De Stijlvolle Verovering Van De Wereld De Genese, Incubatie En Disseminatie Van Nieuwe Dansrepertoires (1756 – 1818)

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

De Stijlvolle Verovering Van De Wereld De Genese, Incubatie En Disseminatie Van Nieuwe Dansrepertoires (1756 – 1818) DE STIJLVOLLE VEROVERING VAN DE WERELD DE GENESE, INCUBATIE EN DISSEMINATIE VAN NIEUWE DANSREPERTOIRES (1756 – 1818). VOORBEELDEN UIT DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN EN PRINSBISDOM / LAND VAN LUIK IN EUROPESE CONTEXT Cornelis Vanistendael Studentennummer: 19902748 Promotor(en): Prof. dr. Francis Maes, Prof. dr. Christophe Verbruggen Doctoraat voorgelegd voor het behalen van de graad doctor in de Kunstwetenschappen Academiejaar: 2019 – 2020 VOORWOORD I Stellen dat een doctoraat altijd een belangrijk deel van iemands leven is, klinkt als een boutade, maar in mijn geval zit er wel een grond van waarheid in. De aanleiding om het te schrijven was er al meer dan 10 jaar, vóór ik er in 2011 concreet aan begon. Het begon in feite met een opdracht van Emile Brugman, uitgever van Uitgeverij Atlas in Amsterdam, die in 1999 of daaromtrent, mij in een vlaag van overmoed opdroeg een boek te maken over de bouwers van Belgische folkinstrumenten. Het boek kwam er nooit, maar dat die opdracht onvoorziene gevolgen heeft gehad, is nog zacht uitgedrukt. Met Emile’s opdracht in de hand bezocht ik elke nog levende Belgische bouwer van folkinstrumenten persoonlijk in zijn of haar atelier. Ik maakte opnames met een cassetterecorder en zwart wit foto’s met een aftandse Russische reflexcamera op LOMO- filmrolletjes die ik in Berlijn kocht in de nadagen van de val van de muur, lang vóór instagram en andere retroscopen het internet begonnen te bevolken. Telkens kreeg ik van die bouwers ook wat lectuur mee over de geschiedenis van hun geliefkoosde muziekinstrument. Het begon mij langzaamaan te dagen dat folkinstrumenten helemaal niet zo oud hoefden te zijn dan men soms dacht om een vorm van cultureel prestige uit te stralen dat serieus werd genomen. Er komen doedelzakken voor op de schilderijen van Bruegel, maar op het moment dat Wannes Van de velde in 1969 voor het eerst een zogenaamde Vlaamse doedelzak liet weerklinken op zijn debuutplaat, speelde hij niet op een authentiek 15de-eeuws instrument, of op een daarvan afgeleide kopie, maar op een vermomd, Schots exemplaar. Het is te zeggen. Wannes speelde op een instrument uit het atelier van striptekenaar Jacques Laudy die in de jaren ‘50 van de 20ste eeuw speciaal naar Edinburgh trok om er bij Glen & Ross de stiel te leren. In België waren doedelzakken destijds uitgestorven. Er waren geen bouwers meer of muzikanten die het instrument nog bespeelden. Zijn eerste doedelzakken bouwde Laudy in functie van een evocatie in Bokrijk. In het illustere jaar 1958 trots bemand door leden van de Sint-Sebastiaansgilde uit Achtel. Het bezoek aan die gilde, die de originele Laudy instrumenten nog steeds bewaarde, was mijn eerste directe confrontatie met de soms merkwaardige gedachtekronkels die wel vaker gepaard gaan met invention of tradition. Je kunt het Laudy speeltuig van Wannes vandaag nog gaan bewonderen in het Museum Vleeshuis in Antwerpen. Deze persoonlijke, eerder journalistieke zoektocht, mondde zoals gezegd niet uit in een publieksboek, maar wel in steeds meer en diepgravender archiefonderzoek. Het begon bij mij te dagen dat wat er aan verhalen en mythes circuleerde in de toenmalige publicaties nooit zomaar voor waar kon