Universiteit Gent Master in de Afrikaanse Talen en Culturen Academiejaar 2013-2014

Het oudste Kakongo woordenboek (1772): Digitalisatie, lexicografische analyse en historisch-taalkundige studie

Promotor: Prof. Dr. K. Bostoen Copromotor. Prof. Dr. G.-M. de Schryver

Masterproef, ingediend voor het behalen van de graad van Master in de Afrikaanse Talen en Culturen door SHARAH DRIEGHE

2 Inhoudsopgave LIJST MET AFKORTINGEN ...... 5 INLEIDING...... 7 HOOFDSTUK I: SITUERING...... 9 1.1 STRUCTUUR WERKSTUK...... 9 1.2 MISSIONARISSEN EN LINGUÏSTISCHE BRONNEN...... 9 1.3 KIKONGO...... 11 1.3.1 Classificatie van het Kikongo ...... 12 1.4. MISSIONARISSEN IN AFRIKA ...... 14 1.4.1. Christelijk geloof in Afrika...... 14 1.5 DE FRANSE MISSIE ...... 16 1.5.1 Loango en Kakongo...... 16 1.5.2 Portugese missie ...... 17 1.5.3 Oorsprong van de Franse missie...... 18 1.5.4 Eerste fase: september 1766 tot maart 1768...... 18 1.5.5 Tweede fase: maart 1768 tot mei 1770...... 19 1.5.6 Derde fase: maart 1773 tot december 1775...... 20 1.5.7 Ziekte en voedselproblemen ...... 20 1.5.8 Missionarissen: leken en priesters...... 21 1.6 DE TAAL ...... 24 1.6.1 Aanleren van de taal...... 24 1.6.2 Visie op taal...... 25 1.7. LINGUÏSTISCHE BRONNEN ...... 26 1.7.1 De auteur Jean-Joseph Descourvières...... 29 1.7.2 Samenstelling woordenboek 1768-1769 ...... 30 1.7.3 Bewerking van het woordenboek 1772-1775...... 32 1.8 CONCLUSIE HOOFDSTUK I...... 33 HOOFDSTUK II: DIGITALISATIEPROCES ...... 35 2.1 TLEX...... 35 2.2 MANUSCRIPTEN...... 35 2.3 DTD (DOCUMENT TYPE DEFINITION) ...... 40 2.4 RULER ...... 44 2.5 GEDIGITALISEERD AANDEEL ...... 47 2.6 STRUCTUUR VAN EEN LEMMA...... 48 2.6.1 Verschillende vertaalequivalenten ...... 57 2.6.2 Accenten en tonen...... 59 2.6.3 Douteux...... 59 2.7 LEMMA’S EN GEKLEURDE ELEMENTEN ...... 60 2.8 CONCLUSIE HOOFDSTUK II ...... 64 HOOFDSTUK III: MANUSCRIPT...... 65 3.1 AUTEUR: KOPIE EN ORIGINEEL ...... 65 3.1.1 Aanpassingen door een ander handschrift ...... 76 3.2 VAN LOSSE PAGINA’S TOT GEBONDEN BOEK ...... 81 3.3 STRUCTUUR VAN HET MANUSCRIPT...... 86 3.4 CONCLUSIE HOOFDSTUK III...... 97 HOOFDSTUK IV: LINGUÏSTISCHE EN LEXICOGRAFISCHE ANALYSE...... 99 4.1 FRANS UIT DE 18DE EEUW...... 99 4.2 EQUIVALENTIE...... 103 4.3 SUBSTANTIEVEN...... 105 4.3.1 Naamwoordklassensysteem en prefixen...... 105 4.3.2 Aangepaste structuur...... 114

3 4.3.3 Augment...... 116 4.4 WERKWOORDEN ...... 119 4.5 ADJECTIEVEN ...... 131 4.6 BIJWOORDEN...... 135 4.7 LEENWOORDEN ...... 137 4.8 CONCLUSIE LEXICOGRAFISCHE EN LINGUÏSTISCHE ELEMENTEN ...... 141 HOOFDSTUK V: REPRESENTATIE ...... 143 5.1 TAAL, REPRESENTATIE, DENKKADER EN IDEOLOGIE...... 143 5.1.1 Missionarissen en denkkaders ...... 145 5.1.2 Verschillen en gelijkenissen ...... 145 5.2 LINGUÏSTISCHE REPRESENTATIE...... 146 5.3 CHRISTELIJKE REPRESENTATIE ...... 151 5.4 REPRESENTATIE CULTUUR...... 158 5.6 KONINKRIJK EN SLAVENHANDEL...... 160 5.7 REPRESENTATIE VAN DE OMGEVING ...... 170 5.8 VERWANTSCHAPSTERMEN...... 172 5.9 CONCLUSIE HOOFDSTUK V...... 175 ALGEMENE CONCLUSIE ...... 177 BIBLIOGRAFIE...... 179

4 Lijst met Afkortingen

BL British Librairy C consonant DTD Document type Definition EX extensie FV eindklinker (final vowel) N nasaal NEG negatiefsuffix OM objectmarkeerder PB Proto-Bantoe PreSM initiële subjectsmarkeerder SM subjectsmarkeerder TA tijd en aspet V vocaal

5 Illustraties

Kaarten Kaart 1: kustgebied West-Afrika (Nsondé 1995: ) 31 Kaart 2: West-Afrika tijdens de Trans-Atlantische slavenhandel (Heywood 2002: 71) 167

Afbeeldingen Afbeelding 1: fylogenetische classificatie van het Kikongo ( © G.-M. de Schryver) 13 Afbeelding 2: overzicht van de verschillende manuscripten (van Bulck 1954: 125) 27

6 Inleiding Deze masterproef is opgebouwd rond een woordenboek opgesteld tijdens een Franse missie in Kakongo en Loango tussen 1766 en 1775. Van dit woordenboek zijn er twee versies, de eerste versie wordt bewaard in de British Library en is gedateerd 1772 maar niet ondertekend. De tweede versie wordt bewaard in de bibliotheek van Besançon. Deze versie is ondertekend door de missionaris R.F. Cuénot en gedateerd 1773. Dit woordenboek is opgesteld in de Kikongo variant uit Kakongo en werd nooit eerder onderzocht zoals in dit onderzoek. Daarnaast is er ook een woordenboek Kakongo-Frans dat eveneens is ondertekend door Cuénot en vervaardigd is in 1773. Dit onderzoek kan gekaderd worden binnen het recent ontstane onderzoeksdomein missionary linguistics. Onderzoekers binnen dit domein proberen de woordenboeken en grammatica’s van vroege missionarissen te analyseren en ze naar waarde te schatten. In deze masterproef proberen we dit eveneens met het Kakongo-Frans woordenboek.

In het eerste deel gaan we in op het bredere kader van de Franse missie waarbinnen het woordenboek is ontstaan. We gaan dieper in op de band tussen missionarissen en linguïstische bronnen. Daarnaast bespreken we ook de plaats van het Kikongo uit Kakongo binnen het Kikongo dialectcontinuüm. We overlopen de drie fases van de Franse missie, wie er bij betrokken was en welke linguïstische bronnen zijn opgesteld tijdens welke fase. Hiermee samenhangend bekijken we ook de visie van de Franse missionarissen op taal.

