimiles als Multatuli, Max Havelaar oder die Kaffee- Versteigerungen der Niederländischen Handels-Gesellschaft. 1. Aufl. dieser Neuausgabe. Bremen, 2007, met een tweede ‘Auflage’ uit 2008. Bovendien kan men Max Havelaar dawnloaden en Spohrs vertaling als ebook lezen. In totaal hebben acht vertalers Duitse versies van de volledige Max Havelaar gepubliceerd. Daarbij zijn niet meegerekend de vertalers die gedeelten van het boek in het Duits hebben gepubliceerd. 4 Seliger 1903, p. 381. 5 Voor een recent overzicht van discussies met betrekking tot wetenschappelijke methoden zie Mc Grew 2009. 6 Voor een discussie over het verwerpen van hypotheses respectievelijk het vervangen van wetenschappelijke paradigmata zie onder andere Mc Grew 2009, p. 459-470, Popper 1962, Kuhn 1962 en Lakatos 1974. 7 Zie Van het Reve 1979, p. 128 en volgende. 8 H. Schultink besprak als een van de eerste taalkundigen ter wereld Chomsky's Syntactic Structures in de Nieuwe Rotterdamse Courant van 20 juli 1957. 9 Zo stelt Toury vast: ‘Unfortunately, the fallacious rejection of somebody else's concepts on the ground that they are untenable within one's own frame of reference, which was designed to serve a completely different purpose, is still very much with us.’ (Toury 1995, p. 135). 10 Schleiermacher formuleerde dergelijke vragen al in het begin van de negentiende eeuw (Schleiermacher, 1813); voor overzichten van de diverse eisen die men aan vertalingen en vertalers heeft gesteld, zie Savory 1957, p. 49 en Koller 1972, p. 99 en volgende. 11 Vergelijk Wills 1980 en Gorleé 1994. 12 Zie Kloepfer 1967, Apel 1982 en Kittel 1992. 13 Vergelijk Callens 1970, Walmsley 1979 en Höhlein 1984. 14 Vergelijk Lörscher 1986. 15 Vergelijk Van Leuven-Zwart 1984. 16 Vergelijk Krings 1986. 17 Zo weigert Coster in zijn boekbespreking van Übersetzung und Leser (In: Target 5 (1993), p. 115-119) domweg om het theoretisch kader van het gepresenteerde empirisch onderzoek naar vertalingen te aanvaarden als hij zich afvraagt: ‘What would Stegeman think of an empirical approach which focuses soleley on the historical dimension?’ Nu, het antwoord luidt: niets, want het boek ging daar nu eenmaal niet over, wat één blik op de titelpagina ervan al duidelijk maakt. 18 Zie de recensie van Naaijkens (In: Forum der letteren 3 (1993), p. 238-240). Tekenend in dit verband is een opmerking als ‘Je kunt het wetenschapsbegrip van Stegeman respecteren, maar je hoeft maar even een ander uitgangspunt te hanteren of je vermag te stellen dat deze auteur zich bezondigt aan onthistorisering, ontwetenschappelijking en onthavelarisering [...]’. Daarop kiest de recensent inderdaad, zonder enig ‘respect’, een ander wetenschapsbegrip om vervolgens kolommen te vullen over mogelijke andere vormen van vertaalonderzoek die niet aan de orde zijn in het boek dat hij geacht wordt te bespreken. Overigens suggereert Naaijkens, niet gehinderd door enig begrip voor een empirische benadering, dat receptieonderzoek niet meer inhoudt dan

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 ‘hier en daar een bladzijde uit te scheuren en daar een vraag bij te stellen’. Wanneer men nu nog daarbij verneemt, om nogmaals met Multatuli te spreken, dat hij empirisch onderzoek ‘normatief’(!) noemt en een theoretisch uitgewerkt begrip als ‘equivalentie’ zonder enige wetenschappelijke argumentatie als ‘stoffig’ afdoet, zal men de waarde van zijn bespreking kunnen beoordelen. Het verdient dan ook aanbeveling hem tot beroemde binnenlandse recensent te benoemen (vergelijk Multatuli 1881, p. 351). 19 Vergelijk Stegeman 1985. 20 Delabastita concludeert in zijn bespreking van Übersetzung und Leser (In: Spiegel der letteren 35 (1993) 1, p. 100-102) dat het begrip ‘equivalentie’ op deze wijze origineel wordt toegepast temeer daar in andere studies ‘het principe van het equivalente “effect” op de ontvangst van origineel en vertaling op een intuïtieve en arbitraire basis gehanteerd’ werd (Delabastita 1993, p. 100). 21 Vergelijk Holz-Mänttäri 1986. 22 Vergelijk Schmidt 1980, p. 29 en volgende, en Stegeman 1991, p. 37-40. 23 Zie Van Leuven-Zwart 1984. Voor kritiek op dit model zie onder andere Stegeman 1991, p. 80 en volgende. 24 In het kader van empirisch onderzoek naar de receptie van lezers is het daarbij niet relevant rekening te houden met ‘shifts which are obligatory, or rule-governed, and shifts that are optional’. Zie Coster 1993, p. 116; dergelijke regels, die beschrijven hoe verschuivingen tot stand komen, betreffen de productie van vertalingen, Übersetzung und Leser heeft de receptie van vertalingen tot onderwerp, zoals de titel meteen al duidelijk maakt. 25 Zie Van Leuven-Zwart 1984, p. 24 en volgende. 26 Begrippen als teksten structuur moeten daarbij gedefinieerd worden op grond van hypotheses die disciplines als tekstwetenschap ontwikkelen. 27 Schmidt 1980, p. 86-114 en Stegeman 1991, p. 61-69. 28 Het theoretische concept van vertalen als een specifieke vorm van menselijk communiceren maakt het mogelijk uiteenlopende vormen van vertaalonderzoek systematisch hun plaats te geven. Zo hebben descriptieve methodes de informatiedragers in bron- en doeltaal tot object, onderzoek naar de biografieën van vertalers beschrijft hoe deze deelnemers aan het vertaalproces zijn geconditioneerd, de plaats van vertalingen in een literaire canon van de doeltaal vereist onderzoek naar de receptie van groepen lezers die deel uitmaken van die doeltaalgemeenschap en analyses van receptieresultaten betreffen de effecten van varianten tussen de informatiedragers. Elk van deze typen onderzoek binnen de vertaalkunde verkrijgt zo zijn theoretische legitimiteit. 29 Van ‘equivalentie’ is in deze context sprake als er geen verschillen worden gemeten tussen de receptie van vertaling en origineel. 30 Multatuli 1972, flaptekst. 31 Multatuli 1965, p. 500. 32 Multatuli 1965, p. 501-502. 33 Voor details van de hier beschreven onderzoekingen zie Stegeman 1991, p. 503-531. 34 Multatuli 1881, p. 332-334. 35 Zoals gebruikelijk is bij de hier gepresenteerde onderzoekingen steeds gemeten op een significantieniveau van 5%. 36 Stromer laat zijn tekst met drie Romeins genummerde afdelingen beginnen: I. Last & Comp., II. Herr Batavus Droogstoppel, III. Droogstoppel als Schriftsteller. Daarop volgen met woorden genummerde hoofdstukken, beginnende met Erstes Kapitel en afgesloten met Sechzehntes Kapitel die wat betreft de volgorde overeenkomen met hoofdstuk vijf tot en met twintig uit Max Havelaar. 37 Terwijl Mischke in het midden laat hoe de lezer Droogstoppel kan beoordelen, vertelt Van Es in zijn opschrift bij voorbaat wat de lezer over hem moet denken. 38 Stegeman 1991, p. 59-77. 39 Stegeman 1991, p. 289-308. 40 Multatuli 1881, p. 2. 41 VW XVIII: 348. 42 Multatuli 1881, p. 164. 43 Voor zover dat mogelijk is; zo is verouderd gebruik van casus, bijvoorbeeld den, of een afwijkende spelling als gy moeilijk weer te geven in een vertaling. 44 Van Es in Multatuli 2010, p. 5. 45 VW XVIII: 134.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 46 Volgens Lambert (1995) p. 174, nemen Nederlandstalige vertalers van literatuur in romanvorm het liefst de eigennamen van de personages over uit de brontaal terwijl hun Franse collega's in vergelijkbare omstandigheden lange tijd hebben vastgehouden aan de verfransing van de eigennamen. 47 Vergelijk Multatuli 1881, p. 336. 48 De term structuur is in deze context gebruikt in de betekenis die Sötemann eraan hecht, zie Sötemann 1973; aan tekstwetenschappelijke discussies over het concept structuur wordt hier voorbijgegaan. 49 Sötemann 1973, p. 62-65, 113-116, 142-143 en Oversteegen 1963. 50 Stück in Multatuli 1972, p. 388, 389. 51 Sötemann 1973, p. 113. 52 Van het Reve 1979, p. 154. 53 Vergelijk Lauer 1996, Bravo 2004 en Barrotta 2010. 54 Vergelijk het onderzoek van S.J. Schmidt en de bij Gunter Narr Verlag in Tübingen verschenen reeks Empirische Literaturwissenschaft, voorts Schram 1986 en diens onderzoeksprogramma. 55 Vergelijk Schoenmakers 1983 en diens onderzoeksprogramma.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 35

Max Havelaar in Indonesië: constanten en variabelen Kees Snoek

Saïdjah en Adinda

Ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan van de vakgroep Nederlands aan de Universitas Indonesia werd op 24 april 2010 voor 250 mensen (studenten, docenten en enkele gasten) een excursie georganiseerd naar Rangkasbitung, de hoofdplaats van het district Lebak, waar Eduard Douwes Dekker enkele maanden van 1856 het ambt van assistent-resident had uitgeoefend. We werden ontvangen door de huidige regent van Lebak, die uiteraard een prachtige pidato (speech) hield, waarin hij niettemin terloops te kennen gaf dat de roman Max Havelaar ook dusta (leugens) bevatte. Dat mocht echter de pret niet drukken. Nadat Paul Peters, de cultureel attaché van de Nederlandse Ambassade, de toespraak van de regent op hoffelijke wijze had gereciproceerd, trad onder de pendopo (de door een enorm baldakijn overdekte aula tegenover de residentie van de regent) een Bantamse folkloristische groep aan, die traditionele dansen te zien gaf waarin zwaarden en vaandels volop bijdroegen aan het visueel genot. Vervolgens brachten studenten van de vakgroep Nederlands, getraind door de Vlaming Lennaert Maes, een programma van zang en dans dat werd besloten met hun versie van het verhaal van Saïdjah en Adinda - waar het nodige sentiment niet aan ontbrak. Deze idylle met zijn tragische afloop is voor Indonesiërs de kern van de roman Max Havelaar. Lang voordat er sprake was van een Indonesische vertaling van de roman, is dit verhaal er telkens uitgelicht, vertaald en gepubliceerd of opgevoerd. Zo zijn er Indonesische vertalingen van Saïdjah en Adinda bekend uit 1921, 1946 en 1969.1 Die vroege vertaling uit 1921 werd als feuilleton gepubliceerd in het Bataviase dagblad Neratja (‘Balans’). De ondertitel van deze krant luidde: ‘Steun en hulp bij een behoorlijke vooruitgang van Volk en Vaderland op passende wijze’.2 De vertaler was de toen achttienjarige Sumatraan Muhammad Jamin, die rond 1932 een van de leidende figuren zou worden van Soekarno's Partai Indonesia.3 Bakri Siregar (1922-1994), eveneens een Sumatraan met een linkse reputatie, publiceerde in 1954 een toneelbewerking van Saïdjah en Adinda.4 In zijn voorwoord maakte hij zijn bedoeling duidelijk: dit toneelstuk moest dienen als wapen

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 36 in de strijd van de boeren in Noord-Sumatra. Daarnaast zijn er nog twee andere toneelbewerkingen van het verhaal geweest, maar voor zover bekend zijn die niet in boekvorm verschenen.5 In 1948, in de tijd van de zogenaamde politionele acties, zond een radiostation in Solo een radiohoorspel uit over Saïdjah en Adinda door Urip Tjitrosuwarno, evenals een declamatie van ‘Hari Achir Olanda’, de opzwepende ‘Vloekzang’ over ‘De laatste dag van de Hollanders op Java’, door Multatuli in een noot geciteerd maar geschreven door zijn vriend Sikko Roorda van Eysinga (1825-1887). Ongetwijfeld gaat het hier om de vertaling in de jagende zinnen van Chairil Anwar (1922-1949) - jonggestorven dichter van de Indonesische Revolutie.6 Het revolutionair elan van Multatuli en Roorda werd ingezet voor de nationale strijd. Jaren later, in 1956, publiceerde Rivai Apin (1927-1995) een aanzet tot een filmscenario naar Saïdjah en Adinda, maar daar bleef het bij.7 Interessant is de fraai geïllustreerde Soendanese vertaling van het verhaal, gemaakt door de voormalige regent R.T.A. Sunarja.8 Met deze in 1951 verschenen uitgave bereikte het tragische verhaal van de twee geliefden ook de desa, zoals Multatuli het ook zou hebben gewenst. In 1975 ten slotte verschijnt het verhaal van Saïdjah en Adinda als apart boekje, gepresenteerd door de javanoloog Kamajaya.9 Hij heeft de tekst gesneden uit de vertaling van Max Havelaar door Hans Bague Jassin (1917-2000), die in 1972 was verschenen, maar hij heeft er hier en daar toelichtingen aan toegevoegd en weggelaten wat hem niet relevant leek voor het verhaal. De kaft bevat een romantische afbeelding van twee jongvolwassenen, Saïdjah als rijzige jongeling met een ransel. In zijn voorwoord zegt Kamajaya dat in 1973 het verhaal van de twee geliefden met succes is opgevoerd door jongeren in Jakarta.

Heftige fragmenten

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 Naast deze min of meer volledige vertalingen zijn er ook herhaaldelijk fragmenten uit het verhaal van Saïdjah en Adinda vertaald, vooral het lied ‘Ik weet niet waar ik sterven zal’.10 Sommige vertalers vertellen dat zij in hun jeugd reeds de fascinatie

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 37 van dit verhaal hebben ondergaan. Een van hen is de ook in Nederland bekende Sitor Situmorang (geboren 1924). Hij schrijft dat hij in de eerste klassen van de middelbare school, rond 1941, ‘voor het eerst werd betoverd door het lied van Saïdjah en Adinda’. En hij, die later alleen in het Indonesisch zou schrijven, heeft het toen vertaald in het Bataks.11 In 1987 zegt de dichter G.J. Resink (1911-1997) dat Multatuli zijn roem in Indonesië te danken heeft aan die ene episode die gevaarlijk werd geacht: Saïdjah en Adinda.12 De grote symbolische waarde die het verhaal van de twee geliefden heeft, als aanklacht tegen iedere onmenselijke behandeling van het arme volk, komt op speelse wijze naar voren in een anoniem artikel uit 1968, gepubliceerd in het degelijke dagblad Kompas. De auteur schrijft:

Elke keer als we een kijkje op het platteland hebben genomen of wanneer we van anderen een verslag krijgen over de situatie op het platteland, moeten we aan Multatuli denken. En dan stellen we ons elke keer weer de vraag: wanneer zullen onze schrijvers afdalen naar de desa, naar het platteland. Niet om daar te gaan wonen, maar om het lijden van het arme volk van dichtbij te zien en aan den lijve te ondervinden. Misschien worden ze dan geïnspireerd om ook als Multatuli te schrijven. Want Saïdjahs zijn er nog steeds, ook al zijn we nu een eeuw verder. Ook al is de situatie gewijzigd en ook al zijn wij nu onafhankelijk. Waarom zijn er nog steeds Saïdjahs? Omdat onze mentaliteit over het algemeen nog dezelfde is. Dezelfde als in het midden van de negentiende eeuw, toen Multatuli's werken werden geschreven. [...] Ook nu nog leeft in de desa's en het binnenland de visie dat leiders rijk moeten zijn. Hun privéwoning moet groot en luxueus zijn. [...] Maar uiteraard kunnen alleen schrijvers die zelf niet feodaal zijn, die antifeodaal zijn en democraat, een werk als Saïdjah en Adinda schrijven, en trachten die feodale mentaliteit te veranderen. Bestaan die wel, Indonesische schrijvers, die naar de desa willen afdalen en die een antifeodale inborst hebben?13

Deze oproep, gedaan in 1968, toen de zogenaamde Nieuwe Orde van Soeharto - drie jaar na de hetze tegen alles wat links was en de daaruit voortvloeiende moorden en arrestaties - zich begon te stabiliseren, is een impliciet protest tegen de gelijkschakeling. Pramoedya Ananta Toer (1925-2006), de belangrijkste prozaïst van de Generatie van' 45 en groot bewonderaar van Multatuli, was in zijn verhalen uit de jaren vijftig, gesitueerd in de Midden-Javaanse streek Blora, wel degelijk naar de desa afgedaald, maar in 1968 zat hij al enkele jaren in een strafkamp op Boeroe. We moeten wachten tot de jaren tachtig tot et weer sociaal bewogen Indonesische schrijvers opstaan zoals Ahmad Tohari (geboren 1948), die hun romans laten spelen in de desa, maar daarmee komen zij nog niet toe aan de narratieve complexiteit van Multatuli's Max Havelaar.14

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 38

Het is de Indonesische lezer primair te doen om de inhoud, niet om de vorm. Daarmee beantwoorden zij in elk geval aan de verwachting van Multatuli zelf. Bepaalde stukken uit Max Havelaar die ook qua vorm bijzonder zijn, hebben op Indonesische lezers indruk gemaakt om hun inhoud. Behalve het verhaal van Saïdjah en Adinda zijn dit de toespraak tot de hoofden van Lebak, verder het slot van de roman waar Multatuli zelf de pen opneemt en zich rechtstreeks richt tot Koning Willem III, en ten slotte het verhaaltje dat voorafgaat aan het eerste hoofdstuk, van Barbertje die ondanks haar onschuld toch hangen moet. Deze fragmenten zijn dan ook verscheidene malen vertaald.

