met het gedachtengoed van de NSB. En de huidige voorman van de partij, joop Glimmerveen, heeft tegen Panorama (1974, nr. 43) gezegd: 'Het belangrijkste programmapunt van de NVU is: het Nederlandse volk moet zijn identiteit be­ waren, en als ze ons op grond van die overweging NSB'ers willen noemen, dan schaam ik mij daar helemaal niet voor. Fascisme heet bij mij realisme'. Ook naar uiterlijke kentekenen en organisatie is de ver­ wantschap tussen beide onmiskenbaar. Een runeteken fun­ geert als partijsymbool. Men heeft niet geschroomd om een brief aan Belgische rechts-nationalistische broeders te on­ dertekenen met 'Hou Zee' (Nieuwe Revu, 14-1-1977). Men maakt reclame met een soort hedendaagse pendant van de 'Jeugdstorm': 'het Nederlands Volksnationalistisch Jeugd­ verbond'. Er worden kennelijk knokploegen opgezet, 'als ant­ woord op de intimidatie van de communisten, die ons ver­ hinderen onze bijeenkomsten te beleggen' (Vry Nederland, 2-8-1975). Er bestaat evenwel ten minste één belangrijk verschil. De NSB was in het begin van haar bestaan niet uitgesproken racistisch, men telde zelfs vele gewaardeerde joden onder de leden. Eerst later, onder invloed van Duitsland, veranderde dit en werd de NSB fel anti-semitisch. Bij de Nederlandse Volksunie van nu staat het racisme echter centraal. 'Onmid­ dellijke terugzending van Surinamers en Antillianen naar hun land van herkomst; afvloeiing van zogenaamde gastarbeiders in een tijdsverloop van drie jaren', zo luidt het eerste prop a­ gandapunt in het verkiezingsprogram van de partij in 1977. En dit voorstel is uitvloeisel van onvervalste Blut-und-Boden­ theorie. We laten de tweede man uit de organisatie, Hagen­ beek, aan het woord wanneer deze het begrip 'milieuveront­ reiniging' van een ongebruikelijke interpretatie voorziet: 'het zuiveren van onze eigen bodem van vreemde elementen en culturen (... ) Leve ons Nederlandse volk, ons Germaans bloed, onze dierbare Grootnederlandse bodem' (Wy Neder­ land, 1977, no. 1). De racistische theorie welke door dit onfrisse gezelschap wordt aangehangen wordt tamelijk consequent uitgewerkt. Surinamers, Antillianen en gastarbeiders gelden als volks-

104 . ~------_. --

vijand nummer één. In Den Haag worden huis aan huis pam­ fletten verspreid met de volgende inhoud: 'Den Haag moet blank en veilig blijven' en 'Help ons bevrijden van de plaag van Antillianen en Surinamers'. Daarnaast moeten de Chine­ zen met hun drughandel ook hun biezen pakken. 'De stroom van adoptiebabies (... ) uit Aziatische culturen naar ons (... ) in een milieu waar zij bij hun opgroeien rasvreemd zullen zijn', moet gekeerd. Van joden maakt men minder werk, niet omdat die minder 'volksvreemd' zouden zijn, maar omdat daarin gedurende de oorlog reeds is voorzien (Haagse Post, 25-2-1976). Men verklaart zich óók voor erkenning van de vrije Republiek der Zuid-Molukken, want dáár horen Moluk­ kers immers thuis. En men is tegen de emigratie van blanke 'beschaafde landgenoten', die daarvoor nota bene nog over­ heidssubsidie krijgen ook. De zware aanzet tot 'raszuiverheid' en de harde propa­ ganda voor het verwijderen van etnische minderheden uit Nederland, maakt dat deze partij toch een ander karakter bezit dan de NSB van weleer. Glimmerveen wil ook liever niet doorgaan voor fascist, maar noemt de partij en haar aan­ hangers 'volks nationalistisch' . De stemmen die de NVU bij de verkiezingen heeft verworven, zijn vrijwel alle binnen­ gehaald met racistische actie; de meeste kiezers op deze partij zijn zich waarschijnlijk niet bewust van haar fascis­ tische beginselen. De nu volgende vergelijking tussen de stembusaanhang van de NSB toen en de NVU nu, doet dit verschil goed uit de verf komen. We willen hieronder in het bijzonder de verkiezingsuitslag voor de Volksunie bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 25 mei 1977 nader analyse­ ren. In welke plaatsen hebben veel Nederlanders NVU ge­ stemd? Is het mogelijk om op basis van deze cijfers inzicht te verkrijgen in de sociaal-economische oorzaken van open­ lijk racisme in Nederland?

Stemmen op de NSB en de NVU De NSB nam in 1935 voor het eerst deel aan de verkiezingen (voor de Provinciale Staten) en wist in één klap, met bijna 8 % van de stemmen, 44 van de 535 statenzetels te bemach-

1 05 tigen. Deze aanhang (die bij volgende verkiezingen overigens snel uitdoofde) was duidelijk geografisch geconcentreerd. De hoogste stemmenpercentages werden gehaald in delen van Drenthe en dat moet worden toegeschreven aan een rechts-radicale beweging van kleine boeren, verenigd in de beweging 'Landbouw en Maatschappij'. De hoge uitslag in Limburg, met name in het zuiden, hing samen met de Duitse invloed ter plaatse. In het westen van Nederland scoorde de NSB hoog in een aantal 'betere' randgemeenten van grote steden. Het waren plaatsen als Zandvoort, Bloemendaal, Voorburg, Wassenaar, Rijswijk, De Bilt en ook heel Den Haag; in deze 'deftige' gemeenten woonde de goedgesitueer­ de burgerij. De Jong (1969, blz. 275) vat samen: 'Globaal bleek het kiezerscorps van de NSB regionaal uit ontevreden boeren, soms ook uit landarbeiders, en nationaal uit ontevreden middenstanders te bestaan met een flinke aanhang onder de hoogst gesitueerden in de maatschappij'. De aanhang van de Nederlandse Volksunie van nu, is een volstrekt andere. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen heeft deze partij 0,4 % van de stemmen gekregen, ongeveer de helft tekort voor een zetel. Het voert hier te ver om een volledig landelijk overzicht van de uitslag te presenteren, voor wat de NVU betreft kan deze als volgt worden samengevat. • De provincies Noord- en Zuid-Holland scoren met respec­ tievelijk 0,64 % en 0,67 % van de stemmen hoger, zelfs meer dan twee maal zo hoog, als enige andere provincie. • Binnen iedere provincie trekken de steden meer stemmen op de NVU dan gemiddeld. Van een grotere aanhang in welgestelde randgemeenten is geen sprake, wél hebben verschillende oude industriekernen een wat hoger percen­ tage. e De drie grote steden van de Randstad hebben veel hogere uitslagen dan enige andere gemeente, alleen (1,06 %), (1,24 %) en Den Haag (1,35 %) overtreffen de 1 %. Aanhang voor de Nederlandse Volksunie is dus heel dui­ delijk een grootstedelijk verschijnsel. Uit welke delen van deze steden komen nu precies deze stemmen? In het onder-

106 ~------~ -

staande overzicht worden naast de verkiezingsuitslag voor de NVV, gegevens opgenomen over de sociaal-economische status van de verschillende wijken of buurtcombinaties (be­ halve voor Amsterdam, waar een dergelijke indeling niet voorhanden is) en over het percentage Surinamers, Antillia­ nen en gastarbeiders, dat er woont. Uit deze cijfers blijkt in 's-Gravenhage een heel duidelijke samenhang: wanneer twee factoren in combinatie voorko­ men is het percentage NVU-stemmers hoog. Een nederig sociaal-economisch niveau van de buurt alléén is niet vol­ doende (zie de lage uitslag in Loosduinen, Duindorp); en ook een hoog percentage immigranten is niet doorslaggevend (vergelijk Duinoord en tot op zekere hoogte ook het Regen­ tessekwartier). Wanneer echter beide voorwaarden tegelij­ kertijd aanwezig zijn, is een grote aanhang voor de Neder­ landse Volksunie waarschijnlijk. De hoogste percentages vindt men in de verpauperde oude wijken met veel Surina­ mers en gastarbeiders: de Stationsbuurt en nog meer de Schilders buurt. Rotterdam vertoont hetzelfde patroon, maar minder dui­ delijk. Toch haalt de NVU ook hier relatief de meeste kiezers uit oude buurten met veel immigranten: Middelland, Oude Noorden. In Amsterdam is het nog onduidelijker. Dit lijkt een ge­ volg van de grove onderverdeling van buurtcombinaties. Er bestaat voor Amsterdam echter ook een gedetailleerder on­ derverdeling in 108 buurten, maar ook de uitgesplitste cij­ fers tonen toch nergens zulke hoge uitschieters als in Den Haag. Slechts één kleine buurt komt met 2,1 % boven de grens van 2 en dat is tuindorp Buiksloot (?). Aanhang voor de Nederlandse Volksunie lijkt in Amsterdam een meer globaal verschijnsel dan in de andere twee grote steden.

Er bestaan overigens enkele duidelijke uitzonderingen op de gevonden regelmatigheid. Voor Amsterdam beschikken we niet over een valide aanduiding van het sociaal-economisch niveau per buurt of buurtcombinatie, maar het is waarschijn­ lijk dat de lage uitslag in de Bijlmermeer samenhangt met het gemiddeld hoge sociaal-economisch niveau. Trouwens, ongeveer 20 % der stemgerechtigden is van Surinaamse af-

107 Tabel 1: Het verkiezingsresultaat van de NVU op 25 mei 1977 in 's-Gravenhage

wijken naar sociaal niveau1 percentage percentage Suri- percentage totale stemmen op namers en An- Mediterranen bevolking deNVU tillianen van de van de totale perwijk4 totale bevolking bevolking per wijkZ per wijk3 hoog: Vogelwijk 0,3 1,0 0,0 5.409 Duttendel, v. Stolkpl., Zorgvliet O,S 1,2 0,9 3.191 Bohemen, Meer en Bos O,S 1,2 0,2 5.660 I-' 0 0,4 1,4 00 Benoordenhout 0,3 15.103 Bomen- en Bloemenbuurt 0,8 1,8 0,3 16.682 Waldeck 0,8 0,9 0,3 10.373 Mariahoeve, Marlot 0,9 1,1 O,S 17.160 Belgisch Park 0,7 1,2 0,9 7.374 Vruch tenbuurt 0,8 1,3 0,7 13.521 Duinoord 0,8 4,8 1,4 8.820 Geuzen- en Statenkwartier 0,8 1,9 0,5 17.419 middelbaar: Archipelbuurt 0,6 2,6 1,0 5.434 Bezuidenhout 1,1 2,1 1,4 16.526 Leyenburg 0,9 1,4 O,S 17.637

Bouwlust 1.2 1,2 0,4 31.207 Willemspark 0,9 1,0 2,5 1.646 Zeehelden kwartier 1,8 7,4 2,9 10.766 Morgenstond 1,3 0,8 0,6 22.231 Centrum 2,4 2,3 4,2 9.843 Regentessekwartier 1,7 10,4 4.1 14.272 Valken boskwartier 1,6 6,9 1,7 22.641 Rustenburg 1,3 2,4 0,7 19.812 Scheveningen 1,2 0,8 O,S 17.819 Groente- en Fruitmarkt 2,7 0,6 O,S 2.636 Moerwijk 1,4 I-' 0,8 0,4 22.297 0 laag ~ Stationsbuurt, Brinckhorst 3,2 3,8 8,0 8.621 Loosduinen, Kraayenstein 0,8 1,2 0,4 14.962 Laakkwartier, Spoordijk 2,0 3,2 3,6 41.321 Transvaalkwartier 2,4 8,0 6,5 19.872 Schildersbuurt 3,1 9,1 B,S 38.611 Duindorp 1,1 0,4 0,0 7.528 Noten: 1 : basis: volkstelling 1960 2 : per 1 mei 1975 3 en 4: per 1 oktober 1977 Tabel 1: Het verkiezingsresultaat van de NVU op 25 mei 1977 in 's-Gravenhage

wijken naar sociaal niveau1 percentage percentage Suri- percentage totale stemmen op namers en An- Mediterranen bevolking deNVU tillianen van de van de totale perwijk4 totale bevolking bevolking per wijkZ per wijk3 hoog: Vogelwijk 0,3 1,0 0,0 5.409 Duttendel, v. Stolkpl., Zorgvliet O,S 1,2 0,9 3.191 Bohemen, Meer en Bos O,S 1,2 0,2 5.660 I-' 0 1,4 00 Benoordenhout 0,4 0,3 15.103 Bomen- en Bloemenbuurt 0,8 1,8 0,3 16.682 Waldeck 0,8 0,9 0,3 10.373 Mariahoeve, Madot 0,9 1,1 0,5 17.160 Belgisch Park 0,7 1,2 0,9 7.374 Vruch tenbuurt 0,8 1,3 0,7 13.521 Duinoord 0,8 4,8 1,4 8.820 Geuzen- en Statenkwartier 0,8 1,9 0,5 17.419 middelbaar: Archipelbuurt 0,6 2,6 1,0 5.434 Bezuidenhout 1,1 2,1 1,4 16.526 Leyenburg 0,9 1,4 O,S 17.637

Tarwewijk, Zuidplein 0,9 2,3 3,3 16.688 Charlois 0,7 1,3 3,1 28.934 Centrum, Oude Westen, Parkwijk 1,5 7,1 18,2 19.970 Weena, Provenierswijk 1,6 7,6 12,9 8.612 Oude Noorden 1,9 6,0 9,8 19.552 Rubroek, Crooswijk 1,3 6,3 12,4 17.148 Vreewijk 1,0 3,8 5,4 16.683 Bloemhof, Hillesluis 1,0 3,4 6,4 33.888 Katendrecht, Afrikaanderwijk, Feijenoord, 1,2 4,2 12,3 28.590 Noorder-eiland

Noten: 1 : gerangschikt naar percentage 'minst welgestelden' volgens een in de gemeente gangbare indeling 2 en 3: per 1.1.1976 4 : per 1.1.1976, alleen bewoners met Nederlandse nationaliteit, dus ook de meeste Surinamers en alle Antillianen Tabel 3: Het verkiezingsresultaat van de NVV op 25 mei 1977 in Amsterdam

wijken naar buurtcombinatie percentage percentage Suri- percentage totale (niet gerangschikt) stemmen op namers en An- Mediterranen bevolking code deNVU tillianen van de van de totale per wijk totale bevolking bevolking per wijk1 per wijk - Bijlmer 1,1 17,0 3,1 41.601 0 Oude Stad 1,4 4,1 3,4 56.889 1 Oud West 1,1 4,5 6,9 79.851 Oud Zuid 1,2 4,5 ... 2 6,1 75.639 N 3 Oost 1,7 5,3 8,2 75.527 4 Watergraafsmeer 1,3 1,3 1,2 27.073 5 Nieuw Zuid, Buitenveldert 0,9 2,3 1,8 83.838 6 Bos en Lommer, Admiraal de Ruyterweg 1,5 2,6 4,4 97.420 7 Noord 1,1 1,9 2,0 82.801 8 Nieuw West, Tuinsteden 1,1 1,6 1,2 110.537 9 Landelijk gebied 1,2 3,9 0,3 7.265

Noten: 1: alle cijfers per 1.1.1977 · ------~---~ -

komst en voor zover zij stemmen zal dat wel niet op de NVU zijn. Een andere bron van uitzondering zou kunnen zijn dat de verschillende cijferreeksen niet op hetzelfde tijdstip betrek­ king hebben: de hoge uitslag van het Haagse Centrum hangt wellicht samen met een achteruitgang van de buurt. Een goede verklaring voor de overige uitzonderingen kunnen wij vooralsnog niet geven.

Glimmerveen heeft in een interview (Haagse Post, 25-12- 1976) gezegd: 'De arbeiders in die wijken zijn erg kwetsbaar, hè. En daar mikken we op. We willen hun veiligheid en ze­ kerheid bieden. Een rijke pief in Wassenaar zal nooit op ons stemmen, die is niet kwetsbaar, die heeft niets te vrezen'. Het is in zulke verkommerde oude arbeidersbuurten dat de NVU herhaalde malen pamfletten uitdeelt met de meest openlijke racistische . Toegegeven: Glimmerveen getuigt hier van sociologisch inzicht en zijn buurtgewijze propaganda heeft duidelijk ook in zulke wijken succes. Waar­ om juist in deze buurten? Dit hopen wij duidelijk te maken met de volgende impressie van de buurt met de allerhoogste uitslag voor de Nederlandse Volksunie: De Schildersbuurt te 's-Gravenhage. Precies midden in de wijk bevindt zich een oude school, die bij verkiezingen dienst doet als stemlokaal nummer 64 en het is hier dat de NVU het hoogste percentage stemmen heeft behaald van alle stemlokalen in Nederland: 5,8 %.

Een multi-raciale samenleving in het klein: de Schilders buurt Op wie voor het eerst van zijn leven een oude stadswijk be­ treedt, moet de Schildersbuurt niet eens zo'n onaardige in­ druk maken. Het is op straat een kleurig gedoe, in het voor­ bijgaan hoort men vreemde talen spreken en zo. nu en dan komt men langs een winkeltje met Turkse snuisterijen, Suri­ naamse lekkernijen of Marokkaans aardewerk. Uit de half­ geopende vensters klinkt soms exotische muziek en zo nu en dan snuift de voorbijganger oosterse etensgeuren op. Men kan in de Schildersbuurt van verschillende windstreken eten: Chinees uiteraard, maar ook Hindoestaans en Marokkaans. Is het niet razend interessant voor de Hollandse bewoners om met zoveel verschillende landaarden en culturen kennis te maken? Helaas kunnen de oorspronkelijke Schilderswijkers voor al dat uitheemse buitengewoon weinig waardering opbren­ gen. Zij beschouwen de binnenkomst van immigranten als overlast en voor hen symboliseert het de sociale achteruit­ gang van de buurt. Het is een weinig florissante omgeving waarin men hier woont: de straten zijn grauw, kaalslag alom, de huizen zijn grotendeels vervallen. Enkele gerenoveerde huizenblokken, die er óók staan, accentueren de verloedering van de rest. Veel ramen zijn vuil en verwaarloosd en de vitrages zijn dikwijls gescheurd. Vindt men zo nu en dan toch een helder opgeschilderd kozijn met daarachter zacht-lila of geelgroene vitrage, welke met veel plooien gedrapeerd hangt boven een rijtje koperen ketels, porseleinen prullaria of sier­ cactussen, dan woont daar een oorspronkelijke Schilders­ wijker, die de autochtone arbeiderscultuur hoog houdt. Voor de rest wordt de sfeer bepaald door een proletarische achter­ hoede van in hoofdzaak Mediterrane of Surinaamse afkomst, die er zich de laatste 10 à 15 jaar heeft gevestigd. De onderlinge betrekkingen tussen de verschillende mino­ riteiten - en daartoe kunnen we ook Hollanders rekenen, die in sommige straten in de minderheid zijn geraakt - zijn niet buitengewoon hartelijk. Op warme zomeravonden loopt de onenigheid tussen kinderen nogal eens uit op een regelrecht handgemeen tussen buren van verschillende etnische origine. Zo nu en dan moeten de ruiten van woningen van Turken het ontgelden en eind vorig jaar is een Surinaams drinklokaal ge­ sloten, nadat enkele potige Hollanders de boel kort en klein hebben geslagen. Enkele onscrupuleuze huizenspeculanten en minder ge­ renommeerde makelaars zien kans om hun woningen voor veel te hoge bedragen van de hand te doen (zie voor fraaie staaltjes het Zwartboek Verkoopschandalen in Den Haag, 1975). Het zijn soms woningen die op de nominatie staan om binnenkort door de gemeente te worden gevorderd in het kader van de buurtsanering en waarvoor immigranten veel meer betalen dan zij ervoor terug zullen ontvangen. Men toont bij voorkeur de woning op een zomerse dag of 's ~---~------

avonds, wanneer de toekomstige koper de treurige conditie, waarin het pand zich bevindt, niet goed vast kan stellen. Als een huurdersvereniging van jongeren in de buurt het openlijk voor de buitenlanders opneemt door met raambil­ jetten in het Turks en Marokkaans te waarschuwen tegen dergelijke malafide praktijken, wordt prompt hun etalage­ ruit ingegooid. De volgende dag trouwens opnieuw en later nog een keer. Men fluistert dat een bepaald huis op een pleintje in brand is gestoken op het moment dat de gemeen­ te het zou bestemmen als trefcentrum voor buitenlanders. Brandstichting is hier trouwens een dagelijkse aangelegen­ heid: veel leegstaande panden, maar soms ook bewoonde en dan opvallend vaak van gastarbeiders, moeten het ontgelden. Het maakt allemaal een wat lugubere indruk. Wat zit er precies achter al deze agressie? Men vermoedt dat een jonge­ man, die zich openlijk uitgeeft voor lid van de Nederlandse Volksunie, ruiten ingooit. Een muurschildering tegen het generaalsbewind in Chili wordt enkele malen beklad met tekens die opnieuw naar de NVU wijzen. Een enkele maal komen we op een muur het runeteken van deze groepering tegen en eenmaal is een hakenkruis nog zichtbaar, ook al heeft men kennelijk moeite gedaan om dit weg te poetsen. Bij de Bewonersorganisatie Schilderswijk (BOS) is men het meest open, wanneer we naar de oorzaken van een en ander informeren. Een functionaris: "s zaterdags heb ik hier in de buurt het gevoel dat ik zonder paspoort in Turkije loop. En het is hier: Vrij Toegang Suriname'. Voor hem is de oplos­ sing van het probleem duidelijk: 'de buurt kan niet nog meer buitenlanders verwerken. Wij staan een spreidingsbeleid voor, laat andere stadsdelen ook maar wat van de lasten dragen'. Alvorens verder te speculeren over de vraag wie voor al deze agitatie in de buurt verantwoordelijk is, lijkt het goed om ons te verdiepen in de vraag welke die 'lasten' precies Zijn, waarover men het bij de BOS heeft. Men noemt er ver­ schillende.

• 'Buitenlanders' zijn zichtbare concurrenten op de woning­ markt. Het is niet alleen zo dat zij woningen betrekken, waar Hollanders zelf op azen en dat door hun komst de koopprijzen omhoog gaan, meer direct voelbaar is de over­ last die men er als buur van heeft. Gastarbeiders en Suri­ namers in deze buurt hebben doorgaans een laag inkomen, de koopprijs van een woning is hoog en als gevolg daarvan ziet men zich genoodzaakt met meerderen samen te wo­ nen. Deze, volgens Hollandse begrippen, 'overbewoning' en al de overlast die dit met zich meebrengt, wordt door de omwonenden dikwijls beschouwd als pesterij en als een bewuste poging om hen te doen vertrekken. • Er is ook concurrentie om arbeid, ook al noemt men dit niet direct. Het werkloosheidspercentage in wijken als deze is hoog en het valt niet te ontkennen dat voor deze weinig of ongeschoolde arbeiderspopulatie, iedere baan van een 'buitenlander', voor de Hollanders één arbeids­ plaats minder betekent. • Zo bestaat er ook concurrentie om het onderwijs. Suri­ naamse en vooral kinderen van gastarbeiders, met een grote taalachterstand, vormen soms meer dan de helft van de klas. Hierdoor ligt het lestempo laag en is de indivi­ duele aandacht, die de onderwijzer kan geven, gering. • We zagen al dat de Schildersbuurt zoveel aardige uitheem­ se winkeltjes telt. De Hollandse Schilderswijkers nemen het de 'buitenlandse' neringdoenden buitengewoon kwa­ lijk, dat hen kennelijk wordt toegestaan een zaakje te be­ ginnen, terwijl van Hollanders allerlei formele diploma's en vergunningen worden geëist. • Volgens Hollanders houden gastarbeiders en Surinamers er een aantal hinderlijke levenswijzen op na. Hun voedsel ruikt onprettig, op hun muziek - waarvan men vindt dat deze te luid en te vaak 's nachts wordt gespeeld - is men weinig gesteld en men toont zich huiverig over de directe wijze waarop mannen en jongens seksuele avances maken tegenover Hollandse vrouwen. • En ten slotte: de immigratie van zovelen heeft het karak­ ter van de buurt als sociaal geheel ingrijpend veranderd. Waar andere culturele codes gelden wordt gedrag on­ voorspelbaar. Traditionele vormen van organisatie en on­ derling hulpbetoon functioneren niet langer. We vermoe-

116 ------~-----

den dat de weerstand tegen de 'buitenlandse' winkeltjes zo heftig is, omdat daarmee het nieuwe karakter van de buurt wordt bevestigd, de immigratie is een onomkeer­ baar proces.

Deze klachtenlUst is indrukwekkend en in de meeste op­ zichten ook wel degelijk gegrond. Een juist begrip voor de realiteit van dit alles, levert naar ons inzicht de sleutel voor de hoge verkiezingsuitslag voor de Nederlandse Volksunie. Met de traditionele theorie over rasvooroordeel, waarbij men het bestaan van racisme herleidt tot het afwijkende gedrag van gestoorde of slecht geïnformeerde individuen, schiet men hier weinig op. En met een marxistische interpretatie, waar men racisme opvat als een kenmerk van 'vals klassebewustzijn' (het beschouwen van een deel van de eigen (arbeiders-)klasse als tegenstander in plaats van als lotgenoten, die zij eigenlijk zijn), kan men evenmin uit de voeten. We geloven ook niet dat er sprake is van een racis­ tische samenzwering of goed georganiseerde agitatie van de NVU. Wél dat de proletarische achterhoede geconfronteerd wordt met een lange reeks van zeer concrete aanleidingen tot irritatie over en weer. Een dergelijk gezichtspunt stemt overeen met dat wat Rex & Moore (1967) hebben ontwikkeld als interpretatiekader voor etnische conflicten in een oude wijk van het Engelse Birmingham, genaamd Sparkbrook. Deze auteurs menen dat het daar gaat om reële en tastbare belangenconflicten tus­ sen in hun geval West-Indiërs, Indiërs, Pakistani, Ieren en autochtone blanke Engelsen. Er bestaan belangentegenstel­ lingen op het terrein van huisvesting, arbeid en school en deze uiten zich in wederzijdse hatelijkheden en in het ern­ stigste geval: rassenrellen. Het begrip rasdiscriminatie lijkt hier niet erg van toepas­ sing. Hollandse Schilderswijkers bevinden zich niet in een zodanige positie, dat zij de macht bezitten om anderen te discrimineren. Zij vormen een sociale categorie welke men zelf als slachtoffer van (sociale) discriminatie kan beschou­ wen. Het gaat om mensen die zich door de autoriteiten in de steek gelaten weten, met wier wensen op huisvestingsgebied

117 niet of onvoldoende rekening wordt gehouden, die zich door ambtenaren van instanties als het arbeidsbureau en de so­ ciale dienst laatdunkend behandeld achten en wie de politie bij verzoek om assistentie liever links laat liggen. Men kan de gevoeligheid voor de propaganda van een partij als de Nederlandse Volksunie beschouwen als een onmachtig pro­ test van een inheemse achtergestelde minderheid.

Noot Met dank aan Luden van Rooy, die zijn dossier over de NVU aan ons ter inzage gaf, en enkele Scbilderswijkers, die zo vriendelijk waren om ons te woord te staan.

