Master Kunst, Cultuur en Politiek

EINDELIJK EEN NATIONAAL HOLOCAUST MUSEUM IN NEDERLAND

Ontwikkelingen in musealisering en herinnering

Sara Jacobs

EINDELIJK EEN NATIONAAL HOLOCAUST MUSEUM IN NEDERLAND

Ontwikkelingen in musealisering en herinnering

Universiteit van Geesteswetenschappen Kunst- en cultuurwetenschappen

Masterscriptie Kunst, Cultuur en Politiek

Amsterdam, juli 2019

S. Jacobs 10759646

Begeleider: Dhr. Dr. D.J. (Dos) Elshout

Tweede lezer: Dhr. prof. dr. E.G.L. (Emile) Schrijver

VOORWOORD

In september 2014 begon ik aan de master Kunst en Cultuur in het Publieke Domein. In het kader van deze studie liep ik vervolgens stage op de afdeling Sales & Evenementen van het Joods Cultureel Kwartier. Dat beviel voor beide partijen zo goed, dat de stage werd verlengd en later werd omgezet in een tijdelijke baan. Tussendoor probeerde ik ook nog aan de masterscriptie te werken waar ik na de stage aan begonnen was, maar in april 2016 werd ik geselecteerd om als Floormanager van het nieuw te openen Nationaal Holocaust Museum aan de slag te gaan. Deze baan bood de kans om mee te werken en denken aan een nieuw museum en kon ik niet laten gaan. Als floormanager stond ik op een kruispunt tussen de kantoren en de vloer en tussen de bezoekers en de medewerkers. Een groot deel van mijn werkzaamheden bestond uit het beantwoorden van vragen van bezoekers en collega’s. Een aantal vragen waarop geen kant en klaar antwoord bleek te zijn kwam echter steeds terug. Waarom moet er een Holocaustmuseum komen? Is er niet al zoiets in Nederland? Hebben we niet al genoeg gehoord over de Tweede Wereldoorlog? Waarom moet het museum hier komen? Wat gaat er te zien zijn als het klaar is? Ik koos er dan ook voor om in deze scriptie op zoek te gaan naar de antwoorden.

Deze scriptie is geschreven vanuit de invalshoek Kunst en Cultuur in het Publieke Domein. In mijn verkennende literatuuronderzoek begon mijn probleemstelling vorm te krijgen na het lezen van de proefschriften van Duindam (2016), Elshout (2016) en Van de Reijt (2010). Met kleine stapjes kreeg de scriptie steeds meer vorm. Inmiddels heeft de master een andere naam gekregen (Kunst, Cultuur en Politiek) en ben ik zelf ook van baan gewisseld. Na anderhalf jaar als floormanager te hebben gewerkt, werd ik sinds augustus 2017 verantwoordelijk voor het evenementenprogramma van het Nationaal Holocaust Museum i.o. en de Hollandsche Schouwburg en sinds maart 2019 voor de marketing en sales van het Joods Cultureel Kwartier. Inmiddels is het museum niet zo nieuw meer als toen ik aan de scriptie begon. De aanloopfase is nog net niet voorbij en wordt in deze scriptie nader toegelicht.

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING 9-12

HOOFDSTUK I - OVER MUSEA 13-25 1 | Functies van musea 15 1.1 Musea 15 1.2 Taken en functies van musea 16

2 | Joodse musea 21 2.1 Geschiedenis en functie 21 2.2 Een joods museum in Amsterdam 22 2.3 Joods ≠ Holocaust 24

HOOFDSTUK II - OVER DE HOLOCAUST 27-40 3 | De Holocaust 29 3.1 Geen voorstelling van te maken 29 3.2 De Hollandsche Schouwburg - ‘het gebouw ter tranen’ 30 3.3 Het publieke debat 32

4 | Herdenken en herinneren 36 4.1 De Nationale Herdenking 36 4.2 Lieux de mémoire 37 4.3 Herinneringscompetitie en ‘ramp-toerisme’ 38

HOOFDSTUK III - OVER HOLOCAUST MUSEA 41-57 5 | Musealisering van de Holocaust 43 5.1 Musealisering 43 5.2 Oorlogsmusea 44 5.2 Holocaustmusea en -memorials 45

6 | De Kweekschool wordt museum 48 6.1 De Kweekschool 48 6.2 De plannen 49 6.3 Fase I 51 6.4 Functies van het Nationaal Holocaust Museum 55

TOT SLOT 59-75 7 | Conclusie en reflectie 61 Literatuurlijst 64 Bijlagen 69

8 INLEIDING “Alle belangrijke landen hebben een sjoahmuseum. Dit had al vijfentwintig jaar geleden moeten gebeuren.” - Johan van Hulst (Het Parool, 2015).1

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog, nu bijna vijfenzeventig jaar geleden, is er veel veranderd in de manier van denken over de Holocaust. Zo is de wijze waarop en wat er herinnerd wordt op 4 mei door de jaren heen veranderd, zijn er diverse monumenten en lieux de mémoire opgericht en wordt er door verschillende musea aandacht aan de oorlog besteed.

Waar enerzijds gedacht wordt dat 'we' er inmiddels wel genoeg over gehoord hebben en docenten in de huidige gemengde klassen soms niet over de Holocaust durven te beginnen,2 is het onderwerp volgens mij tegenwoordig actueler dan ooit. Er worden nieuwe programma's gemaakt, nieuwe monumenten opgericht en er is zelfs een nieuw nationaal museum geopend. De reden voor laatstgenoemde is volgens het Joods Cultureel Kwartier evident: "Er is geen plek in Nederland waar het verhaal van de Shoah van A tot Z wordt verteld - terwijl overal elders in de wereld musea en herinneringscentra zijn ingericht die specifiek de geschiedenis van de Shoah tonen", aldus een woordvoerder in Het Het Parool (Pen, 24 juni 2015). In de verschillende musea en herinneringscentra die Nederland kent, worden wel delen van het (plaatselijke) verhaal verteld, maar geen 'compleet verhaal'.3 Het Joods Cultureel Kwartier wil deze taak nu op zich nemen.

Het Joods Cultureel Kwartier bevindt zich in de oude van Amsterdam en bestaat uit vijf culturele instellingen op één vierkante kilometer. Het bestaat uit het Joods Historisch Museum, het Kindermuseum, de Portugese Synagoge en de Hollandsche Schouwburg. Met één ticket willen ze de bezoeker een totaalbeeld geven van joods leven toen en nu.4 De gebeurtenissen rondom de Tweede Wereldoorlog vormden een klein onderdeel van dit grote geheel.

Er waren al langer plannen om meer aandacht aan de Holocaust te besteden, maar het was lang een gevoelig onderwerp. In de permanente geschiedenistentoonstelling van het Joods Historisch Museum is gekozen voor een kleine presentatie om “eeuwen geschiedenis niet te beperken tot vijf jaar ellende”; een joods museum is tenslotte geen Holocaustmuseum (Kolbar 2016) en aan de tentoonstelling in de Hollandsche Schouwburg uit 1993 is tot vorig jaar niks veranderd. Daar komt bij dat laatstgenoemde een lastige plek is vanwege de beladen geschiedenis van de schouwburg als deportatieplaats tijdens de Tweede Wereldoorlog (Duindam 2016). Maar nu, meer dan 70 jaar na de oorlog, opende op 6 mei 2016 het Nationaal Holocaust Museum in oprichting (NHM) zijn deuren tegenover de Hollandsche Schouwburg in de voormalige Hervormde Kweekschool aan de Middenlaan te Amsterdam. Blijkbaar is de tijd rijp.

1 Interview met oud-Kweekschooldirecteur Johan van Hulst door Hanneloes Pen in Het Het Parool. 11 juli 2015.

2 Zie ‘Een op de vijf leraren geschiedenis vreest lessen over Holocaust’ in de Volkskrant. 7 februari 2017 voor een uitleg.

3 De Holocaust of Shoah is de systematische uitsluiting en moord op zes miljoen joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Er zijn in Nederland wel verschillende musea over (aspecten van) de Tweede Wereldoorlog. Zie hoofdstuk 5 over oorlogsmusea in Nederland.

4 Zie bijlage 1

9 'In oprichting' betekent dat het museum nog niet klaar is. Het is op minimale wijze verbouwd zodat tentoonstellingen en evenementen kunnen plaatsvinden en het museum open kan. Alleen de ruimtes op de begane grond worden gebruikt, de bovenste verdiepingen worden onderverhuurd aan Stichting Ondertussen (een broedplaats voor kunstenaars met een vluchtelingenachtergrond). In de drie jaar dat het museum 'in oprichting' is, wordt getracht het beoogde bedrag van 23,3 miljoen euro op te halen om het totale museum te kunnen verbouwen en exploiteren. Samen met de tegenoverliggende Hollandsche Schouwburg en de tussenliggende tramhalte zal de oude Kweekschool over zo'n drie jaar het definitieve Holocaustmuseum vormen. Daarnaast worden deze jaren gebruikt om na te denken over de vorm van de vaste presentatie van de Holocaust. Want: wat moet er te zien zijn in een Nationaal Holocaust Museum en hoe moet dat gepresenteerd worden?

Het Nationaal Holocaust Museum is een initiatief van het Joods Cultuur Kwartier, dat in de jaren dertig begon met het Joods Historisch Museum op een zolderverdieping van een ander museum. Het NHM staat dan ook niet op zichzelf. Het is een museum in een oud gebouw met een geschiedenis, binnen een grotere organisatie van joodse instellingen, in een bruisende stad vol concurrerende musea, in een wereld vol monumenten en musea over de Tweede Wereldoorlog. Wat er precies te zien moet zijn in een nationaal museum over de Holocaust is nog niet zo eenvoudig. Het denken over de Holocaust is in zeventig jaar sterk veranderd, maar dat niet alleen: ook de functies van musea in het algemeen zijn aan verandering onderhevig geweest. Waar er vroeger een interne focus op de collectie centraal stond, is er nu een externe focus van het museum op de bezoeker en de omgeving (Huizing 2016). In de plannen van het NHM komen deze ontwikkelingen samen. De vragen 'wat er gepresenteerd moet worden?' en 'op welke manier?' spelen een grote rol in de eerste fase van het nog op te richten museum.

In deze scriptie onderzoek ik hoe het NHM sinds de eerste plannen tot stand is gekomen in samenhang met de historische en sociale ontwikkelingen op het gebied van herinnering en musealisering. Ik plaats het NHM hierbij in de context van het museale veld, binnen het Joods Cultureel Kwartier. De vragen die hierbij horen zijn de volgende: Welke ontwikkelingen hebben zich voorgedaan in het denken over de functies van musea? Welke in het denken over en herinneren van de Holocaust? Hoe is dit project tot stand gekomen?

Het eerste deel van de scriptie gaat over musea. Ik beschrijf het begrip museum aan de hand van de geschiedenis, de soorten en de functies en ga specifiek dieper in op het ontstaan en de functie van joodse musea, omdat het NHM voortkomt uit een joodse museumorganisatie. Voor het eerste hoofdstuk maak ik gebruik van het boek Museums in Motion (2008) van Edward P. Alexander en Mary Alexander, waarin zij een overzichtelijk beeld van de geschiedenis en soorten musea geven. Het artikel 'Museumbeleid in Nederland' (2013) en proefschrift De moderne museumwereld in Nederland (2016) van Dos Elshout geven een beeld van de Nederlandse museumwereld. Andere bronnen zijn de masterscriptie over functies van hedendaagse kunstmusea van Tonke Huizing (2016) en Beyond the black box and the white cube (2010) van Johan Idema en Roel van Herpt, waarin zij manieren presenteren om musea te vernieuwen tot nieuwe cultuurgebouwen.

10 In het tweede hoofdstuk beschrijf ik de geschiedenis en uitdagingen van joodse musea onder andere aan de hand van het werk van Natalie Kolbar (2016). In The memory of the Shoah in jewish museums beschrijft ze hoe joodse musea omgaan met de onontkoombare presentatie van de Holocaust in de opstelling. Ze vergelijkt hierbij de vaste presentaties van het Joods Historisch Museum in Amsterdam en het Joods Museum in Berlijn. De informatie over het Joods Cultureel Kwartier is afkomstig van de organisatiewebsite, uit het boek Gifts from the Heart (2004) en eigen bevindingen.

Het tweede deel van deze scriptie gaat over de Holocaust en over de naoorlogse ontwikkelingen in herinneren en herdenken in Nederland. Na een algemene introductie in het thema, ga ik dieper in op de gebeurtenissen in de Hollandse Schouwburg en het publieke debat in Nederland na 1945. Hierna beschrijf ik de uitingen daarvan in de cultuur. Frank van Vree en Rob van der Laarse (2009) schreven De dynamiek van de herinnering over de naoorlogse herinneringscultuur in Nederland. Het boek van Maud van de Reijt (2010) gaat specifiek over de veranderingen die de Nationale Dodenherdenking op 4 mei heeft ondergaan door de jaren heen. Ook ga ik in op recentere trends als ‘ramptoerisme' en herinneringscompetitie.

In het derde deel komen de eerste twee delen samen en gaat het over Holocaustmusea. Williams (2007) biedt met Memorial Museums een breed internationaal startpunt voor dit hoofdstuk. Erik Somers (2014) geeft in zijn proefschrift De oorlog in het museum een uitgebreide beschrijving van oorlogsmusea in Nederland. Hoewel dit geen Holocaustmusea betreft, is het toch een interessant naslagwerk over het museale veld in Nederland. De masterscriptie van Yael Koeleman (2016) gaat over de musealisering van herinnering en Holocausterfgoed in Nederland. Zij schrijft onder andere over het NHM, toen dat nog maar net geopend was. Het proefschrift van David Duindam (2016) over de Hollandsche Schouwburg biedt naast een historisch overzicht, ook een brug naar de aanzet tot het Nationaal Holocaust Museum die ooit in de Hollandsche Schouwburg begon. Om deze uitbreiding te duiden schets ik de geschiedenis van de Hervormde Kweekschool en de Hollandsche Schouwburg en onderzoek hoe de ontwikkelingen op het gebied van musealisering en herinnering van invloed zijn (geweest) op het nog op te richten museum. Ik baseer dit hoofdstuk op de beschikbare literatuur en de persvoorlichting van het JCK. Ik zoek tevens naar stukken die niet door of in opdracht van het JCK zijn geschreven. Tot slot kijk ik vooruit naar het definitieve museum en de functies die het zou kunnen hebben.

Dat ik zelf werkzaam ben bij het JCK brengt als voordeel met zich mee dat ik de organisatie en de mensen die er werken goed ken en dicht op het onderwerp zit. Dit kan echter ook een valkuil zijn, waar ik me bewust van ben tijdens dit scriptieonderzoek. Daarnaast is de eerste fase van het museum in oprichting nog in volle gang. Om niet achter de feiten aan te lopen of in prognoses te vervallen baseer ik dit onderzoek op gegevens tot eind 2016. Zo vallen de eerste zeven maanden van exploitatie sinds de opening, inclusief de eerste publieksreacties, nog binnen dit onderzoek. Vanaf begin 2017 is begonnen aan de fondsenwervingscampagne waarmee een nieuwe stap is gezet binnen de eerste fase. Deze stappen zal ik enkel beschrijven vanuit de plannen die er op dit moment zijn. Wel gebruik ik voor de volledigheid nog een aantal mediabronnen van na 2016.

11 Sinds de eerste aanzet voor dit museum is er al veel veranderd in de positionering. Onder de nieuwe algemeen directeur van het JCK, Emile Schrijver, is er voor gekozen een algemenere focus te hebben en niet enkel de ‘joodse kant’ te laten horen. De (ingrijpende) naamswijziging van Nationaal Sjoa Museum in Nationaal Holocaust Museum is een voorbeeld van dit meer (inter)nationale initiatief. Deze en andere keuzes worden hopelijk verklaard in deze scriptie.

12 HOOFDSTUK I – OVER MUSEA

13 14 1 | FUNCTIES VAN MUSEA

“A museum is a complex institution, and defining it is not easy” – Edward P. Alexander (2008, 2).5

Wat is een museum en wat niet? Wat doet een museum en waarom zijn er zo veel van? Het antwoord op deze vragen lijkt eenvoudig, maar zoals Alexander hierboven al zegt, zo simpel is dat niet. Er zijn diverse manieren om musea in kaart te brengen. Zo zijn er verschillende soorten en wordt er gesproken van verschillende taken, functies en waarden van musea. Die zijn sinds het ontstaan van de eerste musea flink veranderd. In dit hoofdstuk geef ik aan de hand van wetenschappelijke literatuur een algemeen beeld van musea, om in het volgende hoofdstuk specifiek in te gaan op joodse musea.

1.1 Musea Er is geen land ter wereld met zoveel musea per inwoner als Nederland: bewaren en exposeren zijn een ingeburgerd fenomeen in de Nederlandse samenleving (Somers 2014, 30). Het begrip 'museum' is in Nederland niet beschermd, wat leidt tot verwarring over het aantal (Horst e.a. 2011, 9). Zo zijn er tellingen van het aantal musea in Nederland waarin ook dieren-, bomen- en plantentuinen zijn opgenomen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) telt deze laatste niet mee en telde 799 musea in 2013. De Nederlandse Museumvereniging telde in 2012 daarentegen maar 467 leden. Dat is bijna een halvering van het aantal dat gebruikt is door het CBS; een aanzienlijk verschil. Elshout legt uit dat de branchevereniging musea toetst op negen basiseisen. Zij gebruiken de ‘Museumregistratie’ als ‘ kwaliteitskeurmerk’ (Elshout 2013, 1510-1512).

Volgens Van Dale is een museum “een gebouw waarin voorwerpen van culturele waarde bijeengebracht zijn en uitgestald worden” (547). De nadruk ligt in deze definitie op het gebouw en op het 'uitstallen' van een verzameling, maar: “in de praktijk bestaan er veel categorieën musea die in collecties, activiteiten of in positie zo sterk verschillen, dat het moeilijk is een coherent beeld te krijgen” (Elshout 2013, 1510).6 Een veel gebruikte (en wat bredere) museumdefinitie is die van de International Council of Museums (ICOM):

“A museum is a non-profit, permanent institution in the service of society and its development, open to the public, which acquires, conserves, researches, communicates and exhibits the tangible and intangible heritage of humanity and its environment for the purposes of education, study and enjoyment.” (Bron ICOM.com)

In deze versie uit 2007, ligt (anders dan in de definitie uit 1946) ook “nadruk op de functies van musea met betrekking tot de maatschappij en het publiek” (Huizing 2016, 3). Dit heeft te maken met

5 Originele boek geschreven in 1979, dochter Mary Alexander maakte in 2008 herziene uitgave.

6 Er zijn verschillende soorten musea. Alexander (2008) maakt onderscheid in kunstmusea, natuurhistorische en antropologische musea, wetenschaps- en technologie musea en centra, historische musea, botanische tuinen en dierentuinen en kindermusea (14 ). Het CBS onderscheidt musea voor beeldende kunst, geschiedenis, natuurlijke historie, bedrijf en techniek, volkenkunde en musea met een gemengde collectie. Onder geschiedenis verstaan ze: een museum waarvan de collectie vooral bestaat uit objecten die kenmerkend zijn voor een bepaalde periode uit de geschiedenis. Archeologie en cultuurhistorie vallen ook onder deze categorie (Website CBS). Ruim de helft van het huidige Nederlandse museumbestand bestaat uit cultuurhistorische musea (Somers, 31). 15 de verschuiving van de interne focus op de collectie, naar de externe focus op de bezoeker, schrijft Huizing. Hoe die verschuiving in zijn werk ging, hangt samen met de ontstaansgeschiedenis van musea en de nieuwe functies die het museum kreeg.

Als we kijken naar de algemene ontwikkeling van musea zien we dat de privécollecties van vorsten, prelaten en particulieren die in de Renaissance ontstonden, kunnen worden gezien als de voorlopers van het museum als publiek instituut zoals we dat nu kennen.7 Deze verzamelingen in kabinetten konden alleen door een geselecteerd publiek en de eigenaren worden bekeken (Elshout 2013, 1513). Pas in de Verlichtingsgeest van de 18e eeuw ontstonden de eerste museale instituten waar kunstenaars en onderzoekers naar toe kwamen om te studeren. Het museum was toen voor het eerst een zelfstandig gebouwtype (Idema en Van Herpt, 24). Het eerste museum dat in Nederland zijn deuren opende was het het Teylers Museum in Haarlem in 1784. In de 19e eeuw werden musea door de overheid ingezet voor ‘volksverheffing’. Het algemene publiek kreeg toegang en bezocht gespecialiseerde musea. Het museum veranderde in een plek voor publieke discussie, engagement en educatie. In het begin van de 20e eeuw werden ze echter steeds meer elitaire, introverte instituten met een esthetische inrichting, waarvoor entree betaald moest worden en pas na de Tweede Wereldoorlog veranderde dit. De overheid stimuleerde musea toen om tot een openbaar instituut te evolueren en educatie kreeg een steeds grotere rol (Elshout 2013, 1532). Daarnaast werd het museum vanaf toen vaker ingezet als “vehikel voor (zelf)presentatie en als showcase voor architectuur” (Idema en Van Herpt, 24).8 Volgens Idema en Van Herpt is architectuur gestold gedachtegoed: “Als prestigieuze publieke en culturele bouwwerken zijn ze dragers van onze opvattingen over kunst, erfgoed en openbaarheid. Tegelijkertijd dienen ze te voldoen aan onze eisen en wensen omtrent prettig kijken en verblijven en moeten musea [...] dus ook functioneel en publieksvriendelijk zijn” (12).

Zowel in architectuur als in presentatie zijn musea dus publieksgerichter geworden. Naast de tentoonstellingsruimtes zijn museumcafés, museumwinkels, entrees en vriendelijk personeel belangrijker geworden en wordt er door middel van publieksonderzoek rekening gehouden met de wensen van de bezoeker. Alexander: “A large portion of the museum staff began to give attention to people as well as objects” (282). Deze ontwikkeling valt het best te beschrijven aan de hand van de hernieuwde taken en functies van musea.