Het doorzoekbaar maken van het woordenboek was het startpunt van dit onderzoek. In het tweede hoofdstuk gaan we daarom dieper in op het digitalisatieproces. We hebben het woordenboek gedigitaliseerd in de woordenboeksoftware TLex. In dit hoofdstuk bespreken we de problemen die werden ondervonden tijdens het digitaliseren. We tonen eveneens hoe de lemma’s gelezen moeten worden in TLex. Het volledige woordenboek digitaliseren was voor dit onderzoek niet mogelijk omwille van de beperkte tijdsduur. We hebben in TLex getracht een zo representatief mogelijk aandeel te digitaliseren en ook hier gaan we in dit hoofdstuk dieper op in.

In het derde deel gaan we in op de nieuwe informatie die het digitaliseren ons opleverde. Het intensief analyseren van het manuscript leverde elementen op die tot voor kort niet werden opgemerkt. In dit deel openen we ook een oude discussie rond het auteurschap waar we

7 nieuwe inzichten aan toevoegen. We tonen hier ook aan dat het manuscript later is ingebonden

Het vierde hoofdstuk is een linguïstische en lexicografische analyse van het woordenboek. We bekijken hier de structuur van lemma’s van verschillende lexicale categorieën en meer bepaald van de substantieven, de werkwoorden, adjectieven en bijwoorden. De structuur voor elke lexicale categorie bepaalde welke linguïstische informatie we voor elk lemma krijgen. We maken een linguïstische analyse van deze elementen en kijken hierbij ook naar de taalkundige kennis van de missionarissen. Tenslotte kijken we ook naar enkele Portugese leenwoorden die hun ingang hadden gevonden in het Kikongo.

Tot slot het vijfde en laatste deel waar we naar de eigenlijke inhoud van het woordenboek kijken. De missionarissen zeggen zelf dat de voorbeeldzinnen die ze hebben opgenomen de meest gebruikte zinnen zijn (Proyart 1776: 258-259). We kijken naar hoe ze hun leefwereld representeerden in deze zinnen en hoe we deze zinnen kunnen kaderen binnen de bredere historische ontwikkelingen in het Kongo-rijk. We beperken dit hoofdstuk echter tot enkele grote thema’s die in het woordenboek naar voren zijn gekomen.

8 Hoofdstuk I: Situering

In volgend hoofdstuk schetsen we het bredere kader van dit onderzoek. We bespreken wat reeds is geweten over de manuscripten en de Franse missie tijdens de 18de eeuw. Het woordenboek is volgens de missionarissen opgesteld in ‘Congo’. We bekijken ook het Kikongo dialectcontinuüm en de plaats van het ‘Congo’ binnen dit continuüm. We gaan eveneens dieper in op de aanwezigheid van missionarissen en het Christelijk geloof in Afrika. Tot slot bespreken we de drie fases van de Franse missie tussen 1766 en 1775 en de manuscripten die de missionarissen hebben opgesteld.

1.1 Structuur werkstuk Het eenvoudig toegankelijk maken van de manuscripten stond voorop. De manuscripten werden gedigitaliseerd om ze makkelijk doorzoekbaar te maken. In het volgende hoofdstuk worden het digitalisatieproces en de daarmee gepaard gaande problemen besproken. Het digitaliseren van de manuscripten gaf veel prijs over de manuscripten zelf. Centraal in het derde hoofdstuk staat de vraag wat het woordenboek ons vertelt over de samenstelling ervan met andere woorden hoe gebeurde de samenstelling van de manuscripten. In het vierde hoofdstuk staat de vraag centraal hoe het woordenboek te lezen en wat staat er precies in en hoe moet het gelezen worden. Wat hebben de missionarissen precies opgenomen in het woordenboek en wat niet, en hiermee samenhangend de verschillen in de structuur van de verschillende lemma’s. In het vijfde en laatste hoofdstuk gaan we in op de vraag hoe de missionarissen hun leefwereld representeren doorheen het woordenboek. We kijken hierbij voornamelijk naar de voorbeeldzinnen die de missionarissen opnemen in het woordenboek en hoe we deze kunnen kaderen binnen de historische ontwikkelingen.

1.2 Missionarissen en linguïstische bronnen Deze masterproef kadert binnen het bredere domein van de missionary linguïstics. Dit domein is recent ontstaan voorheen bleven de grammaticamanuscripten en woordenboeken van de vroege missionarissen uit de 16de tot de 18de eeuw onderbelicht (Zwartjes 2011: 3). Zwartjes geef hiervoor volgende verklaringen:

“It remains unclear why these works have been neglected since the 16th and 17th centuries when they were first produced. The mere fact that they were not re-printed (many, of course, were never printed in the first place) is not a sufficient explanation.

9 (…) The main reason why modern linguists seem to ignore these pre-modern sources is probably because they dismiss their methodology as an attempt to superimpose the Greco-Latin grammatical model on the languages being described. (…) Another reason for ignoring missionary grammars is that for years the description of languages was not considered a worthwhile scientific endeavour in many quarters. Theoretical linguists tended to cite linguistic data in support of their theories, which led to a tendency to see descriptive linguistics as an ancillary branch of theoretical linguistics or anthropological research only. In contrast, the missionaries had very clear reasons for taking a more practical, perhaps what we could call empirical, approach to writing grammars and compiling dictionaries. Their main purpose was to communicate with the local people and to teach them the Christian faith. One last point is worth mentioning. Most missionaries had an excellent command of various `exotic' languages. This was not in itself a guarantee of writing a good grammar, but we should certainly not dismiss the missionary linguists as ill informed. (Zwartjes 2011: 3-4).”

Sinds het einde van de 20ste eeuw is er echter veel veranderd en deze vroege manuscripten krijgen steeds meer erkenning van historici en linguïsten (Zwartjes 2012: 185-187). Er worden steeds meer projecten opgestart en het is opvallend dat er nu wetenschappelijke tijdschriften en conferenties rond dit thema bestaan. Monografieën die de linguïstische werken van missionarissen behandelen zijn nog steeds uitzonderlijk. De eerste monografie is van O. Zwartjes (2011): ‘ Portuguese Missionary Grammars in Azia, and Brazil, 1550- 1800’. In deze monografie worden grammatica’s van missionarissen besproken uit de drie continenten waarbij er in verhouding weinig aandacht is voor het Afrikaanse continent. Van de bronnen uit Afrika die worden onderzocht is een belangrijke naam Möhlig met het werk

‘Das Studium der schwarzafrikanischen Sprachen’.uit 2000 (Zwartjes 2012: 186). Recenter splitst het onderzoek zich voornamelijk toe op grammatica van missionarissen uit Zuid- Afrika, terwijl het onderzoek voor Centraal Afrika eerder beperkt is.

De meeste manuscripten van missionarissen zijn woordenlijsten, woordenboeken en grammaticaboeken (Zwartjes 2011: 210-211).Veel grammaticaschriften en woordenboeken moeten echter nog altijd ontdekt of herontdekt worden (Zwartjes 2012: 185). Deze bronnen moeten toegankelijk gemaakt en geanalyseerd worden. De grammaticaboeken werden opgesteld om de kennis van de gevorderden te verbeteren maar ook om de beginnende missionarissen te ondersteunen (Zwartjes 2011: 11-14). Veel grammatica’s zijn gebaseerd op het Grieks-Latijnse model dat toen door de missionarissen gekend was. De missionarissen probeerden vaak dit model aan te passen aan de taal die ze beschreven. Sommige werken kunnen daarom als origineler en creatiever beschouwd worden dan andere.

