Luit van der Tuuk De voorstelling dat de Utrechtse bisschop halverwege de negende eeuw

zijn zetel moest ontvluchten en meer dan 60 jaar in ballingschap heeft

doorgebracht vanwege de voortdurende vikingaanvallen, geeft een

^••••^•«••B ongenuanceerd en onjuist beeld. Jit van der Tuuk doet als amateur-histoncus onder- ' zoek op het gebied van de vroegmiddeleeuwse Ongenuanceerd omdat voor elk van eschiedenis en heeft onder meer over de geschiede­ de drie prelaten Hunger, Odilbald en nis van gepubliceerd. Hij is bezig met een onderzoek naar de rol die de Noormannen hebben Radbod aparte omstandigheden gol-

gespeelspe. d in de Lage Landen.

' den. Onjuist omdat de ballingschap

minder continu was dan wordt voorgesteld en de oorzaak maar zelden

in een vikingaanval gevonden kan worden.

LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP Inleiding

Aartsbisschop Gunthar van Keulen en zijn suffragaanbisschop Hunger van Utrecht rich­ ten een verzoek aan koning Lotharius om de bisschoppelijke stoel van Utrecht 'een vei­ lige en vreedzame plaats te willen verschaffen, omdat de kerk van Utrecht door het ge­ weld van de barbaren nagenoeg geheel verwoest en vernietigd is en de kanunniken, die daar eens de Heer dienden, hetzij overal verspreid, dan wel vermoord zijn'. Uit deze tekst, ontleend aan een schenkingsoorkonde van begin 858, ! kunnen we afleiden dat kort daarvoor de Utrechtse clerus voor het geweld van een vikingbende het Sticht Utrecht is ontvlucht. Pas bisschop Balderik (918-975) achtte de situatie veilig genoeg om de bisschopszetel weer in Utrecht te vestigen. In de tussenliggende jaren werd Utrecht voortdurend onveilig gemaakt door Deense bendes. Dit ongenuanceerde beeld, dat door Johannes de Beka al halverwege de veertiende eeuw is beschreven,; is sindsdien door talloze his­ torici weergegeven. Zij lijken Beka te volgen zonder zich af te vragen of deze middel­ eeuwse auteur het wel bij het rechte eind heeft. Was Coster ' in zijn dissertatie immers niet tot de slotsom gekomen dat Beka uiterst onbetrouwbaar is? Slechts hier en daar klinkt voorzichtig een ander geluid door. Zo vermoedt Moll ' al in 1864 dat bisschop Hunger in ieder geval tijdelijk naar het Sticht Utrecht is teruggekeerd op grond van zijn vermeende invloed op de plaatselijke Deense heerser Hrcerekr. Moll wordt in dit stand­ punt meer recent gevolgd door Halbertsma. 5 Een voorzichtige kentering is ook te bespeuren bij Van Vliet. '• Deze vraagt zich af waarom de bisschop zijn zetel na afloop van de Deense heerschappij in 885 nog zo lang in Deventer gevestigd hield. Halberts­ ma 7 wist het antwoord. De Utrechtse kerken waren verwoest en de Utrechtse bevol­ king was, onder invloed van een Scandinavische kolonie, vijandig.

In verschillende historiografische studies is voornamelijk uitgegaan van verhoudingen op lokaal niveau, terwijl een gedetailleerde analyse van het Noormannen-optreden in de Lage Landen praktisch ontbreekt.8 In sommige meer algemene studies is wel sprake van enige polemiek als het gaat over de rol van de Noormannen. ' Maar geen enkele auteur gaat specifiek en uitgebreid in op de reactie van de Utrechtse kerk. Slechts de voormalige Utrechtse gemeentearchivaris Van Campen (1899-1993) en meer recent Van Vliet hebben een poging in die richting ondernomen, maar gingen daarbij nog uit van het door Beka geschetste beeld. '" In dit opstel zal geprobeerd worden bij te dragen tot een meer genuanceerd beeld van de tijd van de Utrechtse bisschoppen Hunger, Odilbald en Radbod. Daarbij zullen de verrichtingen van beide in de tweede helft van de negende eeuw in de Lage Landen heersende Denen Hrcerekr (Rorik) en Guäröor (Godfried) uitvoerig worden belicht en zal mede aandacht worden besteed aan de algemene rijkspolitiek. In deze context zal de positie van de Utrechtse bisschoppen worden geplaatst.

LUIT VAN DER TVUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP fjjM HOud-Utrecht

Vikingaanvallen op Utrecht?

Allereerst ga ik in op het ontstaan van het denkbeeld dat de Utrechtse kerk ernstig zou hebben geleden onder vikingaanvallen. Afgezien van de schenkingsoorkonde, waar de Inleiding mee begon, is het optreden van Deense piratenbendes in Utrecht geheel terug te voeren op niet contemporaine geschriften, op zijn vroegst in de tiende eeuw geschreven. Een tijd waarin vikingactiviteit in de Lage Landen uiterst zeldzaam gewor­ den is. In vermoedelijke volgorde van ontstaan betreft het voornamelijk de volgende bronnen.

- Volgens een halverwege de tiende eeuw stammend epitaaf op het graf van Ricfried in de Utrechtse Sint-Salvatorkerk zou de overledene de 'heidenen' uit Utrecht heb­ ben verdreven. " - De Vita Radbodi, geschreven na 962, beschrijft de bezoeken van de in Deventer resi­ derende bisschop Radbod aan het door de Denen verwoeste Utrecht. " - De terugkeer van bisschop Balderik in het door de Noormannen verwoeste Utrecht wordt in de rond 968 ontstane Vita Brunonis beschreven. '•' - De plunderingen door de Noormannen, waarover de laat tiende-eeuwse Vita Adal­ bert! rept, lijken zich in het kustgebied te hebben afgespeeld. '4 - De Passio Friderici, met daarin een voorspellende droom van bisschop Frederik waarin Utrecht geheel wordt verwoest door de Noormannen, is op zijn vroegst in de elfde eeuw, mogelijk zelfs in de dertiende eeuw ontstaan. '5 De auteur Odbert bouwt een sfeerbeeld op: Dorestad wordt met zijn 55 kerken vernietigd en gaat in vlammen op; in Utrecht blijft er zelfs 'niemand meer over om tegen de muur te pissen'. - Een schenkingsoorkonde van bisschop Balderik, gedateerd 940, waarin uitgebreid verslag wordt gedaan van de verwoestingen door de Denen, is eenfaisum dat pas rond het midden van de dertiende eeuw is ontstaan. If' - In de Vita Sanctileronis, rond 1060 dooreen Egmondse monnik opgetekend, wordt de moord door de Noormannen op Jeroen van Noordwijk beschreven. " De latere tradi­ tie plaatst de marteldood van deze Schotse heiligein hetzelfde jaar als de plundering van Utrecht. Zijn gebeente werd in de tiende eeuw door graaf Dirk II naar Egmond overgebracht. Deze translatie (overbrenging naar het altaar in een andere kerk) is wel, maar de reden van zijn martelaarschap is niet bekend bij de auteur van de Rijmkroniek van Holland. Hij rept althans met geen woord over de doodsoorzaak van de heilige in zijn kroniek, geschreven in de dertiende eeuw. Het lijkt er dus op dat de genoemde traditie pas na hem is ontstaan. '8 - De culminatie van deze berichten vinden we in het halverwege de veertiende eeuw geschreven werk van Johannes de Beka. Deze vermeldt, net als Odbert, de raid op Dorestad met zijn 55 kerken en de aanval op Utrecht, waarvandaan de bisschop met zijn gevolg moet vluchten. Beka brengt eigentijdse elementen, zoals slingers en blij­ den, in zijn relaas. Ook voegt hij elementen uit de vitae van de beide heiligen Adal­ bert en Jeroen toe aan zijn verhaal: met Utrecht als thuisbasis houden de Denen m LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP plundertochten in Holland. Ze vernielen het kerkje van Adalbert en vermoorden Jeroen, priester in Noordwijk. Dan komt Beka nog met een aantal gebeurtenissen op de prop­ pen, waarvan we geen oudere bronnen kennen. De Denen vernielen een oud kasteel bij Voorburg, vroeger van koning Aurindilius. De Hollanders hebben tevergeefs de wape­ nen opgepakt om de Denen te verdrijven, waarbij de ridders Thietboldus en Geroldus sneuvelen. " Des te opmerkelijker is het ontbreken van een vi- kingaanval op Utrecht in de Vita Sancti Liudgeri, geschreven door bisschop Altfried van Münster (839-849).20 Deze legt zijn voorganger en verwant Liudger een voorspelling van een door verwoestin­ gen van de Noormannen schier onbewoonbare kuststreek in de mond. Maar Altfried, die blijk geeft van een grote kennis betreffende de Utrechtse kerk en zelf mogelijk in Utrecht opge­ voed is, meldt geen enkele raid op Utrecht. Hoewel Altfried in de tijd van het ontstaan van de vita 2I zelf in Westfalen verbleef, had hij genoeg contac­ ten om van de Noormannenaanvallen op de Friese kustlanden op de hoogte te zijn geweest.

Sint ieroen, uit: J.A.F. Kronenburg, Neerlands Heiligen in de Middeleeuwen Amsterdam iSoo, titelblad.

Bisschop Hunger en de heerschappij van Hrcerekr (850-870)

'Getrouwe van de Frankische koningen'. Met deze woorden typeren de Annalen van Fulda postuum de lange tijd in de Lage Landen opererende Deen Hrcerekr (Rorik). 22 Over zijn opkomst zijn de bronnen vaag, hij lijkt aanvankelijk in de schaduw van zijn broer Haraldr junior te hebben geopereerd.23 Nadat de Deense broers in ongenade zijn gevallen bij de Frankische koning Lotharius (840-855), laat Hrcerekr zijn tanden zien en dwingt hij de lenen af die hem ten onrechte - hij wordt valselijk van verraad beschul­ digd - zijn ontnomen.24 Volgens de annalist Prudentius schenkt Lotharius hem 'Dore- stad en andere graafschappen'.21 Hij vestigt zich in Dorestad 2' en krijgt zijn lenen terug op voorwaarde dat hij de Friese kustlanden verdedigt tegen piratenaanvallen.2T Maar aanvankelijk kan hij niet voorkomen-wellicht omdat een groot deel van zijn vloot naar Engeland is vertrokken 28 - dat in 851 een aanval op Frisia en de Betuwe plaatsvindt. Mogelijk heeft Hrcerekr de piraten weten te bewegen hun heil verder buiten het rijk van Lotharius te zoeken. Ze verleggen in ieder geval hun werkterrein nog dat jaar naar Gent en later naar het Seinegebied.2'

LUIT VAN DBB TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP Oud-Utrecht

In de eerste jaren van de heerschappij van Hrœrekr schemert in de schriftelijke bronnen de betrokkenheid van de Utrechtse kerk met de machtsverhoudingen op rijksniveau slechts vaag door. Lotharius heeft in zijn rijk, waaronder ook de Friese kustlanden val­ len, * mede onder invloed van de druk van zijn broers Lodewijk de Duitser (840-876) - koning van Oost-Francië - en Karel de Kale (840-877) - koning van West-Francië - steeds de regie strak in handen moeten houden. Zo herstelde hij Ebo in diens functie van aartsbisschop van Reims (840) en had hij de hand in de benoeming door de paus van aartsbisschop Drogo van Metz als apostolisch vicaris (844). Het is aannemelijk dat de onder zijn gezag gewijde bisschop Liudger een pro-Lothariuskoers vaart. •" Liudger is een telg uit een vooraanstaande familie met rijke bezittingen in Teisterbant zoals blijkt uit een schenkingsoorkonde uit 850 ten gunste van de Utrechtse kerk.i2 Met de komst van Hrcerekr in 850 lijkt de aandacht van Lotharius voor Frisia te verslap­ pen. Hij laat het gebied geheel aan de Deen, zijn fidelis, over. Inmiddels probeert Lode­ wijk de Duitser zijn invloed in Lotharingen uit te breiden. Zo houdt hij in 852 besprekin­ gen met enige rijksgroten van Lotharius terwijl deze laatste in het Seine-gebied ver­ blijft. 33 De invloed van Lodewijk zou ook kunnen blijken uit de keuze van de opvolger van bisschop Liudger. Lotharius zal een voorkeur hebben gehad voor een familielid van de bisschop. Maar na de dood van Liudger in of na 851 wordt deze niet door zijn verwant Craft opgevolgd, maar door de onbekende priester Hunger.34 Volgens de Vita Odulfi zou de verkozen domproost Craft het bisschopsambt hebben geweigerd, omdat de Noormannen het land onveilig maakten. Dit lijkt een wel wat al \>*U if ni f

>T

Fragment van de vergulde boekband van het 'Liber Aureus' van de abdij van Prüm met van links naar rechts Lotharius I, Lodewijk de Duitser en Karel de Kale, uit: D.P. Blok, e.a. (reds.), Algemene Cesch iedenis der Nederlanden, i (Haarlem 1981), 300.

LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP te gemakkelijke motivatie achteraf om hem terzijde te kunnen schuiven. Dat het tij­ dens het bewind van Hrcerekr juist tamelijk rustig was, zal de tiende-eeuwse auteur van de Vita Odulfiwel ontgaan zijn.35 In hoeverre Odulfus een rol heeft gespeeld in de benoeming van Hunger, zoals in de vita staat, valt te bezien. De Oostfrankische gericht­ heid van bisschop Hunger blijkt als hij zich in 854 niet tot Lotharius, maar tot Lodewijk de Duitser wendt met het verzoek om de Utrechtse Sint-Maartenskerk te bevestigen in haar goederen. '6 In deze situatie kunnen de belangen van Lodewijk de Duitser en Hrcerekr, fidelis van Lotharius, gebotst hebben. Later zal blijken dat ze in ieder geval geen vrienden van elkaar waren, ik kom hier nog op terug. In 854 breekt er in Denemarken een strijd om de troon uit waaraan vele Denen mee­ doen, die tot dan toe vreemde kusten hadden geteisterd. Velen, waaronder de Deense koning zelf, komen om het leven. Slechts een minderjarige knaap blijft als enige van de heersende clan over. 'Eindelijk goddelijke gerechtigheid', verzucht de schrij­ ver van de Annales Fuldenses. y Hrcerekr durft het niet aan zijn Friese leengoed te verlaten om deel te nemen aan de Deense bur­ geroorlog. De dreiging van Lodewijk de Duitser, die steeds meer zijn invloed in Lotharingen doet gelden, kan hierin een rol hebben gespeeld.

Als Lotharius, die zijn einde voelt naderen, zich in het begin van 855 terugtrekt in een klooster geeft hij geheel Frisia aan zijn ongeveer 18 jaar oude, gelijknamige zoon. Na zijn dood, nog dat jaar, blijft zijn broer Lodewijk de Duitser invloed uitoefenen op Lotharingen. Zo lijkt de jonge koning Lotharius II (855- 869) in de eerste jaren van zijn bewind onder de hoede van zijn oom Lodewijk te opereren. De

Lotharius I, uit: M. Grant, Dawn of the , Londen, 1986,726.