1.2 Taken en functies van musea Dos Elshout onderzoekt in zijn proefschrift de ontwikkelingen in de Nederlandse museumwereld sinds de Tweede Wereldoorlog in samenhang met de sociale dynamiek in beleid, erfgoed, markt, media en wetenschap. Het proefschrift is een collectieve biografie van personen die toonaangevend zijn geweest in de Nederlandse museumwereld en beantwoordt hiermee de vraag hoe de

7 Het woord ‘museum’ is al veel ouder en is afkomstig uit het Latijn (Grieks: mouseion). Voor de oude Grieken was het mouseion een plek of tempel die gewijd was aan de muzen, ook wel godinnen van de kunsten genoemd (Idema en van Herpt, 24). De activiteiten die daar plaatsvonden doen denken aan de universiteiten uit de 18e eeuw. Zo werden er natuurlijke fenomenen bestudeerd, experimenten uitgevoerd, ideeën bediscussieerd, en gedachten over schoonheid uitgewisseld (Alexander, 11).

8 Het eerste museum dat niet alleen ruimte bood aan kunst, maar zelf ook is vormgegeven als kunstsculptuur is het Guggenheim Museum in New York (1959). Musea die deze trend volgden waren in 1977 het Centre Pompidou, in 1992 de Kunsthal Rotterdam, in 1994 het Groninger Museum, in 1997 het Guggenheim Bilbao en in 2000 het Tate Modern Londen. 16 verzakelijking van invloed is geweest op taken en functies van musea. Volgens Elshout weerspiegelt de modernisering van het Stedelijk Museum een verandering in het denken over de functies van musea en de verschuiving naar marktwerking sinds de Tweede Wereldoorlog.

Waar de tentoonstellingsruimte altijd op de eerste plaats kwam, wordt er nu ook ruimte gemaakt voor 'cultuur-commerciële activiteiten’. Het museum dient niet meer alleen de traditionele functies met als taken collectioneren, restaureren, onderzoek en exposeren te vervullen, maar:

“moet ook service verlenen aan de bezoeker en de passant met een modern restaurant en café, met een groots overdekt plein om te flaneren, een winkel met een uitgebreid assortiment aan boeken, catalogi, reproducties, ansichtkaarten, design, mokken en andere gadgets, en een congreszaal voor discussie, representaties en optredens. Het is geen gebouw meer dat ten dienste staat van de kunst, maar een gebouw dat nevengeschikt is aan de kunst” (Elshout, 11).

Elshout noemt verschillende taken en functies van musea. Met de taken proberen musea doelen te bewerkstelligen en functies te vervullen (12-14). Deze zijn door mij samengevoegd in tabel 1.

TAKEN

Verzamelen De kerntaak. Dit kan actief door aankopen en door het verwerven van bruiklenen en passief door schenkingen en legaten te aanvaarden.

Conserveren en Het beheer en behoud van museale collecties door zowel actieve als passieve restaureren conservering en de collectie te registreren en documenteren, o.a. in een digitale database.

Onderzoek Verifieerbare informatie over collecties, het museum, de geschiedenis en de omgeving vastleggen en het publiceren van catalogi bij tentoonstellingen.

Presentatie Alle publieksactiviteiten die musea inzetten om informatie over te dragen: de vaste presentatie van de collecties, tijdelijke tentoonstellingen, educatieve taken, rondleidingen, digitale ondersteuning, publicaties en overige publiekspresentaties als lezingen, concerten en open depotdagen.

FUNCTIES

Collectief geheugen Het verzamelen van materiële voorwerpen die de geschiedenis reflecteren.

Cultureel erfgoed Museale voorwerpen en collecties, maar ook het gebouw zijn investeringen in zowel cultureel als economisch kapitaal.

Representatieve of Het verlenen van aandacht, status en distinctie aan een kunstenaar, een emancipatorische gebeurtenis, een verzamelaar, een initiatiefnemer of sponsor of aan de stad of regio waar het museum zich bevindt.

Architectonisch Het museum als instrument voor citymarketing en revitalisering. Het dient zich statement nuttig te maken in de stadseconomie en economische spin off te genereren

Service of Museumcafé en winkel zijn niet alleen toegankelijk voor bezoekers, maar ook voor publieksfaciliteiten passanten en zijn voor de kassa’s geplaatst.

Verlenen van kennis, De taken die musea van oudsher hebben: onderzoek doen, publiceren, aanzien en distinctie educatieve taken.

Inspiratie, contemplatie, Functies die afhangen van culturele competenties en kennis, wat voor de een educatie en verstrooiing leerzaam is, is voor een ander vermaak. Tabel 1: Taken en functies musea Elshout

Musea moeten tegenwoordig aan nieuwe voorwaarden voldoen, als ze een prominente rol willen spelen in de samenleving en op de markt. De taken van musea zijn door de aandacht op marketing

17 en publieksbereik verschoven van verzamelen, conserveren en onderzoeken naar presenteren (Elshout, 945). Ook verzakelijking en professionalisering hebben hieraan bijgedragen. Het museum is nu naast een ‘kunstzinnige tempel’ ook “een ontmoetingsplaats, conferentiecentrum, een entourage voor diners, recepties en ontvangsten” geworden (Elshout, 948).

Tonke Huizing (2016) maakt onderscheid in collectie-taken en publiekstaken en ziet functies als manieren om de taken te vervullen. Door een combinatie van literatuuronderzoek en kwalitatief onderzoek komt ze tot vier functies van hedendaagse kunstmusea, die verschillende subfuncties hebben (49).

Maatschappelijke Educatieve functies Entertainment functies Sociale functies functies

Academische functie: Aanbieden van Functioneren als sociale Bevorderen faciliteren van entertainment/vermaak ontmoetingsplek, en laagdrempeligheid en wetenschappelijk stimuleren van bereiken van een breed onderzoek en stimuleren ontmoetingen en sociaal publiek kennisontwikkeling op contact het gebied van kunst, erfgoed en restauratie en -digitalisatie

Emancipatorische functie: Inspelen op behoefte aan Functioneren als Het publiek in aanraking het publiek in aanraking totale belevenissen, door werkplek en brengen met andere brengen met kunst en in het aanbod de ontmoetingsplek voor culturen, onderwerpen en diverse kunstvormen en mogelijkheid te bieden professionals perspectieven, en hen hierin onderwijzen, van een complete dag uit hiermee het bewustzijn door aandacht te van mensen proberen te besteden aan specifieke vergroten kunstenaars, kunststromingen en genres

Edutainment: educatie Inspelen op de rol die Debat-functie: debat gecombineerd met identiteitsvorming kan bevorderen en bijdragen entertainment aanbieden spelen voor bezoekers aan actuele debatten

Het publiek stimuleren en Bijdragen aan stedelijke helpen in de ontwikkeling ontwikkeling en city van een eigen smaak mbt marketing kunst

Tabel 2: Voornaamste functies hedendaagse kunstmusea Huizing

In haar literatuuronderzoek beschrijft Huizing de huidige museale functies door in te gaan op de ontstaansgeschiedenis van musea en de ontwikkeling van een interne focus op de collectie naar een externe focus op publiek. Huizing: “Musea concurreren niet langer slechts onderling met andere musea, maar met vele instellingen op de vrijetijdsmarkt” (3). De verschuiving naar de externe focus komt volgens Huizing door een aantal ontwikkelingen, te beginnen bij marketing. Tot de jaren zeventig werd marketing enkel gebruikt in de commerciële sector. Wetenschappers als Kotler & Kotler en McLean toonden aan dat marketingprincipes ook toepasbaar zijn op diensten, mensen en ideeën en daarmee in de culturele sector (Huizing, 11).9 Dit heeft geleid tot meer

9 Zie onder andere McLean (1997) en Kotler & Kotler (2010). 18 aandacht voor het publiek (ook wel de consument genoemd) en meer aandacht voor de bezoekersbeleving (3). Andere ontwikkelingen die bijgedragen hebben zijn professionalisering, verzakelijking en de groeiende vraag naar culturele producten, door “de groeiende bevolking, het toegenomen inkomen per huishouden, de toegenomen vrije tijd, een meer opgeleide bevolking en vrouwenemancipatie” (12). Musea zijn zich steeds meer op de vrijetijdsmarkt gaan begeven en proberen aanvullende diensten te bieden naast tentoonstellingen en daarmee de beleveniswaarde te vergroten (13).10

Kijkend naar beide tabellen valt een aantal dingen op. Huizing onderscheidt vier functies die subfuncties kennen. Zij gaat hierbij vooral in op de bezoeker en de presentatietaak en noemt de taken verzamelen en conserveren niet. Deze heten bij Elshout ‘collectief geheugen’ en ‘cultureel erfgoed’ en zijn de eerste twee functies die hij noemt. Onderzoek en kennisontwikkeling komen wel aan bod bij Huizings ‘academische functies' - een subfunctie onder ‘educatieve functies’. Hieronder een overzicht:

Functies Huizing Subfuncties Huizing Functies Elshout

Educatieve functie Academisch functie: onderzoek en Collectief geheugen en cultureel kennisontwikkeling erfgoed

Emancipatorische functie Representatieve of emancipatorische functie

Edutainment Inspiratie, contemplatie, educatie en verstrooiing

Publiek stimuleren en smaak ontwikkelen Inspiratie, contemplatie, educatie en verstrooiing

Entertainment functie Aanbieden van entertainment/vermaak -

Totale belevenis aanbieden Service of publieksfaciliteiten

Sociale functie Sociale ontmoetingsplek Service of publieksfaciliteiten

Werkplek en ontmoetingsplek professionals Service of publieksfaciliteiten

Identiteitsvorming bezoekers Inspiratie, contemplatie, educatie en verstrooiing

Maatschappelijke Laagdrempeligheid en breed publiek bereiken Inspiratie, contemplatie, educatie functie en verstrooiing

Aanraking met andere culturen etc. om Verlenen van kennis, aanzien en bewustzijn te vergroten distinctie en Inspiratie, contemplatie, educatie en verstrooiing

Debat-functie Verlenen van kennis, aanzien en distinctie

Stedelijke ontwikkeling en city marketing Architectonisch statement

Tabel 3: Museale functies Huizing en Elshout

In deze tabel is te zien dat de functies van Elshout soms op meerdere subfuncties van Huizing passen. Alleen bij ‘entertainment/vermaak’ heeft Elshout geen vergelijkbare functie.

10 Zie ‘Museums & Authenticity’ door Pine en Gilmore (2007) over experience economy. 19 Het is alleen de vraag of de functies die door Elshout en Huizing genoemd zijn, geldig zijn voor alle musea of dat het per soort verschilt. Huizing heeft het in haar onderzoek specifiek over kunstmusea en bij Elshout komen vooral kunst- en historische musea aan bod. De al eerder gebruikte uitspraak van Elshout gaat hier denk ik opnieuw op: “in de praktijk bestaan er veel categorieën musea die in collecties, activiteiten of in positie sterk verschillen (2013, 1510). Het voert te ver om het antwoord op deze vraag hier per soort verder te onderzoeken, maar in het laatste hoofdstuk kijk ik welke functies gelden voor het Nationaal Holocaust Museum. Wellicht komt het overeen met de doelstelling van een herinneringsmuseum die Somers noemt:

“het verleden tastbaar maken en laten voortleven. Wat musea doen is verduidelijken wat geweest is. Met hun tentoonstellingen bieden zij mogelijkheden tot inleving, duiding en (historische) inzichten, en sporen zij, waar mogelijk, aan tot kritische reflectie. Maar daarnaast moet een museumbezoek ook aangenaam zijn, met ruimte voor verstrooiing en ontspanning. Kortom, een museum heeft verschillende functies en taken” (16).

In dit hoofdstuk is in het algemeen de geschiedenis van musea beschreven en zijn de laatste onderzoeken op het gebied van museale functies binnen mijn vakgebied bestudeerd.11 In het volgende hoofdstuk ga ik dieper in op de geschiedenis en functie van het joodse museum.

11 Naast taken en functies kan er ook gesproken worden van waarden van musea. In de kunstsociologie wordt het als volgt gezien: waarden ontstaan in de ervaring van kunst en kúnnen functies opleveren, maar dat hoeft niet. Van Maanen beschrijft dit als volgt: “the description of a function constitutes the answer to the question as to the use of the value that has been realized, in other words, why the realization of the value in question for the user of society is important” (2009, 194). Van den Hoogen beschrijft het iets anders: “De waarde zit hem in de ervaring zelf, het is de reden dat mensen zich tot kunstuitingen willen verhouden. De functie is het nut van de waarde, met andere woorden datgene wat die waarde voor de beschouwer kan betekenen” (Van den Hoogen 2012, 40). Ook in de uitgave van de Museumvereniging Meer dan waard, wordt gesproken van waarden. Zij noemen vijf waarden van musea die samen de maatschappelijke betekenis aangeven (2011, 20-21). Dit zijn de collectie-, verbindende, educatieve, belevenis- en economische waarde. Het is opvallend dat de hier genoemde waarden niet veel verschillen van de taken en functies die eerder genoemd zijn. De intrinsieke waarde van het museum (dat wat alleen de museumervaring kan veroorzaken en een andere ervaring niet) zoals dat voorkomt bij kunstsociologen als Van Maanen en Van den Hoogen wordt niet genoemd in de hier gebruikte literatuur. 20 2 | JOODSE MUSEA “Zien leidt tot gedenken, gedenken leidt tot doen” - Babylonische Talmoed, Menachot 43b12

Zoals gezien in hoofdstuk 1 zijn er door de eeuwen heen veel soorten musea ontstaan en zijn de functies die ze hebben veranderd. Omdat het Nationaal Holocaust Museum een initiatief van het Joods Cultureel Kwartier is, spits ik dit hoofdstuk toe op het joodse museum. Dit type museum, dat overal ter wereld bestaat, heeft een iets andere geschiedenis en functie in vergelijking tot de musea in hoofdstuk 1. Ik beschrijf in het bijzonder het ontstaan van het Joods Historisch Museum in Amsterdam en de manier waarop joodse musea na de Holocaust de draad weer oppakten.

2.1 Geschiedenis en functie De meeste Westerse landen hebben naast kunst- en historische musea, ook een joods museum.13 Alleen in Europa zijn er al meer dan vijftig.14 Waarom zijn dit aparte musea en wat is het doel van joodse musea? “Is it to present memory and identity and perhaps even enhance a sense of Jewish identity?” Of is het iets anders? (Kolbar, 11). Natalie Kolbar geeft in haar proefschrift een korte geschiedenis van joodse musea en de uitdagingen waar ze mee te maken hebben. Ook Julie-Marthe Cohen beschrijft deze geschiedenis in A jewish museum gained, lost and regained.15 De uitdaging van joodse musea zit voornamelijk in de complexiteit van de joodse identiteit. Er zijn binnen de gemeenschap grote verschillen in wie zich identificeert als ‘joods’. De redenen voor die identificatie lopen uiteen van richtlijnen als ‘je bent joods als je moeder joods is’, het praktiseren van joodse religie, de joodse cultuur meedragen of een sympathie voor een Joodse staat voelen (Kolbar, 15-17). Na de Tweede Wereldoorlog is deze identiteit nog complexer geworden, stelt Kolbar (22). Het publiek waar joodse musea op gericht zijn daarmee ook. Grace Cohen Grossman laat in Jewish Museums of the World van bijna 150 joodse musea wereldwijd zien dat de collecties net zo divers zijn als de culturen waar ze zich bevinden, want ook in bijvoorbeeld Azië en Zuid-Afrika zijn joodse musea te vinden.

Voor de oprichting van joodse musea in Europa en de Verenigde Staten sinds de late 19e eeuw, worden door Kolbar en Cohen een drietal aan elkaar gerelateerde oorzaken gegeven. Ten eerste groeide er in Duitsland een interesse in academische joodse studies: de Wissenschaft des Judentums. Deze teksten vormden de basis voor een museale benadering van het jodendom binnen het kader van de algemeen groeiende interesse in de 19e eeuw in historische en cultuurhistorische musea, die objecten catalogiseerden.

12 Motto van onder andere het Joods Historisch Museum in Amsterdam en Museum Sjoel Elburg.

13 Qua categorie zijn joodse musea in te delen onder cultuurhistorische. Ik beschrijf ze als aparte categorie omdat er opvallend veel steden zijn met naast een historisch museum, ook een specifiek joods museum.

14 De Association of European Jewish Museums (AEJM), opgericht in 1989, heeft in 2017 56 leden.

15 In: Cohen, J., J. Kröger en E. G. L Schrijver (eds) (2014) Gifts from the Heart: Ceremonial Objects from the Jewish Historical Museum, Amsterdam. 21 De tweede oorzaak heeft betrekking op de joodse emancipatie.16 In Amsterdam zorgde deze ervoor dat de joden het getto konden verlaten en verhuizen naar andere delen van de stad. De derde oorzaak was de toenemende secularisatie. Joden gingen opnieuw op zoek naar de joodse identiteit nu ze die niet enkel meer in religie vonden. Edward van Voolen schrijft dat musea de plek van synagogen innamen voor de conservering van het collectieve joodse gedachtegoed (in: Kolbar, 19). De nieuwe interesse in de joodse cultuur zorgde ook voor een toenemende interesse in de objecten uit die cultuur. De studie van joodse materiële cultuur en etnografie, onder andere voor de educatie van toekomstige generaties, hielp de joodse identiteit te herdefiniëren. Al in 1878 had de eerste judaïca- expositie plaatsgevonden in Parijs.17 De objecten van verzamelaar Isaac Strauss riepen nostalgische herinneringen op aan de joodse kindertijd en droegen daarmee bij aan de nieuwe joodse identiteit (Cohen, 13). Doordat de joodse objecten nu ook wetenschappelijk werden benaderd, werden ze niet langer enkel gezien als religieus en esthetisch (Kolbar, 19). De academische sociëteiten Gesellschaft für Sammlung und Konservierung von Kunst und historische Denkmälern des Judentums (Wenen, 1894) en Gesellschat zur Erforschung Jüdischer Kunstdenkmäler (Dusseldorf, 1897) worden gezien als de grondleggers van de eerste joodse musea. Het doel was het verzamelen, onderzoeken en presenteren van ceremoniële joodse objecten, opdat de joodse materiële cultuur niet verloren zou gaan. In 1919 werd een vergelijkbare academische sociëteit in Nederland opgericht: het Genootschap voor de Joodsche Wetenschap in Nederland. Deze stichtte in 1930 de stichting Joods Historisch Museum (Cohen, 16).

2.2 Een joods museum in Amsterdam De Stichting Joods Historisch Museum werd op 23 mei 1930 opgericht met als doel:

“Het verzamelen en tentoonstellen van datgene, hetwelk een beeld geeft van het joodsche leven in het algemeen en het Nederlandsche Joodsche leven in het bijzonder, alles in den meest ruimen zin des woords, het bespreken in bijeenkomsten van al wat daarop betrekking heeft en het te baat nemen van alle zoodanige middelen die Joodsche kunst en wetenschap kunnen bevorderen” (Website JCK).

In februari 1932 nam het museum zijn intrek op de zolder van de Waag op de te Amsterdam. Het was toen onderdeel van het Amsterdam Historisch Museum. Met de Duitste inval van 1940 moest het museum de deuren sluiten en werd een groot deel van de collectie in beslag genomen en naar Offenbach in Duitsland vervoerd. In 1955 heropende het museum met nog maar een vijfde van de oorspronkelijke collectie (Cohen 2014, 9). Na de oorlog werd bij het verzamelen meer de nadruk gelegd op de geschiedenis en cultuur van de Nederlandse joden. De collectie oorlogsdocumenten begon daar een belangrijk deel van te worden. Voor de grote hoeveelheid documentair materiaal die verzameld was, werd een mediatheek opgezet waarin publicaties, historische documenten en beeldmateriaal over kunst, cultuur, religie en geschiedenis van de (Nederlandse) joden verzameld werden. Door de steeds groeiende collectie

16 De joden die gevlucht waren uit Oost-Europa en later ook uit Zuid-Europa zijn altijd als minderheid ontvangen en mochten bepaalde beroepen niet uitoefenen, geen land bezitten, niet lid zijn van gilden en soms ook niet verhuizen. De emancipatie van de joden bereikte in 1791 zijn hoogtepunt in Frankrijk doordat de gelijkstelling geformaliseerd werd, in Nederland vond de burgerlijke gelijkstelling van joden plaats in 1796 (Cohen Grossman, 15 en website JCK).

17 Judaïca zijn “Objecten met betrekking tot Joods leven, religie en cultuur, vooral maar niet uitsluitend objecten van literaire, historische of culturele aard of in verband met riten.” (Encyclo.nl) 22 zocht het museum naar een grotere locatie. In 1974 vond er al een uitbreiding van het museum plaats van de zolder van het Waaggebouw naar het hele Waaggebouw, maar dat was niet genoeg (website JCK en Van Voolen in: Cohen, 35-37).

Het Hoogduitse Synagoge-complex op de hoek van de Nieuwe Amstelstraat en het Jonas Daniel Meyerplein was sinds 1943 niet meer als zodanig gebruikt. Het complex bestond uit vier monumentale synagogen: de Grote Synagoge (1671), de Obbene Sjoel (1685), de Dritt Sjoel (1700-1778) en de Nieuwe Synagoge (1752). In 1945 zijn de gebouwen geplunderd en pas na een grondige restauratie konden de gebouwen als Joods Historisch Museum in gebruik worden genomen (Kolbar, 30). Architect Abel Cahen is verantwoordelijk voor de verbinding tussen de verschillende gebouwen tot een geheel, bewerkstelligd door de glazen overkoepeling. De nieuwe locatie van het museum opende in 1987. Vanaf dat moment was, naast de tentoonstellingsruimten, ook de mediatheek (sinds 2012 Kenniscentrum geheten) permanent geopend voor publiek. Deze ontwikkelde zich tot belangrijk informatiecentrum met tegenwoordig zo'n 43.000 boeken, brochures, documenten, foto's en audio-videomateriaal (website JCK). Tussen 2004 en 2007 is het museum nogmaals verbouwd en zijn de permanente tentoonstellingen vernieuwd. Tevens kwam in 2006 het JHM Kindermuseum tot stand, als onderdeel van het synagogencomplex. Kinderen in de leeftijd van 6 tot 12 jaar kunnen in dit museum kennismaken met het joodse leven, door binnen te stappen in het fictieve huis van een joodse familie en zo te leren over de sjabbat-maaltijd, de feestdagen, de koosjere keuken en Hebreeuwse les.

