In Roef En Durk
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
IN ROEF EN DURK MATERIËLE CULTUUR OP DE FRIESE ZEILENDE BINNENVAART (1811-1920) Omslagillustratie: Een arm Leeuwarder schippersgezin in de roef van het schip. Bron: J.S.B. “De nood in het schippersbedrijf,” Fen Fryske Groun, no. 49 (februari 1935): 25-26. IN ROEF EN DURK MATERIËLE CULTUUR OP DE FRIESE ZEILENDE BINNENVAART (1811-1920) Nykle Dijkstra - - - - - MA-thesis, Tweede Versie Maritieme Geschiedenis Universiteit Leiden Begeleider: Dr. A.M.C. van Dissel Tweede lezer: Dr. M. Van Groesen Datum: 4 augustus 2016 Inhoud Inleiding ..................................................................................................................................................... 6 Hoofdstuk 1: Materiële cultuur als onderwerp en methode voor historisch onderzoek ....................... 11 Hoofdstuk 2: De Friese scheepvaart in de negentiende eeuw ............................................................... 18 De ontwikkeling van de zeilende binnenvaart .................................................................................... 18 Friese scheepsbouw in de negentiende eeuw .................................................................................... 22 Gezinsbewoning aan boord van binnenvaartschepen ........................................................................ 24 Hoofdstuk 3: Het onderzoek naar materiële cultuur .............................................................................. 30 Boedelinventarissen als bron .............................................................................................................. 30 Methode van onderzoek ..................................................................................................................... 32 Hoofdstuk 4: Inventarisonderzoek .......................................................................................................... 36 Conclusie ............................................................................................................................................... 103 Bronnen................................................................................................................................................. 106 Literatuurlijst ......................................................................................................................................... 107 Bijlage 1: Inventarissen ......................................................................................................................... 111 Bijlage 2: Analyse van boedelinventarissen .......................................................................................... 112 Bijlage 3: Inventarisonderzoek van Van Holk........................................................................................ 114 Bijlage 4: Friese vloot van binnenschepen in 1852-1853 en 1860-1861 .............................................. 115 Bijlage 5: Afbeeldingen ......................................................................................................................... 116 5 Inleiding 1 Hierboven staat een kort fragment uit het gedicht “It Marke”, geschreven door de Friese dichter Eeltje Halbertsma in het tweede kwart van de negentiende eeuw. Het geeft een mooi beeld van het leven aan boord van een tjalkschip. Een man en zijn vrouw wonen samen aan boord. De vrouw is aan het wolspinnen en aan het strijken. Er is dus een spinnenwiel en een strijkijzer aan boord, en er is ook een haardvuurtje. Artistieke vrijheid daargelaten zegt het gedicht daarmee iets over het soort huisraad dat schippers aan boord hadden. Een ander verzamelwoord voor de spullen waarmee mensen zich omringen is materiële cultuur. Hoewel musea vol staan met historische voorwerpen is het vanwege de selectieve overlevering van die objecten vaak moeilijk systematisch onderzoek te doen naar de materiële cultuur van bepaalde bevolkingsgroepen. Een bron die zulk onderzoek wel mogelijk maakt is de boedelinventaris. Er is de afgelopen decennia een aanzienlijk aantal artikelen verschenen waarin materiële cultuur wordt onderzocht met behulp van boedelinventarissen.2 Uitgebreidere studies zijn echter nog schaars. Een van de omvangrijkste studies is gedaan door Anton Schuurman, werkzaam op de afdeling Agrarische en Milieugeschiedenis aan de Universiteit van Wageningen.3 Hij heeft aan de hand van boedelinventarissen uitgebreid onderzoek gedaan naar de materiële cultuur op het platteland van de Zaanstreek, Oost-Groningen en Oost-Brabant in de negentiende eeuw. Hij concludeert dat die eeuw zich kenmerkt door een ontwikkeling naar meer huiselijkheid. Dit is voornamelijk gebaseerd op een toename van het aantal kachels, olielampen, vloerkleden, tafelkleden, pendules en dergelijke, en een toename in het aantal verschillende vertrekken zoals keuken, slaapkamer en gang met elk hun eigen type huisraad. Schuurman constateert echter ook sociale en regionale verschillen in deze ontwikkeling. 