10 Het gebruik van het Grieks-Latijnse model draagt echter bij tot het idee dat de missionarissen Eurocentrisch waren (Zwartjes 2011: 3-11). De missionarissen zochten in de talen die ze beschreven elementen die overeenkomsten vertoonden met het Grieks-Latijnse kader. Vaak zijn deze elementen, qua typologie, echter te specifiek voor de talen in de wereld. Veel onderzoekers bestempelen dit als ‘Eurocentrisch’ maar ze zijn er zich niet van bewust dat het idee van de ‘ongeletterde wilde’ niet is ontstaan onder de missionarissen (Zwartjes 2011: 13- 14). Dit idee is ontstaan in het Westen onder mensen die geen voeling hadden met het werk van missionarissen en de wereld waarin deze werkten. Missionarissen geloofden dat de verschillende talen die ze beschreven een gevolg waren van de val van de toren van Babel en vanuit dit standpunt beschouwden ze de inheemse talen niet als inferieur.

Toch worden niet alleen de grammatica’s van missionarissen genegeerd, hetzelfde gebeurde met de vele woordenboeken. In deze woordenboeken worden altijd twee of meerdere talen tegenover elkaar geplaatst en voor zover bekend zijn er geen eentalige woordenboeken gevonden (Zwartjes 2011: 11-12). Vaak zijn de woordenboeken en grammatica’s opgesteld door dezelfde personen en vormen beide bronnen ook één geheel. Zo is er in een grammatica altijd woordenschat verwerkt en wordt er in een woordenboek altijd grammatica beschreven. Om deze woordenboeken op te stellen gingen ze vaak te werk als vertalers en gingen ze opnieuw opzoek naar referentiepunten in hun Grieks-Latijnse model. Hieraan werden ook elementen toegevoegd om nieuwe missionarissen te informeren over de situatie (Errington 2008: 11; Zwartjes 2011: 11-12). Woordenboeken stonden ook vaak ten dienste van lokale missionarissen en werden weinig of niet gedrukt (Zwartjes 2011: 3). Zoals het woordenboek dat hier centraal staat (van Bulck G 1948: 15; Lumwamu 1973: 15-16).

1.3 Kikongo De manuscripten die hier centraal staan werden voorheen ook aan weinig onderzoek onderworpen. Nsondé is de enige die in zijn boek ‘Langues, culture et histoire Koongo aux XVIIe et XVIIIe siècles’ (1995) ingaat op de inhoud van de manuscripten. Een groot deel van dit werk is gewijd aan het weergeven van de sociaal-culturele geschiedenis van verschillende etnische groepen in het Kongo-koninkrijk. Het woordenboek is namelijk opgesteld in wat de Franse missionarissen ‘Congo’ hebben genoemd. Bentley (1887: XII) is de eerste die deze variant verbindt met de Kikongo variant uit Kakongo. Het Kikongo gesproken in Kakongo - hier Kakongo genoemd- maakt deel uit van het Kikongo dialectcontinuüm. Dit

11 dialectcontinuüm sterkt zich uit over vier landen, namelijk Gabon, de Republiek Congo, de Democratische Republiek Congo en . Lumwamu (1973: 13) schat het aantal varianten dat zich binnen dit continuüm situeert op 51. Het aantal is afhankelijk van welke criteria gebruikt worden om de grens te trekken tussen taal en variant. Hoe verder de varianten geografisch uit elkaar liggen, hoe minder ze onderling verstaanbaar zijn. Onderlinge verstaanbaarheid is echter nog afhankelijk van andere factoren zoals ervaring, blootstelling en motivatie (Bastin et al. 1999: 2). Bovendien is het Kikongo ya leta- naast Lingála, Kiswahili en Cilubà- één van de vier nationale talen van de DR Congo.

1.3.1 Classificatie van het Kikongo De meest gebruikte manier van Bantoetalen te classificeren is deze van Guthrie (1948, 1971). Deze classificatie is gebaseerd op geografische en typologische kenmerken. Zo deelde Guthrie (1948) het Bantoegebied in zestien zones in, van A tot T. Een letter geeft de zone aan, een tiental geeft de groep aan en elke taal wordt dan nog aangeduid door een eenheid. Een letter na een eenheid staat voor de verschillende varianten. Later werd er door de onderzoekers uit Tervuren een zone J toegevoegd (Meeussen 1953). De classificatie is later nog uitgebreid door onder meer Maho (2003, 2009). Maho probeert voornamelijk orde te scheppen in de classificatiemogelijkheden door de basis van Guthrie te nemen en deze te transponeren naar hedendaagse inzichten. Hieronder zien we de recentste referentiële classificatie volgens Maho (2009: 52).

H10 Kikongo groep H11 Bembe incl. Keenge H111 Hangala, Ghaangala H112 Kamba-Doondo H112a Kamba H112b Doondu H12 Vili, Civili H13 Kunyi H131 Suundi, Kisuundi incl. Sundi-Kifouma, Suundi-Kimongo H14 Ndingi (), Ndinzi H15 Mboka (Cabinda) H16 Kikongo, Kongo H16a Zuid Kongo incl. Kisikongo, Mboma, Songo, Solongo H16b Centraal Kongo incl. Suundi, Mazinga, Manyanga H16c Yombe H16d West Kongo incl. Woyo, Fiote, Kakongo, Kako H16e Bwende incl. Sonde H16f Laadi H16g Oost Kongo incl. Santu, Ntandu

12 H16h Zuid-oost Kongo incl. Nkanu, Zoombo, Pende

In bovenstaande classificatie zien we dat er onder H16, Kikongo of ook wel Kongo genoemd, een achttal varianten zijn. We zien ook dat het Kakongo wordt ingedeeld onder het West Kongo, H16d. Deze westelijke groep is gesitueerd in het kustgebied van de Republiek Congo, Cabinda (Angola) en de DR Congo. De referentiële classificatie van Guthrie is gemaakt op basis van geo-typologische kenmerken. Er is echter ook een fylogenetische classificatie mogelijk. De fylogenetische classificatie is gebaseerd op basis van een dataset (de Schryver et al. 2013). Op deze manier krijgen we een andere interne en externe classificatie van het Kikongo dialectcontinuüm. Voor deze fylogenetische classificatie zijn er 96 gedocumenteerde varianten gekozen. Van deze 96 varianten behoren er vier tot de A zone, zeven tot zone C, terwijl de overige varianten behoorden tot de B40-B10, H10-H40 en L10 zone. Hieraan zijn ook minder gedocumenteerde oostelijke en westelijke Kikongovarianten toegevoegd. Van alle varianten werden de 92 concepten uit de Tervuren-lijst verzameld, die een aangepaste versie is van de Swadesh-lijst waarin oorspronkelijk 100 concepten waren opgenomen (Bastin et al. 1999: 5). Per concept werden voor iedere variant de cognaten bepaald (de Schryver et al. 2013). De oudere bronnen werden toegevoegd aan de dataset alsof deze ook moderne varianten waren. Zo werd er ook data toegevoegd uit het Kakongo-Frans woordenboek van de missionarissen. Deze data kwam uit de versie van de missionaris Cuénot gedateerd in 1773. Zo krijgen we de volgende classificatie van het Kikongo:

Afbeelding 1: fylogenetische classificatie van het Kikongo

13 We zien op afbeelding 1 dat het Kakongo uit de manuscripten gesitueerd wordt binnen de westelijke Kikongo groep. Varianten die in de referentiële classificatie van Guthrie (1948, 1971) en Maho (2003, 2009) bij elkaar horen doen dit niet noodzakelijk in een fylogenetische classificatie alsook varianten die in de fylogenetische classificatie samen gegroepeerd zijn zijn dit niet in de referentiële classificatie. Dit zorgt ervoor dat verschillende auteurs een verschillende classificatie hebben van het Kikongo. Laman (1936: LXXXI) geeft in zijn Kikongo woordenboek de volgende omschrijving van het Kakongo “Le Kakongo est parlé au Sud de Loango et ressemble beaucoup au Vili.”. We zien echter in de referentiële classificaties van Guhrie (1948, 1971) en Maho (2003, 2009) dat het Vili niet in dezelfde eenheid staat als het Kakongo. Welmers (1971: 825) plaatst het Kivili en het Kakongo eveneens onder dezelfde eenheid namelijk het westelijk- of kust-Kikongo.

1.4. Missionarissen in Afrika Missionarissen zijn reeds vroeg aanwezig op het Afrikaanse continent. De officiële datum voor de Portugese en later uitgebreide Europese aanwezigheid in Afrika is 1415 (Levi 2009: 363-364). Indien we als eindpunt van deze vroege Europese aanwezigheid 1885 (Conferentie van Berlijn) nemen dan zien we dat de hoeveelheid bronnen voortgebracht door missionarissen relatief klein is. Volgens Lumwamu (1973: 15-16) zijn er in de 18de eeuw slechts enkele manuscripten opgesteld in het Kikongo namelijk deze van de Franse missie. In vergelijking met de hoeveelheid bronnen die missionarissen vervaardigd hebben in Azië en Noord- en Latijns-Amerika in de 18de eeuw is deze eerder klein (Levi 2009: 363-364). In de tijdspanne van ongeveer vijf eeuwen van Europese aanwezigheid in Afrika werd er voornamelijk door missionarissen gewerkt ten zuiden van de Sahara. Meer bepaald in het huidige Kaapverdië, Sierra Leone, het oude Kongo-koninkrijk, Zimbabwe, Mozambique en de Swahilikusten, Kaap de Goede Hoop, Ethiopië en Eritrea.

1.4.1. Christelijk geloof in Afrika De eerste Europeanen die aanwezig waren in Afrika zijn Portugese handelaars (Levi 2009: 363). Omdat het Christelijke geloof geïntroduceerd moest worden in Afrika volgden de missionarissen snel. Dit Christelijk geloof ondersteunde de Europese inmenging en de Europese belangen (Thornton 1984: 147). Het Christelijk geloof wordt gezien als een middel van de Portugezen om hun eigen belangen te dienen meer dan deze van de inwoners van het Kongo-rijk. Er was in Portugal een sterke band tussen kerk en staat in het midden van de 17de

14 eeuw (Levi 2009: 363-364). Deze band ontstond eind 15de eeuw wanneer de paus de eisen van Portugal over Afrika had ingewilligd in het verdrag van Tordesillas (1494). Door deze sterke band tussen kerk en staat werd de soevereiniteit van het Kongo-koninkrijk ondermijnd door de inplanting van het Christendom.

De Portugese staat heeft heel wat invloed op de missionarissen en de verspreiding van het Christelijke geloof en het aantal Afrikanen dat zich bekeert tot het Christelijke geloof neemt toe (Levi 2009: 366-367). Diegenen die zich bekeren doen dit echter meer uit opportunisme dan uit religieuze overtuiging. Wanneer een leider zich bekeert dan volgt vaak de hele bevolking uit angst voor die leider of uit socio-economische belangen. In het Kongo- koninkrijk vindt het christendom zijn ingang op het eind van de 15de eeuw met komst van de eerste missionarissen. Vanaf het begin van de 16de eeuw wordt het Kongo-Koninkrijk door het Vaticaan erkend als Christelijk koninkrijk (Thornton 1984: 148-150). In Kongo bekeren mensen zich uit vrije wil waardoor het christendom ook gevormd wordt door de mensen uit Kongo. We zien dat er een eigen vorm van het christendom wordt gecreëerd waardoor we een vorm van syncretisme krijgen (Thornton 1984: 154-155). De eerste missionarissen waren minder bezig met het overbrengen van de juiste leer en bekering moest voor hen niet vanuit religieuze overtuiging komen.

In het begin van de 17de eeuw zien we dat de Portugese handelaars zich terugtrekken door een gebrek aan inkomsten (Levi 2009: 374). Aangezien kerk en staat nog altijd sterk met elkaar verbonden zijn, wordt het aantal missies teruggeschroefd. Omdat het Christelijk geloof sterk vermengd werd met het lokale geloof stond het christendom niet meer centraal en daalde het aantal bekeerlingen. Toch komt er nog een opflakkering van het Christelijk geloof met de opkomst van andere Europese missionarissen maar uiteindelijk dooft in de 19de eeuw het Christelijk geloof helemaal uit en dit door de veranderende mentaliteit van missionarissen (Thornton 1984: 148). Ze beginnen enerzijds meer belang te hechten aan de juiste vorm van het geloof en we krijgen anderzijds ook de opkomst van het chauvinisme ten opzichte van niet-westerse volkeren. Ook het verminderde aantal missionarissen speelde een belangrijke rol. Aangezien deze verandering zich pas inzet in de 19de eeuw kunnen we de Franse missionarissen van op het einde van de 18de eeuw nog kaderen binnen deze eerste kolonisatieperiode.

15 De missionarissen hielden zich niet alleen bezig met het bekeren van de lokale inwoners maar een andere hoofdbezigheid was het verstrekken van onderwijs (Levi 2009: 380). Om onderwijs te kunnen geven moesten de lokale talen op schrift worden gesteld en verklaard worden. Veel bronnen zijn dan ook ontstaan uit de nood aan taalinzicht zowel voor het bekeringswerk als voor het onderwijswerk.

1.5 De Franse missie Omwille van het feit dat de missionarissen zich in Afrika bezighielden met onderwijs zijn ze nauw verbonden met taalkennis op het Afrikaanse continent. Missionarissen waren vaak de eersten om Afrikaanse talen op schrift te stellen (Homburger 1914: 1) en zo hebben ze niet alleen de taalkundige kaart van Afrika getekend maar ook in zekere zin vertekend. De eerste missionarissen die de taalkundige kaart van Kakongo grondig hebben getekend waren Franse missionarissen die in Kakongo verbleven tussen 1766 en 1775 (Cuvelier 1953: 12-14). De missionarissen verbleven er niet tien jaar onafgebroken maar de missie verliep in verschillende fases waardoor ze in totaal ongeveer zes jaar in Kakongo verbleven (Nsondé 1995: 71). De missionarissen werden enkele keren door ziekte getroffen waardoor de missie in drie fases verliep (Cuvelier 1953: 12-14). De eerste fase loopt van september 1766 tot maart 1768 en situeert zich enkel in het Loango-rijk. De tweede fase situeert zich tussen maart 1768 en mei 1770 en speelt zich af in het Kakongo-rijk. De derde fase loopt van 7 maart 1773 tot 30 december 1775 en strekt zich uit over het Loango en Kakongo-rijk. De Franse missie stond onder toezicht van de paus en de Congregatie van de Verspreiding van het Geloof (Cuvelier 1953: 9-10). Deze missie is voornamelijk belangrijk op linguïstisch vlak, omdat er tweetalige woordenboeken (Kakongo-Frans en Frans-Kakongo), een grammatica, een catechismus, een preek en een sermoen zijn opgesteld (Nsondé 1995: 18-23). Deze manuscripten zijn echter nooit uitgegeven omdat ze enkel voor lokaal gebruik bestemd waren (van Bulck G. 1948: 15: Lumwamu 1973: 15-16).