Het Joods Historisch Museum is nu een middelgroot modern museum dat met zijn vaste presentatie een beeld geeft van de geschiedenis, cultuur en traditie van de joden in Nederland. Het museum heeft naast de permanente tentoonstelling bestaande uit drie vaste opstellingen, altijd twee wisseltentoonstellingen. De vaste opstellingen zijn Religie, Geschiedenis van 1600 tot 1900 en Geschiedenis na 1900. De wisseltentoonstellingen verschillen sterk in onderwerp en vormgeving, wat zorgt voor een gevarieerd aanbod. In het kunstkabinet presenteert het museum kleinere tentoonstellingen. Naast de expositieruimten beschikt het museum over een museumcafé, een kenniscentrum en een auditorium. Een deel van het gebouw bestaat uit kantoorruimten, de overige kantoren bevinden zich in het tegenover gelegen Arsenaal (Jacobs 2016). In 1993 kwam ook de Hollandsche Schouwburg onder het beheer van het Joods Historisch Museum, in 2012 gevolgd door de Portugese Synagoge. Vanaf dat moment is ervoor gekozen om de parapluterm Joods Cultureel Kwartier uit te dragen. Met de komst van het Nationaal Holocaust Museum i.o. in 2016, wordt het JCK sinds juni 2017 met een nieuwe huisstijl gepresenteerd.18 De doelstelling van het JHM luidt in 2016:

“Het verwerven, behouden, (wetenschappelijk) onderzoeken en presenteren van het joodse culturele erfgoed; een zo breed mogelijk publiek kennis laten maken met het specifieke karakter van de joodse cultuur en in het bijzonder met de geschiedenis van een religieuze en culturele minderheid, de joden in Nederland en het bieden van mogelijkheden aan de joodse bevolkingsgroep in Nederland tot cultuurhistorische verdieping van de eigen identiteit” (Website JCK).

De doelstelling uit 1930 wordt tegenwoordig aangevuld met het verzamelen van werk van Nederlandse joodse kunstenaars en werk van niet-joodse kunstenaars met een joods thema.

18 De naam van het JHM Kindermuseum is daarmee gewijzigd in Kindermuseum.

23 Daarnaast is er meer aandacht gekomen voor persoonlijke geschiedenis. Dagboeken, brieven en foto's, maar ook video-interviews, portretten en persoonlijke voorwerpen getuigen op directe wijze van gebeurtenissen in het leven van individuen of families en geven tegelijkertijd een beeld van een tijdperk.

2.3 Joods ≠ Holocaust Tijdens de Tweede Wereldoorlog sloten de Nazi's veel joodse musea in Europa. De collecties werden geplunderd en een groot deel is niet teruggevonden. Kolbar geeft het Joods Historisch Museum als voorbeeld, waarbij nog maar een vijfde van de originele collectie aanwezig was bij de heropening in 1955 (Kolbar, 20). Wel kwamen er objecten terecht in musea waarvan de rechtmatige eigenaren niet meer te achterhalen waren. De zorg voor deze objecten gaat volgens oud-JCK- directeur Joël Cahen verder dan de gebruikelijke museumtaken van beheer en behoud: “since most of these objects are in one way or another orphans” (Cohen 2014, 7).

Behalve het museum in Amsterdam, waren er veel andere joodse musea die na de Holocaust heropenden of zich vestigden in Europa en daarbuiten.19 Bij verschillende musea duurde het jaren voor ze weer opengingen, zoals het Joodse museum in Frankfurt dat pas vijftig jaar na de Kristallnacht in 1938 werd heropend (Cohen Grossman, 66). Het aantal joodse musea dat (weer) openging was in de jaren tachtig op een hoogtepunt door het hernieuwde vertrouwen van joden en de wens verantwoordelijkheid te nemen in het presenteren van hun eigen geschiedenis (Kolbar, 20). Dit had verschillende redenen: “the decline of the generation of Holocaust survivors, and consequently also of their testimonies; the increase of Holocaust deniers; and the will of survivors' children to preserve and present the horrible experiences of their parents in the Shoah” (David Altshuler in: Kolbar, 20). Bovendien wilden joodse musea alles wat na de vernielingen en diefstal over was aan joods erfgoed conserveren en tonen. Maar dit kon niet zonder aandacht te besteden aan wat er in Europa was gebeurd. Hoe gevoelig ook, bezoekers, zowel joods als niet-joods, wilden over de Holocaust leren binnen hun muren (Kolbar, 23). In de keuzes die joodse musea maken over het weergeven van de Holocaust zijn volgens Kolbar twee stromingen terug te zien. Sommige musea kiezen voor een presentatie van ceremoniële objecten die verloren waren en terug zijn, ter herdenking aan de slachtoffers of als eerbetoon aan de heropleving van joodse cultuur na de oorlog. Andere kiezen voor de uitbeelding van joodse geschiedenis van voor de oorlog, zoals de beleving van religie en lokale geschiedenis, gevolgd door de horror van Shoah (24). Dat veel joodse musea in oude synagogen gevestigd zijn, geeft de instellingen een ambivalent karakter. Enerzijds geeft de locatie niet alleen met de presentatie, maar ook met het gebouw de continuïteit van joods leven aan. Anderzijds laat het feit dat de synagoge niet meer als zodanig gebruikt wordt de leegte van het gebouw zien en is daarmee een constante herinnering aan de Shoah: de joden die ooit in de synagoge waren, zijn er niet meer. Je voelt: “the absence of those who once dwelt in them” (Offe, in: Kolbar, 24).

Naast keuzes in 'wat te presenteren' na de verschrikkingen die hebben plaatsgevonden, speelt tevens de vraag mee wiens verantwoordelijkheid het is de Holocaust te presenteren. Is het de

19 Bijvoorbeeld The National Museum of American in Philadelphia in 1976, The Sydney Jewish Museum in 1992, Musée du Judaisme Marocain de Casablanca in 1998, Jüdisches Museum Berlin en Joods Museum in Istanbul in 2001 (Selectie uit Cohen Grossmann). 24 verantwoordelijk van de joodse musea óf van de staten waar joden burger van waren en zijn? Kolbar noemt hier verschillende invalshoeken. De eerste is dat de Holocaust deel uit maakt van de joodse identiteit, waardoor het dus thuishoort in joodse musea. De tweede mening is dat het vooral thuishoort in historische musea en dat in joodse musea ook vooral de harmonieuze relatie tussen joden en niet-joden getoond moet worden. De derde zienswijze is dat de joodse geschiedenis niet begint of eindigt met de Shoah. De joodse geschiedenis kan daarom niet enkel door de lens van de Shoah worden bekeken: “ is part of the history of the , but it is not the history of judaism” (Sigal-Klagsbald in: Kolbar, 23).

Joodse musea hebben verschillende redenen om aandacht te besteden aan de Holocaust in hun presentaties. Een van de redenen is de verklaring die regeringen willen geven over wat er gebeurd is. Volgens Offe doen ze dat om hun eigen schuld(gevoelens) te reflecteren. Door deze musea te huisvesten en financieren, zouden ze het belang van de joodse geschiedenis voor het collectieve geheugen van de staat aangeven (in: Kolbar, 21). Andere musea focussen op de Holocaust om lessen voor de toekomst te bieden of om 'a sense of society's unity' te bevorderen. Young claimt dat elk joods museum de Shoah herdenkt in relatie tot 'the manner of the state, in which these museums are located, remembers' (in: Kolbar, 21). Waar in sommige joodse musea de Holocaust een aanzienlijke rol speelt, is het van andere musea niet de focus. Hoofddoel van the Jewish Museum of Sydney is 'to commemorate the Shoah', the Jewish museum in London focust op ', heritage and identity' en in Parijs focussen ze juist op joodse kunst (Kolbar 21), om een paar voorbeelden te noemen. In de doelstelling van het JHM zoals hiervoor te lezen, wordt de Holocaust niet genoemd. Na de Tweede Wereldoorlog werden joodse musea instituties die enerzijds joodse traditie en geschiedenis presenteren en anderzijds functioneren als herdenkingsplek voor de Shoah. Waar de grens ligt tussen die twee, is niet altijd duidelijk (Kolbar, 21). In de naamgeving is dit soms wel terug te zien in de keuze tussen museum en ‘memorial'. Cohen Grossman neemt in haar overzicht naast joodse musea, ook synagogen en ‘memorials’ mee, zoals en The United States Holocaust Memorial Museum in Washington.20

In het volgende hoofdstuk wordt de Holocaust nader belicht.

20 Meer over Holocaustmusea- en memorials beschrijf ik in hoofdstuk 5.

25 26 HOOFDSTUK II - OVER DE HOLOCAUST

27 28 3 | DE HOLOCAUST “Het is gebeurd dus het kan weer gebeuren” - Primo Levi (1958).

In het eerste deel van deze scriptie is het begrip museum besproken aan de hand van de functies die bij een bepaald type museum horen. In dit deel ga ik in op het inhoudelijke aspect van het Nationaal Holocaust Museum: de Holocaust.21 Hoofdstuk 3 biedt een historische schets van de gebeurtenissen in Nederland en specifiek in de Hollandsche Schouwburg. Daarna volgt een uiteenzetting van het publieke debat dat plaatsvond na 1945. In het daaropvolgende hoofdstuk ga ik verder in op wat dat voor de Nederlandse herdenkings- en herinneringscultuur betekend heeft.

3.1 Geen voorstelling van te maken De Holocaust of Shoah is de systematische uitsluiting van en moord op joden, voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog, door de nazi’s en hun bondgenoten.22 Deze jodenvervolging en genocide heeft zo’n zes miljoen Europese joden het leven gekost, de meesten vermoord in vernietigingskampen en bij massa-executies. Daarnaast zijn de nazi’s verantwoordelijk voor de moord op vijf miljoen Roma en Sinti, homoseksuelen, Jehova’s getuigen, gehandicapten, Polen, Sovjet- krijgsgevangen en politieke tegenstanders. Er zijn grote verschillen in het percentage vermoorde joden per Europees land. Zo heeft maar 10 procent van de Poolse joden de oorlogsjaren overleefd, tegenover 75 procent van de joden die in Bulgarije woonden (website Yad Vashem). In Nederland zijn 104.000 van de 140.000 joden omgebracht, bijna 75 procent heeft het dus niet overleefd.

Vanwege het opkomende nazisme in de jaren dertig vluchtten veel joden, communisten en sociaal- democraten weg uit Duitsland en Oostenrijk. De stroom vluchtelingen nam sterk toe na de Anschluss van Oostenrijk bij Duitsland en “de eerste grootschalige, gewelddadige, antisemitische acties tijdens de Reichskristallnacht in Duitsland”, beide in 1938 (Göbel: in Van Vree, 76). Een deel van de vluchtelingen werd opgevangen in het nieuwgebouwde Kamp Westerbork op de Drentse hei, dat later een andere bestemming zou krijgen. Vanaf mei 1940 begonnen de eerste vormen van uitsluiting van joden in Nederland. Joden mochten steeds minder deelnemen aan het sociale leven. Zo mochten ze geen gebruik maken van trams,

21 De casus van deze scriptie is het nieuw te openen Holocaustmuseum in Amsterdam. Dit deel gaat over een deel van die titel: ‘de Holocaust’. Veel mensen vinden dat een heftige term en spreken liever van de Tweede Wereldoorlog, maar die termen komen niet overeen. Ik ga daarom in op de term die door het JCK gekozen is voor het nieuwe museum, omdat daardoor het publieke debat na de oorlog beter te begrijpen is.

Ha-Shoah), getranslitereerd als Shoah, Shoa of Sjoa. Het is belangrijk de concepten) השואה :Hebreeuws 22 Holocaust en Shoah te duiden, omdat ze beiden gebruikt worden in de literatuur. Zowel de term Holocaust als de term Shoah worden gebruikt voor de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog. Beide komen voor in Van Dale: Holocaust is de “algehele vernietiging, met name van de Joden in de Tweede Wereldoorlog” (365) en bij Shoah staat “totale uitroeiing”(761). Duindam (2016) kiest in zijn proefschrift voor het gebruik van de term Shoah. Hij legt uit dat de term Holocaust de christelijke betekenis van brandoffer draagt, wat zou betekenen dat de vervolging van de joden een offer was. De term was tot de eerste uitzending van de gelijknamige Amerikaanse televisieserie in 1978 afwezig in het Europees-Amerikaanse 'memory discours'. Shoah betekent catastrofe of vernietiging waardoor deze term de voorkeur heeft in veel joodse kringen en bij de werknemers van de Hollandsche Schouwburg, schrijft Duindam (p. 1 en 49). Kolbar (2016) gebruikt beide termen door elkaar, zelfs in één zin. Ze geeft geen uitleg van de begrippen. Van de Reijt en Somers spreken van de Tweede Wereldoorlog en gebruiken de term Holocaust een enkele keer. Shoah komt niet voor in deze boeken. Ik gebruik Shoah en Holocaust beide. Nog een andere term is Endlösung der Judenfrage (definitieve oplossing van het Jodenvraagstuk), gebruikt door de nazi’s zelf. 29 bioscopen en universiteiten en mochten ze bepaalde beroepen niet meer uitoefenen.23 Annemiek Gringold, conservator Shoah en Hollandsche Schouwburg, zegt hierover: “De Holocaust begint niet in Westerbork of Auschwitz, maar hier in Amsterdam achter onze voordeuren en op straat. Hij eindigt in Auschwitz”.24 In februari 1941 vond de eerste razzia in Amsterdam plaats: 427 joodse mannen werden opgepakt en gedeporteerd.

Vanaf de herfst van 1941 werden joden opgeroepen voor werkkampen in Nederland. Deze zogenaamde arbeidsinzet gold eerst alleen voor werkloze joden, maar vanaf maart 1942 werden steeds meer joden opgeroepen zich te melden (Göbel in: Van Vree, 97). De Hollandsche Schouwburg werd vanaf juni 1942 benoemd tot Umschlagplatz. In zestien maanden tijd werden er 46.000 mannen, vrouwen en kinderen opgesloten om op transport gesteld te worden, sommigen enkele dagen, anderen een paar weken. Van daar gingen ze meestal naar Kamp Westerbork dat op 1 juli 1942 officieel Polizeiliches Judendurchgangslager werd. In de drie jaar dat Westerbork als doorgangskamp voor op transport gestelde joden functioneerde, zijn er in totaal bijna 107.000 mensen weggevoerd naar concentratie- en vernietigingskampen in Duitsland en Polen.

Hoewel het grootste deel van Nederland tot aan de bevrijding weinig fysieke schade heeft gekend, was de schade voor het land enorm. Het moeizame publieke debat dat in de jaren na de oorlog plaatsvond getuigt hiervan. Ik ga hier later in dit hoofdstuk dieper op in.

3.2 De Hollandsche Schouwburg - ‘het gebouw der tranen’ Tijdens de jaren van bezetting was de Hollandsche Schouwburg een onmisbare schakel in het proces dat begon met de uitsluiting van joden uit het maatschappelijk leven en eindigde met de massale deportaties uit Nederland naar de concentratie- en vernietigingskampen (Van Vree 2013, 8). Omdat het gebouw tegenwoordig deel uitmaakt van het Joods Cultureel Kwartier en ook een deel vormt van het nieuwe Holocaust Museum, besteed ik in deze paragraaf specifiek aandacht aan de Hollandsche Schouwburg. Ik doe dit aan de hand van de in 2013 verschenen bundel De Hollandsche Schouwburg: theater, deportatieplaats, plek van herinnering; het eerste naslagwerk over dit onderwerp. In drie delen komen de verschillende functies van het gebouw aan bod. In 2016 rondde David Duindam zijn proefschrift over de Schouwburg af. In Signs of the Shoah. The Hollandsche Schouwburg as a Site of Memory onderzoekt hij hoe aan deze plek betekenis wordt gegeven.

Het gebouw opende in 1892 aan de Plantage Middenlaan als de Artis Schouwburg en werd later de Hollandsche Schouwburg genoemd. De Plantagebuurt was in die tijd al een uitgaansbuurt met wandeltuinen, cafés en herbergen en de Schouwburg was dan ook een populaire nieuwe bestemming. Het werd volgens de laatste mode in Renaissancestijl gebouwd, inclusief beelden van muzen op het dak, en er gingen veel stukken in premiére. In 1930 werd het gebouw gemoderniseerd met het idee dat het dan weer lang mee zou kunnen (Krabbe in: Van Vree, 60 en 64). Het was een theater waar zowel joodse als niet-joodse artiesten optraden voor een gemengd publiek. Amsterdam kende in die tijd veel joodse kunstenaars en artiesten, waarvan een deel uit Duitsland en Oostenrijk gevlucht was naar het prettige culturele klimaat van de stad (Göbel in: Van Vree 2013, 76). Vanaf juni 1941 werd de Hollandsche Schouwburg door de bezetter aangewezen als theater waar enkel joodse artiesten voor een uitsluitend joods publiek mochten optreden. De naam werd

23 Zie bijlage 2 - Chronologie van de jodenvervolging in Nederland voor een volledig overzicht.

24 Annemiek Gringold bij diverse presentaties over het NHM.

30 veranderd in Joodsche Schouwburg. Een jaar later kreeg het gebouw zijn noodlottige bestemming van verzamel- en deportatieplaats (Göbel in: Van Vree, 75). In de tijd dat de Schouwburg dienst deed als ‘joods theater’ kreeg de cultureel-maatschappelijke uitsluiting ook in andere opzichten vorm. Omdat er steeds meer verboden voor joden op traden,25 deed het gebouw ook dienst als trouwlocatie, café en kunstopleiding (Göbel in: Van Vree, 100-101).

Aanvankelijk hadden de nazi’s de Portugese Synagoge op het oog als verzamelplaats voor de voorgenomen massadeportatie, maar bij gebrek aan elektriciteit en te verduisteren ramen in dat gebouw, werd toch gekozen voor de Joodsche Schouwburg (Göbel in: Van Vree, 106).26 Op 20 juli 1942 werd deze gevorderd als doorgangshuis voor joden naar Duitsland en Polen, waar ‘gevangen tussen de muren van het toneel’ tienduizenden joden, soms met honderden tegelijk en meerdere dagen achtereen, hun deportatie afwachtten (Gringold in: Van Vree, 119). Het gebouw bleek uiterst geschikt voor deze functie omdat er geen ramen in de grote zaal waren en het geluid van de straat binnen nauwelijks doordrong. Daarnaast was het gebouw gunstig gelegen, omdat het zowel in de nabijheid lag van buurten waar veel joden woonden, als gunstige vervoersmogelijkheden naar verschillende stations had (Gringold in: Van Vree, 120). Na registratie bij binnenkomst werden de huissleutels afgenomen, de bezittingen voorzien van naam en kreeg men een plek in de zaal aangewezen (Van Vree, 137). De gevangenen hadden geen idee of het dag of nacht was door het kunstlicht dat altijd brandde. Mensen lagen op stro of houten vloeren tussen ongedierte, luizen en vlooien. Door de ontoereikende sanitaire voorzieningen stonk het enorm en de hele ruimte was vies en benauwd (Van Vree, 128). Een “gebouw dat als theater was ingericht om de bezoekers af te sluiten van dagelijkse beslommeringen, [werd zo] een voorportaal van de dood”, schrijft Annemiek Gringold (in: Van Vree, 120).

De nazi’s hadden de Joodsche Raad de opdracht gegeven om te zorgen voor personeel in de Schouwburg. Men kwam op het idee om de artiesten hiervoor beschikbaar te stellen, waardoor ze automatisch op de lijst van Gesperrten kwamen en voorlopig werden uitgesteld van deportatie. Hun taken bestonden uit “helpen met het sjouwen van de bagage, brieven verzenden, reisbenodigdheden aanvullen, pakjes afgeven aan de mensen die opgesloten zaten in de schouwburg en telefonische boodschappen overbrengen aan achtergebleven familieleden” (Göbel in: Van Vree, 107). Walter Süskind was aangewezen als leider van de staf in de Schouwburg. Hij speelde een belangrijke rol bij de illegale activiteiten in en rond de Hollandsche Schouwburg (Schellekens in: Van Vree, 154-161).27

Tegenover de Hollandsche Schouwberg was een crèche gevestigd. Deze werd vanaf oktober 1942 als dependance gebruikt waar kinderen tot 12 jaar gescheiden van hun ouders die in de Hollandsche Schouwburg zaten hun deportatie afwachten (Gringold in: Van Vree,124). Voor de oorlog zaten de kinderen van buurtbewoners en van ouders die op de markt werkten op het kinderdagverblijf, maar

25 Zie bijlage 2 - Chronologie van de jodenvervolging in Nederland voor een volledig overzicht.

26 De Portugese Synagoge werd in 1675 geopend, nadat deze in 1672 voltooid was. Het gebouw is nog altijd in originele staat. Sinds 2012 maakt het deel uit van het Joods Cultureel Kwartier en is er een museale presentatie ingericht. Er worden onder andere kaarslichtconcerten georganiseerd.

27 Marc Schellekens schreef een boek over Süskind (2012). Datzelfde jaar verscheen ook een film, geregisseerd door Rudolf van den Berg. 31 vanaf 1941 waren het uitsluitend joodse kinderen.Directrice Henriëtte Pimentel bood jonge joodse meisjes intern een opleiding tot kinderverzorgster aan. De verzorgsters moesten in 1942 en 1943 helpen bij het samenstellen van transporten, door de kinderen klaar te maken voor de reis en (als ze die nog hadden) met hun ouders die in de Schouwburg zaten te herenigen. Een aantal van hen hielp Pimentel met het redden van kinderen, door aan ouders te vragen toestemming te geven om hun kinderen te laten onderduiken of ze uit de crèche te smokkelen en over te dragen aan een van de verzetsgroepen.28 De Hervormde Kweekschool van directeur Johan van Hulst lag naast de crèche en werd vanaf april 1943 gebruikt als route om kinderen veilig naar buiten te brengen.29 Ruim 600 kinderen zijn vanuit de crèche in veiligheid gebracht (Gringold in: Van Vree,126).

