De Stijlvolle Verovering Van De Wereld De Genese, Incubatie En Disseminatie Van Nieuwe Dansrepertoires (1756 – 1818)
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
DE STIJLVOLLE VEROVERING VAN DE WERELD DE GENESE, INCUBATIE EN DISSEMINATIE VAN NIEUWE DANSREPERTOIRES (1756 – 1818). VOORBEELDEN UIT DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN EN PRINSBISDOM / LAND VAN LUIK IN EUROPESE CONTEXT Cornelis Vanistendael Studentennummer: 19902748 Promotor(en): Prof. dr. Francis Maes, Prof. dr. Christophe Verbruggen Doctoraat voorgelegd voor het behalen van de graad doctor in de Kunstwetenschappen Academiejaar: 2019 – 2020 VOORWOORD I Stellen dat een doctoraat altijd een belangrijk deel van iemands leven is, klinkt als een boutade, maar in mijn geval zit er wel een grond van waarheid in. De aanleiding om het te schrijven was er al meer dan 10 jaar, vóór ik er in 2011 concreet aan begon. Het begon in feite met een opdracht van Emile Brugman, uitgever van Uitgeverij Atlas in Amsterdam, die in 1999 of daaromtrent, mij in een vlaag van overmoed opdroeg een boek te maken over de bouwers van Belgische folkinstrumenten. Het boek kwam er nooit, maar dat die opdracht onvoorziene gevolgen heeft gehad, is nog zacht uitgedrukt. Met Emile’s opdracht in de hand bezocht ik elke nog levende Belgische bouwer van folkinstrumenten persoonlijk in zijn of haar atelier. Ik maakte opnames met een cassetterecorder en zwart wit foto’s met een aftandse Russische reflexcamera op LOMO- filmrolletjes die ik in Berlijn kocht in de nadagen van de val van de muur, lang vóór instagram en andere retroscopen het internet begonnen te bevolken. Telkens kreeg ik van die bouwers ook wat lectuur mee over de geschiedenis van hun geliefkoosde muziekinstrument. Het begon mij langzaamaan te dagen dat folkinstrumenten helemaal niet zo oud hoefden te zijn dan men soms dacht om een vorm van cultureel prestige uit te stralen dat serieus werd genomen. Er komen doedelzakken voor op de schilderijen van Bruegel, maar op het moment dat Wannes Van de velde in 1969 voor het eerst een zogenaamde Vlaamse doedelzak liet weerklinken op zijn debuutplaat, speelde hij niet op een authentiek 15de-eeuws instrument, of op een daarvan afgeleide kopie, maar op een vermomd, Schots exemplaar. Het is te zeggen. Wannes speelde op een instrument uit het atelier van striptekenaar Jacques Laudy die in de jaren ‘50 van de 20ste eeuw speciaal naar Edinburgh trok om er bij Glen & Ross de stiel te leren. In België waren doedelzakken destijds uitgestorven. Er waren geen bouwers meer of muzikanten die het instrument nog bespeelden. Zijn eerste doedelzakken bouwde Laudy in functie van een evocatie in Bokrijk. In het illustere jaar 1958 trots bemand door leden van de Sint-Sebastiaansgilde uit Achtel. Het bezoek aan die gilde, die de originele Laudy instrumenten nog steeds bewaarde, was mijn eerste directe confrontatie met de soms merkwaardige gedachtekronkels die wel vaker gepaard gaan met invention of tradition. Je kunt het Laudy speeltuig van Wannes vandaag nog gaan bewonderen in het Museum Vleeshuis in Antwerpen. Deze persoonlijke, eerder journalistieke zoektocht, mondde zoals gezegd niet uit in een publieksboek, maar wel in steeds meer en diepgravender archiefonderzoek. Het begon bij mij te dagen dat wat er aan verhalen en mythes circuleerde in de toenmalige publicaties nooit zomaar voor waar kon worden aangenomen. In 2003 werd een beurs van de Vlaamse Overheid toegekend om