worden aangenomen. In 2003 werd een beurs van de Vlaamse Overheid toegekend om mijn onderzoek een jaar lang naar de canonvorming van folkinstrumenten verder te zetten. Die beurs was aanvankelijk een idee van Karel Moens, Conservator van het Museum Vleeshuis in Antwerpen. Hij was blijkbaar voldoende onder de indruk want niet veel later mocht ik in opdracht van de Musea Antwerpen en het OCMW Antwerpen het Dansant project uitwerken, gewijd aan sociale danscultuur in Antwerpen. Aanvankelijk bestond de opdracht er uit om als freelancer onderzoek te doen naar de muziekcultuur van de Stad Antwerpen in Antwerpse archieven. Aanleiding was de omvorming van het oude stadsmuseum, gevestigd in het Vleeshuis tot stil muziekmuseum, Klank van de Stad, dat nog steeds bestaat. Ik genoot in die dagen een ongelooflijke vrijheid als onderzoeker, mocht naar believen grasduinen in alle Antwerpse archieven en museale reserves, nieuwsgierige vragen stellen aan elke medewerker. In de aanloop naar de creatie van het MAS, was men in Antwerpen aan een massieve inhaalbeweging begonnen inzake collectieregistratie. Het Stadsarchief Antwerpen stond aan de vooravond van een historische verhuisbeweging, weg uit de Venusstraat naar het Felixpakhuis. Het was, kortom, een heel geschikt moment om zowat II alles te mogen en te kunnen wat normaal gezien niet zou gemogen of gekund hebben, binnen het korte tijdsbestek dat men voorzien had om een heel, nieuw museum te vullen. Het werd een memorabele dollemansrit die voor mij iets meer dan een jaar duurde. Het Antwerpse OCMW-archief bleek een goudmijn, net zoals het Stadsarchief, het Letterenhuis, de collecties van het inmiddels verdwenen Volkskundemuseum, het Rijksarchief Antwerpen, enz. Karel Moens verklaarde ooit dat Antwerpen wellicht de enige Belgische stad was, waar je het verhaal van drie eeuwen operageschiedenis tot op heden kunt vertellen, louter op basis van plaatselijke bronnen. Tot bewijs van het tegendeel moet ik hem gelijk geven. Maar wat gold voor opera, gold minstens in dezelfde mate voor de sociale danscultuur na 1800. Een flink deel van dit proefschrift is aan die rijkdom danken. Maar het dansant project groeide uit tot zo veel meer. Een groep vrijwilligers werd opgeleid in interviewtechnieken en de methodiek van mondelinge geschiedenis. Ze interviewden niet minder dan 90 getuigen in de zorgcentra van het OCMW Antwerpen die in 2005 tussen de 95 en 59 jaar oud waren. Sommige mensen hadden de rock ‘n roll letterlijk in Antwerpen aan wal weten komen tijdens de begindagen van de bevrijding in 1944. Ik bevond me in een ongeziene luxepositie. De vrijwilligers spraken niet alleen vloeiend Aantwaarps, ze schreven alle interviews verbatim uit wat een schat aan gegevens opleverde. Op basis van het verslag dat ik ervan brouwde ging Marthatentatief aan de slag om een sociaal artistieke theatervoorstelling te creëren. “Magic Palace. Heupen Liegen Niet” debuteerde in De Roma op 22 maart 2008. Er kwam een fototentoonstelling in het Fotomuseum, talloze lezingen, filmvertoningen, dansinitiaties, enz. Men voorzag zelfs om een boek over uit dansen gaan in Antwerpen. Het werd alweer een boek dat er nooit kwam. Uit frustratie daarover begon ik op 17 juni 2009 een blog getiteld dansant. Ik wilde al mijn verhalen en merkwaardige weetjes over sociale dansgeschiedenis een plek geven. Als het niet in boekvorm kon, dan maar digitaal en gratis op het internet. Enkele weken later sloeg het noodlot toe. Op 14 juli 2009 werd ik opgenomen in het Stuyvenberg