Na de oorlog was men diep verdeeld over de vraag wat er met die besmette erfenis van de bezetting moest gebeuren (Van Vree, 9). Plannen voor de doorstart van het theater konden tegengehouden worden, maar slopen lag ook gevoelig. Het gebouw was vervallen en stond een paar jaar leeg (Duindam, 5). Op 16 juli 1958 herdacht de Israëlische president Ben-Zwi de joodse slachtoffers op de stoep van het dichte theater en in november van dat jaar werd uiteindelijk ingestemd met het ontwerp dat van de Hollandsche Schouwburg een herdenkingsplek zou maken (Duindam, 70). Door de slechte staat van het gebouw werd bijna alles afgebroken, alleen de gevel kon worden hersteld. Een deel van de originele bakstenen werd gebruikt “to construct a ruin-like courtyard” (Duindam, 5). Het gebouw behield de vorm van een theater, maar zag er niet meer als zodanig uit. “It represented the absence of the victims and the continuation of Jewish life after the war”, schrijft Duindam (71). In 1992 kwam de Schouwburg onder beheer van het Joods Historisch Museum en vond er een verbouwing plaats waarbij de binnenplaats werd aangepast en een namenwand, een tentoonstelling en een educatieve ruimte zijn toegevoegd.30 De Hollandsche Schouwburg kan nu gezien worden als ‘een theater van herinneringen’: “een plek waar vorm wordt gegeven aan onze omgang met het verleden” (naar Raphael Samuel in: Van Vree, 11). Duindam roemt de Hollandsche Schouwburg voor de plek die de organisatie inneemt in het veld als facilitator en hub voor het produceren, verzamelen en delen van persoonlijke geschiedenissen van slachtoffers (198).

3.3 Het publieke debat Na de bevrijding van Nederland kon de schade worden opgenomen en kon men aan de wederopbouw beginnen. Er was in het publieke debat veel aandacht voor strijders en helden, maar niet voor de specifieke “slachtoffers van een racistische vernietigingsoorlog” (Van der Laarse 10). Er was sprake van een zogenaamde verzetsmythe. Het leed van de joden liet zich niet makkelijk passen binnen het verhaal van heldenmoed en nationale wederopstanding (Koeleman, 17). De joodse gemeenschap had andere grote zorgen: “hoe te leven met het onnoemelijke leed van het verlies van familie, vrienden en bekenden, met het gevecht om rechtsherstel en teruggave van geroofde

28 De drie verzetsgroepen waar mee werd gewerkt in Amsterdam zijn de Naamloze Vennootschap van Joop Woortman en het Kindercomité en de Amsterdamse Studentengroep waar Piet Meerburg bij betrokken was. Zie Onder de klok van Bert Jan Flim over de georganiseerde hulp aan kinderen (2012).

29 Meer over de geschiedenis van de Hervormde Kweekschool volgt in hoofdstuk 6.

30 Zie Signs of the Shoah voor een uitgebreide beschrijving van de presentatie in de Hollandsche Schouwburg.

32 bezittingen, met de onbeschrijfelijke leegte, gesymboliseerd door de onttakelde jodenbuurt, de leegstaande synagogen en gemeenschapsgebouwen?” (Van Laarse 9-10). In 1947 was de joodse gemeenschap gekrompen van 140.000 leden voor de oorlog, naar nog maar 28.000 daarna door de Jodenvervolging en emigratie na de bevrijding (Van Vree, 172). Het duurde lang voor er in de vorm van een openbaar monument aandacht aan de oorlog werd besteed. Lange tijd was het enige openbare monument het Dankbaarheidsmonument, dat de joodse gemeenschap in 1950 schonk aan de stad Amsterdam uit dankbaarheid voor de verleende hulp (Koeleman, 17). Duindam noemt dat er al wel verscheidende monumenten op joodse begraafplaatsen waren geplaatst en voegt toe dat De Dokwerker, een monument ter herinnering aan de Februaristaking van 25 februari 1941, in 1952 is geplaatst (Duindam, 45). Op 5 mei 1962 werd het monument in de Hollandsche Schouwburg onthuld: het eerste publieke monument ter nagedachtenis van de slachtoffers van de Jodenvervolging in Nederland. Het zorgde voor een omslag in de Nederlandse herinneringscultuur, waarbij de nadruk kwam te liggen op de massamoord van de nazi’s. Toch vertoonde het monument nog sporen van de oude herdenkingscultuur: op de gevel werd de plek aangeduid als Herdenkingsplaats van de in 1940-1945 gevallen Joodse landgenoten. ‘Gevallen’ suggereert dat de joodse landgenoten als soldaten of strijders gesneuveld zijn in de strijd. In 1966 werd het vervangen door ‘weggevoerd en niet meer teruggekeerde joden’ (Van Vree, 10-11).

Voor de omslag in het denken in de jaren zestig worden diverse oorzaken genoemd. Van groot belang zijn de rechtszaken die plaatsvonden, waarbij voor het eerst internationale aandacht voor de jodenvervolging was. De Duitse concentratiekampprocessen eind jaren vijftig en het Eichmann- proces in Jeruzalem in 1961 openden voor veel mensen de ogen wat er met hun landgenoten was gebeurd (Van de Reijt, 49). Dit kwam met name door overlevenden die bij de processen hun verhaal deden over hun ervaringen (Cole, 8). Daarnaast kreeg men “de verschrikkingen van de oorlog in beeld door middel van een aanzwellende stroom van speelfilms, documentaires en ooggetuigenverslagen” (Koeleman, 18). De afleveringen van tv-serie De Bezetting die van 1960 tot 1965 werden uitgezonden, de documentaire van Louis van Gasteren in 1969 Begrijpt u nu waarom ik huil? over het KZ-syndroom en de publicatie van Ondergang in 1965 van Jacques Presser, gaven het joodse leed en de concentratiekampslachtoffers een gezicht (Van de Reijt 48, Somers 132, Koeleman 18). Als gevolg kwam er psychiatrische zorg voor de concentratiekampslachtoffers, die weer leidde tot zorg op andere vlakken zoals de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers (WUV), ingesteld in 1973 (Van de Reijt, 49). Volgens Van de Reijt laten deze voorbeelden zien dat er in de collectieve herinnering meer ruimte was gekomen voor het joodse leed.

In de jaren zeventig en tachtig werd de Holocaust gezien als “hét nieuwe morele ijkpunt: als het absolute gezicht van het kwaad” (Van de Reijt, 49). Er wordt ook wel gesproken van een ‘kantelend geschiedbeeld’ toen “de omvang en diepte van de catastrofe” niet langer verdrongen werden en men didactische lessen begon te ontlenen aan de herinnering aan de oorlog (Somers, 132). Koeleman spreekt van “ontheroïsering: het verzet van het Nederlandse volk tegen de Duitse bezetter was niet zo heldhaftig gebleken als men eerder had willen geloven” (18). Door deze kanteling in het publieke debat, konden voormalig vervolgden en oud-verzetsmensen het zwijgen eindelijk doorbreken. Ze hadden zich na de oorlog gericht op wederopbouw, carrière en het gezin, maar hadden nu “behoefte uiting te geven aan hun herinneringen aan die zo ingrijpende fase in hun leven en riepen daarnaast om (maatschappelijke) erkenning” (Somers, 138). Bij verschillende

33 publieke kwesties in de jaren zeventig liet de oorlogsgeneratie zich eindelijk horen. Zo zorgde het debat over de vrijlating van 'de drie van Breda' (1972), de discussie naar aanleiding van het rapport Weinreb (1976), de zaak Menten (1976-1979), de affaire Aantjes (1978) en de mogelijke berechting van Nederlandse oorlogsmisdadigers die in Canada en Duitsland waren opgespoord, voor een herleving van de aandacht voor de oorlog (Somers, 138). De impact van de Amerikaanse tv-serie Holocaust (1987) was (vooral in Amerika en Duitsland) enorm. Voor de eerste uitzending was de term Holocaust zelfs afwezig in het Europese discours (Duindam, 49).31

In de jaren negentig werd er voor het eerst gesproken over joodse tegoeden, die na jaren van onderhandelen akkoorden opleverden tussen overheid, banken en verzekeraars. Er was sprake van spijtbetuigingen, restitutie en compensatie en de Joodse gemeenschap ontving in totaal 764 miljoen gulden van de Nederlandse regering en de financiële wereld en telt zo wereldwijd als voorbeeld om onrechtvaardigheden in naoorlogs rechtsherstel te erkennen en te herstellen (Ruppert, 2017). Dit geld wordt beheerd door Maror en verstrekt daaruit subsidies die bestemd zijn voor collectieve doelen binnen de joodse gemeenschap in Nederland.32 Kenmerkend voor de hedendaagse herinneringscultuur is de erkenning voor het scala aan slachtoffers en de verschillende manieren waarop de Tweede Wereldoorlog is beleefd. Dit heeft invloed op de monumenten, herdenkingsrituelen en het onderwijs. Het lot van de slachtoffers staat tegenwoordig centraal. Daarnaast is er aandacht voor het schuldmotief en de falende samenleving. Zo boden de Nederlandse Spoorwegen (NS) in 2005 hun verontschuldigingen aan voor hun rol bij de transporten tijdens de Tweede Wereldoorlog en ging tegelijk een anti-racismecampagne van start met posters op 66 stations om zo “jongeren te wijzen op de gevaren van haat en racisme en nare ervaringen uit het verleden een zinvolle plek in het heden te geven”.33

Ook meer dan 70 jaar na de Tweede Wereldoorlog komen er nog regelmatig films uit die nieuwe verhalen vertellen,34 komen er in de media regelmatig berichten voorbij die er op wijzen dat het publieke debat nog altijd gaande is 35 en zijn er talloze initiatieven rond 4 en 5 mei.36 De Holocaust is na zeventig jaar nog steeds een veel besproken onderwerp in het publieke debat. Van Vree noemt de oorlog geen afgesloten hoofdstuk is, maar levend verleden: “een geschiedenis beladen met actuele politieke en morele betekenissen, die op steeds meer plaatsen wordt herinnerd

31 Zie voetnoot 18.

32 Het woord maror betekent het bittere kruid, mierik, en herinnert aan bittere tijden. Daarnaast vormt Maror een afkorting van Morele Aansprakelijkheid ROof en Rechtsherstel (website Maror).

33 NS-topman Aad Veenman in een artikel van Trouw “Excuses NS voor rol bij jodentransport”, 30 september 2005.

34 Er wordt niet alleen gewerkt met nieuwe technologieën om de oorlog beter in beeld te brengen, maar er zijn ook nieuwe onderwerpen, zoals de documentaire Austerlitz (2016) over toerisme in concentratiekampen en speelfilms als Denial (2017) over Holocaustontkenners, Riphagen (2016) over een Nederlandse oorlogsschurk en The Courageous Heart of (2009) over een ‘Poolse Süskind’.

35 Zie ‘Onvermoeibaar zoeken naar de laatste Nazi’s’ van Dallinga in NRC op 31 augustus 2017 en ‘Amerikaans coldcaseteam gebruikt big data om verraad familie Anne Frank te achterhalen’ van Kreling in de Volkskrant op 29 september 2017.

36 Bijvoorbeeld Theater na de Dam, de Vrijheidsmaaltijd, Open Joodse Huizen en Huizen van Verzet, evenementen die niet langer alleen in Amsterdam, maar door het hele land plaatsvinden op 4 en 5 mei. 34 en verbeeld” (2009, 8). In het volgende hoofdstuk geef ik een paar voorbeelden waarop het publieke debat van invloed is geweest.

35 4 | HERDENKEN EN HERINNEREN “We speak so much of memory because there is so little of it left”, Pierre Nora, 1989.

In dit hoofdstuk beschrijf ik welke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden op het gebied van herdenken en herinneren in de ruim zeventig jaar na de Tweede Wereldoorlog. In het vorige hoofdstuk heb ik in de paragraaf over het publieke debat uiteengezet welke gebeurtenissen hebben bijgedragen aan het denken over de Holocaust. Het publieke debat heeft bijgedragen aan ontwikkelingen in fysieke vormen van herdenken en herinneren. Frank van Vree en Rob van der Laarse beschrijven deze ontwikkelingen als ‘de dynamiek van de herinnering’:

“Een proces van voortdurende verandering in interpretatie en betekenisgeving, waarbij telkens andere aspecten en gebeurtenissen naar voren worden gehaald en het beeld van de geschiedenis in musea, romans, films, het onderwijs, herdenkingsrituelen en erfgoed-sites opnieuw wordt vormgegeven” (Van Vree 2009, 8).

Een concreet voorbeeld waar ik in dit hoofdstuk op in ga is de verandering die de Nationale Herdenking heeft doorgemaakt. Ik beschrijf daarnaast plaatsen van herinnering aan de Holocaust die opgericht zijn en hoe het bezoeken van deze plaatsen een steeds groter deel van het toerisme is gaan innemen.

4.1 De Nationale Herdenking Maud van de Reijt (2009) beschrijft in Zestig jaar herrie om twee minuten stil de opmerkelijke geschiedenis van 4 mei en de verschuivende opvattingen over ons nationale verleden. Aan de manier waarop we tegenwoordig de doden herdenken en de herwonnen vrijheid vieren is een lang rumoerig proces voorafgegaan (10). Dat dit proces nog steeds gaande is, bleek ook in 2017 weer in aanloop naar de herdenking.37 In zestig jaar tijd veranderde een in 1946 begonnen lokaal, spontaan eerbetoon in “een centraal gecoördineerde, brede herdenking van alle slachtoffers van oorlogshandelingen en vredesmissies die sinds 10 mei 1940 waar ook ter wereld zijn omgekomen” (10). De datum en locatie werden vastgelegd, maar de invulling van de herdenking (wie en wat er herdacht werd en op welke manier) veranderden nog lange tijd (23).38

In de eerste jaren na de oorlog werden enkel “zij die gevallen waren in de strijd om de vrijheid van het vaderland” benoemd op herdenkingen (29). Van de Reijt:

“De dood van de verzetshelden had zin gehad. Ze waren gestorven in de strijd voor de goede zaak. Aan hen was de vrijheid te danken. Joden en andere vervolgden daarentegen waren niet vermoord om wat zij deden, maar om wie zij waren. Zij herinnerden daarom alleen maar aan de menselijke tekortkomingen en aan het collectief falen van de maatschappij. Dat paste niet in de verzetsmythe.

37 Zie o.a. “Van wie is de dodenherdenking?” door Roelf Jan Duin in Het Het Parool, 2 mei 2017.

38 In 1956 werd op de Dam het Nationaal Monument onthuld en werd dit de meest logische plek om de oorlogsslachtoffers te eren. Pas in 1968 werd besloten dat de dodenherdenking altijd op 4 mei en Bevrijdingsdag altijd op 5 mei zou plaatsvinden, ongeacht de dag van de week. Daarvoor werd rekening gehouden met zondagen en vanaf 1963 ook met sjabbat. Deze maatregel is volgens Van de Reijt een uiting van de ontzuiling en een teken dat de oorlog een belangrijke plek in de Nederlandse identiteit innam (Van de Reijt, 22 en 54). 36 Door op de herdenkingsceremonies steeds uitsluitend te spreken over 'gevallenen voor de vrijheid', werden de joodse slachtoffers automatisch van de oorlogsherinnering uitgesloten” (30).

In de jaren zestig drong het besef door dat de meeste Nederlanders geen helden waren geweest in de oorlog en waren tekortgeschoten in de bescherming van de joden. Pas toen werden ze erkend als grootste groep slachtoffers van de nazi’s. Vanaf de jaren zeventig werd er in toespraken aan het uitzonderlijke leed van de joden gerefereerd. Naast het monument op de Dam, werden ook oorlogsmonumenten opgericht voor joodse slachtoffers. Op 4 mei 1962 werd de voormalige deportatieplaats de Hollandsche Schouwburg als herdenkingsplek voltooid met het aansteken van de Eeuwige Vlam door burgemeester Van Hall. We zijn steeds meer doden gaan herdenken op 4 mei. Eerst werden enkel de gesneuvelde militairen herdacht, later ook de Nederlandse soldaten die in Nederlands-Indië en Korea waren gevallen. Na de joodse vervolgingsslachtoffers, kwamen daar nog de onderdrukte homoseksuelen, dwangarbeiders en overige vervolgden bij. Sinds halverwege de jaren negentig zijn ook Duitse slachtoffers van de Nazi’s toegevoegd op lokale herdenkingen (Van de Reijt, 185). Van de Reijt denkt dat de nationale herdenking een steeds internationaler karakter zal krijgen en misschien wel vervangen zal worden voor 8 mei, het Europese einde van de Tweede Wereldoorlog (193).

4.2 Lieux de mémoire Pierre Nora schreef in 1989 de tekst Between Memory and History: Les Lieux de Mémoire, waarin hij memory en history beschrijft als twee verschillende dingen. Memory noemt hij “vulnerable to manipulation and appropriation” en is gebaseerd op niet per se wetenschappelijke ideeën. “History, on the other hand, produces “cold” facts, rather than personal ones while using analytical methods” (Kolbar, 12). Een lieu de mémoire heeft iets van beide: het continueert het verleden maar is ook ingevuld met betekenissen. Kritzman beschrijft het daarom als “a polyreferential entity that can draw on a multiplicity of cultural myths that are appropriated for different ideological or political purposes” (in: Duindam, 21). Het begrip lieux de mémoire is belangrijk geworden in het erfgoedonderzoek en wordt vaak gebruikt om plaatsen aan te duiden. Kolbar zegt hierover:

“Pierre Nora indicates that lieux de mémoire (sites of memories) express, inter alia, the urge to protect sacred memory against secular history which desires to eliminate the unreliable traces of memory” (13).

Een plaats van herinnering bezoeken is een performative experience die niet elders kan worden gereproduceerd (Duindam, 24). Toch is er wel degelijk sprake van mediation op deze plekken, sterker nog, ze zouden zonder niet bestaan. “Media try to be invisible in their attempt to provide access to the past. […] The past is always mediated, also at in situ sites of memory” (Duindam, 25).39

Als Nederlandse ‘lieux de mémoire van de Holocaust’ worden de Hollandsche Schouwburg, het Anne Frank Huis, het Herinneringscentrum Kamp Westerbork en Nationaal Monument Kamp Vught aangemerkt (Van Voolen in: Koeleman, 23). Over de Hollandsche Schouwburg als ‘plaats van herinnering’ zegt Duindam dat de authenticiteit geënsceneerd en geproduceerd wordt door de bezoeker (2). Er is niet direct te zien wat er op die plek gebeurd is, maar wordt bemiddeld door architectonische interventies, museumtechnologieën en verbeeld door het publiek. “Visitors want to

39 'In situ' is een Latijnse uitdrukking die 'in plaats' of 'op zijn plaats' betekent. Bron: Wikipedia. 37 be at the very spot where history took place”, zegt Duindam, en “although the event itself cannot be perceived or experienced; visitors may look for tracks and other signs of the Shoah” (2). Hij spreekt specifiek over in situ-plaatsen van herinnering.

“There is an inherent paradox to in situ sites of memory. On the one hand, they seem to automatically embody their own history and therefore are not in need of contextualization or mediation. Most people visit Auschwitz in the first place to be at the site where unimaginable horror took place and to pay their respect, nog primarius to be informeer about the site’s history. On the other hand, if there is no marker or context, a site is unable to tell its own story” (Duindam, 100).

Een in situ memorial museum vertelt een specifiek verhaal gerelateerd aan de geschiedenis van die specifieke locatie. Het is de vraag of herinnering op zo’n plek inherent is aan zijn materiality, of dat de herinnering geconstrueerd en geprojecteerd is door architecten, curatoren en bezoekers (Duindam, 17). Van der Laarse benoemt het verschijnsel dat op verschillende plekken in Europa verdwenen joodse stadswijken herleven als erfgoedlandschappen, door Ruth Ellen Guber ook wel ‘Virtueel Jodendom’ genoemd (in Van der Laarse, 16). Deze wijken (en andere monumenten en plaatsen van herinneringen in steden) worden opgenomen in reisgidsen en stadswandelingen. Van der Laarse noemt dit toerisme: ‘the export that doesn’t go anywhere’, met als enig product de door toerist mee naar huis genomen herinneringen (16). Hij schrijft: “’Holocaust memory sites’ zijn behalve toeristische bestemmingen ook plaatsen waar universele waarden worden overgedragen, morele lessen uit het verleden worden getrokken, en identiteitspolitiek wordt bedreven“ (26). Meer aandacht voor deze geschiedenis is uiteraard positief, maar het kan ook leiden tot herinneringscompetitie en ‘ramp- toerisme’.

4.3 Herinneringscompetitie en ‘ramp-toerisme’ Tim Cole schreef in 1999 het boek Selling the Holocaust. From Auschwitz to Schindler. How history is bought, packaged, and sold. Hij noemt dat er in Amerika $168 miljoen gedoneerd is voor het USHMM en nog miljoenen voor andere memorial projecten. “Shoah business’ is big business”, zegt hij (1). In Europa ligt dat wat anders, maar de groeiende aandacht voor de Holocaust is wel duidelijk zichtbaar. Zo is het bezoeken van Holocaust gerelateerde locaties een populair ‘uitje’. Jaarlijks bezoeken miljoenen mensen van over de hele wereld voormalige concentratiekampen, getto’s, monumenten en musea over de Holocaust. Van de Laarse spreekt van een hedendaagse, internationale Holocaust herinneringsgolf (14). In 2014 bezochten 1,5 miljoen toeristen het Auschwitz-Birkenau Memorial en Museum, 1,4 miljoen het United States Holocaust Memorial Museum en 470.000 het informatiecentrum van het Memorial to the Murdered Jews of Europe in Berlijn (Reynolds, 335).40 Ook in Nederland heeft het Anne Frank Huis elk jaar hogere bezoekcijfers.

Het Anne Frank Huis werd in maart 2016 in NRC Handelsblad genoemd als cultuurmerk met de sterkste reputatie boven Het Rijksmuseum en Paleis Het Loo.41 Anne Frank is uitgegroeid tot

40 Aan het aantal bezoeken in Berlijn zijn de bezoeken aan het monument zonder bezoek aan het informatiecentrum niet toegevoegd. Dit zijn er veel meer.