118 7 Rasdiscriminatie bij misdaadverslaggeving 111 de pers

Frank Bovenkerk

Het is nog allerminst duidelijk hoe meningsvorming over minderheden, zoals gastarbeiders en Surinamers, precies tot stand komt, maar het is wel zeker dat nieuwsmedia daarbij een prominente rol spelen.1 In Engeland hebben Hartmann en Husband (1974) de inhoud geanalyseerd van wat er dage­ lijks per krant en televisie aan de mensen wordt voorgescho­ teld. Daarbij blijkt dat immigranten, met name gekleurde immigranten, bij voortduring worden afgeschilderd als zorg­ wekkende probleemgroepen. Verder blijkt uit hun vervolg­ onderzoek naar de effecten van zulk nieuws bij lezers en kij­ kers, dat men minderheden als onwenselijk en bedreigend ervaart. De rigoureuze campagne tegen verdere immigratie van kleurlingen waarmee de Conservatieve Partij in Engeland de verkiezingsstrijd heeft gevoerd, is zonder jarenlang voor­ werk van de publiciteit moeilijk denkbaar. In West-Duitsland heeft Delgado (1972) laten zien hoe speciaal de criminaliteit van gastarbeiders, welke overigens (althans gecorrigeerd naar geslacht en leeftijd) lager is dan gemiddeld, door de kranten wordt opgeblazen tot reusachtige proporties. Is het in Nederland anders? Het is duidelijk dat kranten Van het kaliber van Bildzeitung of The Mirror in Nederland niet bestaan en echt racistische hetzes zijn in de media na de oorlog in Nederland niet voorgekomen. Maar gaat de schrij­ vende pers, waartoe ik mij hier wil beperken, geheel vrijuit? Het eerste wat opvalt is dat etnische minderheden of indi­ viduele leden daarvan vrijwel uitsluitend in het nieuws ko­ men als dat nieuws ongunstig is. Op zichzelf is dat niet on­ begrijpelijk; slechtigheid en rampspoed vertegenwoordigen nu eenmaal grotere nieuwswaarde dan goedertierenheid en vreugdevolle gebeurtenissen. Surinaamse drugsverslaafden

119 trekken eerder journalistieke aandacht dan maatschappelijk geslaagde immigranten uit dezelfde groep. Er is pas sprake van rasdiscriminatie als men de etnische afkomst alléén ver­ meldt in negatieve zin en verzuimt deze te noemen bij 'goed nieuws'. In Surinaamse kring - gastarbeiders kunnen zich over ver­ slaggeving nog weinig zorgen maken - is men zich, getuige de aandacht, die men er herhaaldelijk aan besteedt in Surinaamse welzijnsbladen, van zulke discriminatie terdege bewust. Men wijst erop dat een atletisch succes van de hardloper Monsels wordt opgevoerd als een Nederlands resultaat, maar wanneer een Surinaamse verdachte door de politie wordt opgepakt, wordt zulks gebracht als het zoveel­ ste geval van Surinaamse criminaliteit. Het lijkt een variant op het gezegde omtrent joden: 'Wanneer iemand honderd gulden steelt is dat een jodenstreek, wanneer een jood hon­ derd gulden aan een liefdadige instelling schenkt, noemt men het een daad van christelijke naastenliefde'. Het discriminerende karakter van zulke selectiviteit in het noemen van etnische of nationale herkomst is zonder meer duidelijk. Gebeurt dit werkelijk systematisch? Welnu, ik heb de indruk - maar het is niet meer dan dat - dat een derge­ lijke aantijging van Surinaamse zijde wel degelijk gegrond is, maar ik kan het niet echt bewijzen. Immers, als het veronder­ stelde waar is, dan is het ook moeilijk onderzoekbaar. Want hoe kan men systematisch nagaan welke de etnische her­ komst is van personen, als deze niet altijd genoemd wordt? Er is echter nog een andere manier om eventueel aan­ wezige onrechtvaardige selectiviteit in de verslaggeving op te sporen. Daarbij onderzoekt men, ervan uitgaande dat over minderheden vrijwel uitsluitend wordt geschreven in ver­ band met 'slechte berichten', in hoeverre daarbij een zekere minimum-norm van fair play wordt gehanteerd. Ik ben dit nagegaan bij verslaggeving over misdaad. Is er in de Neder­ landse dagbladpers discriminatie aanwijsbaar, doordat men onnodig vaak en op overdreven wijze aandacht schenkt aan gevallen van misdaad, waarbij leden van etnische minder­ heden betrokken zijn?

120 Vervolgonderzoek

Onderstaande is het vervolg van eerder onderzoek door Bo­ venkerk en Bovenkerk-Teerink, waarover verslag is uitge­ bracht in 1972. Daarbij werd nagegaan of gevallen van mis­ daad waarbij Surinamers, Antillianen, Turken en Marokka­ nen waren betrokken, onevenredig vaak en ongegrond sen­ sationeel in de verschillende landelijke dagbladen werden verslagen. Het resultaat van dat onderzoek was toen nogal verrassend. Over misdaden waarbij Surinamers en Antillia­ nen betrokken waren, bleek niet sensationeler te worden be­ richt dan over misdaad van 'Hollanders'. Misdaden van Tur­ ken en Marokkanen werden weliswaar nogal vaak op de voorpagina afgedrukt en op de opvallende pagina 3, maar overigens viel het daar met de sensatie wel mee. De Suri­ naamse, Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse afkomst bleek bij voorbeeld niet echt beduidend vaker in de kop boven de betreffende artikelen te worden geplaatst dan bij 'Hollan­ ders'. Wat echter wel kon worden aangetoond was dat misdaad waarbij groepen van uitheemse oorsprong betrokken waren, vaker de krant haalden dan men op basis van hun werkelijke aandeel in de misdaad zou kunnen verwachten. De indruk werd gevestigd alsof deze groepen een véél hogere criminali­ teit vertoonden dan in werkelijkheid het geval was. Dit alles leidde in 1972 tot de conclusie dat in de Nederlandse dag­ bladen weliswaar werd gediscrimineerd, maar niet door sen­ sationele berichtgeving, zoals in het buitenland hier en daar wel gebeurde. Discriminatie in de Nederlandse pers bleek een onopvallende aangelegenheid en, zo veronderstelden wij, het was waarschijnlijk ook onbedoeld. Toen het rapport in 1972 uitkwam kregen we nogal wat commentaren van mensen die aan de uitkomst twijfelden. Een collega-onderzoeker, W. E. Biervliet, meende dat een verkeerde periode voor onderzoek was uitgekozen. Het mocht over de verslagperiode (1963-1970) weliswaar mee­ vallen (inderdaad: de uitkomst werd als meevaller geïnter• preteerd), het resultaat zou nu toch heel anders zijn en hij meende een verharding in de pers op te kunnen merken.

121 Bas Roodnat schreef in NRCIHandelsblad (24-3-1973) dat in het onderzoek één saillant detail toch niet kon kloppen: iedereen wist toch dat er duidelijk verschil bestond tussen de wijze waarop verschillende kranten te werk gingen. Een sys­ tematischer vergelijking tussen de verschillende kranten zou aan het licht brengen dat De Telegraaf veel meer ophef maakte van de misdaad van buitenlanders en uit ons onder­ zoek was dat niet gebleken. Eén krant welke toen niet in het onderzoek was opgeno­ men, leek toch niet vrij van discriminatie. A. J. F. Köbben schreef aan Het Parool een ingezonden brief over een artikel dat op 13-10-1976 in die krant had gestaan onder de kop 'Surinamer rooft portefeuille'. Dit was geplaatst naast een algemeen verhaal over het grote aantal berovingen met ge­ weldpleging gedurende het voorafgaande weekend in Am­ sterdam en de implicatie leek duidelijk. Köbben kwalificeer­ de het als 'geen fraai staaltje van journalistiek'. Een lauw na­ schrift van de Parool-redactie mocht de indruk niet weg­ nemen dat men er weinig bezwaar in zag om zonder speci­ fieke aanleiding Surinamers in een kwaad dag licht te stellen. Dit alles vormt de aanleiding om één en ander nogmaals te onderzoeken, nu over een recente periode (1971-1976), nu met meer aandacht voor mogelijk verschil tussen de diverse kranten en nu met inbegrip van alle landelijke dagbladen. Overeenkomstig de in 1972 gevolgde procedure is een a­ selecte steekproef ontworpen, waarbij uit iedere twee opeen­ volgende maanden één editie wordt gelicht voor onderzoek en op zodanige wijze dat de weekdagen gelijkelijk zijn ver­ deeld. Van ieder van de volgende kranten: Algemeen Dag­ blad, NRC/Handelsblad, Het Parool, De Telegraaf, Trouwen De Volkskrant en daarvan steeds de landelijke of 'post' -editie, worden alle misdaad berichten in het onderzoek betrokken van een zelfde datum. Zo ontstaat een totaal van 216 stuks (6 kranten x 6 jaren x 6 edities). Nu blijkt dat op deze wijze niet een voldoende groot aantal 'etnische rnisdaadberichten' wordt gevonden om goed met de verslaggeving over 'Hol­ landse' misdaad te kunnen vergelijken. Ik heb daarom nog eens drie krantenedities, welke volgen op die van de steek­ proef, doorgewerkt en daarbij alleen gelet op misdaadberich-

122 ten waarin Surinamers, Turken en Marokkanen een rol spe­ len. In totaaal zijn dus 4 x 216 = 864 kranten edities in het onderzoek betrokken. Op grond van de aldus verzamelde misdaadberichten uit een recente periode, die op een zelfde wijze gecodeerd zijn als bij het onderzoek uit 1972 gebeurd is (voor een uitgebrei­ de technische uiteenzetting hieromtrent wil ik verwijzen naar het bewuste rapport: Bovenkerk en Bovenkerk-Teerink 1972), is het nu mogelijk om voor alle landelijke dagbladen de volgende twee hoofdvragen te beantwoorden: (1) Wordt met het aantal in de krant afgedrukte etnische misdaadver­ slagen het werkelijke aandeel van Surinamers, Turken en Marokkanen in de criminaliteit overdreven?2 (2) Wordt et­ nische misdaad sensationeler in de krant verslagen dan 'Hol­ landse' misdaad?

Etnische misdaad in omvang overdreven? De eerste vraag geldt het aantal verslagen misdaadgevallen per etnische groep. Is het nog steeds zo dat, zoals in de jaren zestig, het aantal afgedrukte misdaadgevallen van Suri­ namers, Turken en Marokkanen disproportioneel groot is, waardoor overdreven voorstellingen over de omvang van hun misdadigheid kunnen worden gewekt? In de nu volgende ta­ bellen zijn uitkomsten uit het onderzoek van 1972 mee opge­ nomen om aldus een langere tijdreeks te krijgen. In tabel 1 vindt men in de eerste kolom het aantal in de steekproef aangetroffen berichten over misdaad, waarbij blij­ kens het bericht geen personen zijn betrokken van uitheemse oorsprong. Omdat in het onderzoek van 1963-1970 de steek­ proef van allochtonen twee maal zo groot was als die van 'Hollanders', is het aantal met twee vermenigvuldigd om een vergelijkbaar cijfer te verkrijgen. Nu, in 1971-1976, is de al­ lochtone steekproef vier maal zo groot en daarom is het aan­ tal gevonden 'Hollandse' misdaadgevallen met vier verme­ nigvuldigd. In de tweede kolom staat het aantal gevonden misdaad be richten omtrent Surinamers (+ Antillianen tot en met 1970), in de vierde kolom het overeenkomstige aantal VOor Turken + Marokkanen. In kolommen 3 en 5 is het aan-

1 2 3 tal etnische misdaadberichten uitgedrukt als percentage van het aantal 'Hollandse' berichten.

Tabel 1: Het aantal misdaadberichten in een steekproef van Ne- derlandse dagbladen

"2Q) d d .", c: = Q) :::l ...Q) Q)...'" :::: ~'" '"0 -0 '" ::I! + ~ c: El 13 c:.!oo: ::I! c: c:: Q).!oo: c: ~ .!oo: 0 ëi .'"s -< > '" ...... ~ ~ ...;::I '" ... ;::I

In hoeverre komt nu deze in de kranten aangetroffen ver­ houding tussen het aantal etnische misdaadberichten en dat over 'Hollanders' overeen met de werkelijke verhouding tus­ sen hun misdaadcijfers? Om dit te berekenen heb ik gebruik gemaakt van het aantal onherroepelijke veroordelingen voor de onderscheiden categorieën, welke voorhanden zijn over de jaren 1963 tot en met 1973 (vergelijk Bovenkerk en Boven­ kerk-Teerink 1972, blz. 47; Maandstatistiek voor Politie en Justitie). In de nu volgende tabel vindt men kolommen, welke overeenkomen met die van tabel 1, maar met dien verstande, dat het nu gaat om werkelijke cijfers over de omvang van de misdaad.

1 24 Tabel 2: Het aantal onherroepelijke veroordelingen van enkele be- volkingscategorieën

Cl) Cl) Cl) ...... c:: ...... Cl) ...... "'OC::"'O .... c::"'O c::"'O c:: .~ c:: ... «I c:: -I- :; «I c:: «I c:: «I E :>~ c::~ :>~ -...... «I ... ~ ... 0 -... ~~ ~ 0 ~~ "'O,.c"'O "'0 ...... "'0 ...... 'S;:l Cl) ... ;:l «I Cl) ... Z b.O Z Cl) -;z f-<~ -;Z (schat- ting) 1963 33.513 87 0,25 % 2 0,01% " 1964 36.814 100 0,27 0,05 " 19 1965 37.153 " 145 0,39 78 0,21 1966 38.351 143 0,37 139 0,36 1967 40.447 196 0,48 186 0,46 1968 41.730 309 0,74 207 0,49 1969 40.686 303 0,74 270 0,66 1970 40.591 528 1,30 283 0,69 1971 40.473 635 1,56 369 0,91 1972 40.968 880 2,14 465 1,13 1973 41.186 936 2,27 569 1,38

Om de mate van oververtegenwoordiging van etnische mis- daadberichten te meten wordt nu de verhouding tussen in de krant aangetroffen aantallen misdaadberichten gedeeld op

Tabel 3: Overdrijvingscoëfficiënten van etnische misdaad in de pers

Surinamers Turken + ~arokkanen (+ Antillianen) 1963 11 1964 8 35 1965 7 10 1966 17 2 1967 2 12 1968 6 37 1969 4 4 1970 3 7 1971 4 3 1972 3 8 1973 3 3

125 de verhouding tussen werkelijke aantallen misdaden voor de onderscheiden categorieën. Aldus ontstaat een verhoudings­ getal dat een maat geeft voor oververtegenwoordiging: de 'overdrijvingscoëfficiënt'. Is bij voorbeeld de 'overdrijvings­ coëfficiënt' gelijk aan vier, dan wil dit zeggen dat de krant vier maal vaker over etnische misdaad rapporteert dan in overeenstemming is met de werkelijkheid (zie tabel 3 op de voorgaande bladzij). Uit deze cijfers blijkt dat sedert de jaren zestig weinig is veranderd: Nederlandse dagbladen nemen véél meer, min­ stens twee maal zoveel, etnische misdaadberichten op dan in overeenstemming is met hun werkelijke aandeel in de crimi­ naliteit. Wat is het aandeel van de verschillende onderzochte dag­ bladen in deze overdrijving van etnische criminaliteit? In de nu volgende tabel 4 wordt de relatieve aandacht voor et­ nische misdaad in verschillende kranten vergeleken over de onderzochte periode 1971-1976.

Tabel 4: De aandacht voor etnische misdaad in verschillende dag­ bladen

c: ~ "0 c: ] ~ (1) "0 ~... e«s ' CIS ä1 + (1) ~ ~ ]"O;j:' - «s ..!<: ... Cl) .p fJ 0 B.§ :ïl~ .p ~ ~ :ïl~ ~::a~ CIS ::I-g fJ ·S ~ ~]-g fJ -S c;:r:«s C;VJcu > ... c;l-<..!<:«s > ... .., .... "0 .., .... "0 ~~ "'$..C0~ ~~ fJ ~ fJ ~ ; %! ~ '§ c: «s 0 -ê «s 0 -ê -S -fJ «s 0 :::E .S ~ Trouw 288 10 3,4% 5 1,7% Algemeen Dagblad 184 3 1,6 11 5,9 De Volkskrant 112 3 6,2 7 6,9 Het Parool 112 10 8.9 11 9.8 NRC/Han- delsblad 112 11 9.8 11 9.8 De Telegraaf 192 35 18.2 23 11.9

Tussen de kranten blijkt een opmerkelijk verschil te bestaan: het aantal berichten over misdaad waarbij Surinamers, Tur- ken en Marokkanen betrokken zijn in Trouwen het Algemeen

126 Dagblad is in overeenstemming met hun werkelijke aandeel (vergelijk met de cijfers daaromtrent in tabel 2); De Volks­ krant scoort iets aan de hoge kant; Het Parool en - opmerke­ lijk genoeg - NRCJHandelsblad, overdrijven het aandeel van etnische misdaad aanzienlijk; De Telegraaf spant de kroon, in deze krant gaat ongeveer één derde van alle misdaadbe­ richten over Surinamers, Turken en Marokkanen. Daarmee overdrijft ze naar schatting ongeveer zes maal!

Discriminatie bij de opmaak? De volgende vraag die ik hier wil beantwoorden is of de mis­ daad waarbij leden van etnische minderheden betrokken zijn door de dagbladen sensationeler wordt opgemaakt dan voor 'Hollanders' het geval is.3 Ik waag mij daarbij niet aan een glibberige interpretatie van de inhoud van zulke berichten, doch beperk mij tot een aantal makkelijk te meten kenmer­ ken van opmaak, die samen één mogelijke maat vormen voor de sensationaliteit, waarmee een bepaald bericht wordt ge­ bracht. a. Wordt misdaad waarbij personen van uitheemse oor­ sprong betrokken zijn vaker op de voorpagina of op de even­ eens opvallende pagina 3 van de krant afgedrukt, dan 'Hol­ landse' misdaad? b. Het is bij artikelen over misdaad gebruikelijk de plaats van herkomst aan te geven van degenen die erbij zijn betrok­ ken en dit is ook het geval bij 293 van de in totaal 390 ge­ vonden berichten. Welnu, wordt het feit dat het om perso­ nen gaat die afkomstig zijn uit Suriname, Turkije en Marok­ ko, vaker in de kop boven het stuk gezet, of in de eerste alinea, dan bij 'Hollandse' misdaad het geval is? c. Wordt aan artikelen over etnische misdaad méér op­ maakaccent gegeven door er foto's bij te plaatsen, door er extra lange stukken over te schrijven en nog enkele van zulke elementen? Ik beschouw het als discriminatie wanneer het antwoord op één of meer van deze drie vragen bevestigend is. Ad a. De plaats waarop in de krant het betreffende mis­ daadartikel is opgenomen blijkt uit tabel 5.

127 Tabel 5: De plaatsing van misdaadberichten

plaats in de krant landaard van elders betrokkenen voorpagina pagina 3 in de krant totaal Surinamers 11 11 50 72 Turken + 11arokkanen 10 10 48 68 'Hollanders' 25 45 176 250

Het antwoord op de eerste vraag naar het opmaakaccent (a) moet ontkennend worden beantwoord. Er bestaat géén significant verschil tussen de plaats in de krant waar de betreffende artikelen worden geplaatst (XZtot. = 2,99; XZSur.-'Holl.' = 1,96; X2Turken + Marokk.-'Holl.' = 1,77; en ook tussen Surinamers enerzijds en Turken en Marokka­ nen anderzijds bestaat geen verschil: X2 = 0,022). Ad b. De plaats waar de herkomst van bij misdaad be­ trokenen in de kranteberichten wordt vermeld, blijkt uit tabel 6.

Tabel 6: De herkomst van bij misdaad betrokkenen

plaats in het artikel landaard van elders betrokkenen kop eerste alinea in het artikel totaal Surinamers 9 47 16 72 Turken + 11arokkanen 22 37 9 68 'Hollanders' 2 117 34 153 totaal 33 201 59 293

In het onderzoek dat betrekking had op de periode 1963- 1970 bleek de herkomst van Surinamers en Antillianen niet vaker in de krantekoppen boven misdaadberichten te worden genoemd of disproportioneel vaak in eerste alinea's, maar voor Turken en Marokkanen gold dit wel. Dit blijkt thans, 1971-1976, ten ongunste veranderd: niet alleen worden Tur­ ken en Marokkanen nog steeds op deze wijze gediscrimi­ neerd, nu moeten ook Surinamers het ontgelden. Turken en Marokkanen worden significant vaker in de kop of de eerste

128 alinea geïdentificeerd dan 'Hollanders' (X2 = 47,0); Surina­ mers eveneens (X2 = 13,9); er is bovendien verschil tussen beide minderheden: Turken en Marokkanen worden weer prominenter gebracht dan Surinamers (X2 = 8,49). Door welke dagbladen wordt dit effect bewerkstelligd? In tabel 7 is een en ander nog eens apart weergegeven voor de verschillende kranten.

Tabel 7: De herkomst van bij misdaad betrokkenen per krant

landaard van betrokkenen

(I) .., ... = (I) .., + ..,... krant en S a "'0 ..,..-:=..-: plaats in ..-: 0 = 'e:'"= ...... '" het artikel ;I ;I '" ::a Cl) E-<::E ::x:: Algemeen Dagblad kop 5 Ie alinea 2 3 22 rest 1 3 6 NRC/Handelsblad kop 4 4 Ie alinea 3 6 11 rest 4 1 1 Het Parool kop 1 5 Ie alinea 7 5 10 rest 2 1 6 De Telegraaf kop 3 7 2 Ie alinea 29 14 19 rest 3 2 7 Trouw kop 1 Ie alinea 6 4 35 rest 3 1 9 De Volkskrant kop 1 Ie alinea 5 20 rest 3 1 5

Uit deze tabel blijkt dat dagbladen de herkomst van mensen, die bij misdaad betrokken zijn, algemeen noemen in de eer­ ste alinea van de betreffende artikelen, De afkomst van 'Hol­ landers' zet men vrijwel nooit in de kop; een aanduiding als 'Tilburgenaar doodt vrouw' komt in de krant haast niet voor.

129 Bij leden van etnische minderheden wordt een uitzondering gemaakt door het NRC/Handelsblad; in De Telegraaf, Het Parool en het Algemeen Dagblad worden Turken en Marok­ kanen vaak in de kop genoemd, Surinamers minder. De Volkskrant blijkt terughoudend als het om Surinamers gaat; wanneer zij als zodanig worden genoemd, gebeurt dit in de rest van de tekst en niet in de kop of de eerste alinea. De cij­ fers in de tabel zijn niet voldoende groot om echt verstrek­ kende uitspraken te rechtvaardigen. Er lijkt echter wel dege­ lijk verschil in discriminatie tussen de kranten te bestaan. Het zijn vooral De Telegraaf, Het Parool, NRC/Handelsblad en het Algemeen Dagblad die zich eraan schuldig lijken te maken. Ad c. In hoeverre brengt men artikelen over etnische mis­ daad extra onder de aandacht van het lezerspubliek door deze 'zwaarder' aan te zetten? De wijze waarop hier het op­ maakaccent is geoperationaliseerd behoeft nadere uitleg. Een opmaakredacteur kan een artikel meer doen opvallen door één of meer van de volgende accent-toetsen aan te brengen: een foto van het gebeurde afdrukken, een extra onderkop aanbrengen, het bericht grote ruimte geven, een bovenkop (chapeau) aanbrengen, de kop over verscheidene kolommen aanbrengen, grote letters gebruiken in de kop, het bericht boven het midden op de pagina plaatsen, het bericht aanvangen met een 'lead' in afwijkende druk. In het eerdere onderzoek (Bovenkerk & Bovenkerk­ Teerink, 1972, blz. 49-50) blijken deze elementen in de aan­ gegeven volgorde een goede ordinale schaal te vormen van het Guttman-type. Dit wil zeggen dat wanneer een foto aan­ wezig is (element 1) meestal ook een extra onderkop aan­ wezig is (element 2), het bericht grote ruimte beslaat (ele­ ment 3), enz. Ontbreekt de foto, maar is er wel een onderkop aanwezig, dan is de kans groot dat alle volgende elementen eveneens vertegenwoordigd zijn, enz. Het blijkt bovendien mogelijk alle genoemde elementen te dichotomiseren: is het element wel of niet aanwezig? is de lengte van het bericht groter of gelijk aan een halve kolom of is het kleiner? enz. Met deze procedure is het mogelijk om het opmaakaccent van een individueel (misdaad-)artikel uit te drukken in een ------~

eenvoudige score, variërend van 0 (wanneer geen van de ele­ menten is gebruikt) tot 8 (alle elementen aanwezig). In tabel 8 wordt het opmaakaccent voor de drie groepen: Surinamers, Turken + Marokkanen en 'Hollanders' verge­ leken en met behulp van een variantie-analyse wordt vervol­ gens nagegaan of het verschil tussen de drie significant is.

Tabel 8: Vergelijking van het opmaakaccent

gemiddelde score standaarddeviatie aantal gevallen Surinamers 2,8194 2,2787 72 Turken + Marokkanen 2,1912 2,0966 68 'Hollanders' 2,1600 2,1318 250

Tabel 9: Variantieanalyse van het opmaakaccent

sum of squares DF mean square

Between groups 25.0684 ( 2) 12.5342 Within groups 1794.7675 (387) 4.6376 Totaal 1819.8359 (389)

F = 2.7027 P = .0683

Uit de variantie-analyse blijkt dat geen significant verschil bestaat in opmaakaccent voor de verschillende groepen (p = 0,068). Deze uitkomst is dezelfde als in het eerdere onder­ zoek: discriminatie zit hem niet in sensationele opmaak.

Samenvatting In het voorafgaande heb ik aan kunnen tonen dat door ver­ schillende Nederlandse dagbladen wordt gediscrimineerd door extra veel aandacht te schenken aan gevallen van mis­ daad, waarbij leden van etnische minderheden betrokken Zijn. De Telegraaf overdrijft schromelijk door veel vaker, on­ geveer zes maal te veel, rnisdaadberichten af te drukken over Surinamers, Turken en Marokkanen, dan in overeenstemming is met hun werkelijke aandeel in de criminaliteit. In mindere mate doen NRC/Handelsblad en Het Parool dit ook. Boven- dien wordt het feit dat het om leden van etnische minder­ heden gaat, significant vaker in de kop boven misdaadbe­ richten opgenomen of reeds in de eerste alinea van het stuk, dan voor 'Hollanders' het geval is. Dit geldt voor NRC/ Handelsblad, De Telegraaf, Het Parool en het Algemeen Dag­ blad. De Volkskrant en Trouw blijken - op deze wijze ge­ meten - vrij van discriminatie. De dagbladpers discrimineert overigens niet door berichten over etnische misdaad op op­ vallende pagina's af te drukken of door de bewuste artikelen extra zwaar op te maken.