Ziekenhuis in Antwerpen met wat op eerste gezicht een vrij onschuldige klaplong leek te zijn. Een week later kreeg ik het verdict: kanker. T- cel lymfoblastair lymfoom. Goed te genezen, maar wel een zware behandeling. Van de ene dag op de andere moest van routineus werkritme worden overgeschakeld op overlevingsmodus. Het liep gelukkig allemaal goed af en ik dank van hieruit nogmaals de staf van de afdeling oncologie van het Stuyvenberg ziekenhuis voor hun topprestatie. Met de dood voor ogen wil een mens wel eens gefundeerde beslissingen nemen. Tijdens die acute en extreme situatie nam ik het besluit om een doctoraat te maken op basis van mijn onderzoeksinpanningen tot dan toe. Op 4 januari 2010 werd ik ontslagen uit Stuyvenberg, op 16 maart 2010 ging ik deeltijds aan de slag bij Erfgoed Noorderkempen en in september 2011 begon ik aan dit doctoraat. Het werd opnieuw een onwerkelijke trip. Tussendoor trouwden mijn vrouw en ik, kochten we een huis en werden we ook nog eens ouders van twee fantastische dochters. Dit doctoraat is zodoende een stuk van mijn maar ook van hun leven geworden. Er was uiteindelijk zo veel om dankbaar over te zijn. Een dankwoord aan het begin van een doctoraat echter (dit is dan meteen de laatste keer dat u dit woord zult tegenkomen in dit lijvige boekwerk), heeft zo zijn geplogenheden. Je begint best bij het officiële gedeelte om vervolgens te eindigen bij je dierbaren. Het zal zo zijn. Daarom dank ik om te beginnen het UGent, mijn vakgroep en daarbinnen mijn promotor Prof. Dr. Francis Maes en mijn co-promotor Prof. Dr. Christophe Verbruggen voor hun onverdroten steun om dit doctoraat te mogen en kunnen schrijven. Zonder hun steun en coaching was dit nooit gelukt. Het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek wil ik danken voor de schrijfbeurs waardoor ik een jaar lang de kans kreeg om de basis te leggen voor dit III proefschrift. Het heeft uiteindelijk een jaar langer geduurd voor ik het echt kon afwerken, maar zonder die extra tijd was ik er wellicht nooit toe gekomen om het versneld af te werken. In dezelfde zin wil ik ook zeker mijn huidige werkgever, Erfgoed Noorderkempen bedanken voor het jarenlange vertrouwen dat zij in mij stelden. Zonder de energie die ik uit de beste job van de wereld haalde, was ik ondertussen zeker al drie burn-outs verder geweest. Verder kan een doctoraat natuurlijk nooit tot iets worden wanneer je niet zou kunnen terugvallen op de collectieve kracht die wetenschappelijke instellingen, archieven, musea kunnen leveren dankzij de passie van talloze medewerkers en vrijwilligers voor het erfgoed dat zij beheren voor toekomstige generaties. Ik hoop dat ik er geen vergeet, maar ik wil bij deze alle medewerkers en vrijwilligers bedanken van de Universiteitsbibliotheken van Universiteit Gent, Katholieke Universiteit Leuven, en Universiteit Antwerpen. De archiefmedewerkers van het Felixarchief Antwerpen, het Letterenhuis in Antwerpen, het OCMW archief Antwerpen, Rijksarchief Antwerpen, Brussel, Leuven en Luik, de Archives Nationales de France, de Archives de l’Armée Française à Vinçennes, het Archief van de Antwerpse KunstAacademie, de Bibliotheek van het Conservatorium Antwerpen en Brussel, Stadsarchief Brussel, het Muziek Instrumenten Museum te Brussel, de Koninklijke Bibliotheek Brussel, de Bibliothèque Nationale de France, de Stadsarchieven van Aalst, Mechelen, Leuven, Lier, Sint-Niklaas, Spa, Turnhout en Wetteren, de archieven van de Oud- en Geschiedkundige kring van het Waasland.