Max Havelaar compleet

De eerste Indonesische vertaling van Max Havelaar die in boekvorm verscheen was die van Jassin, wiens prestatie werd gehonoreerd met de Martinus Nijhoff vertaalprijs. Het boek verscheen op 21 juli 1972 bij uitgeverij Djambatan in een oplage van 5000 exemplaren. Omdat de Nederlandse overheid f 13500,- subsidie had gegeven, kon de eerste druk tegen een lage prijs worden aangeboden. De oplage was binnen drie maanden uitverkocht.15 Nu was Jassins vertaling niet de eerste die van de roman was gemaakt, want de schrijver Haksan Wirasutisna (geboren 1915) was hem voorgegaan. In de jaren zestig leverde deze zijn voltooide manuscript in bij de staatsuitgeverij , maar nadat het hoofd van de uitgeverij het hem had teruggegeven met suggesties voor correctie, is de uitgave op de lange baan geschoven, kennelijk door gebrek aan fondsen.16 Jassin had wat dat betreft de tijd mee. Dankzij het op 7 juli 1968 gesloten Cultureel Akkoord tussen Nederland en Indonesië kon er een beroep worden gedaan op overheidssteun. Aangemoedigd door het enthousiasme van mensen als Gerard Termorshuizen, lector aan de pas opgerichte vakgroep Nederlands van de Universitas Indonesia, ging hij al in oktober 1970 aan de slag. In zijn dankwoord bij de uitreiking van de Martinus Nijhoffprijs maakt Jassin enkele aardige opmerkingen over de vertaalproblematiek. Hij zegt onder meer:

In het begin had ik de neiging de zogenaamd door Droogstoppel geschreven gedeelten te verbeteren, maar ik zag tijdig in dat zowel de taal- en stijlfouten als ook de foutieve redeneringen door de schrijver bedoeld zijn geweest om Droogstoppels onontwikkeldheid en zijn slordigheid van denken te illustreren; ook had ik eerst de soms lange zinnen van Max Havelaar in stukjes willen hakken, maar toen overwoog ik dat deze stijl behoorde tot zijn status als gouvernementsambtenaar. Ik heb me zo dicht mogelijk bij de tekst gehouden en zoveel mogelijk ekwivalente Indonesische woorden voor de oorspronkelijke in de plaats gezet, maar steeds et voor gezorgd dat geen inbreuk werd gemaakt op het

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 39

Indonesische taalgevoel en taalidioom. Want ik ben van mening dat grote schrijvers hun taal weloverwogen gebruiken, bewust en intuïtief en daaraan mag een vertaler niet tornen door zichzelf op te dringen. Of de vertaler moet creatief beter zijn dan de te vertalen schrijver en dat ben ik niet.17

Kees Snoek Max Havelaar in Indonesië: constanten en variabelen

De laatste zin tekent Jassins bescheidenheid, evenals zijn verklaring: ‘Men is bij het vertalen als iemand die in het oerwoud loopt, men kan zich nu en dan wel eens vergissen als men vermoeid is. Vooral waar twee betekenissen dicht bij elkaar staan, kan men onbewust juist de verkeerde nemen.’ Gelukkig zijn er kritische nalezers, zegt hij dan. Verder meent hij dat ‘vertalen, mits serieus gedaan, niets dan goeds kan voortbrengen, vooral voor landen met een tot nu toe gesloten gemeenschap. Deuren en ramen moeten worden opengegooid om frisse lucht van ideeën binnen te laten.’ Daarbij maakt hij de opmerking dat de Indonesische taal, ‘die zich pas sinds het begin van deze eeuw ontwikkelde [...] betrekkelijk jong [is] als voertuig voor moderne ideeën en moderne wetenschappen’.18 Maar de roman Max Havelaar, deze experimentele gelaagde roman, moest volgens degenen die daarover gingen toch in hapklare brokken worden opgediend om aantrekkelijk te zijn voor Indonesische lezers. Zo verscheen de derde druk van Max Havelaar in Jassins vertaling in een aanzienlijk verkorte edisi peladjar, een edi-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 40 tie voor leerlingen, en ook de vierde en vijfde editie waren enigszins ingekort.19 De zesde druk, uit 1985, bevatte weer de volledige tekst. Op het omslag van die druk prijkt een foto van Saïdjah en Adinda als kinderen, uit de film Max Havelaar, en in een hoekje van het omslag staat in een opvallend kadertje: ‘Verfraaid met de episode Saïdjah en Adinda’. Het boek moest immers verkopen! In 1991 verscheen de zevende druk van Jassins vertaling en in 2000 de achtste druk. Van alle edities tot en met 1985 werden telkens 5000 exemplaren gedrukt, en vermoedelijk ook van de laatste twee drukken. Uitgeverij Djambatan, ooit begonnen als Uitgeverij Djambatan/De brug, ging echter ter ziele na het overlijden van haar directrice Ita Pamoentjak. Inmiddels waren er toch maar zo'n 40000 exemplaren van de roman verspreid, wat in een land zonder een gevestigde leescultuur aanmerkelijk mag heten.

Het kwam als een grote verrassing, toen er in 2008 een nieuwe vertaling van Max Havelaar verscheen, bij een uitgeverij in Yogyakarta, Penerbit Narasi. Op het omslag ditmaal geen verwijzing naar Saïdjah en Adinda, maar de foto die César Mitkiewicz eind 1864 van Douwes Dekker maakte, en daaronder de tekst: ‘Het eerste boek dat de ogen van de wereld opende voor de verrotting van het kolonialisme in Nederlands-Indië en dat het Indonesische volk inspireerde tot zijn onafhankelijkheid’. De vertaling is van de hand van een zekere Andi Tenri Wahyu, maar bij nadere beschouwing blijkt die te zijn gebaseerd op de Engelse editie van vertaler Roy Edwards in de reeks Penguin Classics. De bron van de vertaling wordt niet vermeld, maar valt af te leiden uit diverse secundaire gegevens.20 Gegevens over oplagecijfers en receptie van deze nieuwe vertaling ontbreken tot dusverre, maar ik hoop daar bij een volgende gelegenheid meer over te kunnen zeggen. De prijs van het boek is 68000 Roepiah, omgerekend iets minder dan 5 euro.

Indonesische receptie

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 Over de Indonesische receptie van Max Havelaar of delen daarvan is veel te zeggen. Feit is dat Indonesische intellectuelen in de koloniale tijd, die door hun Ne-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 41 derlandse opleiding toegerust waren om de originele versie te lezen, de roman hebben geïnterpreteerd in overeenstemming met hun nationalistische aspiraties. Maar ook in de postkoloniale periode is de roman of zijn stukken eruit, in het origineel of in vertaling, zodanig gerecipieerd dat de besprekers er hun eigen preoccupaties aan konden verbinden. Liesbeth Dolk heeft enkele fasen onderscheiden in de Indonesische visie op Max Havelaar: toen Indonesië nog Nederlandsch-Indië heette, zagen Indonesische nationalisten Multatuli als antikoloniaal en Max Havelaar als een antikoloniaal boek. Na de Tweede Wereldoorlog werd Multatuli door communisten en andere links georiënteerden gezien als ‘anti-imperialist’ en ‘proletarisch humanist’. Hij bond immers de strijd aan ‘tegen sociaal onrecht, tegen onderdrukking van het volk en tegen machtsmisbruik’.21 Een mooi voorbeeld van een commentaar uit deze periode vinden we in een redevoering die Pramoedya Ananta Toer op 2 maart 1960 heeft gehouden bij de herdenking van Multatuli's honderdveertigste geboortedag.22 Pramoedya zei toen: ‘Menselijkheid zonder strijd is slechts een illusie. [...] Hij [Multatuli] streed tegen een koloniaal stelsel, tegen de verdedigers en profiteurs daarvan, namelijk mensen als Droogstoppel [...] die als we het juist willen stellen geen woeker bedreven met koffie, tabak, suiker, indigo of andere producten, maar met het bloed, het zweet en de weeklachten van het Indonesische volk.’ De grootste hausse aan commentaar kwam los in 1987 en 1988, in reacties op de pas in november 1987 vrijgegeven film Max Havelaar. Daarin kwamen ook minder positieve geluiden naar voren: Multatuli's aanval op de regent van Lebak was volgens sommigen onheus, omdat hij geheel voorbijging aan diens gewaardeerde positie in de samenleving en aan de betekenis van het gewoonterecht, de adat. Dit soort commentaren vond mede steun in de publicatie Hikayat Lebak (1977) van , de Indonesische vertaling van een voorloper van zijn essay De mythe van Lebak (1987). Het vrijgeven van de film gaf overigens vele Indonesische intellectuelen een prima excuus om in hun kritieken heikele thema's aan te snijden die taboe waren onder het sinds 1965 aan de macht zijnde regime. De parallellen tussen hedendaagse toestanden enerzijds en het feodalisme, de corruptie en het nepotisme in de tijd van Max Havelaar anderzijds lagen voor het oprapen.23 En opnieuw bleek hoe explosief de erfenis van Saïdjah en Adinda kon werken: toen de bekende protestdichter Rendra (1935-2009) in 1991 zijn parlando gedichten wilde voordragen waarin hij stem gaf aan hedendaagse Saïdjahs en Adinda's, aan bewoners van Rangkasbitung en aan Multatuli zelf, legden de autoriteiten hem een verbod op.24 Bij de telkens verschuivende interpretatie van Multatuli en zijn Max Havelaar bestaat de kans dat beiden worden gereduceerd tot merknaam of icoon. Liesbeth Dolk schrijft, dat Multatuli ‘multi-inzetbaar [is], en hij is poly-interpretabel’.25

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 42

Dat is waar, maar het feit dat zijn roman sinds 1972 in het Indonesisch kan worden gelezen heeft toch ook geleid tot een groter aantal commentaren die zich duidelijker baseren op de tekst zelf dan op vage noties en vooroordelen, zoals de misvatting dat Multatuli zich in zijn roman mede zou hebben gekeerd tegen het Cultuurstelsel. Langzamerhand is duidelijk geworden dat Multatuli niet per se antikoloniaal was, maar eerder een strijder voor algemeen menselijke waarden en mensenrechten. En misschien komt er ooit meer aandacht voor de literaire aspecten van het boek, nu ook de Indonesische literatuur romans kent waarin geëxperimenteerd wordt met de vorm en de desa plaats van handeling is, zoals in de roman Saman (1998) van Ayu Utami.26 Er zou een boek te schrijven zijn over de receptie van Multatuli en zijn Max Havelaar in Indonesië. Zo stelt Boejoeng Saleh27 in 1956, dat Multatuli niet alleen het Nederlandse volk toebehoort, maar ook het Indonesische volk en zelfs de mensheid als geheel. En, zo verzekert hij de lezer, ‘de wederzijdse beïnvloeding tussen Multatuli en Indonesië is voor beiden bepalend geweest’.28 Daar heeft hij gelijk in, maar hiermee komen we op een ander onderwerp, dat de grenzen van dit colloquium te buiten gaat.

N.B. Ik heb me voor dit artikel gebaseerd op materiaal uit het Pusat Dokumentasi Sastra Indonesia H.B. Jassin (Documentatiecentrum H.B. Jassin voor Indonesische Literatuur), uit de Perpustakaan Nasional (Nationale Bibliotheek), op artikelen die ik zelf heb verzameld in 1987 en 1988 en op waardevol aanvullend materiaal uit de collectie van Liesbeth Dolk, voor het gebruik waarvan ik haar zeer erkentelijk ben.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 45

Literatuur

Dolk 1993 - Liesbeth Dolk, ‘Een politiek strijder met de pen. Over Multatuli en de Indonesische intellectuelen (1900-1942)’. In: Liesbeth Dolk, Twee zielen, twee gedachten; Tijdschriften en intellectuelen op Java (1900-1957). Leiden, p. 23-67. Dolk 1998 - Liesbeth Dolk, ‘Gebruik en misbruik in de gordel van smaragd. Multatuli als merknaam’. In: Theo D'haen en Gerard Termorshuizen (ed.). De geest van Multatuli; Proteststemmen in vroegere Europese koloniën. Leiden, p. 142-150. Jassin 1973 - H.B. Jassin, ‘Dankwoord’. In: Uitreiking Martinus Nijhoffprijs voor Vertalingen 1973 aan H.B. Jassin en Peter Verstegen op 26 januari 1973 in de Raadzaal van de Gemeente 'sGravenhage, gebouw Javastraat 26 (mededeling van het Prins Bernhard Fonds). Amsterdam, p. 14-19. Snoek 1991 - Kees Snoek, ‘Blijvende Controverse: Max Havelaar als spiegel van een neo-feodale samenleving’. In: Gerard Termorshuizen & Kees Snoek, Adinda! Duizend vuurvliegjes tooien je loshangend haar; Multatuli in Indonesië. Leiden, p. 43-67. Termorshuizen 1991 - Gerard Termorshuizen, ‘Multatuli in Indonesië: een blijvend symbool van menselijkheid’. In: Gerard Termorshuizen & Kees Snoek, Adinda! Duizend vuurvlieges tooien je loshangend haar; Multatuli in Indonesië. Leiden, p. 9-35.

Kees Snoek is hoogleraar Nederlandse letterkunde en cultuurgeschiedenis aan de Sorbonne. Hij publiceerde onder meer Adinda! Duizend vuurvliegjes tooien je loshangend haar. Multatuli in Indonesië (met Gerard Termorshuizen, 1991), Nederland leren kennen (1996), de biografie E. du Perron. Het leven van een smalle mens (2005) en de bloemlezing O God, er is geen God! Multatuli over geloof en godsdienst (met August Hans den Boef, 2008). In Nederlandse en Vlaamse tijdschriften verschijnen geregeld bijdragen van zijn hand over Indische letterkunde en geschiedenis, de schrijvers van het interbellum en moderne poëzie. Hij werkt aan een uitgave van de brieven van Soetan Sjahrir (1909-1966) aan Maria Duchâteau (1932-1940).

Eindnoten:

1 Voor de versie van 1921 zie volgende noot. De vertaling van 1946, van een zekere T. Hadrianus, verscheen in het tijdschrift Api Merdeka (Vuur van de Vrijheid), jaargang 1, vanaf nr. 13-14 (mei-juni 1946). (In het KITLV is het tijdschrift tot het decembernummer bewaard, maar het feuilleton gaat daarna nog verder). Een kortere versie van Saïdjah en Adinda, door een onbekende vertaler, is afgedrukt in het tijdschrift Moestika 2 (september 1949) 21 en (oktober 1949) 22. In 1969 werd in Harian Indonesia Raya in afleveringen een vertaling gepubliceerd van S.B.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 Aminoeddin, die ook onder het pseudoniem Jabani schreef (In het Pusat Dokumentasi Sastra Indonesia H.B. Jassin te Jakarta is de derde aflevering, van 21 februari 1969, bewaard). 2 Neratja; penjokong dan pembantoe kemadjoean jang lajak bagi Bangsa dan Tanah Air dengan djalan jang patoet. Dit dagblad, dat geheel in het Indonesisch was gesteld, bestond van 1917 tot en met 1924. Jamins vertaling verscheen in de vijfde jaargang, tussen 19 februari en 10 maart 1921. Over deze vertaling zie ook Dolk 1993: 50-52. 3 Muhammad Jamin of Yamin (1903-1962), volgde de Hollandsch-Indische School en Algemene Middelbare School. Studeerde in 1932 af aan de Rechtshogeschool te Batavia. Hij was voorzitter van de Jong Sumatranen Bond (1926-28) en vooraanstaand lid van de Partai Indonesia (Partindo). In mei 1937 richtte hij samen met Gani en Amir Sjarifuddin de Gerindo op, maar na een intern conflict vertrok hij om zijn eigen op Minang georiënteerde partij op te richten, de Parpindo, die hij in de Volksraad vertegenwoordigde (1938-42). Hij was berucht om zijn licht ontvlambare, polemische natuur. Daarnaast was hij een productief schrijver van fictie en non-fictie en maakte hij Indonesische vertalingen van het werk van onder meer William Shakespeare en Rabindranath Tagore. 4 Bakri Siregar was docent Indonesisch aan de Universiteit van Warschau (1956-57) en die van Noord-Sumatra te Medan (1957-59), voordat hij hoogleraar Indonesische literatuur werd aan de Universiteit van Peking (1959-62). Hij schreef korte verhalen (1953) en een geschiedenis van de moderne Indonesische literatuur (1964). Multatuli, Saidjah dan Adinda; Lakon 3 babak, werd gepubliceerd door Uitgeverij Sasterawan te Medan. 5 Volgens een brief van H.B. Jassin aan G.J. Resink van 25 januari 1960 zijn er ooit drie toneelbewerkingen van Saïdjah en Adinda opgevoerd, van de hand van A.K. Hadi, A.S. Dharta en Bakri Siregar. (Pusat Dokumentasi Sastra Indonesia H.B. Jassin). 6 Mededeling van Wiratmo Soekito in de brief van H.B. Jassin (noot 5). De vertaling van Chairil Anwar werd gepubliceerd in Gelanggang Pemuda, december 1945. 7 Rivai Apin was dichter, essayist, vertaler en redacteur van diverse tijdschriften, onder meer van Zaman Baru (De Nieuwe Tijd). Hij was ook politiek actief als lid van KNIP (het eerste Indonesische parlement) en van de gemeenteraad van Jakarta. Zijn verzamelde gedichten werden in 1972 in Maleisië uitgegeven. Zelf zat Rivai Apin toen op het eiland Boeroe, waar hij na de coup van 1965 als politiek gevangene werd geïnterneerd. Zijn ‘Fragmen Skenario film’ werd gepubliceerd in Zaman Baru, juni 1956 (p. 21-25) en juli 1956 (p. 8-13). 8 Saidja; Karangan Multatuli; Disundakeun ku R.T.A. Sunarja. Djakarta; Balai Pustaka 1951. De Balai Pustaka was de Staatsuitgeverij, die zich ten doel stelde ook het volk in de desa's op te voeden. 9 Saidjah dan Adinda; Kisah sedih kutipan buku ‘Max Havelaar’ karangan Multatuli; Disajikan oleh: Kamajaya. Yogya: Penerbit U.P. Indonesia 1975. Kamajaya is het pseudoniem van Karkono Partokusumo (geboren 1915). 10 Dit lied verscheen in verschillende vertalingen: in Noesantara, jg. 1, nr. 1, maart 1946 (door Ida S.), in Medan Bahasa 5 (1955), p. 47 (vertaald door Tartusi, voorafgegaan door een fragment inclusief het lied van de badjing, in: Idem, p. 30-32) en in Gadjah Mada8 (april 1957) 1. Het Pusat Dokumentasi Sastra Indonesia H.B. Jassin bezit bovendien knipsels uit Dwiwarna, 22 en 26 augustus 1953 van het begin van het verhaal van Saïdjah en Adinda. Mogelijk is de vertelling in dit weekblad tot het einde toe voortgezet. Al deze publicaties en de bewaard gebleven knipsels bewijzen in elk geval de enorme aantrekkingskracht die het droevige verhaal (‘kisah sedih’) van Saïdjah en Adinda bezat - en nog steeds bezit - voor het Indonesische publiek. 11 Sitor Situmorang, ‘Kepenyairan sebagai panggilan dan profesi’, Merdeka, 24-10-1978. Situmorang schreef ook: ‘Multatuli en de Indonesische cultuur. Een terugblik op zijn Sumatraanse periode’. Over Multatuli, jg. 13 (1990) nr. 24, p. 3-15. 12 Interviewreeks ‘Multatuli, een drama in acht bedrijven’, opgenomen voor de BRT door Marian Janssen en Luc Coorevits. Resink zegt ook dat de episode van Saïdjah en Adinda werd vermeden, maar dat viel gezien het voorafgaande wel mee. 13 Anoniem, ‘Kompasiana’, Kompas, 25-5-1968. 14 Van Ahmad Tohari verschenen in vertaling bij De Geus Het dansmeisje uit mijn dorp (1993) en De onheilskomeet (1998). 15 Voor gegevens over de uitgave en verkoop van de roman zie Termorshuizen 1991: 17-19. 16 Termorshuizen 1991: 16. Eveneens in: Alfons Tarjadi, ‘Mengapa baru sekarang Max Havelaar diterdjemahkan kedalam bahasa Indonesia?’ [‘Waarom wordt Max Havelaar nu pas in het Indonesisch vertaald?’], Kompas, 1-8-1972. Volgens de Ensiklopedi Indonesia, deel 7 (1984) was de Soendanees Wirasutisna van 1951 tot 1970 zelf redacteur van de Balai Pustaka, dus

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 daar kan het niet aan liggen. Wél gepubliceerde vertalingen van zijn hand zijn Robinson Crusoe (1963) en Gulliver's travels (1965-1977). Een soort bloemlezing in vertaling van Max Havelaar, door K.S. Depari, werd van mei tot en met juli 1960 gepubliceerd in het dagblad Mimbar Indonesia (Medan). (Snoek 1991: 48). 17 Jassin 1973:15. 18 Jassin 1973:17-18. 19 Termorshuizen 1991:19. 20 In een mail van 28 april 2010 aan Willem van Duijn, conservator van het Multatuli Museum, wijst Hans Groot van het Erasmus Taalcentrum te Jakarta op het notenapparaat in de Indonesische uitgave en een schema om de plattegrond van het Indische huis van de assistent-resident van Lebak te verduidelijken. Deze zijn identiek aan het notenapparaat en het schema in de Penguin-editie. 21 Dolk 1998:145. 22 Deze rede is opgenomen in de gestencilde uitgave Multatuli 1820-1887. Disusun dari dokumentasi Pramoedya Ananta Toer, uitgegeven door het Komite Perdamaian Indonesia (Comité van Indonesische Vrede), p. 16-23. De volledige uitgave telt 61 pagina's en bevindt zich in de collectie van het Multatuli Museum. Pramoedya's eigen exemplaar werd in 1965 evenals de rest van zijn bibliotheek in beslag genomen en nooit aan hem teruggegeven. In 1991 kon ik hem verblijden met een fotokopie uit het Multatuli Museum. 23 Voor de receptie van de Indonesische vertaling van de roman en van de film zie Termorshuizen & Snoek, Adinda! Duizend vuurvliegjes tooien je loshangend haar; Multatuli in Indonesië, Leiden 1991. 24 Voor deze gedichten zie Rendra, IJzeren wereld, Breda 1991, p. 128-149. Rendra had zich al eerder uitgelaten over Multatuli en Max Havelaar, in: Joop Huisman [= Kees Snoek], ‘Interview met Rendra over de betekenis van Multatuli voor Indonesië’, Over Multatuli jg. 10 (1987) nr. 18, p. 10-12. Rendra stelt, dat het adatrecht met de daarbij horende instituties niet bestaat op Java. Op Java gaat het er meer om wie de macht bezit. Het bijzondere van Multatuli was, dat hij de mens benaderde als een rechtspersoon die bepaalde fundamentele rechten heeft. 25 Dolk 1998:149. 26 Saman van Ayu Utami (geboren 1968) verscheen in 2001 onder de titel Samans missie bij Uitgeverij De Geus. 27 Boejoeng Saleh (pseudoniem, geboren 1923), schrijver en essayist, was redacteur van het maandblad Indonesia (1953-58), doceerde Indonesische taal en letterkunde aan de Universitas Indonesia (1960-62) en de Universiteit M.V. Lomonosov te Moskou (1962-64). Na de coup van 1965 gearresteerd en geïnterneerd op Boeroe, werd hij in 1977 vrijgelaten. Hij verdiepte zich in de islam en nam weer deel aan het maatschappelijke leven, maar voortaan onder zijn eigen naam: Saleh Iskandar Poeradisastra. 28 Boejoeng Saleh, ‘Seorang Indonesia tentang Multatuli’, in: Menara, jg. 18 (1956), p. 2-20. Salehs retorische uithaal staat aan het einde van zijn artikel.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 46