41 Cultuursupplement NRC Handelsblad, 10 maart 2016. 38 fenomeen, in kritische zin ook wel de ‘Anne-Frank-Industrie’ genoemd (Koeleman, 13).42 Rob van der Laarse stelt dat Het Achterhuis sinds 1947 is uitgegroeid tot ‘hét icoon van de jodenvervolging, ook al vertelt het niets over de vernietigingskampen’ (Koeleman, 26 en van der Laarse, 22). Het dagboek werd in 1947 uitgegeven en in 1960 opende Het Achterhuis haar deuren als museum. Anne Frank is zowel het bekendste slachtoffer van de oorlog als het bekendste kind van de twintigste eeuw en een van de bekendste gezichten dat we kennen: ‘a present-day Mona Lisa’ (Cole, 23). De populariteit van het in meer dan zeventig talen vertaalde dagboek, overstijgt dat van de Bijbel, de Koran en Harry Potter (Van der Laarse, 23).

Kijkend naar de groeiende hoeveelheid Holocaustmonumenten spreekt Bart Wallet, kenner van de geschiedenis van Joods Amsterdam, ook wel van herinneringscompetitie. Het Anne Frank Huis staat (vooral internationaal) op de eerste plek wat herinneren betreft, maar wat de tweede plek is, is minder duidelijk zegt hij.43 In de Hollandsche Schouwburg is een namenwand met 6700 familienamen. Een paar honderd meter verderop wil het Auschwitz Comité er ook een maken, met de voor- en achternamen van alle Nederlandse slachtoffers. De meningen over dit monument zijn verdeeld. Zo schrijven Abram de Swaan en Hans van Houwelingen in ‘Bedenkt eer gij herdenkt’: “Het ontwerp is ingegeven door de misvatting dat iets enorms ook herdacht moet worden met iets enorms” (juni 2016, de Volkskrant) en was er een flinke discussie met buurtbewoners die is uitgelopen in een rechtszaak. In juli 2019 is besloten dat het monument er mag komen en heeft ook De Swaan zich bij de komst neergelegd.44

Wat betreft herinnering spreekt Wallet van drie fasen in de omgang met de oorlog. In de eerste fase wilde men niks van het joodse leed weten, in de tweede traden joodse instellingen als collectief naar buiten om de omvang te benoemen en in de derde fase ligt de nadruk op individuen en minder op de groep. Het noemen van namen om te herdenken is een joodse traditie en de namenwand als herdenkingsplek past bij deze nadruk op het individu. De modernste versie daarvan is het Joods Monument waar digitaal alle Nederlandse slachtoffers worden herdacht en waar de community informatie, foto’s en verhalen kan toevoegen om het monument steeds completer te maken. Ook kleinere gedenkplaatsen voor enkelingen als verzetsstrijders en Stolpersteine zijn voorbeelden van deze nieuwe manier van herdenken.45 Doordat het herdenken individueler wordt, wordt het ook persoonlijker; iedereen mag op zijn eigen manier herdenken. Alleen in Amsterdam zijn er al drie comités die een Kristallnachtherdenking organiseren.

In artikelen over dark tourism (ook wel difficult heritage tourism, dark family tourism en Holocaust tourism genoemd) komen verschillende problemen aan bod. Onder andere de vraag hoe voormalige concentratiekampen als ‘toeristische attracties’ moeten worden onderzocht omdat ze niet te vergelijken zijn met ander toeristische producten en de motivatie van bezoekers lastig te classificeren is.46 Niet alleen in de wetenschap, maar ook in de cultuur wordt dit toerisme onder de aandacht

42 Zie: David Barnouw Het fenomeen Anne Frank en column Emile Schrijver op Jonet.

43 Bart Wallet in Vriesema en Versteegh ‘Het is tijd om de enkeling te herdenken’, NRC, 15 juli 2015.

44 Zie: Gesprek tussen Emile Schrijver en Abram de Swaan in NRC, 15 juli 2019.

45 Zie bijlage 3 voor de verschillende herdenkplaatsen in Amsterdam.

46 Zie bijvoorbeeld: Magee & Gilmore (2015) en Beech (2000). 39 gebracht. Sergei Loznitsa toont het gedrag van toeristen op deze locaties in de documentaire ‘Austerlitz’ (2016). Een ander voorbeeld zijn de foto’s van Roger Cremers, die in 2016 in het Verzetsmuseum getoond werden in de tentoonstelling World War Two Today. Een ander project was Yolocaust van Shahak Shapira. Hij ergerde zich aan de manier waarop foto’s gemaakt werden bij het Holocaust Monument in Berlijn en photoshopte ze op zo’n manier dat het lijkt alsof mensen deze poses maken in concentratiekampen. Het project zorgde voor veel ophef.47

In dit deel van de scriptie heb ik het begrip Holocaust nader gespecificeerd, zoals ik dat in het eerste deel met het begrip museum gedaan heb. In het volgende hoofdstuk breng ik deze begrippen bij elkaar en gaat het over het Holocaust Museum. Ik ga in op de musealisering van deze herinnering en de totstandkoming van Holocaustmusea in het algemeen en in het bijzonder dat in Amsterdam.

47 Zie o.a. ‘Yolocaust: ‘dansend en springend tussen de lijken’’ op metronieuws.nl 40 HOOFDSTUK III - OVER HET HOLOCAUST MUSEUM

41 42 5 | MUSEALISERING VAN DE HOLOCAUST “Overgeleverde informatie, eigen herinneringen, interpretaties: zij kleuren de verbeelding van het verleden in”- Erik Somers, 15.

In dit hoofdstuk komen de thema’s musea en Holocaust samen. In het vorige hoofdstuk zijn enkele vormen van herinneren en herdenken besproken. Musea geven op een andere manier vorm aan het onderwerp: de Holocaust wordt gemusealiseerd. Na een korte beschrijving van het begrip musealisering ga ik verder in op het Nederlandse museumlandschap. Daarna schets ik het internationale veld van Holocaustmusea- en memorials. In het volgende hoofdstuk beschrijf ik de casus: Het Nationaal Holocaust Museum in Amsterdam.

5.1 Musealisering Musealisering is het proces waarbij voorwerpen worden toegeëigend door musea en van alledaagse voorwerpen veranderen in museale objecten. Ze worden vanaf dat moment beschouwd als erfgoed en gepresenteerd in een museale setting of geënsceneerd in hun oorspronkelijke setting. Het begrip musealisering wordt tweeledig gebruikt: enerzijds om de tendens cultuurgoederen van de ondergang te behoeden te benoemen en anderzijds als benaming voor de veranderende omgang met (cultuur)objecten (Koeleman, 21). Naast objecten, kan ook immaterieel erfgoed gemusealiseerd worden. Dit is iets wat tegenwoordig steeds meer gebeurd, bijvoorbeeld in de vorm van oral history vastgelegd in audio en video (Koeleman 22).

Volgens de Duitse filosoof Hermann Lübbe dienen musea ter compensatie van verloren tradities en identiteit. Musealisering stelt onze culturele vertrouwdheid veilig, zegt hij.

“Om de eigen identiteit niet te verliezen in een maatschappij waarin veranderingen elkaar in een razend tempo opvolgen, hoe sterker de behoefte wordt gevoeld om overblijfselen van de voorbije tijd te behouden. Hierbij gaat het om cultuurgoederen die hun oorspronkelijke functie zijn verloren en om die reden in hun voortbestaan worden bedreigd” (Lübbe in: Koeleman, 22).

Gemusealiseerde voorwerpen worden betekenisdragers: ze worden verzameld om het verleden vast te leggen. In de jaren zeventig en tachtig is de musealisering van cultuur sterk toegenomen uit angst voor identiteitsverlies bij de latere generatie (Elshout 2016, 279). Er kwam in 1981 zelfs een speciaal nummer van Museumvisie uit dat musea moest helpen bij ‘eigentijds verzamelen’. De verzamelwoede in de twintigste eeuw heeft geleid tot een diversificatie en dichtheid op museaal vlak. Er is tegenwoordig zelfs sprake van ‘ontzamelen’ in veel musea.48

Door het belang van de beleveniswaarde van de bezoeker, zijn musea voor het vraagstuk van authenticiteit in hun presentaties komen te staan. Enerzijds willen ze de bezoeker meenemen in een verhaal of iets laten ervaren en anderzijds hebben musea de taak de ‘echte objecten’ te conserveren en presenteren. Pine en Gilmore noemen deze uitdaging “the management of the customer perception of authenticity” (2007, 76). Authenticiteit geldt volgens hen op drie niveaus: voor objecten, gebouwen en ontmoetingen. Authentiek zijn heeft twee voorwaarden: “being true to one’s own self [and] being what you say you are to others” (79). Musea moeten dus niet vergeten wat hun core business is in hun pogingen meer publiek te bereiken (Kotler & Kotler 2007, 284).

48 Zie o.a. ‘65 miljoen kunstobjecten, wat moet je ermee?’ door Lynn Berger voor DeCorrespondent.nl. 43 De spanningen tussen commerciële en curatele doelen, tussen publiekstoegankelijkheid en behoud en tussen wetenschap en entertainment zijn ook terug te zien bij Holocaustmusea.49 Rob van der Laarse schrijft hierover in zijn tekst De oorlog als beleving (2010). Hij spreekt van twee tendensen: enerzijds zijn er musea die door de manier van presenteren inspelen op het gevoel van de bezoekers zodat zij zich beter kunnen identificeren met het tentoongestelde erfgoed en het achterliggende verhaal van de objecten door middel van narratieve contextualisering en anderzijds zijn er musea die kiezen voor een schokeffect en ‘de macht van het getal’ gebruiken om een boodschap over te brengen (65). Mag je reconstructies maken om een punt te maken? Van der Laarse beantwoordt de vraag zelf met een uitspraak van Abram de Swaan: "Authenticiteit is de fetisj van de erfgoedwereld” (32).

5.2 Oorlogsmusea In de naoorlogse omgang met de jaren van oorlog en bezetting heeft de musealisering een belangrijke rol gespeeld in de herinneringscultuur (Somers, 18). Het aantal musea over de Tweede Wereldoorlog is flink toegenomen.50 In het proefschrift De Oorlog in het Museum geeft Erik Somers (2014) een overzicht van de Nederlandse oorlogs- en verzetsmusea en herinneringscentra. Dit zijn er 83 in totaal, een enorm aantal. Somers onderscheidt de oorlogsmusea in vijf thema’s, omdat “het Nederlandse museale veld met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog zo gevarieerd en veelvormig is”(24). De categorieën zijn: 1) oorlog en bezetting, 2) verzet en bezetting, 3) (joden)vervolging en terreur, 4) militair, strijd en bevrijding en 5) Nederlands-Indië. Van de 83 musea die Somers noemt zijn er maar zes die in de derde categorie ‘(joden)vervolging en terreur' vallen en waarbij de Holocaust dus het hoofdthema is. Deze heb ik opgenomen in tabel 4.

Geregistreerd Aantal bezoekers Naam Plaats Opgericht museum per jaar

Anne Frank Huis Amsterdam, 1960 Sinds 2002 1.1 miljoen Noord-Holland

Herinneringscentrum Kamp Hooghalen, 1983 Sinds 2002 300.000 Westerbork Drenthe

Monument en Museum de Amsterdam, 1962 als monument, In 2002 43.000 Hollandsche Schouwburg Noord-Holland 1992 als expositie geregistreerd bij JHM

Nationaal Monument Kamp Leusden, 2000 (in 1972 al nee 40.000 Amersfoort provisorisch)

Nationaal Monument Kamp Vught, 1990 Sinds 2010 60.000 Vught Noord-Brabant

Onderduikadres Jozef en Bedum, 2005 Nee 300 Regina Meijer Groningen

Tabel 4: Musea in categorie 3 van Somers (369)51

49 Opsomming uit Conway en Leighton ‘Staging the Past, enacting the Present’ (2011, 39).

50 Zie Haijtema in de Volkskrant “Aantal musea over Tweede Wereldoorlog flink toegenomen”, 20 maart 2014.

51 Gegevens zijn uit 2012. De Hollandsche Schouwburg had in 2016 meer dan 70.000 bezoekers (Jaarverslag JCK 2016). Maar 126.000 bezoekers van het Anne Frank Huis zijn Nederlands. 44 Opvallend voor deze zes plekken is de focus op ‘het lokale’: ze zijn niet alleen gevestigd op een historische locatie waar zich iets heeft afgespeeld, ze presenteren daarnaast voornamelijk het verhaal van die plek. Dit geldt zowel voor de herinneringscentra verbonden aan de voormalige kampen, als voor het Anne Frank Huis en de Hollandsche Schouwburg. Volgens Van de Reijt leven we “in een maatschappij waarin de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog ongeveer een synoniem is geworden voor de herinnering aan de Holocaust” (29). In dat kader is het toch verbazingwekkend dat Nederland zoveel oorlogsmusea kent, waarvan er zo weinig toegespitst zijn op de Holocaust. Naast de zes musea die door Somers ingedeeld zijn onder de noemer ‘(joden)vervolging en terreur’ zijn er natuurlijk andere musea die iets vertellen over de jodenvervolging, zoals de verzetsmusea (categorie 2) en bezettingsmusea (categorie 1), maar daarbij is het niet de focus.

Het hoge aantal oorlogsmusea in Nederland heeft volgens Somers onder andere te maken met de verzamelwoede van de Nederlanders. Daarnaast is het aantal illustratief voor de grote uitwerking die de Tweede Wereldoorlog op onze samenleving (gehad) heeft (Koeleman 2016, 70). Volgens Koeleman voelen musea de urgentie om de Tweede Wereldoorlog te documenteren en presenteren voor volgende generaties, omdat de ooggetuigen van de oorlogsjaren er bijna niet meer zijn (13). Van der Laarse: “Nog steeds ontdekken we ‘nieuw erfgoed’ op zolder, vinden we archeologische sporen en vliegtuigwrakken, worden collecties digitaal ontsloten, en groeit de stroom getuigen- verhalen” (33). Het populairste museum was jarenlang Oorlogsmuseum Overloon, het oudste museum in zijn soort.52 Vanaf 1960 werd het Anne Frank Huis opengesteld en vanaf de jaren tachtig veranderde het museale oorlogslandschap drastisch. In 1995, vijftig jaar na de bevrijding, werd verwacht dat de publieke aandacht voor de oorlog zou afnemen, maar het tegendeel bleek waar. Het aantal musea én de bezoekersaantallen namen toe (Somers, 29).

5.3 Holocaustmusea en -memorials Over de hele wereld zijn er Holocaustmusea en -memorials. Vele zijn opgericht in de jaren negentig toen de Holocaust ook in de Verenigde Staten als belangrijk deel van de Amerikaanse cultuur werd gezien.53 Tussen 1988 en1993 werd het United States Holocaust Memorial Museum (USHMM) gebouwd in de hoofdstad Washington D.C. De technologieën die daar gebruikt worden om een breed, inclusief publiek te bereiken zorgden voor een shift in de presentatie van de Holocaust (Duindam, 204). “This paradox - We can never fully understand, but are nevertheless driven to keep trying to make sense of the Shoah - has fueled the debate about Shoah representaties for several decades”, schrijft Duindam (7).

De grens tussen memorials en musea is niet altijd duidelijk. Vaak functioneren musea ook als herdenkingsinstellingen (Kolbar, 13). Williams (2007) benoemt de verschillende termen in zijn boek:

52 Oorlogsmuseum Overloon werd al in 1946 opgericht.

53 Williams noemt de volgende: “The Holocaust Memorial, Miami Beach (1990), Los Angeles Holocaust Monument (1992), Sydney Jewish Museum (1992), U.S. Holocaust Memorial Museum, Washington, D.C. (1993), Holocaust Centre - Beth Shalom, Laxton (1995), the Holocaust Museum, Houston (1996), Topography of Terror, Berlin (1997), The Museum of Jewish Heritage - A Living Memorial to the Holocaust, New York (1997), Cape Town Holocaust Centre (2000), the Jewish Museum, Berlin (2001), the Montreal Holocaust Memorial Centre (reopend in 2003), the Budapest Holocaust Memorial Centre (2004), the revamped Paris “Wall of Names” Holocaust Memorial (2005), Berlin’s Memorial of the Murdered Jews of Europe (2005)” (20). 45 memorial, monument, museum, memorial museum en memorial site. Hij gebruikt memorial als parapluterm voor alles dat dient als herinnering/herdenking aan een persoon of een gebeurtenis. Dit kan dus ook een (feest)dag of lied zijn en hoeft geen fysieke vorm te hebben. Een monument is een beeld, een gebouw of een fysieke markering ontworpen om te herdenken. Een museum beschrijft hij als een institutie gewijd aan het verwerven, conserveren, bestuderen, tentoonstellen en bieden van educatie van objecten met wetenschappelijke, historische of artistieke waarde. Hij gebruikt de term memorial museum om een specifiek type museum te identificeren dat gewijd is aan een historische gebeurtenis dat massaal lijden van een bepaalde soort herdenkt. De term memorial site wordt ten slotte gebruikt om een fysieke plek aan te geven dat een gedenkwaarde heeft, maar die niet per se gedomineerd is door een gemaakte constructie (7-8).

In haar scriptie onderzoekt Koeleman hoe Nederlandse musea de oorlog documenteren en presenteren en welke keuzes zij maken. De nadruk ligt op oorlogserfgoed en specifiek op museale presentaties die betrekking hebben op de jodenvervolging: de Holocaust (15). Ze doet dit aan de hand van vier casussen. De eerste is Het Anne Frank Huis: wereldwijd het meest beroemde voorbeeld van een museum dat Holocausterfgoed presenteert. Het grote succes zou te verklaren kunnen zijn door de echtheidservaring die bezoekers krijgen op deze plek. Koeleman haalt hier Huizinga aan die spreekt van een ‘historische sensatie’: “het gevoel dat men ervaart wanneer hij/zij oog in oog staat met een oorspronkelijk object” (31). Een deel van het Anne Frank Huis (het voorhuis) is gereconstrueerd naar de oude staat om bezoekers inzicht te geven in de vroegere situatie. Dit wordt ook wel conceptuele authenticiteit genoemd (33).54 De tweede casus zijn de objecten in de collectie van het Rijksmuseum. Sinds de heropening in 2013 heeft het museum een Tweede Wereldoorlog-kabinet met daarin zeven objecten, waaronder de kampjas van Isabel Wachenheimer. Het museum probeert hiermee in te zoomen op een aantal individuele verhalen van slachtofferschap, daderschap en verzet (41). Voor het Rijksmuseum is het vooral van belang dat de authentieke objecten emoties oproepen bij de bezoekers (44). Herinneringscentrum Kamp Westerbork is de derde casus van Koeleman. In 1970 is daar het monument van Ralph Prins onthuld, dat symbool staat voor de 93 transporten die uit Westerbork zijn vertrokken. Van het voormalige kampterrein was toen niks meer over. In 1983 werd het Herinneringscentrum geopend. Het centrum trok meteen al veel bezoekers, maar men miste de barakken (48). Vanaf de jaren negentig werd het kamp symbolisch heringericht om “enig beeld en enig gevoel [te] geven van wat zich daar heeft afgespeeld” (49). Op minimalistische wijze is de plaats en grootte van de barakken gereconstrueerd met taluds en beton omdat het herbouwen ‘kitsch’ zou zijn. Dit heeft voor de jonge generatie echter weinig zeggingskracht, waardoor er een nieuwe herinrichting moest komen. Op het terrein staan nu twee opgeknapte Duitse goederenwagons, het monument 102.000 stenen en een heropgebouwde versie van barak 56. Om de oude commandants- woning is een glazen overkapping geplaatst om de woning te beschermen. Het tonen van dadererfgoed kan als controversieel gezien worden, maar biedt mogelijkheden om het verhaal van het kamp beter te kunnen vertellen (56).

Ten slotte behandelt Koeleman het nieuw te openen Nationaal Holocaust Museum. Het NHM was pas drie maanden open toen Koeleman de scriptie in augustus 2016 afrondde. Ze koos er toch voor

54 Begrip van kunsthistorica Nicole Ex in Koeleman (2016, 33). 46 het als casus op te nemen: “Doordat het museum nog in ontwikkeling is, maakt het de meest actuele ontwikkelingen op het gebied van de presentatie van de Holocaust inzichtelijk. Welke boodschap over de Holocaust wil het museum uitdragen anno 2016? Welke keuzes maak je als organisatie als je de kans hebt om vorm te geven aan een nieuw museum?” (16). In een interview met Koeleman legt conservator Annemiek Gringold uit dat we in Nederlandse musea wel melden dat er in ver gelegen kampen moord op joden plaatvond maar dat we niks leren over ”hoe mensen in daders veranderen, welke mechanismen er waren en welke methoden werden toegepast” (62). De tentoonstelling kan niet stoppen als de trein de grens overgaat; de onvoorstelbare kampen moeten ook verbeeld worden. Dit willen ze niet doen met ‘antracietgrijze, grofkorrelige foto’s aan de wand’, zoals in veel musea over de jodenvervolging het geval is.55 Maar de experience zoals deze in bijvoorbeeld het USHMM gecreëerd is, heeft ook niet de voorkeur (63).56 Hoe het museum er dan wel uit moet komen te zien, is tijdens het schrijven van Koeleman nog niet bekend. Oud-directeur Joël Cahen sprak in ieder geval de hoop uit dat het ‘iets heel eigens wordt, in een nieuwe stijl’ (64). Koeleman concludeert dat alle vier de instellingen bezig zijn de zes miljoen slachtoffers een gezicht te geven door persoonlijke verhalen te vertellen. Ook wordt in de museale presentaties en bijbehorende randprogrammering getracht het verhaal van de Holocaust te koppelen aan de hedendaagse praktijk. Er is aandacht voor de impact van de Holocaust op latere generaties, het bestrijden van discriminatie en vooroordelen, en andere genocides (72). Ook het bewustwordingsproces is van belang.57 Koeleman: “Na de politiek van het vergeten en de enscenering van de leegte, is het nu de tijd van de musealisering van herinnering”(74). Na zeventig jaar wordt het in Nederland dus wel tijd voor een museum waarin de jodenvervolging centraal staat.

55 Uitspraak van JCK-directeur Emile Schrijver bij verschillende toespraken over het NHM.

56 In het USHMM is een treinwagon opgenomen in de opstelling. Er zijn meer musea die gebruik maken van deze schokervaring van ‘even opgesloten zijn’, zoals in Berlijn.