Een journalistieke code? Men kan zich de vraag stellen of de hier gehanteerde maat voor discriminatie een goede is. Ik meen dat dit bij het voor­ afgaande personderzoek (1963-1970) wel het geval was, maar dat thans andere eisen aan de schrijvende pers moeten worden gesteld. Er is sinds 1970 het één en ander gebeurd: Suriname is sinds 1975 onafhankelijk en vrijwel alle immi­ granten zijn als Surinaamse Nederlanders blijvende leden van de samenleving geworden. En bij gastarbeiders uit landen rond de Middellandse Zee wordt steeds duidelijker dat, al hebben de meesten van hen ook nog een paspoort van het land van herkomst, het merendeel toch wel in Nederland zal blijven. Welke grond kan er bestaan om deze groepen ongevraagd een bijzondere behandeling te verschaffen door in geval van misdaad hun herkomst nog steeds te vermelden? Het nieuw­ tje is er langzamerhand een beetje van af. Het enige juiste criterium lijkt mij thans wat door twee Engelse anti-racisme­ organisaties, de Community Relations Commission en de Race Relations Board, bij wijze van aanschrijving aan de pers is geadviseerd: 'Noem alleen iemands ras of nationaliteit wanneer dit strikt relevant is'. Deze formulering sluit niet uit dat de etnische herkomst wel eens genoemd wordt. Het zou bij voorbeeld dwaas zijn om bij een treinkaping te verzwijgen dat de daders uit de Molukse groep stammen, omdat dit zo duidelijk met de Molukse zaak samenhangt. En zo was het ook ter zake om in 1972 bij een spectaculaire fraude te ver------

melden dat de dader van Surinaamse origine was: het zogenaamde 'Surinaamse Goede Heertje' had kans gezien om als boekhouder een kleine twee miljoen te verduisteren met als motief daarmee Surinaamse verenigingen in Nederland te steunen. En ook wanneer geweldpleging onder buitenlandse arbeiders politieke achtergronden heeft (men denke bij voor­ beeld aan het optreden van 'amicales' onder Marokkanen en van de 'grijze wolven' onder Turken), dan is de nationaliteit een gegeven dat vermeld moet worden. Het bericht zou zon­ der dat onbegrijpelijk zijn. Evenwel: het vermelden van de landaard is discriminerend wanneer men het doet bij iedere willekeurige steekpartij ot diefstal. De aard en omvang van de etnische criminaliteit rechtvaardigen deze speciale aandacht niet, zoals uit de hier­ VOor in tabel 2 gegeven cijfers over het aandeel van Suri­ namers en gastarbeiders in de totale criminaliteit blijkt. Vol­ gens opgave van het CBS (vergelijk Maandstatistiek voor Po­ litie en Justitie, september 1976) hebben Turken noch Ma­ rokkanen het grootste aandeel in de misdaad van personen met een vreemde nationaliteit en gerekend naar criminali­ teitscijfer per duizend inwoners van een bepaalde etnische groep, scoren Surinamers evenmin het hoogste. Het berust dus op willekeur om speciaal deze etnische categorieën op de Voorgrond te plaatsen. Toch ben ik onder meer de volgende krantekoppen bij het onderzoek tegengekomen: 'Drie personen door Turk met mes gestoken', 'Marokkanen steken elkaar met mes', 'Marokkaan bekent wurging', 'Turk steekt met schroevedraaier op baby­ sit in', 'Turk steekt ex-vriendin met mes', 'Twee Marokkanen bij ruzie neergestoken', 'Rijksgenoot stak neef bij ruzie neer', 'Surinamer schiet op Chinees'. Uit de kop, noch uit het daar­ Opvolgende bericht is het bij deze artikelen duidelijk welke de zin ervan is om de etnische afkomst van de verdachten te noemen. De ministers van respectievelijk Binnenlandse Zaken en Justitie in het kabinet Den Uyl: De Gaay Fortman en Van Agt, hebben zich in de kwestie gemengd door op aandrang van de Surinaamse Ambassade in januari 1977 de Neder­ landse politie uitdrukkelijk te verzoeken terughoudendheid

133 te betrachten bij het openbaar maken van de nationaliteit van verdachten. Het is de vraag hoever de politie hiermee precies moet gaan. Het zou onrealistisch zijn om van haar te eisen in het politiewerk geen rekening te houden met de na­ tionaliteit of de kleur van verdachten en dat geldt met name de opsporing. De Gaay Fortman en Van Agts aanwijzing is echter volstrekt to the point voor zover het gaat om voor­ lichting aan de media. Kranten betrekken vrijwel al hun nieuws over misdaad van de politie en deze geeft jammer genoeg het ras of de etnische afkomst nog steeds aan. Het staat de pers vrij om van deze informatie gebruik te maken en uit dit onderzoek blijkt dat alle kranten dat ook doen. Ware dit niet het geval, dan zou mijn gehele onderzoek, dat nu gebaseerd is op het verschil in wijze van berichtgeving, niet mogelijk zijn. Door steeds de nationale afkomst of het ras te vermelden discrimineert eigenlijk de gehele pers. Men mag daar wel bij bedenken dat het noemen van de landaard bij gestigmatiseerde groepen als Surinamers en gastarbeiders een andere emotionele lading vertegenwoordigt dan bij 'Hol­ landers'. De kop 'Surinamer steekt man met mes' heeft een andere gevoelswaarde dan 'Tilburgenaar steekt man met mes'. In het laatste geval is de kans niet groot dat men alle inwoners van Tilburg voor moordenaars aanziet. Uit de wijze waarop journalisten hun artikelen schrijven blijkt overigens dat velen met het probleem worstelen hoe zij dit fatsoenlijk moeten doen. Noemde men een Nederlan­ der van Surinaamse afkomst in de pers in de jaren zestig nog altijd Surinamer, in de periode van het huidige onderzoek kom ik achtereenvolgens tegen: 'Rijksgenoot', 'ex-Rijksge­ noot' en nu steeds vaker, met name in De Telegraaf, de term 'kleurling'. Er is ook in toenemende mate de neiging om het gegeven bedekt te brengen. Ik tref in misdaadartikelen: 'P. doodt zijn 37-jarige in Parimaribo geboren vrouw', 'de 36- jarige M.S., afkomstig uit Tanger', 'via de politie in Parama­ ribo is achterhaald dat de dader zojuist uit de gevangenis was ontslagen', 'een kleurling raakt gewond bij een steekpartij in de Warmoesstraat' en, subtieler, soms wordt alleen de naam van de verdachte genoemd: Kenneth S., Stanley P., Moham­ med R. Aldus blijken vele modaliteiten van discriminatie mo-

134 ----- ~ -- ~- -~ -

gelijk te zijn. De enige juiste handelwijze lijkt mij de eerder genoemde regel. namelijk om het noemen van etnische iden­ titeit achterwege te laten. wanneer dit niet volstrekt relevant is.

Noten

1. Ik dank A. Verbeek voor zijn omvangrijke hulp bij de ver­ werking van de statistische gegevens waarop dit onderzoekje is gebaseerd en A. Douwes. R. de Jongh en M. Gloudi voor hun hulp bij het verzamelen van materiaal. 2. In het eerdere onderzoek over de periode 1963 tot en met 1970 waren ook berichten over misdaad van Antillianen betrok­ ken. Hun aantal bleek thans echter te klein (4) op het totaal aan­ tal gecodeerde misdaadberichten (394) om deze categorie opnieuw mee te laten doen. Hieruit mag men overigens de conclusie trek­ ken dat voor de pers de Antilliaanse minderheidsgroep geen voor­ werp van discriminatie is. 3. In dit onderzoek zijn uitsluitend berichten over agressieve­ en vermogensdelicten opgenomen. In het eerdere onderzoek bleek geen significant verschil te bestaan in de uitkomsten van één en ander tussen deze beide misdaadsoorten en de onderzoeksdata van thans geven evenmin aanleiding dit te veronderstellen.

J.35 8 Surinamers in de ogen van de Amsterdamse politie

Loek Esmeijer Margreet Luning

Sedert de tijd dat Surinaamse Nederlanders ten onzent een omvangrijke minderheidsgroep vormen kan men uit hun mid­ den klachten vernemen over onheus optreden van de politie. Men beweert extra vaak staande gehouden te worden, het mikpunt te zijn van allerlei pesterijen en scheldpartijen en soms te worden mishandeld. De politie, met name in Am­ sterdam en Rotterdam, heeft hier telkens ontkennend of ba­ gatelliserend op gereageerd door te verklaren dat de aan­ tijgingen in hun algemeenheid niet juist zijn en dat, voor zo­ ver wel eens hard werd opgetreden, dit altijd zware crimine­ len betrof die zulke bejegening aan zichzelf te danken had­ den. In dit hoofdstuk willen wij nader op deze controverse ingaan, op basis van onderzoek dat door de tweede auteur enkele jaren terug is ondernomen in Amsterdam (Luning 1976).

Surinaamse klachten over discriminatie door de politie Op een zomeravond in 1972 viel de jonge Surinamer Pa uI Heesbeen door een politiekogel. Hij werd in het Vondelpark achtervolgd door een agent die hem verdacht van hasj-bezit. De politieman schoot op hem (op de benen, naar hij later verklaarde) en het schot bleek dodelijk. Het stoffelijk over­ schot werd met medewerking van de overheid naar Suriname getransporteerd en daar ter aarde besteld. Volgens persbe­ richten gebeurde dat, omdat bij begrafenis in Nederland demonstratieve belangstelling van duizenden Surinaamse landgenoten kon worden verwacht (Knipselkrant 1972). Diezelfde maand nog werd een protestbijeenkomst van Surinamers gehouden in gebouw Studio 7 in het Vondelpark en daar werden oprichtingsplannen bekendgemaakt voor een Surinaamse 'Defense League' ter bescherming van burger­ rechten (Vrg Nederland 23-9-1972). Kort daarop leidde een reeks formele klachten over onheuse bejegening van Surina­ mers door de Amsterdamse politie (bureau Warmoesstraat en bureau Spaarndammerstraat) tot vragen van de Kamer­ leden Roethof en Van Thijn (PvdA) aan minister Van Agt van Justitie. De klacht over het optreden door politie van bureau Spaarndammerstraat had betrekking op een bij een verkeers­ controle aangehouden vrouw, die naar het bureau was mee­ genomen; zij beklaagde zich over de manier waarop men haar daar had gefouilleerd. De Gevolmachtigd Minister van Suriname ging over tot een officiële démarche wegens deze zaak en de Minister van Justitie zegde 'een diepgaand onder­ zoek door de Rijksrecherche' toe. In december 1972 werd bekend dat het onderzoek in de zaak-Heesbeen door de Rijksrecherche was afgesloten en dat de betreffende agent vrijuit ging: hij had uit noodweer ge­ handeld, want het slachtoffer had niet alleen hasj, maar ook een mes op zak (Het Parool 2-12-1972). Weer een maand later kwam minister Van Agt mededelen, dat alle klachten over het bureau Warmoesstraat na onderzoek door de Rijks­ politie waren geseponeerd. Wel was de minister van mening dat men op het bureau Spaarndammerstraat de betrokken vrouw beter niet had kunnen fouilleren. Ook het Openbaar Ministerie veroordeelde de wijze van fouillering (Trouw/ Kwartet 25-1-1973). Dit alles bracht nogal wat wrevel teweeg, niet alleen in Surinaamse kringen maar ook daarbuiten. Velen gingen twij­ felen aan de zorgvuldigheid van optreden bij de politie. De gebeurtenissen leidden tot ongewoon scherpe discussies in de Amsterdamse raad, zowel in 1972 als in 1973. In gesprek­ ken met de pers trachtte voorlichtingsfunctionaris E. Jager­ man van de Gemeentepolitie de beschuldigingen te ontzenu­ wen. Van zijn verklaringen zijn twee versies gepubliceerd: 'Wij zijn niet meer of minder bevooroordeeld en wij zijn niet meer of minder racistisch dan de rest van de Nederlandse bevolking' (De Tgd 2-12-1972) en 'Er wordt door de politie niet meer of minder gediscrimineerd dan door de doorsnee-

137 Nederlander' (Het Parool 11-12-1972). In de raad werd de politie bekritiseerd door de woordvoerders van vele fracties (PvdA, KVP, CPN, D'66, PSP) en er werd aangedrongen op een onpartijdig, niet-justitieel onderzoek, naast dat van de Rijksrecherche. Het raadslid Bijnen (Amsterdam Kabouter­ stad) stelde de interessantste vragen. Hij zette een vraag­ teken bij de verklaringen van de politie en ging in op de cri­ teria die bij opsporing kunnen worden gehanteerd. Hoe her­ kent men een vermoedelijke overtreder? Aan zijn haardracht of kleding? Aan zijn uiterlijk? Aan zijn huidskleur soms? (Gemeenteblad 1972: 3170). Het College van B & W bracht in respectievelijk 1973 en 1974 over de vraagstukken rond de Surinaamse migratie twee achtereenvolgende nota's uit: Inventarisatie van pro­ blemen die ontstaan bij de vestiging van Surinamers en An­ tillianen in Amsterdam (1973) en Beleidsnotitie inzake op­ vang en begeleiding rijksgenoten (1974). Hierin werden al­ lerlei belangrijke toezeggingen gedaan over gemeentelijke bemoeienis en hulp bij huisvesting, voorziening in de kosten van het bestaan, werkgelegenheid (waaronder arbeidsscho.­ ling) , onderwijs (waaronder algemene vorming) en dienst­ verlening. Ondanks de felle discussies over het politie-op­ treden werd over onderzoek en mogelijke verbetering van de relaties tussen Surinaamse immigranten en de politie echter met geen woord meer gerept. Van Surinaamse zijde daaren­ tegen zijn in de loop van 1973,1974,1975 en 1976 verschei­ dene malen nieuwe verontwaardigde verklaringen uitgegeven over laakbaar politieoptreden, niet alleen in Amsterdam, maar ook in Den Haag en Rotterdam. Enkele voorbeelden. 'Surinamers en Antillianen worden zo maar opgepakt, waar­ bij de politie er een gewoonte van maakt deze mensen mee­ dogenloos neer te knuppelen en op te brengen' (De Volks­ krant 29-6-1974). De leraar S. Braam, woordvoerder van de Samenwerkende Surinaamse Organisaties Rotterdam, be­ schuldigt de politie ervan 'misbruik te maken van het recht om verdachten voor een eerste onderzoek 6 uur te mogen vasthouden' (idem). Sterker nog: 'Het is schering en inslag dat Surinamers en Antillianen worden aangehouden en op­ gebracht, zonder dat er tegen hen bepaalde ernstige ver- denkingen bestaan' (idem). Een verklaring van de Surinaam­ se welzijnsstichting BEST in Amsterdam: '(Wij eisen dat) maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat onze landgenoten te vaak worden aangehouden, om na een dag of twee - omdat zij onschuldig zijn - weer te worden vrijge­ laten: een vorm van verkapte strafoplegging door de politie' (ADEK-bulletin 1976: 1). Deze zelfde stichting publiceerde een Zwartboek over het optreden van de politie. In 1977 en begin 1978 zijn in de media minder uitgespro­ ken klachten met deze articulatie te vernemen. Wij willen de verklaring hiervoor niet zoeken in een wezenlijk verbeterde situatie, maar in een andere richting. Enerzijds is in Suri­ naamse kring een neiging te bespeuren om zich minder dan enkele jaren geleden met behulp van de massamedia een meer gelijkwaardige positie te bevechten; men trekt zich terug binnen de eigen gemeenschap. Anderzijds is de aan­ dacht van de media verschoven naar de problematiek van de Zuidmolukkers, als gevolg van hun gewelddadige acties in 1976, 1977 en 1978. Vlak voor het uittypen van dit hoofdstuk komt overigens de politie van Amstelveen in het nieuws. In de nacht van 26 op 27 december 1977 werd een maatschappelijk werker van de stichting Welsuria, F. Mijnals, met zijn vrouwen vier kin­ deren per auto op weg van Haarlem naar Utrecht, aangehou­ den door zes agenten met getrokken pistolen. De agenten fouilleerden het zestal op ruwe wijze en brachten het naar het politiebureau van Amstelveen, waar zij nogmaals ge­ fouilleerd werden. Pas na lang aandringen kreeg Mijnals te horen dat hij werd verdacht van diefstal van sigaretten uit een automaat in Haarlem. De Haarlemse politie, die later arriveerde om de arrestanten te identificeren, zorgde ervoor dat het gezin weer op vrije voeten kwam: zij hadden niets met de diefstal te maken. Toen Mijnals na deze vaststelling verklaarde dat hij het harde optreden wel wat overdreven vond, werd hem toegevoegd: 'Jullie zouden op een schip ge­ zet moeten worden, terug naar Suriname'. Over het gebeurde Zijn inmiddels Kamervragen gesteld aan de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken (Jere 1978, blz. 24-25).

139 Een onderzoek naar rasvooroordeel bij de Amsterdamse politie

Het Amsterdamse gemeentebestuur nam geen initiatief tot onderzoek van de relaties tussen Surinamers en de Gemeen­ tepolitie, ondanks herhaalde aandrang door verschillende raadsfracties. Hierdoor had de tweede auteur van dit hoofd­ stuk ruimte om in 1974 in te gaan op de suggestie van en­ kele stafleden van het Antropologisch-Sociologisch Centrum aan de Universiteit van Amsterdam, om er een doctoraal­ onderzoek aan te wijden en daarover te rapporteren in de vorm van een doctoraalscriptie (Luning 1976). In eerste in­ stantie werd gedacht aan een onderzoek naar eventuele dis­ criminatie van Surinamers door de Amsterdamse politie: het onpartijdige en niet-justitiële onderzoek (want een justitieel onderzoek beperkt zich hoofdzakelijk tot de vraag of formele bevoegdheden zijn overschreden) waarop vanuit de Amster­ damse raad was aangedrongen. Het is zeer wel mogelijk om discriminatie in het optreden van de politie volgens de in dit boekje gehanteerde definitie te onderzoeken. De ongelijke behandeling laat zich meten aan een extra hoge frequentie van aanhouden, onnodig vaak meenemen naar het bureau, onnodig fouilleren, onnodig lang vasthouden, het ondervragen op beledigende toon of het toe­ brengen van letsel. Bovendien kan discriminatie tot uiting komen in een significant vaker opmaken van een proces­ verbaal dan zulks gebeurt bij 'Hollandse' overtreders van hetzelfde delict.

Discriminatie laat zich het beste onderzoeken door middel van een combinatie van gestandaardiseerde observatie met 'participerende' observatie (constatering van feitelijk gedrag door eigen waarneming en interpretatie van dat gedrag bin­ nen zijn context). Bij een éénpersoons-onderzoek zou dit be­ tekenen: een langdurige stage (een half jaar, liever nog een heel jaar) binnen het politie-apparaat. In het kader van een doctoraal-Ieeronderzoek, waarvoor in het studieprogramma maar drie of vier maanden worden gereserveerd, viel daar niet aan te denken. Er is echter relevant onderzoek denkbaar dat zich baseert op een, minder tijdrovende, analyse van secundaire gegevens. Men zou processen-verbaal kunnen bestuderen en nagaan hoe vaak Surinamers in een bepaalde periode en in een bepaald district worden geverbaliseerd in vergelijking met 'Hollan­ ders' en voor welke delicten; hoe vaak de officier van justi­ tie beslist tot seponeren of vervolgen; hoe vaak vervolging leidt tot onherroepelijke veroordeling. Of men zou nog een stap terug kunnen doen en over een niet al te korte periode turven, hoe vaak Surinamers worden aangehouden c.q. opge­ bracht in een bepaald district, zonder dat daarna proces-ver­ baal wordt opgemaakt. In theorie is dat mogelijk, want op elk politiebureau worden dagrapporten bijgehouden van alles wat er voorvalt. Naar de laatste mogelijkheid is discreet maar vasthoudend geïnformeerd bij de aangewezen politie­ instanties. Het antwoord luidde helaas dat de dagrapporten intern waren en geheim, niet onderzoekbaar kortom. Omdat door deze obstakels een onderzoek naar discrimine­ rend gedrag bij de Amsterdamse politie binnen het gestelde kader onmogelijk bleek, werd gekozen voor een attitude­ onderzoek naar vooroordeel en daarvoor verleende de politie­ top alle medewerking. De probleemstelling, ontleend aan de hierboven geciteerde verklaringen van de voorlichtingsfunc­ tionaris van de Amsterdamse politie, luidde: Is de Amster­ damse geüniformeerde politie méér bevooroordeeld of racis­ tisch dan de doorsnee-Nederlander Theoretisch zou de attitude van de politie moeten worden afgemeten aan die van de 'gemiddelde Nederlandse bevol­ king' of van de Amsterdamse burgerij in het algemeen. Bruik­ baar wetenschappelijk materiaal hierover is niet beschikbaar en een a-selecte steekproef onder de Amsterdamse bevolking kon moeilijk worden getrokken. Het ging bovendien om de houding van politiemannen in de uitoefening van hun beroep en daarom was een steekproef gewenst uit een bevolkings­ groep die evenals de politie beroepshalve met 'het publiek' te maken had en eveneens veel met Surinamers. Om een aantal redenen die in het rapport (Luning 1976, blz. 38-39) uitvoe­ rig zijn toegelicht, viel de keuze voor een controlegroep op het qua opleidingsniveau ongeveer gelijke personeel van het Gemeentelijk Vervoerbedrijf (GVB): buschauffeurs, trambe­ stuurders, controleurs. Een interessante vraag bij het attitude-onderzoek was of eventueel geconstateerd rasvooroordeel varieert met de con­ centratie van Surinamers of dat het zich betrekkelijk zelf­ standig voordoet, althans onafhankelijk van de contactfre­ quentie. Deze vraag is afgeleid uit een klassieke sociolo­ gische stelling van Homans (1951, blz. 444), dat zich bij een geïnstitutionaliseerde, voor de betrokkenen onontkoombare contactfrequentie het volgende sociale mechanisme voor­ doet: naarmate twee groepen in intensievere interactie ver­ keren, zullen er sterkere affectieve gevoelens tussen beide groeien en de interactie zelf zal intensiever worden dan strikt genomen wordt vereist door het sociale systeem. Onder be­ paalde voorwaarden echter kan het effect van het mechanis­ me ook tegengesteld zijn, zoals binnen een autoritaire struc­ tuur. Dit laatste effect wordt ook beschreven door Skolnick (1966, blz. 8): een van huis uit tolerante politieman kan als gevolg van werksituatie, contactfrequentie en conformisme met zijn collega's een negatieve houding ontwikkelen jegens de (zwarte) bevo.lkingsgroep die hij surveilleert. Zo werd de algemene probleemstelling toegespitst op de volgende te onderzoeken hypothesen, waarvan (2) en (3) el­ kaar wederzijds uitsluiten: 1. de Amsterdamse geüniformeerde politie is niet meer bevooroordeeld jegens Surinamers dan een vergelijkbare be­ roepsgroep uit de Amsterdamse burgerij; 2. Amsterdamse politieagenten in een wijk met een hoge concentratie van Surinamers geven blijk van meer sympathie en begriP voor Surinamers dan collega's uit een vergelijkbaar district met weinig Surinamers; 3. Amsterdamse politieagenten in een wijk met een hoge concentratie van Surinamers geven blijk van meer antipathie voor Surinamers dan collega's uit een vergelijkbaar district met weinig Surinamers. Onder de Amsterdamse politie moest een beredeneerde steekproef worden genomen en deze moest zowel een bureau in een district met veel Surinamers als een bureau in een dis­ trict met weinig Surinamers omvatten. Het verzoek om de manschappen van het bureau Warmoesstraat (hoge concen­ tratie Surinamers en veel klachten) te mogen ondervragen stuitte op een categorische afwijzing, met als memorabel argument: 'dat is niet een bureau waar je een dame kunt neerzetten'. (Aan bureau Warmoesstraat zijn ook inderdaad geen vrouwelijke agenten verbonden.) Mede daardoor viel de keuze op het korps in de Bijlmermeer, waar immers de groot­ ste concentratie van Surinamers te vinden is, en het korps van districtsbureau Noord aan het Mosplein. Dit laatste dis­ trict omvat het met de Bijlmer redelijk vergelijkbare stads­ deel Nieuw-Noord (nieuwbouw, hoogbouw, relatief hoge huren, tamelijk excentrisch), dat in tegenstelling tot de Bijl­ mer een lage concentratie van Surinamers heeft. In de loop van het onderzoek, toen enkele tientallen functionarissen van deze twee bureaus waren ondervraagd, bleek het wenselijk om ook nog een bureau in een heel andersoortig district in de interviews te betrekken: niet in een 'slaapstad', maar in een echte oude woon- en werkwijk in de binnenstad. Dat werd het bureau Piet er Aertszstraat in Oud-Zuid, een stadsdeel met een relatief hoge concentratie van Surinamers. De ondervragingen begonnen in het posthuis Bijlmermeer. In totaal werden 88 interviews (waarvan de duur varieerde van 45 minuten tot 2Ij2 uur per informant) gehouden in de periode van november 1974 tot mei 1975. Van de 26 man­ schappen van het Bijlmerkorps bleken 22 bereid mee te wer­ ken; 2 agenten en 2 hoofdagenten weigerden ('zagen er niks in'). Het overgrote deel van deze 22 informanten was tussen de 20 en 35 jaar oud. Van hen hadden 7 de rang van agent, 13 die van hoofdagent, 2 die van brigadier. Met deze popu­ latie als basis werd vervolgens een gelijk aantal informanten aangezocht (met 'matching' naar leeftijd, rang, opleiding, burgerlijke staat, aantal dienstjaren) uit het personeel van bureau Noord, bureau Pieter Aertszstraat, en bij wijze van controlegroep: personeel van het GVB. Van deze 88 infor­ manten hadden 5 alleen lager onderwijs gevolgd, 29 min­ stens enige vorm van voortgezet lager onderwijs, 43 hadden minstens het MULO-diploma behaald en 11 hadden er enkele jaren middelbaar onderwijs opzitten (zonder einddiploma) of een vergelijkbare opleiding. Dit alles was uiteraard gecom­ pleteerd met hun beroepsopleiding. Voor een goed begrip: alle informanten waren ook naar opleidingsniveau 'ge-

143 matched', dus wat betreft vooropleiding waren er vrijwel geen verschillen tussen de politiemannen en de GVB-ers. Bij de onderzoeksopzet is gekozen voor een combinatie van twee ondervragingstechnieken: de gestandaardiseerde vragenlijst en het open interview. De gestandaardiseerde vragenlijst wordt opgesteld aan de hand van een strak schema en is zodanig ingericht dat het resultaat zich leent voor statistische bewerking; de respon­ dent kan slechts kiezen uit een beperkt aantal antwoordmo­ gelijkheden. Hierbij loopt de onderzoeker het risico dat hij vragen stelt die zijn respondent in het geheel niets zeggen, dat de geformuleerde antwoorden niet de opvatting of echte houding van de respondent weergeven, of dat de respondent weliswaar over relevante informatie beschikt, maar deze niet kan meedelen omdat het strakke schema hem hiertoe geen kans biedt. Een open interview is een vraaggesprek waarin de respondent op een zo spontaan mogelijke manier infor­ matie kan verstrekken en waarbij de interviewer er voor zorgt dat alle 'items' waarover hij informatie zoekt inderdaad aan de orde komen. Het nadeel is dat een deel van de infor­ matie verloren gaat. doordat de interviewer noodgedwongen selectief is bij de registratie van zijn waarneming. Door persoonlijke gesprekken met een reeks informanten kan een interviewer met 'Fingerspitzengefühl' echter vaak opvattingen en voorstellingen of houdingen signaleren die weliswaar niet exact meetbaar zijn, maar die door middel van een gestan­ daardiseerde ondervraging niet aan de oppervlakte zouden komen. Voor de gestandaardiseerde ondervraging werd gebruik ge­ maakt van een dusgenaamde 'hostility-scale' van het Likert­ type en wel naar het voorbeeld van Hartmann & Husband (1972) bij een onderzoek naar attituden van blanken jegens 'coloured people' in Groot-Brittannië. Deze H-schaal heeft tot voorwaarde het bestaan van uitgekristalliseerde harde 'rasrelaties' in de betrokken maatschappij en in Nederland kon niet zonder meer van een dergelijk gegeven worden uit­ gegaan. Daarom werden aan de genoemde schaal een aantal bruikbare 'items' ontleend, aangevuld met stereotiepe uit­ spraken over Surinamers die in Nederland gangbaar zijn ('Surinamers moeten zich meer inspannen om zich aan de

144 Hollandse leefgewoonten aan te passen', 'De criminaliteit onder Surinamers ligt hoger dan die onder Hollanders', 'Su­ rinamers zijn in doorsnee agressiever dan Hollanders' enz.; zie voor de volledige lijst: noot 1). Op deze wijze werd een schaal opgesteld met 32 beweringen over Surinamers, voor de helft positieve, voor de helft negatieve, en deze werden in willekeurige volgorde gerangschikt. Hierbij kon de respon­ dent kiezen uit vijf antwoordmogelijkheden: Ik ben het hier­ mee (1) helemaal eens, (2) eens, (3) noch eens, noch oneens, (4) overwegend niet eens, (5) helemaal niet eens. Het open interview werd in alle gevallen ingeleid met on­ geveer de volgende introductie: 'De laatste jaren is de immi­ gratie van Surinamers in Nederland sterk toegenomen; dat heeft zijn weerslag in allerlei sectoren van de samenleving zoals huisvesting, arbeidsmarkt, e.d.; ook u komt beroeps­ halve met Surinamers in aanraking; wij zijn voor ons inter­ universitair onderzoek naar de gevolgen. van de migratie ge­ interesseerd in uw beroepservaringen op dat punt; ervar­ ringen buiten de werksfeer zijn echter ook welkom'. Bij de vragen werden geen antwoorden gesuggereerd. De vragen werden door de respondent zo spontaan mogelijk be­ antwoord en de antwoorden werden direct door de inter­ viewer genoteerd. Wel werd zo nu en dan een 'sub'-vraag ge­ steld, als iets niet duidelijk leek of als een respondent over één aspect te zeer leek uit te weiden. Aan het einde van de reeks interviews werden de reacties en opinies op een rij ge­ zet en inhoudelijk vergeleken. Sommige bleken gelijkluidend of elkaar overlappend. Ten slotte bleef bij iedere vraag een zeker aantal antwoord typen over, die konden worden geru­ briceerd, ruwweg in een volgorde van relatief gunstig tot re­ latief ongunstig jegens Surinamers.

Bevindingen bij het attitude-onderzoek De bevindingen kunnen worden onderverdeeld in drie cate­ gorieën: (a) impressies opgedaan tijdens het interviewen van politiemannen in de verschillende bureaus en bij de GVB-ers thuis; (b) gerubriceerde vragen en antwoorden bij het open interviewen analyse daarvan; (c) resultaten van de gestan-

145 daardiseerde ondervraging en statistische toetsing van de hypothesen. Het geheel van impressies laat zich in het bestek van dit artikel niet beknopt samenvatten; daarvoor moet worden verwezen naar het rapport zelf (Luning 1976, blz. 47-62). Wel willen wij hier een - tot die impressies behorende - klei­ ne bloemlezing bieden van uitspraken over Surinamers, ont­ leend aan de protocollen van de open interviews. Het zijn gespreksfragmenten, geen omlijnde standpunten. Wij geven eerst een lijstje van positieve uitspraken, dat wil zeggen van uitspraken die géén blijk geven van vooroordeel of hostiliteit. Daarna geven wij een lijstje van uitspraken gedaan door in­ formanten die duidelijk vijandig staan tegenover Surinamers. Het contrast spreekt voor zichzelf. De strekking van deze bloemlezing is niet, een beschuldigende vinger op te heffen naar de Amsterdamse politie of naar personeelsleden van het GVB, maar een duidelijk beeld te geven van het vooroordeel jegens Surinamers zoals dat bij sommige mensen thans leeft. Bij statistische vergelijkingen en percentages komt dat niet zo sprekend uit de verf, doordat de verschillen in emotioneel gehalte tussen wat vlakke, 'vanzelfsprekende', positieve uit­ spraken en geladen, 'geprofileerde', negatieve uitspraken die de interviewer nog ten dele kan registreren, bij een vertaling in cijfers verloren gaan. Eén ding wordt door de citaten aan­ getoond: men kan moeilijk volhouden dat in Nederland huidskleur geen rol speelt bij het oordeel over anderen en dat racisme hier niet voorkomt.