mijn onderzoek een jaar lang naar de canonvorming van folkinstrumenten verder te zetten. Die beurs was aanvankelijk een idee van Karel Moens, Conservator van het Museum Vleeshuis in Antwerpen. Hij was blijkbaar voldoende onder de indruk want niet veel later mocht ik in opdracht van de Musea Antwerpen en het OCMW Antwerpen het Dansant project uitwerken, gewijd aan sociale danscultuur in Antwerpen. Aanvankelijk bestond de opdracht er uit om als freelancer onderzoek te doen naar de muziekcultuur van de Stad Antwerpen in Antwerpse archieven. Aanleiding was de omvorming van het oude stadsmuseum, gevestigd in het Vleeshuis tot stil muziekmuseum, Klank van de Stad, dat nog steeds bestaat. Ik genoot in die dagen een ongelooflijke vrijheid als onderzoeker, mocht naar believen grasduinen in alle Antwerpse archieven en museale reserves, nieuwsgierige vragen stellen aan elke medewerker. In de aanloop naar de creatie van het MAS, was men in Antwerpen aan een massieve inhaalbeweging begonnen inzake collectieregistratie. Het Stadsarchief Antwerpen stond aan de vooravond van een historische verhuisbeweging, weg uit de Venusstraat naar het Felixpakhuis. Het was, kortom, een heel geschikt moment om zowat II alles te mogen en te kunnen wat normaal gezien niet zou gemogen of gekund hebben, binnen het korte tijdsbestek dat men voorzien had om een heel, nieuw museum te vullen. Het werd een memorabele dollemansrit die voor mij iets meer dan een jaar duurde. Het Antwerpse OCMW-archief bleek een goudmijn, net zoals het Stadsarchief, het Letterenhuis, de collecties van het inmiddels verdwenen Volkskundemuseum, het Rijksarchief Antwerpen, enz. Karel Moens verklaarde ooit dat Antwerpen wellicht de enige Belgische stad was, waar je het verhaal van drie eeuwen operageschiedenis tot op heden kunt vertellen, louter op basis van plaatselijke bronnen. Tot bewijs van het tegendeel moet ik hem gelijk geven. Maar wat gold voor opera, gold minstens in dezelfde mate voor de sociale danscultuur na 1800. Een flink deel van dit proefschrift is aan die rijkdom danken. Maar het dansant project groeide uit tot zo veel meer. Een groep vrijwilligers werd opgeleid in interviewtechnieken en de methodiek van mondelinge geschiedenis. Ze interviewden niet minder dan 90 getuigen in de zorgcentra van het OCMW Antwerpen die in 2005 tussen de 95 en 59 jaar oud waren. Sommige mensen hadden de rock ‘n roll letterlijk in Antwerpen aan wal weten komen tijdens de begindagen van de bevrijding in 1944. Ik bevond me in een ongeziene luxepositie. De vrijwilligers spraken niet alleen vloeiend Aantwaarps, ze schreven alle interviews verbatim uit wat een schat aan gegevens opleverde. Op basis van het verslag dat ik ervan brouwde ging Marthatentatief aan de slag om een sociaal artistieke theatervoorstelling te creëren. “Magic Palace. Heupen Liegen Niet” debuteerde in De Roma op 22 maart 2008. Er kwam een fototentoonstelling in het Fotomuseum, talloze lezingen, filmvertoningen, dansinitiaties, enz. Men voorzag zelfs om een boek over uit dansen gaan in Antwerpen. Het werd alweer een boek dat er nooit kwam. Uit frustratie daarover begon ik op 17 juni 2009 een blog getiteld dansant. Ik wilde al mijn verhalen en merkwaardige weetjes over sociale dansgeschiedenis een plek geven. Als het niet in boekvorm kon, dan maar digitaal en gratis op het internet. Enkele weken later sloeg het noodlot toe. Op 14 juli 2009 werd ik opgenomen in het Stuyvenberg Ziekenhuis in Antwerpen met wat op