‘Uit gansch myn hart’ Acht onbekende brieven van Julius De Geyter aan en over Multatuli

Philip Vermoortel

In deze bijdrage publiceer en bespreek ik acht onbekende brieven van Julius De Geyter (1830-1905) aan en over Multatuli, en twee reeds bekende in een afwijkende versie. De Geyter is de schrijver van de dichtbundel Bloemen op een graf (1857) en van een aantal epische dichtwerken en pamfletten, maar hij is vooral bekend gebleven als librettist van talrijke cantates en oratoria, als dichter van het fel antiklerikale Geuzenlied (1873) en wellicht nog het meest als de man die Multatuli in Vlaanderen heeft geïntroduceerd. Hij was het die in 1866 als eerste in Vlaanderen een lijvig artikel over Multatuli publiceerde en hij was het die Multatuli in 1867 als spreker liet optreden in Antwerpen. De andere Julius die we in deze bijdrage nog dikwijls zullen ontmoeten, is Julius Pée (1871-1951). Pée ging zich vanaf de jaren negentig sterk interesseren voor Multatuli en wist heel wat brieven, foto's en documenten te verzamelen die anders reddeloos verloren zouden zijn gegaan. Het is dus niet te verwonderen dat hij ook contact heeft gezocht met de veertig jaar oudere De Geyter. Het AMVC-Letterenhuis bezit twee lijvige zwartlederen convoluten van 35 × 24 centimeter met op de 5,5 centimeter brede rugzijde in goudopdruk respectievelijk JULIUS DE GEYTER - MIJNE LEVENSWARANDE en JULIUS DE GEYTER - VERZEN EN PROZA. Beide convoluten bevatten handgeschreven teksten en ingeplakte gedrukte teksten, die als basis hebben gediend voor Julius De Geyter's Werken (= Werken), die tussen 1907 en 1909 in zeven delen bezorgd werden door vriend des huizes Max Rooses (1839-1914).1 Het handschrift is niet dat van De Geyter.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 47

Op 28 november 1895 schreef De Geyter aan Pée, die om een kopie verzocht had van De Geyters epos Drie menschen van in de wieg tot in het graf. Een epos uit onzen tijd: ‘Zóó gauw kan ik U die dingen niet zenden. De greffier is bezig met de verbeteringen over te schryven, het nieuwe te copieeren, en als hij met de twee eerste boeken gedaan zal hebben, zal ik U die kunnen toezenden’2 (AMVC G 3625/B/84605/107). Dat wijst erop dat De Geyter zijn kopieën liet maken, nalas op fouten en die dan weer door de kopiist liet verbeteren.3 In de afschriften van de brieven die wij hier zullen publiceren, is kennelijk dezelfde methode toegepast, zoals we verder zullen zien. De linkerbladzijden van de twee convoluten zijn blanco gelaten. De beschreven rechterpagina's zijn soms gepagineerd per onderdeel, maar soms ook niet. Een doorlopende paginering per deel is er in elk geval niet. De titel van het deel VERZEN EN PROZA dekt de lading niet, want alleen het eerste deel van de drie waaruit het bestaat, bevat verzen en proza (circa 380 beschreven rechterbladzijden). Het tweede deel (67 beschreven rechterbladzijden) wordt voorafgegaan door een titelblad waarop in inkt geschreven is ‘Brieven en prozastukken’, maar dat is doorgestreept en, in het handschrift van Rooses, vervangen door ‘Brieven’. Terecht, want proza is in dat deel niet te vinden, maar wel 59 brieven aan zeer diverse geadresseerden, geschreven tussen 1865 en 1904. Ze zijn niet strikt chronologisch geordend (zie overzicht verder in de tekst) en genummerd van 1 tot 59. Het is uit dat deel dat de brieven komen die we hier zullen afdrukken en toelichten. Het derde en laatste deel (46 beplakte rechterbladzijden) heeft als titelbladzijde ‘Brieven van Julius de Geyter aan Julius Sabbe. Afschrift van Dr J. Pée.’ Het bevat inderdaad uitsluitend gekopieerde en naderhand ingeplakte afschriften van brieven van De Geyter aan Julius Sabbe (1864-1910), waarvan een deel in het handschrift van Pée en een deel in een ander handschrift.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 48

Uit brieven van een neef van De Geyter aan Pée weten we dat de weduwe van De Geyter na de dood van haar man zoveel mogelijk geschriften van hem verzamelde teneinde die in de Werken op te nemen want ‘Alles wat Julius De Geyter als schrift heeft nagelaten, is voor het uitgeven zijner werken van het hoogste belang’.4 Dat verklaart de gretigheid waarmee op zoek werd gegaan naar afschriften van brieven (zoals die aan Julius Sabbe) én waarom gepoogd is om de beschikbare brieven te voorzien van toelichtingen betreffende de datering en de geadresseerden, zoals we verder nog zullen bespreken. Uiteindelijk, echter, liet de weduwe aan Rooses weten dat ze enkel ‘de brieven aan den Heer Rolin Jacquemyns, Minister van binnenlandse zaken, in België, geschreven op 12 april 1884’ opgenomen wenste te zien en dat het beter was om van ‘de overige brieven [...] gene melding’ te maken (AMVC G 3625/B/1512). En zo is ook geschied. In deel 7 van de Werken komen, naast enkele ‘Open brieven’, alleen die aan Rolin-Jacquemyns voor. Maar wat ons hier interesseert is het tweede deel, want daarin staan, zoals gezegd, de brieven van De Geyter aan en betreffende Multatuli. Zes brieven zijn rechtstreeks aan hem gericht, één aan zijn uitgever R.C. Meijer, één aan E.P. Rigelé, secretaris van de Cercle Artistique in Antwerpen, en één aan Multatulibewonderaar J.N. van Hall. Eén afschrift betreft geen brief, maar de ontwerptekst voor de uitnodiging tot Multatuli's spreekbeurten van 24 en 26 april 1869. Van deze tien documenten zijn er slechts twee opgenomen in de Volledige werken (= VW): de brief aan Meijer en de uitnodiging. Omdat de brief aan Meijer in de VW slechts qua spelling verschilt van de versie die we voor ons hebben, zullen we hem hier niet opnieuw afdrukken maar slechts kort situeren. De uitnodiging voor Multatuli's optredens daarentegen, is in de VW gebaseerd op de gedrukte en dus definitieve tekst en aangezien er een leerrijk verschil is met het concept waarvan we hier een afschrift hebben, zullen we die tekst wel afdrukken. De brief aan J.N. van Hall, ten slotte, dateert van 1888 en zou, zelfs indien hij bekend was geweest aan de samen-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 49 stellers van de VW, toch niet opgenomen zijn, want zij sluiten af met 1887, het jaar waarin Multatuli op 19 februari overleden is. Wij zullen desalniettemin de brief opnemen om het geheel van ontdekte brieven intact te houden en ook omdat hij een mooi sluitstuk vormt van deze correspondentie met en rond Multatuli. De afschriften die we voor ons hebben, zijn voorzien van drie soorten aantekeningen in potlood. Ten eerste zijn er de correcties bij het geleverde kopieerwerk, die uit de aard der zaak wel van De Geyter moeten zijn. De kopiist heeft sommige woorden blijkbaar niet kunnen lezen, verkeerd gelezen of overgeslagen en in die gevallen staat in de linkermarge een verwijsteken en in de tekst een correctie in potlood op grond waarvan de kopiist het/de juiste woord(en) kon invullen als hij plaats overgelaten had, na enig kraswerk vervangen als hij zich vergist had of boven de regel schrijven als hij iets overgeslagen had. De tweede soort aantekeningen in potlood zijn vragen als ‘Wie? Waar? Wanneer?’ Omdat het om een zeer beperkt aantal woorden gaat, is onmogelijk uit te maken wie ze neergeschreven heeft, maar het is stellig niet Rooses. Van hem zijn echter wel de antwoorden op die vragen en de pogingen tot datering van de brieven en identificatie van de geadresseerden. Eén van de problemen waar Rooses zo te zien niet is uitgeraakt, is de datering. Twee van de zes brieven aan Multatuli zijn niet gedateerd, evenals de ontwerptekst voor de uitnodiging. Blijkbaar heeft Rooses geprobeerd om ze chronologisch in te passen in de volgorde waarin ze opgenomen en genummerd zijn en is dat hem niet gelukt omdat het geheel, zoals gezegd, niet strikt chronologisch geordend is. In ons commentaar zullen we enkel de vragen in onbekend handschrift en de toelichtingen van Rooses signaleren en niet de correcties in de tekst. Evenmin zullen we telkens ‘[sic]’ plaatsen waar de negentiende-eeuwse spelling afwijkt van de huidige. Wel zullen we de meest flagrante afwijkingen en spelfouten signaleren opdat de lezer ze niet zou toeschrijven aan onze transcriptie. Om et een idee van te geven hoe een en ander er in het handschrift uitziet, laten we hieronder drie voorbeelden volgen uit respectievelijk de brieven 5, 6 en 7.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 50

Voor alle duidelijkheid geven we hieronder een overzicht van de brieven die betrekking hebben op Multatuli, met de nummers die ze in het handschrift hebben, de dagtekening of bij ontstentenis daarvan de datering door Rooses, en de werkelijke datering. In één geval wordt de geadresseerde niet genoemd, maar uit de inhoud van de brief blijkt duidelijk dat het Multatuli was. nummer 1: Brief van De Geyter aan Multatuli, 20 september 1865; nummer 2: Brief van De Geyter aan Multatuli [niet gedateerd; volgens Rooses 20 februari 1866, maar in werkelijkheid 20 februari 1867]; nummer 3: Ontwerp voor uitnodiging spreekbeurt Multatuli [niet gedateerd; volgens Rooses maart 1866, maar in werkelijkheid april 1869; definitieve, gedrukte (en afwijkende) versie afgedrukt in VW XIII: 457]; nummer 5: Brief van De Geyter aan Meijer, 22 maart 1866 [lichtjes afwijkend afgedrukt in VW XI: 567-568]; nummer 6: Brief van De Geyter aan Multatuli, 22 maart 1866; nummer 7: Brief van De Geyter aan Multatuli, 15 november 1865; nummer 8: Brief van De Geyter aan Rigelé, 20 februari 1867; nummer 9: Brief van De Geyter aan Multatuli [niet gedateerd, ook niet door Rooses; wellicht 3 of 31 maart 1867; identificatie geadresseerde op grond van citaat uit Minnebrieven]; nummer 12: Brief van De Geyter aan Multatuli, 24 december 1880; nummer 31: Brief van De Geyter aan Van Hall, 12 januari 1888.

In wat nu volgt drukken we telkens de tekst van de brieven (respectievelijk het document) af en voorzien die van commentaar en uitleg.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 no 1.-

Antwerpen, 20 September 1865

Geachte Heer,

‘Wilt ge U de moeite geven my de ontvangst te melden?’ schreeft Ge my den 22- februari 1865,- en daar ontvang ik over een uur uwen brief en uw portret! Men had by Max Kornicker alles open gemaakt en laten liggen. Ik heb hem een compliment te paard gezonden waar ze 't hebben kunnen voor doen.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 51

Het portret is men reeds aan 't inlysten en het doet my genoegen U met mynen dank ook dit te mogen schryven: 't is wel zóó: de menschen hebben willen zyn; nu willen zy hebben. 't Is zoo natuurlyk dat ik om 't menschdom beschaamd zou zyn, ware het anders.- Toch zal 't niet gemakkelyk gaan, vrees ik, daar de hebbers aan hunne overmacht houden als de duivel aan de zonde. Ik zou gelukkig zyn onder uwe leiding te mogen medestryden. Daarom, reeds lang had ik kennis van uw voornemen, een dagblad uittegeven; enkelyk zal te kort aan geld en vooral het zegelrecht zulks tot nu toe belet hebben; geld heb ik weinig, de wet veranderen mag ik niet maar daar is iets anders dat ik wensche uit al de kracht van myn hart en van myn hoofd. Mag ik, als uw blad tot stand is, U geregeld en ongeregeld brieven uit Vlaamsch België sturen? Ik ben een vrydenker en een Neêrlandist, ofschoon in België gewonnen, geboren en getrouwd. Myn brood win ik als ondergriffier der arrondissements Rechtbank te Antwerpen; meer dan die plaats, heb ik niet noodig; ministers kunnen my niet deren, en myn hart heeft behoefte aan den stryd voor het rechtvaardige. Zou U dat gaan, zoo ben ik op het eerste woord gereed te beginnen. En Multatuli, na den stryd kome U de zege!

Uw hoogachtend

N.S Mocht Gy my nog met een schryven vereeren, gelieft het te zenden naar myne woning Walburg plein 13.

Toelichting

In de linkermarge is ter hoogte van de aanspreking toegevoegd ‘Aan Multatuli’. Ter hoogte van het midden van de eerste alinea is eveneens in de linkermarge geschreven ‘Wie’, maar dat is naderhand doorgestreept. De brief eindigt inderdaad met ‘Uw hoogachtend’, net zoals brief nummer 9. In het begin van 1865 heeft De Geyter zijn Drie menschen van in de wieg tot in het graf. Een epos uit onzen tijd (tweede druk, 1864) opgestuurd naar Multatuli. Dat hij als dank een portret met opschrift had ontvangen, was al bekend uit het bewaarde antwoord van Multatuli de dato 22 februari 1865 (VW XI: 459-460). Maar wat we tot nu toe niet wisten, is dat De Geyter dat antwoord pas zeven maanden na de verzending te zien heeft gekregen omdat Multatuli het gestuurd had naar Max Kornicker - de uitgever van Drie menschen wiens adres op de kaft gedrukt stond: Huidenvettersstraat, Antwerpen5 - en dat die de brief en het portret een

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 52 maand of zeven had laten liggen. Dat De Geyter daar erg boos om was, is meer dan begrijpelijk, en hij stuurt dan ook meteen ‘een compliment te paard [...] waar ze 't hebben kunnen voor doen.’ ‘Te paard’ betekent ‘kwaad’, ‘boos’ (Stoett 1923-1925: 132-133) en het woord ‘compliment’ moet natuurlijk ironisch opgevat worden. Van Dale geeft vandaag de dag nog als voorbeeld ‘compliment aan je baas en zeg hem dat hij naar de pomp kan lopen’. De uitdrukking ‘waar ze 't hebben kunnen voor doen’ betekent zoveel als ‘waar ze 't mee moeten doen’.6 Midden december 1864 had Multatuli bij César Mitkiewicz, 9, Rue Neuve, Bruxelles, een fotografisch portret laten maken (VW XI: 411). De bedoeling was om fotografische afdrukken ervan te verkopen voor f 50 en lithografische (steendrukprocédé) voor f 10 en met de opbrengst een krant op te richten. Op 1 of 2 februari 1865 liet Multatuli een circulaire verspreiden onder de ongeveer zevenhonderd intekenaren op zijn Ideën,7 waarin hij zijn plan uiteenzette en erop wees dat ‘de Zegelwet’ binnenkort zou worden afgeschaft. Elk portret zou worden voorzien van ‘een spreuk of 'n gezegde uit [z]ijn werken’ (VW XI: 444-446). Via het bijgevoegde bestelformulier kon elke geïnteresseerde zijn of haar bestelling plaatsen. Multatuli was er rotsvast van overtuigd dat het plan een weergaloos succes zou worden en dat minstens alle intekenaars op zijn Ideën een foto of litho zouden kopen. Nog diezelfde maand werd echter duidelijk dat het plan op een compleet fiasco zou uitdraaien, want er werd de eerste dagen maar een paar portretten verkocht en toen helemaal geen meer (VW XI: 456). Erg verwonderlijk is dat niet want ze waren veel te duur. Ter vergelijking: een volledige bundel Ideën kostte in 1865 f 4, de Minnebrieven f 2 (VW XI: 506).8 Maar Multatuli begreep er niets van en zag in het débâcle het zoveelste bewijs van de verachtelijke trouweloosheid van een publiek dat alleen maar lippendienst bewees. Dat De Geyter een gratis portret toegestuurd kreeg, was dan ook minder een blijk van gulheid dan een manier om van de nog niet betaalde voorraad af te geraken en tegelijkertijd De Geyter gunstig te stemmen in de hoop dat hij misschien nog iets verkocht zou krijgen in Vlaanderen. Maar dat wist De Geyter natuurlijk niet toen hij op 15 november verrukt schreef aan zijn vriend Frans De Cort (1834-1878): ‘Met dien [= Multatuli] sta ik immers op den besten voet: hy heeft my tot zyn portret toe afgezonden, met iets op van kale frakken die hangen om de schouders van een ander’ (AMVC g 3625/B/18476/45). En zo weten we ook welk ‘gezegde’ Multatuli ‘uit [z]ijn werken’ voor De Geyter uitgekozen had, namelijk de openingspagina van Minnebrieven waarin te lezen staat: ‘Er zijn indedaad [sic] menschen, die een hevige tegenzin hebben in kale rokken, die niet hangen om de schouders van een ander’ (1861: 3). Merkwaardig is wel dat De Geyter op 7 oktober 1893 aan Multatuli's weduwe Mimi Hamminck-Schepel (1839-1930)9 schreef ‘In 1865, Mevrouw, zond Multatuli my twee portretten, een gefotoen een gelitografieerd [sic]: 'k heb ze nog. Op 't eene staat, van zyne hand: ‘Er is

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 53 geen God, of hy moet goed zyn' enz.; op 't andere de fraze over kale frakken om de schouders van een ander’ (Multatuli Museum [= MM] 1893: I: 27). Liet zijn geheugen hem in de steek? Heeft hij van de portretten die hij in 1866 nog ontvangen moet hebben (zie verder) er één gehouden en achteraf gemeend dat hij ze samen toegestuurd gekregen had? In elk geval is in de brieven uit 1865 altijd sprake van één enkel portret. Begin april 1866 liet Multatuli ten einde raad zijn vrouw Tine (1819-1874) ‘een paar circulaires over [z]yn portret’ (VW XI: 580) naar De Geyter sturen in de hoop dat die nog iets verkocht zou krijgen in Vlaanderen. Dat leek aanvankelijk nog te lukken ook, want op 7 april 1866 kon De Geyter Tine (volgens Pée) een kwijtschrift van f 94,50 toesturen (VW XI: 588) en op 2 mei 1866 f 100 ‘voor een Portret Multatuli’ (VW XI: 594). Maar daarmee kon de factuur van fotograaf Mitkiewicz uiteraard niet betaald worden. Toen Rooses in juni 1867 verzocht om ‘een of twee uwer portretten te laten geworden’ (VW XII: 291), moest Multatuli antwoorden: ‘Portretten? Helaas! Zeer gaarne zou ik aan uw verzoek voldoen, maar ze liggen te Amsterdam onder beslag van een onheuschen schuldeiser’ (VW XII: 300). De Geyter zou nog een paar keer geld sturen naar Tine, zelfs toen ze vanaf 1 juli 1866 in Milaan woonde met de kinderen. In oktober 1866 meldt ze de goede ontvangst van ‘140 francs (en billets de Belgique)’ (VW XI: 721) en in november schrijft ze ‘door uwe hulp kan ik nu smaandelijks [sic] de [viool] meester [van Nonnie] betalen’ (VW XI: 741). In ruil moet De Geyter een paar portretten hebben ontvangen, want op 14 juli 1866 verstuurt hij een pakje naar zijn Brusselse vriend Alfons Willems (1839-1912) met daarin onder meer ‘het portret van Multatuli’ (AMVC G 3625/B/18416/5). Zoals gezegd voorspelt Multatuli in zijn circulaire een spoedige afschaffing van ‘de Zegelwet’. Daarmee bedoelt hij het dagbladzegel dat in de Franse Tijd ingevoerd was.10 In België werd het al in 1848 afgeschaft, maar Nederland zou nog moeten wachten tot 1 juli 1869, vier jaar na Multatuli's voorspelling (Hemels 1969: 139).11 Het dagbladzegel was zo duur dat de afschaffing ervan de uitgave van kranten en tijdschriften gemiddeld zowat de helft goedkoper maakte.12 Soms werd een deel daarvan ook verrekend ten gunste van de lezer. Zo kostte een jaarabonnement op de Nieuwe Rotterdamsche Courant vanuf 1 juli 1869 f 20 in plaats van f 33 en losse nummers 5 centen in plaats van 15 (Hemels 1969: 144 en passim). In zijn brief van 22 februari had Multatuli uitgelegd dat de portretten dienden voor ‘'t byeen-brengen van geld tot het opzetten van een dagblad’ [VW XI: 459-460) en dat verklaart waarom De Geyter het thema aansnijdt. Maar aangezien hij schrijft dat hij ‘reeds lang’ kennis had van Multatuli's plan én het in verband brengt met het dagbladzegel, waarover Multatuli in zijn brief met geen woord rept, kan het haast niet anders dan dat hij Multatuli's circulaire kende.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 54