LUIT VAN DES TVUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP Oud-Utrecht

Lotharingse rijksgroten hadden hun keus voor Lotharius II al aan Lodewijk voorgelegd, die hiermee instemde. 38 Lotharius heeft zich na de dood van zijn vader direct tot zijn oom gericht, hij wordt in Frankfurt - in het rijk van Lodewijk - gekroond. Door de kro­ ning van zijn neef heeft Lodewijk een compromis bereikt waarbij hij maximale invloed op Lotharingen kan uitoefenen zonder dat hij de aristocratie in Lotharingen en zijn broer, de Westfrankische koning Karel de Kale, tegen zich in het harnas jaagt. De samenwerking tussen neef en oom blijkt bijvoorbeeld als een Saksisch contingent Lotharius bijstaat in zijn strijd tegen een vikingbende nabij Xanten. w Ook Hrcerekr lijkt gerustgesteld met de komst van zijn nieuwe heer Lotharius II, want in het voorjaar durft hij het aan om naar Denemarken te vertrekken, samen met Gur>ó3r (Godefridus), die zich na avonturen in West-Francië bij zijn neef heeft gevoegd. "' Ze proberen in Denemarken koninklijke macht te verkrijgen, doch zonder succes, want in het najaar keren ze naar Frisia terug. Ze vestigen zich weer in Dorestad en blijven het grootste gedeelte van Frisia beheersen.41 In Denemarken wordt de macht inmiddels door een bloedverwant van de omgekomen koning bekleed.,: Deze verbiedt de uitoefe­ ning van het christelijke geloof en zendt de missionaris Anskar terug naar het Franki­ sche rijk. Wellicht is dit de reden dat Lotharius, op instigatie van zijn oom Lodewijk de Duitser, Hrœrekr in 857 in het Deense grensgebied, vaag omschreven als het gebied tussen de Eider en de zee, stationeert. " Maar Lotharius heeft Hrcerekr harder in Frisia nodig, want een aantal Denen maakt gebruik van diens afwezigheid. Ze bestormen nog hetzelfde jaar Dorestad en verwoesten de Betuwe en andere naburige gebieden. M Volgens de vaderlandse historiografie kunnen we, zoals eerder al ter sprake kwam, hiertoe ook het Sticht Utrecht en het latere Holland rekenen. " Er wordt inderdaad een aanval op Utrecht vermeld in een oorkonde, begin 858 door Lotharius uitgevaardigd, waarin het Sint-Pietersklooster te Odiliënberg aan de Utrechtse kerk wordt geschonken als toevluchtsoord voor de uitgeweken bisschop Hunger en zijn gevolg. ," Deze oorkon­ de is ons overgeleverd in een afschrift uit het cartularium van bisschop Radbod (900- 917) en is daar in tweede instantie, na de tijd van Radbod, aan toegevoegd.47 We moe­ ten dus op onze hoede zijn. Oppervlakkig gezien lijkt er niets aan te merken op de in­ houd van de oorkonde. Er zijn geen tegenstrijdigheden of onmogelijkheden te bespeu­ ren en de nadruk die ligt op de verwoesting van de kerkelijke goederen in Utrecht lijkt te passen bij de toon die de bisschop had moeten aanslaan om zijn verzoek kracht bij te zetten. Toch roept deze oorkonde vragen op. Waarom wordt de plundering van Utrecht - met zijn bisschopszetel toch vermeldenswaard - niet door andere bronnen bevestigd? En waarom krijgt de Utrechtse zetel een toevluchtsoord in het bisdom Luik toebedeeld, terwijl nota bene de Keulse metropoliet Gunthar48 (850-863) zelf Hunger bijstaat in zijn verzoek aan Lotharius? Een dergelijke schenking lijkt in dit licht ongepast, te meer daar het diocees Luik werd bestuurd door bisschop Franco (856-901), een partijganger van Karel de Kale. Bij de sterk door de bisschoppen gedicteerde Verdeling van Meerssen in

LUIT VAN DEK TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP Oorkonde van koning Lotharius II uit 858, »1 tioïc otmporenns rln # drii Tin iHU-«pl lorkmuj rtiutnü I waarin hij het Sint-Pietersklooster te fnicmonr««ia frr._Si l«d diumo cumi| manctpaaj qutppiam mti Odiiiënberg schenkt aan de Utrechtse kerk (OSU, no. 70). Afschrift in het zgn. Liber do- nrrifwufirmam^id nobifpnildubio ad «rrna beanrudtnê ndnfcij nationum uit ca. 1200, HUA, Bisschoppelijk H cmdam ajjuturû efft ampdim' ]^ir cöpiar'omm pdclium (ofctq archief, inv.nr. 43. i»lc t niw pjcnnum laiirer i-jiiruroi' tndultna.cJujd-çrTrU

ra crumfani (acn paia«i »irï l«mi cappeliani * tnirMjOfti «entra 870 zou dit nog eens blijken: het bilium cóm didictmirf. awod traicAnfis ecrfâ que tti bcnme'jcin Luikse diocees ging als enige van confeflemf «Diittnnj conjlrurhi « ditiojaruf barbarie tmmrnrntt tttnuiad pent dcjtj-utra • ad mÀyâam Ttdacra frr. canomnip oüm de Keulse kerkprovincie groten­ tn ca domino miurararf. pjjjun per dwfa loea • quidam aifpji - deels naar het rijk van Karel de ódam enam imrmpti juiir-iVw dénia; intuberrrc maxima nectf Kale.4'' strait depcaa ff cetfraidine nrum ur mtmcoarr )<ï jcdi mjrart Ligt het voor Lotharius niet meer onu iirm quiet« -' uacffitti looi ad ëjolanom; &' rqHguim canoni voor de hand om Hrœrekr terug te cep -rWrmuif. QUOK JaltfUnmif-> fmctnff'"1'! 1uqq[eJnomt>'piM> itnorfdfïi patronj nfi ob tmolamnï enà ,ir twncaiu anime au| roepen uit het Deense grensgebied tiff torfiouuici- -• pu memorie qtnirwij nn todiaritaiionda auV dan de Utrechtse clerus elders -Tsofittmyimty nrv hmnqarrif. Icupr» latent nfa rnpna>#a onder te brengen? Het vertrek van buuaw'ubtttnflimû pbenrrf aflenjum kojcittnn^ nrt'd|'ictf fit de bisschop betekent immers een ri iifftmtij. per quo' in pago majo ju» fbuuuï rurr inonajtertu verzwakking van het lokale gezag m hornat jet per ?jrriKtu" cjuoî) bent; nuncuparTad pfcmi jedem van de koning. Waarom vlucht de tjeeteijcm fnb «mi «niH^TO'rradiin'ej per oniïa ttpmaàâ amp iattenê 7 mtamm rteruw oàê fedrf «delen funufaairtï efertm • Utrechtse clerus juist nu? De jaren mmnmigR I raid*) nra petpra Itberali mumficenna eojdin 845-850 waren aanzienlijk onrusti­ nufcdia pr» ra» ? pdeceflaw ltfim. jaluvr ixixri'^marvMtûsr' ger dan het daaropvolgende fr ur h«' im rradmonij feu pieranf (anpno p-rurara iïpa in decennium. Tenhaeff,0 vermoedde «oribilii[ piicucrrr • manu ppa fubrrr tam fomawm?? atutli al aan de hand van de eerder nrï wpijitmc aflijpiare luflftrri 5«rnù" lotharu «rtófi rupf-Dam; genoemde schenkingsoorkonde uit tl twean rwoqnout fcpfi •> fubfcrarji. Data- mi t»«ï lanua*». 850 een 'exodus van de Utrechtse clerus' naar Teisterbant. In 845 wordt Frisia, na enige jaren van rust, aangevallen door Noormannen, waarbij een groot aantal mensen gedood wordt. Ook de piraten zelf lijden verliezen. 51 Het jaar daarop plunderen ze Oostergo en Westergo, Dorestad gaat in vlammen op, ze krijgen bijna heel Frisia in handen. Lotharius kijkt vanuit zijn palts te Nijmegen machteloos toe. '; Het volgende jaar wordt behalve Dorestad en de stroomopwaarts gelegen villa Meginhardi ook de Betuwe door Denen geplunderd. Zij blijven het gebied bezetten. " Over de jaren 848 en 849 zijn we minder goed geïnformeerd. Gerward, de vermoedelij­ ke schrijver van de Annales Xantenses, maakt in algemene bewoordingen melding van Noormannenaanvallen voor deze jaren. Gezien zijn regionale gebondenheid is de kans groot dat hij op Frisia doelde. 54 Met de annalist van Fulda mogen we aannemen dat deze reeks van aanvallen op de noordelijke kusten van het rijk van Lotharius zijn uitge­ voerd door Hrœrekr, daartoe geprovoceerd door 's konings valse beschuldigingen. " Als de elkaar immer bestrijdende Karolingische koningen hun geschillen -althans voor­ lopig - bijleggen % en de Deense koning Hârekr na een burgeroorlog zijn binnenlandse

LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP Oud-Utrecht

positie weet te consolideren,37 lijken de kansen op een machtsbasis in Frisia of een he­ gemonie in Denemarken voor Hrcerekr verkeken. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat hij in 850 alles op alles zet en met een omvangrijk Deens leger Frisia, de Betuwe en andere plaatsen verwoest en Dorestad inneemt.5S Dat Deense leger had Hrcerekr waar­ schijnlijk samengesteld uit uitgeweken tegenstanders van koning Hérekr. Na deze cli­ max van de reeks van aanvallen op Frisia in de voorgaande jaren geeft Lotharius einde­ lijk toe en schenkt hem 'Dorestad en andere graafschappen', de actie waarmee dit hoofdstuk begon. Van twee Utrechtse bisschoppen uit de roerige periode 845-850 kennen we niet veel meer dan hun naam: Egihard en Liudger, de laatste kwam al ter sprake. Voor het overi­ ge blijven de verrichtingen van de Utrechtse clerus in deze periode voor ons in duister­ nis gehuld. Het is dan ook niet bekend of de bisschop in Utrecht zetelde. 59 Na deze terugblik pakken we de draad weer op en keren terug naar de schenkingsoorkonde van

In het Sint-Pietersklooster te Odiliënberg bevonden zich volgens de overlevering de relieken van de Ierse missionaris Wiro, een beschermeling van Pepijn van Herstal. Deze heilige speelde een belangrijke rol in de Utrechtse kerk. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een reliekschrijn van Wiro, in de volle Middeleeuwen op hoge feestda­ gen prominent op de altaartafel van de Sint-Maartenskerk aanwe­ zig. '" Het is aannemelijk dat er in het Sticht Utrecht al eerder een Wiro-cultus was. In dat licht gezien lijkt het vervalsen van een oorkonde te passen in een poging om de relieken in bezit te krijgen. Hierbij lijkt ook de overlevering, dat een deel van de relieken door Hunger weer naar Utrecht is over­ gebracht, aan te sluiten. "' Machi­ naties onder dekking van een rook­ gordijn van al of niet uitgevoerde vikingaanvallen kwamen geregeld voor. Zo heeft Lifshitz aannemelijk gemaakt dat alle beschrijvingen

Karel de Kale met aan zijn rechterzijde zijn echtgenote Richildis, uit: K. van der Hont e.a. (eds.), The Utrecht Psalter in Medieval Art Picturing the Psalms of David, 't Coy 1996, «5-

LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP van door raids veroorzaakte translaties in het gebied van Rouen in feite een dekmantel zijn voor na de Noormannenperiode uitgevoerde diefstallen van de zo begeerde relie­ ken.62 Al met al is de schenkingsoorkonde van 858 door zijn secundaire verschijning en van­ wege zijn inhoud verdacht en hebben we mogelijk te maken met een tiende-eeuws/a/- sum.(,i Het vormt een wankele basis voor het hele historiografische bouwwerk van de vermeende viking-aanvallen op Utrecht. Hrcerekr keert inderdaad ergens tussen 860 en 862 terug naar zijn Friese leen en neemt de verdediging van Frisia weer ter hand. Want in 860 geeft Lotharius nog namens de afwezige Hrœrekr goederen te Gendt in de Over-Betuwe aan het klooster Lorsch. '•' Doch in 862 vermaant Hincmar, bisschop van Reims, Hrcerekr per brief geen steun te verlenen aan de opstandige graaf Boudewijn met de IJzeren Arm. Deze had Karel de Kale tegen zich in het harnas gejaagd door diens dochter Judith te schaken. ',s Hrcerekr blijkt nu niet alleen een belangrijke leenman van Lotharius, maar hij lijkt ook in de poli­ tieke arena te manoeuvreren. Hij wordt door Sedulius Scottus zelfs 'koning' genoemd als deze een altaar beschrijft uit de tijd van Hrcerekr: Hoc altare sacrum Rorici tempore regis.6(' Uit de genoemde brief van Hincmar kunnen we opmaken dat deze prelaat denkt dat Hrœrekr voldoende macht heeft om Boudewijn te kunnen helpen. Een tweede brief van Hincmar is aan bisschop Hunger gericht, waarin deze wordt gevraagd zijn invloed op Hrœrekr te gebruiken om hem af te houden van hulp aan graaf Boudewijn. '" Blijkbaar verwacht Hincmar dat Hrœrekr, die 'nuperadfidem Christi convenus' is, ofwel onlangs tot het christendom bekeerd, de kerkelijke autoriteit van Utrecht zal erkennen.68 Impli­ ciet geeft Hincmars brief ook aan dat Hunger naar zijn Utrechtse zetel is teruggekeerd, hoe kan de bisschop anders macht uitoefenen op Hrœrekr? Diens aanwezigheid lijkt voldoende garanties te geven voor een veilig verblijf van de Utrechtse clerus. Het lijkt er dan ook op dat Hunger ook na 857 in het Sticht Utrecht resideerde. Heeft hij zijn zetel eigenlijk wel voor langere tijd verlaten? Het ziet er eerder naar uit dat hij in 857 op de vlucht is geslagen maar is teruggekomen nadat de kust weer veilig was. Toch kan Hrœrekr niet voorkomen dat er in de winter van 862/863 een raid wordt uit­ gevoerd op Dorestad. Wellicht weet hij, net als in 851, de Deense aanvallers te bewegen hun heil buiten zijn gebied te zoeken. Begin 863 varen de piraten de Rijn op naar Keulen, zij plunderen Xanten en verschansen zich tot begin april op een eiland in de Rijn bij Neuss waar ze door Lotharius op de linker- en door een Saksisch contingent op de rechteroever belegerd worden. Dan bemiddelt Hrœrekr tussen de belegeraars en de belegerden. Op zijn advies trekken de piraten zich terug zoals zij gekomen waren.65 Het jaar daarop roeien weer Noormannen de Rijn op om beide oevers te plunderen. ™ Ze plunderen 'gebieden van Lotharius en Lodewijk aan weerszijden van de rivier gele­ gen'. Het lijkt erop dat ze het gebied van Hrœrekr met rust laten. Maar in 865 verwoes­ ten Noormannen 'wat er nog over is van Frisia'. Als dan een groep piraten uit Vlaande-