Tabel la: Positieve uitspraken in gespreksfragmenten 1. "Nederlanders zijn niet toegankelijk voor Surinamers: ze doen weinig hun best om Surinamers hier op te vangen. Nederlan­ ders zitten vol vooroordelen. (.. .) Bij aanhouding tonen Suri­ namers vaak hun minderwaardigheidsgevoel: u houdt me aan omdat ik zwart ben. Dat kun je die mensen niet kwalijk ne­ men, omdat ze daardoor altijd al underdogs zijn geweest." 2. "In Nederland leven vooroordelen, die zijn veroorzaakt door valse voorlichting. Het bedrijfsleven heeft Suriname altijd uit­ gebuit en een vals beeld over de Surinamers aan de Nederlan­ ders kenbaar gemaakt. Dat wreekt zich nu. Hoe mensonterend ze behandeld zijn, zie je nu aan het feit dat ze daar helemaal geen sociale voorzieningen hebben. Ze hebben nog minder so­ ciale voorzieningen dan mijn diensthond! Sommige Surina­ mers komen hier willens en wetens om van de sociale voorzie­ ningen gebruik te maken. Daar zit een soort revanche in, maar ze hebben groot gelijk." 3. "Veel Surinamers voelen zich hier ontheemd en gefrustreerd, want ze kunnen niet tegen het klimaat. Het is alsof je een ka­ merplant opeens in de kou zet. Een Surinamer hier is als een uitgedoofde orchidee, terwijl een Surinamer in Suriname opge­ bloeid is. Daarom is het heel erg voor die mensen dat ze wel naar Holland moeten komen, omdat daarginds alle sociale voorzieningen ontbreken." 4. "Surinamers in Nederland worden beoordeeld naar een kleine groep van mensen die op het slechte pad zijn en dat is stom. Surinamers moet je zien als individuen." S. "Surinamers krijgen hier de schuld van de werkloosheid. Dat is niet waar; ik ken genoeg Surinamers die wel werken. Maar veel Surinamers krijgen gewoon geen werk vanwege hun huids­ kleur." 6. "Logisch dat Surinamers hier aanpassingsproblemen hebben. Ik ben zelf in de tropen geweest. Toen ik terugkwam, had ik wel een paar maanden nodig om aan het tempo te wennen." 7. "Hollanders voelen zich superieur aan Surinamers. Volkomen onterecht. Surinaamse leefgewoonten worden hier niet getole­ reerd, maar een Hollander in Suriname doet alsof hij een god­ heid is."

De uitspraken opgenomen in tabel la zijn afkomstig van en­ kele politiemannen en GVB-ers die zelf in Suriname waren geweest ofwel Surinamers onder hun kennissen telden.

TabeZlb: Negatieve uitspraken in gespreksfragmenten A. Twaalf politiemannen 1. "Een Surinamer bekijk je met argusogen, niet omdat hij een neger is, maar vanwege de volksmentaliteit. Een Surinamer is Of veel agressiever Of veel meer gelaten dan een Nederlander bij aanhouding. Nog weer anders dan een Marokkaan. Die is kruiperig; dat hoeft trouwens voor mij niet. Surinamers pas­ sen zich niet aan. In de krant kun je lezen dat de moeilijkhe­ den met Surinamers komen doordat de Nederlanders te wei­ nig weten over de Surinamers. Onzin. Als wij naar Amerika gaan, passen wij ons aan bij de Amerikanen. Dus de zaken worden omgedraaid. Surinamers bekommeren zich niet om

147 anderen; ze hebben er gewoon schijt aan. Geen kwestie van kleur. maar van mentaliteit." 2. "Nationaliteit? Hun eigen. Niks onder onze dekmantel. Suri­ namers verschuilen zich achter de Nederlandse nationaliteit. Maar ze willen er niks voor doen. Ze kunnen zich niet aan­ passen. Hun rechtsnormen liggen anders. Ze leven dichter naast de natuur. Ze liggen 25 jaar op ons achter. Surinamers dringen hier hun criminaliteit op aan de Nederlanders. In Suriname zelf is diefstal de gewone gang van zaken." 3. "Het overgrote deel van de Surinamers hier zijn slechte men­ sen. Ze trekken zó een mes. want ze kunnen niks hebben. Ze leven allemaal van Sociale Zaken. maar ondertussen rijden ze wel in grote auto's rond en krijgen ze allemaal een stereo­ installatie. Daar moeten wij voor dokken. Rijksgenoten. die voeren de boventoon in criminaliteit." 4. "Toen de Bijlmer pas werd opgezet. dacht je: dure flatwo­ ningen. goed publiek. Dat is zwaar tegengevallen. Prostituées komen er wonen en handelaars die veel verdienen. Nee. de Bijlmermeer is niet geworden wat ik had gedacht. Ook die grote hoeveelheid Surinamers had niemand verwacht." 5. "Uit statistieken blijkt dat qua percentage de criminaliteit van Suriname hoog is. Altijd al zo geweest. Vechtpartijen; messentrekkerij. Vraag het maar na in de winkels: Surina­ mers stelen. en de winkeliers durven er niets tegen te doen. Onderling is het trouwens altijd moord en doodslag. Een groep Surinamers tegelijk in de bus is ook verschrikkelijk. Je ziet trouwens in de bus steeds meer Nederlandse vrouwen die zwarte kindertjes hebben." 6. "Surinamers zijn luidruchtig en opvliegend. Ze geven veel feesten. met burengerucht. en ze kunnen je het leven gewel­ dig zuur maken. Je krijgt zó een mes in je sodemieter. Ze trekken allemaal van Sociale Zaken. Die financiert ook hun woninginrichting. In de bussen uit de Bijlmer zitten vóór 10 uur 's morgens allemaal blanken. maar nà 10 uur zijn het compleet zwarte bussen. Ook de nachtbussen zijn allemaal zwart. Er is altijd bonje. Als wij liegen krijgen we een kleur; dat kan je bij Surinamers niet zien. maar ze liegen dat ze barsten." 7. ..Surinamers interesseren me niet en die onafhankelijkheid zal mij een zorg zijn. Ja. het zijn andere mensen dan Neder­ landers. Ze hebben een vorm van agressie. Je controleert ze extra veel. omdat je meer last van ze hebt dan van een ander. Ze hebben wapens en drugs bij zich. Mijn broer woont in de Bijlmerrneer en hij heeft daar Surinamers als buren. Volgens hem hebben ze kippen in hun flat en het is er rommelig en vies. Het stinkt er altijd als ze eten koken". 8. "Een Surinamer heeft niks op de vloer, maar hij bezit wèl een grote stereo-apparatuur. Spreiding? Nou weet je waar ze zit­ ten, maar als je ze over het hele land zou verspreiden, dan zou heel Nederland verrot raken. Want de criminaliteit onder Surinamers is hier hoog. De Surinamer heeft ook totaal geen respect voor de politie. Voor de Surinamers zelf zou het wel beter zijn, zo'n spreiding. Buitenlanders en dus ook Surina­ mers zijn crimineler dan Nederlanders. Kijk maar naar de lijst. Eerbied voor andermans bezit is bij de Surinamers niet groot. Hun levenswijze is heel anders. 90 % van de Surina­ mers heeft jeuk en is smerig. Surinamers irriteren je zo. Ze zitten met hun handen te friemelen. Ze zijn nooit netjes. Ze praten een gedegenereerd soort taal, pesten je het bloed on­ der de nagels weg, doen zich flinker voor dan ze zijn. Het grootste deel van wat hier zit, heeft ook in Suriname nooit een klap uitgevoerd. De Surinaamse regering is misschien wel blij dat het schorem hier zit en niet daar. De meesten komen om 4 uur 's nachts terug van de Wallen, waar ze hun vrou­ Wen hebben laten tippelen." 9. ..Bij verkeerscontrole blijkt 90 % van de Surinamers fout, tegen 10 % van de Nederlanders. Ze rijden op het rijbewijs van een vriendje en ze hebben verdovende middelen in de auto. Ze liegen vaker, maar ze kunnen niet blozen zoals Ne­ derlanders. Surinamers willen graag gediscrimineerd worden. Ze zeggen altijd: u houdt mij aan omdat ik zwart ben. Ja, hoe Hindoestanen eruit zien, weet ik wel. Ze hebben een eigen geloof en een eigen klederdracht. Tegen die mensen heb ik helemaal niks. Creolen? Nooit mee te maken gehad. Maar Surinaamse vrouwen: die trekken bij het winkelen nieuwe kleren aan over hun ouwe kloffie en lopen dan weg zonder te betalen." 10. ..Zwart is zwart en blank is blank. Een Surinamer kan nooit een Hollander worden en een Hollander nooit een Surinamer. Dat is de aard van het beestje. Een Griek kan evenmin een Hollander worden. Zelfs tussen Brabanders en Amsterdam­ mers is er immers hemelsbreed verschil. Surinamers staan net als Italianen vlug klaar met hun mes. Je kunt praktisch niet meer objectief zijn. De onderwereld is voor het overgrote deel overgenomen door Surinamers. In vrijwel alle louche za­ ken zijn Surinamers betrokken. Een Surinamer hier zou die-

149 nen te weten wat zijn plaats is. Een Nederlander in Suriname weet 66k wat zijn plaats is: hij is daar te gast. Surinamers hier maken misbruik van onze gastvrijheid. Spreiding? Niks spreiding. Ze moeten allemaal terug. De regering had daar allang voor moeten zorgen. Nu ze voor de wet zijn gelijkge­ steld aan Nederlanders, komen ze allemaal naar Luilekker­ land." 11. "Onafhankelijkheid? Uitstekend. Blank hoort bij blank en zwart bij zwart. Ze hebben nu eenmaal een andere levensin­ stelling. Een extreem voorbeeld: ik heb gehoord van een Suri- namer in de ( ...... )straat, die had de gewoonte om zijn be- hoefte in de kamer te doen en zijn vrouw moest dat dan op­ ruimen. En in de tram zie je die binnenkomende Surinamers met hun ogen over de tassen gaan. Als ze kunnen, pikken ze. De grote groep Surinamers waar wij mee in aanraking ko­ men, dat is ontzettend slecht volk. Bovendien zijn het luie mensen en ze hebben een provocerende houding." 12. "Onafhankelijkheid, dat hadden ze veel eerder moeten doen; waren we ze kwijt geweest. Nu is het beste: allemaal terug. 06k de tweede generatie, want we hebben hier al mensen ge­ noeg. Maar dat doen ze niet hoor. En ik kan erin komen; ze kunnen het nergens beter krijgen. Hier krijgen ze poen, drie wijven, een auto en een huis. Dat lees je toch in iedere krant. Bij Sociale Zaken staat het letterlijk zwart van de mensen. Een soort collega's; zij leven ook van het Rijk, net als wij. Alleen, zij hoeven er niks voor te doen. Spreiding? Ja, per boot dan."

B. Zeven Amsterdamse GVB-ers 1. "Van de klanten die niet betalen, zijn de meesten Surinamers. Die trekken zich nergens iets van aan. Ze kijken gewoon het raam uit en doen alsof ze je niet verstaan. Als ze hun kaart tonen, doen ze dat tergend langzaam. En als ze geen kaart hebben, zeggen ze glashard: 'Ik heb geen geld, ik betaal nie!'." 2. "Zoals u weet rijdt lijn 17 door de Kinkerbuurt. Daar zitten veel Surinamers. Op de tram snijden ze de boel stuk. Ze beta­ len nooit en ze gaan gelijk vechten met de passagiers. In groe­ pen zijn ze het ergste." 3. "Hoezo Surinamers op de tram? Er gaan niet veel Surinamers met de tram of met de bus. Ze rijden toch allemaal in auto's? Wat mij betreft, die Surinamers mogen oprotten, want wij krijgen de kans niet op een goeie woning, terwijl voor die lui alles wordt betaald door Sociale Zaken. Speciaal het volk dat

15° ~------~- -~-- ~

hierheen komt, dat is het luiste van het land." 4. "Suriname onafhankelijk? Prima, en dan allemaal terug naar Suriname. Goed dat we ze kwijtraken. Discriminatie? Onzin. Wij worden gediscrimineerd. Ik heb Surinamers als beneden­ buren. We zijn altijd doodsbenauwd dat ze ons nog eens te pakken nemen, want ze krijgen veel mensen over de vloer. De grootste fout is, dat wij ze hier als Nederlanders blijven be­ schouwen. Het zijn Surinamers; wij zijn Nederlanders. Wat voor recht hebben ze op dat Nederlanderschap? Ze komen hier met boten vol en met vliegtuigen aan, maar middelen van bestaan hebben ze niet. Ze gaan de mensen beroven en huizen kraken. Als ze aankomen hebben ze al een kaart van Amsterdam bij zich, waarop de Sociale Dienst staat aange­ kruist." 5. "Onafhankelijkheid, gelukkig; ik hoop dat alles hier weggaat, dat zou gunstig zijn voor Nederland. De goeie Surinamers? Ik weet niet wat goeie Surinamers zijn. Nou ja, heb je met één Surinamer te doen, dat is niet zo erg; maar vijf Surinamers bij elkaar, dat geeft altijd rotzooi. Als je ze dan om hun plaatsbe­ wijs vraagt, verstaan ze ineens geen Hollands meer; dan gaan ze papiamento met elkaar praten." 6. "Van die stempelautomaten wordt veel misbruik gemaakt door passagiers. Maar vooral door Surinamers. Ze zeggen allemaal: 'Wij zijn hier net gekomen, wij weten niet hoe dat gaat'. Het is datzelfde soort volk, dat ook geen werk heeft." 7. "Die Surinamers, die voelen zich te goed om hier ongeschoold werk te doen. Kijk maar naar de Gemeentereiniging, daar zit nooit een Surinamer bij. En een Surinaamse postbode heb ik ook nog nooit gezien. Van de 20 pooiers zijn er 18 Surinamer en die lui stempelen ook nog. Die WW-trekkers moeten alle­ maal terug, anders krijg je hier een tweede Amerika. Ik weet van een Surinamer, die ging naar het Arbeidsbureau om pas­ send werk. Die jongen had zogenaamd op een bananenplan­ tage gewerkt en toevallig hebben we die hier niet. Ja, ze wil­ len gewoon niet werken. Een Surinamer wil zich Nederlander noemen, maar hij is en blijft een neger. Een neger kan je niet wit maken, evenmin als je van een kat een hond kan maken. Surinamer, dat is geen Nederlands ras."

Vervolgens willen wij nader ingaan op de gerubriceerde vra­ gen en antwoordtypen bij het open interview. Het ging erom, een zo geprofileerd mogelijk beeld te verkrijgen van het soort concrete uitspraken over Surinamers die door de responden­ ten in een vrij langdurig gesprek worden gedaan. Primair zijn ze daarom inhoudelijk interessant: wat leeft er bij deze men­ sen en hoe brengen zij dat onder woorden? Secundair was of er uit deze bevindingen misschien ook iets op te maken viel over een exact aan te geven verschil in tolerantie tussen de politie en de controlegroep. Dit laatste is geprobeerd met een analyse van de antwoorden op drie vragen; de enige die zich lenen voor statistische toetsing. Maar het spreekt van­ zelf dat vooral de gestandaardiseerde ondervraging ten doel had om dit vast te stellen. In totaal werden in het open interview 8 vragen gesteld (zie voor de volledige lijst noot 2), waarvan enkele inmiddels door de actualiteit zijn achterhaald of in het kader van dit artikel minder ter zake doen (mening over de toekomstige onafhankelijkheid van Suriname, klachten over bureau War­ moesstraat, persoonsgegevens). Wij beperken ons hier daar­ om tot een overzicht van de 3 vragen met bijbehorende ant­ woordtypen die tevens kunnen worden gebruikt voor een exacte vergelijking.

Tabel 2: Enkele vragen en antwoorden bij het open interview

1. De nationaliteitskwestie is in discussie. Moeten Surinamers de mogelijkheid krijgen om te kiezen voor de Nederlandse nationali­ teit die zij nu nog bezitten? code antwoordtype politie GVB totaal

1 Allemaal Surinaamse nationaliteit/als gastarbeiders behandelen 23 4 27 2 Allen Surinaamse nationaliteit. behalve wie hier lang gewerkt heeft 4 3 7 3 Surinamers in Suriname Surinaamse natio- naliteit; Surinamers in Nederland zelf kiezen 7 2 9 4 Dubbele nationaliteit mogelijk maken 2 0 2 :.i Surinamers daar en hier zelf laten kiezen 30 13 43

totaal 66 22 88

152 2. Vindt u dat de Surinamers in principe terug moeten naar hun geboorteland, of mogen zij dat zelf uitmaken? code antwoordtype politie GVB totaal 1 Allemaal terug/terug inclusief tweede generatie 6 0 6 2 Allemaal terug, behalve wie hier lang gewoond en gewerkt heeft 8 6 14 3 Allemaal terug behalve wie werkt/als gastarbeiders behandelen 12 3 15 4 Remigratie bevorderen door middel van vestigingspremie of uitkeringen in Suriname 9 1 10 5 Surinamers zelf laten kiezen 22 9 31 6 Surinamers integraal als Nederlanders behandelen 9 3 12 totaal 66 22 88

3.Vindt u dat de Surinamers in ons land door de bevolking wor- den gediscrimineerd? code antwoordtype politie GVB totaal 1 Nee: zij provoceren en krijgen lik op stuk 4 1 5 2 Nee: zij hebben mindetwaardigheidscom· plex en zeggen: omdat ik zwart ben .. . 5 2 7 3 Bekend dat hier niet wordt gediscrimi- neerd maar zij isoleren zichzelf 14 7 21 4 Ten dele, maar zij roepen het op door onbeschoft gedrag en opzichtige kleding 18 2 20 5 Ja, maar alleen door bepaalde groepen: huiseigenaars, werkgevers, pers 12 4 16 6 Ja: Nederlanders voelen zich ten onrechte superieur/willen geen begrip opbrengen 12 6 18 7 Ja: Surinamers worden hier tot zondebok gemaakt bijvoorbeeld van werkloosheid en woningnood 1 0 1 totaal 66 22 88

De antwoordtypen bij de vragen I, 2 en 3 zijn vervolgens ge­ splitst in negatieve, neutrale, en positieve. Dit betekent uiter­ aard het vellen van een waardeoordeel. De uitspraken die

153 vanuit etnisch en cultureel oogpunt niet aanvaardbaar wor­ den geacht. zijn die welke niet stroken met respect voor de Surinamer als medeburger of die waarin discriminatie wordt vergoelijkt. Hier is dus als norm gehanteerd dat volgens het Nederlandse rechtsstelsel alle Surinamers ten tijde van het onderzoek volwaardige Nederlandse staatsburgers zijn. Dit is geen willekeurige of zuiver subjectieve norm. maar een rechtsnorm die voor allen geldt binnen ons maatschappelijk stelsel en die is verankerd in de Universele verklaring van de rechten van de mens. Op grond daarvan zijn alle uitspraken negatief gewaardeerd. waarin dit impliciet of expliciet wordt ontkend of genegeerd. Volgens dit criterium zijn bij vraag 1 de antwoordtypen 1 tlm 3 negatief gewaardeerd (ten tijde van de uitspraak wa­ ren óók Surinamers in Suriname volwaardig Nederlands staatsburger). bij vraag 2 de antwoordtypen 1 tlm 3 (een duidelijke aantasting van de burgerrechten van Surinamers). bij vraag 3 de antwoordtypen 1 tlm 4 (discriminatie wordt hier impliciet vergoelijkt). De uitkomsten worden hieronder weergegeven in Tabel 3.

Tabel 3: Overzicht van negatieve/positieve uitspraken vraag 1: nationaliteit politie GVB negatieve uitspraken 34 9 positieve uitspraken 32 13 vraag 2: remigratie negatieve uitspraken 26 9 neutrale uitspraken 9 1 positieve uitspraken 31 12 vraag 3: discriminatie negatieve uitspraken 41 12 neutrale uitspraken 12 4 positieve uitspraken 13 6

Uit deze tabel blijkt dat meer dan de helft van de onder­ vraagde politiemannen de Surinamers expliciet of impliciet afwees als volwaardig medeburger en dat een nog groter aan­ tal de Surinamers zèlf verantwoordelijk stelde voor even­ tuele discriminatie. Bij de GVB-ers wees iets minder dan de

154 helft de Surinamers af als volwaardig medeburger en iets meer dan de helft bleek het oordeel van de meeste politie­ mannen inzake discriminatie te delen. Dit resultaat wordt bevestigd bij nadere analyse van de protocollen. Begint huidskleur in Nederland een rol te spelen bij vooroordeel en discriminatie? Er zijn zeer duidelijke indi­ caties: bij 12 van de 66 geïnterviewde politiemannen en bij 7 van de 22 geïnterviewde GVB-ers bleek een extreme vijandig­ heid jegens Surinamers en sommigen deden uitspraken met een onmiskenbaar racistische strekking. Maar deze getallen zijn in dit verband niet zo belangrijk. Ook bij anderen wer­ den tussen allerlei 'tolerante' uitspraken door, plotseling stereotypen of rationalisaties genoteerd die hiermee niet consistent waren. Bij niet minder dan 58 van de 88 respon­ denten kwam ergernis naar voren, omdat Surinamers naar hun mening misbruik maakten (I) van hun huidskleur. Zij vonden bij voorbeeld dat Surinamers zich beriepen op hun huidskleur als excuus voor afwijkend gedrag of zelfs als een soort chantagemiddel: 'u houdt mij aan/u controleert mij, omdat ik zwart ben'; 'arresteer me maar, ik ben toch een neger'. Het betreft hier een punt dat zowel door veel agenten als door alle controleurs en een aantal buschauffeurs van het GVB spontaan naar voren werd gebracht. Het zal dus wel juist zijn dat veel Surinamers bij aanhouding of plaatskaar­ tencontrole onmiddellijk zeggen dat zij speciaal worden uit­ gekozen omdat ze zwart zijn. Hoe dit te interpreteren? In sommige gevallen zal de Surinamer eenvoudig het gelijk aan zijn kant hebben, blijkens de uitspraak van een der politie­ mannen: 'Een Surinamer bekijk je met argusogen'. Er zijn agenten die het speciaal op Surinamers gemunt hebben; en sommige GVB-controleurs bevestigden dat op Surinamers extra werd gelet, 'omdat er veel zwartrijders tussen zitten' (anderen zeiden echter dat Surinaamse passagiers juist vaak werden overgeslagen, omdat de controleurs bang waren voor messentrekkers). Maar ook het element van chantage, waar­ over agenten en controleurs klagen, zal soms aanwezig zijn: de Surinamer hoopt de dans te ontspringen door de agent van zijn stuk te brengen (want de rasverhouding in Neder-

155 land is nog niet zo verhard dat men over een beschuldiging van discriminatie eenvoudig de schouders ophaalt). Er is ook een psychologische verklaring denkbaar: als men een ge­ spannen en bedreigende situatie kan definiëren als een racis­ tische, geeft dat houvast. Ten slotte is het duidelijk dat deze reactie binnen het interactieproces van politie en Surinamers het karakter kan aannemen van een 'self-fulfilling prophecy': een politieman die de bewering 'U houdt mij aan omdat ik zwart ben' vaak te horen krijgt, zou alleen daarom al een grondige hekel aan Surinamers kunnen krijgen. Uit de protocollen komen als meest genoemde stereo­ typen naar voren: Surinamers zijn veel crimineler dan 'Hol­ landers', vragen al te gemakkelijk om bijstand (aldus liefst 40 van de 88 respondenten), maken zich op grote schaal aan diefstal, wanbetaling, en vandalisme schuldig (34 responden­ ten), ze zijn lui, het zijn leugenaars en ze maken lawaai. Spe­ ciaal de 'hogere criminaliteit' van Surinamers als groep in haar geheel wordt door tal van politieambtenaren beschouwd als een vaststaand feit, dat door iedereen in de statistieken kan worden geverifieerd. Toch berust die mening op een vooroordeel, want al zijn de cijfers van de geregistreerde cri­ minaliteit van Surinamers de laatste jaren wat gestegen, dat bewijst nog niets over de werkelijke criminaliteit: de hogere cijfers kunnen ook het gevolg zijn van andere prioriteiten of een andere werkwijze bij de opsporing (bij voorbeeld: ver­ scherpte bewaking tegen winkeldiefstallen). De genoemde overtuiging heeft, eerder omgekeerd, consequenties voor de praktijk van het opsporings- en surveillancewerk, want een individuele politieman kan er aanleiding in vinden om een Surinamer juist meer 'in de gaten te houden' dan een 'Hol­ lander'. We kunnen aldus vaststellen dat bij de Amsterdamse ge­ uniformeerde politie wel degelijk sprake is van een wijd ver­ breid rasvooroordeel. Nu komen wij terug bij onze hypo­ these: is dat vooroordeel bij de politie significant hoger dan bij de ambtenaren van het Gemeentelijk Vervoerbedrijf? Voor de toetsing is gebruik gemaakt van de dusgenaamde Chi­ kwadraat toets (Blalock 1960, blz. 212). Tabe!4: Toetsing van Hypothese 1

Nul-hypothese: er is geen significant verschil in vooroordeel bij politie en GVB . vraag 1: nationaliteit Politie GVB negatieve uitspraken 34 9 positieve uitspraken 32 13 Chi-kwadraat = 0,75. De kritische grens is 3,84 bij df = 1 en p = 0,05. De nul-hypothese blijkt bevestigd. vraag 2: remigratie politie GVB negatieve uitspraken 26 9 neutrale uitspraken 9 1 positieve uitspraken 31 12 Chi-kwadraat = 1,57. De kritische grens is 5,99 bij df = 2 en p = 0,05. De nul-hypothese blijkt bevestigd. vraag 3: discriminatie Politie GVB negatieve uitspraken 41 12 neutrale uitspraken 12 4 positieve uitspraken 13 6 Chi-kwadraat = 0,62. De kritische grens is 5,99 bij df = 2 en p = 0,05. De nul-hypothese blijkt bevestigd.

Uitkomst: de Amsterdamse geüniformeerde politie is niet meer bevooroordeeld jegens Surinamers dan een vergelijk­ bare beroepsgroep uit de Amsterdamse burgerij. Op dezelfde wijze werden de beide andere hypothesen ge­ toetst: is het vooroordeel bij de politie in de Bijlmer signifi­ cant lager of hoger dan bij de politie in Noord?

Tabel 5: Toetsing van hypothesen (2) en (3)

Nul-hypothese: er is geen significant verschil in vooroordeel tus­ sen bureau Bijlmer en bureau Noord. vraag 1: nationaliteit Bij/mer Noord negatieve uitspraken 10 13 positieve uitspraken 12 9 Chi-kwadraat = 0,80. De kritische grens is 3,84 bij df = 1 en p = 0,05. De nul-hypothese blijkt bevestigd.

157 vraag 2: remigratie Bijlmer Noord negatieve uitspraken 9 8 neutrale uitspraken 2 5 positieve uitspraken 11 9 Chi-kwadraat = 3,34. De kritische grens is 5,99 bij df = 2 en p = 0,05. De nul-hypothese blijkt bevestigd. vraag 3: discriminatie Bijlmer Noord negatieve uitspraken 14 15 neutrale uitspraken 5 1 positieve uitspraken 3 6 Chi-kwadraat = 3,62. De kritische grens is 5,99 bij df = 2 en p = 0,05. De nul-hypothese blijkt bevestigd.