Recommended publications
  • The Year's Music
    This is a reproduction of a library book that was digitized by Google as part of an ongoing effort to preserve the information in books and make it universally accessible. https://books.google.com fti E Y LAKS MV5IC 1896 juu> S-q. SV- THE YEAR'S MUSIC. PIANOS FOR HIRE Cramer FOR HARVARD COLLEGE LIBRARY Pianos BY All THE BEQUEST OF EVERT JANSEN WENDELL (CLASS OF 1882) OF NEW YORK Makers. 1918 THIS^BQQKJS FOR USE 1 WITHIN THE LIBRARY ONLY 207 & 209, REGENT STREET, REST, E.C. A D VERTISEMENTS. A NOVEL PROGRAMME for a BALLAD CONCERT, OR A Complete Oratorio, Opera Recital, Opera and Operetta in Costume, and Ballad Concert Party. MADAME FANNY MOODY AND MR. CHARLES MANNERS, Prima Donna Soprano and Principal Bass of Royal Italian Opera, Covent Garden, London ; also of 5UI the principal ©ratorio, dJrtlustra, artii Sgmphoiu) Cxmctria of ©wat Jfvitain, Jtmmca anb Canaba, With their Full Party, comprising altogether Five Vocalists and Three Instrumentalists, Are now Booking Engagements for the Coming Season. Suggested Programme for Ballad and Opera (in Costume) Concert. Part I. could consist of Ballads, Scenas, Duets, Violin Solos, &c. Lasting for about an hour and a quarter. Part II. Opera or Operetta in Costume. To play an hour or an hour and a half. Suggested Programme for a Choral Society. Part I. A Small Oratorio work with Chorus. Part II. An Operetta in Costume; or the whole party can be engaged for a whole work (Oratorio or Opera), or Opera in Costume, or Recital. REPERTOIRE. Faust (Gounod), Philemon and Baucis {Gounod) (by arrangement with Sir Augustus Harris), Maritana (Wallace), Bohemian Girl (Balfe), and most of the usual Oratorios, &c.
    [Show full text]
  • THE BRITISH ARMY in the LOW COUNTRIES, 1793-1814 By
    ‘FAIRLY OUT-GENERALLED AND DISGRACEFULLY BEATEN’: THE BRITISH ARMY IN THE LOW COUNTRIES, 1793-1814 by ANDREW ROBERT LIMM A thesis submitted to the University of Birmingham for the degree of DOCTOR OF PHILOSOPHY. University of Birmingham School of History and Cultures College of Arts and Law October, 2014. University of Birmingham Research Archive e-theses repository This unpublished thesis/dissertation is copyright of the author and/or third parties. The intellectual property rights of the author or third parties in respect of this work are as defined by The Copyright Designs and Patents Act 1988 or as modified by any successor legislation. Any use made of information contained in this thesis/dissertation must be in accordance with that legislation and must be properly acknowledged. Further distribution or reproduction in any format is prohibited without the permission of the copyright holder. ABSTRACT The history of the British Army in the French Revolutionary and Napoleonic Wars is generally associated with stories of British military victory and the campaigns of the Duke of Wellington. An intrinsic aspect of the historiography is the argument that, following British defeat in the Low Countries in 1795, the Army was transformed by the military reforms of His Royal Highness, Frederick Duke of York. This thesis provides a critical appraisal of the reform process with reference to the organisation, structure, ethos and learning capabilities of the British Army and evaluates the impact of the reforms upon British military performance in the Low Countries, in the period 1793 to 1814, via a series of narrative reconstructions. This thesis directly challenges the transformation argument and provides a re-evaluation of British military competency in the French Revolutionary and Napoleonic Wars.
    [Show full text]
  • Université De Montréal Par Justin Bernard Faculté De Musique Thèse
    Université de Montréal Notes de programme. Une histoire, des pratiques et de nouveaux usages numériques par Justin Bernard Faculté de musique Thèse présentée en vue de l’obtention du grade de doctorat en musique, option musicologie Avril 2019 © Justin Bernard, 2019 RÉSUMÉ Depuis leur émergence au milieu du XIXe siècle, les notes de programme, contenant des informations parfois détaillées sur les œuvres qui s’apprêtent à être jouées, n’ont eu de cesse de s’adresser au public de concerts. Les besoins sont multiples, voire même divergents : donner des outils de compréhension intelligibles aux novices, qui découvrent la musique de compositeurs du passé ou de compositeurs actuels, et en même temps susciter la curiosité d’auditeurs déjà initiés, qui approfondissent ainsi leurs connaissances et leur culture personnelle. Il en va des notes de programme comme d’autres outils de vulgarisation musicale, partagés entre la volonté de rendre la musique classique accessible à tous et le devoir de rigueur musicologique auquel les connaisseurs sont en droit de s’attendre. Dans cette thèse, nous allions la théorie à la pratique. Outre les résultats d’une enquête réalisée en octobre 2017 dans le cadre de trois concerts produits par l’Orchestre symphonique de Montréal (ci-après, OSM) et qui porte notamment sur l’appréciation des notes de programme, nous présentons une série de courtes vidéos de vulgarisation que nous avons préparée pour l’OSM, au cours de la saison 2015-2016. La réalisation de ces nouveaux outils numériques s’appuie sur l’analyse d’un vaste corpus de notes de programme dont nous avons dégagé les tendances et les cas plus particuliers.