eerste gezicht een vrij onschuldige klaplong leek te zijn. Een week later kreeg ik het verdict: kanker. T- cel lymfoblastair lymfoom. Goed te genezen, maar wel een zware behandeling. Van de ene dag op de andere moest van routineus werkritme worden overgeschakeld op overlevingsmodus. Het liep gelukkig allemaal goed af en ik dank van hieruit nogmaals de staf van de afdeling oncologie van het Stuyvenberg ziekenhuis voor hun topprestatie. Met de dood voor ogen wil een mens wel eens gefundeerde beslissingen nemen. Tijdens die acute en extreme situatie nam ik het besluit om een doctoraat te maken op basis van mijn onderzoeksinpanningen tot dan toe. Op 4 januari 2010 werd ik ontslagen uit Stuyvenberg, op 16 maart 2010 ging ik deeltijds aan de slag bij Erfgoed Noorderkempen en in september 2011 begon ik aan dit doctoraat. Het werd opnieuw een onwerkelijke trip. Tussendoor trouwden mijn vrouw en ik, kochten we een huis en werden we ook nog eens ouders van twee fantastische dochters. Dit doctoraat is zodoende een stuk van mijn maar ook van hun leven geworden. Er was uiteindelijk zo veel om dankbaar over te zijn. Een dankwoord aan het begin van een doctoraat echter (dit is dan meteen de laatste keer dat u dit woord zult tegenkomen in dit lijvige boekwerk), heeft zo zijn geplogenheden. Je begint best bij het officiële gedeelte om vervolgens te eindigen bij je dierbaren. Het zal zo zijn. Daarom dank ik om te beginnen het UGent, mijn vakgroep en daarbinnen mijn promotor Prof. Dr. Francis Maes en mijn co-promotor Prof. Dr. Christophe Verbruggen voor hun onverdroten steun om dit doctoraat te mogen en kunnen schrijven. Zonder hun steun en coaching was dit nooit gelukt. Het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek wil ik danken voor de schrijfbeurs waardoor ik een jaar lang de kans kreeg om de basis te leggen voor dit III proefschrift. Het heeft uiteindelijk een jaar langer geduurd voor ik het echt kon afwerken, maar zonder die extra tijd was ik er wellicht nooit toe gekomen om het versneld af te werken. In dezelfde zin wil ik ook zeker mijn huidige werkgever, Erfgoed Noorderkempen bedanken voor het jarenlange vertrouwen dat zij in mij stelden. Zonder de energie die ik uit de beste job van de wereld haalde, was ik ondertussen zeker al drie burn-outs verder geweest. Verder kan een doctoraat natuurlijk nooit tot iets worden wanneer je niet zou kunnen terugvallen op de collectieve kracht die wetenschappelijke instellingen, archieven, musea kunnen leveren dankzij de passie van talloze medewerkers en vrijwilligers voor het erfgoed dat zij beheren voor toekomstige generaties. Ik hoop dat ik er geen vergeet, maar ik wil bij deze alle medewerkers en vrijwilligers bedanken van de Universiteitsbibliotheken van Universiteit Gent, Katholieke Universiteit Leuven, en Universiteit Antwerpen. De archiefmedewerkers van het Felixarchief Antwerpen, het Letterenhuis in Antwerpen, het OCMW archief Antwerpen, Rijksarchief Antwerpen, Brussel, Leuven en Luik, de Archives Nationales de France, de Archives de l’Armée Française à Vinçennes, het Archief van de Antwerpse KunstAacademie, de Bibliotheek van het Conservatorium Antwerpen en Brussel, Stadsarchief Brussel, het Muziek Instrumenten Museum te Brussel, de Koninklijke Bibliotheek Brussel, de Bibliothèque Nationale de France, de Stadsarchieven van Aalst, Mechelen, Leuven, Lier, Sint-Niklaas, Spa, Turnhout en Wetteren, de archieven van de Oud- en Geschiedkundige kring van het Waasland.