De passage vanaf ‘'t is wel zóó’ vormt een antwoord op de tweede alinea uit Multatuli's brief, die op zich weer een antwoord vormt op de slotregel van de tweede druk van het epos Drie menschen, dat De Geyter hem toegezonden had. Op het ogenblik dat De Geyter zijn brief aan Multatuli schreef, woonde en werkte hij in Antwerpen. Nochtans was hij geen geboren en getogen Antwerpenaar. Op 25 mei 1830 was hij geboren in Lede bij Aalst en ingeschreven onder de naam Joannes,13 maar die heeft hij later veranderd in Julius, een naam die toen blijkbaar nogal in de mode was. Hij studeerde af aan de normaalschool in Aalst en was eerst werkzaam als onderwijzer in Herzele en Gavere (1848). In oktober 1849 trok hij naar Antwerpen, waar zijn oudere broer Karel zich in december 1848 had gevestigd. In 1850 volgde de rest van het gezin. De Geyter werkte hier achtereenvolgens als hulponderwijzer (1849-1850), vertaler (1850-1852), redacteur bij (het katholieke) Het Handelsblad (1852-1855), redacteur bij (het doctrinair-liberale) De Koophandel (1856), ondergriffier bij de arrondissementsrechtbank (1857-1868), avoué14 bij de Rechtbank van Eerste Aanleg (1868-1874) en uiteindelijk directeur van de Berg van Barmhartigheid (1874-1900), een instelling voor pandleningen. Tegenwoordig bestaat alleen nog in Brussel een Berg van Barmhartigheid in de Sint-Gisleinstraat 23, op enkele stappen van de Zavel en het Justitiepaleis. Bergen van Barmhartigheid stelden arme mensen in staat om in ruil voor een pand geld te lenen. Voor De Geyter was het de gedroomde baan die hem eindelijk de tijd en de rust gaf om zich met overgave aan de letteren te wijden.15 Op 8 mei 1861, veertien dagen voor hij 31 zou worden, trad De Geyter in het huwelijk met de twaalf jaar jongere Isabella (Lotje) van Dorne (geboren 7 juni 1842).16 Zij kregen één dochter, Julia (geboren 19 maart 1871), die door haar vader aanbeden werd en tot zijn oeverloos verdriet helaas al op 24 februari 1898 overleed, precies zes maanden na de dood van haar echtgenoot, de bijna 23 jaar oudere en schatrijke rentenier-weduwnaar Joseph Kums (21 april 1848-24 augustus 1897) met wie ze op 27 juli 1895 Dover getrouwd was.17 De Geyter en zijn vrouw namen de opvoeding op zich van de twee nog piepjonge kleinkinderen Olga (geboren 14 januari 1896) en Armand (geboren 25 januari 1897),18 die de titels jonkvrouw en jonkheer mochten voeren. Julius De Geyter kwam het verlies van zijn dochter niet meer te boven. Hij overleed in Antwerpen op 18 februari 1905.19 Na zijn dood zamelden zijn liberale vrienden 1112 frank in voor een gedenkteken dat in het Stadspark of in de Warande moest komen. Jef Lambeaux (1852-1908) maakte drie ontwerpen waarvan er één uitgekozen en door de stad Antwerpen aangekocht werd. De Geyter was levensgroot afgebeeld met achter hem Terpsichore, de muze van dans, koor en lyrische poëzie, met in haar hand een lier of lyra. In 1908 werd naar aanleiding van een geschil met een derde echter beslag gelegd op het atelier van Lambeaux, inclusief het ontwerp voor het gedenkteken

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 55 voor De Geyter. Na een slopend proces werd het model dan toch naar de bronsgieterij La Compagnie des Bronzes in Brussel gestuurd, maar de afgietsels bleven daar ongebruikt staan wegens geldgebrek. De Eerste Wereldoorlog zette definitief een punt achter het project (Robert 2005: 128-129).

De geselecteerde maquette van het standbeeld voor De Geyter door Jef Lambeaux

De Geyter kreeg echter wel een indrukwekkend grafmonument. Het werd al op 8 oktober 1905 onthuld op het Kiel en in 1939 verplaatst naar het Schoonselhof, waar het nog steeds te bezichtigen is. Dit keer geen levensgroot standbeeld maar een portretsilhouet van De Geyter op een bronzen stèle in de vorm van een reusachtige kithara. Op de arduinen sarcofaag een jongen en een meisje, eveneens in brons, levensecht uitgebeeld en subtiel verwijzend naar de kleinkinderen Olga en Armand. Het geheel is 3,30 meter hoog, 1,60 meter breed en 3 meter diep. Het beeldhouwwerk is van Frans Joris (1851-1914) (Robert 2005:128-129).

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 Het grafmonument van De Geyter op het Schoonselhof

In het N.S [= naschrift] bij zijn brief schrijft De Geyter nogal hoopvol ‘Mocht Gy my nog met een schryven vereeren’ en daar heeft hij blijkens de volgende brief niet lang op moeten wachten. Multatuli heeft dit keer een en ander blijkbaar naar het door De Geyter opgegeven adres gestuurd en het is goed terechtgekomen, ook al was de naam van het plein waar De Geyter woonde officieel niet het Walburg plein, zoals hij opgaf, maar het

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 56

Sint-Walburgisplein. Zou De Geyter het woord ‘sint’ toen al niet meer uit zijn antiklerikale pen gekregen hebben? Wie vandaag de dag op zoek zou gaan naar dat plein zal van een kale reis terugkeren, want het is in 1885 verdwenen bij de rechttrekking van de Scheldekaaien, maar dankzij de fotocollectie van het Stadsarchief Antwerpen kunnen we ons nog een idee vormen van hoe het er uitzag.

Het Sint-Walburgisplein omstreeks 1860 © Stadsarchief Antwerpen

no 7.-

Antwerpen 15 November 1865

Multatuli,

Waarby heb ik die bewyzen uwer toegenegenheid verdiend? Wel zal ik die eens verdienen; maar wat heb ik daartoe tot heden gedaan? Eerst jaren na de uitgave van den Havelaar kreeg ik hem te lezen; zoovele duizenden in Vlaamsch Belgie kennen nog zyn bestaan niet;- dat zal niet lang meer duren. Neen ik heb de Minnebrieven van U niet ontvangen;- toch heb ik ze, met alles wat van U is uitgekomen. Hadt Gy ze my dan, misschien met een woord van uwe hand doen zenden? Zoo wilde ik byna dat de dief of de versukkelaar zich den nek brak! Het is niet onmogelyk, Multatuli, dat Nederlandsch Indië onveranderd blyve zoolang Gy leeft;- wat Gy echter zien zult, is de omwenteling der litteratuur in uw land. Dat zult Gy gedaan hebben. Reeds zoudt Gy mogen rusten. De dominés en andere wyzen doen door hunne letterkunde de natie slapen; wat zy sedert eeuwen geschapen hebben, schynen my momiën; zoo weinig uitgezonderd

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 57

Gy hebt leven geblazen. Nu gageslagen:- dat ze den groei en den bloei niet tegenhouden onder de warmte der meizon! Mocht ik een weinigje ter bespoediging bijdragen, wat zou ik gelukkig zyn! Ik zal 't bebroeven. Uw

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 58

Toelichting

Bovenaan de brief is in de linkermarge toegevoegd ‘Aan Multatuli’. Tussen het nummer van de brief en het liggend streepje staat geen punt. De woorden ‘gageslagen’ en ‘bebroeven’ staan zo in het handschrift. Tussen ‘zoo weinig uitgezonderd’ en ‘Gy hebt leven geblazen’ staat geen punt. De brief van Multatuli waarop deze een antwoord vormt, is niet bewaard, maar uit het antwoord van De Geyter komen we wel te weten dat Multatuli wellicht zijn twijfel had geuit over een snelle verbetering van de toestand in Nederlands-Indië en dat hij een exemplaar van Minnebrieven had opgestuurd dat niet aangekomen was. Maar er was nog een ander bewijs van ‘toegenegenheid’ dat gelukkig wel aangekomen was, want aan De Cort schrijft De Geyter in de reeds vermelde brief van 15 november 1865: ‘Ik heb gisteren nog eene Bloemlezing gekregen die eene goudmyn waerd is’. Multatuli had blijkbaar samen met zijn brief een exemplaar verstuurd van de Bloemlezing die hij zelf had samengesteld en die in 1865 bij Meijer in Amsterdam verschenen was. Ook de dichter Karel Versnaeyen (1836-1910) kreeg in november 1865 een exemplaar in zijn bus, met als opdracht ‘Den Here K. Versnaeyen te Brugge van den Schryver Amsterdam Nov 1865’ (VW xi: 512). Hoe de opdracht er in het exemplaar van De Geyter uitzag weten we niet, want het is vooralsnog onvindbaar (Schmook 1949: 63-64).

no 5.-

De tekst is afgedrukt in VW XI: 567-568.

Toelichting

In de linkermarge staat naast de aanspreking ‘Wie? en Waar?’. Daaronder is toegevoegd ‘Meyer uitgever’ en ook bovenaan de brief staat ‘Aan den heer Meyer uitgever’. Meijer spelde altijd ‘if’ en niet ‘y’. Deze brief aan de Amsterdamse uitgever R.C. Meijer (1826-1904), de uitgeversnaam van R.C. d'Ablaing van Giessenburg, is zoals in de inleiding gezegd opgenomen in de VW in een versie die zo weinig afwijkt van die uit deze handschriftenbundel dat we hem niet opnieuw afdrukken. De brief is gedateerd ‘Antwerpen 22n Maart 1866’ en De Geyter sloot er twee overdrukjes bij in van zijn artikel over Multatuli, dat enige dagen tevoren verschenen was in het Nederduitsch Tijdschrift van Emanuel Hiel (1834-1899), eentje voor Meijer en eentje voor Multatuli (De Geyter 1866). Hij schrijft in zijn begeleidende brief dat de liberale kranten zijn artikel overgenomen hebben met als gevolg ‘nu klagen velen: “onze boekhandelaars hebben zyn boeken niet.”’ Hij raadt Meijer dan ook aan om via ‘dagbladen en

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 59 plakkaten’ wat meer reclame te maken voor Multatuli en natuurlijk om ervoor te zorgen dat zijn boeken in de Vlaamse boekhandels verkrijgbaar zouden zijn (VW xi: 567-568). Dat deze brief in tegenstelling tot de andere wél opgenomen is in de VW ligt hieraan dat het origineel ervan bewaard is. Voor de correspondentie Multatuli-De Geyter daarentegen, moesten de samenstellers het doen met een (onvolledige) serie afschriften. Meijer heeft van Multatuli de volgende werken uitgegeven: Ideën I (1862), Over vrijen arbeid in Nederlandsch Indië (1862), De Bruid daarboven (1864), Bloemlezing (1865), De zegen Gods door Waterloo (1865), Ideën II (1865), Japansche gesprekken (1865, herdruk) en Verspreide stukken (1865) (De Mare 1948). In 1864-1865 verslechterde de aanvankelijk kameraadschappelijke relatie snel wegens geldkwesties en uitblijvende kopij. In 1866 zou Multatuli het contact volledig verbreken (Ter Laan 1995: 3-5).

De nu volgende brief aan Multatuli heeft De Geyter ingesloten in zijn brief aan Meijer. Vandaar dat ze dezelfde dagtekening hebben.

no 6.

Antwerpen 22 Maart 1866.

Multatuli,

Ik zend u dit schryven in eenen brief aan den heet Meijer, waarby ik hem aanraad uwe werken wat meer over Vlaamsch Belgie te verspreiden en ze door dagbladen en plakkaten aan te kondigen. Een groot deel onzer bevolking -, de anri-katholieken, betere vrydenkers dan over 't algemeen de protestanten denk ik, - moet en zal u lief hebben, zoodra het u kent. Ik heb et ondervinding van: de werken die ik van u heb, worden me ontleend en den ontleener voort afgetruggeld als waren zy..... goud, en dat vooral omdat zy hier niet te koop zyn. Dat is zuivere waarheid, en niet geschreven om u te loven, wat gy zeker niet meer noodig hebt. Och, Multatuli, wildet Gy eens naar hier komen! Zoo het waar is dat gy nog immer veel heen en weer reist tusschen Brussel en Amsterdam, stapt te Antwerpen eens van den trein, al ware 't maar voor éénen dag, Gy zoudt et zoovelen mede verheugen, en uw hierzyn zou ons, denkers en werkers in uwe taal, zoo wel doen! Zoo talryk zyn hier degene die tusschen Noord en Zuid een leven en streven betrachten, en die gevoelen dat Gy ons daartoe meer waard zyt dan al de andere hollandsche letterkundigen te zamen.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 60

Komt eens! Kunt Gy my 2 uren te voren verwittigen, best; kunt Gy 't niet, ook goed. Allen die u hebben gelezen, hebben noodig u te zien, u te zeggen wat zy voor u gevoelen,- en velen bovendien verbinden uwe medewerking of uwen raad aan de verwezentlyking van hunnen droom: één Nederland, maar vol leven en trots. Zult Ge eens komen?

Toelichting

Bovenaan de brief is toegevoegd ‘Aan Multatuli’. Achter het nummer van deze brief staat, in tegenstelling tot de vorige, geen liggend streepje. De woorden ‘afgetruggeld’ en ‘verwezentlyking’ zijn zo gespeld. Het antwoord op deze brief is bewaard gebleven. Het dateert van 1 april 1866 en staat afgedrukt in VW XI: 570-572. Multatuli legt erin uit dat Meijer de brief moest doorsturen naar Frankfurt en dat hij hem dus pas ‘eergister’ (op 30 maart) ontvangen heeft. De brief die Meijer op 29 maart 1866 naar Multatuli zat te schrijven begint inderdaad met ‘Ingesloten een briefje van De Geyter’ (VW XI: 569). Wat het over en weer reizen tussen Brussel en Amsterdam betreft, antwoordt Multatuli: ‘Meermalen naar Brussel reizen? Och neen! Ik was daar niet sedert 17 December 1864. En waarom niet? Daar toch wonen myn vrouw en kinderen. Ik kon er niet heen uit armoede.’ Het wordt een heel lang epistel met als besluit ‘Adieu, hartelyk gegroet. Ik moet er aan denken vanwaar myn vrouw en kind morgen eten zal bekomen. Daarom sluit ik, en als gy later niet van my hoort, denk dan maar dat zoo iets my bezighoudt’. Maar zoals zo vaak bij Multatuli is dat maar een voorlopig besluit, want er volgt nog een soort van naschrift dat bijna een derde van de hele brief beslaat en waarin alle registers van pathetiek en retoriek opengetrokken worden:

Als staaltje van den hollandschen geest kan dienen dat men een fortuinzoeker die in elf, twaalf jaren tyds 3 miljoen guldens uit den Javaan heeft weten te persen minister van Kolonien gemaakt heeft, ja zelfs chef van 't kabinet! Zó heeft Nederland geantwoord op den Max Havelaar! Het heeft openlyk party getrokken voor 't schandelykst onregt. [...] En attendant zwerf ik en de mynen rond, verlegen om een dak! Begrypt ge dat men bitter wordt? En toch klaag ik niet daarover op zich zelf Ik zocht geen loon. Maar ik klaag hierover dat die bitterheid my belet te arbeiden. Vaarwel.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 61

Deze brief treft De Geyter recht in het hart. Op 4 april krijgt hij alweer een brief waarin Multatuli meedeelt dat hij Tine, zoals gezegd, opdracht heeft gegeven om een aantal portretcirculaires op te sturen. Onmiddellijk start De Geyter in Vlaanderen een reddingsactie door bij een tiental vrienden om geld te bedelen. Jan Michiel Dautzenberg (1808-1869) bijvoorbeeld, de schoonvader van vriend De Cort, krijgt te lezen: ‘Ik kryg daar zooeven hartbrekend nieuws over den grootsten onzer nederduitsche letterkundigen [...] er hoeft hulp, spoedige hulp.’ En De Geyter is onvoorwaardelijk in de ban van Multatuli's kijk op de zaken want hij beschrijft hem als ‘De man die men minister van koloniën maken wilde, als hy voor 't onrecht de oogen wilde luiken’ en gaat verder met ‘Daarom, Goede Heer, richt ik my tot eenige vlaamsche nederlanders. Hy mag niet bezwyken onder den last der vervolging door hollandsche nederlanders’ (amvc g 3625/18470/3). Voorwaar een zeer Multatuliaanse visie. En hoe snel en juist hij Multatuli's gevoeligheid op het vlak van geldelijke steun al weet in te schatten, blijkt uit het P.S.: ‘Hy mag het niet weten. Niemand mag het weten.’ De oproep van De Geyter kreeg nog enige weerklank ook, want zij stelde hem in staat om, zoals al vermeld, een paar keren geld op te sturen naar Tine, al zal hij zelf ongetwijfeld ook zijn duit in het zakje hebben gedaan. Meijer heeft niet alleen het briefje, maar ook het overdrukje doorgestuurd van het reeds genoemde artikel dat De Geyter medio maart 1866 in het Nederduitsch Tijdschrift gepubliceerd had (VW XI: 569). Het is 26 bladzijden lang, geschreven vanuit een onvoorwaardelijke bewondering en grenzeloos enthousiasme en het is het allereerste artikel in Vlaanderen waarin Multatuli voorgesteld wordt aan het Vlaamse publiek, inclusief uitvoerige citaten uit zijn werk. ‘Meyer heeft my uw stuk gezonden uit het Tydschrift’, schrijft Multatuli en het enige commentaar dat De Geyter voor al zijn moeite en enthousiasme krijgt, zijn de volgende drie woorden: ‘Ik dank u’ (VW XI: 573). Heel erg attent kan dat niet genoemd worden. Het is zelfs maar de vraag of Multatuli het stuk gelezen heeft. Maar in april 1866 kon dat bewonderaar De Geyter niet deren of ontmoedigen. Het herhaalde verzoek om toch eens te komen, werd niet meteen ingewilligd. De Geyter zou nog bijna een jaar geduld moeten hebben, want Multatuli trad pas voor het eerst op in Vlaanderen op donderdag 28 februari 1867 (VW XII: 104) en het was natuurlijk De Geyter die dat mogelijk had gemaakt. De volgende brief gaat over de moeilijkheden die hij daarbij ondervonden heeft.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 62 no 2.-

Heer Douwes Dekker

Het spyt my meer dan Ge 't gelooven zult, maar ik kon U niet antwoorden: ik kon ditmaal niet helpen, en den Cercle 100 frs vragen durfde ik niet. Ook bestond er sinds uwe bepaalde belofte van te komen moeielykheid over vele punten: 1- de Cercle nam den schyn aan van maar 100 frs te zullen geven in plaats van 200; 2o zich de hotelkosten niet aan te trekken, 3- de conferentie te willen uitstellen tot 13 maart; 4o er letterkundige vrienden uit Gent, Brussel etc. niet toe uit te noodigen, 5o ongaarne eene zaal te geven voor eene 2e conferentie, mits inkomgeld indien gy het verlangt. By 't ontvangen van uwen brief, schreef ik dezen morgen voor de 3e maal (en bitsig) om een antwoord,- en zoo even kryg ik het. Zy stemmen in alles toe behalve in de hotelkosten en de conferentie is bepaald op vandaag 8 dagen (donderdag 28 feb.) ten 8 ur' s'avonds. Gelief me te schryven of Ge komen zult, en met wat trein ik u mag afhalen.- Nog iets dat my zeer bekommert: Val hier toch bid ik U, niet uit tegen Holland. Hoe gaarne toch zag ik u eenen kunst-avond houden. Uiterlyk maandag zouden de circulaires moeten gedrukt en rondgezonden worden; nog vroeger zouden de dagbladen van de conferentie moeten spreken;- onnoodig dus U te verzoeken zoo gauw mogelyk te willen schryven. Aanvaardt, wel Edele Heer, de herhaalde hulde myner hooge achting.