1.5.1 Loango en Kakongo De Franse missie uit de 18de eeuw situeerde zich in Loango en Kakongo. Volgens Cuvelier (1953: 8-9) maakten Loango en Kakongo deel uit van het grotere Kongo-rijk. Volgens Nsondé (1995: 227-228) waren Soyo, , Kakongo en Loango in de 18de eeuw echter onafhankelijke politieke entiteiten die zich situeerden aan de kust. Kakongo, net als Soyo en Ngoyo, grenst onmiddellijk aan het Kongo-koninkrijk in tegenstelling tot Loango (Nsondé

16 1995: 227-228). Het Ngoyo-rijk bevond zich ten Noorden van de Congo stroom. De haven van Ngoyo was Cabinda en de hoofdstad werd Mbanza Ngoyo genoemd (Cuvelier 1953: 8-9). Soyo bevond zich aan de monding van de Congostroom. De Loango rivier (Tshiloango) was de natuurlijke grens tussen het Loango en het Kakongo-rijk. In het oosten werd Kakongo begrensd door de chefferie van Boma die afhankelijk was van het Kongo-koninkrijk. Meer naar het noorden toe waren er de Bamimbala, die ook op hun beurt afhankelijk waren van Kongo (Cuvelier 1953: 8-9). De haven van Loango werd ook Loango genoemd, de hoofdstad was Buali of ook wel Loango genoemd. De haven van Kakongo was Malemba en de hoofdstad werd Kinguele genoemd. De missionarissen hadden vaak contact met de koningen van Loango en Kakongo en ze beweerden ook een goedkeuring te hebben van de koning van Kakongo om een deel van zijn rijk te bezetten (Cuvelier 1953: 8-9).

1.5.2 Portugese missie De eerste missionarissen die midden 15de eeuw in het Kongo-koninkrijk aankwamen waren Portugese Jezuïten (Thornton 1984: 147-148). Daarna krijgen we een eerste terugval en midden 17de eeuw krijgen we een tweede golf van missionarissen. Deze missionarissen waren Kapucijnen en kwamen aan in 1645 (Thornton 1984: 147; Nsondé 1995: 5). Deze missie stond eveneens onder toezicht van de paus en de Congregatie van de Verspreiding van het Geloof (Nsondé 1995: 14). Tijdens de eerste periode situeerden de missionarissen zich in Mbanza-Kongo (de hoofdstad van het Kongo-koninkrijk) terwijl ze zich in de tweede periode eerder situeerden in Kinguele. De historische en linguïstische bronnen die zij hebben achtergelaten uit de tweede periode zijn zeer pedagogisch van insteek. De bronnen van de Portugese missionarissen waren niet van dezelfde omvang als die van de Franse missionarissen (Nsondé 1995: 18) maar zij hadden het christendom wel reeds verspreid (Cuvelier 1953: 41). Alle Portugese missies in het Kongo-koninkrijk en in de naburige gebieden werden eind 18de eeuw stopgezet maar toch hadden ze een zekere erfenis nagelaten (Nsondé 1995: 5). In het Soyo koninkrijk kwamen de Franse missionarissen heel wat Christenen tegen (Cuvelier 1953: 41). Er waren dorpen waar de mis werd gevierd en mensen vaak een kruisteken maakten en deze Christenen hadden zelfs een Bijbel en een catechismus in hun eigen taal (Cuvelier 1953: 41-42). De Franse missionarissen waren echter van mening dat deze geschriften slecht waren en dat het christendom slecht was onderwezen. Toch is het mogelijk dat de Franse missionarissen een hebben gedaan op het Portugese netwerk van

17 informanten -maestro da igreja- om hun eigen manuscripten op te stellen (Vanhee 2002: 255).

1.5.3 Oorsprong van de Franse missie Proyart -een geestelijke die in 1776 een boek schrijft over Loango, Kakongo en ander omliggende koninkrijken- situeert de oorsprong van de missie bij één van de missionarissen die als kind al in Afrika was (Proyart: 1776: 205-208). Dit kind is Pierre Belgarde die in 1742 als twaalfjarig kind met zijn ouders meeging om slaven te verhandelen. Ze kwamen aan wal in de haven van Cabinda en bleven daar gedurende twee maand en op dat moment had de jonge Belgarde niets om handen. In deze periode besloot hij een kleine ‘studie’ te maken van de mensen die hij ontmoette. Zijn nieuwsgierigheid en verlangen om de lokale taal te leren werden gewekt. Hij luisterde vaak naar conversaties van de plaatselijke inwoners en met de hulp van enkelen van hen was hij in staat een klein vocabularium op te stellen (Proyart 1776: 205-208) . Later wijdt hij zich aan de studie van de jurisprudentie. Wanneer hij zesentwintig is trekt hij zich een periode terug en besluit uiteindelijk zijn leven aan God te wijden. Tijdens zijn periode van afzondering zou hij een kaart van Afrika hebben gezien en onmiddellijk teruggedacht hebben aan zijn jeugd in Loango. Hij besloot dan ook in Loango het woord van God te gaan verkondigen. Hij studeerde enkele jaren theologie en sloot zich na deze studies aan bij het Seminaire des Missions Etrangeres waar hij tot priester werd gewijd (Proyart 1776: 205-208) . De Heilige Congregatie voor de Verspreiding van het Geloof benoemt hem tot prefect van de missie van Loango en andere koninkrijken ten noorden van de Congostroom. De missie wordt ook goedgekeurd door de toenmalige paus Clemens XIII (paus van 1758-1768).

1.5.4 Eerste fase: september 1766 tot maart 1768 Deze fase duurt ongeveer anderhalf jaar en wordt geleid door de prefect Belgarde die wordt vergezeld door twee andere priesters, namelijk Astelet de Clais en Sibire (Cuvelier 1953: 12- 13). Deze fase van de missie situeert zich voornamelijk in het Loango-rijk. Begin juni 1766 schepen deze eerste drie Franse missionarissen in richting Loango en op 10 september 1766 bereiken ze de haven van Loango. In oktober besluiten ze zich te vestigen in Kibota, dichtbij de kust. In maart 1767 worden de missionarissen geconfronteerd met de harde omstandigheden van de missie en één van hen, meer bepaald Astelet de Clais, overlijdt (Cuvelier 1953:12-13). In juni van dat jaar beslissen de twee overige missionarissen zich te

18 vestigen in Lubu. De gezondheid van Belgarde en Sibire gaat ook achteruit en ze vragen aan de Congregatie om versterking te sturen. De Congregatie gaat akkoord en zendt twee nieuwe missionarissen naar het gebied (Cuvelier 1953: 12-13). Communicatieproblemen zorgen er echter voor dat Belgarde en Sibire zich uiteindelijk in maart genoodzaakt zien om terug te keren. Ze weten op dat moment niet dat er reeds versterking onderweg is.