    [Show full text]
  • Mark Tompkins, Chez Qui La Voix Est Centrale
    CN D P R I N - T E M P S 2 0 1 8 Centre national de la danse Réservations et informations pratiques + 33 (0)1 41 83 98 98 cnd.fr 1 2 JE NE REVIENS PAS, JE VIENS Pour peu que l’on ne s’allonge pas sous les images, chacune, chacun d’entre nous, du laboratoire à l’usine, du prétoire au spectacle vivant, du divan au concert, du cinéma à la consultation, du livre à l’autre, de l’école à la rue, pensons et agissons selon « je ne reviens pas, je viens » (Mahmoud Darwich). Pour en sortir essayons tout. Rassemblons audacieusement et courageusement. Il ne s’agit pas de se clore dans un assemblement mais de vivre ensemble conflictuellement sans doute avec des contradictions évolutives pour fabriquer les processus qui mèneront progressivement en arrachant le chiendent de l’ignorance de l’autre, vers une harmonie sans cesse à accorder. C’est Scott Fitzgerald qui écrivait : « La marque d’une intelligence de premier plan est qu’elle est capable de se fixer sur deux idées contradictoires sans pour autant perdre la possibilité de fonctionner. On devrait par exemple pouvoir comprendre que les choses sont sans espoir et cependant être décidé à les changer. » Jack Ralite (1928-2017) Ce n’est qu’un début (extrait), in Culture Publique, opus 1 « L’Imagination au pouvoir », Paris, éditions (mouvement) SKITe sens&tonka, 2004. 3 Interpréter, transformer La notion d’interprète constitue le fil rouge de la programmation de ce printemps : dans quel sens interpréter ce terme aujourd’hui dans le Entretien avec Aymar Crosnier, champ chorégraphique ? Et comment est-ce directeur général adjoint en qu’il se déploie dans la programmation ? charge de la programmation Progressivement, se met en place une forme Par Gilles Amalvi de périodicité dans la programmation au CN D.
    [Show full text]
  • A Place for Music: John Nash, Regent Street and the Philharmonic Society of London Leanne Langley
    A Place for Music: John Nash, Regent Street and the Philharmonic Society of London Leanne Langley On 6 February 1813 a bold and imaginative group of music professionals, thirty in number, established the Philharmonic Society of London. Many had competed directly against each other in the heady commercial environment of late eighteenth-century London – setting up orchestras, promoting concerts, performing and publishing music, selling instruments, teaching. Their avowed aim in the new century, radical enough, was to collaborate rather than compete, creating one select organization with an instrumental focus, self-governing and self- financed, that would put love of music above individual gain. Among their remarkable early rules were these: that low and high sectional positions be of equal rank in their orchestra and shared by rotation, that no Society member be paid for playing at the group’s concerts, that large musical works featuring a single soloist be forbidden at the concerts, and that the Soci- ety’s managers be democratically elected every year. Even the group’s chosen name stressed devotion to a harmonious body, coining an English usage – phil-harmonic – that would later mean simply ‘orchestra’ the world over. At the start it was agreed that the Society’s chief vehicle should be a single series of eight public instrumental concerts of the highest quality, mounted during the London season, February or March to June, each year. By cooperation among their fee-paying members, they hoped to achieve not only exciting performances but, crucially, artistic continuity and a steady momentum for fine music that had been impossible before, notably in the era of the high-profile Professional Concert of 1785-93 and rival Salomon-Haydn Concert of 1791-2, 1794 and Opera Concert of 1795.