Toelichting

Boven de brief is in de linkermarge toegevoegd ‘Aan Multatuli’ en rechts ‘April 18’. Die datering is echter doorgestreept en vervangen door ‘20 februari 1866’. ‘8 ur’ s'avonds' is ook in de brief zo gespeld. De brief is geschreven op 20 februari 1867, precies een jaar later dan Rooses meende. Op 20 januari 1867 (VW XII: 46) moet De Geyter Multatuli in een ‘minzamen’ (VW XII: 67), maar helaas niet bewaarde brief gevraagd hebben om één of twee keer te komen spreken in de Cercle, waarover zo dadelijk meer, à 200 frank per avond (VW XII: 65) en daarbij godsdienst en politiek te mijden (VW XII:70). Tot vier keer toe (de dato 24 januari, 8, 15 en 20 februari) verklaart Multatuli zich daartoe bereid, maar er komt geen enkele reactie en dat maakt hem zo zenuwachtig dat hij op den duur om een antwoord smeekt. De brief die we hier afdrukken is dat antwoord. En het lucht Multatuli zo op dat hij al op 23 februari reageert (VW XII: 90-92). Uit die reactie wisten we al dat De Geyter iets geschreven moest heb-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 63 ben over ‘vergoeding van hôtel-kosten’ want Multatuli antwoordt dat hij daar helemaal niet op gerekend had, en dat De Geyter ‘stryd [had] moeten voeten’. Maar dankzij de brief die we hier afdrukken weten we nu ook precies waarin die strijd bestond. En we begrijpen nu ook hoe de 100 fr. waarover De Geyter het in het begin van zijn brief heeft de reden was waarom een antwoord zo lang uitbleef Laten we even een paar feiten op een rijtje zetten. In zijn niet-bewaarde brief van 20 januari 1867 stelt De Geyter aan Multatuli voor om hem 200 fr. per optreden te betalen, zoals we ook al wisten uit een brief van Multatuli aan Tine van 8 februari 1867 (VW XII: 65). 200 fr. was veel geld. Een eersteklas treinreis Gent-Brussel kostte anno 1866 4,70 fr., een liter melk 0,15 fr. en een liter tarwe 0,10 fr. Om 200 fr. (toen ongeveer f 47) te verdienen moest een Vlaamse arbeider vier maanden werken. De Geyter schreef in augustus 1868 aan zijn Brusselse vriend Willems dat zijn jaarwedde in de eerste jaren van zijn huwelijk (dus omstreeks 1861) ‘2000 francs beliep’ of 167 fr. per maand (AMVC G 625 33151/22). Per voordracht kreeg Multatuli dus meer dan De Geyter in een maand verdiende. En ook al lagen de weddes in Nederland een heel stuk hoger dan in België (Multatuli verdiende als assistent-resident het zesvoudige van De Geyter en het dubbele van een Antwerpse burgemeester (Hancké 2000: 103)),20 toch was Multatuli er zich blijkbaar goed van bewust dat het om veel geld ging, want op 23 februari, na de verlossende brief van De Geyter, schrijft hij dat hij een honorarium van ‘frs 200 énorm veel’ vindt (VW XII: 91). Maar De Geyter had het zélf voorgesteld en dus moet Multatuli gedacht hebben dat die Antwerpenaren die 200 frank zonder veel problemen konden missen. Aan het slot van zijn échte toezegging van 8 februari (de brief van 24 januari was slechts een haastige, voorlopige toezegging) vraagt de altijd om geld verlegen Multatuli dan ook zonder enige schroom om een voorschot van 100 fr.:

Maar... Maar - een hinkend paard komt achteraan. Ik heb geen geld [...]. Schikt het u of den Cercle my fr. 100 te zenden? Doe het dan en reken et op dat ik op den dag dien gy bepaald hebt, daar zal zyn (VW XII: 70).

En Multatuli zat ook echt wel zonder geld, want als hij uiteindelijk naar Antwerpen komt, reist hij noodgedwongen derdeklas en dat voor een reis die toentertijd 11 uren duurde (VWXII: 137). De Geyter lijkt in zijn eerste enthousiasme niet meteen een probleem te hebben gezien in Multatuli's verzoek om 100 fr. voorschot. Er is een brief van hem bewaard aan Willems van 10 februari 1867, waarin hij meedeelt dat hij niet aanwezig zal kunnen zijn op de begrafenis van de Brusselse flamingant Michiel Van Der Voort (1812-1867), die daags tevoren overleden was, en dat hem dat des te meer spijt

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 64

[...] daar het eene schoone gelegenheid zijn zou om de vrienden te verzoeken Multatuli's conferentie in den Cercle te komen bijwonen. 'k Heb gisteren de toezegging gekregen dat hij vast komen zal. Den dag laat hij aan ons over; ik moet me desaangaande met het bestuur van den Cercle nog verstaan; doch de bijzonderste vrienden van Brussel en Gent zullen in tijds verwittigd worden (AMVC G 3625/33151/3).

Maar naderhand moet hij hebben beseft dat het toch om een heel pak geld ging, dat hij te arm was om die 100 fr. zelf voor te schieten en dat hij ze evenmin zou krijgen van de Cercle. En het probleem werd nog prangender omdat Multatuli er in zijn brief van 15 februari nog eens op aandrong en op 20 februari nóg eens. Dat De Geyter, ten einde raad, niet meer wist wat te antwoorden en dus niets meer van zich liet horen, is dan ook zeer begrijpelijk. Hij moet met die 100 fr. geweldig in zijn maag hebben gezeten. Uit Multatuli's antwoord van 8 februari wisten we al dat De Geyter hem in zijn uitnodigingsbrief had gevraagd om godsdienst en politiek te mijden (VW XII: 70), maar in de brief die we hier afdrukken is alleen de vraag om politiek te mijden overeind gebleven en wel zeer nadrukkelijk. Het is iets dat De Geyter ‘zeer bekommert’. De reden is dat Multatuli net zijn brochure Een en ander over Pruisen en Nederland voltooid had en De Geyter daarover zeer uitvoerig en met het nodige pathos had ingelicht in zijn brief van 8 februari: Pruisen zou Nederland annexeren en de laffe Nederlanders zouden dat zomaar laten gebeuren. Dat maakte zoveel indruk op De Geyter dat hij zelfs uit Multatuli's brief citeert in de zopas vermelde brief aan Willems van 10 februari 1867 en dat hij in april-mei 1867 hetzelfde thema zal behandelen in zijn dichtwerk Finis patriae, maar dan getransponeerd naar de annexatie van België door Frankrijk. In de Cercle was het allicht beter om dergelijke beladen politieke thema's te vermijden. Artikel 73 bepaalde ‘Chaque membre est responsable de la conduite des personnes qu'il introduit’ en artikel 75 voorzag sancties voor ‘Tout membre qui occasionne du trouble, tient une conduite inconveniente ou ne se conforme pas aux divers règlements d'ordre intérieur’ (Règlement général 1866:15). Multatuli heeft woord gehouden want voor zijn eerste publieke optreden in Vlaanderen op donderdag 28 februari 1867 om 20.00 u in de Grande Salle van de Cercle koos hij als onderwerp ‘Het streven naar waarheid’ (VW XI: 98 en 104) en voor zijn tweede optreden op 2 maart in dezelfde zaal (kennelijk ook ‘Roode zaal’ genoemd), dit keer echter voor de niet geringe toegangsprijs van 5 fr., koos hij voor ‘De leugen van 't huwelijk’ (VW XI: 104 en 107). Zo groot was het succes dat hij op 16 maart een uitnodiging ontving van de Société La Libre Pensée om ook daar te komen spreken (VW XI: 137-138). Dat zou hij uiteindelijk doen op zondag 24 maart

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 65 om 12 uur in de Wolzaal in de Korte Clarastraat en dit keer was het onderwerp zo Multatuliaans als maar mogelijk was: ‘De leugen in den godsdienst’ (VW XI: 148 en 150). De ‘Cercle’ heette voluit ‘Cercle artistique, littéraire et scientifique d'Anvers’. Het was een in hoofdzaak Franstalig, elitair gezelschap van intellectuelen, letterkundigen en kunstenaars, opgericht op 10 mei 1852 onder het voorzitterschap van Jean François Loos (1799-1871), de toenmalige burgemeester van Antwerpen. Er waren vijf afdelingen onder streng toezicht van een ‘comité central’, waaronder een ‘section de littérature flamande’. Het gebouw van de Cercle bevond zich in de Arenbergstraat. Het werd in 1964, toen de Cercle ophield te bestaan, omgebouwd tot de Arenbergschouwburg (Règlement général 1866 en 25 jaar provinciaal centrum Arenberg 1993). De al met al toch wel franskiljonse, burgerlijke atmosfeer die rond het gezelschap hing, zal et zeker toe bijgedragen hebben dat De Geyter een en ander zo moeilijk georganiseerd kreeg.21 Dat zal ook wel de reden zijn waarom de Cercle blijkbaar niet bereid was om de ‘letterkundige vrienden uit Gent, Brussel etc.’ uit te nodigen, want dat waren natuurlijk tevens de ‘hoofden der Vlaamsche beweging’ zoals De Geyter ze in brief nummer 8 noemt. Maar dat was niet het enige probleem. Uit het Verslagboek 1852-1877 van de Cercle (AMVC K 9885/H februari 1867) valt letterlijk af te lezen dat De Geyter met zijn verzoek de planning in de war kwam sturen en dat verklaart dan weer waarom men de ‘conferentie’ had willen uitstellen tot 13 maart. De activiteiten waren immers al ingeschreven tot en met 4 maart en nu moesten daar ineens activiteiten tussen gewrongen worden voor 28 februari en 2 maart. Secretaris Rigelé heeft dat probleem opgelost door voor datgene wat reeds ingeschreven was, de nummers (3) en (4) te plaatsen en verder te gaan met:

(1) Jeudi 28 d.d. 14me Séance. Séance organisée par les soins de la section de littérature neerlandaise. Monsieur Multatuli (J. Dekket-Douwes) célèbte [achteraf ingevoegd] écrivain neerlandais 's'y fait entendre. Il est l'auteur des ‘Ideën ‘Minnebrieven ‘Max-Havelaar [onleesbaar krulletje]; (2) Vendredi 29 d.d. A 8oh heures du soir 2me confétence donnée par Monsieur Multatuli (J. Dekket-Douwes) le célèbte écrivain poète néerlandais. Cette conférence a lieu par souscription.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 66

Blijkbaar was de secretaris zo in de war dat hij de vrijdag op 29 februari heeft gedateerd, terwijl februari in 1867 maar 28 dagen telde. Bovendien was het tweede optreden helemaal niet gepland op een vrijdag, maar op een zaterdag. Uit de tekst blijkt ook zonneklaar dat Multatuli in dit gezelschap een grote onbekende was. Men kent niet eens (de initiaal van) zijn voornaam, keert Douwes-Dekker om en voegt het adjectief ‘célèbre’ pas achteraf toe.

De Geyter schrijft ‘By 't ontvangen van uwen brief schreef ik dezen morgen voor de 3e maal (en bitsig) om een antwoord,- en zoo even kryg ik het’. Dat antwoord hebben we jammer genoeg niet, maar nu gelukkig wel die bitsige brief, want dat is brief nummer 8.

no 8.-

Antwerpen 20 februari 1867

Heer Rigelé,

Den heer Bruylant heeft my vandaag gezegd dat gy hem gisteren verzocht hadt in den Koophandel over Multatuli te spreken, daar deze in den Cercle stellig eene conferentie zou komen geven. Zoo, zoo....- welnu, dat stellig komen doet me genoegen!

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 67

Maar nog eens, voor den derden keer, vriend Rigelé - verbindt zich de Cercle tot 200 frs reis en verblijfkosten? tot het kosteloos binnenlaten van de hoofden der Vlaamsche beweging? En, als de spreker het mocht verlangen tot het gratis toestaan eener zaal voor eene tweede conferentie, ditmaal mits inkoomprys? 't Mocht eens zyn, vriend Rigelé, dat hy voor geene duizenden kwame, vooraleer me een antwoord op elke dier vragen gegeven zy...... Uw immer toegenegen

Toelichting

Bovenaan de brief is toegevoegd ‘Aan den heer Rigelé secretaris van het Kunstverbond (Cercle Artistique Antwerpen)’. Het woord ‘tot’ na het vraagteken heeft geen hoofdletter. Het woord ‘inkoomprijs’ is met een dubbele o gespeld. ‘Het Kunstverbond’ werd mettertijd de Vlaamse naam voor de Cercle. Het verband tussen deze brief en de vorige moet Rooses ontgaan zijn, want anders had hij de vorige ongetwijfeld correct gedateerd. Edouard Pierre Rigelé (1824-1885) was leraar aan het atheneum en, zoals Rooses schrijft, secretaris van de Cercle. ‘Bruylant’ is een schrijffoutje voor Jan Bruylants Sr. (1834-1876), die in 1866 redacteur werd van De Koophandel, een Antwerps doctrinair-liberaal dagblad (Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse beweging, 2:1748). De Koophandel heeft inderdaad op 27 februari 1867 Multatuli's optredens aangekondigd (VW XII: 98) en op 1 maart een verslag gepubliceerd van zijn eerste optreden (VW XII: 104). Uit de vorige brief valt op te maken dat deze ‘bitsig[e]’ brief effect heeft gesorteerd, want niet alleen heeft De Geyter nog dezelfde dag antwoord gekregen, maar ook zijn de optredens van Multatuli erdoor mogelijk gemaakt. Minder succesvol verliep het uitwuiven ‘aan de statie’, zoals blijkt uit de volgende brief

no 9.-

Weledele Heer Met den besten wil der wereld hebben myne vrouw en ik om half acht aan de statie niet kunnen zyn, want om halfnegen sliepen wy nog.... Zy de reis toch goed geweest! Gy haaktet zoo naar rust, en reeds kom ik die stooren...... Vergeeft het my Tegelyk met dezen brief ben ik zoo vry U per spoor het manuscript van een werkje te zenden waaraan ik meer houd dan 't misschien waard is. De toeëige-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 68 ning zal 't u verklaren: ik weet met wat woekerwinst eene vrouw den man de indrukken weergeeft die hy neerschreef in haar ziel.’ Zoudt Ge, als Ge tyd over hebt, het eens willen lezen? 'k heb het netjes overgeschreven en 't is niet lang:- een uur verveling. Om min of meer zelf te kunnen oordeelen wat er te veel in is, en wat te weinig, zou 'k het 6 maanden moeten wegsluiten, en dat zou my te lang zyn. Een wenk van U, en 'k zou et ook, en beter! klaar in zien. Dat is één. Er is nog iets, - en 't moet et uit! - In Holland gedrukt worden is hier een buitengewone eer; maar 't is of de noordnederlandsche schryvers tegen die van hier samenspanden. 'k Zou voor dat werkje - als het deugen zal - zoo gaarne in Noordnederland een' uitgever vinden; de Gids nam wel eens iets van my op; 't zou langs anderen weg ook wel gaan mischien, maar ik zie geen gemakkelijker middel dan.... uwe aanbeveling. Het drukken in Amsterdam zou myn geschryf noch beter noch slechter maken, 't zou dus voor de kunstwaarde niets bewyzen, maar 't is hier by de staatsregeering zóó gesteld dat het den commis-greffier een doorslaande titel zou kunnen zyn tot het worden van greffier; dat ware een soliede broodwinning en - niets meer te doen! Steekt er iets in me, dan zou het er wel uitkomen. Myn doel is egoïstisch, ja, maar anders zou 'k eenige jaren doen moeten als de anderen in 't vak myne ziel dooden, - niet denken, niet droomen - en ik bleve liever arm. Gy begrypt me wel? Doch vooral waarheid: is 't verhaal slecht bewerkt, zegt het onbewimpeld, 'k Ga groot van een ander dat niet slecht zyn zou, of de duivel hale my; - maar, 't ware een jaar verloren! Zult Ge my vergeven dat ik U zoo'n last kom aandoen? Uw hoogachtend

P.S. De hartelykste groetenis van myne vrouw.

Toelichting

Aan het begin van de brief staan in de linkermarge onder elkaar de volgende drie woorden en leestekens geschreven ‘? Wie? MultatuliWanneer?’ Na ‘Vergeeft het my’ staat geen leesteken. Voor het citaat ontbreekt een aanhalingsteken. De woorden ‘mischien’ en ‘greffier’ zijn zo gespeld. De eerste vraag is welke tekst De Geyter heeft opgestuurd. Het moet een tekst zijn geweest die men op ongeveer een uur kan lezen met een ‘toeëigening’ oftewel een opdracht die volgens De Geyter duidelijk zou maken waarom hij er misschien meer aan gehecht was dan de tekst verdiende én die iets te maken had met ‘ik weet met wat woekerwinst eene vrouw den man de indrukken weergeeft die hy neerschreef in haar ziel’. Laten we beginnen met die opdracht. De tekst die De Geyter

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 69 aanhaalt komt nagenoeg letterlijk uit de openingsbladzijde van Multatuli's Minnebrieven:

O, gij weet niet hoe eene vrouw lief heeft, - gij kunt niet begrijpen met hoe groote woekerwinst zij den man de indrukken weêrgeeft, die hij neêrschreef in haar ziel!... Kunnen de vrouwen het helpen, dat zoo vele mannen daarin niets wisten neêr te schrijven? Kan men oogst verwachten, waar niet gezaaid is, - baring, zonder bevruchting? (1861: 7)

De Geyter en zijn echtgenote omstreeks 1900 - Vlaamsch Leven, 1, nummer 35, zondag 4 juni 1916: 417

Als letterlijke ‘toeëigening’ of opdracht is die tekst in het werk van De Geyter niet te vinden, maar de opdracht bij zijn episch dichtwerk Hendrik en Rosa, dat men in ongeveer een uur wel gelezen krijgt, laat er weinig twijfel over bestaan dat dat het werk is dat hij in handschrift naar Multatuli heeft gestuurd: Aan mijne vrouw.

Uw gemoed is als een tuin Waarin bloemen blozen.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 70

HENDRIK, ROSA zijn er twee Door mijn hart gekozen. Bond mijn hand ze tot een tuil, 't Zijn de mijne niet, Doch met hoogmoed bied ik u Wat gij plukken liet!