Uitkomst: Amsterdamse politieagenten in een wyk met een hoge concentratie van Surinamers geven geen blyk van meer sympathie en begrip voor Surinamers dan collega's uit een vergelykbaar district met weinig Surinamers; evenmin geven zij blijk van meer antipathie. Statistische bewerking van de antwoordresultaten bij de items van de 'hostility-scale' leidt tot eenzelfde uitkomst. Hierbij is een t-test uitgevoerd, de dusgenaamde 'Students' t' (Nie c.s. 1975, blz. 267-275). De verkregen scores zijn in het rapport (Luning 1976) opgenomen als Appendix VI en be­ sproken in paragraaf 3.5. Eén van de vergelijkingen, die tus­ sen de totale populaties van politie en GVB, wordt hier over­ genomen als Tabel 6; voor de overige cijfers moet worden verwezen naar het bedoelde rapport.

Tabel 6: Scorevergelijking politie en GVB Croup 1: Politie totaal 66 ondervraagden Croup 2: CVB totaal 22 ondervraagden Standard Standard F 2-Tail VariabIe Nr Cases Mean Deviation Error Value Prob. Group 1 66 68.5909 11.620 1.430 2.53 .005 Group2 22 70.0000 18.496 4.036

Pooled Variance Estimate Separate Variance Estimate T Degrees of 2-Tail T Degrees of 2-Tail Value Freedom Prob. Value Freedom Prob. -.41 .679 -.33 25.22 .745 In tabel 6 wordt een vergelijking gemaakt tussen de gemiddelde hostility-score van de politie (Group 1) en van het GVB (Group 2). Deze vergelijking moet als volgt worden gelezen. Na de eerste ko­ lom (Variabie tlm Standard Error) staat in de tweede kolom de eerste 2-Tail Probability. Is deze groter dan 0,05, dan is alléén de derde kolom relevant, want dan is de 2-Tail Probability van de Pooled Variance Estimate van toepassing. Is dit laatste getal (derde kolom) kleiner dan 0,05, dan is het verschil tussen de ge­ middelden statistisch significant. Is de eerstgenoemde 2-Tail Prob­ ability echter kleiner dan 0,05, dan is alléén de vierde kolom rele­ vant: alleen de 2-Tail Probability van de Separate Variance Esti­ mate is van toepassing. Is dit laatste getal weer kleiner dan 0,05, dan is het verschil tussen de gemiddelden statistisch significant. Welnu, de eerste 2-Tail Probability is 0,005 (kleiner dan 0,05) en relevant is dus de vierde kolom. De 2-Tail Probability van de Se­ parate Variance Estimate is daar 0.745 (groter dan 0,05). Er is dus géén significant verschil tussen de gemiddelden van de hosti­ lity-scores van politie en GVB. Op dezelfde wijze werd vastgesteld dat de gemiddelde hos­ tiliteit bij het bureau Bijlmermeer niet significant hoger of lager lag dan bij bureau Noord. Bij verdere berekening bleek tussen alle vier onderzochte groepen geen significant ver­ schil wat gemiddelde hostiliteit betreft. De antwoordresultaten bij de H-schaal werden ook nog onderworpen aan een amplitudevergelijking. Deze geeft een antwoord op de vraag in welke van de 4 groepen responden­ ten de meest extreme uitspraken van de H-schaal de meeste bijval hebben gevonden. Anders gezegd : in welke van de 4 groepen hostiliteit of sympathie het duidelijkst tot uiting kwamen. De berekende gemiddelden kunnen namelijk de re­ sultante zijn van relatief veel extreme antwoorden (antwoord­ mogelijkheden 1 en 5) die elkaar in evenwicht houden, maar evengoed van niet-extreme antwoorden (antwoordmogelijk­ heden 2, 3, 4). Het is daarom interessant te weten hoe bij elk der 4 groepen het continuüm van uiterst positieve oor­ delen tot uiterst negatieve oordelen er uit ziet (amplitude). In theorie kunnen deze cijfers bij 28 items op de H-schaallo­ pen van 28 tot 140. De vergelijking is opgenomen in Appen­ dix IV bij het rapport (Luning 1976). De amplitude bleek het grootst bij het GVB, gevolgd door de Bijlmer: 43 tot 112, res-

159 pectievelijk 51 tot 107. Hieruit kan worden opgemaakt dat de respondenten die in hun beroep het meest met Surinamers in aanraking kwamen, een meer uitgesproken oordeel over deze bevolkingsgroep hadden dan anderen, zowel in positieve als in negatieve zin. Bij een berekening van het gemiddelde aan extreme uitspraken per groep werd dit bevestigd. Bij de 28 items werden in de Bijlmer aan 10,1 items extreme waar­ den toegekend, in Noord aan 8,5 items, in Pieter Aertszstraat aan 7,4 items, bij het GVB aan 10,7 items. De amplitude tus­ sen hostiliteit en sympathie is het grootst bij het GVB, direct gevolg door de Bijlmerpolitie. Bureau Noord en bureau Pie­ ter Aertszstraat zijn minder uitgesproken.

Een observatie-onderzoek naar de politie-surveillance Inmiddels is door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Do­ cumentatie Centrum van het Ministerie van Justitie (WODe) belangrijk additioneel bewijsmateriaal geleverd in de vorm van een rapport over een landelijk observatie-onderzoek naar het werk van de politie-surveillance (Junger-Tas 1977). Hier­ in wordt datgene gedaan wat in het kader van een éénmans­ doctoraalonderzoek in Amsterdam niet mogelijk bleek: sys­ tematische observatie en analyse van het gedrag van surveil­ lerende agenten. Het onderzoek is uitgevoerd in de tweede helft van augus­ tus 1976 in een grote stad, een middelgrote stad, en in 6 plattelandsgemeenten. Er waren niet minder dan 48 obser­ vatoren/medewerkers bij ingeschakeld. De observatoren ge­ bruikten twee verschillende formulieren: een agendablad waarop alle politieactiviteiten (zowel op het bureau als op straat en hoe onbeduidend ook) werden genoteerd en een gestandaardiseerd en gestructureerd observatieformulier dat werd ingevuld bij alle voorvallen van langere duur dan een vluchtige ontmoeting met burgers. Niet alleen aard en af­ werking van het voorval zijn genoteerd, maar ook enkele ken­ merken van de burgers die erbij betrokken waren (zoals on­ der meer: leeftijd, nationaliteit, huidskleur) en het gedrag van zowel de burgers als de politiemannen (beleefd vs on­ beleefd, kalm vs opgewonden, zakelijk vs oordelend, vrien-

160 delijk vs vijandig). De geobserveerde populatie omvatte 184 politieambtenaren, van wie 14 vrouwen, welke laatsten allen in de grote stad dienst deden. De probleemstelling van dit onderzoek was een heel an­ dere dan die van het Amsterdamse attitude-onderzoek. Waaruit bestaat het dagelijks werk van de surveillant? Wat zou dat werk moeten zijn? En welke eigenschappen zou een politiefunctionaris moeten bezitten? Juist daarom is het hoogst interessant dat de observatoren - men krijgt de in­ druk: bij toeval - zijn gestuit op een verschijnsel, waartoe op grond van het beschreven Amsterdamse onderzoek niet mocht worden geconcludeerd, namelijk dat rasvooroordeel ook wordt omgezet in discriminerende bejegening. Een be­ langrijke bevinding, waaraan ook extra aandacht en analyse wordt gewijd, is dat surveillerende agenten met name waar het kleurlingen betreft een zekere selectieve aandacht ver­ tonen (Junger-Tas 1977, blz. 11). Vergeleken met blanken worden kleurlingen aanzienlijk vaker aangehouden in zgn. 'verdachte' situaties (32 % tegen 14,5 %). Zij worden vaker naar het bureau meegenomen, om vervolgens significant vaker na controle doorgestuurd te worden omdat geen overtreding kon worden vastgesteld (39 % tegen 20 %). Aanhouding bij verkeerscontrole levert in bijna de helft van de gevallen waar kleurlingen mee ge­ moeid zijn in het geheel niets op (tegen 17,3 % bij blanken). Bij de politie wordt significant meer kleinerend en autoritair gedrag gescoord jegens langharigen, kleurlingen, en slordig geklede personen, terwijl optreden tegen kleurlingen zich extra onderscheidt door een moraliserender en onvriende­ lijker benadering. Het blijkt ook dat langharigen, kleurlingen, en 'slordige' personen geneigd zijn zich tegenover de politie op een onbeleefder, onverschilliger, vijandiger, of agressiever wijze te gedragen dan anderen: het gedrag van de burgers en de surveillanten is in hoge mate gecorreleerd en het lijkt erop dat hier de interactiespiraal is waargenomen die zo typerend is voor discriminatieverschijnselen. Opgemerkt wordt in dit verband dat de agenten nogal eens blijk geven van onvol­ doende zelfbeheersing en daardoor een negatieve beeldvor­ ming over de politie in de hand werken. Slotopmerkingen

Het Amsterdamse rapport leidde tot de slotsom dat de Am­ sterdamse geüniformeerde politie niet significant méér be­ vooroordeeld bleek dan een vergelijkbare beroepsgroep uit de burgerij. Personeel van het GVB bleek niet minder bevooroor­ deeld jegens Surinamers dan de politie. Respondenten (zowel bij politie als GVB) die beroepshalve veel in aanraking komen met Surinamers, bleken over hen meer uitgesproken oordelen te hebben dan anderen, zowel in positieve als in negatieve zin. De sterk negatieve uitspraken hadden soms een onmis­ kenbaar racistisch karakter, zowel bij de politie als bij de controlegroep. Dit wijst er op dat vooroordeel op grond van huidskleur thans manifest wordt, in weerwil van de norm die hieromtrent ten onzent wordt beleden. De klachten van Surinaamse zijde dat de Amsterdamse po­ litie blijk geeft van vooroordeel en zelfs van discriminatie, kunnen in het licht van deze bevindingen en van die in het rapport van het WODe moeilijk ongegrond worden genoemd, althans wat een groot aantal politiefunctionarissen betreft. De aanwezigheid van een specifieke groep criminele Surina­ mers heeft bij zeer velen in het politieapparaat de overtui­ ging doen postvatten, dat 'de' Surinamers crimineler zijn dan 'Hollanders'. Uit die overtuiging worden blijkbaar conse­ quenties getrokken, bij de bejegening op straat en op het bureau. We hebben gezien dat de Amsterdamse controlegroep in even grote mate bevooroordeeld bleek als de Amsterdamse politie en het zou getuigen van hypocrisie en gebrek aan rea­ liteitszin om speciaal de politie in staat van beschuldiging te stellen. Dat zou de politie tot zondebok maken voor de hou­ ding van de 'doorsnee-Hollander', want het vooroordeel bij de politie weerspiegelt blijkbaar vooroordeel in de samen­ leving. Dit is waarschijnlijk ook waar politievoorlichter Ja­ german op doelde, toen hij de politie verdedigde door te zeggen dat de politie niet meer of minder bevooroordeeld of racistisch is dan de gemiddelde Nederlander. Dat neemt ech­ ter niet weg dat een bevooroordeelde politieman, gezien de bevoegdheden die hij bezit en de wapens waarover hij be- schikt, als bedreiging voor gekleurde landgenoten toch wel enige malen hoger getaxeerd mag worden dan een willekeu­ rige bevooroordeelde burger. Vooroordeel van een buschauf­ feur kan een onaangename opmerking tot gevolg hebben; vooroordeel van een politieman vrijheidsberoving of erger. Een politieman draagt een grote verantwoordelijkheid in de samenleving. Hij moet wet en orde handhaven en wets­ overtreders opsporen. Hij wordt daarbij geacht in moeilijke omstandigheden en in conflictsituaties niet alleen af te gaan op instructies, maar vooral ook op zijn eigen 'redelijk inzicht' (Memorie van Antwoord bij de Politiewet 1957). Dit betekent een individuele oordeelsvorming. Daartoe wordt hij ge­ schoold in wetskennis en in 'politievaardigheden' , waaronder wapengebruik. Hij wordt tot nu toe echter nauwelijks ge­ schoold in vaardigheden tot interactie met een gevarieerd publiek, terwijl zijn dagelijks werk daaruit grotendeels be­ staat. Een politieman moet soms in een fractie van een se­ conde beslissen hoe hij zal handelen. Eén van zijn gedrags­ alternatieven is: gebruik van geweld. Bij een beoordelings­ fout betekent dat geen gering risico. Dat de politieagent wordt getraind in wetskennis, wapen­ gebruik en andere vaardigheden is noodzakelijk. Minstens even noodzakelijk is dat zijn beroepsopleiding niet het hui­ dige karakter behoudt van een eenzijdig opgezette stoomcur­ sus van 10% maand, maar een bredere en meer diepgaande vorming biedt waarin ook algemene maatschappelijke oriën­ tatie, psychologie. gesprekstraining en kennis van de cultu­ rele achtergrond van minderheidsgroepen een evenredige plaats inneemt. Deze stelling getuigt misschien van een op­ timistische visie. Ook kennis van de culturele achtergrond van minderheidsgroepen behoeft immers niet per se tot sym­ pathie en begrip voor de betrokken minderheidsgroepen te leiden. Het lijkt ons echter dat onbekendheid met de leef­ wereld van minderheidsgroepen zeker niet bevorderlijk is VOor een goede verstandhouding. maar juist alle kansen schept voor negatieve stereotypering en vooroordeel, zowel aan de kant van de politie als aan de kant van de Surinamers. Noten

1. De lijst met stellingen voor de gestandaardiseerde ondervra­ ging luidde als volgt: - Surinamers zijn in doorsnee agressiever dan Hollanders - Surinamers moeten zich meer inspannen om zich aan de Hol- landse leefgewoonten aan te passen - Surinamers hebben nu evenveel recht op vestiging hier als Indi­ sche Nederlanders in de jaren 50 - Onze regering moet de immigratie van Surinamers stopzetten, want er is hier al werkloosheid genoeg - Holland wordt een boeiender land als Surinamers hier hun eigen leefgewoonten kunnen blijven houden - Dat Surinaamse vrouwen hier hun onvolledige gezinnen bren­ gen of maken, moet niet worden getolereerd - Surinamers voelen zich terecht gediscrimineerd in Holland - Opgroeiende Surinaamse kinderen komen aan warmte en ge- borgenheid niets tekort, ook al is hun gezinsleven anders dan het onze - Surinamers missen de gaven om functies te bekleden waarin zij de meerderen zijn van Hollanders - De meeste Surinamers werken even hard als de doorsnee Hol­ lander - Surinamers zijn vrolijke mensen en weten daardoor meer van het leven te genieten dan Hollanders - In gebieden met woningnood moet aan Hollandse gezinnen eer­ der een woning worden toegewezen dan aan Surinaamse gezin­ nen - Het is begrijpelijk als Hollanders geen Surinamers als buren wensen - De meeste Surinamers proberen hier zo gauw mogelijk aan de slag te komen en een bestaan op te bouwen - Hollanders mochten willen dat ze evenveel gevoel voor dans en ritme hadden als Surinamers - De overheid moet strenger optreden tegen Surinaamse krakers van woningen - De criminaliteit onder Surinamers ligt hoger dan die onder Hol­ landers - Surinamers hadden groot gelijk met hun bezetting van de werk­ kamer van burgemeester Samkalden als protest tegen hun wo­ ningnood - De regering moet géén dwangmaatregelen nemen om Surina­ mers hier over het hele land te spreiden - Surinamers zijn in doorsnee verslaafd aan verdovende midde­ len - Surinamers mogen hun straatarme land niet ontvluchten voor een betere toekomst hier - Surinamers maken hier niet vaker misbruik van de sociale voor­ zieningen dan Hollanders - Hollandse meisjes kunnen zich beter niet inlaten met Suri­ naamse mannen - Surinamers, die teveel samenhokken in één woning, hebben daardoor geen goed gezinsleven - Surinamers zijn hartelijke en gastvrije mensen - Surinamers passen zich na enige tijd beter aan de Hollandse leefgewoonten aan dan bijvoorbeeld de Zuid-Molukkers - Alle Surinamers moeten terug naar de West, waar zij thuisho­ ren - Holland moet blij zijn met de honderden Surinaamse artsen, onderwijzers en verpleegsters die hier zijn komen werken 2. De volgende vaste vragen werden gesteld bij het open inter­ view: - Suriname wordt waarschijnlijk eind 1975 onafhankelijk. Wat vindt u daarvan? - De nationaliteitskwestie is in discussie. Moeten de Surinamers de mogelijkheid krijgen om te kiezen voor de Nederlandse na­ tionaliteit die zij nu nog bezitten? - Vindt u dat de Surinamers in principe terug moeten naar hun geboorteland of mogen zij dat zelf uitmaken? - Veel Surinamers vestigen zich geconcentreerd in bepaalde wij­ ken binnen de Randstad. Is dat wenselijk of kunnen de Surina­ mers beter over de hele stad of het hele land verspreid wonen? - Hoe bent u bij de politie!het GVB terechtgekomen? Welke op­ leiding en vroeger beroep hebt u gehad? Bevalt uw werk u? Welke ambities hebt u voor de toekomst? Bent u hier op eigen verzoek geplaatst? Hoe lang werkt u hier en wat deed u daar­ voor? Zou u liever naar een andere post of een andere gemeente willen? Waar woont u: inJbuiten Amsterdam, met veel/weinig Surinamers in de buurt? - Vindt u dat de Surinamers in ons land door de bevolking worden gediscrimineerd? - In Amsterdam en Rotterdam zijn de laatste jaren klachten inge­ diend over onheus politie-optreden jegens Surinamers. Wat vindt u daarvan? - Zijn er nog andere aspecten van dit onderwerp, die nog niet be­ sproken werden, maar waarover u graag uw mening wilt geven? 9 De Nederlandse vakbonden, internationale solidariteit en buitenlandse werknemers: ideologie en werkgelegenheid

Bram van de Velde JooP van Velzen

"En als je zou werkelijk kunnen nagaan wat de politieke partijen doen, wat de Kerken doen, wat allerlei maatschappelijke organi­ saties voor de buitenlandse werknemers doen, dan kom je toch tot de verrassing dat de vak­ beweging de enige organisatie is, die wat ge­ richt doet. Want je zou kunnen veronderstel­ len, nou, toen de buitenlanders hier begon­ nen te komen, dat de Communistische Partij, de Pacifistisch Socialistische Partij, dat de Partij van de Arbeid en eh ... nou, laten we zeggen de linker politieke vleugel van de Ne­ derlandse samenleving, dat ze zouden zeggen: "Hé, daar komen onze proletarische broe­ ders, we moeten ze opvangen, we moeten bij­ eenkomsten voor ze organiseren, we moeten voor ze zorgen ... nou, dat heeft geen éne malle sodemieter ... niemand heeft dat ge- daan! Niemand!!" Lino Calle Garcia, FNV-secretaris voor buitenlandse werknemers, interview 13 april 1977.

Het is nog niet zo lang geleden dat vrijwel iedereen in Neder­ land aannam dat buitenlandse arbeiders na verloop van tijd wel weer terug zouden gaan. Zij kwamen uit Turkije, Marok­ ko, Spanje en andere landen rond de Middellandse Zee om een tijdelijk tekort aan arbeidskrachten op te vangen; het zou economisch ook wel weer eens slechter gaan en dan zou­ den zij automatisch weer terugkeren. Deze veronderstelling is thans gelogenstraft. Het gaat al enige jaren economisch minder florissant en desondanks blijft de behoefte aan bui-

166 tenlanders groot. Het is duidelijk dat de meerderheid zich permanent heeft gevestigd, ook al zullen de betrokken bui­ tenlanders dat zelf niet zo gauw toegeven. De Nederlandse overheid legt zich, zij het schoorvoetend, bij deze werkelijkheid neer; in haar Memorie van Toelichting op de Rijksbegroting van 1978 (blz. 93) staat voor het eerst te lezen dat het bij buitenlandse werknemers wel degelijk gaat om immigratie. Deze constatering moet consequenties hebben voor het beleid en bij de grootste Nederlandse ge­ meenten en ook binnen kringen van het professionele wel­ zijnswerk heeft men aangekondigd dat men zich wil toeleg­ gen op 'het oplossen en verminderen van aanpassingsproble­ men van buitenlanders in een maatschappelijk achtergestelde situatie' (vg!. Motief, 4 (3), blz. 9). In brede kring leeft thans de gedachte dat op de één of andere wijze de integratie van buitenlandse werknemers en hun gezinnen tot stand moet worden gebracht, maar hoe doe je zoiets? Het valt op dat in nogal wat beschouwingen, zoals ook in bovengeciteerde zinsnede, wordt gedacht in ter­ men van aanpassing en het stimuleren van participatie van buitenlanders binnen verschillende kaders van de Nederland­ se samenleving. Men gaat er impliciet vanuit dat het initia­ tief van de buitenlanders zelf moet komen en dat voor zover dit nog niet lukt, de helpende hand moet worden gereikt. Een ander standpunt wordt ingenomen door de Zwitserse auteur Hoffmann-Nowotny (1973), die een omvangrijk on­ derzoek heeft verricht onder Italiaanse arbeiders in zijn land. Hij stelt vast dat hun positie op de arbeidsmarkt, hun inko­ men en hun opleidingsniveau, onder de maat blijven en dat beschouwt hij als een gebrek aan integratie. Hij meent dat sociale aanpassing zou moeten betekenen dat de ontvangende samenleving voorwaarden schept, waaronder opwaartse mo­ biliteit mogelijk wordt en waardoor buitenlanders een be­ hoorlijk niveau van huisvesting kunnen verwerven. Hoff­ mann-Nowotny verwacht niet in de eerste plaats initiatief van de buitenlanders, maar hij verlangt van de ontvangende samenleving dat deze de eerste stap doet. Hij stelt voor om speciaal die instituties te mobiliseren, die het beste in staat zijn om 'de aspiraties van de buitenlanders te collectiveren op interinstitutioneel niveau' (1973, blz. 313). Welke van die instituties is beter geschikt dan de vakbeweging? Aangezien buitenlanders ' ... (1) geen politieke partij kunnen stichten, (2) op geen enkel relevant politiek niveau het passieve of ac­ tieve kiesrecht bezitten en (3) op de bestaande politieke par­ tijen geen noemenswaardige invloed kunnen doen gelden, blijven van de bestaande (... ) organisaties praktisch alleen vakbonden over, die de organisatorische basis voor collecti­ vering (... ) kunnen vormen' (1973, blz. 313). De vakbeweging is potentieel niet alleen het meest aan­ trekkelijk integratiekader, zij hoeft zich niet louter uit goe­ dertierenheid extra inspanning voor buitenlandse arbeiders te getroosten, maar dient onmiskenbaar ook haar eigen be­ lang door buitenlandse arbeiders in haar rijen op te nemen. Het past uitstekend in de ideologie van internationale ar­ beiderssolidariteit en ook wanneer men zich concreet voor­ stelt op welke wijze de strijd voor de arbeidersklasse moet worden gevoerd, dan is het onmiddellijk duidelijk dat zij het zonder de steun van buitenlanders niet kan stellen. Evenwel: de praktijk in verschillende Europese landen schijnt anders te zijn. Castles en Kosack (1973) komen na een onderzoek van een groot aantal arbeidsconflicten in Engeland, West-Duitsland, Frankrijk en Zwitserland tot de weinig bemoedigende conclusie 'dat de vakverenigingen er niet in geslaagd zijn de buitenlandse werknemers te ver­ tegenwoordigen, noch om hen te verdedigen tegen specifieke vormen van uitbuiting' (1973, blz. 177). Beide auteurs geven daar ook een verklaring voor: buitenlanders concurreren op de arbeidsmarkt, hun aanwezigheid heeft een drukkend ef­ fect op het loonniveau, zij ontberen een industriële traditie en sluiten zich daardoor moeilijk aan bij de vakbeweging, het zijn potentiële stakingsbrekers enz. Hun aanwezigheid heeft de arbeidersklasse in feite in tweeën gesplitst: inheemse en buitenlandse arbeiders doen verschillend werk, hun juridische positie verschilt, zij verschillen in taal en opvattingen, en daardoor verzwakt de arbeidende klasse als geheel. Door dit alles ziet de vakbeweging zich voor een dilemma gesteld. Enerzijds kan zij met alle macht proberen tweespalt te voorkomen door de toelating van buitenlanders tegen te

168 gaan of om hun terugkeer aan te moedigen, anderzijds ziet zij zich genoodzaakt - nu de buitenlanders er toch eenmaal zijn - haar organisaties open te stellen. Aldus blijkt de interessante gedachte van Hoffmann­ Nowotny, dat de vakbeweging de meest aangewezen instel­ ling vormt om buitenlanders te integreren, aanzienlijk pro­ blematischer dan op het eerste gezicht lijkt. Waar het op aan komt is: welke keuze doet de vakbeweging uit beide alterna­ tieven? Weert zij bemoeienis af, of toont zij zich solidair? Wanneer we op officiële uitspraken afgaan, dan lijkt men algemeen voor de tweede optie te hebben gekozen. De vol­ gende verklaring van de Franse vakcentrale CGT lijkt bij voorbeeld niets aan duidelijkheid te wensen over te laten: ' ... dat Franse en geïmmigreerde arbeiders deel uitmaken van één enkele en zelfde arbeidersklasse en dat alle discrimi­ natie uitgebannen dient te worden, niet alleen tussen de Franse en de geïmmigreerde arbeiders, maar ook tussen de immigranten van de verschillende nationaliteiten' (Gani 1972, blz. 80). Deze verklaring is er één uit vele soortgelijke. We zagen echter al met Castles en Kosack dat de werkelijk­ heid anders is. Slechts in uitzonderlijke gevallen blijkt de vakbeweging op te komen voor de speciale behoeften van buitenlanders en, zo stellen zij (1973, blz. 177/178): 'vak­ bonden neigen ertoe om uitsluitend voor de belangen van immigranten op te komen, wanneer deze samenvallen met die van de eigen arbeiders' en uit hun voorbeelden blijkt hier en daar dat zelfs dat nog lang niet altijd het geval is! Hoe ligt dit alles in Nederland? Past de mistroostige be­ schrijving van Castles en Kosack ook op de situatie ten on­ zent, of vormt de Nederlandse vakbeweging een gelukkige uitzondering? Wanneer we af mogen gaan op officiële ver­ klaringen dan is het hier gunstig gesteld. In het Actieprogram 1971-1975 van het Overlegorgaan van NVV, NKV en CNV heet het: 'De Nederlandse vakbeweging beschouwt het als haar natuurlijke taak ook de belangen van deze (buitenland­ se) werknemers te behartigen en hun gelijkgerechtigheid in bedrijf en maatschappij te bevorderen'. Maar nu de vraag waar het om gaat: doen de vakbonden in werkelijkheid wat zij hier met de mond belijden? Wij wil- len dit nagaan aan de hand van de analyse van het meest recente omvangrijke arbeidsconflict, dat Nederland gekend heeft: de CAO-staking van februari 1977. Het gaat hier om een staking ten behoeve van in principe alle werknemers en succes is mede afhankelijk van de deelname van buitenland­ se arbeiders. Zowel uit overwegingen van internationale so­ lidariteit als uit onmiddellijk eigenbelang, mag men verwach­ ten dat bij deze concrete aanleiding een zekere mate van integratie tot stand komt. Wanneer men zelfs hier niet met buitenlanders rekening zou houden, mag men concluderen dat het met de bereidheid tot integratie somber gesteld is. Welnu: heeft de Nederlandse vakbeweging bewust po­ gingen in het werk gesteld om buitenlandse werknemers in de staking te betrekken? We willen antwoord trachten te geven op deze eerste vraag door twee zaken in het bijzonder na te gaan: (1 a) heeft de vakbeweging op ruime schaal in­ formatie verspreid onder alle buitenlanders, op wie men re­ kent bij het staken? (1 b) heeft men de opinie gepeild onder buitenlanders over deelname aan de staking, en heeft men daarmede rekening gehouden? Lukt het inderdaad om op deze wijze buitenlandse arbei­ ders bij de staking te betrekken? Op deze tweede vraag wil­ len we antwoord geven aan de hand van de volgende twee specifieke vragen: (2 a) nemen buitenlandse arbeiders inder­ daad deel aan de staking daar waar dat van hen wordt ver­ langd? (2 b) Wanneer dit het geval is, doen zij dit dan op basis van de solidariteit waar de vakbeweging op rekent?