1.5.5 Tweede fase: maart 1768 tot mei 1770 Deze tweede fase duurt ongeveer twee jaar en wordt nog steeds geleid door de prefect Belgarde al is hij op dat moment niet aanwezig in Kakongo (Cuvelier 1953: 13). In deze fase wordt de missie voornamelijk gedragen door de missionarissen Joli en Descourvières die oorspronkelijk waren gestuurd ter ondersteuning van Belgarde en Sibire. Descourvières en Joli waren in maart 1768 ingescheept in Nantes. Ze komen in augustus aan in Cabinda maar daar vinden ze op dat ogenblik Belgarde en Sibire niet meer (Cuvelier 1953: 13). Ondanks deze teleurstelling besluiten ze te blijven om de missie verder uit te bouwen en rond deze periode moet ook het idee om een woordenboek op te stellen ontstaan zijn. Op 25 september trekken beide naar Malemba om er zich te vestigen in het dorp waar een zwarte christene woont. Deze christene had zijn hulp aangeboden als informant. Dat dorp bevindt zich op enkele kilometers van Malemba.

Eind februari 1769 beslissen Descouvières en Joli zich op vraag van de koning van Kakongo te vestigen in Kinguele, de hoofdstad van het Kakongo-rijk (Cuvelier 1953: 13). In september 1768 waren de missionarissen met hun taalstudie begonnen en in Kinguele zetten ze deze voort. Ze zijn de taal deels machtig en hebben een preek die door een informant vertaald is. Ze beginnen dan ook het geloof te verkondigen. Joli begint snel de meest bevolkte gebieden rond te trekken met zijn vertaalde preek. Enkele maanden na hun aankomst in Kinguele wordt Descourvières ernstig ziek en hij herstelt moeilijk (Cuvelier 1953: 13). In januari 1770 is hij nog steeds ziek en ziet hij zich genoodzaakt om in te schepen richting Europa. Eind februari laat Joli aan zijn oversten weten dat ook hij zal vertrekken indien er geen versterking wordt gestuurd. Midden april zendt de Congregatie abt Herbert richting Loango om Joli te ondersteunen maar wanneer Herbert daar aankomt vindt hij Joli niet. Joli is omwille van de druk intussen teruggekeerd. Herbert besluit dan zelf ook maar terug te keren en de missie niet verder te zetten.

19 1.5.6 Derde fase: maart 1773 tot december 1775 De derde en laatste fase is de fase waarin de meeste mensen betrokken waren en de fase die het best was voorbereid (Cuvelier 1953: 13-14). Toen Descourvières vertrok in januari 1770 had hij nooit het idee de missie definitief te verlaten en daarom had hij Joli overtuigd te blijven gedurende zijn afwezigheid. Tijdens zijn herstel verneemt hij echter dat Joli de missie heeft afgebroken. Descourvières ontmoet tijdens deze periode ook Belgarde en ook hij wil de missie opnieuw opstarten. In 1771 richt Belgarde zich opnieuw tot de Congregatie en deze geeft opnieuw de goedkeuring en de steun waar nodig. Begin 1772 wordt de missie opnieuw goedgekeurd door de paus (anoniem 1772: 6). In 1772, tijdens de voorbereidingen, wordt Descourvières tot prefect van de missie benoemd en op 7 maart vertrekken twaalf missionarissen -waaronder zes priesters en zes leken- opnieuw richting Loango (Cuvelier 1953: 13-14). Eind juni 1773 komen de missionarissen aan op de kust van Mayombe ten noorden van Loango. Eén leek blijft echter aan boord en besluit later rechtsomkeer te maken richting Amerika. In juli beslissen de missionarissen te vertrekken richting Kakongo.

In juli-augustus bevinden de missionarissen zich in Malemba, de haven van Kakongo (Cuvelier 1953: 14). Daar zijn er twee doden te betreuren, een priester, Racine en een leek. Midden september willen de missionarissen zich vestigen en dat doen ze uiteindelijk in Kilonga. In april 1774 wordt Belgarde opnieuw ernstig ziek en moet hij vroegtijdig terugkeren. Eenmaal terug in Frankrijk wordt hij benoemd tot procureur van de missie. Er wordt opnieuw een verzoek ingediend voor nieuwe missionarissen (Cuvelier 1953: 14). In december 1774 komen er zes nieuwe missionarissen aan -vier priesters en twee leken- waaronder de priesters Chatelain, Mouton en Pourcelot. Ergens in 1775 zijn er opnieuw twee overlijdens van priesters te betreuren met name de la Rouche en Chatelain. Op 30 december besluiten de missionarissen definitief terug te keren omdat het missioneringwerk door de omstandigheden te moeilijk wordt. Wanneer ze inschepen richting Europa zijn alle missionarissen ziek.

1.5.7 Ziekte en voedselproblemen De missionarissen werden regelmatig ernstig ziek en alle drie de missioneringfases werden uiteindelijk gestopt wegens ziekte (Proyart 1776: 229; Cuvelier 1953: 12-14). In de laatste fase spreken de missionarissen in hun brieven zelfs van een epidemie. Zelf schrijven de missionarissen hun slechte gezondheidstoestand toe aan het gebrek aan voedsel (Cuvelier

20 1953: 36-46). Er was vaak niets anders te eten dan maniok wat de missionarissen niet bijzonder lekker en voedzaam vinden. Dit zou één van de redenen zijn waarom ze steeds dichtbij de kust blijven. Aan de kust was er immers ook ander voedsel te vinden zoals vis en een grotere variatie aan groenten. Proyart (1776: 229) vermeldt in zijn boek dat de missionarissen last hebben van een hevige en hardnekkige koorts. Hoogstwaarschijnlijk werden de missionarissen getrokken door malaria (Nsondé 1995: 64) De missionarissen zijn genoodzaakt hun religieus werk te staken maar ze zijn wel in staat zich verder te wijden aan hun taalstudie (Proyart 1776: 313; Cuvelier 1953: 56).

1.5.8 Missionarissen: leken en priesters In het totaal zijn er, volgens Cuvelier (1953: 14-15), 16 missionarissen naar Loango en de omringende gebieden gestuurd. Hieronder waren er negen priesters en zeven leken. Een overzicht van de priesters die aan de laatste fase hebben deelgenomen:

Descourvières Belgarde d’Aubigny Racine † de la Roche † Chatelain † Mouton Pourcelot Amandet

Drie van deze missionarissen zijn ter plekke gestorven en Belgarde is bij de laatste fase opnieuw vroegtijdig teruggekeerd. In juni 1775 bleven er uiteindelijk nog zes missionarissen over waaronder vijf geestelijken en één leek.