LLIT VAS OER Til k UTRECHTSE BISSCHOPPEN IS' BALLINGSCHAP E£| Oud-Utrecht

ren wordt verdreven en zijn heil aan de overkant van de Noordzee zoekt, ~: dan kunnen we hierin wellicht een deel van de mannen van Hrcerekr zien, die - belust op buit en avontuur-niet langer achter hun hoofdman blijven staan. Zij volgen hun nieuwe leider Ubbe de Fries en richten het jaar daarop in York een bloedbad aan. Plunderingen in het Schelde-gebied -dus buiten het gebied van Lotharius - kunnen als een zoethoudertje hebben gediend voor de manschappen van Hrcerekr, die hun tijd in ledigheid moesten doorbrengen. ~! Zo zal Hrcerekr steeds hebben moeten schipperen tussen de uitspattin­ gen van zijn moeilijk onder de duim te houden manschappen en de belangen van zijn Frankische heer. In 867 wordt Hrcerekr uit Frisia verdreven door opstandige bewoners, 'Cokingi' genaamd. Zij lijken het juiste moment gekozen te hebben, nu een deel van zijn mannen naar Engeland is overgestoken. Lotharius wil vervolgens een leger op de been brengen, zoals hij verklaart, tegen de Noormannen. Dat hij dit leger ook gaat inzetten tegen Hrcerekr, die met Deense hulptroepen naar Frisia wil terugkeren, lijkt een gevolgtrek­ king van Hincmar. ^ Uit een brief van bisschop Adventius van Metz blijkt inderdaad dat Lotharius van plan is een veldtocht te ondernemen, maar nergens valt uit af te leiden dat zijn tegenstander Hrcerekr zou zijn.75 Ook blijkt dit niet uit een tweede brief van Ad­ ventius, gericht aan paus Nicolaas I, die vermoedelijk met dezelfde veldtocht verband houdt. n Er wordt zelfs van 'heidenen' gesproken, terwijl Hrœrekr gedoopt is. De Annales Xantenses, die een overval op een niet nader genoemd deel van Frisia in 867 vermelden, spreken eveneens van 'heidenen'.7" Zou het niet kunnen zijn dat Hincmar, die niet veel met Hrœrekr ophad, en bovendien als rancuneus bekend staat, hier een tendentieuze gevolgtrekking doet? Het is opmerkelijk dat de meeste historici het bericht van Hincmar zonder meer voor waar hebben aangenomen. Zij lijken zich te laten leiden door de zeer slechte pers die Hrcerekr kreeg van Hincmar. Zo meent bij­ voorbeeld Henderikx 7S dat Hrcerekr het niet zo nauw nam met zijn verplichtingen jegens zijn heer. Maar de historische werkelijkheid is anders. Hrcerekr lijkt steeds trouw te zijn geweest aan Lotharius en heeft voor zover dat tot zijn mogelijkheden behoorde Frisia redelijk vrij gehouden van pirateninvallen. In de periode 850-857 en ca. 861-867, waarin Hrcerekr daadwerkelijk in Frisia verbleef, is - in een zeer roerige tijd-zijn gebied slechts driemaal aangevallen door piraten. In twee gevallen (in 851 en 863) weet de Deen nog te bewerkstelligen dat de aanvallers hun heil elders gaan zoeken. Het derde geval (865) betreft een vaag en geïsoleerd bericht van de Annales Xantenses. Geen slecht resultaat vergeleken met de onophoudelijke vikingaanvallen op het Seine- en Loiregebied in diezelfde periode. Bovendien lijken deze gebeurtenissen slechts incidenten in een zeer gewelddadige tijd, waarin Lodewijk de Duitser op drie fronten tegen opdringende Slavische stammen en de Bulgaren moest vechten. Lode­ wijk II en Karel de Kale moesten het in het zuiden opnemen tegen Moren en Saracenen. De laatstgenoemde had ook nog te maken met gewelddadige opstanden in Aquitanië en Bretagne. Lodewijk en Karel moesten daarnaast ten strijde trekken tegen hun eigen

LUIT VAN DES TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP opstandige zonen en andere familieleden. En alsof dat nog niet voldoende was, viel Lodewijk in 858 het rijk van Karel binnen.

Ik gaf al eerder aan dat Hrcerekr daadwerkelijk in het politieke spectrum aanwezig was en als een trouwe Frankische leenman werd beschouwd.79 Ook later zou blijken dat hij als een trouwe vazal gold. 80 In de vaderlandse historiografie wordt hij gunstig afge­ schilderd. Zo wordt hij in de Vita Adalberti genoemd als beschermer van het kerkje dat te Egmond boven het graf van de heilige Adalbert gebouwd werd.81 Twee toponiemen in de omgeving van Egmond, Roriksberg en Roriksput, herinneren wellicht aan het stichtelijke werk van Hrcerekr. De Roriksput, thans bekend als Runxputte, speelt nog steeds een rol als rooms-katholiek pelgrimsoord.82 Een gewapend terugkerende Hrcerekr, die door Lotharius moet worden tegengehou­ den, lijkt daarom helemaal niet te passen in het geschetste beeld. Het lijkt er eerder op dat Lotharius Deense avonturiers in het algemeen 83 en niet Hrcerekr wilde tegenhou­ den. Frisia is immers zonder de verdediging van Hrœrekr blootgesteld aan vikingaan- vallen en Lotharius moet daarom wel maatregelen nemen. Bovendien moet hij tegen de opstandige Friezen - de Cokingen - optreden, die zijn leenman hebben verdreven. De actie van de Cokingen zou gezien kunnen worden als een uiting van anti-Frankisch sentiment van een Fries bevolkingsdeel. De plaatselijke bevolking zal immers minder gecharmeerd geweest zijn van hun Frankischgezinde heer en Hrcerekr hebben verdre­ ven. In de zomer van 867, tijdens een ontmoeting met zijn oom Lodewijk de Duitser in

De Roriksput te Heiloo, naast de tijdens het beleg van Alkmaar (J573J verwoeste Onze-Lieve-Vrouw-ter-Nood kapel, op een zeventiende-eeuwse gewassen tekening, uit:J. Bertrand, De Runxputte en Onze Lieve Vrouwter Nood, Schoort, 1980,15.

LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP lOud-Utrecht

Frankfurt, kondigt Lotharius aan naar Rome te reizen om bij paus Nicolaas I zijn stand­ punt in zijn slepende huwelijkskwestie te verdedigen.s4 Lotharius wil zich laten schei­ den van zijn echtgenote Theutberga om met zijn concubine Waldrada, bij wie hij al vier kinderen had, te kunnen huwen. Zijn huwelijk met Theutberga was kinderloos geble­ ven. 85 Maar de paus had stelling genomen tegen de voorgenomen scheiding, waardoor Lotharius verstoken bleef van wettige opvolgers. Door het nieuws uit Frisia, dat Lotharius waarschijnlijk in Frankfurt bereikt, moet hij zijn plannen wijzigen. Hij stelt zijn reis naar Rome uit en brengt een leger op de been, waar­ mee hij getuige de tweede genoemde brief van Adventius, half juli een overwinning op de heidenen weet te behalen. 86 Voorlopig stuurt hij slechts een gezantschap naar de paus. Pas in het voorjaar van 869 weet hij in Monte Cassino zijn zaak met succes te bepleiten bij de inmiddels nieuw aangetreden paus Hadrianus II.

Bisschop Odilbald en de heerschappij van Hrœrekr en Gu3rö3r (870-885)

Als het duidelijk wordt dat Lotharius II, koning van het naar hem genoemde Lotharin­ gen, geen wettige kinderen meer zal krijgen, treffen zijn beide ooms Lodewijk de Duitser en Karel de Kale een onderlinge regeling. Zij verdelen Lotharingen onder elkaar, mocht hun neef komen te sterven.8" Als Lotharius inderdaad in augustus 869 aan een ziekte bezwijkt en Lodewijk de Duitser ernstig ziek is, en naar men zegt ook spoedig zal sterven, aarzelt Karel de Kale niet. 88 Nadat hij een aantal Lotharingse rijksgroten gepolst heeft, valt hij in september Lotharingen binnen. Karel weet zich dan gesteund door onder meer de bisschoppen Hatto van Verdun, Arnulf van Toul, Adventius van Metz en Franco van Luik. 8' Op 9 september laat Karel zich te Metz tot koningvan Lotha­ ringen kronen. '° Met beloftes en giften probeert hij zoveel mogelijk de aristocratie ach­ ter zich te krijgen. Zo krijgt Boso, een telg uit één van de belangrijkste families in Lotha­ ringen en bovendien een schoonzoon van keizer Lodewijk II, onder meer de strategisch gelegen abdij Saint-Maurice in Wallis. " In dit kader voert Karel in de eerste twee we­ ken van januari 870 in Nijmegen besprekingen met Hrœrekr, de belangrijkste man in de Friese kustlanden, en hij sluit met hem een bondgenootschap. '2 In deze politiek past ook Karels huwelijk met Richildis, een zuster van Boso, diezelfde januari, want zijn nieu­ we Lotharingse echtgenote kan een belangrijke rol spelen om de voornaamste adel bin­ nen zijn kamp te krijgen.93 Zij volgt als het ware Lotharius' weduwe Theutberga op als 'koningin van Lotharingen'. De lenen en allodiale goederen van de Lotharingse edelen die zich tegen Karel keren, worden verbeurdverklaard. '>4 Deze gaan vervolgens naar ge­ trouwen uit Karels omgeving. ''"• Omdat de bisschoppen steeds een cruciale rol hebben gespeeld in de rijkspolitiek is hun benoeming in Lotharingen één van de belangrijkste stappen van Karel geweest om zijn macht te consolideren. Zo gaat de vacante zetel in het aartsbisdom Trier naar Bertulf, een neef van zijn trouwe aanhanger Adventius % en die van Keulen naar Hilduin, één van de mensen uit Karels gevolg. r In dat licht moet

LUIT VAN DER TUVK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP ook de verkiezing tot bisschop van Utrecht van Alfridus, een verwant van Karei, worden gezien. Alfridus was sinds 864 abt van Saint-Amand-les-Eaux bij Atrecht ';s en moet vol­ gens Van Buijtenen " tegen zijn zin in 866 de Utrechtse zetel bezetten. Van Buijtenen gaat, in navolging van Platelle, '"" echter voorbij aan het feit dat Karel de Kale in 866 geen enkele invloed op het in het rijk van zijn neef Lotharius II gelegen diocees Utrecht kon laten gelden. Als Karel heeft getracht zijn invloed in 866 naar Utrecht uit te breiden dan staat deze vijandige stap in schril contrast met de vriendschappelijke betrekkingen tussen beide koningen. Juist in dat jaar schenkt Lotharius zijn oom de Sint-Vaast abdij als zij bijeenkomen om onderlinge afspraken te maken. "" Waarschijnlijk is het jaar 866 bij Platelle ingegeven door het vermeende sterfjaar van bisschop Hunger. Dit jaartal is bijvoorbeeld te vinden in de non-contemporaine Annalen van Sint-Marie ",2 en heeft al­ gemeen ingang gevonden in de geschiedschrijving. Maar zijn sterfjaar staat geenszins vast, we weten alleen dat hij voor het laatst in 863 vermeld wordt omdat hij verstek moet laten gaan wegens ziekte op een concilie in Metz. "" Gezien het voorgaande moeten we de verkiezing van Alfridus wel naar het najaar van 869 verschuiven. De verkiezing zou een vergeefse actie blijken, want kort daarop heeft Lodewijk de Duitser al een tegenbisschop Odilbald aangewezen, zoals hieronder nog zal blijken. De tegenzin van Alfridus is te begrijpen. Het aanvaarden van een onzeker episcopaat in het door Karel geüsurpeerde Lotharingen was voor hem niet aantrekke­ lijk. Het is begrijpelijk dat Alfridus wel genoemd wordt als electus in eigentijdse bron­ nen, maar niet voorkomt op enige Utrechtse bisschoppenlijst. Hij heeft in de praktijk het ambt nooit vervuld. Het is daarom wellicht wat overdreven om hem op te nemen in de galerij der Utrechtse bisschoppen, zoals Van Buijtenen heeft gedaan. Het is niet aannemelijk dat Karel de Kale zonder meer een zittende bisschop van zijn zetel zou verdrijven met het risico de kerk tegenover zich te krijgen. In Trier en Keulen worden dan ook slechts vacante plaatsen bezet. We mogen er daarom van uitgaan dat ook de zetel van Utrecht op het moment van de benoeming van Alfridus vacant was en bisschop Hunger al was overleden. Als de nog immer bedlegerige Lodewijk de Duitser van Hilduins benoeming hoort, stuurt hij Liudbert, de aartsbisschop van Mainz, om Karels kandidatuur te blokkeren en in zijn plaats de Keulse geestelijke Willibert als tegenbisschop in te wijden. '"'' Karel spoedt zich naar Keulen, maar kan niets doen. '°5 Liudbert moet in een brief aan de paus nog pleiten voor Willibert, want deze heeft aanvankelijk bezwaar tegen diens benoe­ ming. ,l16 Maar de Oostfrankische druk is te groot. Willibert wordt alsnog gewijd en Hil- duin moet het veld ruimen. In de genoemde brief wordt Liudbert gesteund door zijn suffragaanbisschoppen. Hieronder is ook de reeds genoemde bisschop Odilbald van Utrecht. Het is voor het eerst dat deze prelaat in de bronnen voorkomt.107 In februari is Lodewijk weer op de been en trekt naar Frankfurt waar hij door enige Lotharingse groten wordt erkend.I0S Hij stuurt Karel een bericht dat hij onmiddellijk het veld moet ruimen.10' In maart beginnen de broers te onderhandelen. Karel verlaat ver-

LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP g| Oud-Utrecht

volgens Aken en vertrekt naar zijn palts in Compiègne. ntl Op 8 augustus 870, precies een jaar na het overlijden van Lotharius, wordt te Meerssen een akkoord bereikt en wordt Lotharingen tussen de beide broers verdeeld. '" De steun van de bisschoppen blijkt op deze verdeling van grote invloed geweest te zijn. Zo gaat de Keulse kerkprovin­ cie grotendeels naar het Oostfrankische, maar het diocees Luik bijna helemaal naar het Westfrankische rijk. De grens komt langs de Maas te liggen. Het gevolg is dat het Sticht Utrecht en ook het leen van Hrœrekr in het gebied van Lodewijk komt te liggen. Doch het verdrag van Meerssen blijkt geen garanties te geven voor een definitieve oplossing van het territoriale conflict tussen de beide broers. Lodewijk valt zelfs het Westfrankische rijk binnen als Karel in 875 in Italië tegen Lodewijks zonen optrekt. Als Lodewijk het jaar daarop sterft, aarzelt Karel niet en trekt het oostelijke deel van Lotharingen binnen. " In deze omstandigheid schuwen Karel en Lodewijk niet om in eikaars rijken te intrigeren. Zo blijft Karel een goede relatie met Hrcerekr onderhouden. In 872 ontmoeten ze elkaar tweemaal, waarbij Karel volgens de annalist Hincmar zijn getrouwe goedgunstig ontvangt. "4 De verstandhouding met Lodewijk - nu zijn heer - is een stuk slechter. Een bespreking wordt gehouden in een sfeer van wantrouwen. Hrcerekr komt slechts onder bescherming van gijzelaars. "5 Het lijkt er dus op dat het gebied van Hrcerekr wel in naam, maar niet in de praktijk, tot de Oostfrankische in­ vloedssfeer gerekend mag worden. Bisschop Odilbald kan zich onder deze omstandig­ heden moeilijk in het gebied van Hrœrekr handhaven. Onder druk van de hem vijandige Karel de Kale met zijn officieuze vazal Hrcerekr zal de bisschop de Utrechtse stoel naar elders hebben willen verplaatsen. Hij ontliep hiermee op zijn minst de mogelijkheid dat hij in zijn vrijheid belemmerd werd. Een parallel voorzo'n beslissing ontmoeten we in de abdij van San Vincenzo al Volturno in Italië. Na een aanval van Saracenen in 881 vluchtten de monniken met hun abt naar Capua. Een deel van de monniken keerde na enige jaren terug maar de abt bleef achter in Capua, omdat hij vandaar uit de belangen van de abdij beter kon behartigen. '"' Het is niet bekend waarheen de bisschop uitweek, maar het is aannemelijk dat we hem in het gebied van de Oostfrankische invloedssfeer moeten zoeken. Daarom alleen al lijkt het veel in dit verband genoemde Sint-Pietersklooster te Odiliënberg geen optie,lr er nog van afgezien dat dit klooster waarschijnlijk toen nog niet in handen van de Utrechtse kerk was, zoals hiervoor betoogd. Hoewel van zijn 30 jaar durende episcopaat weinig bekend is, klinkt zo nu en dan iets van de omstandigheden rond Odilbald in de bronnen door. Zo zouden volgens het goe- derenregister van de Utrechtse kerk de goederen op Texel tijdens zijn episcopaat verlo­ ren zijn gegaan. I18 Dat de kerkelijke administratie op Texel door de war is geraakt, is een wel erg vrije vertaling van de betreffende passage door Muller, "' ook al lijkt dit waarschijnlijk. Juist het ontbreken van gegevens over Odilbald kan betekenen dat ver­ der ook veel verloren is gegaan en derhalve het kerkelijk bestuur op een laag pitje stond.12"

LUIT VAN DER TUVK UTRECHTSE BISSCHOPPEN [N BALLINGSCHAP Blad uit het Coederenregister van de r. Ifl UiKJi.iqv ••! '1! Mi-xfH'tn.riK». 'M-Û*\nWmAm4*"' Utrechtse kerk, (777-866) (05 U, no. 49), met f |« haiahan vntimln Irai -in-m-lti roMMffoi qo * ïntroir vermelding van de Texelse goederen voor de tijd van 'Othilboldi episcopi'. Afschrift in het zgn. Liber donationum, HUA, Bisschoppelijk qS miiifi lacer binotrhdn'flnta.. archief, inv.nr. 44. Joiil£ w .ui a p&xm «xAk -rfectwam 0(«(?b«^rwi«^«tajl^.«aiHO«taH-«^«rpf»fe9aö««t«»l' Karel de Kale wordt na zijn dood in ^fctunràwwra» ty'fc^a&n.rfr«!!* W noânf ««1 877 opgevolgd door zijn zoon Lode-

,, r ~i ii_(f wijk de Stotteraar. Als ook deze na am.» i airriV«nr tiprw^orf aimnnanonvuuwmitati TCTTA* ro;; , (&Vjb^ftk^o4'ti.ß« *tW« ncw^fT.*efrmV* slechts twee jaar koningschap ^r»rn^ró'(«ma«? overlijdt, ontstaat er in het West- ym^,yi^^rxà,ac^^SamA^.p:^M^- frankische rijk een politiek insta- Axm^M rmtócrr öb fui omœe\iuc omw meuMA pmavfar. ,., . r, \ .. , vi .id - 1' -> - - i ->£_:_. 'P: « * biele situatie. Van enige invloed in uk-abrnw &*"< memorie orinlbakliepi.tut et ttpib turr^dd ö |lr nof« fibranr j niflii (ufdieh «p ropbatr om^eectis ."««ie de Friese kustlanden lijkt nu geen ^ia-cejcUccui' fr~5 btfnöib, oitr nÄ»t}.OtrauAtt<*i IwcKuutj- sprake meer te zijn. De Oostfranki-

lnWr«^ ttyüM ^ma f« «n alnf Uf * ïta aaafl-f^ schg konjng Lodew]jk dg Jongere wcii fet m*icr.\ii medenicwkc rtrrçahl öwtirta .? flun lic jnmnr a JJ- _„3 „^r «-iNuï.«««^» maakt van deze situatie gebruik • S!. M«.«>i umw.irntr TOTU J« HURT, neen «u» tixlwnovwe & Sofa tiurf m-mf- (tliuf pafcorf• «»quif 7 çfettttmb' om in 879 het Westfrankische deel van Lotharingen te usurperen. De zwakke Westfrankische koningen kunnen niets an­ ders doen dan deze toestand te accepteren. Het jaar daarop wordt dan ook de status quo door beide partijen in Ribemont bevestigd. We vernemen ook niets meer van Hrcerekr. Als in 882 de Deen Gu3rö9r (Godfried) l:i beleend wordt met het voormalige gebied van Hrcerekr mogen we aannemen dat de laatstgenoemde niet meer leeft. 122 Mogelijk was hij al in 876 dood, omdat in dat jaar de Friezen, die occidentales '-' ge­ noemd worden, de Noormannen een nederlaag toebrachten.124 Gu3rö3r was met een groot Noormannenleger in 879 op de Vlaamse kust geland. Dit leger wordt in 882 door de Oostfrankische keizer Karel III in het nauw gedreven in Ascloha, een kamp aan de Maas. Maar Karel lukt het niet het Noormannenleger te ver­ slaan. In plaats daarvan sluit hij onder invloed van zijn raadgever Witbert een overeen­ komst met de belegerden. Gu3rö3r wordt, zoals gezegd, beleend met het voormalige gebied van Hroerekr. Witbert, neef en pleegzoon van Lotharius II, i2S tracht zo Guôroôr binnen het kamp van de nazaten van Lotharius II, onder aanvoering van Hugo, de natuurlijke zoon van Lotharius, te krijgen. In hun ogen was Lotharingen ten onrechte verdeeld tussen het Oost- en Westfrankische rijk. Zo wordt GurJröör betrokken in de strijd om Lotharingen en raakt verstrikt in een politiek web. Karel tracht de explosieve situatie in Ascloha te redden door de metgezellen van Gur)rö9r af te kopen met kerkelijke goederen uit Lotharingen. 26 Een deel van de Denen onder leiding van Sigrödr (Siegfried) verlaat volgens afspraak het Oostfrankische ge­ bied, zij vestigen zich in oktober van dat jaar te Condé. Anderen trekken noordwaarts en plunderen en branden het Frankische bolwerk Deventer plat. 127 Het nieuwe gebied van Gu9rö3r wordt blijkbaar gemeden. Zoals hiervoor al werd betoogd, is het waar-

LUIT VAN DES TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN' IN BALLINGSCHAP Oud-Utrecht

schijnlijk dat Odilbald al ten tijde van Hrcerekr het Sticht Utrecht verlaten heeft. Later blijkt hij zich in Deventer gevestigd te hebben. Maar als hij hier al in 882 resideerde, zou hij dat jaar het vege lijf hebben moeten redden voor de verdwaalde vikingbende. Hiervoor is echter geen enkele aanwijzing te vinden, ook de annalist van Fulda, die de plundering van Deventer meldde, zwijgt over de bisschop. Hij vertelt slechts dat Deventer, waar de heilige Liafwin rust, in brand is gestoken en 'velen' vermoord zijn. Een verbrande, maar niet meer herbouwde huisplaats uit de late negende eeuw in Deventer wordt toegeschreven aan deze verwoesting. Het opwerpen van een forse aar­ den, ringvormige wal met gracht rond de portus wordt gezien als een reactie op deze aanval.,28 Nu Cu3rö3r een belangrijke positie inneemt in de Friese kustlanden wordt hij in 883 benaderd door de Lotharingse troonpretendent Hugo met een voorstel voor nadere samenwerking om het voormalige rijk van Hugo's vader te veroveren. Om de onderlin­ ge band te verstevigen, krijgt Gu3rö3r Hugo's zuster Gisela ten huwelijk. m Volgens an­ dere bronnen zou dit huwelijk al deel van de overeenkomst met Karel III van het jaar daarvoor in Ascloha hebben uitgemaakt. "" Maar het samenbrengen van Gu3rö3r met een naaste verwante van de zo gevaarlijke Hugo zou van een domheid getuigen die we zelfs de herhaaldelijk blunderende Karel III moeilijk kunnen toeschrijven. Door dit huwelijk won de toch al krachtige positie van de Deen alleen maar aan betekenis. Dat Karel het gevaar van deze verbintenis wel inzag, en deze waarschijnlijk ook als een pro­ vocatie beschouwde, blijkt als hij in het voorjaar daarop Gisela bij zich in Worms ont­ biedt en haar een tijdlang niet toestaat naar haar echtgenoot terug te keren. Dit zal de goede verhouding tussen de keizer en zijn vazal bepaald niet bevorderd hebben. Die verhouding verslechtert nog als in de herfst van dat jaar Gu3ró3r ervan wordt beticht zijn gebied niet voldoende te verdedigen. Een vloot Denen vaart door zijn ge­ bied de Rijn op, ze slaan hun kamp op in Duisburg en zouden de omgeving hebben ge­ plunderd als zij niet door hertog Hendrik van Babenberg zouden zijn tegengehouden. In het voorjaar keren zij naar het kustgebied terug. '3I De dood van de Westfrankische koning Carloman "2 is voor Hugo, gesterkt door zijn verbond met Gudrödr, het moment om tot actie over te gaan, te meer daar keizer Karel III naar Italië is afgereisd. Hugo zendt geheime boden naar Gu3rö3r in Frisia met de vraag troepen te sturen. Hij zou Gu3rö3r de helft van het rijk beloofd hebben als dit met behulp van de diensten van de Deen in handen van Hugo valt. '" Dan vraagt Gu3rö3r, via zijn gezanten de Friese graven Gerulf en Gardulf, aan de keizer hem enige fiscale goederen aan de Rijn bij Koblenz af te staan, vanwege de wijn productie. Alleen dan kan hij de rijksgrenzen blijven verdedigen. 1M De Annalen van Sint-Vaast weten te melden dat deze zet is bedacht door Gerulf.I35 Het gevraagde gebied behoort tot het Frankische kerngebied en ligt bovendien op de strategische samenkomst van Rijn en Moezel, zo'n verzoek zou natuurlijk geweigerd worden. Totnogtoe hadden de Frankische heersers de Denen alleen maar beleend met

LUIT VAN DER TUL/K UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP gebieden in Frisia. Dit was immers ideaal voor de op scheepsgebied superieure Noormannen, omdat de Franken zelf het gebied niet konden verdedigen. Volgens Regino was het moerassige Frisia ontoegankelijk voor het Frankische leger, het lag in regni extremitatibus. '•"' Maar Karel III wijst het verzoek niet af en geeft zo zijn leenman geen excuus om tot mi­ litaire actie over te gaan. Gudrödr zou in het voorjaar van 885 al voorbereidingen hebben getroffen om de Rijn op te varen. irln plaats daarvan arrangeert de keizer een 'overleg'tus­ sen zijn gezant, hertog Hendrik van Babenberg, en Gu3rö3r met de bedoeling de Deen te vermoorden. Als ontmoetingsplaats wordt Herispich, een voor de Franken goed bereikbare plaats nabij de splitsing van Rijn en , gekozen. 138 Volgens Regino laat Hendrik de Hamalander graaf Everhard Saxo, wiens bezittingen eerder door Godfried geroofd waren, een aanklacht tegen de Deen indienen en de eerste slag toebrengen. 'Omdat Gu3rö3r de Deen trouwbreuk wilde plegen, door een list van zijn getrouwe Gerulf, werd hij door hertog Hendrik gedood', berichten de Annalen van Sint-Vaast. "9 Sommige historici, bijvoorbeeld De Vries 14° en Halbertsma, 141 menen dat Gu3rö3r dankzij een list van Gerulf door Hendrik werd gedood. Anderen, bijvoorbeeld Van Win­ ter, M' zijn van mening dat Gu3rö3r de vermeende trouwbreuk door de list van Gerulf had gepleegd. En die list was het doen van de bovengenoemde onmogelijke eis ter ver­ krijging van goederen in het Frankische kerngebied. Bij nadere beschouwing kunnen beide partijen gelijk hebben. Want zoals uit het voorgaande blijkt, initieerden Gerulf en Gardulf met een list - het doen van een onmogelijke eis - de trouwbreuk van Gu3rö3r. Ondanks deze list blijkt dat Gerulf na de moord op Gu3rö3r in hoog aanzien staat bij de koning. Bovendien wordt, naast Gu3rö3r, iedereen in zijn gevolg - waartoe ook Gerulf behoort - vermoord. Toch heeft Gerulf de gebeurtenis overleefd en dat kan alleen ver­ klaard worden door aan te nemen dat hij een dubbel spel heeft gespeeld. Hij heeft met de onmogelijke eis Gu3rö3r op subtiele wijze in een moeilijke positie gemanoeuvreerd. Ondanks dat de verschillende kroniekschrijvers een duidelijke afkeer tegen Gu3rö3r hadden, zijn ze toch allemaal voorzichtig in hun uitspraken over ontrouw van deze Deen. De Annalen van Fulda l4i stellen weliswaar dat Gu3rö3r zijn eed brak, doch hij maakte alleen aanstalten om de Rijn op te varen en gebieden te veroveren. Een andere annalist schrijft alleen dat Gu3rö3r ervan beschuldigd werd met Noormannen plannen tegen de Franken te smeden. '" Regino '" zegt dat Gu3rö3r een excuus zoekt om te kunnen aanvallen en de annalist van Sint-Vaast merkt slechts op dat Gu3rö3r zich op­ maakte om zijn woord te breken. l46 Geen van de auteurs beweert dus dat Gu3rö3r ook daadwerkelijk tot actie is overgegaan. Hij zou slechts voorbereidingen hebben getrof­ fen. Bovendien wordt hij alleen beschuldigd van ontrouw, maar tot een officiële be­ schuldiging of veroordeling is het nooit gekomen. Het lag niet in de lijn van de Deense heersers in de Lage Landen om zich meester te maken van Frankisch gebied. Een basis in de Friese kustlanden, niet te ver van Dene­ marken, was voor de mannen die een machtspositie in hun vaderland nooit hadden