    [Show full text]
  • The Queer Tango Salon 2017: Dancers Who Think and Thinkers Who Dance
    Kent Academic Repository Full text document (pdf) Citation for published version Roser i Puig, Montserrat (2018) Authentic by Choice, or by Chance? A Discussion of The Gods of Tango, by Carolina de Robertis. In: Batchelor, Ray and Havmøller, Birthe, eds. Queer Tango Salon Lonson 2017 Proceedings. Queer Tango Project, London, UK, pp. 70-81. DOI Link to record in KAR https://kar.kent.ac.uk/79016/ Document Version Publisher pdf Copyright & reuse Content in the Kent Academic Repository is made available for research purposes. Unless otherwise stated all content is protected by copyright and in the absence of an open licence (eg Creative Commons), permissions for further reuse of content should be sought from the publisher, author or other copyright holder. Versions of research The version in the Kent Academic Repository may differ from the final published version. Users are advised to check http://kar.kent.ac.uk for the status of the paper. Users should always cite the published version of record. Enquiries For any further enquiries regarding the licence status of this document, please contact: [email protected] If you believe this document infringes copyright then please contact the KAR admin team with the take-down information provided at http://kar.kent.ac.uk/contact.html Queer Tango Salon London 2017 Proceedings A Queer Tango Project Publication Colophon and Copyright Statement Queer Tango Salon London 2017 - Proceedings Selection and editorial matter © 2018 Ray Batchelor and Birthe Havmøller Written materials © 2018 the individual authors All images and artworks © 2018 the individual artists and photographers This is a Queer Tango Project Publication.
    [Show full text]
  • The Pedagogical Legacy of Johann Nepomuk Hummel
    ABSTRACT Title of Document: THE PEDAGOGICAL LEGACY OF JOHANN NEPOMUK HUMMEL. Jarl Olaf Hulbert, Doctor of Philosophy, 2006 Directed By: Professor Shelley G. Davis School of Music, Division of Musicology & Ethnomusicology Johann Nepomuk Hummel (1778-1837), a student of Mozart and Haydn, and colleague of Beethoven, made a spectacular ascent from child-prodigy to pianist- superstar. A composer with considerable output, he garnered enormous recognition as piano virtuoso and teacher. Acclaimed for his dazzling, beautifully clean, and elegant legato playing, his superb pedagogical skills made him a much sought after and highly paid teacher. This dissertation examines Hummel’s eminent role as piano pedagogue reassessing his legacy. Furthering previous research (e.g. Karl Benyovszky, Marion Barnum, Joel Sachs) with newly consulted archival material, this study focuses on the impact of Hummel on his students. Part One deals with Hummel’s biography and his seminal piano treatise, Ausführliche theoretisch-practische Anweisung zum Piano- Forte-Spiel, vom ersten Elementar-Unterrichte an, bis zur vollkommensten Ausbildung, 1828 (published in German, English, French, and Italian). Part Two discusses Hummel, the pedagogue; the impact on his star-students, notably Adolph Henselt, Ferdinand Hiller, and Sigismond Thalberg; his influence on musicians such as Chopin and Mendelssohn; and the spreading of his method throughout Europe and the US. Part Three deals with the precipitous decline of Hummel’s reputation, particularly after severe attacks by Robert Schumann. His recent resurgence as a musician of note is exemplified in a case study of the changes in the appreciation of the Septet in D Minor, one of Hummel’s most celebrated compositions.
    [Show full text]
  • LE MONDE/PAGES<UNE>
    LE MONDE DES LIVRES VENDREDI 4 MAI 2001 LE MONDE DES POCHES UNE VIE DOUCE ÉROTISME : NOIRS PARADIS PENSER HIER POUR PENSER DEMAIN ET TRANQUILLE DE PIONNIER Cinq mille ans d’écrits amoureux Deux volumes collectifs pour tirer le bilan A Québec, une colonie française à la fin par Jean-Jacques Pauvert, philosophique du XXe siècle et envisager du XVIIe, par l’Américaine Willa Cather p. III et quelques curiosités p. VIII des pistes nouvelles pour le XXIe p. X a Viktor Pelevine, Michael Collins, Cuba, Québec, les « Poches » du mois... SUPPLÉMENT AU MONDE DU VENDREDI 4 MAI. N˚ 17503 - DIRECTEUR DE LA PUBLICATION : JEAN-MARIE COLOMBANI - IMPRIMERIE LE MONDE www.lemonde.fr 57e ANNÉE – Nº 17503 – 7,50 F - 1,14 EURO FRANCE MÉTROPOLITAINE VENDREDI 4 MAI 2001 FONDATEUR : HUBERT BEUVE-MÉRY – DIRECTEUR : JEAN-MARIE COLOMBANI L’écologie de M. Chirac Enquête sur la folie « Loft Story » b b a Le chef de l’Etat L’émission de « télévision-réalité » de M6 attire massivement les jeunes Prévue pour dix semaines, défend une « écologie elle met en scène la vie intime d’un groupe de garçons et de filles b Coupés du monde, les participants humaniste » ont accepté de fortes contraintes b Exhibitionnisme, voyeurisme, manipulation : le débat fait rage LA CHAÎNE M6 bat tous ses çons (cinq depuis l’abandon de l’un Elle les divise aussi sur la légitimité ter de fortes contraintes : pas de con- qui allierait progrès records d’audience et fait flamber d’entre eux mercredi 2 mai) et cinq de donner à voir un tel spectacle, pré- tacts extérieurs, ni journaux ni ses tarifs publicitaires avec « Loft Sto- filles enfermés et filmés dans un vu pour durer dix semaines.