Bronnen over de namen van de missionarissen en het aantal missionarissen spreken elkaar tegen. Zo vermeldt Nsondé (1995: 69) volgende missionarissen -zes geestelijken en zes leken- die deelnamen aan de laatste fase:

Priesters: Leken: Descourvières Courvoisier (chirurg) † Belgarde Guillet (arbeider) Esseau Tenard de la Bausse (schoenmaker) † Cuénot Lassay du Mans (kleermaker) † d’Aubigny d’Alençon Pourcelot (schrijnwerker) † Racine † Benard (arbeider)

21 Opvallend is dat Cuvelier (1953: 14-15) Pourcelot vermeldt als priester in tegenstelling tot Nsondé (1995: 69). Cuvelier vermeldt ook Mouton, de la Roche, Amandet en Chatelain terwijl deze niet vermeld worden bij Nsondé. Omgekeerd maakt Nsondé melding van de leken met hun beroep terwijl Cuvelier vermeldt dat deze onbekend zijn. Nsondé vermeldt Cuénot en Esseau als missionaris bij de derde fase maar Cuvelier zegt niets over hen. Het lijkt ook alsof er over de overlijdens geen duidelijkheid bestaat. Zo sterven er zeker vijf leken maar bij Nsondé zijn dit er maar vier. Bij van Bulck (1954: 102-103) vinden we een andere lijst van missionarissen:

Priesters: Leken: Descourvières Courvoisier Belgarde Grillet Esseau Tenard Cuénot Lassey d’Aubigny Benard Racine Pourcelot Chatelain Fevrier de la Roche Racine Mouton Arraudet

Volgens deze lijst van van Bulck (1954) hebben er, alleen al aan de laatste fase, 18 personen deelgenomen. Dit stemt ook overeen met het verhaal van Cuvelier maar hij vermeldt de extra missionarissen -die gezonden zijn tijdens de derde fase- niet in zijn overzicht. Bovenvermelde lijst van missionarissen van van Bulck is de meest uitgebreide, maar ook hier is het allerminst duidelijk of deze lijst correct is; want geeft hij aan dat deze gebaseerd is op het werk van Cuvelier waar we een ander overzicht zien. Van Bulck (1954) wijdt zelfs een deel van zijn artikel aan Cuénot en de kopieën die hij zou gemaakt hebben en dit terwijl er geen sprake is van Cuénot in de brieven die gepubliceerd zijn in het werk van Cuvelier.

Thiébaud (1999: 29) geeft in zijn boek het aantal van 17 voor de missionarissen die richting Afrika getrokken zijn tijdens de laatste fase van de missie. Daarbij vermeldt hij de volgende namen:

Priesters: Leken: Cuénot Courvoisier Racine Grillet Pourcelot Racine Chatelain Pourcelot

22 Dit is allerminst een volledige lijst en geeft geen duidelijkheid over het aantal missionarissen dat aan de missie heeft deelgenomen. Toch kan het getal van 17 missionarissen wel kloppen aangezien van Bulck (1954: 102) aangeeft dat één van de leken door toedoen van de kapitein niet aan land is geraakt. Er heerst heel wat verwarring over het aantal missionarissen die deel genomen hebben. Het lijkt er op dat er aan de laatste fase 18 missionarissen hebben deelgenomen. Daarbij komen nog twee missionarissen -Belgarde is immers betrokken bij de derde fase- en één missionaris van de tweede fase. Hiermee komt het totale aantal nu op 21 missionarissen.

Geen van deze auteurs geeft aan op basis waarvan zij deze lijsten van missionarissen hebben samengesteld. Enkel van Bulck vermeldt dat hij zijn overzicht geeft op basis van het werk van Cuvelier, maar dit kan niet correct zijn aangezien Cuénot nooit werd vermeld in het werk van Cuvelier Toch lijken alle andere auteurs wel Cuénot te vermelden en lijkt er geen twijfel over te bestaan dat hij heeft deelgenomen aan de missie. Dit samen met de data op de kopieën die ondertekend zijn door Cuénot toont aan dat hij wel in Loango en Kakongo moet verbleven hebben in tegenstelling tot wat Cuvelier (1953) doet vermoeden. Verder lijkt het er wel op dat er heel wat verwarring is over wie priester was en wie leek want we zien sommige namen terugkomen onder beide groepen. Het is echter zeer vreemd dat deze paradoxen zijn ontstaan aangezien het Vaticaan alle bronnen over deze missie heeft bijgehouden. Cuvelier had toegang tot de archieven en toch is zijn verhaal niet volledig. Hij vermeldt de zes nieuwe missionarissen tijdens de derde fase bij het overzicht van de missie maar niet in zijn overzicht van missionarissen. Proyart (1776) schept nog meer verwarring door in zijn boek geen namen te vermelden. Het lijkt er op dat deze archieven wel de juiste namen van missionarissen bevatten maar dat er onzorgvuldig mee omgesprongen is.

Er is wel zekerheid over de sleutelfiguren in de missie namelijk de priesters Belgarde en Descourvières. Ondanks het feit dat we niet precies weten wie er allemaal bij de missie betrokken was is het wel duidelijk dat de missionarissen geen tien jaar maar in totaal maar zes jaar in Loango en Kakongo hebben doorgebracht (Nsondé 1995: 71). In die zes jaar vormden het klimaat en de voedselvoorziening en de daarmee samenhangende ziektes de grootste problemen (Cuvelier 1953: 36-46; Nsondé 1995: 64). De linguïstische barrière mag echter ook niet worden onderschat, al probeerden de missionarissen alles om deze te overbruggen (Cuvelier 1953: 15).

23 We moeten besluiten dat het aflijnen van de missie niet zo eenduidig is als hierboven wordt aangegeven. Zo is de periode niet altijd even strikt vast te leggen alsook de plaats waar de missionarissen zich bevinden niet altijd even duidelijk (Nsondé 1995: 71). De kennis van de missionarissen over de streek is zo goed als onbestaande en veel documenten zijn niet gedateerd. Het is ook niet zeker of bovenstaand overzicht van de drie fases van de missie volledig correct is. Er wordt namelijk afgegaan op wat de missionarissen schrijven in hun brieven en daarrond bestaat ook veel twijfel.

1.6 De taal Opmerkelijk is dat deze missionarissen zeer veel aandacht besteden aan het leren van de lokale taal (Cuvelier 1953: 14-15). Ze zijn ervan overtuigd dat ze niets stabiel kunnen bereiken en geen kennis van het geloof kunnen overdragen als ze de lokale taal niet kunnen spreken. Het zijn voornamelijk de priesters Descourvières en Joli die de drijvende kracht zijn achter de vele linguïstische bronnen die voort zijn gekomen uit deze missie (Cuvelier 1953). De meeste bronnen zijn gedateerd binnen de periode 1768-1770, de tweede fase van de missie.

1.6.1 Aanleren van de taal Het aanleren van een taal is nooit eenvoudig. Voor de eerste Franse missionarissen in het Kakongo gebied was het dat zeker niet (Proyart 1776: 172-173; Cuvelier 1953: 14-16; van Bulck 1954: 106). Ze stonden voor een grote opgave als ze een woordenboek wilden opstellen. Ten eerste is er het probleem van de informanten en ten tweede is er het probleem van het schrift en ten derde het eigenlijke aanleren van de taal. De missionarissen vonden niet makkelijk een informant die goed Frans kon en gedoopt was. Zonder informant was er geen tussenpersoon en ook geen mogelijkheid om de taal aan te leren. Zonder de mogelijkheid om een tussenpersoon te consulteren ging het opstellen van het woordenboek en het aanleren van de taal moeizaam en moesten ze telkens op zoek naar een informant.