De staking van februari 1977 Deze algemene landelijke stakingsactie wordt door de Neder­ landse vakcentrales en hun aangesloten bonden georgani­ seerd met het doel om van de werkgevers(organisaties) een collectieve arbeidsovereenkomst voor 1977 af te dwingen, waarin tenminste aan een viertal vakbondseisen is voldaan: (1) garanties voor een volledige automatische prijscompen­ satie, (2) een loonsverhoging van 2 %, (3) garanties dat winst zal worden omgezet in werk, en (4) een betere controle op investeringen. Op 7 februari 1977 wordt de staking uit- ~~-----

geroepen. In 25 industriële ondernemingen, in de havens en in een onbekend groter aantal bouwbedrijven nemen op het hoogtepunt van de acties ruim 20.000 werknemers daadwer­ kelijk aan de staking deel. Hoeveel buitenlanders zich onder de stakers bevinden is niet bekend.1 De staking duurt in een deel van de industriële bedrijfstak tot 18 februari, tot 23 fe­ bruari in de meeste metaalbedrijven en in de bouw, en in de havens tot 3 maart of later.

We bezoeken in de periode tussen 8 en 25 februari 1977 acht­ tien bedrijven waar gestaakt wordt en waarvan ons bekend is dat er buitenlandse arbeiders werken. Het gaat hier meestal om industriële bedrijven (14 van de 18) en daarom hebben we vooral met de Industriebonden te maken. Omdat de Indus­ triebond CNV bij deze staking nauwelijks een rol van beteke­ nis speelt, gaat het in dit hoofdstuk in hoofdzaak om de In­ dustriebonden van het NVV en het NKV. We nemen voor een bezoek aan ieder bedrijf een halve tot een hele dag en daarbij is ons streven enige tijd aan de be­ drijfspoort aanwezig te zijn en er een ploegenwisseling mee te maken. Voorts bezoeken we steeds het lokale actiecentrum van de vakbonden van waaruit de staking in het betrokken bedrijf wordt geleid en waar de stakers zich moeten melden. We spreken er met één of meer leden van de actieleiding, met aanwezige Nederlandse en buitenlandse arbeiders en met be­ langstellenden. In enkele gevallen is het nodig om de betrok­ ken buitenlandse arbeiders thuis op te zoeken, omdat ze niet aan de bedrijfspoort of in het actiecentrum te vinden zijn. Zo bezoeken we enkele pensions voor buitenlanders, wij ob­ serveren het gedrag van stakers, van vakbondsvertegenwoor­ digers, van werkwillige arbeiders en anderen, en zo letten wij ook op de aankleding van het actiecentrum en vormen van communicatie tussen vakbonden en stakers. Ook lezen we al­ les wat los en vast zit over de staking in het bezochte bedrijf: spandoeken, pamfletten, stakingsmededelingen, vakbonds­ bIaden, kranten, tijdschriften, etc. De methode van onderzoek welke we hebben toegepast is beschreven door Cachet en Valkenburg (1973) en dezen heb­ ben het 'diagnostisch crisisonderzoek' genoemd. Het is de geëigende methode wanneer het gaat om onderzoek naar plotselinge verschijnselen, waarvan men mag verwachten dat deze ook snel verdwenen zullen zijn. Het is duidelijk dat

171 men zich bij een dergelijke staking niet de luxe kan permitte­ ren maandenlang zorgvuldig een onderzoeksopzet te conci­ piëren, een operationeel meetinstrument te toetsen of een overwogen lijst van respondenten samen te stellen. De auteurs van het werkje over diagnostisch crisisonderzoek geven aan dat hun werkwijze wordt gekenmerkt door: (a) het beginnen met veldwerk zonder gerichte voorbereiding; (b) het verza­ melen van zoveel mogelijk kwalitatief empirisch materiaal, waarbij men zich laat leiden door de situatie ter plaatse; (c) het bijsturen van het onderzoeksproces tijdens het onderzoek zelf. Deze manier van onderzoek wordt binnen de sociale weten­ schappen slechts zelden toegepast, maar op zichzelf is het al­ lerminst nieuw: journalisten maken er dagelijks gebruik van. Wat echter verschilt is de theoretische achtergrond: wij be­ treden het veld niet blanco, maar gewapend met enkele aan de literatuur over gastarbeid en arbeidsverhoudingen ont­ leende probleemstellingen en hypotheses. Om te kunnen beoordelen of de vakbonden zich inzetten voor het bevorderen van de betrokkenheid van de buitenlandse ar­ beiders bij de staking, is het nodig eerst iets over de aard van deze staking zelf te zeggen. De onderhandelingen over een collectieve arbeidsovereenkomst voor 1977 vinden plaats in een moeilijke economische situatie. Bedrijfssluitingen en ont­ slagen zijn aan de orde van de dag en de vooruitzichten zijn onzeker. De argumenten waarmee werkgevers- en werkne­ mersvertegenwoordigers hun standpunten verdedigen zijn voor veel betrokkenen moeilijk op hun geldigheid te beoor­ delen. In een landelijke enquête die op 31 januari 1977 wordt gehouden, geeft 60 % van de ondervraagden te kennen niet of nauwelijks te weten waar het om gaat (De Volkskrant 12-2-1977). Daar komt nog bij dat over de effecten van de arbeidsvoorwaarden op de economische ontwikkeling en op de werkgelegenheid door diverse deskundigen sterk uiteen­ lopende en deels tegenstrijdige opvattingen naar voren wor­ den gebracht. Voor niet-ingewijden is het bijzonder moeilijk zich een gefundeerd oordeel over het conflict te vormen. Dit geldt temeer voor buitenlandse arbeiders omdat de Neder­ landse publiciteitsmedia voor hen moeilijk toegankelijk zijn. De tactiek die de organisatoren voor de staking kiezen, de zogeheten 'speerpuntenstrategie' , behelst het 'platleg­ gen' van een aantal zorgvuldig gekozen bedrijven. Om de ar­ gumenten van de tegenstander over de economische schade van de staking te ontkrachten, worden economisch sterke bedrijven genomen. Er wordt op het strategisch belang van de 'speerpuntbedrijven' voor de productie elders in het be­ trokken concern of bedrijfstak gelet, om de produktie bui­ ten het platgelegde bedrijf te belemmeren. Vanzelfsprekend is ook de bereidheid tot staken van de vakbondsleden in het betreffende bedrijf een belangrijke factor bij de keuze. Wordt de staking eenmaal in een bepaald bedrijf uitge­ roepen, dan rekent men erop dat de produktie in het gehele bedrijf wordt stilgelegd. Men vertrouwt erop dat ook een flink aantal niet-georganiseerde arbeiders in de speerpunt­ bedrijven, of in bedrijven die daarvan afhankelijk zijn, het werk neerleggen of daartoe genoodzaakt worden. In veel be­ drijven in de industriële bedrijfstak waar wij ons onderzoek uitvoeren, werken ook buitenlandse arbeiders, in sommige bedrijven beloopt hun aantal 10 tot 20 % van de werk­ nemers. Zij raken onherroepelijk bij de acties betrokken en het is dus nogmaals volstrekt eigenbelang van de bonden, dat zij goed geïnformeerd worden over de staking. De noodzaak hiervan wordt ook erkend: 'Als je moet gaan staken in een bedrijf waar éénderde van het personeel niet alleen niet georganiseerd is maar bovendien een groot aantal buitenlanders zijn, dan moet je toch zorgen dat die mensen goed geïnformeerd is, wil je dat die mensen gemotiveerd een beslissing nemen', zegt Lino Calle Garcia, secretaris voor buitenlandse werknemers bij de FNV, in een gesprek dat wij met hem hebben. Maar zorgen de vakbonden ook werkelijk voor goede informatie aan en een goede communicatie met de buitenlanders vóór het begin van de staking, en dan voor­ al wat betreft de ongeorganiseerden onder hen? Om de buitenlanders in staat te stellen 'een gemotiveerde beslissing' te nemen, verstrekken de Industriebonden NVV en NKV (verder: de Industriebonden) vóór de staking infor­ matie via drie kanalen: (a) in vakbondsbladen, (b) op ver­ gaderingen van Bedrijfsledengroepen, en (c) in radio- en televisie-uitzendingen.

173 (a) De beide Industriebonden verzorgen voor hun buiten­ landse leden geschreven artikelen en mededelingen in hun eigen taal. Dat gebeurt bij de Industriebond NVV op het bin­ nenblad van de Wekelijkse Industrie Krant (WIK), de In­ dustriebond NKV doet dat in een speciaal krantje Vriend, dat eens in de één of twee maanden verschijnt. Het bereik onder de buitenlanders is beperkt. De beide Industriebonden hebben vóór de staking van februari 1977 samen slechts 17.000 buitenlandse leden.z Bovendien is het de vraag of al deze leden hun eigen taal kunnen lezen. (b) Om de leden te informeren over de op handen zijnde staking en om hun bereidheid om in actie te komen te pei­ len, organiseren de Industriebonden in een groot aantal be­ drijven vergaderingen van de Bedrijfsledengroepen. Hoeveel buitenlanders via deze bijeenkomsten bereikt zijn, weten we niet. Natuurlijk geldt ook hier de beperking tot de vakbonds­ leden. Daarnaast is het de vraag of zulke bijeenkomsten door alle georganiseerde buitenlanders zijn bezocht. In elk geval stellen wij vast dat in sommige speerpuntbedrijven erg weinig buitenlanders op de Bedrijfsledengroep-vergadering zijn geweest. Bij voorbeeld bij De Betuwe in Tiel zijn er, vol­ gens een actieleider, vóór de staking slechts twee of drie van de negentig Marokkaanse arbeiders georganiseerd. In het Tilburgse bedrijf Volt-Noord blijft tijdens de staking het grootste deel van de Turkse arbeiders werken, omdat zij vóór de staking geen lid van een vakbond zijn en zij het ver­ schil tussen hun loon en de stakingsuitkering van f 33,- per dag te groot vinden. Maar ook veel van de buitenlanders bij dit bedrijf. die wél meestaken, geven te kennen dat zij een stakingsuitkering van f 33,- ontvangen, waaruit valt op te maken dat ze pas na de stemmingsvergadering van de Be­ drijfsledengroep lid van de bond zijn geworden.3 Afgezien van het geringe bereik dat die stemmingsverga­ deringen onder de buitenlanders gehad hebben, is ook het voorlichtend effect van deze bijeenkomsten voor hen waar­ schijnlijk niet groot geweest. In de Groene Amsterdammer wordt op 16 februari 1977 gemeld: 'Op de stemmingsver­ gaderingen, waar besloten moet worden of er al of niet ge­ staakt zal worden, gaat de discussie uitsluitend in het Ne-

174 derlands. Het tolkenwerk moet officieus gebeuren of beperkt zich tot zeer korte samenvattingen. Binnen de kring van bui­ tenlanders wordt een hele discussie dan al snel teruggebracht tot de conclusie "We gaan plat": (c) Het is bekend dat de radio- en televisie-uitzendingen van de NOS voor buitenlandse werknemers een grote luister­ en kijkdichtheid hebben onder de buitenlanders in ons land. Het zijn evenwel kortdurende uitzendingen. waarin niet alle ruimte beschikbaar is voor mededelingen door of namens de vakbonden. Dat de beschikbare tijd zo efficiënt mogelijk is benut. kunnen we opmaken uit de woorden van Lino Calle Garcia. één van de redacteuren van de radio- en televisie­ rubrieken voor buitenlanders. Hij vat de gegeven aanwij­ zingen zo samen: 'Wij hebben in radio-uitzendingen gezegd tegen de buitenlan­ ders: Jongens. gedraag je bij de staking gedisciplineerd; volg nauwkeurig de stakingsparolen op; neem contact op met één van de actieleiders tijdens de staking in je bedrijf. In ieder geval: doe wat de bond zegt en niet wat anderen zeggen!' En verder: 'Jongens. wees niet bang! Je kan het land niet uitgezet wor­ den; volgens de Nederlandse wetten kan dat gewoon niet! En probeer niet tegen de bond op te treden. want dan kan je moeilijkheden krijgen; dan kan je inderdaad ook politie krij­ gen. Dat is niet goed voor de verstandhouding tussen Neder­ landers en buitenlanders. 't Is beter dat je met de georgani­ seerde vakbond meedoet I Ben je niet lid, dan kan je dat nog altijd worden! Wil je geen lid worden, dan is 't enige wat je gebeurt, dat je geen centen krijgt!' Zulke mededelingen bevatten een suggestieve stakingsop­ roep en zij behelzen nu niet bepaald achtergrondinformatie over de stakingsactie. Waarschijnlijk is er in deze uitzen­ dingen ook ruimte geweest voor wat meer inhoudelijke in­ formatie over de CAO-staking. Erg uitvoerig kan hier, naar wij aannemen. niet op in zijn gegaan. Uit alles blijkt dat de informatie welke door de Industrie­ bonden vóór de staking aan buitenlandse arbeiders is gege­ ven. zich in hoofdzaak beperkt tot de categorie der georgani-

175 seerde buitenlanders en dat zijn er niet veel. Hier stuiten we overigens al meteen op één der belangrijke wrijvingspunten tussen de autochtone vakbeweging en de buitenlanders: de geringe organisatiegraad onder de laatsten. Hierover verder­ op meer. Wat de inhoud betreft van de informatie via radio en televisie stellen we vast dat deze niet veel lijkt te hebben bijgedragen aan een goed inzicht in de redenen voor de sta­ king en de mogelijke effecten ervan voor de arbeidsvoor­ waarden. Evenals vóór de staking constateren wij dat ook tijdens de staking weinig informatie voor de buitenlanders beschikbaar is. Buitenlanders worden geïnformeerd via: (d) speciale vak­ bondskranten. (e) pamfletten en aangeplakte mededelingen en (f) mondelinge mededelingen op vergaderingen van sta­ kers. soms op speciale bijeenkomsten voor de buitenlandse werknemers van een bepaald bedrijf en incidenteel door een tolk of een andere vertegenwoordiger van de vakbonden. (d) Samen geven de Industriebonden tijdens de staking een Actiekrant uit. die tijdelijk de twee vakbondskranten WIK en Industrierevu en het NKV-blad voor buitenlanders Vriend vervangt. Van deze Actiekrant hebben wij twee nummers achterhaald (9 en 16 februari 1977) en daarin treffen wij slechts één kleine bijdrage in een buitenlandse taal. Het is een stuk met de Spaanse titel 'La huelga no es gratis' (De staking is niet gratis). Hierin wordt in vier zinnen uiteen­ gezet dat er gestaakt wordt als reactie op de afwijzende hou­ ding van de werkgevers. waarna uitvoerig wordt ingegaan op de verschillende stakingsuitkeringsregelingen voor leden en niet-leden. jeugdigen etc. (e) In de actiecentra bij de door ons bezochte bedrijven vinden wij tussen de talloze Nederlandstalige vakbonds­ kranten. pamfletten en aangeplakte mededelingen zelden een stuk in een buitenlandse taal. De indruk dat er maar weinig schriftelijke informatie naar de buitenlanders gaat. wordt door enkele actieleiders en buitenlandse arbeiders in de be­ drijven bevestigd. Een lid van het actiecomité van Lucas Aardenburg in Hoogeveen vertelt ons dat er aan het begin van de staking één pamflet in het Turks en Spaans is uitge­ deeld. De Turken die wij daar spreken. klagen over het feit dat ze buiten dat ene pamflet aan informatie moeten komen door toevalligerwijs eens wat op te vangen. Ook de Joego­ slavische arbeiders bij De Schelde in Vlissingen hebben slechts één stencil gehad. Een actieleider ter plaatse beaamt dat de informatieverschaffing aan vakbondsleden wel wat beperkt is. De Marokkaanse arbeiders bij De Betuwe die we uitvoerig spreken, blijken vrijwel niets over de stakings­ eisen en de opzet van de actie te weten. Niet alleen is er weinig vertaald materiaal voor de bui­ tenlanders beschikbaar, ook de inhoud stelt teleur. De wei­ nige pamfletten in het Spaans, het Servo-kroatisch, het Turks en het Arabisch die wij aantreffen, blijken vertalingen te zijn van een bekend en elementair pamflet: De FNV gaat niet opzij! (samenvatting van de vier eisen van de FNV en de con­ statering dat de werkgevers daar 'nee' tegen zeggen), met steeds op de keerzijde een uiteenzetting van de verschillende stakingsuitkeringsregelingen. Van één stuk hebben wij wél in alle actiecentra vertalingen aangetroffen: het is het aanmeldingsformulier voor het lid­ maatschap van één der Industriebonden! Met een begeleiden­ de toelichting. (f) Voor de mondelinge communicatie met de buitenlan­ ders wordt tijdens de staking in een aantal gevallen gebruik gemaakt van tolken. Dat kan maar op beperkte schaal ge­ beuren, omdat er een groot tekort aan goede en betrouw­ bare tolken voor de verschillende nationaliteiten bestaat. Vooral voor de Turken en Marokkanen, de grootste groepen van buitenlandse arbeiders, is er sprake van een moeilijke situatie. Daarbij moet men bedenken dat zij sterk van elkaar verschillende dialecten binnen hun nationaliteitsgroepen kennen. Op de actievergaderingen wordt ten behoeve van de bui­ tenlanders wel getolkt. Of daar uitvoerige informatie aan hen is verstrekt, betwijfelen wij. Het tolken gebeurt nogal eens gebrekkig en er is niet steeds controle mogelijk op wat er wel en niet vertaald wordt. Bij voorbeeld bij De Betuwe in Tiel, waar men alleen voor 'zeer belangrijke zaken' een tolk van buiten kan laten komen, zorgen twee informele leiders uit de Marokkaanse groep voor tolkwerk. De actieleiding

177 vaart er min of meer blind op deze twee contactpersonen. De actieleidster daar moet toegeven dat ze niet precies weet wat door hen aan de Marokkanen wordt uitgelegd. Ook bij andere bedrijven lopen de contacten van de actieleiding met de groepen buitenlanders via Nederlands sprekende buiten­ landse werknemers. Dat men op zulke contacten niet altijd kan bouwen, blijkt bij Texas Instruments in Almelo. Daar ontstaat tijdens een vergadering een misverstand als de twee tolkende Turkse arbeiders verschillende vertalingen van de­ zelfde Nederlandse vakbondsmededelingen produceren! Elders blijven de buitenlanders verstoken van de meest elementaire informatie door het simpele gebrek aan tolken. Bij Lucas Aardenburg in Hoogeveen komt er pas twee dagen na het begin van de staking een tolk langs. De buitenlanders daar vertellen dat ze het Nederlands alleen kunnen volgen wanneer er langzaam en duidelijk gesproken wordt. Van toe­ spraken en mededelingen, meestal in opgewonden bewoor­ dingen, begrijpen ze doorgaans niets, en zeker niet via ge­ luidsinstallaties. Voor de Joegoslavische arbeiders bij De Schelde geldt hetzelfde. Voor hen blijkt geen tolk voorradig tijdens de belangrijke stemmingsvergadering aan het eind van de tweede stakingsweek. Bij diverse bedrijven klagen buitenlanders niet alleen over het ontbreken van goede tolken, maar ook over de geringe inspanningen van de actieleiding om hen te informeren. Het lijkt erop dat tolken alleen dáár worden ingezet, waar moei­ lijkheden met de buitenlanders dreigen. Wij constateren voorts dat veel buitenlanders slecht ge­ informeerd zijn over de staking. De meesten van hen weten slechts dat de staking gevoerd wordt voor 'meer loon'. In twee gevallen noemt een buitenlander de eis voor automa­ tische prijscompensatie. In een aantal andere gevallen geven zij heel andere redenen voor hun meestaken op, zoals: 'Wij staken omdat de bond het zegt!' of 'Holland staken, wij ook staken!' Op deze argumenten komen wij zo dadelijk terug. Nergens blijken de buitenlanders te weten wat met de eis voor automatische prijscompensatie bedoeld wordt, op één uitzondering na! In Tiel leggen de Marokkaanse arbeiders een omgekeerd verband tussen stijgende prijzen en staken: zij vinden het erg onverstandig om in een tijd, waarin alles duurder wordt, ook nog eens te gaan staken. Ook aan de twee immateriële eisen ('winst-werk' en 'controle op investe­ ringen') kunnen de buitenlanders nergens inhoud geven. Een Turk in Hoogeveen interpreteert de eis voor toezicht op de bedrijfswinsten als volgt: 'Ja, winstdeling is beter dan 2 % meer loon!' Niet alleen zijn de stakingsredenen nauwelijks bekend, ook de informatie over het verloop van de stakingsactie ontbreekt hier en daar. Zo treffen wij in de tweede stakingsweek een groep buitenlanders in het actiecentrum in Hoogeveen aan, die niet weten dat er ook buiten Hoogeveen wordt gestaakt. Zij menen dat de staking alleen op de twee Hoogeveense bedrijven Lucas Aardenburg en Thomassen en Drijver is uit­ gebroken. Onze waarnemingen worden in enkele kranteberichten bevestigd. In het Rotterdamsch Nieuwsblad (11-2-1977) wordt vastgesteld, dat de buitenlanders weinig van de rede­ nen voor de staking begrijpen. In NRC/Handelsblad (8-2- 1977) en het Algemeen Dagblad (24-2-1977) wordt gecon­ stateerd dat een aantal buitenlanders de aankondigingen van het begin en het einde van de staking heeft gemist.

Wanneer wij de eerste vraag die wij ons gesteld hebben: 'Heeft de Nederlandse vakbeweging bewust pogingen in het werk gesteld om buitenlandse werknemers in de staking te betrekken?' willen beantwoorden, dan luidt dat antwoord 'nee'! Er is noch op ruime schaal informatie verspreid onder alle buitenlanders, op wie men bij het staken rekent, noch heeft men de opinie van de buitenlanders over deelname aan de staking gepeild en daarmee rekening gehouden. In de pe­ riode voorafgaand aan de staking blijft de informatie hoofd­ zakelijk tot de kleine groep georganiseerde buitenlanders be­ perkt. In de radio- en televisie-uitzendingen die wél veel bui­ tenlanders bereiken, wordt nauwelijks inhoudelijke informa­ tie over het arbeidsconflict gegeven. Ook tijdens de staking is de informatieverschaffing gebrekkig. Er is weinig schrifte­ lijk materiaal vertaald en de inhoud van dat materiaal lijkt eenzijdig propagandistisch van aard te zijn. De communica-

179 tie via tolken is eveneens beperkt. De buitenlanders zijn op deze wijze praktisch niet in de discussies en besluitvorming vóór en tijdens de staking betrokken. Voor zover men met de opinie van de buitenlanders over deelname aan de staking rekening heeft gehouden, zijn maatregelen genomen om de eventuele bezwaren van de buitenlanders tegen meestaken te ontzenuwen. De nadruk in het vertaalde schriftelijke ma­ teriaal en in de radio- en televisie-mededelingen ligt op de mogelijkheden voor ongeorganiseerde buitenlanders alsnog lid te worden van één der Industriebonden en zo een sta­ kingsuitkering te ontvangen.

Solidariteit? Ook al zijn de inspanningen van de vakbonden om de bui­ tenlanders in het stakerskorps te betrekken gering, toch lijkt er tijdens de staking sprake te zijn van een hechte eenheid tussen buitenlandse en Nederlandse arbeiders. In de meeste bedrijven waar gestaakt wordt, nemen de buitenlanders in groten getale aan de staking deel. Van vakbondszijde wordt deze steun benadrukt en geprezen: 'De buitenlandse werk­ nemers verdienen een monument voor hun solidariteit tij­ dens de stakingen in 1977. Hoewel hun arbeidsplaats in Nederland met alle economische problemen nogal onzeker is, aarzelden ze geen moment om zich bij de acties aan te sluiten' (Pauli 1977, blz. 136). Kan men inderdaad volhouden dat deze deelname berust op solidariteit, en dat er in dit opzicht dus toch sprake is van integratie van de buitenlanders in de Nederlandse ar­ beidersbeweging? Om dit te kunnen vaststellen nemen wij niet enkel de getalsmatige deelname van de buitenlanders aan de staking onder de loupe. Ook letten wij op hun deel­ name aan typische stakingsactiviteiten. Hieronder verstaan wij die activiteiten van staKers, via welke men zich als eens­ gezinde groep manifesteert tegenover niet-stakende colle­ ga's en de buitenwereld. Voorbeelden van zulke activiteiten zijn het 'posten' aan de bedrijfspoort en het ter plaatse zijn wanneer aan het begin van de werkdag of bij ploegwisse­ lingen, arbeiders en andere werknemers passeren; aanwezig-

180 heid in het actiecentrum; aanwezigheid op vergaderingen en bijeenkomsten van stakers; deelname aan demonstraties en dergelijke. Daarnaast bespreken wij de redenen voor het meestaken met de buitenlandse stakers zelf. Welnu, bij onze bezoeken aan bedrijven treffen wij géén enkele maal een buitenlander als poster aan bij de bedrijfs­ poort. Er moet wel een enkeling hebben meegedaan en op de zogeheten postersIijsten vinden wij inderdaad een enkele buitenlandse naam. Maar dit lijkt eer de uitzondering die de regel bevestigt. Ook zijn maar zelden buitenlandse belang­ stellenden aan een bedrijfspoort te vinden. In actiecentra treffen wij eveneens weinig of geen buitenlanders, terwijl er wel steeds Nederlandse stakers aanwezig zijn. Alleen op tijd­ stippen dat stakers zich voor een uitkering laten registreren, zijn behoorlijke aantallen buitenlanders aanwezig. Voor zover wij weten bezoeken wel aanzienlijke aantallen buitenlanders actievergaderingen en bijeenkomsten voor sta­ kers. Over deelname van buitenlandse arbeiders aan demon­ straties weten wij uit eigen waarneming niets. Uit foto's in dag- en weekbladen en uit televisie-journaals valt op te ma­ ken dat groepen buitenlanders aan enkele grote demonstra­ ties (Rotterdam, Utrecht, Amsterdam, Zaanstreek) hebben deelgenomen. Het blijkt dat weinig buitenlanders aan typische stakings­ activiteiten deelnemen. Wanneer zij wél deelnemen is hun betrokkenheid erbij dikwijls marginaal. Wij nemen bij voor­ beeld bij Thomassen en Drijver in Oss waar dat de groep Turkse stakers die daar bij een ploegwisseling aan de poort staat, allerminst blijk geeft van strijdlust. Terwijl de Neder­ landse arbeiders op een kluitje voor de smalle doorgang naar het fabrieksterrein staan en de werkwilligen met schampere opmerkingen aan hun onsolidaire houding herinneren, kij­ ken de buitenlanders van een afstandje toe. Zij sluiten zich niet aan bij typisch sociale gedragingen als boe-geroep en handgeklap en leggen de werkwilligen geen strobreed in de weg. Eenzelfde houding stellen wij vast onder buitenlandse arbeiders in actiecentra. Als zij daar al aanwezig zijn, zitten ze steeds apart van de Nederlanders en er is tussen de beide groepen geen contact. Deze constatering wordt ook in Vrij Nederland (26-2-1977) gedaan. Dat de aanwezigheid van buitenlanders op vergaderingen van stakers niet altijd een grote betrokkenheid bij het ge­ beuren hoeft in te houden, blijkt wel uit de houding van Joegoslavische arbeiders van scheepswerf De Schelde. Van de 52 die daar werken, zijn er 15 bij de vergadering aanwezig wanneer over al dan niet doorstaken gediscussieerd wordt. Tijdens de vergadering zijn zij niet in de zaal, maar kaarten in de kantine ernaast. Als er gestemd moet worden gaan ze op verzoek van een voorman even naar binnen en brengen hun stem uit overeenkomstig de aanwijzingen van enige Ne­ derlandse collega's. Deze waarnemingen wijzen erop dat er niet overal een hechte saamhorigheid van buitenlanders en Nederlanders bestaat. Het ontbreken hiervan komt het duidelijkst naar voren uit de mening van de buitenlanders over de staking. Al meent een aantal dat de staking goed is, omdat men straks meer loon zal krijgen, een veel groter aantal heeft bedenkingen. Er zijn bezwaren tegen de looneis van 2 %, die veel buitenlanders te laag vinden om voor in staking te gaan. De Turken in Hoogeveen merken op: 'In Turkije staken voor 20 tot 40 % meer loon. Dat is pas echte staking!' Ook reke­ nen buitenlanders ons op verschillende plaatsen voor dat de loonderving als gevolg van de staking al gauw het effect van één jaar lang 2 % loonsverhoging teniet doet. Veel van hen menen ook dat de loonderving tijdens de staking moeilijk te dragen is. Daarbij beroepen ze zich op hun hoge huren en de gescheiden gezinssituatie, waarin veel buitenlanders ver­ keren. Verder horen wij bedenkingen tegen het feit, dat er in veel bedrijven werkwilligen zijn (bij voorbeeld kantoorperso­ neel, dus strikt genomen geen stakingsbrekers!). De buiten­ landers voelen het als onrechtvaardig dat van hen verlangd wordt te staken, terwijl anderen blijven werken. Een aantal buitenlanders stelt ronduit helemaal niet te willen staken, want daarvoor zijn ze niet naar Europa ge­ komen. Zij oordelen: 'Staking niet onze probleem, wij komen voor werken!' Dat zoveel buitenlanders tóch meestaken blijkt dan ook geen uitdrukking van eensgezindheid met de Nederlandse stakers te zijn! Al zijn er natuurlijk uitzonde- ringen, veel buitenlanders geven te kennen dat zij zich bij hun beslissing om mee te staken hebben laten leiden door de opvattingen en wensen van hun Nederlandse collega's. Zij voelen zich afhankelijk van de Nederlanders, met wie ze ná de staking weer in hetzelfde bedrijf moeten werken. Zij zijn doodsbenauwd voor repercussies. Zoals een Turkse werk­ nemer in Oss het uitdrukt: 'Nederlanders staken, wij staken. Dat is goed! Nederlanders werken, wij ook werken. Dat is goed! Nederlanders lopen voorop, wij volgen. Wij net als papegaai bij Nederlanders. Wij altijd napraten!' Het optreden van stakingspiketten of posters aan de be­ drijfspoorten versterkt onder de buitenlanders de gevoelens van afhankelijkheid en angst. De Marokkanen in Tiel ver­ tellen ons dat hiervan zó'n dreiging uitgaat, dat zij menen hun leven te riskeren wanneer ze zouden proberen voortijdig aan het werk te gaan!