LUIT VAN DER TVUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINC-SCH A P Oud-Utrecht

De moord op Cudrödr (Godfried de Zeekoning), in: 1. Wagenaar, Vaderlandsche historie vervattende de geschiedenis der nu Vereenigde Nederlanden inzonderheid die van Holland van de vroegste tijden af [...], Amsterdam, II, 7790-7796.

opgegeven, voldoende. Waarschijnlijk gold ook voor Guôroôr dat zijn ambities niet in het Frankische rijk lagen. De hoofdrolspeler Hugo wordt voor de keizer gedagvaard, hij wordt veroordeeld we­ gens intrige tegen het rijk van de keizer. Hem worden de ogen uitgestoken en hij wordt gevangen gezet in het klooster van Sankt-Gallen.lr

De bisschoppen Odilbald en Radbod na de Deense overheersing (885-917)

Met de veroordeling in 885 van de tegen het rijk in opstand gekomen Hugo, zoon van Lotharius II, en zijn Lotharingse partijgangers, was er voor de Oost- en Westfrankische heersers slechts tijdelijk een einde gekomen aan een gevaarlijke situatie. Hugo's mede­ plichtigen hadden het vege lijf 'zonder paarden, wapens en kleren' gered.l4K Zij worden door de keizer veroordeeld tot 'onterende straffen', '•'' maar blijken in de ja ren negentig van de negende eeuw toch weer een rol van betekenis te spelen. Als de edelen in Lotharingen, dat na het Verdrag van Ribemont in 880 geheel deel uit­ maakt van het Oostfrankische rijk, aansluiting dreigen te zoeken bij de Westfrankische koning, besluit de Oostfrankische koning Arnulf van Karinthië (887-899) ze tegemoet te komen. Hij vormt in 895 een apart koninkrijk Lotharingen met zijn natuurlijke zoon Zwentibold (895-900) als gekroonde koning van dit gebied. In naam wordt de situatie hersteld van voor de verdeling van Meerssen en zo denkt Arnulf de separatisten uit Lo-

LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP tharingen de wind uit de zeilen te kunnen nemen. Het nieuwe Lotharingen beslaat het voormalige rijk van Lotharius II, 15° maar de bronnen zijn hierin - zeker wat de Friese kustlanden betreft - vaag. Het Utrechtse diocees komt grotendeels in dit nieuw ge­ vormde Lotharingen te liggen. Het lukt koning Zwentibold niet, mede door de vele conflicten met Lotharingse edelen en een militair avontuur in West-Francië, enige stabiliteit in zijn rijk te brengen. De Lotharingers willen van de hen opgedrongen koning af. Na de dood van Arnulf in 89g nemen ze hun kans waar. Zwentibold wordt het jaar daarop dooredelen, die eerder bij hem in ongenade gevallen waren, vermoord. '51

De laatstvermelde plundertochten van Noormannen in de Lage Landen vinden plaats in 891 als er burchten langs de kust en andere doelen in 'het rijk van Lotharius' worden aangevallen. I52 Dat jaar brengt koning Arnulf een bende Noormannen een verplette­ rende nederlaag toe aan de Dijle bij Leuven.153 Het jaar daarop wordt er nog een stroop­ tocht in Ripuarië tot aan Bonn toe gehouden. 'M Daarna is er tientallen jaren lang geen enkele melding meer van plunderingen. De meesten beproeven nu hun geluk in Engeland en Ierland. '^ Binnen het Frankische rijk zijn nog slechts in het Seine- en Loiregebied vikingen actief. Dat er sindsdien niets meer van hen vernomen wordt in het door conflicten verzwakte Lotharingen, is opvallend. Blijkbaar gaat het argument hier niet op dat de Noormannen juist toesloegen op momenten van een verzwakt bestuur. Als er één zo'n periode is geweest dan is dat wel tijdens het bewind van Zwentibold. In de geschetste situatie hebben plaatselijke edelen het voor het zeggen en kunnen het rijksgezag ondermijnen. Ook Gerulf blijkt zich in zijn graafschap in het Friese kustge­ bied ten noorden van de Oude Rijn op zijn minst goed te kunnen handhaven of weet wellicht zijn positie uit te breiden. De intrige tegen Gu3rö3r in 885 zal hem geen wind­ eieren gelegd hebben. Bovendien ontvangt hij in 889 van koning Arnulf een aantal goe­ deren die hij feitelijk al onder zich heeft. *

De in ballingschap levende bisschop Odilbald zal geen reden hebben gezien terug te keren naar dit instabiele Lotharingen, met zijn vele gewapende conflicten. De prelaat vestigt zich, vermoedelijk kort na het aantreden van Zwentibold in 895, in Deventer in het oostelijke deel van zijn diocees. In 895 neemt hij deel aan de synode van Tribur. Hier wordt hij Vodebaldus Taventrensis aecclesiae episcopus 1S~ genoemd. Ook het privilege van Zwentibold van 896 kan een aanwijzing voor zijn verblijf in Deventer vormen. Zakelijke vrijheden verleend aan de Utrechtse kerk met betrekking tot Dorestad wor­ den dan uitgebreid met onder andere Deventer en Tiel. l58 Tot 895 wordt hij steeds Odilbald (bisschop) van (de kerk of de zetel van) Utrecht genoemd. 159 In een oorkonde van het jaar daarop wordt hij weer bisschop van de Utrechtse kerk genoemd. ",n Maar deze lijkt overgeschreven van een vroegere oorkonde van Lodewijk de Vrome. In ieder geval is de hierin toegepaste formulering Traiectensis ecclesie Veteris episcopus tamelijk gebruikelijk.

LUIT VAN DER TUVK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP •£! Qud-Utrecht

WèMJJ

•Ü •-".

'De brand en vernieling eener Nederlandsche rivierstad door de Noormannen'. Negentiende-eeuwse litho naar C. Springer.

Deventer, gelegen in de gouw Hamaland, was na - en als reactie op - een plundering door de Noormannen in 882 ",1 voorzien van een wal en een gracht. ",: Volgens Koch "" was de civitas Deventer een versterkte kern die alle kenmerken van een koningshof had. De aanwezigheid van koninklijk domeingoed is vanaf de negende eeuw aanwijs­ baar. Hoewel we niet weten wie in de laatste jaren van de negende eeuw de grafelijkheid in Hamaland (het gebied tussen Deventer en de Rijn) en de Betuwe (het oostelijke rivie­ rengebied) had, is wel bekend dat de familie Meginhard/Wichman in dit gebied domi­ neerde. We komen in 855 al een Wichman als graaf in Hamaland tegen. :6H Een eeuw later heeft weer een Wichman de grafelijkheid in Hamaland. "" De Hamalandse graven behoren tot de hoge adel en Oostfrankische rijksaristocratie, met Karolingische familie­ banden en zeer uitgebreide bezittingen. "•'• We mogen Hamaland dan ook tot de Oostfrankische invloedssfeer rekenen. Sigebert van Gembloux rekende Hamaland tot Saksen: ex pago Saxoniae Hamalant. Na de moord op Gudrö9r achtervolgt een groep Teisterbanters een bende Denen, die Saksen intrekken. "'" Uit de omschrijving van de gebeurtenis valt af te leiden dat het genoemde Saksen aan Teisterbant moet grenzen, dan wel er zeer dichtbij moet liggen. I68 Dat er een verwantschap is tussen de verschil­ lende leden van de familie Meginhard/ Everhard/ Wichman is duidelijk gemaakt door Van Winter,lw ook al zijn de weergegeven familiebetrekkingen veelal hypothetisch. Zo blijkt uit een aantekening in het necrologium van het Sint-Vitusstift te Hoog-Elten, dat

LUIT VAN DCS TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP de graven Meginhard en Wichman familie van elkaar zijn, al is de relatie niet duide­ lijk. 170 Aanwijzingen voor de verwantschap tussen Everhard en Wichman zijn te vinden in het Liber memoralis van Reichenau. u' Hamaland met zijn krachtige en Oostfrankisch gezinde graven was zo een redelijk vei­ lig toevluchtsoord voor bisschop Odilbald en zijn gevolg. Als het al formeel deel uit­ maakte van het nieuw gevormde Lotharingen, dan viel het in ieder geval binnen de Oostfrankische invloedsfeer. Volgens Regino was het de keizer zelf die na de dood van Everhard diens dukaat aan zijn broer Meginhard toevertrouwde. r2 Ook de goedkeuring die Arnulf en niet Zwentibold in 899 verleent aan de nieuwe bisschopskeuze lijkt een aanwijzing dat men Deventer in de praktijk niet tot Lotharingen rekende. m In ieder geval vond Odilbald hier een -veilig omwalde -verblijfplaats, waar de adel geen strijd voerde met het rijksgezag. Sterker nog, de steun van de plaatselijke adel zal zijn positie alleen maar versterkt hebben. Bovendien ontliep hij door zijn vertrek uit Utrecht de zich uitbreidende macht van de Geruifingen, waarover ik nog kom te spreken, die door hun Westfrankische gezindheid minder met deze bisschop op hadden. Een bijkomend nadeel was dat de greep van de Utrechtse clerus op kerkelijke bezittingen in Lotharin­ gen door zijn vertrek danig verzwakte. Na de dood van Arnulf krijgen de Oostfrankische Konradijnen het vervolgens voor het zeggen in Lotharingen. Zij treden op namens de door hen gesteunde koning Lodewijk het Kind (900-911), het zevenjarige zoontje van Arnulf. Na de dood van Lodewijk maakt de Westfrankische koning Karel de Eenvoudige- populair in Lotharingen-zich meester van het gebied. Kort voor Arnulf sterft ook bisschop Odilbald. Volgens het necrologium van Oudmunster is zijn sterfdag 25 september. m Hij zou volgens Beka, die zegt deze informatie uit de kroniek van Regino van Prüm te hebben, in Utrecht begraven zijn. '" Maar Regino noemt alleen de dood van de prelaat en weet nog te melden dat zijn opvolger Radbod is. m Radbod zou volgens zijn vita afkomstig zijn uit een adellijk Frankisch geslacht uit de pagus Lommacensis, de Lommegouw tussen Maas en Sambre. '" Hij werd in eerste instantie aan de koorschool in Keulen onderwezen en nadat zijn oom (avunculus) Gunthar, aartsbisschop van Keulen, in 863 bij de paus in ongenade gevallen was, aan het hof van Karel de Kale. Na Karels dood plaatst Radbod zich onder de leiding van abt Hugo. 178 Radbod moet hem al aan het hof van Karel hebben ontmoet, want Hugo was een vooraanstaand raadgever van de koning. Hij stond aan het hoofd van verschillende belangrijke abdijen en was één van de invloedrijkste mannen uit het Westfrankische rijk. Wellicht verbleef Radbod in Tours omdat dit één van de abdijen was waar Hugo de scepter zwaaide en Radbod een libellus over de tegen de Noormannen strijdende inwo­ ners van deze stad had geschreven. m Van Radbod kunnen we daarom een Westfranki­ sche gezindheid verwachten. Ook in een aanbeveling van Radbod - in zijn vita als een voorspelling voorgesteld -voorde (aanvankelijk) Westfrankisch georiënteerde Balderik (918-976) als zijn opvolger, ziet Ahlers l80 onder voorbehoud een verdere aanwijzing

LI'IT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP Oud-Utrecht

voor de Westfrankische gerichtheid van de bisschop. Volgens zijn vita zou Radbod tijdens zijn visitatiereizen in conflict gekomen zijn met Noormannen. De Denen werden bij zo'n gelegenheid als gevolg van een vervloeking van Radbod getroffen door een ziekte.IKI Beka had dit nog aangedikt, op Radbods vloek volgde een bliksem uit de hemel die de Denen vernietigde. n2 Dat de Utrechtse bevol­ king Radbod tegen de Denen te hulp schiet, is ook een toevoeging van Beka die niet in de vita is terug te vinden. Geïnspireerd door de Vita Radbodi nam Halbertsma IS! aan dat zich in Utrecht in het begin van de tiende eeuw - ik vermeldde het al in mijn Inleiding - een Scandinavische kolonie ontwikkeld had. Dat lijkt een slag in de lucht, want hiervan is niets aangetoond. Als zich al zo'n kolonie ontwikkeld had, zou dit eerder te verwachten zijn in de belang­ rijkste havenplaatsen uit deze periode zoals Deventer of Tiel, maar ook voor deze plaat­ sen zijn geen aanwijzingen gevonden. Uit de tijd van Radbod zijn geen vikinginvallen bekend, want zoals hiervoor al is opge­ merkt, hadden dezen in 892 het ruime sop gekozen. De door Adam van Bremen m genoemde aanvallen ten tijde van Radbod zijn in werkelijkheid in 882 uitgevoerd. Hij refereert aan de plunderingen van Keulen, Trier en Aken in dat jaar, 1S" dus ver voor de tijd van Radbod. De neiging om in hagiografische geschriften de Noormannen bij won­ deren te betrekken - een grotere tegenstelling dan heidense plunderaars tegenover een heilige weldoener is nauwelijks denkbaar- lijkt ook in de vita Radbodi de kop opte steken. In de hagiografie van de Lage Landen komen we dit verschijnsel naast de Vita Radbodi - geschreven na 962- meermalen tegen. In de Passio Friderici -op zijn vroegst in de elfde eeuw ontstaan - voorspelt bisschop Frederik de komst van de wrede Noormannen. ""' In de laat tiende-eeuwse Vita sancti Adalbert! ontneemt door bemid­ deling van de heilige Adalbert een laaghangende wolk de Noormannen het zicht. Is~ Radbod voelt zich in Deventer minder thuis dan zijn voorganger Odilbald, hij was vol­ gens zijn vita 'in de geest altijd in Utrecht' en ging er ook vaak heen, maar de omstan­ digheden (res et tempus) lieten het niet toe dat hij zijn zetel daar permanent vestigde. In de zin daarvoor meldt de anonieme auteur van de vita dat de Denen de Utrechtse kerk verwoest hadden, maar dat de vrede nu was weergekeerd. Iss De genoemde om­ standigheden, waaronder de bisschoppelijke stoel niet naar Utrecht kon terugkeren, kunnen dus niet op de Denen slaan. Eerder moeten we denken aan de invloed van de Hamalandse graaf in zijn streven de snel expanderende macht van de Friese Geruifin­ gen te weerstaan. De Geruifingen, graaf Gerulf en zijn nazaten, hadden goed garen gesponnen bij de de­ plorabele staat van het rijk. Gerulfs zoon Dirk handhaaft zijn vaders positie in het Westfriese kustgebied en zijn zoon Waldgertreffen we aan als graaf van Nifterlake en Teisterbant. We komen Waldger in 914 tegen als hij optreedt namens Radbod in een verzoek gericht aan Koenraad I (911-918) 189 en twee jaar later is hij met zijn broer Dirk aanwezig op de rijksdag in Herstal bij de Westfrankische koning Karel de Eenvou-