    [Show full text]
  • Saplings Cover
    1612 FACE TO FACE Summer:Layout 1 20/5/10 08:37 Page 1 Face to Face SUMMER 2010 My Favourite Portrait by Bill Paterson BP Portrait Award 2010 Camille Silvy, Photographer of Modern Life, 1834–1910 1612 FACE TO FACE Summer:Layout 1 20/5/10 08:37 Page 2 COVER DETAIL AND BELOW Geneva by Ilaria Rosselli del Turco, 2010 © Ilaria Rosselli de Turco This work features in the BP Portrait Award 2010 on display from 24 June–19 September 2010 in the Wolfson Gallery Face to Face Issue 33 Communications & Development Director and Deputy Director Pim Baxter Individual Giving Manager Emma Black Editor Elisabeth Ingles Designer Annabel Dalziel All images National Portrait Gallery, London and © National Portrait Gallery, London, unless stated www.npg.org.uk Recorded Information Line 020 7312 2463 1612 FACE TO FACE Summer:Layout 1 20/5/10 14:22 Page 3 FROM THE DIRECTOR AFTER TWO DAYS of intensive viewing and biographies written by a number of eminent discussion of the 2,117 entries for this year’s contemporary writers. These fictitious short BP Portrait Award, we have a wonderful biographies are published in a beautiful book exhibition of 58 portraits opening on 24 June. accompanying the display, and Sarah All submissions were made as original Singleton tells us on page 3 about her paintings, were judged anonymously, and experience working on this project. demonstrated the great variety of styles and approaches to contemporary portraiture. Commemorating the centenary of the death See page 5 for more details of this year’s of Florence Nightingale, Caroline Worthington, shortlisted artists.
    [Show full text]
  • TANGO… the Perfect Vehicle the Dialogues and Sociocultural Circumstances Informing the Emergence and Evolution of Tango Expressions in Paris Since the Late 1970S
    TANGO… The Perfect Vehicle The dialogues and sociocultural circumstances informing the emergence and evolution of tango expressions in Paris since the late 1970s. Alberto Munarriz A DISSERTATION SUBMITTED TO THE FACULTY OF GRADUATE STUDIES IN PARTIAL FULFILLMENT OF THE REQUIREMENTS FOR THE DEGREE OF DOCTOR OF PHILOSOPHY GRADUATE PROGRAM IN MUSIC YORK UNIVERSITY TORONTO, ONTARIO March 2015 © Alberto Munarriz, 2015 i Abstract This dissertation examines the various dialogues that have shaped the evolution of contemporary tango variants in Paris since the late 1970s. I focus primarily on the work of a number of Argentine composers who went into political exile in the late 1970s and who continue to live abroad. Drawing on the ideas of Russian linguist Mikhail Bakhtin (concepts of dialogic relationships and polyvocality), I explore the creative mechanisms that allowed these and other artists to engage with a multiplicity of seemingly irreconcilable idioms within the framing concept of tango in order to accommodate their own musical needs and inquietudes. In addition, based on fieldwork conducted in Basel, Berlin, Buenos Aires, Gerona, Paris, and Rotterdam, I examine the mechanism through which musicians (some experienced tango players with longstanding ties with the genre, others young performers who have only recently fully embraced tango) engage with these new forms in order to revisit, create or reconstruct a sense of personal or communal identity through their performances and compositions. I argue that these novel expressions are recognized as tango not because of their melodies, harmonies or rhythmic patterns, but because of the ways these features are “musicalized” by the performers. I also argue that it is due to both the musical heterogeneity that shaped early tango expressions in Argentina and the primacy of performance practices in shaping the genre’s sound that contemporary artists have been able to approach tango as a vehicle capable of accommodating the new musical identities resulting from their socially diverse and diasporic realities.