57 Mooi voorbeeld in de folder van het USHMM: “This Museum is not an answer. It is a question. And the question always is: what is your responsibility now that you’ve seen, now that you now?” (Koeleman, 20). 47 6 | DE KWEEKSCHOOL WORDT MUSEUM “The undeniable there-ness of this building”, David Duindam, 2016.

In het vorige hoofdstuk stond de musealisering van de Holocaust centraal. Sinds de jaren negentig zijn er overal ter wereld Holocaustmusea geopend en is ook de aandacht voor Holocaust- gerelateerde plaatsen flink gegroeid. Hoewel die aandacht ook in Nederland lijkt toe te nemen, was er hier tot nu toe nog geen museum dat het verhaal van de jodenvervolging centraal stelde in zijn presentatie. Daar is met het initiatief van het Joods Cultureel Kwartier verandering in gekomen. Hoe deze verandering tot stand kwam, komt naar voren in dit hoofdstuk. Eerst schets ik de geschiedenis van het gebouw waarin het nieuwe museum gevestigd is, omdat het bijdraagt aan de legitimering van de locatie van het nieuwe museum. Daarna ga ik in op de plannen van het JCK en de eerste fase van het museum. Ten slotte kijk ik naar de functies die het museum kan hebben en blik ik vooruit op de toekomst.

6.1 De Kweekschool In mei 2016 heeft het Nationaal Holocaust Museum in oprichting zich gevestigd in het pand op Plantage Middenlaan 27, schuin tegenover de Hollandsche Schouwburg. De meeste mensen kennen het gebouw als de IVKO (Kunstvakschool voor mavo en havo), maar weten niks van de belangrijke rol die het gebouw speelde in de zomer van 1943. De geschiedenis van de Hervormde Kweekschool58 en de rol van directeur Johan van Hulst bij het redden van joodse kinderen uit de naastgelegen crèche zijn de reden dat het JCK het nieuwe museum in dit gebouw wil vestigen.

Het gebouw aan Plantage Middenlaan 27 is in 1888 gebouwd als kleuterschool. In 1907 vestigde de Hervormde Kweekschool zich in het pand. Johan van Hulst begon er in 1938 als leraar Nederlands en geschiedenis en werd later directeur. Toen de oorlog uitbrak, bleef de school gewoon open.59 In maart 1943 pleegde Van Hulst zijn eerste verzet. Hij stond toe dat universiteitsstudenten zich op de kweekschool inschreven zodat ze geen loyaliteitsverklaring aan Duitsland hoefden te tekenen (Website JCK). Vanaf juli 1942 zag Van Hulst dagelijks hoe joden de Schouwburg in- en uitgevoerd werden en ook hoe kinderen werden ondergebracht in de, bijna aan de school grenzende, crèche (Pen in Het Het Parool, 11 juni 2015).60 In april 1943 zocht crèche-directrice Pimentel contact met Van Hulst. Ze vroeg of de kinderen uit haar crèche in de tuin van de school mochten spelen en slapen. Naast de tuin, stelde Van Hulst in mei ook een klaslokaal ter beschikking voor de middagslaapjes van de kinderen (website JCK). De medewerkers van de crèche hadden toen al diverse manieren bedacht om kinderen naar buiten te smokkelen en de samenwerking met de Kweekschool zorgde voor een nieuwe ontsnappingsroute. Hoewel aan de voorkant van de straat toch duidelijk een huis tussen de

58 Een Kweekschool is wat we tegenwoordig de PABO noemen.

59 De leraren en leerlingen van de christelijke school hadden weinig last van de anti-joodse maatregelen in Nederland. De docenten moesten de ariërverklaring tekenen, maar de leerlingen van de kweekschool waren vrijgesteld van de loyaliteitsverklaring. In augustus 1942 leek de school de deuren te moeten sluiten toen de subsidie van een aantal kweekscholen stopgezet werd. Van Hulst besloot om de school ongesubsidieerd door te zetten door aan te kloppen bij de ouders van de leerlingen. Ook de kerkenraad van de Hervormde Gemeente hielp mee de school open te houden door de salarissen te betalen (Website JCK).

60 De crèche was gevestigd op Plantage Middenlaan 23. Tussen de Kweekschool en de crèche zat een woonhuis, dat toen het leeggehaald werd ook gebruikt is voor het verzet. Zie bijlage 4 voor een afbeelding en paragraaf 3.2 voor informatie over de Hollandsche Schouwburg en de crèche. 48 school en de crèche te zien was, grensden de tuinen van beide wel aan elkaar. Kinderen konden daarom over de schutting in de tuin getild worden en via de deur van de Kweekschool onder begeleiding naar buiten glippen als het zicht van de bewakers voor de Hollandsche Schouwburg versperd werd door een tram. Anderen werden naar buiten gesmokkeld in juten zakken, wasmanden en op vele andere wijzen (Duindam, 199). Dit netwerk bestond helaas maar kort. De crèche werd op 29 september 1943 gesloten. Pimentel was al eerder op een transport gesteld. In november ging ook de Hollandsche Schouwburg dicht, na zestien maanden te hebben gediend als deportatieplaats (website JCK). Door de verzetsdaden van de medewerkers van de Hollandsche Schouwburg, Joodse crèche en Hervormde Kweekschool konden zo’n 600 kinderen gered worden. Johan van Hulst kreeg in 1972 een Yad Vashem-onderscheiding;61 hij had zelfs zijn vrouw niet over het verzetswerk verteld (Het Parool, 11 juni 2015)

Ook na de oorlog wilde Van Hulst er niet over spreken: “Tientallen journalisten heb ik geweigerd. Ik had me voorgenomen er niet meer over te praten. Ik had mijn handen vol aan de wederopbouw van het onderwijs” (Het Parool, 11 juni 2015). De Kweekschool bleef in het gebouw gevestigd en het aantal leerlingen nam flink toe. Dit leidde in 1953 tot een grote verbouwing, waarbij het gebouw is uitgebreid met een extra verdieping en een gebouw in de tuin. Later werd ook het voormalige woonhuis dat tussen de crèche en de school in stond er bij getrokken.62 Na verschillende hervormingen en fusies verliet de Kweekschool het gebouw in 1984 en nam de IVKO (kunstvakschool) er zijn intrede. De IVKO heeft van 1988 tot 2011 van het gebouw gebruik gemaakt. Tot de nieuwe bestemming was gevonden, is het door de gemeente voor anti-kraak ingezet. In 2015 werd bekend dat het Joods Cultureel Kwartier de locatie mocht gebruiken voor het nieuw te openen museum. Op de vraag wat Johan van Hulst er van vindt dat er een sjoahmuseum komt in zijn school antwoordt hij: “Geweldig. Alle belangrijke landen hebben een sjoahmuseum. Dit had al vijfentwintig jaar geleden moeten gebeuren” (Het Parool, 11 juni 2015).

6.2 De plannen Vijfentwintig jaar geleden werden in de Verenigde Staten al verschillende Holocaustmusea geopend, maar in Nederland was dit niet het geval.63 Kijkend naar het publieke debat na de oorlog, was Nederland waarschijnlijk nog niet klaar voor een museum over dit onderwerp. In die tijd (1992) kwam wel de Hollandsche Schouwburg in beheer van het Joods Historisch Museum. Dat werd de plek om de Shoah te herdenken en met een kleine tentoonstelling toe te lichten, waar dat in het JHM altijd

61 De titel “Rechtvaardige onder de Volkeren” is een uit de Talmoed afkomstige eretitel die wordt uitgereikt aan niet-joden die joden ten tijde van de Holocaust hebben helpen onderduiken, ontkomen en overleven. De onderscheiding wordt uitgereikt door de staat Israël, maar de toekenning gebeurt onder leiding van Yad Vashem (museum en herdenkingsplaats in Jeruzalem). De onderscheiding wordt daarom ook wel “Yad Vashem- onderscheiding voor hulp aan joden” genoemd.

62 Zie bijlage 4 voor een foto uit 1925 en een foto uit 2016.

63 Zie voetnoot 52 voor jaartallen waarin wereldwijd Holocaustmusea geopend werden. Opvallend is dat er in de Verenigde Staten eerder Holocaustmusea geopend werden dan in Europa. Dit komt waarschijnlijk omdat het in Europa gevoeliger ligt doordat het op ‘die bodem gebeurd was’ en omdat de overlevenden in de Verenigde Staten een luidere stem hadden dan in Europa. 49 moeilijk is gebleven.64 Uit onderzoek van het JHM in de jaren negentig bleek dat bezoekers aan het museum vooral verwachtten iets over de Holocaust te leren tijdens hun bezoek, omdat dat is waar ze aan denken bij joodse geschiedenis. Reden genoeg voor het JHM om juist de diversiteit van het jodendom te laten zien en het eenzijdige beeld op de joodse geschiedenis te herzien (Kolbar, 32). Met enkele objecten krijgt het museum het volgens Kolbar toch voor elkaar een sterke presentatie van de Holocaust neer te zetten, binnen de bredere context. Bijzonder hierbij is de insteek van het museum om de slachtoffers en overlevers niet neer te zetten als groepen, maar als mensen: to (re)humanize (Kolbar, 51). Kolbar stelt dat joodse musea niet zouden moeten functioneren als Holocaustmusea of memorials, maar de joodse cultuur moeten representeren, waarvan de Holocaust uiteraard onderdeel is. Dit pleit voor de keuze van het JCK om in het JHM de bredere geschiedenis te blijven presenteren en voor het Holocaustmuseum een andere locatie te zoeken. Bezoekers willen namelijk wel graag meer leren over de Holocaust, zo blijkt uit bovengenoemd onderzoek en de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van herdenken zoals in het vorige hoofdstuk beschreven. Hoewel dit op andere plekken ter wereld al kan, is het de bedoeling dat het NHM de eerste plek wordt waar de Nederlandse Holocaustgeschiedenis verteld gaat worden.

De wens voor dit aparte museum nam Joël Cahen mee bij zijn aantreden als directeur in 2002, als opvolger van Rivka Weiss-Blok. Een van zijn eerste stappen was het aannemen van een conservator die zich volledig op de Shoah en de Hollandsche Schouwburg kon toeleggen: Annemiek Gringold. Hij gebruikte daarnaast zijn (inter)nationale netwerk om de Hollandsche Schouwburg in een andere richting te duwen (Duindam, 13). Al in een catalogus uit 2004 is te lezen dat er plannen zijn om de Hollandsche Schouwburg uit te breiden met “a major Shoah documentation centre, where testimoniums of survivors are available” (Van Voolen, in: Cohen, 41). Ook in de bundel over de Hollandsche Schouwburg uit 2013 wordt gesproken van het ‘Nationaal Sjoa Centrum en Museum’. Toch werd het idee om de Hollandsche Schouwburg uit te breiden telkens weer aan de kant geschoven vanwege de gevoeligheid van de plek (Duindam, 6) waardoor het idee ontstond om op zoek te gaan naar een andere locatie voor dit te ontwikkelen museum. Alle locaties van het Joods Cultureel Kwartier zijn gevestigd op een plek waar de geschiedenis zich heeft afgespeeld (In situ), plekken die zelf ook een verhaal vertellen. Een nieuwbouwlocatie (Ex novo) voor het Holocaustmuseum zou dus niet in deze lijn aansluiten; een bestaand pand zou beter passen. Veel gebouwen in Amsterdam die een rol speelden in het verhaal van de jodenvervolging zijn echter na de oorlog afgebroken of hebben een andere bestemming gekregen. Dat de voormalige Hervormde Kweekschool vrij kwam, was volgens mij een perfecte situatie voor het JCK. Het is niet alleen gelegen in het Joods Cultureel Kwartier (tegenover de Hollandsche Schouwburg), het is ook het enige andere authentieke gebouw dat een (bij)rol speelde in het bezetting van de Hollandsche Schouwburg met een duidelijk eigen verhaal. Bovendien biedt het met vier verdiepingen veel ruimte voor presentaties en andere museale taken. Toen de plek was gevonden konden er concrete plannen gemaakt worden en werden er antwoorden gezocht op vragen als: Hoe moet het museum gaan heten? Wat moet er te zien zijn? En hoe wordt het straks onderdeel van het JCK?

64 Toen het Joods Historisch Museum na de oorlog, in 1955, de deuren weer opende, was het nog veel te vroeg om het hier over te hebben. Het was toen vooral zaak de continuïteit van joods leven in Nederland in het museum te laten zien. Pas vanaf 1987 was er in de vaste opstelling plaats om de jodenvervolging te presenteren. Het JHM heeft zich echter nooit als Holocaustmuseum gepresenteerd, misschien wel juist niet. 50 In 2012 is door drie bedrijven samen (XPEX, Hypsos en Aronsohn) een haalbaarheidsonderzoek verricht in opdracht van het JHM. Uit het onderzoek kwam naar voren dat te verwachten is dat de twee gebouwen samen jaarlijks zo’n tweehonderd duizend bezoekers gaan trekken (Duindam, 207).65 Ook wordt daarin benoemd dat de twee gebouwen, twee eigen functies moeten hebben. De Hollandsche Schouwburg behoudt daarbij vooral de functie van herdenkingsplek en de Kweekschool krijgt een meer traditionele museumfunctie en moet context gaan bieden aan dat wat er herdacht wordt in de Hollandsche Schouwburg (Duindam, 208). Laatstgenoemde is daarnaast een concrete plaats waar de jodenvervolging heeft plaatsgevonden en daarmee een belangrijk lieu de mémoire, aldus Duindam (209). Ook de keuze om de tramhalte in het midden als verbindend element te gebruiken en de oprichting van het museum in twee fases op te delen, kwamen uit het haalbaarheidsonderzoek naar voren (200). De notie dat alleen herdenken niet genoeg is, is een significante verschuiving volgens Duindam (210). Door een extra locatie naast de Hollandsche Schouwburg als herdenkingsplek te hebben, kan er naast de permanente tentoonstelling ook ruimte komen voor tijdelijke tentoonstellingen en evenementen over onderwerpen die raken aan de Holocaust, bijvoorbeeld andere genociden, racisme of vluchten (210).

Op 23 juni 2015 werd er een persconferentie gehouden om een en ander aan te kondigen. In de media en het publieke debat werd het nieuws goed opgenomen. In tegenstelling tot het Namenmonument van het Auschwitz comité, zijn er op dit plan van het JCK geen (vindbare) negatieve reacties. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn: of 1) niemand vraagt zich in het openbaar af of het wel nodig is dat er een Holocaustmuseum in Nederland komt of 2) iedereen vindt het een vanzelfsprekende stap of 3) de Holocaust is nog steeds zo’n gevoelig onderwerp dat men zich er niet negatief over uit durft te laten. De negatieve reacties op het Holocaust Namenmonument spreken laatstgenoemd argument tegen.66

6.3 Fase I Het museum wordt dus opgericht in twee fases: fase I en fase II. Eventueel zou je nog kunnen spreken van een fase die vooraf ging aan fase I, waarin de twee fases werden voorbereid. In die voorbereidende fase vond een ingrijpende wijziging plaats: de wisseling van algemeen directeur. Een half jaar voor de start van fase 1 (mei 2016) volgde Emile Schrijver Joël Cahen op als directeur en nam meteen een nieuw geluid mee. Waar bij de perspresentatie in juni 2015 nog gesproken werd van het ‘Sjoa-museum’, veranderde dat na de komst van Emile Schrijver in ‘Holocaustmuseum’. Hij zegt hierover: “Die naam is beter te begrijpen. Iedereen weet waar je het over hebt.” (Pen in Het Parool, 10 mei 2016). Door zijn jarenlange ervaring en zijn grote netwerk, bleef Joël Cahen in het eerste jaar na zijn aftreden nog betrokken bij de opbouw van het NHM als kwartiermaker. Daarnaast werd tijdens de voorbereidende fase het gebouw op minimale wijze verbouwd, zodat de benedenverdieping open kon als museum en er een beveiligde afscheiding was met de gebruikers van de bovenverdiepingen. Ook werd de halfronde patio weggehaald, zodat er een ruime

65 In 2017 bezochten al meer dan honderddertigduizend bezoekers deze twee locaties, waarvan het NHM pas enkel uit één verdieping bestaat (Jaarverslag JCK 2017).

66 De campagne van het Holocaust Namenmonument ging van start op 25 januari 2014. Zie onder andere: ‘Waarom nog een namenmonument in Amsterdam’, NRC, 11 maart 2018 ‘Dit momument neemt ons denken over’, NRC, 26 oktober 2018 ‘Holocaustmonument stuit op ontevreden buurtbewoners’, Trouw, 10 mei 2018 In juni 2019 is door de rechter besloten dat het Holocaust Namenmonument er definitief komt. 51 binnenplaats overbleef en kreeg de aula (vroeger de gym- en theaterzaal) een ‘galerie-look’. Belangrijk hierbij is dat in het gebouw nog steeds de oude Kweekschool herkenbaar is, of zoals Annemiek Gringold het uitlegt bij presentaties: “we zijn nog een school, en we worden een museum”. De voorbereidende fase werd tevens gebruikt voor het schrijven van een evenementenplan, het aannemen van twee medewerkers: een Floormanager en een marketing-communicatiemedewerker, en het aantrekken van een extern fondsenwervingsbureau.

Duindam beschrijft dat tijdens de eerste fase het plan gemaakt wordt. De Kweekschool wordt ondertussen gebruikt voor evenementen als Open Joodse Huizen, lezingen, toneelstukken en hedendaagse kunstexposities. De tweede fase is die van het nieuwe museum (Duindam, 200). Ik zou zelf willen zeggen dat de eerste fase drie functies heeft: fondsenwerving, bekendheid geven en uittesten wat wel en niet werkt of wel “tijd, geld en draagvlak”. Deze functies hebben uiteraard allemaal met elkaar te maken, maar worden hier toch even apart besproken aan de hand van bronnen en waar nodig persoonlijke ervaring.

Tijd | Uittesten wat werkt Door het museum drie jaar in een oprichtingsfase te plaatsen, krijgt de organisatie de gelegenheid om te experimenteren met de programmering en dus de tijd om uit te testen wat werkt. Bij diverse presentaties is de fase uitgelegd als een proeftuin of zelfs een laboratorium. Uiteraard is er wel een basisidee over wat er (uiteindelijk) in het museum te zien moet zijn. In mediabronnen zijn diverse uitspraken hierover te vinden. Emile Schrijver: "De meeste musea over de Jodenvervolging tonen antracietgrijze, grofkorrelige foto's over de zevenjarige voorgeschiedenis van de Holocaust en de vijf jaar ellende tussen 1940 en 1945. De nasleep van de oorlog komt vaak nog een beetje aan bod. Wij willen het anders doen. Wij willen ook de effecten van de oorlog op de volgende generaties uitgebreid laten zien” (Pen in Het Parool, 10 mei 2016). In een ander interview zegt hij: ”We presenteren alle harde feiten, maar het zal anders zijn dan in Washington, waar de bezoekers van het Holocaust Memorial Museum eerst door een wagon moeten stappen voor zij bij de eigenlijke tentoonstelling komen” (Meershoek in Het Parool, 1 februari 2017). Annemiek Gringold legt uit dat de presentatie van het museum niet pas begint in Westerbork of bij de kampen in Polen en Duitsland. De Holocaust begon in Amsterdam, op straat.67 Ze noemt de Amsterdamse Plantagebuurt de aangewezen plaats voor het museum dat er eigenlijk allang had moeten zijn. “Hier ontvouwde zich tijdens de Duitste bezetting het volledige spectrum van menselijk handelen”, zegt Gringold. “Hier kwamen daders, slachtoffers, meelopers, wegkijkers en helden elkaar tegen” (Van Walsum in de Volkskrant, 24 juni 2015). In de presentatie moet wel met veel rekening gehouden worden. De joodse identiteit van de instelling maakt bijvoorbeeld dat niet alles getoond kan worden, of dat er in elk geval goed afgewogen moet worden waarom iets getoond wordt.68

67 Zie hoofdstuk 3 voor meer informatie.

68 Tijdens de eerste fase van het NHM hebben in de Hollandsche Schouwburg twee publieksonderzoeken gelopen. De eerste bevroeg het publiek hoe het kamp Sobibor verbeeld zou moeten worden. De andere ging over het verbeelden van gruwelijke beelden. Een voorbeeld hiervan is ook de discussie tussen het NIOD en het JCK bij de tentoonstelling De Jodenvervolging in foto’s. Deze is breed uitgemeten in diverse media. 52 Door middel van tijdelijke tentoonstellingen en veel evenementen wordt de veelheid en diversiteit aan verhalen over de Holocaust weergegeven en wordt gezocht naar wat bezoekers wel en niet waarderen. In bijlage 5 is een overzicht te vinden van de tentoonstellingen die in de eerste fase hebben plaatsgevonden. In het programma werd daarnaast gezocht naar de sociale verantwoordelijkheid in het heden en de eigen achtergrond van de bezoeker. Dit kan voor tegengestelde verhalen zorgen, maar ook die moeten verteld worden (Gringold in Duindam, 210). Joël Cahen zei hierover in Trouw: “Met de wonden die de Jodenvervolging heeft geslagen als uitgangspunt moet het museum actuele thema's aan de orde stellen als genocide, religieuze intolerantie, antisemitisme en schending van mensenrechten”. (Obbink in Trouw, 24 juni 2015).