Wanneer wij nu de tweede vraag, die wij ons gesteld hebben: 'Lukt het inderdaad om op deze wijze de buitenlandse ar­ beiders bij de staking te betrekken?' beantwoorden, dan moeten wij andermaal vaststellen dat de vakbeweging in ge­ breke is gebleven. Weliswaar leggen de buitenlanders waar­ op de vakbeweging rekent, in overgrote meerderheid het werk neer, maar hun betrokkenheid bij typische stakings­ activiteiten is gering. In veel gevallen hebben zij overwegen­ de bezwaren tegen de staking, en is hun deelname niet ge­ baseerd op solidariteit. De buitenlanders laten zich bij hun beslissing om mee te staken vooral leiden door gevoelens van afhankelijkheid van en angst jegens hun Nederlandse collega's! Nadat we dit allemaal hebben vastgesteld, zijn wij na de staking gaan praten met enkele bestuurders van de bonden om na te gaan welke uitgangspunten aan het beleid van de bonden ten grondslag hebben gelegen. Wij voerden gesprek­ ken met: Lino Calle Garcia, secretaris voor buitenlandse werknemers van de FNV; Ab Schravemade, algemeen secre­ taris; Pauline van de Linden, districtsbestuurster van de In­ dustriebond NVV; met Bert Breij, voorlichter; en met Henk Wijninga, districtsbestuurder van de Industriebond NKV. Ook hebben wij gesproken met Ahmed Lamnadi, Marok­ kaans medewerker van de Stichting voor Buitenlandse Werk­ nemers Midden-Nederland, en met de vakbondsjournalist Joep Bonn. Tijdens deze gesprekken zijn een vijftal overwegingen naar voren gekomen, die min of meer algemene geldigheid voor vakbondsbestuurders schijnen te hebben. (a) De eerste overweging is dat de ervaring geleerd heeft dat buitenlanders gewoonlijk toch wel meestaken. Calle Gar­ cia licht deze ervaring toe: 'Wij hebben altijd gemerkt dat de buitenlanders zich goed hebben gedragen - in vakbondster­ men 'goed' - in stakingen of conflicten .. .' De heer Breij stelt: 'Wij weten bij voorbeeld dat we kunnen rekenen op de solidariteit van de buitenlanders I' (b) Als tweede overweging wordt naar voren gebracht dat de buitenlanders een minderheidsgroep vormen, die gevoelig is voor de wensen van de Nederlandse meerderheid. Mevrouw Van de Linden wijst erop dat bij de buitenlanders de wens leeft zich niet te isoleren van hun Nederlandse collega's: ' ... dat vloeit voort uit hun positie, hèl Zou ik ook doen, als ik een minderheidsgroep in de Nederlandse samenleving was. Ze moeten met elkaar werken!' Calle Garcia benadrukt dat de Nederlandse vakbeweging geen tegenwerking duldt in een door haar georganiseerde staking. Indien daarbij be­ paalde personen of groepen tussen de strijdende partijen be­ kneld raken, kan hij zich daarover niet bekreunen. Hij vindt het geen bezwaar mensen in een ongemakkelijke situatie te brengen, die het de vakbeweging moeilijk maken door niet mee te doen. Calle Garcia: 'Wij leven in een vrij land, waar mensen kunnen gaan staken of niet. Maar als wij een staking uitroepen, dan willen wij dat iedereen meedoet; en desnoods gebruiken wij middelen eh ... die je zou zeggen (... ) Want daarom wordt er gepost, en daarom worden de stakings­ piketten gevormd!' (c) Een derde overweging betreft het principe van de vak­ bonden dat informatie alleen naar de leden gaat. Schrave­ made stelt glashard dat ongeorganiseerde werknemers voor de vakbond volstrekt oninteressant zijn in een arbeidscon­ flict. Hij meent dat zij partij kiezen voor de werkgevers en de vakbeweging dwars zitten. Uit de woorden van verschillende bestuurders valt op te maken dat de gevoelens van solidari­ teit van Nederlandse arbeiders met ongeorganiseerde (bui­ tenlandse) collega's op z'n zachtst gezegd zwak zijn. Breij: ' ... wij zijn niet verantwoordelijk voor niet-leden, dat is ons uitgangspunt, of dat nou gastarbeiders zijn of anderen. Fun­ damenteel gezien waar . . . een heel krasse uitspraak, maar fundamenteel gezien zijn niet-georganiseerden . . . voor ons van secundair, van tertiair belang. We denken in eerste in­ stantie aan onze leden en die bevoordelen wij zoveel moge­ lijk, dat is ook het doel van de vakbeweging. Daarnaast zijn wij heus wel bereid ook aan niet-georganiseerden af en toe mee te delen wat er aan de hand is, maar om nou daar spe­ ciaal informatie ter beschikking te stellen, dat ligt niet in de bedoeling van de vakbeweging op zich'. (d) De vierde overweging drukt een ambivalentie uit ten aanzien van de speciale positie van de buitenlandse arbei­ ders. Enerzijds wordt erop gewezen dat extra voorzieningen door de vakbonden ten behoeve van de buitenlanders zijn geschapen en dat deze extra aandacht nodig is. Anderzijds stelt men dat er in de Nederlandse vakbeweging 'krachten werkzaam zijn' die zich tegen een speciale aandacht voor de buitenlandse arbeiders verzetten. Een voornaam bezwaar richt zich tegen het feit dat zo weinigen zijn georganiseerd, maar ook al zijn ze dat wél, waarom zou men hen bevoor­ delen? Calle Garcia: 'Aan de vakbeweging hebben die men­ sen, die buitenlandse leden, niets anders opgebracht dan hun contributie! En grotere problemen! Ze zijn kostbaarder!' Bert Breij over de voorlichting: ' . . . er wordt over 't alge­ meen een bedrag gesteld en daar moet je 't dan mee doen . .. Daar zit dan ook wat geld in voor de buitenlanders'. En over de aandacht tijdens de staking: ' ... ik kan wel stellen dat de Nederlandse leden beter, . .. meer informatie gekregen - zo kan ik het beter zeggen - ze hebben meer informatie gekre­ gen dan de buitenlanders'. (e) De vijfde overweging komt er op neer, dat er prak­ tische maatregelen voorbereid zijn om problemen met de buitenlanders te voorkomen of in de hand te kunnen houden. De trant waarin gedacht is wordt door Calle Garcia treffend onder woorden gebracht: 'We hebben gezegd, nou ja, het stakingsplan is dit; de problemen die daar kunnen ontstaan zijn dát. Nou, één van de problemen is: wat kunnen de bui­ tenlanders daaraan doen, of wat kunnen de gevolgen zijn van de buitenlanders of van een houding die de buitenlan­ ders zouden nemen? Dan hebben we gezegd: die kunnen dit en dat en dat zijn. Nou, daartegenover stellen wij die en die maatregelen!' Eén van de voorbereide maatregelen is het zich verzekeren van de inzetbaarheid van tolken en vertalers tijdens de staking. Daartoe wordt één of twee dagen vóór de staking de steun van tolken gevraagd bij onder meer de Stichting voor Buitenlandse Werknemers Midden-Nederland. Lamnadi roept op de eerste stakingsdag 's morgens om zes uur de Marokkanen bij De Betuwe in Tiel namens de bond op om mee te staken: 'De bond vreesde dat de Ma­ rokkanen misschien niet goed zouden begrijpen waarom er gestaakt werd en dat er daardoor eventueel moeilijkheden zouden kunnen ontstaan'. Het blijkt de bedoeling van de organisatoren van de staking geweest te zijn, dat alle uit­ voerende actieleidingen over lijsten van tolken en vertalers zouden beschikken. Niet overal is dit uiteindelijk het geval geweest. In Twente blijft men bij voorbeeld van zulke lijsten verstoken. Wijninga stelt daar dat men 'niets specifieks voor die buitenlanders' heeft. Een andere praktische maatregel bestaat er uit dat men voor zoveel mogelijk stakers het ont­ vangen van een stakingsuitkering bereikbaar maakt. Daartoe wordt de regeling ontworpen dat ook zij die zich nog vlak vóór of pas tijdens de staking als stakers laten inschrijven een - zij het lagere - uitkering kunnen ontvangen. Op grote schaal worden aanmeldingsformulieren vertaald voor de bui­ tenlanders en men wijst in pamfletten, artikelen en de radio­ en televisie-uitzendingen op de soepele uitkeringsregelingen! Met zulke maatregelen probeert men op tactische wijze de bezwaren en tegenargumenten van de grote groepen onge­ organiseerde buitenlanders op te vangen. Het lijkt ons dat de beleidsuitgangspunten worden geken­ merkt door tweeslachtigheid. Weliswaar vindt men het niet nodig speciale aandacht aan de buitenlanders te schenken, en zeker niet aan de ongeorganiseerden. Maar daartegen-

186 over staat het besef dat de steun van de buitenlanders in een conflict belangrijk is. Men mag verwachten dat de vakbon­ den extra moeite doen om de buitenlandse arbeiders in hun organisatie te halen. Door dit initiatief te nemen kunnen zij - overeenkomstig Hoffmann-Nowotny's ideeën - de inte­ gratie van de buitenlanders bevorderen en zo tevens de kracht van de autochtone arbeidersbeweging versterken. De Nederlandse vakbonden lijken echter voor een andere strate­ gie te kiezen. Zij lijken alleen geïnteresseerd in het doelmatig kunnen opvangen van de mogelijke tegenargumenten van de buitenlandse arbeiders, wanneer de steun van de laatsten in een staking gewenst is. Wij moeten dan ook concluderen, dat de FNV en de In­ dustriebonden NVV en NKV tijdens het CAO-conflict niet veel aan een integratie van de buitenlanders bijdragen. Hier­ door overheerst bij de buitenlanders het gevoel dat zij alleen zijdelings en bij toeval bij de staking betrokken zijn geraakt en dat zij slechts onder druk van hun Nederlandse collega's het werk hebben neergelegd. Van solidariteit op basis van gemeenschappelijke belangen is meestal hoegenaamd geen sprake. De opvattingen die men in het NKV-Visieprogram in juni 1975 heeft neergelegd, schijnen nog steeds opgeld te doen in de Nederlandse vakbeweging: 'Na zo'n 20 jaar ervaring met arbeiders uit het Middellandse Zeegebied moet de harde conclusie getrokken worden dat onze samenleving niet bereid is gastarbeiders op menswaar­ dige manier op te vangen, ook niet naar de door henzelf aan­ gelegde maatstaven. Het moet welhaast uitgesloten worden geacht dat daar ooit voldoende verbetering in komt. Alleen alom die reden dient er zo snel mogelijk aan het verschijnsel gastarbeid een einde te komen. In principe zouden van nu af aan geen buitenlandse werknemers naar Nederland gehaald moeten worden. De gastarbeiders die er nu zijn mogen niet van vandaag op morgen terug gestuurd worden. Wel moet alle aandacht besteed worden aan de voorbereiding op de terugkeer' (1975, blz. 208). Wij zijn van mening dat deze opstelling niet langer reëel is. De permanente vestiging van immigranten uit de Middel- landse Zeelanden in ons land is een gegeven. De Nederland­ se vakbonden lijken zich daarentegen te blijven richten op het vertrek van de buitenlanders, wellicht onder druk van hun Nederlandse leden. De vakbonden merken op dat 'onze samenleving niet bereid is gastarbeiders ... op te vangen', maar zien daarbij blijkbaar over het hoofd dat dit evenzeer voor henzelf geldt! Wij constateren dat in deze opstelling een feitelijke tendens tot discriminatie is gelegen.

Noten 1. Aantallen stakers zijn niet te achterhalen, onder andere door­ dat werkgevers- en werknemersorganisaties steeds verschillende aantallen opgaven. Vaststaat dat in totaal 232.500 arbeidsdagen verloren gingen, maar daarin zijn ook de dagen begrepen, die als gevolg van de acties elders verloren zijn gegaan. 2. De Industriebond NVV had vóór de staking van februari 1977 12.000 buitenlandse leden, wat ons in een gesprek door Schrave­ made, algemeen secretaris van de Industriebond NVV wordt mee­ gedeeld. Van de voorlichter van de Industriebond NKV B. Breij, vernemen wij dat deze bond vóór de staking 5.000 buitenlandse leden heeft. 3. De stakingsuitkering bedraagt f 50,- netto per dag voor vak­ bondsleden vanaf 21 jaar, die vóór het versturen van het ultima­ tum aan de directie van hun bedrijf - wat meestal meteen na de stemmingsverklaring van de Bedrijfsgroepen gebeurt - lid van de bond worden. Leden van 19 tlm 20 jaar krijgen f 35,- per dag en jeugdigen van 15 tlm 18 jaar f 27,50. Arbeiders die na het ver­ sturen van het ultimatum lid worden, krijgen resp. f 33,-, f 23,­ en f 18,-. (Vgl. Actie, nr. 2, 9 februari 1977, blz. 12.)

188 10 Enkele suggesties voor het bestrijden van rasdiscriminatie

Frank Bovenkerk

In het voorgaande is aangetoond dat ondanks de publieke moraal dienaangaande, rasdiscriminatie in Nederland wel degelijk algemeen voorkomt. De lezer vraagt zich misschien af of het mogelijk is om - in plaats van lijdelijk toe te zien - hiertegen iets te ondernemen. Ik heb er bij een onderwerp als rasdiscriminatie, waarbij alle auteurs in dit boekje direct emotioneel zijn betrokken, behoefte aan om enkele sugges­ ties te formuleren voor een mogelijke oplossing van het pro­ bleem. Dat is trouwens niet zo eenvoudig, want de hier ge­ presenteerde onderzoekingen zijn in hoofdzaak ondernomen om aan te tonen dat discriminatie bestaat en niet om de effectiviteit te meten van verschillende bestrijdingswijzen. Dat neemt niet weg dat enkele analyses in dit boekje wel degelijk bruikbare aanknopingspunten bieden. De enige manier waarop thans in Nederland direct en doelbewust tegen rasdiscriminatie wordt opgetreden is de juridische en ik wil beginnen met daar uitvoerig bij stil te staan. In de literatuur worden echter ook andere voorstellen gedaan en daar wil ik er vijf van noemen, die in Nederland mogelijk van nut kunnen zijn. Omdat deze laatste voorstel­ len direct samenhangen met bepaalde theoretische gezichts­ punten omtrent het ontstaan van rasdiscriminatie, zal ik daar steeds eerst op in gaan.

De juridische oplossing De meest eenvoudige wijze van bestrijding lijkt het toepas­ sen van de wetgeving op rasdiscriminatie. Kan men door een juiste tenuitvoerlegging van de betreffende bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht, mensen dwingen zich van discriminatie te onthouden? In Nederland bestaat een der­ gelijke wetgeving vanaf 29 maart 1971 en deze is onder­ gebracht in twee artikelen. Artikel 429 keert zich tegen alle vormen van discriminatie van het type, zoals in hoofdstuk 2 tot en met 4 is behandeld: het achterstellen van mensen op oneigenlijke gronden (zie voor volledige tekst hoofdstuk 1). Artikel 137 heeft betrekking op belediging van mensen we­ gens hun ras, geloof of levensovertuiging. Ik wil de wijze waarop beide bepalingen worden toege­ past na elkaar behandelen. Eerst artikel 429 van het Wet­ boek van Strafrecht. Zou men afgaan op het aantal malen dat dit artikel 429 tot nu toe is gehanteerd, dan zou men een volledig verkeerde indruk krijgen van de mate waarin ras­ discriminatie voorkomt: in totaal niet meer dan tien maal en dan steeds in het kanton Amsterdam en alleen in het jaar 1974. Dit heeft vier gevallen van sepot opgeleverd en zes veroordelingen en daarvan bleven weer twee zonder straf of maatregel. Het gaat hier om tamelijk onschuldige vergrijpen, hoteliers en caféhouders weigeren aan kleurlingen toegang, en niet om ernstige gevallen in die zin, dat de maatschappe­ lijke kansen voor leden van etnische minderheden er direct en aantoonbaar door worden geschaad. In het licht van alle hiervoor gepresenteerde bewijsmate­ ria al over zwaardere vormen van rasdiscriminatie kunnen we rustig concluderen dat de juridische oplossing voor het bestrijden van discriminatie in Nederland vrijwel niet func­ tioneert. Dat ligt anders in landen waar men langer met dit bijltje hakt of waar men zich van het bestaan van het ver­ schijnsel en de ontoelaatbaarheid ervan beter bewust is. Voor ons is met name de Engelse ervaring van belang. In 1965 is een 'Race Relations Bill' ingevoerd, waarmee ras­ discriminatie in openbare gelegenheden (hotels, theaters, bus­ sen e.d.) wordt strafbaar gesteld. Het jaar daarop wordt een soort raad van nationale notabelen in het leven geroepen: de 'Race Relations Board', en deze heeft weer tal van lokale co­ mités ter verzoening van rassenconflicten opgericht. Er ko­ men prompt honderden klachten binnen en dat is aanleiding genoeg om een gedegen onderzoek in te stellen naar de ver­ breiding van discriminatiepraktijken. Dit onderzoek, uitge-

190 voerd door het 'Institute for Political and Economic Planning' (enigszins te vergelijken met de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ten onzent) komt met onthutsende resul­ taten (Daniël. 1968), voldoende om de wetgeving aanzienlijk uit te breiden en te preciseren in 1968. Nu wordt ook discri­ minatie bij het aannemen van personeel, bij promotie. bij het verhuren van woonruimte e.d. strafbaar gesteld. Het aantal klachten neemt echter niet af en men is verder van oordeel dat toch eigenlijk slechts sporadisch effectief tegen discrimi­ natie kan worden opgetreden. In 1976 wordt wederom een verscherpte wetgeving ingevoerd en daarbij gaat men heel ver. Ten eerste wordt een speciaal uitvoeringsorgaan, de 'Commission for Racial Equality', gemachtigd om op eigen initiatief formeel onderzoek in te stellen, in plaats van af te wachten of er klachten komen uit het (gekleurde) publiek. Ten tweede: ook handelingen welke niet als zodanig bedoeld zijn. maar die niettemin indirect discriminatie ten gevolge hebben. kunnen strafbaar worden gesteld. Ter vergelijking met Nederland: hier is discriminatie nog steeds een klacht­ delict; er bestaat geen speciale instelling om aan de wet daad­ werkelijk uitvoering te geven; wat precies onder discrimina­ tie begrepen moet worden is in onze wet vaag omschreven; en indirecte wijze van discriminatie is niet strafbaar. Wat dit laatste betreft: ik stel mij voor dat de handelwijze van het bureau herhuisvesting in de gemeente Amsterdam, zoals dat in hoofdstuk 3 is beschreven, voor de Engelse wet strafbaar zou zijn. In Groot-Brittannië schijnt de wetgeving op ras discriminatie aardig te werken, Smith (1977) meent aan te kunnen tonen dat het aantal gerapporteerde gevallen van overtreding wer­ kelijk terugloopt. Waarom maakt men er in Nederland zo weinig gebruik van? Een deel van het antwoord ligt waar­ schijnlijk in het verschil in cultuur. maar er is een ander be­ langrijk verschil: men kan veronderstellen dat Nederland op het raciale front een fase bij Engeland achter ligt. In Enge­ land is de wetgeving ter zake echt geboren uit bezorgdheid over de omvang en intensiteit van discrirninatieverschijnse­ len; in Nederland is men zich nog amper bewust dat het voorkomt. De Nederlandse bepaling is in het Wetboek opge­ nomen om daarmee op obligate wijze uitvoering te geven aan het Internationale Verdrag van New York inzake elke vorm van rassendiscriminatie (zie het Tractatenblad van het Ko­ ninkrijk der Nederlanden, 1966, nr. 237), dat Nederland nu eenmaal mede had ondertekend. Wanneer de Regering in haar Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp (zitting 1967/ 68, stuk 9724) te kennen geeft 'zij voelde zich gesterkt door de wetenschap, dat het overgrote deel van de bevolking hiermede volledig instemt', dan heeft zij hoogst waarschijn­ lijk gelijk. En dat geldt nog steeds: de officiële ideologie is tégen rasdiscriminatie. Alléén: de praktijk is anders en dat wordt in dit boekje uitvoerig bewezen. Er bestaat naar mijn inzicht alle reden om meer actief en veelvuldiger van de wet­ telijke mogelijkheden tot het bestrijden van rasdiscrimina­ tie gebruik te maken. Het tweede wetsartikel (137) heeft, zoals we al zagen, be­ trekking op belediging en het opzetten tot rassenhaat. Van dit artikel en ook enkele andere, is gebruik gemaakt bij het tegengaan van de activiteiten van de Nederlandse Volksunie. Ik heb hierover een minder duidelijk standpunt dan bij toe­ passing van artikel 429. Er zijn verschillende bedenkingen in Nederlandse kranten naar voren gebracht, die alle zeer ter zake zijn. Het belangrijkste bezwaar is wel dat men met het verbieden van een organisatie of een politieke partij, gevaar­ lijk dicht nadert tot het aantasten van de vrijheid van me­ ningsuiting. Wolffensperger wijst erop (De Volkskrant, 18-5-1977) dat voor het ontbinden van de NVV gebruik is gemaakt van een wetsartikel(140 van het Wetboek van Straf­ recht), dat rechtspersonen verbiedt welke 'tot oogmerk heb­ ben het plegen van misdrijven', een artikel dat eerder in de geschiedenis is gebruikt om links-Nederland de mond te snoeren. Zo is Domela Nieuwenhuis op grond van dit artikel in 1894 veroordeeld en Soekarno (wegens lidmaatschap van de PNI) in 1930. Vervolgens loopt men met het onderdruk­ ken van een sinister gezelschap als de NVU, het risico dat zij ondergronds gaat opereren en zich daarmee aan controle onttrekt. Voorts ontneemt men deze partij de mogelijkheid om, zoals in feite is gebeurd met de Tweede-Kamerverkie­ zingen in 1977, electoraal verslagen te worden en dat is toch het meest overtuigende blijk van afkeuring. En ten slotte is het gevaar niet denkbeeldig dat men door schavuiten van het type Glimmerveen in verzekerde bewaring te stellen, marte­ laren kweekt, die opnieuw aanhang trekken.

Wat dit laatste betreft is een episode in de geschiedenis van het Engelse 'National Front', een partij die vergelijkbaar is met de NVU, leerzaam. In 1976 verkoopt een zekere ReIf zijn huis en plaatst een bord in zijn voortuin met het opschrift 'For Sale to an English Family'. De man wordt voor de rech­ ter gebracht op beschuldiging van 'discriminatory advertise­ ment', maar hij weigert het bord te verwijderen. Hij wordt in alle kranten geciteerd met de uitspraak: 'je kunt in dit land je huis niet eens verkopen aan wie je wilt' (wat overigens niet waar is, je mag alleen niet openlijk zulks adverteren, maar dat is verder voor het publiek niet ter zake). De man wordt wegens belediging van het hof in de gevangenis geworpen en daar begint hij een hongerstaking om de aandacht op zich te vestigen. Het is duidelijk dat de zaak door het 'National Front' is uitgelokt. Men ondersteunt ReIf financieel. En het is waarschijnlijk dat de actie heeft bijgedragen tot de aanhang, die het NF thans heeft.

Het komt mij voor dat met de wetgeving in de hand en met name met wetgeving tegen discriminatore handelingen zelf, wel degelijk het een en ander kan worden bereikt. Nochtans: onder beoefenaren van de sociale wetenschappen en ook wel bij beleidvoerders, bestaat de neiging om zich enigszins schamper over dit middel uit te laten. Hun twee belangrijk­ ste argumenten zijn de volgende: (a) het is in een situatie, waarin rasdiscriminatie algemeen voorkomt erg lastig om respect voor dergelijke wetsbepalingen af te dwingen; (b) door zich uitsluitend te verlaten op de wet, worden de oor­ zaken van discriminatie ongemoeid gelaten. Het eerste bezwaar (a) komt uit de Verenigde Staten. Na langdurige ervaring met wetgeving op rasdiscriminatie zijn velen tot de conclusie gekomen dat 'law cannot legislate against prejudice', of, zoals president Eisenhower het uit­ drukte bij het doordrukken van de anti-segregatie bij Little Rock: 'law cannot change the hearts of people'. Het lijkt mij dat deze tegenwerping in Nederland niet erg van toepassing is, omdat hier discriminatie en vooroordeel lang niet zo alles omvattend is als in Amerika en omdat de ideologie zich toch

193 veel o.ndubbelzinniger tegen het verschijnsel verzet. Bij iedere rechtsvervo.lging in geval van discriminatie gaat wel o.nge­ veer o.p wat De Vo.lkskrant (15-5-1977) o.p ietwat vro.me wij­ ze in een redactio.neel co.mmentaar, o.pmerkt: 'in zo.'n ge­ baar kan de Nederlandse o.verheid de zedelijke o.pvattingen van de o.vergro.te meerderheid van de samenleving symbo.li­ seren en daarmee de so.lidariteit met de (... ) aangevallen gro.epen'. Wat het tweede bezwaar (b) betreft, hier ligt de zaak in­ gewikkelder. Kan men de uitingsvo.rm van een verschijnsel bestrijden zo.nder de o.orzaak aan te grijpen? Er zijn er die menen van wel, zo. stelt de Amsterdamse po.litiepsycho.lo.o.g Denkers in Vry Nederland (20-8-1977): 'o.m het wat extreem te zeggen, vo.o.r mij mo.gen ze (po.litieagenten, F.B.) zo. racis­ tisch zijn als de pest. Als ze iedere burger maar beho.o.rlijk behandelen'. Dat klinkt o.p het eerste gezicht aardig, het pro.­ bleem is echter dat (zoals in ho.o.fdstuk 8 is aangeto.o.nd) po.litiemensen dat juist niet do.en en er zijn bij mijn weten nog geen agenten vo.o.r discriminatie vero.o.rdeeld. Belangrijker is het vo.lgende. Wanneer we, zo.als in ho.o.fd­ stuk 1 is aangegeven, discriminatie bescho.uwen als één o.n­ derdeel van een vicieuze cirkel van kwaadaardige gro.eps­ betrekkingen, dan is het wellicht mo.gelijk o.m met wettelijk ingrijpen een dergelijke no.o.dlo.ttige keten o.p één punt te do.o.rbreken (vgl. Allpo.rt, 1958, blz. 437). Wanneer bij vo.o.r­ beeld na een regen van Surinaamse klachten o.ver bruut po.­ litieo.ptreden, enkele po.litieambtenaren wél waren vervolgd (to.t nu to.e zijn alle klachten gesepo.neerd wegens gebrek aan bewijs), dan was er een kans geweest dat Surinamers niet zo. heftig hadden gereageerd als zij nu hebben gedaan (met het beleggen van pro.testvergaderingen e.d.) en dat zij de po.litie to.ch o.nbevangener tegemo.et zo.uden treden. Nu hebben ve­ len de o.vertuiging vo.o.r de po.litie vo.gelvrij te zijn. Een ander bezwaar zou kunnen zijn dat men zich afvraagt o.f to.epassing van het Wetbo.ek van Strafrecht wel het meest geëigende middel is. Ik kan zeer wel meegaan met Allport (1958, blz. 440) wanneer deze stelt dat 'mino.rity legislatio.n sho.uld rely as far as po.ssible o.n investigatio.n, publicity, persuasio.n, and co.nciliatio.n'. Zo.u inderdaad, in plaats van

194 gevangenisstraf, het zorgvuldig uitzoeken van discriminatie­ gevallen en het publiekelijk bekend maken met naam en toe­ naam of de dreiging daarmee, geen interessante mogelijk­ heden bieden? Van zulk optreden zou een preventieve wer­ king uit kunnen gaan. Een en ander veronderstelt wel, zoals in Engeland, dat aan de wet een specifiek uitvoerend orgaan is gekoppeld, waar men ook zelf het initiatief kan nemen om bepaalde discriminatiepraktijken aan het licht te brengen. In Engeland heeft men met de samenstelling van een derge­ lijke instelling overigens aanvankelijk geen gelukkige keus gemaakt door alleen autochtone hoogwaardigheidsbekleders erin op te nemen. In de Verenigde Staten en ook in Frankrijk bestaan tal van organisaties, die berusten op het initiatief Van minderheden zelf of samen met principiële tegenstan­ ders van discriminatie en racisme uit de meerderheidsbe­ volking en die een meer rigoureuze toepassing van de wet afdwingen. Een dergelijke organisatie bestaat in Nederland (nog?) niet, althans niet op nationale schaal. Toch zijn er tal van buurtcomités opgericht, zoals 'Pro Gastarbeider' in Rot­ terdam en de 'Werkgroep Surinamers-Nederlanders' in Den Haag, die lokale acties tegen discriminatie ondernemen. Ik ben geneigd dit als één der meest veelbelovende ontwikke­ lingen op het interraciale front te beschouwen. Het lijkt denkbaar dat dergelijke groepen met name bepaalde vormen van institutionele discriminatie aan de kaak stellen (de uit­ buiting van gastarbeiders door huizenexploitanten en som­ mige makelaars; discriminatie van Surinamers op arbeids­ bureaus; discriminatie bij de gemeentelijke woningdistri­ butie; systematisch hard optreden door de politie, e.d.) en actie voeren. Zonodig tot voor de rechter. Dergelijke acties hebben vooral kans van slagen, wanneer men zich gesteund Weet door duidelijke artikelen in het Wetboek van Straf­ recht. Na deze beschouwing over de juridische oplossing komen nu enkele sociologische of sociaal-psychologische gezichts­ punten aan de orde met bijbehorende aanzetten tot het be­ strijden van discriminatie.