Wat bij Multatuli de ‘oogst’ en de ‘woekerwinst’ van het ‘zaaien’ in de vrouwenziel heet, wordt bij De Geyter - beduidend traditioneler - ‘tot een tuil’ binden van wat de vrouw ‘plukken’ liet. Of nog: bij Multatuli de vrouwenziel als een soort van maaiveld en bij De Geyter een bloementuin. De Geyter zat in 1867 inderdaad zijn Hendrik en Rosa af te werken en het dichtwerk zou in 1868 inderdaad uitgegeven worden door een Nederlandse uitgever en dan nog wel door een ex-uitgever van Multatuli: Meijer.22 In 1868 stuurde De Geyter een exemplaar van de gedrukte versie naar Multatuli. De tweede vraag is of we de brief kunnen dateren. Zeker is dat hij geschreven is tussen februari 1867, de maand waarin De Geyter en Multatuli elkaar voor het eerst hebben ontmoet, en april 1868, de maand waarin Hendrik en Rosa uitgegeven is. Het is duidelijk dat de brief geschreven is na een overhaast en te laat meegedeeld vertrek van Multatuli, die vanuit Vlaanderen huiswaarts keerde en haakte naar rust. Er zijn drie momenten die in aanmerking komen, want in 1867-1868 is Multatuli drie keer vanuit Vlaanderen teruggereisd naar zijn toenmalige thuisbasis Keulen. De eerste keer was na zijn twee voordrachten in Antwerpen op 28 februari en 2 maart, dus ten vroegste op 3 maart, toevallig wel een zondag en dus een dag waarop De Geyter en zijn vrouw eens konden uitslapen.23 De tweede terugreis volgde na de voordracht voor de Libre Pensée op zondagmiddag 24 maart, maar toen is Multatuli nog een weekje in België gebleven en pas teruggereisd op 31 maart, óók een zondag (VW XII: 154). De derde keer was na het negende Nederlandsch Letterkundig Congres in augustus. Hij keerde toen huiswaarts op donderdag 22 augustus, maar dat was om één uur 's middags (VW XII: 381) en bovendien vertrok hij toen vanuit Gent, waar De Geyter en zijn vrouw zeker niet lagen te slapen, want ze woonden in Antwerpen. Alleen 3 (en dan nog onder voorbehoud, want Multatuli kan ook later vertrokken zijn)24 en 31 maart 1867 blijven dus overeind. Uitmaken welke van die twee data (of een derde?) de juiste is, zouden we alleen kunnen doen op grond van brieven die geschreven zijn na Multatuli's terugkeer, maar dat zijn er onmiddellijk na 3 maart geen en na 31 maart twee en dan is er nog discussie over de juiste datering van de tweede. De eerste brief draagt als dagtekening slechts ‘Keulen, Maandag morgend’, maar kan op grond van de inhoud met zekerheid op 1 april gedateerd wor-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 71 den. De tweede heeft als dagtekening ‘Keulen, Dingsdag [sic]’, maat kan spijtig genoeg niet gedateerd worden op grond van de inhoud. Mimi dateerde hem op 2 april,25 maar Garmt Stuiveling (1907-1985), de tekstbezorger van de eerste zestien delen van de VW, opteerde voor 12 maart. Multatuli schrijft in die brief namelijk ‘Aan de afspraak met “la libre Pensée” zal ik denken’ en daaruit concludeerde Stuiveling dat hij niet ná het optreden voor de Libre Pensée op 24 maart geschreven kon zijn, en plaatste hem dus op dinsdag 12 maart (VW XII: 130). Maar dat klopt zeker en vast niet want Multatuli ontving pas op 16 maart het verzoek om in de Libre Pensée te komen spreken. De enige ‘Dingsdag’ die overblijft tussen Stuivelings onmogelijke 12 maart en Multatuli's optreden voor de Libre Pensée, is 19 maart, maar ook dat is uitgesloten, want op 21 maart schrijft Multatuli aan De Geyter - en deze brief is wél gedateerd - alsof het groot nieuws betreft:

De ‘libre pensée’ noodigde my uit. Ik nam 't aan tegen Zondag, en schreef, niet wetende hoe laat ik, òf Zaterdag, òf Zondag morgen arriveren zou, dat ik my Zondag morgen vóór 11 uur, zou aanmelden by den Hr Van Straelen.26 Daarop ontving ik een vriendelyk voorstel om liever reeds Zaturdag te komen, wyl ik anders te vermoeid zou zyn (heel juist) en ‘dat die heeren zooveel mogelyk zouden zorg dragen my den avend genoegelyk te doen doorbrengen’ (VW XII: 147).

Waarom zou Multatuli zo'n uitleg neerpennen (en hij gaat er nog even mee door) als De Geyter op 12 of 19 maart al op de hoogte zou zijn geweest van deze ‘afspraak’? De conclusie moet wel zijn dat de datering van Stuiveling niet juist is en die van Mimi wel. Dat impliceert dat Multatuli na zijn aankomst in Keulen twee keer geschreven heeft naar De Geyter: op maandag 1 april én op dinsdag 2 april 1867. En dat kan kloppen want de briefjes sluiten naadloos op elkaar aan. Zijn briefje van maandag 1 april (VW XII: 155) noemt Multatuli tot driemaal toe ‘alleen een groet’ en hij schrijft nadrukkelijk ‘Neem dit niet als een brief’ en ‘Ik kan heden niet schryven’. De brief van 2 april (VW XII: 130-131) begint met ‘'t Is schande dat ik niet reeds gister heb geschreven. Ik was lui. En nog ben ik lui.’ Dat lijkt tegenstrijdig met het feit dat hij daags tevoren wél geschreven had, maar met ‘schryven’ bedoelt Multatuli duidelijk meer dan het kattebelletje van 1 april. En ook nu lukt het weer niet, want tot tweemaal toe schrijft hij: ‘Ik kan niet schryven, vandaag’ en ‘Ik hoop u van avend goed te schryven’. Het is dus perfect mogelijk dat Multatuli zich twee keer aan de schrijftafel heeft gezet, maar niet meer heeft voortgebracht dan twee ‘groeten’.27 Dat er in de brief van 2 april ook staat ‘Aan de afspraak met ‘la libre Pensée’ zal ik denken’, kan dan natuurlijk niet meer slaan op de uitnodiging om te komen

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 72 spreken, maar bijvoorbeeld wel op een afspraak die in Antwerpen gemaakt is voor of na de voordracht om nog eens te komen spreken of om kopij te leveren of om nog iets anders te doen. Hoe dan ook, in deze chronologie wordt begrijpelijk waarom Multatuli in zijn brief van 2 april schrijft ‘Och ik heb zoo'n spyt dat ik uw vrouw, uwe lieve kinderlyke vrouw geen kus heb gegeven. Alleen daarom zou ik terug komen in Antwerpen’ (VW XII: 131), al zou het natuurlijk nog mooier geweest zijn indien er gestaan had ‘niet heb kúnnen kussen omdat ik u te laat verwittigd had van mijn vertrek’. Maar dat staat er niet. 31 maart mag dan al erg plausibel zijn als moment waarop De Geyter en zijn vrouw Multatuli op het perron gemist hebben omdat ze nog lagen te slapen, maar daarmee is de mogelijkheid dat dat op 3 maart (of nog een andere zondag in maart) heeft plaatsgevonden niet uitgesloten. En zelfs die zondag staat niet vast. We houden het dus maar beter op een (zon)dag in maart 1867. Het hele jaar 1867 is De Geyter in de weer geweest met zijn bevordering tot griffier, zoals onder meer blijkt uit de talrijke meestal wanhopige brieven die hij daarover heeft geschreven aan Willems (AMVC G 3625/B), die als bemiddelaar zou optreden bij de toenmalige liberale minister van binnenlandse zaken Alphonse Van den Peereboom (1812-1884), die op zijn beurt de verzoeken van De Geyter zou overmaken aan de toenmalige eveneens liberale minister van justitie Jules Bara (1835-1900) (Schmook 1949: 123). Maar griffier is De Geyter uiteindelijk nooit geworden. Wél kon hij op 12 augustus 1868, dus anderhalf jaar na deze brief aan Multatuli, tot zijn uitbundige vreugde aan Willems laten weten dat hij avoué zou worden of pleitbezorger:

Beste Vriend! Ik ben bly U eene gelukkige tyding te mogen aankondigen: 'k word avoué; de rechtbank van 1n aanleg heeft my dezen morgen met eenparige stemmen tot eersten kandidaat voorgesteld, en ik heb de zekerheid dat het gouvernement my benoemen zal. Nu ga ik.... geld winnen, en wat my nauw aan het hart ligt, is U, zoodra mogelyk, by gedeelten te kunnen wedergeven wat gy de goedheid hadt my zoo edelmoedig te leenen. Ware ik commis-greffier gebleven, zoo hadde ik U nooit, dan ten pryze der hardste ontbering, die teruggave kunnen doen [...] (AMVC G 3625 33151/22).

Hieruit leren we dus ook dat De Geyter het absoluut niet breed had, wat zijn gulle steun aan Multatuli natuurlijk nog edelmoediger maakt. Een avoué of pleitbezorger was een min of meer onafhankelijk ambtenaar die het werk van de rechtbank regelde. Hij ontving alle aanvragen, bepaalde op welk

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 73 tijdstip een bepaalde zaak behandeld zou worden en fungeerde dus eigenlijk als tussenpersoon tussen de advocaten en de rechtbank wat de hangende zaken betrof. Bij de invoering van het Gerechtelijk Wetboek in 1967 werd de functie in België afgeschaft.28 De Geyter had gehoopt dat hij als avoué tijd zou hebben voor kunst en letteren, maar dat bleek in de praktijk lelijk tegen te vallen. Al in 1869 klaagt hij, onder meer bij Multatuli, steen en been over zijn ‘avouéschap’ (Vermoortel 1987: 69-70). En rijk is hij er ook niet van geworden, want zoals we verder zullen zien, schrijft hij in december 1880 aan Multatuli ‘Wat mij...... - ontbreekt, is geld’. Wat ten slotte het ‘In Holland gedrukt worden’ aangaat, daar heeft De Geyter zich levenslang voor ingespannen en niet zonder resultaat. Er is werk van hem uitgegeven in co-editie met de Amsterdamse uitgever Noordendorp, bij Roelants uit Schiedam, bij Thieme uit Zutphen en, zoals reeds gezegd, bij Meijer uit Amsterdam. Tevergeefs verzocht hij A.C. Kruseman en ook Meijer om zijn epos Drie menschen van in de wieg tot in het graf opnieuw ter perse te leggen (Enschedé 1898-1899, 2: 102 en VW XII: 781). Drie keer heeft De Gids gedichten van hem opgenomen en één keer De Portefeuille. Zijn werk werd geregeld besproken in Noord-Nederlandse tijdschriften. Of Multatuli het werk dat De Geyter zo dierbaar was ooit van commentaar heeft voorzien, hetzij in de versie in handschrift uit 1867, hetzij in de gedrukte versie uit 1868, weten we niet, maar er is in elk geval geen enkele brief bekend waarin hij er ook maar met één woord over rept. Veel waardering zal hij voor het berijmde verhaal niet hebben opgebracht, want een meesterwerk is het niet en bovendien hield hij sowieso al niet van verzenmakerij. Wanneer De la Valette (over wie straks meer) Multatuli in 1880 verzoekt om hem bij De Geyter te introduceren, schrijft Multatuli: ‘Ik leerde hem [= De Geyter] kennen als een gulle (bolle, had ik haast gezegd) Vlaming. Maar... hy maakt verzen’ (VW XX: 556).

no 3.-

WelEdele Heer,

Multatuli, die aanzocht is geworden op zaturdag 24 en maandag 25 april te Gent conferentiën te houden, zal over Antwerpen naar Noord-Nederland weder keeren. Bewonderaars en vrienden van den genialen schryver hebben hem den wensch uitgedrukt zyn nieuw onuitgegeven Drama, dat in België nog niet is gelezen, in een uitgekozen kring door hem te hooren voordragen. Aan dien wensch heeft hy welwillend beloofd te zullen voldoen. Te dien gevolge hebben de vrienden my de vereerende taak opgedragen U. met uwe Dame uit te noo-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 74 digen tot het bywoonen dier voordracht in de bovenzaal van het Café Royal op dynsdag 26 april ten 8 uren 's avonds Met hooge achting.

Beleefd verzoek deze uitnoodiging mede te brengen.

Toelichting

Bovenaan de tekst is in de linkermarge geschreven ‘Aan verschillenden’ en in de rechtermarge ‘Maart 1866’. ‘zaturdag’ is met ‘u’ gespeld en ‘dynsdag’ met ‘y’. De hoofdletter ‘U’ in het midden van de laatste zin wordt ook in het handschrift gevolgd door een punt. De datering van Rooses (maart 1866) is niet correct en zelfs verwonderlijk omdat in de circulaire zelf de maand april wordt genoemd. Of heeft Rooses zich laten misleiden door het feit dat 24 maart in 1866 op een zaterdag viel? De tekst zelf geeft natuurlijk ook alle aanleiding tot verwarring want als de zaterdag op een 24ste valt, kan de 25ste uiteraard geen maandag zijn en de 26ste geen dinsdag. Gelukkig weten wij nu op basis van de gedrukte circulaire dat het om 1869 gaat. In de gedrukte versie zijn de zopas gesignaleerde fouten verbeterd, is als dagtekening ‘Antwerpen, 23 April 1869’ toegevoegd, en volgt na de slotformule de naam van de opsteller: ‘J. De Geyter’. De foutieve data in de circulaire verraden dat De Geyter zijn ontwerp in grote haast heeft moeten neerschrijven en dat stemt volkomen overeen met wat we over de voorbereiding van Multatuli's optredens in het voorjaar van 1869 al wisten. De onderhandelingen over een geschikte datum begonnen al in januari 1869, maar telkens weer moesten de afgesproken data aangepast worden, mede doordat Multatuli in Den Haag zat te wachten op de overkomst van Tine en de kinderen uit Italië en absoluut niet wist wanneer die precies zou plaatsvinden. Drie maanden lang werd er gecorrespondeerd en toch moest alles nog op het laatste nippertje geregeld worden (Vermoortel 1987: 68-71). Op maandag 19 april 1869, dus slechts een dag of vier voor De Geyter zijn circulaire opstelde, liet Multatuli hem vanuit het Antwerpse Hôtel du Grand Laboureur op de Meir weten dat hij gratis wou komen voorlezen uit zijn drama Vorstenschool, of althans uit wat daar op dat ogenblik al van afgewerkt was, voor een ‘kleinen kring van vrienden’ (VW XIII: 446). Aan Sabbe schreef hij vanuit datzelfde hotel: ‘Thans my te Antwerpen bevindende, ben ik zoo vry U te vragen of men my te Gent nog gebruiken kan? [...] Indien dit binnen weinige dagen kon geschikt worden, dan zoude ik hier wachten. Zoo neen (gelyk ik verwacht) dan ga ik morgen na 't ontvangen van Uw antwoord, naar den Haag terug. [...] Is het niet te veel gevergd, antwoord per telegraaf te verzoeken?

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 75

[...] Gy behoeft maar te zeggen: “wacht”, of “wacht niet”’ (Vermoortel 2004: 4-5). Het moest dus - net als in 1867 - allemaal supersnel gaan en het mag een wonder heten dat er al op 21 april een circulaire gedrukt was betreffende Multatuli's optredens in Gent (VW XIII: 452), dat op 23 april de ontwerptekst van De Geyter eveneens gedrukt (en gecorrigeerd) was, dat die circulaires tijdig verspreid werden én dat de optredens nog in de kranten aangekondigd werden ook. En dat allemaal zonder telefoon, computer of e-mail, maar via post en telegraaf en met lettertjes uit de letterbak. Uiteindelijk zou Multatuli in Gent op zaterdag 24 april 1869 voor het Willemsfonds spreken over ‘Vrije studie’, op maandag 26 april voor het Van Crombrugghe's Genootschap voorlezen uit Vorstenschool en op dinsdag 27 april in de bovenzaal van het Antwerpse Café Royal voor een beperkt publiek van vrienden gratis voorlezen uit Vorstenschool (Vermoortel 1987: 70-71). Over het Café Royal deelt Schmook (1976: 44) mee dat het ‘waaiervormig’ was, dat hij ‘vóór 1911’ als kind de ‘ronde marmeren tafeltjes met koperen rand’ nog had gezien en de spaarzame ‘Weense stoelen’ en dat het gelegen was ‘op de hoekspie van Moretus (= Brialmont)- en Leopoldslei, een paar trapjes op’. In 1976 stond er een appartementsgebouw van vijf hoog. Het stadsplan van Antwerpen uit de Baedeker van 1910 leert ons dat de toenmalige Avenue Moretus tegenwoordig inderdaad Brialmontlei heet en de toenmalige Boulevard Leopold tot Belgiëlei is omgedoopt. Deze twee leien komen inderdaad samen in een brede spie aan de Mercatorstraat.

no 12

Antwerpen 24 December 1880 Waarde Multatuli,

't Is al vrydag van de volgende week en er is nog geen heer Valette gekomen. Als hy komt zal hy, natuurlijk! welkom zyn. Ik las met genoegen dat het U welgaat; myne vrouw, myn kind en my gaat het ook wel. Wy zyn recht gelukkig, en drukken U, uwe Vrouw en uw Kind uit de verte de hand. Wat my.....- ontbreekt, is geld. Ik hoop in 1881 ryk te zyn. Dan kom ik u eens bezoeken. Ziet Ge my niet, 't zal zyn dat ik nog immer leef van hoop. Ik werk veel, zooals ik u wel eens toonen zal; daarin vind ik immer een dubbel genot: dat van 't baren en dat van 't mededeelen. Wat wou ik dat Wouter Pieterse gebaard en my meegedeeld wierd! Uit gansch myn hart, uw

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 76

Toelichting

Rechts bovenaan is toegevoegd ‘24 Xber en 7 Mei 1880’. ‘24 Xber’ is gewoon een herhaling van de datum die sowieso al boven de brief staat (X = tien = decem) en de datering ‘7 Mei 1880’ slaat op de volgende brief (nummer 13) die onderaan de bladzijde begint en die niets te maken heeft met Multatuli. Punt én liggend streepje ontbreken na het briefnummer. Deze brief vormt het antwoord op de brief die Multatuli na een lange onderbreking op 13 december 1880 aan De Geyter schreef met de bedoeling om De la Valette bij hem te introduceren. Gerard Johannes Petrus de la Valette (1853-1922) was een Oostindisch ambtenaar en prozaschrijver. Tijdens zijn Europees ziekteverlof heeft hij Multatuli ontmoet toen die op 22 januari 1880 een voordracht hield in Den Haag en dat heeft vooral in 1880 geleid tot enige correspondentie. Terug in Indië verloren hij en zijn vrouw in negen maanden tijd drie van hun vier kinderen. In 1898 werd De la Valette bevorderd tot resident en in 1909 keerde hij terug naar Nederland, waar hij nog tal van bijdragen leverde aan diverse tijdschriften. In 1910 publiceerde hij in De Gids een deel van zijn briefwisseling met en herinneringen aan Multatuli. Op 11 december 1880 schrijft De la Valette vanuit Den Haag aan Multatuli, die op dat moment in Geisenheim woont:

Tegen het laatst der volgende week trek ik naar het Zuiden om relaties aan te knoopen met de Vlaamsche broeders voor een hier op te richten litterarisch blad. Een dergenen, met wie ik, ook om andere redenen, gaarne in kennis zou komen, is Uw oude vriend De Geyter. Ik kan hier genoeg introducties voor hem krijgen, maar zoo mogelijk zou ik er liefst een van u hebben (VW XX: 550).

Van die introductie maakt Multatuli op 13 december werk in een bijzonder hartelijke brief aan De Geyter, waarin hij onder meer schrijft: ‘Ik heb steeds met vriendschap aan U gedacht’ (VW XX: 562-565). Hij roemt De la Valette zonder voorbehoud als ‘'n uitstekend schryver, een der besten die we hebben, zoo niet de beste!’ omdat hij ‘streeft naar juistheid van uitdrukking’ en niet behoort tot ‘de onhandige frazenmakers die erin geslaagd waren [hem] afkeer inteboezemen van byna alle schryvers’. Bovendien is De la Valette zowel in de omgang als in zijn schrijven ‘iemand van solide kennis en denkkracht’. Een dergelijke onvoorwaardelijke lofzang is voor Multatuli's doen hoogst uitzonderlijk om niet te zeggen uniek. Maar dat De la Valette inderdaad in staat was om treffend juist te formuleren, blijkt bijvoorbeeld overtuigend uit de aangrijpende brief die hij op 16 januari 1883 aan Multatuli schreef na de dood van zijn derde kind ‘onze jongen, onze lieve, sterke, mooie, vlugge jongen’ (VW XXII: 525-526).