LV1T VAK DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP De Westfriese graaf Dirk I, uit: J. van der Does (ed.), Hollandtsche Rijm-Kronijk In­ houdende de gheschiedenissen der Graven van Hollandt tot het Jaer MCCCV, 's Cra- venhage, 1620, titelblad.

dige. "" Blijkbaar waren de broers, net als overigens de meeste gro­ ten in Lotharingen, overgegaan naar Karel, die sinds 911 Lotharin­ gen aan zich had getrokken. Sinds­ dien lijken de Geruifingen trouwe aanhangers van de Westfran- kische koningen. Zo vinden we Dirk in 921 wederom bij koning Karel '" en hetjaardaarop schenkt de koning hem goederen in West- Friesland. m Graaf Dirk (of zijn gelijknamige zoon) bevond zich in 939 onder de aanhangers van de Westfrankische koning Lodewijk van Overzee. "•' Ook Vlaamse con­ necties wijzen naar West-Francië. Dirk week uit naar Vlaanderen, zijn gelijknamige zoon huwde met een dochter van graaf Arnulf van Vlaanderen. '" Als Waldgers echtgenote Alberada 195 dezelfde is als de gelijknamige weduwe van Reinier van de Maasgouw, dan is dit een verdere aanwijzing voor Waldgers toenadering tot de Lotharingse aristocratie. De zonen van Gerulf bewegen zich blijkbaar op hoog niveau. Het is daarom niet vreemd dat Waldger zijn prestige wil verhogen door een instelling als de bisschoppelijke stoel binnen zijn ambtsgebied te laten terugkeren. Met de Oostfrankischgezinde Odilbald zou hij niet veel kans hebben gemaakt, als Waldger tenminste al voor 900 de grafelijk­ heid bezat. Maar met bisschop Radbod met zijn Westfrankische achtergrond liggen de zaken anders. Waldgers bemoeienis met het verzoek van Radbod aan koning Koenraad in 914 tot bevestiging van de rechten van de Utrechtse kerk moeten we waarschijnlijk ook in het licht van de goede banden tussen de graaf en de bisschop zien. "" Als we er met Muller ir van uitgaan dat het oudste deel van het cartularium tegelijk met deze oorkonde aan koning Koenraad is overgelegd, dan kan Waldger - actief betrokken bij deze oorkonde - zich welhaast niet schuldig hebben gemaakt aan het zich toe-eigenen van kerkelijke goederen. Het oudste gedeelte van het cartularium zal immers de kern van de goederenlijst hebben bevat, die juist is opgesteld als een actie tegen hen die ker­ kelijke bezittingen aan zich hadden getrokken gedurende de Noormannenheerschappij en daarna. "8

LUIT 1'J.V DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN I\ BALLINGSCHAP Oud-Utrecht

Henderikx '" vermoedt dat de kern van het goedenenregister van de Utrechtse kerk voor 896 moet zijn ontstaan, dus nog tijdens het episcopaat van Odilbald. Maar het register is gebaseerd op tal van oorkonden, waarvan er slechts drie in het cartularium zijn opgenomen. Het ontbreken van verwijzingen naar een oorkonde van Zwentibold uit 896 lijkt dan ook niet speciaal een aanwijzing voor het ontstaan van de goederen- lijst voor dit jaartal, zoals Henderikx stelt. Volgens Van Winter doet juist het ontbreken van verwijzingen naar de genoemde oorkonde vermoeden dat het goederenregister pas na de terugkeer van de bisschop naar Utrecht moet zijn ontstaan. Want de betref­ fende oorkonde was - blijkbaar niet meer van belang - na het vertrek van de clerus in Deventer achtergebleven.:o" Het register zou dan slechts die goederen hoeven te bevat­ ten die nog moesten worden teruggeëist na de terugkeer van de bisschop.2"' Als de vroege datering van Henderikx toch juist is dan moet Waldger welhaast te jong zijn geweest om zich bezig te houden met het ontvreemden van kerkelijke bezittingen. Dat juist de Westfriese graven zich hieraan schuldig zouden hebben gemaakt, zoals Henderikx 2"2 vermoedt, lijkt uit dien hoofde niet erg waarschijnlijk. m Men kan zich zelfs afvragen in hoeverre de bisschopskeuze in 899 werd beïnvloed door de Geruifin­ gen. Halbertsma 204 vermoedt, in navolging van Jaekel, een verwantschap tussen Radbod en Waldger. Volgens zijn vita zou de moeder van Radbod van Friese afkomst zijn en zelfs van de legendarische Friese koning Radbod (Redbad) afstammen.2(" Ook de Geruifin­ gen - de enige zoon van Waldger heette ook Radbod - zouden van de Friese koning afstammen. Als het al waar is, dan zijn bisschop Radbod en Waldger hooguit verre familie van elkaar. Hoe het ook zij, de auteur van de vita lijkt de Friese afkomst van Radbod, als bisschop van de Friezen, niet zomaar te melden. Een parallel is in de Passio Friderici te vinden in de vermeende Friese afkomst van bisschop Frederik van Utrecht.2"6 De Hamalandse graaf zal er alles aan gedaan hebben om de stoel juist in Deventer te houden. De macht van de Geruifingen zal al spoedig gebotst hebben met die van de invloedrijke Saksische familie Meginhard/Wichman met uitgebreide bezittingen in Hamaland en het rivierengebied. Het conflict bereikt een tragisch dieptepunt met de moord op Everhard Saxo, gepleegd door Waldger in 898.:,r Op de achtergrond speelt nog een andere tegenstelling mee. De Geruifingen neigden naar het Westfrankische kamp, terwijl de Hamalandse graven trouwe aanhangers van de Oostfrankische koningen bleven. Had de Hamalandse graaf bisschop Odilbald nog met open armen ontvangen, de verhouding met de Westfrankischgezinde Radbod zal aanzienlijk koeler geweest zijn. In de geschetste verhoudingen lijkt een terugkeer van Radbod naar Utrecht in de lucht te hangen. Misschien ligt dit voornemen ten grondslag aan het conflict tussen de bis­ schop en Meginhard, dat in één van de laatste jaren van het episcopaat van Radbod voor de paus in Rome uitgevochten wordt. Dit valt althans af te leiden uit een briefwis­ seling tussen paus Johannes X en de Keulse metropoliet Heriman, waarin scandala aut

LUIT VAN D£ft TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP iurgia (twistpunten en meningsverschillen) tussen de partijen worden gemeld. 2I,S Waarschijnlijk hebben we met dezelfde Meginhard te doen, die zijn vermoorde broer Everhard Saxo in 898 in diens dukaat opvolgde. :o' Het gegeven dat de Vita Radbodi zwijgt over deze kwestie en zelfs over de reis naar Rome - een stichtelijke gebeurtenis en dus een geliefd onderwerp in vitae - doet vermoeden dat de opzet van Radbod mis­ lukt is. Zijn persoonlijke aanwezigheid in Rome zal zijn vertrek uit Deventer alleen maar uitgesteld hebben. Een verhuizing naar Utrecht heeft hij niet meer meegemaakt Hij sterft in 917 te Ootmarsum bij Denekamp en wordt in de Lebuinuskerk in Deventer begraven. ;l°

Conclusies

In het voorgaande is geprobeerd een minder prominente rol van de Noormannen aan­ nemelijk te maken dan algemeen wordt aangenomen als het gaat om de verrichtingen van de Utrechtse bisschoppen Hunger, Odilbald en Radbod in de tweede helft van de negende en het begin van de tiende eeuw. Voor bisschop Hunger zijn geen aanwijzingen te vinden dat hij het Sticht Utrecht voor langere tijd verlaten heeft. Door de aanwezigheid van de plaatselijke Deense heerser Hrœrekr was een veilig verblijf in Utrecht voldoende gegarandeerd. Hooguit is hij Utrecht tijdens een afwezigheid van Hrœrekr tijdelijk ontvlucht. Bisschop Odilba ld ver­ liet Utrecht vanwege het politieke klimaat. Utrecht viel binnen de hem minder gunstig gezinde Westfrankische invloedssfeer. Aan het einde van zijn episcopaat vond de bis­ schop asiel in Deventer en werd door de Hamalandse graven gesteund. Bisschop Radbod maakte aanstalten om naar Utrecht terug te keren, maar werd daarin effectief tegengewerkt door de Hamalandse graaf Meginhard. Hoewel Utrecht een onopvallende grensplaats van het dukaat Frisia was, moet deze plaats met zijn bisschopszetel toch vermeldenswaard geweest zijn. Opmerkelijk is daarom het-op één geïsoleerd en verdacht bericht na -ontbreken van enige contem­ poraine verwijzing naar Utrecht in verband met welke Noormannenaanval dan ook. Toch neemt Utrecht een vaste plaats in de vaderlandse historiografie in als het om dit soort aanvallen gaat. De raid van 'kwaadaardige barbaren' op Utrecht, uitgevoerd in 857, heeft haast mythische vormen aangenomen. We moeten dan ook vaststellen dat de Frankische anti-Deense historiografie een loopje heeft genomen met latere historici. Alleen voor de periode 834-850 valt niet uit te sluiten dat de Noormannen Utrecht enige malen hebben aangedaan. De overdreven kwaadaardig voorgestelde, maar toch zeldzaam voorkomende vikingtochten in het Sticht Utrecht behoorden tot een 'onge­ mak' die in geen verhouding stond tot de vele troebelen die deze roerige tijd kenmerk­ ten. We moeten ons daarom de destructieve invloed van vikingaanvallen op Utrecht niet al te dramatisch voorstellen. De aanwezigheid van Deense machthebbers in de Lage Landen heeft geen nadelige gevolgen gehad voor de Utrechtse clerus en zal zelfs

LUIT VAN DES TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP Oud-Utrecht

mede hebben bijgedragen tot een remmende invloed op de activiteiten van Deense avonturiers.

Gebruikte afkortingen

AB Annales Bertiniani AF Annales Fuldenses ASC Angelsaksische kroniek AV Annales Vedastini AX Annales Xantenses OGZ Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutfen OHZ Oorkondenboek van Holland en Zeeland OSU Oorkondenboek van het Sticht Utrecht RP Kroniek van Regino van Prüm

Literatuur

Ahlers, 1976 • B. Ahlers, 'Die ältere Fassung der Vita Radbodi', Europäische Hochschulschriften, III, 55 (1976). Albers, 1894 • P. Albers, 'De heilige Radboud, veertiende bisschop van Utrecht', Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, 21(1894)244-297. Bertrand, 1980 • J. Bertrand, De Runxputte en Onze Lieve Vrouw ter Nood, Schoorl.igSo. Blok, 1978 • D.P. Blok, 'De Wikingen in Friesland', Naamkunde, 10 {1978) 25-47. Boretius en Krause, Hrsg., 1897 • A. Boretius en V. Krause, Hrsg., Monumenta Germaniae historica. Capituiario Regum Francorum II, Hannover, 1897. BrNI, ed., 1885 • W.C. Brill, ed., Rijmkroniek van Melis Stoke, Utrecht, 1885. Bruch, 1956 • H. Bruch, Supplement bij de Geschiedenis van de Noord-Nederlandsche geschiedschrijving in de Middeleeuwen, Haarlem, 1956. Bruch, ed., 1973 • H. Bruch, ed., 'Chronographia Johannisde Beke', Rijks Geschiedkundige Pubiicatiën, Grote Serie, 143 (1973). Bruch, 1988 • H. Bruch, 'Egilboldus, verschijning en verdwijning van een bisschop, een historiografische studie', Maandblad Oud-Utrecht, 61(1988)113-118. Buijtenen, Van, 1977 • M.P. van Buijtenen, Langs de Heiligenweg, Perspectief van enige vroeg-middeleeuwse verbindingen met Noord- Nederland, Amsterdam, 1977. Campen, Van, 1960 • J.W.C, van Campen, 'De Noormannentijd. De bisschoppen Hunger, Odilbald en Radbod', Jaarboekje van 'Oud- Utrecht', i960, 25-45. Cauteren, Van, 1988 > J.M.A. van Cauteren, 'De liturgische koordispositie van de romaanse Dom te Utrecht', in: A.C. Esmeijer, e.a. (reds.), Utrecht kruispunt van de middeleeuwse kerk, Zutphen, 1988, 63-84. Coster, 1914 • H.P. Coster, De Kroniek van Johannes de Beka, haar bronnen en haar eerste redactie, Utrecht, 1914. Coupland, 1998 • S. Coupland,'From poachers to gamekeepers: Scandinavian warlords and Carolingian kings', Early Medieval Europe, 7 (1998)85-114. D'Haenens, 1967 • A. D'Haenens, Les invasions Normandes en Belgique ou IXe siècle - Le phénomène et sa répercussion dans l'historiogra­ phie Médiévale, Leuven, 1967. Dümmler, Hrsg., 1995 • E. Dum m 1er, Hrsg., Monumenta Germaniae Historica, Epistolae Karolini aeWVI, Berlijn, 1995. Egmond, Van, 1999 • W.S. van Egmond, 'Éloge ou légitimation politique? Les prophéties sur l'évêque Baldéric d'Utrecht (917-975) dans la vita Radbodi', Fonctions sociales et politiques du culte des saints dans les sociétés de rite grec et latin au Moyen Âge et à l'époque moderne. Approche comparative, Wroclaw, 1999. Garmonsway, ed., 1953 • C.N. Garmonsway, ed., The Anglo-Saxon Chronicle, London, 1953. Gosses, 1946a • I.H. Gosses, 'Deensche heerschappijen in Friesland gedurende den Noormannentijd', in: F. Gosses en J.F. Niermeyer (reds.), Verspreide Geschriften, Groningen/, 1946,130-151. Gosses, 1946b • I.H. Gosses, 'De vorming van het graafschap Holland', in: F. Gosses en J.F. Niermeyer (reds.), Verspreide Geschriften, Groningen/Batavia, 1946, 239-344. Groothedde, 1999 • M. Groothedde, 'De nederzettingsontwikkelingvan Zutphen voor het jaar 1000', in: M. Groothedde e.a. (reds.), De Sint-Walburgiskerk in Zutphen. Momenten uit de geschiedenis van een middeleeuwse kerk, Zutphen, 1999, 9-30. Halbertsma, 2001 • H. Halbertsma, Frieslands oudheid. Het rijk van de Friese koningen, opkomsten ondergang, Utrecht, 2001. Heidecker, 1997 • K.J. Heidecker, Kerk, huwelijk en politieke macht De zaak Lotharius II {855-S69), Amsterdam, 1997. Henderikx, 1987 • P.A. Henderikx, 'De beneden-delta van Rijn en Maas. Landschap en bewoning van de Romeinse tijd tot ca. 1000', Hollandse Studien 19, Hilversum, 1987.