195 De sociale-compensatie-oplossing

Er bestaat een lange onderzoekstraditie over het maatschap­ pelijk falen van minderheden. Er is veel bekend over de ach­ tergronden van bepaalde achterstanden op school. over 'on­ aangepast' gedrag of over cultuurelementen welke maat­ schappelijke ontplooiing belemmeren. Sommige geleerden denken daarbij in de eerste plaats aan eigen groepskenmer­ ken of subcultuur, anderen hebben er oog voor dat zulk ge­ drag een reactie kan zijn op discriminatie. Hun positie ten opzichte van het bestrijden van discriminatie is echter on­ geveer gelijk: wanneer minderheden er toe gebracht kunnen worden zich 'normaler' te gedragen of 'beter aangepast', dan zou de aanleiding voor discriminatie, of althans een deel daarvan, worden weggenomen. Het huidige minderhedenbeleid in Nederland heeft het bestrijden van discriminatie niet als voornaamste doel. de getroffen maatregelen zijn wel van het type dat men er zulk effect van mag verwachten. In hoofdstuk 2 is gebleken dat werkgevers minder discriminatie vertonen wanneer het op­ leidingsniveau van de etnische sollicitant toeneemt, het risi­ co dat men een slechte kandidaat binnenhaalt is dan immers minder. Duidelijk is dat de overheid met het aanbieden van extra scholing aan leden van minderheden, wat nu overigens nog maar op geringe schaal plaats vindt en dan nog vrijwel uitsluitend voor Surinaamse jongens, op de goede weg is. Dis­ criminatie is niet zo alles overheersend dat werkgevers zich van opleiding eenvoudig niets aantrekken. Zo zou ook de vakbeweging zich naar alle waarschijnlijkheid meer voor de belangen van buitenlandse arbeiders openstellen, wanneer dezen erto.e overgehaald zouden worden het lidmaatschap te aanvaarden. Daarmee zou een belangrijk zeer (zie hoofdstuk 9) worden weggenomen. Extra inspanningen, zoals compenserend onderwijs of so­ ciale hulpverlening, worden door sommige oppervlakkige beschouwers begrepen als omgekeerde discriminatie, ook al gaat het erom de betrokken etnische minderheden een be­ tere positie te verschaffen. Dit lijkt mij niet juist, want wan­ neer bepaalde achterstanden inderdaad duidelijk aan bepaal- de groepen of categorieën van mensen gebonden zijn, vindt ongelijke behandeling (zie de definitie in hoofdstuk 1) plaats op basis van een relevant criterium en daarom is het géén discriminatie. Evenwel: voor wat het tegengaan van discriminatie be­ treft, heeft deze methode een belangrijk bezwaar. Doordat men zich concentreert op de slachtoffers of potentiële slachtoffers van discriminatie, wordt de autochtone bevol­ king en dat is bij discriminatie in Nederland de actieve partij, ongemoeid gelaten. 'Blaming the victim' noemt Chesler (1976) deze aanpak wat oneerbiedig, maar helemaal ongelijk heeft hij niet. Want nog afgezien van de weinig relativerende houding ten opzichte van de eigen culturele standaarden, die eruit spreekt, het lijkt anno 1978 alleszins te rechtvaardigen dat men 'aanpassing' vergt van de autochtone bevolking aan het feit dat Nederland zich tot een multiraciale samenleving heeft ontwikkeld. De 'aanpassing' kan niet langer van één kant komen. Een paar concrete voorbeelden. Aanpassing van de Hollandse bevolking kan betekenen dat men in allerlei organisaties of vertegenwoordigende lichamen bewust zoekt om leden van minderheidsgroeperingen op te nemen (bij voorbeeld bij de politie); dat mensen leren de gastvrijheid die zij bij minderheden ondervinden adequaat te beantwoor­ den; dat men er alert op wordt bepaalde gevoeligheden bij anderen te respecteren.

De therapeutische oplossing Volgens een volgend gezichtspunt, moet men de oorzaak van discriminatie zoeken bij defecten in de persoonlijkheidsstruc­ tuur van individuele mensen, die met rasvooroordeel behept zijn. Er is ontzagwekkend veel bekend over negatieve atti­ tuden tegenover andere rassen en nationaliteiten, men heeft correlaties gevonden met een laag opleidingsniveau, met so­ ciale daling, met sociaal isolement en men weet dat ze veel­ vuldig voorkomen bij mensen, die overigens extreme poli­ tieke of godsdienstige overtuigingen koesteren. Soms wordt, in navolging van Freud, een dergelijk verschijnsel beschouwd als een ziekelijke afwijking bij mensen, die frustraties (met

197 name wanneer deze zijn opgedaan tijdens de vroege jeugd) onbewust afreageren op zwakke groepen in de samenleving. Bij een andere wetenschappelijke stroming onderzoekt men de typische kenmerken van een veel voorkomend persoon­ lijkheidstype: de autoritaire persoonlijkheid. Men stelt vast dat rasvooroordeel één element is van een syndroom van kenmerken, dat bij een bepaald type van neurose behoort en waarvan ook godsdienstig dogmatisme, intolerantie ten op­ zichte van afwijkend gedrag en politiek autoritanisme deel uitmaken. Hoe helpt men individuele mensen of grotere categorieën van personen van hun rasvooroordeel af? Er zijn tal van the­ rapiesoorten in omloop om mensen alleen of in groepjes te­ gen vooroordeel te behandelen. Ik ben onkundig op dit ge­ bied en zal er niet nader op ingaan. Het theoretisch gezichtspunt dat er aan ten grondslag ligt brengt ons in zoverre verder, dat men de oorzaak van discri­ minatie zoekt bij degenen, die zich eraan schuldig maken en niet bij de betrokken minderheden. die er het object van zijn. Echter: in hoofdstuk 2 bleek dat. wanneer rasvooroordeel kon worden aangetoond, dit nog geen directe voorspellende waarde hoeft te hebben voor wat mensen in feite in bepaalde concrete omstandigheden doen. Dit onderzoeksresultaat was weliswaar tot op zekere hoogte een kunstmatig produkt van de gevolgde onderzoeksprocedure en er bestaan ook wel aanzetten om beter inzicht te krijgen in de complexe ver­ houding tussen attitude en gedrag, met name in de theorie van mentale incongruentie. Maar er is meer aan de hand: door zich te richten op de grilligheden van individuele pers­ sonen komt men er niet gemakkelijk toe om grotere maat­ schappelijke verbanden te analyseren, waarbinnen zulke per­ soonlijkheidstypen zich ontwikkelen en floreren. Een prak­ tisch bezwaar tegen het met therapieën behandelen van mensen is verder nog dat het toch niet anders dan een vrij­ blijvende aangelegenheid kan zijn. Juist de mensen met ras­ vooroordeel zullen zich weinig aangetrokken voelen om zulks te ondergaan. De meer-contact-oplossing

Er bestaat een bekende en eenvoudige propositie in de so­ ciologie, die er op neerkomt dat bij toenemende interactie de mensen zich welwillender tegenover elkaar opstellen (zie ook één der hypothesen in hoofdstuk 8). Men kan discriminatie en vooroordeel omgekeerd beschouwen als voortvloeiend uit een gebrek aan contact tussen minderheid en meerderheid. Zo heeft Bruins (1977) laten zien dat in een textielfabriek in Oost-Nederland arbeiders zeggen positievere houdingen aan te nemen tegen collega-gastarbeiders, wanneer zij meer met hen samenwerken. De hypothese is zonder nadere kwalificatie nogal naïef. Wanneer men mensen van verschillend ras enJof nationali­ teit samenbrengt hoeft dit lang niet altijd tot positievere at­ tituden te leiden. De Olympische Spelen hebben in dit op­ zicht bij voorbeeld gefaald. Toch berust een belangrijk uit­ gangspunt bij de uitvoering van het Nederlands minder­ hedenbeleid op de betreffende hypothese. Surinamers wor­ den 'beter' over het land verspreid dan nu het geval is ('ge­ bundelde deconcentratie' heet dat officieel: de bedoeling is om niet individuen of afzonderlijke gezinnen, maar om groepjes Surinamers samen elders te vestigen) en door offi­ ciële of informele regelingen worden in de grote steden min­ derheden gespreid om aldus gettovorming tegen te gaan. Het gaat erom aldus de aanrakingsmogelijkheden met de autoch­ tone bevolking te vergroten. Het is maar zeer de vraag of zulke maatregelen het gewenste effect sorteren. Er schijnt op dit ogenblik een terugtocht van Surinamers naar de gro­ te steden plaats te vinden en Valkonet-Freeman laat in hoofdstuk 3 zien dat in Amsterdam het omgekeerde bereikt Wordt van wat men beoogt: door bepaalde wijken te sluiten neemt de concentratie elders toe. Het enige wat men waarschijnlijk over de bedoelde con­ tact-hypothese min of meer vol kan houden is dat de inten­ siteit van gevoelens van groepen ten opzichte van elkaar toeneemt. Maar wat gebeurt er als die gevoelens bij aanvang al niet gunstig zijn? Chesler (1976) voert enkele onderzoeks­ resultaten uit de Verenigde Staten aan, waaruit blijkt dat

199 alleen onder heel specifieke omstandigheden, intensiever contact tussen raciale groepen tot vermindering van discri­ minatie leidt. Daartoe moeten alle betrokkenen in contact treden en niet alleen degenen, die vooraf al welwillend tegen­ over elkaar staan. Om succes te hebben is dwang daarbij overigens niet uitgesloten. Ten tweede, het moeten mensen zijn van ongeveer gelijke sociaal-economische status. Van een verhoging van de contactfrequentie tussen bij voorbeeld politieagenten en berooide Surinaamse drugsverslaafden is dus niet veel te verwachten, integendeel. En ten derde: de situatie waarin het contact plaats vindt moet coöperatief zijn en niet concurrerend. Deze laatste voorwaarde heeft iets van een tautologie, want de vraag is: onder welke omstan­ digheden zijn mensen bereid om samen te werken in plaats van tegen elkaar op te boksen? Hier zijn opnieuw, naar mijn inzicht, allerlei plaatselijke buurtinitiatieven van onschat­ bare betekenis. In plaats dat verschillende groepen elkaar de schuld geven van de woningnood, treedt men zij aan zij op tegen de instanties, welke men samen als de boosdoeners definieert. Het is overigens opnieuw duidelijk dat hier een taak voor de vakbeweging is weggelegd, want Hollandse, Surinaamse en Mediterrane arbeiders hebben naast alle ver­ schillen toch ook een gemeenschappelijk belang (zie hoofd­ stuk 9).

Voorlichting als oplossing Een vijfde gezichtspunt is van culturologische aard. Er zijn onderzoekers die de oorzaak van discriminatieverschijnse­ len in de eerste plaats zoeken in de autonome invloed die uitgaat van culturele voorstellingen omtrent vreemde vol­ ken, welke worden overgedragen via opvoeding en onder­ wijs. In Nederland zijn mij geen publikaties bekend over de stereotypie welke omtrent andere rassen en nationaliteiten zijn doorgedrongen in de romankunst, het theater of leer­ boeken. Toch is het waarschijnlijk dat deze er zijn en dat er inderdaad een bestendigende invloed van uitgaat. In romans over Nederlands-Indië worden inlanders vaak ten tonele ge­ voerd als meegaande, doch passieve lieden; Surinamers wor-

200 den afgeschilderd als happy-go-lucky, maar lui en om nog een eigenaardig voorbeeld te noemen: wie in Nederland een zwarte poppenkastpop wil kopen kan alleen een bokser krij­ gen. Degenen die hun aandacht in de eerste plaats richten op de invloed van deze culturele voorstellingen brengen graag naar voren dat betere voorlichting over minderheidsgroepen de oplossing is. De politie ontvangt instructie over het ge­ dragspatroon van Surinamers, schoolkinderen krijgen infor­ matie over de achtergronden van Turkse gastarbeiders en verenigingen van huisvrouwen worden ingevoerd in het droe­ ve lot van minderheden in het algemeen. Een kanttekening is op zijn plaats. Toen Wentholt (1972) het effect mat van een televisieserie van het IKOR over minderheden in Neder­ land, waarbij speciaal werd gepoogd bestaande vooroordelen te bestrijden, bleek dat de kijkers na afloop minder gunstige gevoelens over de behandelde minderheidsgroepen koester­ den dan daarvoor het geval was. Er bestaat wellicht de nei­ ging om uit een omvangrijk en gevarieerd aanbod van infor­ matie alleen die elementen te onthouden, die in overeen­ stemming zijn met de voorstellingen, welke men vooraf reeds heeft. Waar stereotypen of vooroordeel aanwezig zijn bestaat een gerede kans dat deze door voorlichting worden versterkt. Informatie is prima, maar dan op een zodanige wijze dat men verzekerd is van het gewenste effect.

De maatschappelijke totaaloplossing In hoofdstuk 6 hebben we beredeneerd hoe vreemdelingen­ haat en racisme, zoals dat in oude stadswijken voorkomt, het beste begrepen kunnen worden in termen van tastbare belangentegenstellingen. Ik ben geneigd aan dit theoretisch gezichtspunt het grootste belang te hechten, maar ik moet daarbij onmiddellijk toegeven dat aanhangers van zo,'n theo­ rie weinig specifieke oplossingen aan te bieden hebben. Men staat meestal totaaloplossingen voor en kent de overheid een voorname rol toe bij het oplossen of reguleren van de bewuste belangenconflicten. Men beveelt aan de gehele maatschappij in de richting van grotere gelijkheid te her-

201 vormen en ik ben daar een warm voorstander van. Wanneer de woningnood opgeheven wordt, wanneer de werkgelegen­ heid volledig en verzekerd is, ja dan hoeven de verschillende etnische groepen niet langer te concurreren en zullen racis­ me en discriminatie wel minder worden. Ik besef terdege dat beleidvoerders hier en nu weinig aan zulke aanbevelingen hebben. Wie is niet doordrongen van de noodzaak tot grote­ re werkgelegenheid en meer woningen? En ook wel om an­ dere redenen dan om discriminatie tegen te gaan. We hoeven daarop echter niet te wachten, met andere oplossingen op kleine schaal en op korte termijn valt wel­ licht ook het een en ander te bereiken.

202 Literatuur

Actieprogram 1971-1975 van het Overlegorgaan NVV-NKV-CNV, geciteerd in De vakbeweging in Nederland, uitgave van Docu­ mentatie- en Informatiecentrale van De Horstink, Amersfoort, (1973) blz. 181-193. Adek-bulletin, v/h Informatiebulletin Centrum Anton de Kom (1976),3 (1), maart 1976. Allport, G. W. (1958), The Nature of prejudice, Doubleday Anchor, Garden City. Amersfoort, J. M. M. van (1974), Immigratie en minderheidsvor­ ming, Samsom, Alphen a/d Rijn. Amersfoort, J. M. M. van en W. E. Biervliet (1975), Criminaliteit van Minderheden, in Intermediair 11 (36). Bagley, C. (1973), The Dutch Plural Society: a Comparative Study in Race Relations, Oxford University Press, Oxford. Berg-Eldering, 1. van den (1978), Marokkaanse gezinnen in Neder­ land, Samsom, Alphen aid Rijn. Biervliet, H. e.a. (1978), Biologisme, Racisme en Eugenetiek in de Antropologie en de Sociologie in Nederland in de Jaren Dertig, in Bovenkerk, F. e.a. (red.), Toen en thans, Ambo, Baarn. Biervliet, W. E. (1973), De inpassing van Surinaamse scholieren op basisscholen in de BYlmermeer, stencil, Amsterdam. Blalock, H. M. (1960), Social Statistics, McGraw-Hill, New York. Bovenkerk, F. (1977a), Rasdiscriminatie op de Amsterdamse Ar­ beidsmarkt, in Sociologische Gids 1/2, blz. 58-75. Bovenkerk, F. (1977b), Geen Woorden maar Daden, het levens­ echte experiment als methode voor sociaal onderzoek, in Brunt, 1. (red.), Anders bekeken, Boom,. Meppel. Bovenkerk, F. en 1. M. Bovenkerk-Teerink (1972), Surinamers en Antillianen in de Nederlandse pers, uitgave Antropologisch­ Sociologisch Centrum, afdeling Culturele Antropologie, Am­ sterdam. Bovenkerk, F. e.a. (1976), Plu ral Societies en de Ethiek van het Publiceren, in Sociodr6me, 1 (1).

203 Bovenkerk-Teerink, 1. M. en A. Eppink (1978), Gezins- en hu we­ lijksproblematiek in cultureel-gemengde gezinnen met Medi­ terrane vader en Nederlandse moeder, Ministerie van CRM, Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage. Bruins, 1. (1977), Houdingen van Nederlandse Werknemers ten opzichte van Buitenlandse Werknemers, in Sociologische Gids 24 (5), blz. 332-351. Buikhuisen, W. e.a. (1976), Het gezicht van de onverdraagzaam­ heid, Van Gorcum, Assen. Burney, E. (1967), Housing on Trial, Oxford University Press, Londen. Cachet, A. en P. Valkenburgh (1973), Diagnostisch crisisonderzoek, verslag van een methodologisch experiment, Samsam, Alphen a/d Rijn. Castles, S. en G. Kosack (1973), Immigrant Workers and Class Structure in Western Europe, Tnstitute of Race Relations, Ox­ ford University Press, Londen. Chesler, M. A. (1976), Contemporary Sociological Theories of , in Katz, P. A. (ed.), Towards the Elimination of Racism, Pargamon, New York. Chorus, A. (1964), De Nederlander uiterlijk en innerlijk, A. W. Sijthoff, Leiden. Community Relations Commission (1976), Housing in Multi Racial Areas, report of a Working Party of Housing Directors, rap­ port, Londen. Community Relations Commission (1977), Housing Choice and Ethnic Concentration: an Attitude Study, rapport, Londen. Daniel, W. W. (1968), Racial Discrimination in England, Penguin, Harmondsworth. Delgado, M. J. (1972), Die Gastarbeiter in der Presse, Leske Ver­ lag, Opladen. Diepen, M. van en A. de Bruyn-Muller (1976), De Kraakacties in Gliphoeve, Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting, rapport, Amsterdam. Ellemers, J. E. (1978), Minderheden en Beleid in Nederland, in Transactie 7 (1), blz. 20-40. Erikson, K. T. (1970), A Comment on Disguised Observation in Sociology, in Filstead, W. J. (ed.), Qualitative Methodology, Markham, Chicago. Gani, 1. (1972), Syndicats et Travailleurs lmmigrés, Editions So­ ciales, Parijs. Gemeenteblad van Amsterdam (1972), Stadsdrukkerij, Amsterdam. Gemeentelijke Dienst Herhuisvesting (21-12-1976), Enig cijferma-

2°4 teriaal in zake buitenlandse werknemers 1972 t/m 1975, rap­ port Amsterdam. Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting (1977), Inventarisatie Grote Woningen, rapport, Sociaal-Economische Hoofdafdeling, Am­ sterdam. Goffman, E. (1971), Relations in Public: Microstudies of the Public Order, Basic Books Inc., New York. Hall, E. T. (1966), The Hidden Dimension: Man's Use of Space in Public and Private, The Bodley Head Ltd., Londen. Hartmann, P. en C. Husband (1972), A British Scale for Measuring White Attitudes to Coloured People, in Race, 14 (2), blz. 195- 204. Hartmann, P. en C. Husband (1974), Racism and the Mass Media, Davis-Poynter, Londen. Heddema, F. (1978), Kuijpers: Ander Spreidingsbeleid, in Het Pa­ rool, 5-1-1978. Hoffmann-Nowotny, H.-}. (1973), Soziologie des Fremdarbeiter­ problems, eine theoretische und empirische Analyse am Bei­ spiel der Schweiz, Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart. Hoffmeyer-Zlotnik, J. (1976), Der Prozess der Sukzession, disser­ tatie Universiteit van Hamburg, Hamburg. Homans, G. C. (1951), The Human Group, Routledge and Kegan Paul, Londen. Jansma, 1. en }. Veenman (1977), De Schiedamse Rel, in Mens en Maatschappij, 52 (1), blz. 127-163. Jere (1978), uitgave Welsuria, 4 (22), jan./febr. 1978. Johnson, D. A., e.a. (1975), Racial Discrimination in Apartment Rentals, in Pettigrew, T. F. (ed.), Radal Discrimination in the United States, Harper and Row, New York. Jong, L. de (1969), Het koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog, deel I; Voorspel, Staatsuitgeverij, 's-Graven­ hage. Jongman, R. en T. Schilt (1976), Gelet op de Persoon van de Ver­ dachte ... , in Nederlands Tijdschrift voor Criminologie, 1976 (6), blz. 273-287. Junger-Tas, J. (1977), Een observatie-onderzoek naar het Werk van de Politie-surveillance, uitgave Wetenschappelijk Onder­ zoek- en Documentatiecentrum, Ministerie van Justitie, 's-Gravenhage. Kleerekoper, S. (1970), Het antisemitisme en zijn randverschijnse­ len, Van Loghum Slaterus, Deventer. Knipselkrant (1972), uitgave Kabinet voor Surinaamse en Antilli­ aanse Zaken, sept. 1972.

2°5 Luning, M. (1976), Politie en Surinamers, een attitude-onderzoek bij de Amsterdamse geüniformeerde politie in 1974/1975. Universiteit van Amsterdam, Antropologisch-Sociologisch Centrum, afdeling Culturele Antropologie, uitgave 12, Am­ sterdam. McIntosh, N. en D. Smith (1974), The Extent of Racial Discrimina­ tion, in Political and Economie Planning, XL, Broadsheet (547), Londen. Memorie van Toelichting op de Rijksbegroting 1978, Tweede Ka­ mer, zitting 1977-1978, 14800 hoofdstuk XVI nr. 2, Staatsuit­ geverij, 's-Gravenhage. Meijer, J. (1969), Hoge hoeden/lage standaarden, Het Wereldven­ ster, Baarn. Michon, M. (1973), Oordeel-vooroordeeL-veroordelen: over minder­ heden in onze samenleving, In den Toren, Baarn. Nederlands Centrum voor Marketing Analysis (1968), Vooroordeel in Nederland, rapport. Nederlands Katholiek Vakverbond (1975), Visie ter Visie, ontwerp voor een visieprogramma van het NKV, 23-6-1975, Utrecht. Nie, N. H. c.s. (1975), SPSS-Manual, Statistical Package for the Social Sciences (2nd Ed.), McGraw-HiIl, New York. Nikolinakos, M. (1975), Notes towards a General Theory of Migra­ tion in Late Capitalism, in Race and Class, XVII (1). Overleggroep Pensions (red.) (febr. 1978), Zwartboek gesloten wij­ ken, Amsterdam. Park, R., E. Burgess en R. Mackenzie (1923), The City, University of Chicago Press, Chicago. Pauli, H. (1977), De FNV gaat niet opzij! Hoe de vakbeweging de grote staking van '77 won, Voorlichtingsdienst FNV, Amster­ dam. Penninx, R. en 1. van Velzen (1976), Kaste-vorming in Nederland?, Remplod Project, uitgave IMWOO, 's-Gravenhage. Racisme in Nederland (1972), Wij-schrift, uitgeverij NVSH, 's-Gra­ venhage. Ravau, F. et al. (1976), Perception Sociale de la Couleur et Discri­ mination, in Cahiers d'Anthropologie 1976 (1), blz. 23-42. Rex, J. en R. Moore (1967), Race, Community and Conflict, Oxford University Press, Londen. Rex, J. (1970), Race Relations in Socio logica 1 Theory, Weidenfeld and Nicholson, Londen. Shaw, M. A. en J. M. Wright (1967), Scales for the Measurement of Attitudes, McGraw HilI, New York. Simpson, G. E. en J. M. Yinger (1972), Racial and CultuTal Minori-

206 ties, Harper and Row, New York. Skolnick, J. H. (1966), Justice without Trial, Wiley and Sons, New York. Smith, D. J. (1977), Racial Disadvantage in Britain, Penguin, Har­ mondsworth. Sociaal en Cultureel Planbureau (1976), Sociaal en Cultureel Rap­ port, Staatsuitgeverij, Rijswijk. Spreekmeester, R. (febr. 1978), Spreiden of niet-spreiden, een ver­ slag van bevindingen in Groot-Brittannië betreffende de huis­ vesting van etnische minderheden, rapport Gemeentelijke Dienst Herhuisvesting. Sijes, B. A. (1974), Studies over Jodenvervolging, Van Gorcum, As­ sen. Valkonet-Freeman, M. (1977), Etnische minderheden en de Amster­ damse woningdistributie, scriptie sept. 1977, Utrecht. VerweY-Jonker, H. (red.) (1971), Allochtonen in Nederland, uitgave Ministerie van CRM, Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage. Vet, A. C. W. van der (1976), Dutch Tolerance on Trial: Holland on the Brink of Conflict, in Veenhoven, W. A. (ed.), Case Studies on Human Rights and Fundamental Freedoms, a World Survey, Vol. V, Nijhoff, 's-Gravenhage. Visser, W. J. (1975), Over arbeidsbemiddeling voor jongeren in Amsterdam. 'Tema groep Jeugdwerkloosheid', scriptie op sten­ cil. Amsterdam. Webb, E. J. et al. (1966), Unobtrusive Measures: Non-Reactive Research in the Social Sciences, Rand McNally, Chicago. Wentholt, H. (1972), Houdingen van Nederlanders ten opzichte van etnische minderheidsgroepen in Nederland, intern bulle­ tin van afdeling Studie en Onderzoek van de NOS, Hilversum. Wijnberg, S. (1967), De joden in Amsterdam, Van Gorcum, Assen. Zwartboek Verkoopschandalen in Den Haag (1975), uitgegeven door de werkgroep Surinamers/Nederlanders, rapport, Den Haag.

2°7

Tot voor kort gold Nederland in het algemeen als een samenleving waar discriminatie op grond van ras niet voorkwam. Is dat nog steeds zo? Een groep van in hoofdzaak Utrechtse antropologen trok er op uit om uitsluitsel te verkrijgen. Met behulp van een weinig orthodoxe methode, het zogenaamde levensechte experiment, onderzochten zij onder andere kamerver­ huurders, buspassagiers, werkgevers, politieagenten, journalisten en vakbondsfunctionarissen op hun ge­ drag tegenover Surinamers en gastarbeiders. Het resultaat valt niet mee.

Boom isbn 90 6009 376 3