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 77

De Geyter en zijn dochtertje Julia - Vlaamsch Leven, 1, nummer 35, zondag 4 juni 1916: 417. De daar opgegeven datering ‘1867’ is onmogelijk, want Julia is geboren in 1871

Multatuli laat De Geyter voorts nog weten dat hij ‘alles saamgenomen, wel reden tot tevredenheid’ heeft en dat hij en zijn vrouw een ‘ouderloos kind’ hebben aangenomen dat hen zeer gelukkig maakt. Vandaar dat De Geyter zijn vreugde uitdrukt om al dat geluk. Dat hij Wouter Pieterse vermeldt, heeft geen enkel verband met wat Multatuli schrijft en evenmin met Wouter Bernhold (1876-1945), het ‘ouderloos kind’. Allicht wou De Geyter Multatuli, die zijn pen al neergelegd had in 1877 en alleen nog noten schreef bij bestaand werk, ertoe aansporen om de onvoltooide geschiedenis van Woutertje Pieterse alsnog voort te zetten. We weten het niet. En evenmin weten we of De la Valette uiteindelijk al of niet op bezoek is geweest in de Venusstraat 11 waar De Geyter toen woonde. Maar we weten wel dat De Geyter in 1881 (nog altijd) niet rijk was en niet op bezoek is geweest bij Multatuli. Vreemd is wel dat De Geyter op het afschrift van Multatuli's brief bij ‘M'n vrouw’ heeft genoteerd ‘Zyn vrouw was nog Tine’ (VW XX: 565), wat uiteraard niet klopt, want Tine was al overleden in 1874 en Multatuli was al sinds 1875 hertrouwd met Mimi. Dat wist De Geyter dus blijkbaar niet, zelfs niet na Multatuli's dood in 1887, want pas toen heeft hij afschriften van hun correspondentie laten maken. En over dergelijke afschriften gaat onze laatste brief.

no 31.-

Antwerpen, 12n Januari 1888. Waêrde heer van Hall.,

Ik ben U veel, zeer veel dank schuldig, en zal u dien ook bewyzen overal en zoolang ik zal kunnen. Binnen de acht dagen ontvangt Gy, voor uwen Arnhemschen crt. een letter-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 78 lyke copie van al de brieven die Multatuli en ook Tine my zonden. Ik wist niet dat de heer van Aken uw zwager is. Wy Vlamingen hebben hier een plicht, en ik toch zal ze vervullen. Reeds heb ik, op d'eenvoudigste manier in een hoogen kring de verwachting uitgedrukt dat Noord-Nederlands Consul-Generaal niet meer zou geheel vreemd zyn zou aan het leven en streven der Zuid Nederlanders als de heer Cankien, ‘Dien ik niet eens nog heb gezien!’ Niet gezien nog op taalcongressen, noch op watersnoodconcerten, noch op Driessens, of Bouwmeesters, of Beersmans vertooningen, zoomin als op 't feest in de zalen van den Cercle Artistique ter eere der Transvalers. Uwe Regeering moet in Belgie Vrienden der Vlaamsche beweging aanstellen, zoowel ambassadeurs en consuls als eenvoudige loodsen. Laat m'eens doen: ik zal noch U noch den hr van Aken noemen; maar 'k zal schryven naïef schryven, aan uw Minister van buitenlandsche zaken; en den hr Levyssohn Norman, mynen boezemvriend, zal ik verzoeken den Minister in 't oor te fluisteren dat al de Vlamingen den heer van Aken wenschen te zien benoemen. Met de hand der vriendschap, Uw

Toelichting

Links bovenaan is toegevoegd ‘den heer J.N. van Hall. Amsterdam’. De brief is volledig doorgestreept met een diagonale potloodstreep, net als de teksten die niet opgenomen werden in de Werken. Deze brief werd kennelijk niet relevant genoeg geacht om opgenomen te worden indien het tot een publicatie van brieven zou zijn gekomen. Na de aanspreking staat inderdaad een punt én een komma. De taal waarin de brief is opgesteld, vertoont nogal wat zwakheden zoals bijvoorbeeld ‘zou geheel vreemd zyn zou’, ‘Zuid Nederlanders’ zonder koppelteken, ‘nog’ in plaats van ‘noch’ en ‘'k zal schryven naïef schryven’. Een van de meest in het oog springende eigenaardigheden van deze brief is de spelling ‘aê’ in ‘Waêrde’. Sinds zijn herdichting van Reinaert de Vos uit 1874 en zijn epos Keizer-Karel en het Rijk der Nederlanden uit 1888 was De Geyter in de ban geraakt van de middeleeuwse taal en verstechniek en dat uitte zich ook in zijn spelling, zoals ook blijkt uit andere brieven. Jacob Nicolaas van Hall (1840-1918) was vanaf 1880 redacteur van De Gids. In januari 1888 had De Gids de eerste zang van De Geyters pas voltooide Keizer-Karel en het Rijk der Nederlanden afgedrukt en misschien is dat wel een van de redenen waarom hij Van Hall zo nadrukkelijk bedankt. In april 1888 zou De Gids trouwens ook een opvallend positieve bespreking publiceren van Keizer-Karel. De Geyter

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 79 heeft zelfs een gedicht opgedragen aan Van Hall: Bruno de kanonnier (1907-1909, 6: 143-145). Een thema dat Van Hall en De Geyter met elkaar verbond was het toneel. Toneel was voor een negentiende-eeuwse schrijver veel belangrijker dan voor de schrijvers van nu. Het was hét middel om het grootste deel van het publiek te bereiken, dat immers niet kon lezen, geen geld had voor boeken of lezen te lastig vond, en het is dan ook niet te verwonderen dat tal van schrijvers zich aan toneel hebben gewaagd (vergelijk Te Winkel 1927, 7: 125). Ook Multatuli en De Geyter. Van De Geyter zijn twee afgewerkte toneelstukken bewaard: één in proza zonder titel over een echtscheiding waarbij de moeder het hoederecht over haar kind dreigt te verliezen maar per schip weet te ontkomen naar Londen (AMVC G 3625/VERZEN EN PROZA), en het treurspel Kroonprins Herman. Het eerste is nooit gepubliceerd en het tweede heeft Rooses opgenomen in het vierde deel van Julius De Geyter's Werken.29 Het zijn melodramatische werken, die voor zover ik heb kunnen nagaan nooit opgevoerd zijn. Maar al heeft De Geyter geen enkele betekenis als toneelschrijver, hij was een vurig ijveraar voor het toneelleven in Vlaanderen. In 1881 verscheen in het Nederlandsch Museum van zijn hand een nog steeds zeer leesbare en stevig gedocumenteerde bijdrage over Het Tooneel in Vlaamsch België die ook als overdruk verspreid werd, en die een overtuigend pleidooi vormt voor gesubsidieerd Vlaams toneel, voor de oprichting van een Vlaamse toneelschool en voor een eerlijke remuneratie van de toneelschrijvers. Op al die domeinen was Van Hall een lichtend voorbeeld. Het was dankzij Van Hall dat op het tiende Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres van 1869 besloten was om het Nederlandsch Tooneelverbond op te richten (1870), wat had geleid tot de oprichting van de Toneelschool van Amsterdam in 1874, en Van Hall was van 1870 tot 1878 ook nog redacteur van het tijdschrift Het Nederlandsch Tooneel (Post 1998; Sabbe e.a. 1927: 430 en Te Winkel 1927: 391).30 Het is dus weinig verwonderlijk dat De Geyter ontzag had voor de man die in Nederland tot stand had gebracht waar hij voor Vlaanderen van droomde. De drie toneelspelers die hij in zijn brief noemt, hebben dan ook symboolwaarde voor de kwaliteit van het Nederlandstalige toneel in het algemeen en voor de samenwerking tussen Noord en Zuid in het bijzonder. Victor Driessens (1820-1885) was de man die zich in 1842-1845 in Parijs had bekwaamd in de toneelspeelkunst, in 1853 het Nationael Tooneel van Antwerpen had opgericht - het eerste Vlaamse beroepstheater, al was de subsidiëring ervan à 8000 frank per jaar veeleer schamel -, die van 1857 tot 1863 aan het Haagse toneel verbonden was, maar uiteindelijk naar Antwerpen terugkeerde. Catharina Beersmans (1845-1899) had in 1863 voor het eerst bij Driessens op de planken gestaan, maar trok in 1877 naar Rotterdam en werd in Zuid en Noord de absolute publiekslieveling. Ze werd vergeleken met Sarah Bernhardt en oogstte zelfs in

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 80

Londen succes bij een publiek dat geen woord Nederlands begreep (Sabbe e.a. 1927: 483-507, Te Winkel 1927: 127 en 337-338 en Verstappen 1990: 26 en 84-85). Louis Bouwmeester (1842-1925) ten slotte, was Nederlands onbetwiste topacteur, beroemd om zijn Shakespearevertolkingen. Als Shylock trad hij herhaaldelijk op in Antwerpen, Brussel en Gent en werd, net als Beersmans, onder andere in Berlijn, Londen en Wenen, toegejuicht door een publiek dat nochtans zijn taal niet begreep (Charité 1979-2008, 2: 58-60). Uit het voorgaande blijkt al dat Van Hall voor De Geyter ook een soort symboolfiguur was in een samenwerking tussen Noord en Zuid zoals hij zich die droomde en altijd al had gedroomd. Had hij zich in zijn brief aan Multatuli van 22 februari 1865 niet ‘een Neêrlandist’ genoemd? En had hij Multatuli op 22 maart 1866 niet geschreven over het verlangen van vele Vlamingen naar ‘één Nederland, maar vol leven en trots’? Die droom had De Geyter intussen uitgebreid naar die andere tak van de Nederlandse stam, de Zuid-Afrikaanse Boeren. Getuige het lied In Transvaal31 over de eerste Boerenoorlog van 1881, op muziek gezet door Peter Benoit (Te Winkel 1927, 7: 348), en vooral de door De Geyter voorbereide ontvangst van Paul Kruger (1825-1904) en de Transvaalse afgevaardigden in Antwerpen op 17 en 18 april 1884, naar de geest des tijds compleet met triomfantelijk onthaal, overvloedig banket32 (15 fr. zonder de wijn), met vier officiële toasts, een koor van vierhonderd schoolkinderen om het banket op te luisteren en nog veel meer (AMVC G 3625/Zuid-Afrika en 1907-1909; VIII). Vandaar dat hij in zijn brief refereert aan het feest ‘ter eere der Transvalers’. Maar terug naar Antwerpen. Hoewel de Nederlandse consul-generaal in Antwerpen enkel tot taak had om consulaire bijstand te verlenen aan Nederlanders, verwachtte De Geyter van hem toch ook enige belangstelling voor de Vlaamse cultuur, en die bleek hij tot De Geyters ergernis niet te hebben. De Geyter schrijft ‘Cankien’, maar het gaat om de heer H.C. Cankrien (met een ‘r’ dus), die in Antwerpen consul-generaal was van 1854 tot 1888. Hij werd opgevolgd door Jacques de Kuijper en dus niet door de kandidaat voor wie De Geyter pleitte: Pieter Johannes Van Aken (geboren 1844), zwager van Van Hall.33 Van Hall was op 9 maart 1870 in Vuren getrouwd met Julia Elise Virulij (1849-na 1918) en Van Aken, van beroep ‘koopman’, was op 29 april 1873, eveneens in Vuren, getrouwd met Van Halls jongste schoonzuster: Constantia Adriana Virulij (geboren 1852).34 De Nederlandse minister van buitenlandse zaken aan wie De Geyter zich voorneemt ‘naïef’ te schrijven was op dat ogenblik de conservatieve liberaal Abraham Pieter Cornelis van Karnebeek (1836-1925)35 (Charité 1979-2008: 1: 285-286). De ‘boezemvriend’ Henry David Levyssohn Norman (1836-1892) was van 1857 tot 1883 werkzaam als topfunctionaris in Nederlands-Indië, op een Europees verlof van 1878 tot 1880 na. Hij werd in 1888 in Rotterdam verkozen tot lid van de Twee-

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 81 de Kamer. De Geyter had hem ontmoet in mei 1880 op de weg van Den Haag naar Delft. Bij die gelegenheid had Levyssohn Norman zich verwonderd getoond over de zeer beperkte handelsbetrekkingen tussen België en Nederlands-Indië, wat voor De Geyter meteen een signaal was om nog maar eens tot de actie over te gaan. Levyssohn Norman was bovendien, zoals De Geyter schrijft, lid van de Nederlandse Raad van Indië en zou in 1891 in De Nederlandsche Spectator een artikel publiceren ‘Over de Max Havelaar en de reis van den Gouverneur-Generaal Ch. F. Pahud’. En dat brengt ons bij het volgende thema: Multatuli (Berg 1895 en AMVC G 3625 VERZEN EN PROZA, brief nummer 13 van 7 mei 1880). Net als De Geytet was Van Hall een groot bewonderaar en een persoonlijke vriend van Multatuli. Hij pleitte et vurig voor om Multatuli's drama Vorstenschool op de planken te brengen en werd als criticus door Multatuli zeer hoog geacht. In maart 1882 was hij een van de ondertekenaars van het zogenaamde Huldeblijk en in 1910 voorzitter van de Multatuli-Commissie (Ter Laan 1995: 186-187). Blijkbaar had hij De Geyter om brieven van Multatuli en Tine gevraagd, want die belooft hem in deze brief binnen acht dagen kopieën. Of die ooit gepubliceerd zijn in de Arnhemsche Courant, zoals klaarblijkelijk de bedoeling was, heb ik niet kunnen achterhalen. In de Multatulibibliografie van De Mare (1948) komt zo'n publicatie alleszins niet voor en voor zover ik weet is er ook nooit naar verwezen, noch door Mimi, noch door Pée, noch door Stuiveling. Mimi en Pée hebben wél brieven van Multatuli en Tine aan De Geyter gepubliceerd, maar kennelijk niet op basis van de kopieën die De Geyter naar Van Hall heeft gestuurd, want op 7 oktober 1893 schrijft De Geyter aan Mimi:

Mevrouw, Heden bestel ik op de post, als kopy voor drukwerk, maar ingeschreven, opdat zy UE zeker geworden, copie van 46 brieven van Multatuli. Ik heb er mèer gehad, doch heb er weggegeven, die men niet meer terugvindt; uitgeleend, zonder nog vast te weten aan wie; mislegd, die men opzoekt; - en wellicht heeft men er my ontvreemd. Ik herhaal, Mevrouw, dat die welke my nog in handen zouden vallen, ook terstond opgeschreven en de copies UE toegezonden zullen worden. [...] De Heer Pée, die met uwen Gemaal (en terecht!) zoo ingenomen is, heeft my vandaag een bezoek gebracht. Zoudt Gy zoo goed willen zyn, Mevrouw, hem, voor zyn groot werk over den dierbaren Doode, de Multatulibrieven die ik UE zend, te laten lezen? Nadat UE eruit zou genomen hebben wat zy nuttig oordeelt, natuurlyk. Hy zou ze zoo gaêrne hebben: anders zou men ze nogmaals moeten afschryven. (MM 1893:1:27)

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 82

Het ‘groot werk’ was de dissertatie waaraan Pée op dat moment in Duitsland zat te schrijven en waarmee hij op 15 oktober 1894 zou promoveren tot doctor (het tegenwoordige ‘master’) in de Germaanse filologie aan de universiteit van Gent. De titel luidde Schets eener biografie van Multatuli.36 De 46 brieven37 kwamen voor Mimi net te laat, want het zevende deel van haar brievenuitgave, waarin een aantal van die brieven chronologisch thuishoorde, was al gedrukt. Er werd dus in extremis een ‘Aanhangsel’ bijgevoegd met als toelichting:

Deze bundel is juist afgedrukt, nu ik de afschriften van de door MULTATULI aan Julius De Geyter te Antwerpen gerichte brieven ontvang. Het spyt my de drie eerste van de reeks niet op blz. 67 van dit deel te hebben kunnen inlaschen. Ik laat ze nu hier volgen, met verzoek aan den lezer ze in gedachten te plaatsen waar ze behooren (Multatuli 1890-1896, 7: 172).

In dit ‘Aanhangsel’ neemt Mimi drie brieven op uit 1865-1866 en in het volgende deel zes uit 1867.38 Na gebruik stuurt ze die door naar Pée, zoals De Geyter gevraagd had, maar niet in één keer en zeker niet zo snel dat Pée ze allemaal nog kon gebruiken voor zijn dissertatie.39 Begin december 1893 vertrekken er 24, in oktober 1894, dus bijna een jaar later, nog eens negentien en pas op 6 november 1894 de laatste drie (MM 1893:1:52, 1894:1:76, 1894:1:78 en 1894:1:83). Het is al 26 november 1894 als Jozef Vercoullie (1857-1937), professor in de Germaanse filologie in Gent en hoofdredacteur van het Nederlandsch Museum, aan Pée laat weten dat hij de brieven in zijn bezit heeft en zal afdrukken in wat meteen de allerlaatste jaargang van dit tijdschrift zal worden (Pée 1894).40 Maar dat alles heeft betrekking op de brieven van Multatuli en Tine aan De Geyter. Van hem was tot nu toe geen enkele brief bekend of gepubliceerd. De Geyter was een bescheiden man en vond het niet aangewezen om bij de kopieën van brieven aan hem ook kopieën te voegen van de kladversies of minuten van zijn eigen brieven. In heel de VW is geen enkele brief van De Geyter aan Multatuli te vinden.41 Gelukkig heeft hij er een aantal voor zichzelf gekopieerd, maar die zijn aan ieders aandacht ontsnapt, wellicht omdat ze niet in een map met correspondentie terechtgekomen zijn, maar mee ingebonden werden in een dik lederen boek met de misleidende titel Verzen en Proza. De weduwe van De Geyter, zijn neef en ook Rooses hebben ooit met de gedachte gespeeld om die brieven te publiceren. Ze kunnen nu eindelijk tevreden zijn, want al is het pas honderd en één jaar na de voltooiing van Julius De Geyter's werken, het is er nu eindelijk toch van gekomen.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 86

Literatuur

Baedeker 1910 - Karl Baedeker, Belgien und Holland nebst Luxemburg. Handbuch für Reisende. (24ste Auflage. Baedekers Reisehandbücher). Leipzig. Van den Berg 1895 - N.P. van den Berg, ‘Levensbericht van Mr. H.D. Levyssohn Norman’. In: Levensberichten der afgestorven medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde. Leiden, p. 527-570. Brys 1916 - Achiel Brys, ‘Julius de Geyter. Zijn leven en zijn werk’. In: Vlaamsch Leven 1 (1916)

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 87

35 (zondag 4 juni 1916), p. 416-419, 36 (zondag 11 juni 1916), p. 428-430 en 37 (zondag 18 juni 1916), p. 442-443 (in nummers 36 en 37 gespeld ‘Achille Brijs’). Charité 1979-2008 - J. Charité (red.), Biografisch woordenboek van Nederland. (Rijksgeschied-kundige publicatiën, 6 delen). 's Gravenhage. Enschedé 1898/1899 - J.W. Enschedé, A.C. Kruseman. (2 delen - Bijdragen tot de geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel, deel 8). Amsterdam. Frederiks & Van den Branden 1888-1891 - J.G. Frederiks & F. Jos. van den Branden, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde. (2de omgewerkte druk, http://www.dbnl). Amsterdam. Fremout 1991 - Katleen Fremout, De jonge jaren van Pettel (Julius Pée) oktober 1889 tot einde 1898. (K.U. Leuven. Ongepubliceerde licentiaatsverhandeling). Leuven. De Geyter 1866 - J. De Geyter, ‘Multatuli’. In: Nederduitsch Tijdschrift, jg. 4, nr. 1, p. 65-90. De Geyter 1881 - Julius De Geyter, ‘Het Tooneel in Vlaamsch België’. In: Nederlandsch Museum, jg. 8, nr. 2, p. 140-168. De Geyter 1888 - Julius De Geyter, ‘Keizet-Karel en het Rijk der Nederlanden. Eerste zang.’ In: De Gids, 52 (4de serie, 6) 1 (januari), p. 192-211. De Geyter 1897 - Julius De Geyter, ‘Een brok uit Kroonprins Herman’. In: Studentenalmanak 't Zal Wel Gaan, 1897, p. 155-173. De Geyter 1907-1909 - Julius De Geyter, Julius De Geyter's Werken. Ingeleid door Max Rooses. (7 delen). Antwerpen. Hancké 2000 - Lode Hancké, De Antwerpse burgemeesters van 1831 tot 2000. Antwerpen/Rotterdam. Handelingen van het negende Nederlandsch Letterkundig Congres, gehouden te Gent den 19den, 20sten en 21sten Augusti 1867. Gent 1868. Hemels 1969 - Joan Hemels, 1869-1969. Het dagbladzegel in de rariteitenkamer. Rotterdam/'s Gravenhage. Ter Laan 1995 - K. ter Laan, Multatuli Encyclopedie. Multatuli Genootschap onder redactie van Chantal Keijsper. Den Haag. Levensberichten der afgestorven medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde. (Bijlagen tot de Handelingen van 1894-1895). Leiden 1895. Levyssohn Norman 1891 - H.D. Levyssohn Norman, ‘Over de Max Havelaar en de reis van den Gouverneur-Generaal Ch. F. Pahud’. In: De Nederlandsche Spectator, jg. 36, nr. 3 (17 januari), p. 25. De Mare 1948 - A.J. de Mare, Multatuli-literatuur. Lijst der geschriften van en over Eduard Douwes Dekker. Leiden. Molhuysen & Blok 1911-1937 - P.C. Molhuysen & P.J. Blok (red.), Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (10 delen). Leiden. Multatuli 1890-1896 - Multatuli, Brieven. Bydragen tot de kennis van zyn leven. Gerangschikt en toegelicht door M. Douwes Dekker. Geb. Hamminck Schepel (10 delen). Amsterdam.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 Multatuli 1912 - Multatuli, Brieven. Bydragen tot de kennis van zyn leven. Gerangschikt en toegelicht door M. Douwes Dekker-Hamminck Schepel (10 delen, 2e druk). Amsterdam. Multatuli 1861 - Multatuli, Minnebrieven. Amsterdam. Multatuli 1950-1995 - Multatuli, Volledige werken [= VW] (25 delen). Amsterdam. Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse beweging (3 delen). Tielt 1998.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 88