Door mijn werkzaamheden weet ik dat het museum met name opvallend veel buitenlandse bezoekers trok. Deze mensen kwamen waarschijnlijk af op de term Holocaust, omdat deze term in het buitenland bekender is dan de term Shoah. Een uitdaging van het museum was om (buitenlandse) bezoekers duidelijk te maken dat het museum nog niet klaar is en nog in oprichting, en dat dat de reden is dat er nog niet veel te zien is. De eerste maanden kun je nog zeggen dat het museum net open is, maar daarna wordt dit lastiger. Mensen verwachten iets te gaan zien als ze een Holocaustmuseum binnenstappen en die verwachting werd niet altijd waargemaakt. Vaak werd door bezoekers een vergelijking gemaakt met de Holocaustmusea in Washington of Berlijn, die uiteraard veel groter zijn. Gelukkig is tussentijds besloten om toch een tijdlijn toe te voegen op de binnenplaats, zodat bezoekers iets meer achtergrond kregen van de gebeurtenissen op die plek, in Amsterdam en in Europa. Daarnaast werd een goedkoper kaartje geïntroduceerd voor de periodes waarin de tentoonstelling in verbouwing was en bezoekers specifiek voor het NHM kwamen, om zo klachten te beperken.69

Draagvlak creëren | bekendheid geven Hoewel draagvlak en bekendheid twee verschillende dingen zijn, vallen ze wel onder dezelfde pijler. Bij het creëren van draagvlak is het vooral van belang om uit te leggen waarom dit museum er moet komen. Dit lukt door uit te leggen dat het niet de zoveelste plek is waar het verhaal verteld wordt, maar de eerste. Zoals conservator Annemiek Gringold zegt: “Natuurlijk zijn er lokale herdenkingsplekken voor de Nederlandse Shoahslachtoffers in Groesbeek, Vught, Amersfoort, Westerbork, Amsterdam en andere plaatsen, maar het alomvattende verhaal wordt nergens verteld. En dat is wel een gemis in een land waar zoveel Joodse burgers zijn vermoord en waar zoveel nabestaanden met zoveel vragen rondlopen” (van Walsum in de Volkskrant, 24 juni 2015). Ook werd na de perspresentatie gevraagd wat de meerwaarde van het museum is naast het Anne Frank Huis, Joods Historisch Museum, Auschwitz Monument en andere plekken in Amsterdam die aan de oorlog en de geschiedenis van de Joden zijn gewijd. Cahen antwoordde dat het de plek is aan de Plantage Middenlaan en het verhaal hieromheen dat het nieuwe Museum meerwaarde biedt. ”Beschouw het als lieux de mémoire, met een eenheid van tijd, plaats en handeling”(Versteegh in NRC.NEXT 24 juni 2015). Wat ik zelf de beste uitleg vind, is dat in dit nieuwe museum het volledige verhaal verteld gaat worden. Het museum gaat een totaaloverzicht van de gebeurtenissen in Nederland huisvesten, in plaats van losse onderdelen die gaan over a) de plek waar iets gebeurd is (Westerbork, Amersfoort

69 Een entreebewijs voor het JCK kost 15 euro (17 euro sinds 1 januari 2019). Met dit ticket zijn alle locaties binnen een maand te bezoeken. Het bezoeken van alleen de Hollandsche Schouwburg is gratis omdat dit een monument is. 53 en Vught), b) een specifieke familie (Anne Frank Huis) of c) de Tweede Wereldoorlog (Museum Overloon e.a.),

Het ontwikkelen van een nieuw museum is natuurlijk ook een belangrijke verandering voor de buurt. In die buurt zijn al drie andere locaties van het Joods Cultureel Kwartier te vinden en daarnaast zit het Verzetsmuseum om de hoek (Plantage Kerklaan), het Auschwitz Monument in het Wertheimpark en komt ook de Namenwand van het Auschwitz Comité in die buurt te staan. Daarnaast is de Plantagebuurt met een toeristische opmars bezig (Duindam, 207) en is het ook tijdens Museumnacht een van de drukstbezochte delen van de stad. Het is dus heel belangrijk om de buurt er bij te betrekken. Buurtbewoner Petra Catz schreef er een stukje over in het Het Parool waarin ze voorstelt dat de verschillende organisaties gaan samenwerken.70 Het is belangrijk om de keuze voor de locatie te legitimeren. Joël Cahen geeft een mooie omschrijving van deze keuze: ”Een symbool van onvermogen, uitsluiting en genocide tegenover een symbool van hoop, redding en moed”. En daarna:”Het zou mooi zijn als de tramhalte die er nog steeds tussenin ligt straks als verbinding tussen die twee museumdelen kan werken” (Obbink in Trouw, 24 juni 2015).

Bekendheid voor het nieuwe museum wordt gegenereerd doordat de bezoekers van een van de andere locaties van het Joods Cultureel Kwartier ook de mogelijkheid hebben het NHM te bezoeken met hetzelfde ticket. De verschillende tentoonstellingen en evenementen bereikten daarnaast diverse doelgroepen die specifiek in deze onderwerpen geïnteresseerd zijn en niet per se in ‘het joodse’. Ook de geprogrammeerde theaterstukken boden manieren om verhalen te vertellen, op andere manieren dat de museumbezoeker gewend is.

Bij het samenstellen van de doelgroepen voor de eerste fase, is niet per se ingezet op toeristen of leerlingen, maar die bleken wel graag te komen. Dit is leerzame informatie voor de tweede fase van het museum, waarin de doelgroepen opnieuw gedefinieerd worden. Een andere verrassing was het winnen van de Museumnacht-award voor beste programmering tijdens de Museumnacht in 2016. Door deze prijs werd duidelijk dat ook het jongerenpubliek aansluiting kon vinden bij de thema’s van het nieuwe museum. Momenten die voor veel persaandacht hebben gezorgd waren de opening van het museum en de belofte van de erfpachtgelden door Eberhardt van der Laan. Ook de samenwerking met de NS in 2017 en de discussie over de foto’s van het NIOD trokken de aandacht van de pers. Daarnaast zijn in de afgelopen periode een aantal belangrijke getuigen overleden, waardoor de noodzaak van het museum om de verhalen nu nog te verzamelen zodat ze doorgegeven kunnen worden aan volgende generaties, werd benadrukt.71

70 Zie: ‘Waarom werken Auschwitz Comité en Joods Historisch Museum niet samen’, Het Het Parool, 3 augustus 2015.

71 Jules Schelvis, overlevende van Sobibor, overleed vlak voor de opening van het museum op 3 april 2016. Auschwitz overlevende Bloeme Evers-Emden overleed op 18 juli 2016. Haar getuigenis in het museum stond al gepland. Oud-schooldirecteur Johan van Hulst kon met zijn 104 jaar nog wel aanwezig zijn bij de opening, maar overleed op 22 maart 2018. Lotty Huffener-Veffer stierf op 27 juni 2018, als Auschwitzs-overlevende schoof ze ook regelmatig aan bij programma’s als DWDD. Verzetshelden Sieny Cohen en Rutger Matthijssen overleden beiden in 2019. 54 Geld | Fondsenwerving Uit het haalbaarheidsonderzoek bleek ook het bedrag dat nodig is om het nieuwe museum te openen: 25,5 miljoen euro, waarvan 2,2 miljoen voor fase I. In dit bedrag zit meegerekend: geld voor de eerste verbouwing, geld voor de eerste drie jaar exploitatie waaruit tentoonstellingen, evenementen en communicatie-uitingen gefinancierd moeten worden, geld voor de verbouwing van het definitieve museum en geld voor zeven exploitatiejaren van het definitieve museum. Onder meer een eerste grote bijdrage van het VFonds maakte de start van het museum mogelijk.

Het extern aangetrokken bureau Marc Noyons en Partners houdt zich samen met de afdeling Development en Special Projects van het JCK met de fondsenwerving van dit project bezig, waarvoor drie jaar de tijd is. De werving vindt in Nederland plaats bij overheden, fondsen en bedrijven. Maar ook in het buitenland worden geldschieters gezocht. Meershoek noemt het: “Een spannende bedeltocht langs alle mogelijke geldschieters, variërend van de regeringen van Duitsland en Oostenrijk tot vermogende privépersonen in de Verenigde Staten” (Het Parool, 1 februari 2017). Bij elk verzoek om een bijdrage moet opnieuw geformuleerd worden wat het museum van plan is, met oog voor het beleid van de schenkers. En dat kost tijd en is daarnaast een politiek spel. Schrijver: "Iedere potentiële sponsor die wij benaderen, heeft één vraag: wat doet de overheid? Dat maakt deze bijdrage zo belangrijk. Hij gaat ons helpen een veel groter bedrag bij elkaar te halen” (Meershoek in Het Parool, 1 februari 2017). En die bijdrage van de overheid kwam er. Op 27 januari 2017 werd bekend dat het kabinet 5,6 miljoen euro bijdraagt aan het Nationale Holocaust Museum en 2,3 miljoen euro aan de Namenwand (rijksoverheid.nl). Het is de vraag of de gelijktijdige fondsenwerving van de Namenwand de werving van het NHM juist ondersteund of ermee concurreert. De vele kritiek op het Namenmonument draagt wellicht juist bij aan het draagvlak voor het NHM, alhoewel het niet voor iedereen duidelijk is dat het twee verschillende projecten zijn met verschillende initiatiefnemers. Na de bijdrage van de overheid, volgde onder andere de samenwerking met de Nederlandse Spoorwegen.72 Over de erfpachtgelden die voormalig burgemeester Eberhard van der Laan min of meer aan het museum beloofde is besloten dat alle joodse instanties een aanvraag konden indienen voor een bijdrage.73 Op 9 juli 2019 werd bekend dat het geld verdeeld wordt over 52 initiatieven, waaronder het NHM.74 De fondsenwerving is een lang en tijdrovend proces. Inmiddels is bekend dat het museum iets langer dan drie jaar openblijft om de werving te voltooien.

Uiteraard hebben draagvlak, tijd en fondsenwerving met elkaar te maken. Zo is er voor de fondsenwerving een raad van ambassadeurs opgericht die de plannen voor het museum openbaar steunen en zorgen de inzichten die zijn opgedaan bij de fondsenwerving ook weer voor nieuwe plannen in de programmering. Hopelijk wordt in deze plannen ook nagedacht over de functies van het nieuwe museum.

6.4 Functies van het Nationaal Holocaust Museum De ontwikkeling van een nieuw museum brengt met zich mee dat bij de verbouwing gedacht kan worden aan de functies waar ‘het nieuwe museum’ tegenwoordig aan moet voldoen. Het moet publieksgericht zijn en service bieden en daarnaast de oude functie van onderzoek en presentatie in

72 Zie: ’NS wordt partner van het Nationaal Holocaust Museum’, NS.nl, 3 april 2018.

73 Zie bijvoorbeeld: ‘Wat moet er gebeuren met de joodse erfpachtgelden’, Het Parool, 14 september 2018.

74 Zie: ‘Commissie selecteert 52 Joodse projecten voor besteding erfpachtgelden’, Het Parool, 9 juli 2019. 55 stand houden. In tabel 5 zet ik de punten uiteen waarin volgens mij de moderne museumfuncties, zoals beschreven aan de hand van Elshout en Huizing op pagina 14, terug te vinden zijn in het (toekomstige) Nationaal Holocaust Museum.

(Sub)Functies musea Nationaal Holocaust Museum

Educatieve functies

- Collectief geheugen en Videoproject 2000 getuigen vertellen, getuigenissen in het NHM , cultureel erfgoed collectie documenten en objecten, Joods Monument

- Academisch functie: onderzoek Plek waar bezoekers onderzoek kunnen doen naar (eigen en kennisontwikkeling familie)geschiedenis dmv kenniscentrum. Instituut doet onderzoek naar bronnen, geschiedenissen, presentatievormen

- Emancipatorische functie Aandacht voor vele verhalen, kunstenaars en stromingen. Joods en niet-joods, uit het verzet, van omstanders of daders

- Edutainment Evenementen als Museumnacht en filmvertoningen en programma's voor scholieren

- Publiek stimuleren en Tijdelijke tentoonstellingen bieden die niet per se direct gelinkt lijken smaak ontwikkelen aan de holocaust, publiek kritisch na laten denken over bronnen

Entertainment functie

- Aanbieden van Hoewel het onderwerp zwaar is, is het bezoeken van een museum entertainment/ vermaak of evenement wel een vrije-tijdsbesteding

-Totale belevenis aanbieden Niet de bedoeling dat je de holocaust kan ervaren zoals dat in sommige musea gebeurt met een wagon of een gaskamer. Wel de mogelijkheid bieden om koffie te drinken, boeken te kopen, na te praten en om je bezoek te combineren met andere JCK-locaties voor een totaal overzicht van joods leven toen en nu in Nederland

Sociale functie

- Sociale ontmoetingsplek Museumcafé, themabijeenkomsten met reünie-waarde, plek voor gedeelde geschiedenis, herdenkingsplek voor de buurt

- Werkplek en Mogelijkheid om in databases te zoeken, grote mediatheek, ontmoetingsplek deelname IHRA professionals

- Identiteitsvorming bezoekers Eigen geschiedenis onderzoeken, herkennen van verhalen

Maatschappelijke functie

- Laagdrempeligheid en Museumnacht, vrijheidsmaaltijden, schoolprogramma’s breed publiek bereiken

- Aanraking met andere culturen Samenwerking met Ondertussen-kunstenaars, etc. om bewustzijn te vergroten Museumnachtbezoekers

- Debat-functie Themabijeenkomsten over diverse onderwerpen, gallery talks, publieke functie

- Stedelijke ontwikkeling en Geen nieuw gebouw maar twee bestaande locaties. Uitdaging is city marketing / de vormgeving van het straatbeeld. Tramhalte moet de locaties architectonisch statement verbinden.

Tabel 5: Functies van het Nationaal Holocaust Museum

56

Eigenlijk zijn voor alle functies van Elshout en Huizing voorbeelden te vinden voor het NHM. Onbewust zullen waarschijnlijk al veel functies hiervan meegenomen zijn in de plannen voor de tweede fase. Ik pleit ervoor om in de besluitvorming deze functies bewust mee te nemen, zodat het museum naast educatie en presentatie een totale museumbeleving biedt met een goed café, een boekenwinkel en ruimte voor onderzoek en ontmoeting. Ik hoop dat het Nationaal Holocaust Museum een plek wordt die uitnodigt naar binnen te gaan om te leren over wat er in Nederland heeft plaatsgevonden, om te studeren, te lunchen, te ontdekken en om te herdenken; een museum waarin iedere Nederlander iets vindt, joods of niet, Amsterdammer, Nederlander of nieuwkomer en waar de toerist leert hoe de Holocaust van grote invloed is geweest op de stad, het land en de joodse gemeenschap.

Daarmee kom ik op het derde deel van de titel van het museum: het nationale. In de vorige hoofdstukken heb ik de begrippen museum, Holocaust en Holocaustmuseum besproken. Maar de naam van het museum is Nationaal Holocaust Museum en over dat ‘nationale’ heb ik het nog niet gehad. Wat wil het zeggen een nationaal museum te zijn? Ik denk dat het begrip vooral aangeeft dat het niet enkel over Amsterdam gaat. Hoewel het grootse deel van de joodse gemeenschap in Amsterdam woonde (en nog steeds woont), speelde de Holocaust zich in heel Nederland af. Overal zijn verhalen terug te vinden van uitsluiting, verzet en onderduik. De leegstaande synagogen door het land bewijzen dat. In het museum moet aandacht komen voor het hele land en ook voor Nederlandse verhalen van over de grens. Dit moet er voor zorgen dat elke scholier tijdens zijn schooltijd minimaal één keer het Rijksmuseum én het Nationaal Holocaust Museum bezoekt.

57 58

TOT SLOT

59 60 7 | CONCLUSIE EN REFLECTIE

In deze scriptie ben ik op zoek gegaan naar de antwoorden op een aantal vragen over het hoe en waarom van een Holocaustmuseum in Nederland, zoals ‘Hebben we niet al genoeg over de Tweede Wereldoorlog gehoord? En is er niet al zoiets als een Holocaustmuseum in Nederland?’ Het antwoord op beide vragen is volgens mij “nee”. Want Nederland mag dan wel 83 oorlogsmusea tellen, die gaan over de Tweede Wereldoorlog en niet specifiek over de Holocaust. En hoewel mensen dat begrip vanwege de heftigheid graag uit de weg gaan, is het wel een van de grootste kenmerken van die oorlog: de vervolging en moord op joden. Het vermijden van dat woord is misschien precies de reden dat het zo lang geduurd heeft voor er zo’n museum in Nederland geopend werd. Maar het onderwerp is vooral gevoelig voor wie(ns familie) het heeft meegemaakt. Voor nieuwe generaties lijkt het zo lang geleden dat ze er zich niks bij kunnen voorstellen en ook nieuwkomers zijn niet altijd op de hoogte van deze vreselijke geschiedenis, van nog niet zo heel lang geleden. Nu zijn er nog mensen in Nederland die dit (bewust) hebben meegemaakt, maar het zijn er steeds minder. Steeds minder getuigen zijn nog in staat hun verhaal te doen of uit te leggen dat de huidige situatie van vluchtelingenstromen, discriminatie en uitsluiting niet zo veel verschilt van de tijd waarin zij jong waren. Daarom is lesgeven over die verschrikkingen van belang. Want waar ga je nu als docent met je klas naar toe als je ze iets wil leren over de Holocaust, buiten de schoolboeken? Waar ga je heen als je informatie zoekt over wat er met je familie is gebeurd? Waar ga je heen als je op zoek bent naar verbindende of hoopvolle of soortgelijke verhalen? Voor zover bekend, heeft geen andere instelling dan het Joods Cultureel Kwartier zich ooit geroepen gevoeld om een Holocaustmuseum in Nederland op te richten. Er zijn wel oorlogsmusea, verzetsmusea en herdenkingsplekken, maar dat is niet hetzelfde. In de presentatie van het Nationaal Historisch Museum (toevallig ook NHM als afkorting) was waarschijnlijk wel ruimte geweest voor de Holocaust, maar dit museum is nooit gerealiseerd. Ik denk dat het Nationaal Holocaust Museum die plek moet worden.

In het eerste deel van de scriptie heb ik gekeken hoe musea zich ontwikkeld hebben van kennisinstituten naar de huidige vorm van ‘het nieuwe museum’, waar nieuwe functies bijhoren. Het gebouw en de indeling daarvan zijn belangrijker geworden. In het tweede deel van de scriptie heb ik beschreven wat de ontwikkelingen zijn in het denken over en herinneren van de Holocaust en hoe het project van het JCK tot stand is gekomen. Daarbij wordt ook ingegaan op de legitimering van de locatie en de functies van het museum. Wat betreft de vraag wat er te zien moet zijn in een Holocaustmuseum heb ik de ontwikkeling van joodse musea en Holocaustmusea beschreven. Concluderend kun je zeggen dat dit twee verschillende genres zijn die vanuit verschillende intenties opereren. Het is daarom goed te kiezen voor een apart museum over de joodse geschiedenis en traditie, en een apart museum over de Holocaust, zoals het JCK gedaan heeft. Is het Holocaustmuseum een joods museum? Nee, eigenlijk niet. Net zo min als het Joods Historisch Museum een Holocaustmuseum is. Maar de joodse insteek is wel van groot belang bij alles wat er in het Holocaustmuseum gebeurt. De Hollandsche Schouwburg is de plek van waaruit verreweg de meeste Nederlandse joden op transport gesteld zijn en het herdenken daar heeft ook een duidelijk joods karakter, met gebeden en gebruiken. En dat mag ook wel; kijkend naar het publieke debat en de herdenkingen die in de jaren na de oorlog gehouden werden, was er geen ruimte voor het joodse karakter, zoals te lezen is in hoofdstuk II. De herdenkingen in de Hollandsche Schouwburg worden jaarlijks goed bezocht. Soms nog indrukwekkender dan de spreker die het heeft

61 meegemaakt, is de jongere spreker die het verhaal van een grootouder vertelt. Op die manier kan er herdacht blijven worden. Ook het grote aantal bezoekers van de Hollandsche Schouwburg en het Nationaal Holocaust Museum tijdens Museumnacht geven aan dat de nieuwe generatie wil blijven herdenken en leren over de gebeurtenissen.

Het NHM wordt een museum met twee hoofdfuncties: herdenken van en leren over de Holocaust. Toch wordt het geen memorial museum genoemd, een term die in Nederland ook niet gebruikt wordt. Kijkend naar de functies die het Holocaustmuseum verwacht te zullen vervullen zoals te zien in tabel 5, komen ze aardig in de buurt van ‘het nieuwe museum’. Met name het musealiseren van immaterieel erfgoed kan bijdragen aan de functie van ‘fungeren als collectief geheugen’. Een sterk punt in de presentatie is ook het enkel willen tonen van historisch juist materiaal: geen ‘plaatjes bij het verhaal’, maar alleen iets laten zien waarvan zeker is wat en waar het is (vooral in tijden van fake news zeer belangrijk). Het museum wil daar een voortrekkersrol in vervullen, zo bleek al in de publieke discussie met het NIOD. Naast de presentatievormen, hoop ik dat ook met name goed wordt nagedacht over het entreegebied met een goede garderobe en een café en museumshop die vanaf de straat zichtbaar zijn. Ook het straataanzicht en de verbinding tussen beide gebouwen, zijn belangrijk voor het succes van het museum. Beide gebouwen zijn lieux de mémoire en het zou mooi zijn als ze ook na de verbouwing nog de sfeer van de school en het vervallen theater zouden ademen.

Waar nu nog elke toerist het Anne Frankhuis wil bezoeken op z’n eerste dag in Amsterdam, komt daar misschien wel verandering in als het NHM eenmaal geopend is. De drukte in het Anne Frankhuis (en veel andere toeristische plekken in de stad) zorgt er voor dat toeristen andere locaties gaan selecteren. Hierin ligt een kans voor het NHM, ook al is het misschien als tweede keuze. Hierin is wellicht het ‘ramptoerisme’ zoals beschreven in paragraaf 4.3 terug te zien. Bezoekers (uit het buitenland) komen af op de term Holocaust, omdat ze erdoor gegrepen zijn en soms ook hun steun willen betuigen of op zoek zijn naar de verhalen van hun (voor)ouders. Dat het museum onderdeel is van het Joods Cultureel Kwartier, is volgens mij ook een sterk punt. Het kaartje geeft de bezoeker de mogelijkheid één of meerdere locaties te bezoeken die elkaar versterken maar ook los van elkaar staan. Op dit moment is de Hollandsche Schouwburg de enige locatie die zonder entreebewijs te bezoeken is, omdat het een monument is. Hoe zal dat zijn als de twee gebouwen verbonden zijn? Dat is een van de uitdagingen waar het projectteam voor staat.

Doordat het denken over de Holocaust veranderd is, kan er nu een Holocaustmuseum zijn deuren openen in Nederland. Pas nu de generatie die het heeft meegemaakt verdwijnt. Of misschien is het wel juist daarom. Hier komt één plek voor het hele verhaal van alle losse verhalen bij elkaar. Eindelijk komt er een Nationaal Holocaust Museum in Nederland.

62 63 LITERATUURLIJST

Literaire bronnen

Alexander, E.P. en M. Alexander (2008) Museums in Motion. An Introduction to the History and Functions of Museums. Lanham, Md: AltaMira Press.