1 Eeltsje Hiddes Halbertsma, Tjalling Hiddes Halbertsma en Joost Hiddes Halbertsma, Rimen en teltsjes, 11e druk (Leeuwarden: Osinga, 1993), 37-38. 2 Zie bijvoorbeeld het overzicht van het Meertens Instituut, via http://www.meertens.knaw.nl/boedelbank/index.php?actie=literatuur#nl. 3 Anton Schuurman, Materiële cultuur en levensstijl: Een onderzoek naar de taal der dingen op het Nederlandse platteland in de 19e eeuw, de Zaanstreek, Oost-Groningen en Oost-Brabant (Wageningen: A.A.G., 1989). 6 Zo vond de ontwikkeling in Oost-Groningen later plaats dan in de Zaanstreek, en waren middenstanders in Oost-Brabant moderner dan boeren.4 Hoewel Schuurman ook enkele inventarissen van schippers heeft gebruikt, heeft hij schippers niet als aparte groep onderzocht. Waarschijnlijk is de door Schuurman geschetste ontwikkeling naar meer vertrekken, meer huiselijkheid en minder traditionele nijverheidsproducten voor schippers echter niet geheel op dezelfde manier verlopen. Over de materiële cultuur van (Friese) schippers in de negentiende eeuw is nog maar weinig bekend. Er zijn enkele foto’s van interieurs van binnenvaartschepen uit het begin van de twintigste eeuw en er zijn opgetekende verhalen van oud- schippers, maar kwantitatieve bronnen zijn er nauwelijks en wetenschappelijke studies over dit onderwerp zijn schaars. Alleen André van Holk, hoogleraar maritieme archeologie aan de Rijksuniversiteit Groningen, heeft tot dusverre systematisch onderzoek naar binnenvaartschippers gedaan met behulp van boedelinventarissen. Voor zijn werk “Archeologie van de binnenvaart” heeft hij achttien boedelinventarissen van Groninger schippers onderzocht uit de periode 1871-1892.5 Hij constateerde dat ook bij de binnenvaart sprake was van een toename in de aanwezigheid van huisraad. De huiselijkheid nam dus enigszins toe maar bleef waarschijnlijk achter bij de walsamenleving. Van een toename in het aantal vertrekken was namelijk niet of nauwelijks sprake dus door een gebrek aan ruimte kon slechts een beperkte hoeveelheid huiselijke spullen verzameld worden.6 Daarnaast is het de vraag in hoeverre schippers vasthielden aan een eigen materiële schipperscultuur. In de negentiende eeuw raakten veel schippers door hun reizend bestaan vervreemd van de walsamenleving. Daardoor vormde zich een hechtere schippersgemeenschap.7 Tegelijkertijd is in de negentiende eeuw sprake van een sterke afname van traditionele regionale nijverheid. Overal in Nederland kregen mensen in de loop van de negentiende eeuw steeds meer voorkeur voor goedkopere of ‘betere’ producten uit Holland. Aanvankelijk oriënteerde vooral de adel en gegoede burgerij zich op deze producten, terwijl met name de boeren in de periode 1850-1880 vasthielden aan hun traditionele boerencultuur. Volgens J.L. van Zanden, hoogleraar economische en sociale geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, maakte Friesland ook die ontwikkeling door. De traditionele Friese nijverheid verloor in de negentiende eeuw haar afzetmarkten omdat de stedelijke burgerij voor een Hollands consumptiepatroon koos terwijl rijke boeren vasthielden aan een traditioneel consumptiepatroon. Deze 4 Schuurman, Materiële cultuur en levensstijl, 255-282. 5 Holk, Archeologie van de binnenvaart, 95-118. 6 André Frederik Lambertus van Holk, Archeologie van de binnenvaart: wonen en werken aan boord van binnenschepen, 1600-1900 (s.n., 1997), 239. 7 Frits Jansen en Klaas Jansma, red. Troch de wyn: Skûtsjes en schippers, werkers en zeilers (Leeuwarden: Uitgeverij PENN.nl, 2012), 147. 7 boeren hielden de traditionele nijverheid niet overeind omdat zij na 1880 hun economische positie verloren.8 Hoe de net geschetste ontwikkelingen voor het Friese schippersvolk verliepen is nog nauwelijks onderzocht. De hoofdvraag van deze thesis is daarom: “Hadden schippersfamilies op de Friese zeilende binnenvaart in de periode 1811-1920 een eigen materiële cultuur, en zo ja, hoe ontwikkelde die zich?” De periodisering is enerzijds gebaseerd op de net besproken ontwikkelingen in de negentiende eeuw. Rond 1920 raakte de Friese binnenvaart weer in het slop en liep het aantal skûtsjes dat gebouwd werd sterk terug.9 Anderzijds is het een gevolg van de toegankelijkheid van het bronnenmateriaal. Voor het beginjaar 1811 is gekozen omdat het opmaken van boedelinventarissen voor die tijd een taak van de Nedergerechten was.10 De inventarissen uit die tijd zijn nog niet digitaal ontsloten en er kan niet gericht naar inventarissen van schippers worden gezocht. Daarnaast zijn voor de periode na 1811 meer akten bewaard gebleven omdat het in 1809 verplicht werd om notariële akten te bewaren en deze na dertig jaar over te brengen naar een daarvoor