Pée 1894 - J. Pée, ‘Brieven van Multatuli en Tine aan Julius De Geyter’. In: Nederlandsch Museum, 20, 2 (vierde reeks, 24, deel 2), p. 99-137. Pieterse 2008 - Saskia Pieterse, De buik van de lezer. Over spreken en schrijven in Multatuli's Ideën. Nijmegen. Post 1998 - Paul Post, ‘19 december 1870. Oprichtingsvergadering van het “Nederlandsch tooneelverbond”. Een keerpunt in het negentiende-eeuwse toneel’. In: Schenkeveld-Van der Dussen, M.A. (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis (2de druk). Amsterdam/Antwerpen, p. 494-500. Règlement général (Cercle artistique, littéraire et scientifique d'Anvers, sous le patronage de S.M. Le Roi). Anvers 1866. Robert 2005 - Jan Robert, Schoonselhof nu! Een eigentijdse visie op de Antwerpse necropool. Antwerpen. Sabbe e.a. 1927 - Maurits Sabbe, Lode Monteyne & Hendrik Thz. Coopman, Het Vlaamsch tooneel, inzonderheid in de XIXde eeuw, geschreven in opdracht van den koninklijken tooneelkring De Morgenstar van Brussel. Brussel. Schenkeveld-Van der Dussen 1998 - M.A. Schenkeveld-van der Dussen, Nederlandse literatuur, een geschiedenis (2de druk). Amsterdam/Antwerpen. Schmook 1949 - Ger Schmook, Multatuli in de Vlaamse gewesten 1860-1900. Antwerpen. Schmook 1976 - Ger Schmook, Stap voor stap langs kronkelwegen. Gedenkschriften. Antwerpen/Amsterdam. Simons 1993 - Ludo Simons, Een graf in Westende. Kapellen. Stoett 1923-1925 - F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden (4de druk). Zutphen. Vermoortel 1987 - Philip Vermoortel, Multatuli in Vlaanderen. Wommelgem. Vermoortel 2004 - Philip Vermoortel, ‘Een onbekende brief en twee handschriften van Mulratuli’. In: Over Multatuli, jg. 26, nr. 52, p. 2-15. Verschaeren 1987 - José Verschaeren, ‘Jan (Julius) de Geyter’ In: Nationaal biografisch woordenboek (deel 12). Brussel, p. 281-293. Verstappen 1990 - Jack Verstappen, Encyclopedie van het Antwerpse toneel- en muziekleven, s.l. [1990]. 25 jaar provinciaal centrum Arenberg. Catalogus hij de tentoonstelling 2 oktober-12 december 1993 (AMVC K 9885/D). Antwerpen 1993. Te Winkel 1927 - J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde (2de druk, 7 delen). Haarlem.

Philip Vermoortel werd geboren in Brugge. Hij promoveerde over de parabel bij Multatuli vanuit genretheoretisch en communicatief standpunt (K.U. Leuven, 1991). Hij was onder meer redactiesecretaris van Dietsche Warande & Belforten redacteur van Over Multatuli. Thans is hij honorair bestuurslid van het Multatuli Genootschap en lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Hij is hoogleraar Nederlandse en Europese letterkunde, communicatieve vaardigheden en wetenschappelijk rapporteren aan de HUB (Hogeschool-Universiteit Brussel) en geaffilieerd onderzoeker in de vakgroep Nederlandse letterkunde van de K.U. Leuven.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 Hij publiceert vooral over de negentiende-eeuwse letterkunde en over Multatuli. Zijn werk werd meermaals bekroond.

Eindnoten:

1 Dat blijkt uit een vergelijking van het materiaal in deze convoluten en de volgorde waarin het gepresenteerd wordt met de Werken en ook uit wat Rooses erover schrijft in de inleiding (De Geyter 1907-1909, 1: XII-XIV). 2 Allicht beschikte De Geyter over geen enkel exemplaar meer van Drie menschen, dat voor het laatst gedrukt was in 1865, ofwel stelde hij er prijs op Pée kennis te laten maken met de volledig herwerkte versie, die slechts na zijn dood in de Werken uitgegeven zou worden en in 1895 alleen in handschrift bestond. Deze kopie van 132 bladzijden lang, in een prachtig handschrift, is mee ingebonden in het deel VERZEN EN PROZA. Gezien de tijd en het werk die het maken van een dergelijke kalligrafische kopie vergt, is het niet verwonderlijk dat De Geyter er geweldig op aandrong dat Pée haar zou terugsturen na lectuur. 3 Vergelijk met de ‘men’ in een brief van De Geyter aan Pée van 2 oktober 1893 in verband met de brieven van Multatuli ‘Men copieert er rond de 50, voor de Weduwe’ (AMVC G 3625/B/84605/80). 4 Brieven van 7 maart, 6 april en 12 april 1906 van P. De Geyter aan Pée (AMVC G 3625/B/84605/103, 138 en 75). Het citaat komt uit de brief van 7 maart. 5 Ook de Gentse uitgever Willem Rogghé (1824-1896) stond op de kaft vermeld. 6 Met dank aan Dany Jaspers. 7 In 1862 waren er ongeveer achthonderd intekenaren op de eerste bundel (Pieterse 2008: 67). Meijer meldde in januari 1865 dat hij ‘725 abonnés’ had op de tweede bundel Ideën en dat hij er 1650 exemplaren van had gedrukt (VW XI: 427 en 442). Ter Laan spreekt van 694 intekenaren op de Ideën in 1865, maar geeft geen bron op (1995: 4). Nederland telde toen 3.579.529 inwoners (Hemels 1969: 20). 8 Jammer genoeg is er geen lijst van intekenaren teruggevonden (Pieterse 2008: 67), maar ook zonder zo'n lijst is duidelijk dat de sympathisanten van Multatuli niet tot de meest bemiddelden behoorden en dat de prijzen die hij vroeg voor hen zeer hoog moeten zijn geweest. Nog ter vergelijking: een Nederlandse arbeider verdiende anno 1864 volgens Multatuli's eigen Idee 451 slechts f 6 per week en dat was niet genoeg om van te leven (VW III: 121). 9 Mimi Hamminck Schepel was Multatuli's tweede vrouw. Hij huwde haar in 1875, een jaar na de dood van zijn eerste vrouw Everdina Huberta baronesse van Wijnbergen of kortweg Tine (1819-1874). 10 ‘Op 30 september 1797 - in de Republikeinse tijdrekening 9 Vendémiaire an VI - voerde het Directoire in Frankrijk een dagbladzegel als “timbre extraordinaire” in. [...] Het staat [...] vast, dat het Franse buitengewoon zegel van 30 september 1797 de oorsprong is van het negentiende-eeuwse dagbladzegel. Deze wet had betrekking op nieuwsbladen, tijdschriften, plakschriften en speelkaarten en werd vijftien jaar later ook in [Nederland] van kracht. Nadat Nederland bij decreet van g juli 1810 namelijk ingelijfd was bij het Franse keizerrijk, werd op 1 januari 1811 de Franse administratie ingevoerd. Precies een jaar later volgde de invoering van de Franse belastingwetgeving, waaronder de zegelwet. De uitvoering ervan was zodanig geregeld, dat de voor het drukken van de krant bestemde vellen papier van een stempel (“zegel”) voorzien moesten worden. Afhankelijk van de oppervlakte van het papier moesten drie, vier, vijf of acht centimes aan zegelrecht worden betaald. De stempels op het papier dienden als bewijs van betaling’ (Hemels 1969: 10-11). 11 Op 28 september 1863 had de liberale minister van financiën Gerardus Henri Betz (1816-1868) in de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend ter afschaffing van het dagbladzegel. De beraadslagingen hierover begonnen op maandag 10 juli 1865, maar werden afgebroken op 12 juli omdat Betz zich toen genoodzaakt zag om zijn wetsvoorstel in te trekken ‘om de belangen van de schatkist niet te schaden. De Kamer had namelijk een amendement aangenomen, waardoor

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 de waarborg voor een grotere opbrengst van het handelszegel als compensatie voor het af te schaffen dagbladzegel verviel’ (Hemels 1969: 38-42). 12 Volgens het Algemeen Handelsblad van 29 oktober 1868 ging het om een belasting van 40 tot 55 procent van de verkoopprijs. In 1869 schreef De Economist dat 55 procent van de bruto-opbrengsten in de schatkist belandden (Hemels 1969: 77 en 79; zie ook 80-83 en 105-106). 13 Met dank aan mevrouw Karina De Vlieger, hoofdmedewerkster van de dienst burgerlijke stand van de gemeente Lede. 14 Voor uitleg over deze term, zie de toelichting bij brief nummer 9. 15 Voor deze informatie heb ik dankbaar gebruik gemaakt van Simons 1993: 42-47 en Verschaeren 1987. 16 Brys geeft ten onrechte als voornaam ‘Charlotte’ (Brys 1916: 417). Ook op de voorkant van de grafzerk van De Geyter staat als naam van de echtgenote ‘Charlotte van Dorne’, wellicht omdat haar roepnaam ‘Lotje’ was. 17 Officieel Josephus en in de dagelijkse omgang Armand, zoals af te leiden valt uit een brief van De Geyter aan Pée waarin hij meedeelt dat Eduard Kums en Marie Van der Elst twee kinderen hadden: Antonine en Armand (AMVC G 3625/B/1416/40). Op de geboorteakte van Josephus is de naam Armandus als vierde voornaam toegevoegd, kennelijk nadat de akte al klaar was, want hij staat boven de regel (FelixArchief van de stad Antwerpen). 18 In een kaartje aan Rooses van 1 juni 1908 noemt zijn oma hem ‘Herman’ (AMVC G 3615/B 6/30980/31). 19 Informatie gebaseerd op twee bladzijden in typoscript uit AMVC-Letterenhuis: AMVC G 3625/D, op gegevens van het FelixArchief en op gegevens die Marc Somers van het AMVC-Letterenhuis mij vriendelijk ter beschikking stelde. 20 De Geyter had ongeveer de wedde van een Antwerpse schepen (1904,76 fr. of f 900). De burgemeester verdiende 6349,21 fr. of f 3000. Die weddes waren vastgelegd in de Hollandse tijd en bleven onveranderd tot 1877, vandaar de ronde getallen in guldens. Als assistent-resident had Multatuli een jaarwedde van f 6000 (VW IX: 409) of 6,3 keer zoveel als De Geyter (Hancké 2000:103). 21 De uitnodigingen waren (voorgedrukt) in het Frans. De datum en het type bijeenkomst (‘conférence’) werden ingevuld. Van de uitnodiging die op 25 februari 1867 verstuurd werd naar Julius Vuylsteke (1836-1903) in Gent bewaart het AMVC-Letterenhuis een kopie (AMVC G 3625/B/30263). Op 12 november 1869, toen er weer plannen gesmeed werden voor optredens, schreef Multatuli aan Rooses: ‘De gewone loop eener lezing in die stad is, dat het franschgezind bestuur van den Cercle Art. & Litt. allerlei bezwaren in den weg legt. De Geyter moet zich dan veel moeite getroosten om die tegenwerking te overwinnen, en dit gelukt niet altyd’ (VW XIII: 679). 22 Het contact was, zoals hierboven vermeld, verbroken sinds 1866. 23 Dat Multatuli tussen donderdag 28 februari en zaterdag 2 maart naar Keulen zou zijn teruggekeerd, is zo goed als uitgesloten, want dat zou 22 uur sporen hebben betekend en bovendien werden zijn hotelkosten blijkbaar toch betaald. 24 Multatuli kan namelijk nog even in Antwerpen gebleven zijn, net als na zijn tweede bezoek, maar op zaterdag 16 maart was hij in ieder geval terug in Keulen, want toen zat hij van daaruit een brief te schrijven aan Conrad Busken Huet (1826-1886) (VW XII: 136-140). Ook Multatuli's bijdragen onder de titel ‘Van den Rijn’ aan de Opregte Haarlemsche Courant die gedateerd zijn op 5, 7 en 11 maart (VW XII: 124-125, 125-127 en 133-135) kunnen erop wijzen dat hij toen al terug in Duitsland was, al is dat geen sluitend bewijs want et is bijvoorbeeld ook een ‘Van den Rijn’ met als dagtekening ‘1 Maart’ (VW XII: 113-118) en toen was Multatuli nog in Antwerpen. 25 In de editie 1890-1896, 8: 33, in de editie 1912, 8: 36. 26 Wellicht Camille van Straelen, die Henry Lenaerts (1842-1870) in een brief aan De Geyter van 19 juni 1866 vernoemt als kandidaat-lid voor de op te richten Liberale Vlaamsche Bond. Hij was volgens Lenaerts ‘koopman en letterkundige’ en woonde in de ‘Kammestraat 11’ (AMVC L 4214/B/11364/27). Hij is ook de schrijver van een zeer door Multatuli's ideeën geïnspireerde lezersbrief van 12 januari 1868, die in het jubileumnummer van het Antwerpse socialistische weekblad De Werker van 20 maart 1892 (21ste jaargang, nummer 46) opnieuw (?) afgedrukt werd. 27 En misschien heeft hij ze zelfs samen verstuurd, want uit de niet bepaald heldere toelichting van Stuiveling kan opgemaakt worden dat er maar één enveloppe was voor beide brieven (VW XII: 130).

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 28 Met dank aan Bart Van Damme. 29 In het AMVC-Letterenhuis worden daarnaast nog bewaard: het (ongedateerde) handschrift van het eerste bedrijf (of althans negen tonelen daarvan) van een historisch stuk in proza met als titel Uit den tijd der Watergeuzen (zie hierover ook Verschaeren 1987: 288), een vijftal bladzijden in handschrift van een eveneens ongedateerde aanzet tot een toneelstuk in proza zonder titel met als hoofdpersonages Prins Hendrik en Falstaff en een viertal bladzijden van een eveneens ongedateerd en ongetiteld toneelstuk met als hoofdpersonages een minister, een gezant en een jonker (AMVC G 3625/H). Van Kroonprins Herman is in 1897 in de Studentenalmanak van 't Zal Wel Gaan (1897: 155-173) ‘Een brok’ gepubliceerd. 30 Gent was de enige Vlaamse stad die zich bij het Nederlandsch Tooneelverbond aansloot (Sabbe e.a. 1927: 430). 31 Het lied is ook bekend onder andere titels zoals Transvaler Volkslied (AMVC G 3625/H) en In den Oranje-Vrijstaat (Te Winkel 1927: 348). 32 Kruger en zijn gevolg kregen het volgende op hun bord: ‘Nationale soep - Tusschengerecht van garnalen, haring, enz. - Ossenharst op zijn Antwerpsch - Kempische ham in Madeirawijn - Doperwtjes op zijn Vlaamsch - ROMEINSCHE PUNCH - Bredasche Kapuinen met waterkers - Kreeften met lentesalaad - Transvaalsche Kogel - TAARTEN, VRUCHTEN, ENZ.’ (AMVC G 3625/B/Zuid-Afrika) Oorspronkelijk was gedacht aan: ‘Groentesoep - Garnaalpasteitjes - Zalm, hollandsche saus - Ossenspier, doperwtjes - Ham, madeirasaus - Hoppe, Antwerpsche toebereiding - Hoenders, vruchtenmoes - Kreeften - Salade - Taarten - Kreem - Nagerecht, vruchten enz.’, maar dat vond Emmanuel Rosseels (1818-1904) blijkens een brief aan De Geyter van 22 maart 1884 ‘een mager banket’ voor de prijs van 15 frank en dus werd het menu aangepast (AMVC G 36 25/B/Zuid-Afrika). 33 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Buitenlandse Zaken: Consulaat-Generaal te Antwerpen (België), 1842-1956, nummer toegang 2.05.110. (http://www.nationaalarchief.nl/toegangen/pdf/NL-HaNA_2.05.110.ead.pdf) en Nationaal Archief, Den Haag (NA). Gezantschap België (en Luxemburg), 1839-1954 (1961), nummer toegang 2.05.43: ‘Inventaris 440 Stukken betreffende organisaties, personele bezetting en werkzaamheden van Nederlandse consulaire vertegenwoordigingen in België, Antwerpen 1888’ (schrijven van 25 juli 1888 van de consul te Gent en schrijven van Cankrien aan de Gezant der Nederlanden in Brussel van 14 juni 1888). Met dank aan de heer Janjaap Luijt. 34 Ik wens mijn oprechte dank te betuigen aan mevrouw Irene Chr. Blasczyk van de Afdeling publieksadvies van het Gelders archief, die deze informatie voor mij heeft opgezocht. 35 Hij vervulde die functie van 1 november 1885 tot 21 april 1888. 36 Het was toen gebruikelijk om eerst de eindexamens af te leggen en pas dan, terwijl men al werkte, zijn dissertatie te schrijven. Pée legde in juli 1893 zijn doctoraatsexamen af en slaagde tot zijn grote teleurstelling slechts op voldoende wijze. Zijn dissertatie verdedigde hij op 15 oktober 1894 en zijn examenles over Goethes Erlkönig gaf hij op 17 oktober 1894. Ook hiervoor slaagde hij met voldoening (Fremout 1991: 132-133 en 159). 37 In de VW staan slechts 39 brieven van Multatuli aan De Geyter. Er zijn er dus blijkbaar zeven verloren gegaan. Of zaten er in het pak van De Geyter ook brieven van Tine aan De Geyter? In dat geval is er één verloren gegaan, want in de VW staan zes brieven van Tine aan De Geyter, wat een totaal oplevert van 45 brieven. 38 In de editie van 1912 zijn precies dezelfde brieven opgenomen in dezelfde delen. 39 Tijdens zijn bezoek aan De Geyter op 7 oktober 1893 heeft Pée inzage gekregen in de brieven, net voor ze (dezelfde dag nog) naar Mimi werden verstuurd en misschien heeft hij bij die gelegenheid een paar zaken kunnen kopiëren die bruikbaar waren voor zijn dissertatie (AMVC G 3625/B/84605/78 en 79 en MM 1893:1:27). Aan zijn vriend Emile Van Heurck (1871-1931) schrijft hij op 14 december 1893: ‘Mais De Geyter m'a fait cadeau de la copie de 46 lettres, parmi lesquelles on en trouve de très intimes!’ (AMVC P254 95627/42). 40 Pée publiceerde vijf brieven van Tine en zeventien van Multatuli aan De Geyter in het Nederlandsch Museum en voegde daar enigszins overdreven aan toe ‘Ettelijke brieven van Multatuli aan onzen Vlaamschen dichter zagen reeds in den zevenden en achtsten bundel “Brieven van Multatuli” het licht’. Hij publiceerde jammer genoeg niet álles wat nog niet door Mimi gepubliceerd was, want ‘Wat geheel waardeloos was, liet ik weg’ (Pée 1894: 99). Toen Mimi in 1912 de tweede uitgave van de brieven publiceerde, achtte ze het niet nodig meer op te nemen dan in de eerste editie aangezien Pée al zoveel brieven uitgegeven had. Ze volstond met een verwijzing naar het Nederlandsch Museum (1912, 8: 92, vergelijk ook het briefje dat Mimi in dat verband naar Pée schreef op 2 juli 1912, MM 1912:1:17).

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65 41 Wel vier aan Meijer en twee aan Rooses.

Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65