Beech, J. (2000) ‘The enigma of Holocaust sites as tourist attractions - the case of Buchenwald’ in Managing Leisure 5:1, 29-41.

Berbers, T. en M. Krabshuis (2014) Museumcijfers 2013. Amsterdam: Stichting Museana & Museumvereniging.

Cohen, J., J. Kröger en E. G. L Schrijver (eds) (2014) Gifts from the Heart: Ceremonial Objects from the Jewish Historical Museum, Amsterdam. Amsterdam: Joods Historisch Museum & Uitgeverij Waanders.

Cohen Grossman, J. (2003) Jewish Museums of the World. Westport, Conn.: Hugh Lauter Levin Associates, Inc.

Cole, T. (1999) Selling the Holocaust. From Auschwitz to Schindler. How History is bought, packaged , and sold. New York: Routlegde.

Conway, T. en D. Leighton (2011) '“Staging the past, enacting the present” Experiental marketing in the performing arts and heritage sectors' Arts Marketing: An International Journal 2:1 35-51.

Duindam, D. (2016) Signs of the Shoah. The Hollandsche Schouwburg as a Site of Memory. Amsterdam: Uitgeverij BOXPress | Proefschriftmaken.nl.

Elshout, D. (2013) 'Museumbeleid in Nederland' in: C.L. Van den Hoogen e.a. (redactie), Cultuurbeleid. Digitaal handboek voor de kunst-en cultuursector. HCB 100. Amsterdam: Reed Business Media.

Elshout, D. (2016) De moderne museumwereld in Nederland: sociale dynamiek in beleid, erfgoed, markt, wetenschap en media. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Flim, B. (2012) Onder de klok. Georganiseerde hulp aan joodse kinderen. Leeuwarden: Gibbon Uitgeefagentschap.

Horst, A. van der, M. de Groot en E. Lagendijk (DSP-groep) (2011) Meer dan waard: De maatschappelijke betekenis van musea. Amsterdam: Nederlandse Museumvereniging.

Huizing, T. (2016) Het nieuwe museum ‘Een gebouw voor mensen gemaakt’ Functies van hedendaagse kunstmusea in Nederland. Een onderzoek bij EYE Filmmuseum. Ma-scriptie. Universiteit van Amsterdam.

64 Idema, J. en R. van Herpt (2010) Beyond the Black Box and the White Cube. Hoe we onze musea en theaters kunnen vernieuwen. Brugge: Die Keure.

Jacobs, S (2016) Stageverslag van de afdeling Sales & Evenementen – Joods Cultureel Kwartier. MA- stage. Universiteit van Amsterdam.

Jacobs, S (2014) Tijd voor een taxonomie. Een scriptie over de waarden van popmuziek. Ba-scriptie. Rijksuniversiteit van Groningen.

Koeleman, Y. (2016) Musealisering van herinnering. Holocausterfgoed in het Anne Frank Huis, het Rijksmuseum, Kamp Westerbork en het Nationaal Holocaust Museum. Ma-scriptie. Universiteit van Amsterdam.

Kolbar, N. (2016) 'The Memory of the Shoah in Jewish Museums. A Comparative Analysis of the Role of the Shoah in the Jewish Historical Museum Amsterdam and the Jewish Museum Berlin'. Menasseh Ben Instituut Studies, no. XI, 2016. Amsterdam.

Kotler , N en P. Kotler (2000) 'Can museums be All Things to All people?: Missions, Goals, and Marketing's Role' in Museum Management and Curatorship 18:3, 271-287.

Laarse, R. van der (2010) De oorlog als beleving. Over de musealisering en enscenering van Holocaust-erfgoed. Amsterdam: Reinwardt Academie.

Magee, R. en A. Gilmore (2015) ‘Heritage site management: from dark tourism to transformative service experience?’ in The Service Industries Journal Vol. 35:15-16, 898-917.

Pine, J en J. Gilmore (2007) 'Museums & Authenticity' in Museum news. May/June issue.

Reijt, M. van de (2010) Zestig jaar herrie om twee minuten stilte. Hoe wij steeds meer doden gingen herdenken. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.

Reynolds, Daniel (2016) ‘Consumers or witnesses? Holocaust tourists and the Problem of authenticity’ in Journal of Consumer Culture Vol. 16(2), 334-353.

Ruppert, Christiaan (2017) Eindelijk ‘Restitutie’ De totstandkoming van Nederlandse akkoorden over Joodse oorlogstegoeden (1997-2000). Amsterdam: VU University Press.

Somers, E. (2014) De oorlog in het museum. Herinnering en verbeelding. Zwolle: Wbooks.

Van den Hoogen, Q. (2010) Performing Arts and the City. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.

Van Maanen, H. (2009) How to study Art Worlds. Amsterdam: Amsterdam UP.

Vree, F. van en R. van der Laarse (2009) De dynamiek van de herinnering. Nederland en de Tweede Wereldoorlog in een internationale context. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.

65 Vree, F. van, H. Berg en D. Duindam. (2013) De Hollandsche schouwburg: theater, deportatieplaats, plek van herinnering / onder redactie van Frank van Vree, Hetty Berg en David Duindam. Amsterdam: Amsterdam UP.

Williams, P. (2007) Memorial Museums. The Global Rush to Commemorate Atrocities. Oxford: Berg.

Mediabronnen

Berger, L. 2 oktober 2014. '65 miljoen kunstobjecten, wat moet je ermee?’, De Correspondent. .

Catz, P. 3 augustus 2015. ‘Waarom werken Auschwitz Comité en Joods Historisch Museum niet samen?’, Het Het Parool.

Claus, S. 10 mei 2018. ‘Holocaustmonument stuit op ontevreden buurtbewoners’, Trouw.

Dallinga, M. 31 augustus 2017 ‘Onvermoeibaar zoeken naar de laatste nazi’s’, NRC.

Damen, T. En H. Pen 9 juli 2019 ‘Commissie selecteert 52 Joodse projecten voor besteding erfpachtgelden’, Het Parool.

Haijtema, A. 20 maart 2014 ‘Aantal musea over Tweede Wereldoorlog flink toegenomen’, de Volkskrant.

Houwelingen, H. van 27 oktober 2018 ‘Dit monument neemt ons denken over’, NRC.

Kreling, T. 29 september 2017 ‘Amerikaans coldcaseteam gebruikt big data om verraad familie Anne Frank te achterhalen’, de Volkskrant.

Meershoek, P. 1 februari 2017 ‘Grote kans dat Holocaustmuseum er nu komt’, Het Het Parool.

Obbink, H. 24 juni 2015 ‘De Holocaust van A tot Z’, Trouw.

Pen, H. 24 juni 2015 ‘Nieuw museum vertelt het hele verhaal van de Jodenvervolging’, Het Het Parool.

Pen, H. 11 juli 2015 ‘Ik denk aan wat ik níet heb kunnen doen’, Het Het Parool.

Pen, H. 10 mei 2016 ‘Voor, tijdens en vooral ook na de oorlog’, Het Het Parool.

Pen, H. 14 September 2018 ‘Wat moet er gebeuren met de joodse erfpachtgelden’, Het Het Parool.

Pinedo, D. 15 juli 2019 ’Een bitterzoete omarming’, NRC.

66 Schrijver, E. 15 september 2017 ‘Een symbool van menselijkheid’, jonet.nl .

Stephan, C. 3 november 2018 ‘Waarom nog een namenmonument in Amsterdam’, NRC.

Swaan, A. de en Hans van Houwelingen 18 juni 2016 ‘Bedenkt eer gij herdenkt’, de Volkskrant.

Vermeij, L. 19 januari 2017 ‘Yolocaust: ‘Dansend en springend tussen de lijken’’, Metro nieuws: .

Versteegh, K. 24 juni 2015 ‘Een museum op de plek waar nazi’s ze hebben weggevoerd’, nrc.next.

Versteegh, K. 7 februari 2017. ‘Een op de vijf leraren geschiedenis vreest lessen over Holocaust’, NRC.

Vriesema, I. en Kees Versteegh 15 juli 2015 ‘Het is tijd om de enkeling te herdenken’, NRC.

Internetbronnen

AEJM, ‘About us’, bezocht op 21-6-17 .

CBS.nl, ‘Musea; bezoeken, tarieven en type collectie, 1993 - 2013’, bezocht op 3-6-2017 .

Encyclo.nl, ‘Judaica’, bezocht op 23-6-17 .

JCK.nl, ‘Drie eeuwen geschiedenis joden in Nederland 1600-1900’, bezocht op 29-9-2017 .

JCK.nl, ‘Het Joods Historisch Museum’, bezocht op 29-9-2017 .

Maror, ‘Waar Maror voor staat’, bezocht op 20-12-2018 .

NS, ’NS wordt partner van het Nationaal Holocaust Museum’, bezocht op 10-6-2019 .

Rijksoverheid, ‘Kabinet steunt Nationale Holocaust Museum en Namenmonument’, bezocht op 11-1-2019 < https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2017/01/27/kabinet-steunt-nationale- Holocaust-museum-en-namenmonument>.

Sjoel Elburg, ‘Moto van Sjoel Elburg’, bezocht op 29-9-2017 .

67 USHMM, ‘About the Museum’, bezocht op 29-9-2017 < https://www.ushmm.org/information/about- the-museum>.

Verzetsmuseum, ‘World War Two Today’, bezocht op 29-9-2017 < https://www.verzetsmuseum.org/ museum/nl/exposities/voorbij/world-war-two-today>.

Wikipedia.nl, ‘Holocaust’,bezocht op 2-9-2017 .

Wikipedia.nl, ‘In situ’, bezocht op 23-6-2017 .

Yad Vashem, 'The Fate of the Jews Across Europe’, bezocht op 29-9-2017 .

Yad Vashem, ‘About the Righteous’, bezocht op 29-9-2017 .

Overige bronnen

Van Dale (2009) Middelgroot woordenboek Nederlands. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Uitgevers

68 BIJLAGE 1 - Het Joods Cultureel Kwartier Bron: Educatieve flyer JCK, 2017

69 BIJLAGE 2 - Chronologie van de jodenvervolging in Nederland Bron: Annemiek Gringold in De Hollandsche Schouwburg: theater, deportatieplaats, plek van herinnering

1940

15 mei Ontslag joodse journalisten bij Algemeen 5 oktober Ariërverklaring: alle ambtenaren dienen Nederlands Persbureau. een verklaring in te vullen over hun afstamming. 1 juli Verbod voor joden om in de luchtbescherming- 22 oktober Verplichting joodse zakenlieden hun dienst te werken. onder-neming als 'joods' te laten registreren. 31 juli Verbod op slachten van vee volgens de 4 november Bekendmaking dat vanaf 21 november kasjroet (rituele spijswetten), van kracht vanaf 5 joodse ambtenaren worden geschorst; in februari augustus. 1941 zouden zijn ook formeel worden ontslagen. 6 september Verbod joden aan te nemen in 19 december Verbod voor joden om Duits overheids-dienst; joden die al in overheidsdienst huishoudelijk personeel in dienst te hebben. werken mogen niet bevorderd worden. 26 september Verbod op publicatie van joodse kranten, met uitzondering van Het Joodsche weekblad, vanaf 11 april 1941 officieel orgaan van de Joodsche Raad.

1941 9 januari Verbod voor joden een bioscoop te 27 mei Verplichte aangifte van landbouwgronden in bezoeken. joods bezit. 10 januari Alle joden of personen met ten minste één 31 mei Verbod voor joden zwembaden en stranden te joodse grootouder dienen zich te laten registreren. bezoeken. Januari Op verschillende openbare plekken verschijnen borden met de tekst 'Joden niet 11 juni Tweede razzia, die leidt tot de deportatie van gewenscht'. Voor het plaatsen van deze borden driehonderd joden uit Amsterdam naar Mauthausen. bestaat geen verplichting. 11 februari Verbod voor joden om universiteiten te 26 juni Verbod voor joodse winkels om op zondag bezoeken. open te zijn. 12 februari De oude jodenbuurt in Amsterdam wordt 8 augustus Eerste LIRO Verordening VO 148/1941: afgezet met een prikkeldraadversperring en krijgt een Joden worden verplicht banktegoeden van meer dan nieuwe naam: 'Joodsche Wijk'. De versperring duizend gulden over te maken naar de Lippmann- verdwijnt na korte tijd maar borden die de buurt als Rosenthal & Co bank, een voormalig joodse bank die 'joods' aanduiden blijven. door de Duitsers is overgenomen. 1 september Joodse leerlingen wordt verboden 13 februari Oprichting Joodsche Raad. reguliere scholen en onderwijsinstellingen te bezoeken. 22 februari Twee dagen durende razzia op joodse mannen tussen de achttien en vijfendertig jaar oud; in 14 september Derde razzia in Nederland: in Twente totaal worden er 427 joden opgepakt en worden honderd joodse mannen opgepakt en gedeporteerd; als reactie daarop breekt op 25 februari gedeporteerd. een staking uit: de Februari-staking. 15 september Verbod voor joden parken, dierentuinen, cafés, restaurants, hotels, schouwburgen 27 februari Joden mogen geen bloeddonor meer en musea te bezoeken. Vanaf dit moment verschijnen zijn. borden met de tekst 'Voor Joden verboden' regelmatig in het straatbeeld. 7-8 oktober Razzia in Gelderland: honderd joden 15 april Verbod voor joden om radio's te bezitten. worden gedeporteerd. 1 mei Verbod voor joodse advocaten en artsen om 20 oktober De Joodsche Raad wordt verplicht een niet-joodse cliënten en patiënten te hebben. registratie aan te leggen van alle joden in Nederland. 27 november Verbod voor joden zonder toestemming 1 mei Verbod voor joden markten te bezoeken. te reizen of te verhuizen.

70 1942

Januari Werkkampen voor joden worden ingericht, 30 juni Instelling avondklok: joden moeten tussen voornamelijk in het oosten en het noorden van 20:00 en 06:00 uur thuis zijn. Nederland. 23 januari Aankondiging dat op persoonsbewijzen 6 juli Verbod voor joden om te telefoneren; joden van joden tweemaal de letter J wordt gestempeld. mogen bovendien niet langer op bezoek bij niet- joden. 20 maart Verbod voor joden om vervoersmiddelen te 14 juli Eerste transport van Amsterdamse joden naar bezitten of te besturen. doorgangskamp Westerbork. 26 maart Verbod voor joden om met niet-joden te 15 juli 1.135 joden worden vanuit Westerbork trouwen. gedeporteerd naar het vernietigingskamp Auschwitz in Polen; tot 13 september 1944 zal er wekelijks een deportatietrein vanuit Westerbork naar de vernietigingskampen rijden. 3 mei Alle joden, ouder dan zes jaar, worden verplicht 20 juli De Hollandsche Schouwburg wordt in gebruik een gele ster met het woord ‘Jood' zichtbaar op hun genomen als verzamelplaats waar joden zich moeten kleding te dragen. melden voor deportatie en waar opgepakte joden worden vastgehouden. 21 mei Tweede LIRO-Verordening VO 58/1942: joden 1 oktober Joden uit de werkkampen in Nederland worden verplicht nu ook goud, zilver, antiek, kunst- worden overgebracht naar Westerbork en samen met voorwerpen, andere waardevolle spullen en cultuur- hun gezinnen gedeporteerd. goederen bij de Lippmann, Rosenthal & Co bank aan de Sarphatistraat in te leveren. 5 juni Volledig reisverbod voor joden. Oktober De Crèche aan de Plantage Middenlaan 31 wordt in gebruik genomen als dependance van de Hollandsche Schouwburg; joodse kinderen wachten hier, gescheiden van hun ouders, op deportatie. 12 juni Joden mogen slechts op bepaalde tijdstippen boodschappen doen en een beperkt aantal winkels bezoeken. 1943

22 april Verbod voor joden om zich te bevinden in de 15 januari Alle vondelingen worden beschouwd als provincies Noord-Holland, met uitzondering van joodse kinderen en gedeporteerd, ook met terug- Amsterdam, Zuid-Holland en Utrecht; vanaf deze dag werkende kracht. In Amsterdam worden de zijn alleen ondergedoken joden, joden met een vondelingen naar de Crèche gebracht. uitzonderlijke vrijstelling en een aantal Amsterdamse joden niet in Duitse gevangenschap. 16 januari 450 joden uit de Hollandsche Schouwburg worden gedeporteerd naar het nieuwe kamp Vught; in 6-7 juni Kindertransporten uit kamp Vught naar totaal zullen 12.000 joden in kamp Vught gevangen Sobibór. worden gehouden. 2 maart Eerste transport naar vernietigingskamp 29 september Transport van alle overgebleven joden Sobibór. uit Amsterdam naar Westerbork. 10 april Verbod voor joden om in de provincies 19 november De Hollandsche Schouwburg gaat dicht Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland, na het laatste transport van joden die zijn opgepakt uit Zeeland, Noord-Brabant en Limburg te verblijven. de onderduik. 21 april Eerste transport uit Nederland naar concentratie-kamp Theresiënstadt, vertrokken uit de Hollandsche Schouwburg. 1944

11 januari Eerste transport vanuit kamp Westerbork September Geallieerde troepen arriveren in het vlak naar concentratiekamp Bergen-Belsen. daarvoor ontruimde kamp Vught. 11 januari Eerste transport vanuit kamp Westerbork 13 september Laatste transport uit Westerbork; bij de naar concentratiekamp Bergen-Belsen. bevrijding van het kamp op 12 april 1945 bevinden zich hier nog negenhonderd gevangenen. 71 BIJLAGE 3 - Belangrijke joodse gedenkplaatsen in Amsterdam Bron: NRC 15 juli 2015 bij artikel ‘Het is tijd om de enkeling te herdenken’, Vriesema, I. en Kees Versteegh

72 BIJLAGE 4 - afbeeldingen Plantage Middenlaan 27

De Kweekschool (links) en de Crèche (rechts van het pand met de witte kozijnen) in 1925.

Het Nationaal Holocaust Museum in oprichting in 2016.

73 BIJLAGE 5 - Overzicht tentoonstellingen NHM fase I

16 mei 2016 t/m 2 oktober 2016 De ondergang van Abraham Reiss Negen monumentale schilderijen van acteur, filmregisseur en kunstschilder Jeroen Krabbé (1944) waarin hij het levensverhaal van zijn grootvader Abraham Reiss verbeeldt, die op 9 juli 1943 in Sobibor werd vermoord. In de tentoonstelling zijn delen van het familie-archief opgenomen en de interpretaties die overlevende Jules Schelvis van het kamp maakte. Beeldende kunst, historisch materiaal

1 september 2016 t/m sluiting Kom vanavond met verhalen. Tastbare herinneringen uit het Joods Monument Deze semi-permanente tentoonstelling bestaat uit een interactieve presentatie van het Joods Monument en een persoonlijke kennismaking met joodse kinderen uit het monument. Aan de hand van objecten, foto’s documenten en andere tastbare herinneringen wordt een beeld gecreëerd van de levens die ermee verbonden waren. Digitale installatie, historisch materiaal

14 oktober 2016 t/m sluiting In memoriam - Willem Volkersz De Nederlands-Amerikaanse kunstenaar Willem Volkersz (1939) maakte het kunstwerk In Memoriam ter herinnering aan de leerlingen en oud-leerlingen van de 1e Montessorischool in Amsterdam die in de concentratiekampen zijn vermoord of op andere wijze tijdens de bezetting om het leven zijn gekomen. In Memoriam bestaat uit 172 houten koffers. Op elke koffer schilderde de kunstenaar de naam en leeftijd van een van de kinderen en de plaats en datum van hun dood. Beeldende kunst installatie

9 november 2016 t/m 19 februari 2017 K.364 - Douglas Gordon Deze installatie volgt twee Israëlische, klassiek geschoolde muzikanten van Pools-joodse afkomst op een reis door het land dat hun (groot)-ouders in 1939 zijn ontvlucht. Videokunst

26 maart t/m 15 oktober 2017 Uit de Vergetelheid. De herontdekte fotografie van Helmuth en Annemie Wolff Een tentoonstelling over de bijzondere herontdekking van de fotografie van de Duitse vluchtelingen Annemie en Helmuth Wolff. Fotografie

30 oktober 2017 t/m 4 maart 2018 Persoonsbewijzen & vervalsingen. Jacob Lentz | Alice Cohn - Installatie Robert Glas De verhalen van twee mensen die zich intensief bezighielden met het ‘persoonsbewijs’. De ene zorgde voor de invoering van deze identiteitskaar in Nederland, de ander voor de vervalsing zodat vele joden konden onderduiken. Installatiekunst, historisch materiaal

74 26 maart 2018 t/m 2 september 2018 Kunst om niet te vergeten. Naoorlogs werk uit eigen collectie Werk van 27 kunstenaars waarin de Jodenvervolging een rol speelt. De tentoonstelling geeft een overzicht van krachtige werken die verhalen vertellen, vragen stellen, wrange feiten verbeelden en soms ook onmacht en onuitspreekbaar verdriet uitdrukken, met o.a. werk van Marlene Dumas, Bart Domburg, Ed van de Elsken en Frieda Tas. Beeldende kunst, fotografie

5 oktober 2018 t/m 6 januari 2019 Exodus. Illegale Palestina-gangers 1945 - 1948 De persoonlijke geschiedenis van Nederlands-joodse jongeren, die vlak na de oorlog de illegale tocht naar ‘het beloofde land’ ondernamen om daar een nieuw bestaan op te bouwen. Historisch materiaal

27 januari 2019 t/m 6 oktober 2019 De jodenvervolging in foto’s. Nederland 1940 - 1945 Een groot, representatief overzicht van de fotografische vastlegging van de Jodenvervolging in Nederland. Zowel professionele fotografen als amateurs maakten aangrijpende foto’s van deze donkere periode en een deel is bewaard gebleven. De tentoonstelling is een samenwerkingsverband van het JCK, het NIOD en het Topographie des Terrors in Berlijn. Fotografie

25 oktober 2019 t/m 2 februari 2020 Willy Lindwer In het Amsterdams joodse gezin van Willy Lindwer komen drie uiteenlopende geschiedenissen van de Holocaust samen. Drie verhalen van moord, verraad en redding uitgestrekt over Oost- en West- Europa. Historisch materiaal

75 76