    [Show full text]
  • George Polgreen Bridgetower (1779-1860)
    George Polgreen Bridgetower (1779-1860) BLACK EUROPEANS: A British Library Online Gallery feature by guest curator Mike Phillips George Augustus Polgreen Bridgetower was probably born on 29 February 1780 (though some authorities give 11 October 1778) at Biała in Poland. His father, who went by the names John Frederick or Friedrich de August Bridgetower, worked in the household of Prince Esterházy, and gave several different stories about his background (the favourite being that he was an African prince. He was also “supposed by friends” to be the son of an Indian princess). The name Bridgetower favours the speculation that he was from Barbados (capital: Bridgetown). George’s mother was a Polish woman referred to as Maria or Mary Ann. Prince Esterházy’s family seat was actually in the castle Esterháza in Hungary (now Austria), which possessed an opera house and a puppet theatre, and boasted the composer Joseph Haydn as Kappelmeister. If Bridgetower was a child prodigy, destiny also provided him with the best possible environment and training. He made his performing début as a violinist, aged nine or 10, at the Concert Spirituel in Paris in April 1789. The journal Le Mercure de France raved about his performance, concluding that “his talent is one of the best replies one can give to philosophers who wish to deprive people of his nation and his colour of the opportunity to distinguish themselves in the arts”. After Paris, the Bridgetowers, father and son, turn up next in Windsor. According to Mrs Papendiek, Queen Charlotte’s assistant keeper of the wardrobe - “In 1789 An African Prince of the name Bridgetower, came to Windsor with a view of introducing his son, a most possessing lad of ten years old, and a fine violin player.
    [Show full text]
  • Construction D'une Identité Argentine Dans Les Paroles De Tango: Genèse Et Formes Contemporaines
    Construction d’une identité argentine dans les paroles de tango : genèse et formes contemporaines Gabriela Constanza Rodriguez To cite this version: Gabriela Constanza Rodriguez. Construction d’une identité argentine dans les paroles de tango : genèse et formes contemporaines. Histoire. Université Toulouse le Mirail - Toulouse II, 2011. Français. NNT : 2011TOU20081. tel-00640819 HAL Id: tel-00640819 https://tel.archives-ouvertes.fr/tel-00640819 Submitted on 14 Nov 2011 HAL is a multi-disciplinary open access L’archive ouverte pluridisciplinaire HAL, est archive for the deposit and dissemination of sci- destinée au dépôt et à la diffusion de documents entific research documents, whether they are pub- scientifiques de niveau recherche, publiés ou non, lished or not. The documents may come from émanant des établissements d’enseignement et de teaching and research institutions in France or recherche français ou étrangers, des laboratoires abroad, or from public or private research centers. publics ou privés. Université Toulouse Le Mirail Institut de Recherche Intersite Etudes Culturelles (EA 740) Ecole doctorale Alpha PAR GABRIELA C. RODRIGUEZ CONSTRUCTION D’UNE IDENTITÉ DANS LES PAROLES DE TANGO : GENÈSE ET FORMES CONTEMPORAINES ANNÉE 2010-2011 Sous la direction de Michèle Soriano Université Toulouse Le Mirail Nadia Norah Ghiraldi-Dei Cas Universi té de Lille (Rapporteure) Dardo Scavino Université Versailles Sain-Quentin (Rapporteur) Edmond Cros Université Paul-Valéry Montpellier III Sonia Rosse Université Toulouse Le Mirail 1 Remerciements ŖEl ciclo se ha cerrado. La búsqueda de la identidad es aquí une búsqueda de pasado. Sin embargo, ese hijo de inmigrantes que regresa al espacio de los antepasados, regresa a un espacio que no es suyo: el espacio de una memoria ajena, siempre huidizo.ŗ Rosalba Campra.
    [Show full text]