LQj LUIT VAN DER TUUR I f RECHTS I BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP Henderikx, 1995 • P.A. Henderikx, 'De ringwalburgen in het mondingsgebied van de Schelde in historisch perspectief, in: R.M. van Heerïngen, e.a. (reds.), Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland, Amersfoort/Goes, 1995,71-112. Henderikx, 2001 • P.A. Henderikx, 'Het Cartularium van Radbod', Land, wateren bewoning. Waterstaats- en nederzettingsgeschiedenis in de Zeeuwse en Hollandse delta in de Middeleeuwen, Hilversum, 2001. Hlawitschka, 1988 • E. Hlawitschka, 'Waren die Kaiser Wido und Lambert nachkommen Karls des Grossen?', Stirps Regia (1988)227-246. Hodges, 1993 • R. Hodges, 'San Vincenzo al Volturno: a general overview', R. Hodges (ed.), San Vincenzo al Volturno I, The 1980-86 exca­ vations, Londen, 1993,1-8. Holder-Egger, Hrsg., 1887a • 0. Holder-Egger, Hrsg., 'Passio Friderici Episcopi Traiectensis auctore Odberto', Monumenta Gerrnaniae Historica Scriptores XV-i, Hannover, 1887, 342-356. Holder-Egger, Hrsg., 1887b • O. Holder-Egger, Hrsg., 'Miracula s. Bertini Sithiensia. Libellus miraculorum', Monumenta Gerrnaniae Historica Scriptores XV-i, Hannover, 1887, 507-522. Holder-Egger, Hrsg., 1888 • 0. Holder-Egger, Hrsg., 'Libellus de miraculo S Martini auct. Radbodo episcopo Traiectensi', Monumenta Gerrnaniae Historica, Scriptores XV-2, Hannover, 1888,1239-1244. Jaekel, 1895 • H. Jaekel, Die Grafen von Mittelfriesland aus dem Geschlechte König Radbods, Gotha, 1895. Koch, ed., 1970 • A.C.F. Koch, ed., Oorkondenboekvan Holland en Zeeland tot ugg, I, eind f eeuw tot 1222, 's Gravenhage, 1970. Koch, 1992 • A.C.F. Koch, 'Die Anfänge der Stadt Deventer', Tussen Vlaanderen en Saksen: Uit de verspreide geschiedkundige geschrißen, Hilversum, 1992, 35-46. Lifshitz, 1995 • F. Lifshitz, 'The migration of Neustrian relies in the Viking Age: the myth of voluntary exodus, the reality of coercion and theft', Early Medieval Europe 4, (1995), 175-192. Lot, Brunei en Tessier, éds., 1952 • F. Lot, C. Brunei en G. Tessier, éds., Recueil des actes de Charles II le Chauve, Roi de Trance, Il 861-877, Parijs, 1952. Migne, éd., 1879 • J.P. Migne, éd., 'Flodoardi Canonici Remensis, Annales', Patrologiae Latinae, 135, Parijs, 1879, col. 418-490. Migne, éd., 1880 • J.P. Migne, éd., 'Vita Sancti Radbodi auctore anonymo subaequali', Patrologiae Latinae 132, Parijs, 1880, col. 537-546. Migne, éd., 1881 • J.P. Migne, éd., 'Cappidi Stavriensis Frisii Sacerdos - De Vita Sancti Odulphi Presbyteri', Patrologiae Latinae 133, Parijs, 1881, col. 857-862. Misonne, 1983 • D. Misonne, 'Mandement inédit d'Adventius de Metz à l'occasion d'une incursion normande (mai-juin 867)', Revue Bénédictine 93 (1983) 71-79. Moil, 1864 • W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland voorde hervorming I, Arnhem, 1864. Muller, ed., 1888 »• S. Muller Fz., ed., I. Annalen van het kapittel van St. Marie te Utrecht, Drie Utrechtse Kroniekjes vóór Beka's tijd, Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, 11, Utrecht, 1888,460-481. Muller, 1892 • S. Muller Fz., Het oudste cartularium van het sticht Utrecht, 's Gravenhage, 1892. Muller en Bouman, eds., 1920 • S. Muller Fz. en A.C. Bouman, eds., Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 13011, Utrecht, ig20. Nelson, 1991 • J.L Nelson, The Annals of St-Bertin, Ninth-Century Histories I, Manchester/New York, 1991. Nelson, 1992 • J.L. Nelson, Charles the Bald, Londen/New York, 1992. Oppermann, ed., 1933 • O. Oppermann, ed., Fontes Egmundenses, Utrecht, 1933. Ott, Hrsg., 1958 • I. Ott, Hrsg., 'Ruotgeri vita Brunonis archiepiscopi Coloniensis', Monumenta Gerrnaniae historica, Scriptores nova series IG, Keulen, 1958. Perels, Hrsg., 1939 • E. Perels, Hrsg., 'Hincmari archiepiscopi Remensis epistolarum pars prior', Monumenta Gerrnaniae historica. Epistolarum VIII, Epistolae Karoiiniaevi\l\, Facs. I, Berlijn, 1939. Pertz, Hrsg., 1829a • G.H. Pertz, Hrsg., 'Annales S. Bavonis Gandensis', Monumenta Gerrnaniae historica, Scriptores II, Hannover, 1829,185- 191. Pertz, Hrsg., 1829b • G.H. Pertz, Hrsg., 'Fragmentum Chronici Fontanellensis', Monumenta Gerrnaniae historica, Scriptores II, Hannover, 1829, 301-304. Pertz, Hrsg., 1829c • G.H. Pertz, Hrsg.,'Vita sancti Liudgeri auctore Altf rid us', MGH Scriptores II, Hannover, 1829,403-425. Piateile, 1962 • H. Platelle, Le temporel de l'abbaye de Saint-Amand des origines à 1340, Parijs, 1962. Polman, 1931 • P. Polman, 'Odilbald, bisschop van Utrecht', Archief'voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, 55 (1931) 265-278. Rau, Hrsg., 1958a • R. Rau, Hrsg., 'Annales Bertiniani', Quellen zur karolingiscben Reichsgeschichte II, Darmstadt, 1958, n-287. Rau, Hrsg., 1958b • R. Rau, Hrsg., 'Annales Vedastini', Quellen zur karolingiscben Reichsgeschichte, II, Darmstadt, 1958, 290-337. Rau, Hrsg., 1958c • R. Rau, Hrsg., 'Annales Xantenses', Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte, II, Darmstadt, 1958, 339-371. Rau, Hrsg., 1960a > R. Rau, Hrsg., 'Annales Fuldenses', Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte III, Darmstadt, i960,19-177. Rau, Hrsg., 1960b • R. Rau, Hrsg., 'Reginonis Prumensis Chronica', Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte MI, Darmstadt, 1960,180- 319. Rij, Van, ed., 1980 • H. van Rij, ed., Alpertus van Metz, Gebeurtenissen van deze tijd & Een fragment over bisschop Diederik I van Metz, Amsterdam, 1980. Robinson, ed., 1921 • C.H. Robinson, ed., Anskar, The Apostle of the North, 801-865, translated from the Vita Anskarii by Bishop Rimbert his fellow missionary and successor, London, 1921. Romein, 1932 • J. Romein, Geschiedenis van de Noord-Nederlandsche geschiedschrijving in de Middeleeuwen, Haarlem, 1932. Rossum, Van, ed., 1882 • A.A.J, van Rossum, ed., 'Necrologium van Oud-Munster te Utrecht', Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht 10, Utrecht, 1882,270-320. Schmeidler, Hrsg., 1917 • B. Schmeidler, Hrsg., 'Magistri Adam Bremensis Gesta Hammaburgensis Ecclesiae Pontificum'.Scn'ptoresre/urn Germanicarum in usum scholarum ex MGH separatim editi, Hannover/Leipzig, 1917. Sloet, ed. 1872 • L.A.J.W. Sloet, ed., Oorkondenboek der graafschappen Geire en Zutfen, 's-Gravenhage, 1872. Tenhaeff, 1913 • N.B. Tenhaeff, Diplomatische studiën over Utrechtsche oorkonden der Xe tot Xlle eeuw (Utrecht 1913).

LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP Oud-Utrecht

Traube,Hrsg., 1896 • L.Traube, Hrsg., MonumentaGermaniaeHistorica, Poetae Latini aevi Carolini, 3, Berlijn, 1896. Vliet, Van, 2000 • K. van Vliet,'De stad van de bisschop, circa 925-1122', in: R.E. de Bruin e.a. (reds.), 'Een paradijs vol weelde', geschiedenis van de stad Utrecht, Utrecht, 2000,45-71. Vliet, Van, 2002 • K. van Vliet, in kringen van kanunniken, Munsters en kapittels in het bisdom Utrecht 6g$-i22j, Zutphen, 2002. Vogel, 1906 • W. Vogel, Die Normannen und das Fränkische Reich bis zur Gründung der Normandie, Heidelberg, 1906. Vries, De, 1923 • J. de Vries, De Wikingen in de Lage Landen bij de zee, Haarlem, 1923. Winter, Van, 1980 • J.M. van Winter, 'Die Hamaländer Grafen als Angehörige der Reichsaristokratie im 10. Jahrhundert', Rheinische Vierteljahrsblätter, 44 (1980), 16-46. Winter, Van, 1981 • J.M. van Winter, 'Ansfried en Dirk, twee namen uit de Nederlandse geschiedenis van de 10e en ne eeuw', Naamkunde 13 (1981), 39-74. Zettel, 1977 • H. Zettel, Das Bild der Normannen und der Normanneneinfälle in westfränkischen, ostfränkischen und angelsächsischen Quellen des 8. bis v. Jahrhunderts, München, 1977.

Noten

1. OSU, no.70. 2. Bruch, ed., 1973, 53 e.v.pl. Coster, 1914, 280. 3. Coster, 1914, 280. 4. Moll, 1864,264. 5. Halbertsma, 2001,103. 6. Vliet, Van, 2000,45. 7. Halbertsma, 2001, 103. 8. bijv. Vogel, 1906; Gosses, 1946a; Blok, 1978; Henderikx, 1995. 9. bijv. Vries, De, 1923; D'Haenens, 1967; Coupland, 1998. 10. Campen, Van, 1960; Vliet, Van, 2002, voornamelijk hoofdstuk 3. 11. OSU no. 115. 12. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880, 542-543. 13. Vita Brunonis, Ott, Hrsg., 1958,5; voor de datering zie Ott, Hrsg., 1958, X. 14. Vita Adalberti, Oppermann, ed., 1933, 8, 24. 15. Passio Fridehci, Holder-Egger, Hrsg., 1887a, 354. 16. OSU no. 104. Voor de datering zieTenhaeff, 1913,162. 17. Vita leronis, Oppermann, ed., 1933,47-50. 18. Brill, ed., 1885, boek I, r. 781-788. In deze Rijmkroniek is geen enkele vikïngactiviteit uit de negende eeuw opgetekend. 19. Bruch, ed., 1973,53. 20. Vita Liudgeri, Pertz, Hrsg., 1829c, 403-425. 21. gedurende zijn episcopaat, zie Romein, 1932,17-18. 22. AF 882,118. 23. Haraldrjunior, zo genoemd door AX 850, 350, werd door Lotharius, de rebellerende zoon van Lodewijk de Vrome, ingehuurd om het rijk van de keizer in de periode 834-839 te terroriseren. Ais dank, maar ook om zijn bondgenootschap te kopen, werd de Deen in 841 door Lotharius beleend met het Zeeuwse kustgebied, dat Haraldr als uitvalsbasis kon gebruiken om het rijk van Karel de Kale aan te vallen (AB 841,54). 24. AF850, 38;AX850, 350. 25. AB 850, 76. 26. AB 855, 90. 27. AF 850, 38. 28. ASC, 64. 29. AX 851,350; AB 851, 80; AB 852, 82; Chronicon Fontanellensis 851, Pertz, Hrsg., 1829b, 303; Annales S. Bavonis Gandensis, Pertz, Hrsg., 18293,187. 30. Van Vliet (2002,133-135) bestrijdt dat Lotharius na 843 heerste over geheel Frisia, voornamelijk op grond van onduidelijk overgele­ verde verdelingsverdragen. De auteur gaat echter voorbij aan verspreide aanwijzingen in de bronnen voor het tegendeel. Zo geeft Lotharius in 855, vlak voor zijn dood totam Fresiam aan zijn zoon (AB 855,88). 31. Niet te verwarren met de eerder genoemde gelijknamige bisschop van Munster. In een oorkonde van 21 maart 845 komt nog een bisschop Hegiha[rdus] voor (OSU no. 66), Liudger wordt voor het eerst in 850 genoemd (OSU no. 67). 32. OSU no. 67; Halbertsma, 2001,110-m. 33. AF 852, 42. 34. Liudger wordt in een schenkingsoorkonde van 12 augustus 850 nog genoemd, hij is volgens het necroiogium van Oudmunster (Van Rossum, ed., 1882, 305) op 21 of 22 februari overleden, dus op zijn vroegst in 851. 35. Vita Odulfi, Migne, éd., 1881, 86i. 36. OSU no. 68. Het verzoek van Hunger isde vroegste schriftelijke getuigenis van hem in zijn waardigheid als bisschop. We vernemen

LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP voor het eerst van Hunger in een schenkingsoorkonde van enige goederen van een graaf Rodgarius aan de Utrechtse kerk in het jaar 838. Deze blijkt namens bisschop Alberik te zijn opgesteld door de priester Hunger (OSU no. 63). 37. AF 854, 46; VitaAnskarii, Robinson, ed., 1921, c. 31. 38. AF 855, 48. 39. AX 864, 354. 40. AB 855, 88. 41. AB 855, 90. 42. AX 856, 352; Vita Anskarii, Robinson, ed., 1921, c.31. 43. AF 857, 50. 44. AB 857,94. Ook in 859 vallen Deense piraten de Betuwe aan (AB 859,100). 45. Passio Friderici, Holder-Egger, Hrsg., 1887a, 354; Bruch, ed., 1973, 53. Beka dateert overigens deze gebeurtenis in 856. 46. OSU no. 70. Odiliënberg werd toen nog Berg genoemd. 47. Muller, 1892, XIV. 48. De invloed van Gunthar zal niet gering geweest zijn. Behalve aartsbisschop was hij ook aartskapelaan aan het hof van totharius. In het conflict rond het huwelijk van totharius bleef Gunthar pal achter zijn koning staan. Het zou uiteindelijk tot zijn val leiden. 49. AB 870, 208-212. Wellicht werd de kiem voor het losweken van Odiliënberg van het bisdom Luik al bij de Verdeling van Meerssen in 870 gelegd als de Maas strikt wordt aangehouden als grens en Odiliënberg daardoor in Oostfrankisch gebied terecht komt. In 1057 staan de kerken te Odiliënberg en Linne als 'pertinentes ad episcopatum Traiectense' (Stichtse enclaves) in het Luikse diocees te boek (Tenhaeff, 1913, 24). 50. Tenhaeff, 1913,18, n. 3 51. AF 845, 32; AX 845, 346. 52. AB846, 68; AX846, 348. 53. AB 847,70; AF 847, 34; AX 847, 348. 54 AX 848, 350; AX 849, 350. 55 AF 850, 38. 56 AB 849, 72, 74. 57 AB 850, 76. 58 AB 850, 76; AF 850, 38; AX 850, 350. 59 Dezelfde vraag kan gesteld worden voorde periode 834-839, waarin Haraldr junior, een neef van Hrœrekr, de Friese kustlanden teistert. In deze periode wordt het episcopaat bekleed door de bisschoppen Frederik en zijn opvolger Alberik. Ook van hen is niet bekend of zij Utrecht verlaten hebben. Volgens de Vita Odulphi (Migne, éd., 1881, 859) zou Odulfus ten tijde van bisschop Frederik toegevoegd zijn aan de Utrechtse kerk. In een ongekuiste versie van de Vita Odulphi reist Odulfus naar Utrecht om de zondige Frederik van het celebreren van de mis af te houden (Buijtenen, Van, 1977, 54-55). Frederik wordt voor het laatst in 834 genoemd (OSU no. 62). Het lijkt er dus op dat de bisschop, in een tijd waarin geen vikingaanvallen plaatsvonden, in Utrecht verbleef. Wellicht kunnen we de decern annis exilium van Frederik (Buijtenen, Van, 1977,140) zien als een reminiscentie aan een verdreven bisschop. Van Buijtenen (1977,89) ziet in zijn plaats Odulfus als bisschop optreden. 60. Cauteren, Van, 1988,70 e.v. 61. Ahlers, 1976, 33. Beka (Bruch, ed., 1973, 69) neemt aan dat de translatie pas onder bisschop Balderik (918-975) plaatsvond. 62. Lifshitz, 1995. 63. Als de oorkonde is vervalst met het oogmerk om het Sint-Pieterskloosterte Odiliënberg in handen te krijgen, dan moet deze verval­ sing van voor 943 dateren. Want in dat jaar staat bisschop Balderik goederen van het klooster aan zijn schoonzuster en haar zoons in vruchtgebruik af [OSU, no. 105). 64. OGZ, 50. 65. Perels, Hrsg., 1939,120. 66. Traube, Hrsg., 1896, 210. 67. OSU no. 73. 68. nuper is een ruim begrip, zo is Hrœrekr in 850 de koning nuper ontrouw geworden, en dat is ca. zes jaar daarvoor (AB 850,76). 69. AB 863,116; AX864, 354. 70. AB 864,138. 71. AX 866, 356. 72. ASC, 68. 73. AB 850,76; AB 851, 80; AB 852, 82; AB 859, 98; Miracula s. Bertini 860, Holder-Egger, Hrsg., 1887b, 509; AB 864,138. 74. AB 867,166. 75. Missone, 1983, 72. Dr K.J. Heidecker was zo vriendelijk mij attenderen op deze brief. 76. Dümmler, Hrsg., 1995, 234; zie hierover ook Missone, 1983, 75. 77. AX 868, 360. 78. Henderikx, 1995, 85. 79. Dat Hrœrekr gewaardeerd werd als een betrouwbare vazal en een effectieve bevelhebber wordt ook door Coupland (1998,100-101) geconcludeerd. 80. AB 872, 224; AF 882,118; en mogelijk impliciet AV 884, 304. 81. Vita Sancti Adalberti, Oppermann, ed., 1933,12. 82. Bertrand, 1980,21-22. De toponiemen Roriksberg en Roriksput komen al in het mirakelboek van proost Rainerus (1089) voor. 83. 'de heidenen' genoemd in AX 868, 360.

LUIT VAN DER TUL'K UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP Oud-Utrecht

84 AB 867,166. 85. Heidecker, 1997, 76 e.v. 86. Dümmler, Hrsg., 1995, 234. 87. Boretius & Krause, Hrsg., 1897, no. 245,167-168. 88. AB 869,192; AF 86g, 74; AX 870, 364; RP, 869, 226. 89. AB 869,192. 90. AB 869,194. 91. AB 869, 204. 92. AB 870, 206. 93. AB 870, 206; AF 870, 76. 94. AB 870, 206; AF 869, 74. 95. Nelson, 1992, 221. 96. RP 869, 226. 97. AX 871, 364; RP 869, 226. 98. Om versplintering van zijn rijk tegen te gaan wilde Karel de Kale zijn derde zoon Carloman niet laten meedelen in zijn nalaten­ schap. Deze had daarom als kind reeds de tonsuur ontvangen. Ook zijn jongere broer Lotharius onderging dat lot. Carloman vervul­ de al vanaf 860 een abbatiaat, namelijk dat van Saint-Médard te Soissons. Als er na het overlijden van twee zonen van Karel - Lotharius in 865 en Karel het Kind in 866-nog slechts twee zonen overblijven begint Carloman opstandig te worden omdat hij als geestelijke niet in aanmerking kan komen voor het koningschap. Om zijn zoon op voorhand de wind uit de zeilen te nemen pro­ beert Karel hem nu - mogelijk op instigatie van zijn vrouw Ermentrude - tevreden te houden door hem aan het hoofd van de belangrijke abdijen Saint-Germain te Auxerre en Saint-Amand te stellen. De zittende abten Hugo en Alfridus worden daarvoor weggepromoveerd. Later krijgt Carloman nog de abdij van Saint-Riquier en na de usurpatie van Lotharingen Saint-Arnuif te Metz en de abdij van Lobbes. Niets wijst erop dat abt Hugo, een vertrouweling van Karel de Kale, bij de koning in ongenade gevallen was, hij bleef integendeel in hoog aanzien staan. Zo krijgt Hugo in 870 nadat Carloman tegen zijn vader in opstand gekomen was (AB 870, 208} weer de beschikking over Saint-Cermain. Hoewel er over Alfridus verder geen gegevens bekend zijn is het aannemelijk dat ook hij zijn abbatiaat in harmonie heeft opgegeven ten gunste van Carloman. Want 's konings zoon wordt als zodanig in 867 genoemd (Lot, Brunei & Tessier, éds., 1952, no. 303,167-170). Als Alfridus heeft moeten wijken voor Carloman is de voorstelling in de Chronica brevis dat Carloman pas aan het hoofd van de abdij werd gesteld nadat Alfridus tot bisschop van Utrecht was benoemd niet erg waarschijnlijk. Ook Platelle (1962, 58) had hier zo zijn twijfels over. Bovendien is er is geen enkele benoeming bekend die Karel de Kale buiten de grenzen van zijn rijk zou hebben gedaan. Pas nadat Karel zich in september 869 tot koningvan Lotharingen heeft laten kronen komen we van hem een reeks benoe­ mingen in zijn nieuwe gebied tegen waaronder een aantal bisschoppelijke. Karel kon geen rechten doen gelden in het bisdom Utrecht en dat heeft hij blijkbaar ook niet gedaan. 99. Buijtenen, Van, 1977, 52. 100. Platelle, 1962, 58. 101. AB 866,156. 102. Muller, ed., 1888,473. 103. AF 863, 64. Het anonieme traktaat, dat naar aanleiding van het concilie van Aken van april 862 geschreven is (OSU no. 75), wordt volgens Heidecker (1997,220) ten onrechte aan Hunger en zijn collega bisschop Arnulf van Toul toegeschreven. 104. RP 869, 228; AX 871,364-366; Nelson, 1991,113. 105. RP 869, 228. 106. Polman, 1931, 266. 107. 05U no. 76; impliciet AX 871,364. 108. AF 870, 76. 109. AB 870, 206. 110. AB 870, 206. 111. AB870,2io. 112. AB 875, 236. 113. AV 876, 290. 114. AB 872, 224-226: Roricum sibiftdelem benigne suscepit. 115. AF 873, 88; AX 873, 368. 116. Hodges, 1993, 3-4. Dr W.S. van Egmond was zo vriendelijk mij op deze parallel te attenderen. 117. het bleef onder het bisdom Luik vallen, ook al viel dit bij de Verdeling van Meerssen officieel onder Lodewijk de Duitser. 118. OSU no. 49. 119. Muller, 1892, XXIV. 120. In de jaren na 870 wordt Od il bald nog slechts tweemaal-als aanwezige op een concilie-in 873 en 887 genoemd (OSU no. 79; OSU no. 82). Van het laatste decennium van zijn episcopaat zijn relatief wat meer bronnen met zijn naam overgeleverd. 121. Gut)röf)r is niet de eerder genoemde gelijknamige neef van Hrcerekr. Deze was al in 826 in Mainz gedoopt. 122. AB 882, 284; AF 882,118; AV 882, 302. 123. misschien Westfriezen. 124. AF 876, 98. 125. Hlawitschka, 1988,228 e.V., speciaal 230. 126. AB 882, 284.

|2] LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP 127. AF 882,118. 128. Groothedde, 1999,19. 129. AF 883,120. 130. AV 882, 302 en RP 882, 264. 131. RP 884, 266-268. 132. op 12 december 884. 133. RP 885, 268. 134. RP 885, 268. 135. AV 885, 308. 136. aan de rand van het rijk, RP 885, 270. 137. AF 885,124. 138. RP 885, 270. 139. H/s etiam diebus Codefridus Danus, quia disponebat suam inmutare fidem, astu Cerulfi suifidelis ab Heinrico duce interficitur. AV 885,308. 140. Vries, De, 1923, 256. 141. Halbertsma, 2001,187. 142. Winter, Van, 1981,69. Van Winter vermoedt dat de moord op Everhard Saxo in 898 (RP 898,308) door Waldger, de zoon van Gerulf, een wraakoefening was bij wijze van (postume) vazallent rouw jegens de vermoorde Gurjrcvlr. Wraak na 13 jaar dooreen zoon van een vazal lijkt me vergezocht. 143. AF 885,124 (Weense handschrift). 144. AF 885,142 (Beiers handschrift). Hij werd dus blijkbaar zelf niet meer als een Noorman gezien. 145. RP 885, 268. 146. AV 885, 308. 147. AV 885, 308; RP885, 272; volgens AF 885,124, in het Bonifatiuskloosterte Fulda. Nadat hij enige jaren gedetineerd is geweest mag hij 'tijdens het bewind van Zwentibolt' (dus vanaf 895) naar zijn 'vaderland' terugkeren. Hij wordt monnik in het klooster van Prüm en ontvangt de tonsuur van abt Regino persoonlijk. In dit klooster sterft hij een aantal jaren later en wordt hier ook begraven (RP 885, 272). 148. AF 885,124. 149. RP 885, 272 150. RP 895, 302. 151. RP900.310. 152. Miracula s. Bertini Sithiensia, Holder Egger, Hrsg., 1887b, 512; AV 891, 322; AF 891,152; RP 891, 292. 153. AF 891,152-154. 154. RP892. 155. ASC, 84 e.V. 156. OHZno. 21. 157. Odilbald, bisschop van de kerk van Deventer (OSU no. 87). 158. OSU no. 88. Als reden wordt gegeven het bestrijden van de kosten voor het onderwijzen van de heidenen en het uitdelen van voed­ sel aan het volk. 159. OSU nos. 76, 79,(80), 82,83, 84, 85. 160. OSU no. 88. 161. AF 882,118. 162. Groothedde, 1999,19. 163. Koch, 1992, 41. 164. OGZno. 45. 165. OGZ nos. 94, 95. 166. Winter,Van, 1980,19-20. 167. AF 885,124. 168. Ook de opmerking van Regino over de door Saksen naar Herispich trekkende manschappen wijst hier op (RP 885,124). 169. Winter, Van, 1980,16 e.v. 170. Winter, Van, 1980, 27. 171. Winter, Van, 1980, 34. 172. RP 898, 308. Het conflict tussen bisschop Radbod en Meginhard (OSU no. 93), waarover verderop nog meer, doet vermoeden dat de laatstgenoemde in de laatste jaren van Radbod graaf in Hamaland was. 173. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880,541. 174. Rossum, Van, ed., 1882,124. 175. Bruch,1973, 59. 176. RP 899,308. Zie over de door Beka 'ingelaste' bisschop Egilbertus: Moll, 1864, 265, n. 5; Alberts, 1894, 260, n. 1; Brucri, 1988,113-118. Hoewel Radbods verkiezing in 899 moet zijn geweest, werd hij volgens zijn eigen aantekening pas het jaar daarop gewijd (OSU no. 90). 177. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880, 539 en 541. 178. Vita Radbodi, Migne éd., 1880,541. 179. Libellus S Martini, Holder-Egger, Hrsg., 1888,1240-1244.

LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP E9 Oud-Utrecht

180. Ahlers, 1976, 71; Van Egmond (1999, 49-51) vermoedt achter de voorspelling van Radbod echter geen politieke maar kerkelijke motieven. 181. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880, 544. 182. Bruch, 1973, 65. 183. Halbertsma, 20oi, 103. 184. Schmeidler, Hrsg., 1817,41. 185. AF 882,116. 186. Passio Friderici, Holder Egger, Hrsg., 1887a, 354. 187. Oppermann, ed., 1933,11. Zie voor de datering van de Vita Radbodi: Ahlers, 1976,17 en 71-73; de Pasiio Friderici: Romein, 1932,27 en de Vita Adaiberti: Bruch, 1956,12. 188. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880,542-543. 189. OSU no. 94. 190. OHZ no. 26. Op de rijksdag in Herstal was Radbod niet aanwezig. Uit het aartsbisdom Keulen is hier slechts Herimannus, de aarts­ bisschop zelf, aanwezig. De overige drie bisschoppen komen uit Trier, Verdun en Luik. Achter de afwezigheid van Radbod hoeft dus niets gezocht te worden. 191. OHZ I no. 27. 192. OHZ I no. 28. 193. Flodoard van Reims, Annales, Migne, éd., 1879, 452. 194. zie ook Gosses, 1946b, 289, n. 2. 195. Alpertus van Metz, Rij, Van, ed., 1980,18. 196. OSU no. 94, 197. Muller, 1892, XIII-XIV. 198. Henderikx, 1987,120. 199. Henderikx, 1987,117. 200. Henderikx, 2001,271-272. 201. Dit is de niet gepubliceerde zienswijze van prof. dr. J.M. van Winter, die zo vriendelijk was mij hierop te attenderen. Tevens ben ik haar dank verschuldigd voor de vele nuttige suggesties die zij dit opstel heeft toegevoegd. 202. Henderikx, 1987,121. 203. Of zijn verwant Geruifde visrechten in de Oude-Rijnmond zich wederrechtelijk heeft toegeëigend, zoals uit het goederenregister zou zijn af te leiden, is niet bewijsbaar (Henderikx, 1987,116, n. 9). 204. Halbertsma, 2001,103. 205. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880, 539. 206. Passio Friderici, Holder-Egger, Hrsg., 1887a, 344. 207. RP 898, 308. 208. OSU no. 93. 209. RP 898, 308. 210. Vita Radbodi, Migne, éd. 1880, 546; Egmonds necrologium, Oppermann, ed., 1933,105-106.

LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BA1 LINGSCHAF