Joli en Descourvières hebben in de tweede fase meer dan een jaar gewijd aan de studie van de taal (Proyart 1776: 288; Cuvelier 1953: 37-40; van Bulck 1954: 105-107). Joli kon, volgens brieven, een preek geven maar enkel als die preek vertaald was door een informant. Descourvières durfde niet te praten uit vrees dat hij onverstaanbaar zou zijn en het zou lang hebben geduurd vooraleer hij het spreken onder de knie had. Proyart (1776: 304) vermeldt dat naar het einde van de missie Descourvières de enige is die de taal met enige vlotheid kan

24 praten. Joli bleef echter moeite hebben met de taal en besloot in 1773 om niet terug te keren naar Loango (van Bulck 1954: 112). Er wordt vanuit gegaan dat de talenkennis van Belgarde ook behoorlijk was omdat hij sterk geboeid was door de taal (Proyart 1776: 208; Nsondé 1995: 75). Wat de talenkennis van de andere missionarissen was is moeilijk te achterhalen aangezien Descourvières, Belgarde en Joli in hun brieven daar niets van vermelden (Cuvelier 1953)

Het grootste probleem en misschien wel het belangrijkste probleem van de missionarissen is dat van het schrift (Cuvelier 1953: 55; Proyart 1776: 172). Missionarissen waren de eerste om de Afrikaanse talen op schrift te stellen (Homburger 1914: 1) en er waren dan ook geen referentiepunten om de taal te begrijpen en te beschrijven (Proyart 1776: 172; Cuvelier 1953: 55). De missionarissen waren op zichzelf aangewezen om de taal te leren.

1.6.2 Visie op taal Ondanks het feit dat de missionarissen een groot belang hechten aan het aanleren van de taal zien we toch dat hun visie op taal moeilijk ligt. Ze zien de taal enkel als een vehikel om hun godsdienst over te brengen. Zo vertalen ze enkel preken, de tien geboden, de voornaamste dogma’s van het geloof en enkele kleine stukjes over de ijdelheid en onmacht van afgoden en over de nood aan God (Cuvelier 1953: 56). Enkel godsdienstige bronnen en standaardzinnen zijn van belang voor hen.

We zien dat de missionarissen vaak te kampen hebben met een tweestrijd (Proyart 1776: 172- 173; Cuvelier 1953: 55; van Bulck 1954: 116). Deze tweestrijd draait voornamelijk rond het feit dat de taal bijzonder complex is terwijl de missionarissen de bevolking ziet als ‘eenvoudig’. Ze vinden de bevolking ‘eenvoudig’ omdat ze het schrift niet kennen en niet dezelfde gebruiken hebben:

“ Ils ont été surpris de la richesse et de l'énergie de cette langue, ce qui leur fait penser qu'elle a été parlée autrefois par des hommes plus scavants que ceux qui s'en servent aujourdhuy. L'ecriture est inconnue a ces peuples, de sorte que rien n'empeche les missionnaires d'ecrire les mots comme ils se prononcent (Descouvières 1770, geciteerd in Cuvelier 1953: 55).”

De missionarissen voelen zich enerzijds afgestoten door de halfnaakte vrouwen, de weinige voedselvoorzieningen, de slechte landbouwtechnieken, ‘luiheid van de bevolking,’ maar anderzijds voelen ze zich ook aangetrokken door de taal en de complexiteit en de rijkdom

25 ervan en door de hartelijkheid van de inwoners (Proyart 1776: 263-264; Cuvelier 1953: 78- 82; van Bulck 1954: 110-111). Vooral Descourvières heeft het moeilijk om de ‘simpele’ levenswijze van de lokale bevolking te verzoenen met hun ‘complexe’ taal. Hij laat er zich dan ook meermaals over uit in zijn brieven:

"Il n'est pas croyable qu'un peuple si simple que le nôtre et si borné dans ses connoissances, ait porté sa un langue à si haut degré de perfection, par le seul usage de la parole; nous soupçonnons que cette Langue a été parlée et même écrite par quelque Peuple savant. Vous en avez vous-même une connaissance assez étendue pour en donner une idée aux personnes qui seroient en état de constater l'analogie qu'elle pourroit avoir avec les langues anciennes. (Descourvières geciteerd in Proyart 1776: 359)"

1.7. Linguïstische bronnen Het staat vast dat deze missionarissen vier manuscripten opgesteld in de periode 1766-1775. Het eerste is een woordenboek Frans-Kakongo dat gedateerd is in 1772 maar niet ondertekend is. Dit woordenboek telt ongeveer 975 bladzijden De tweede bron is eveneens een woordenboek Frans-Kakongo gedateerd in 1773 en ondertekend door Cuénot. Dit woordenboek telt circa 780 bladzijden Het derde manuscript is een woordenboek Kakongo-Frans gedateerd in 1775 en eveneens ondertekend door Cuénot. Dit woordenboek telt ongeveer 450 pagina’s. Dit manuscript bereikt een hoge linguïstische kwaliteit door de juistheid en precisie waarmee het werd opgesteld (Nsondé 1995: 20-21) Het laatste manuscript is een grammatica die ondertekend is door Cuénot en gedateerd in 1776. Het schrift telt ongeveer vijftig pagina’s en dit is moeilijk leesbaar omdat het papier is aangetast. Deze kopie is gemaakt op de terugweg van Kakongo wat bevestigt dat Cuénot aanwezig was bij de missie. Er moeten hier wel manuscripten aan vooraf zijn gegaan want Descouvières vermeldt reeds in 1769 in één van zijn brieven dat hij een woordenboek aan het opstellen is (Cuvelier 1953: 40). Dit woordenboek is (nog) niet teruggevonden.

Volgens bepaalde auteurs hebben de missionarissen nog meer samengesteld en dan voornamelijk meer kopieën van de oorspronkelijke manuscripten. Zo is er van Bulck (1954) die gelooft dat er meer exemplaren van de verschillende manuscripten zijn. Hij geeft volgend overzicht:

26 woordenboek Frans- Kakongo Origineel Descourvières (1768-69)

Kopie Belgarde Kopie Cuénot Bewerking Descourvières (1770, 1772) (17-7-1773) (1773-1775) Londen 1772 Besançon onbekend

Woordenboek Kakongo-Frans Origineel Descourvières (1768-1768)

Kopie Belgarde Bewerking Descourvières (1770) (1773-1772) Onbekend Rome

Kopie Cuénot (10-10-1775) Besançon

Grammatica Kakongo Origineel Descourvières (1770)

Kopie? Bewerking Descourvières 1772? (1773-1775) onbekend Rome

Kopie? (1775?) onbekend

kopie Cuénot (7-6-1776) Besançon

Afbeelding 2: overzicht van de verschillende manuscripten en hun kopieën en bewerkingen (van Bulck 1954: 125).

27 Bovenaan plaatst hij telkens het origineel, hij geeft de titel weer, de mogelijke maker en de periode waarin het gemaakt is of een exacte datum. Daaronder plaatst hij dan de kopieën die hij ordent op basis van de datum of periode waarin ze vervaardigd zijn. Vervolgens geeft hij aan dat er van ieder manuscript bewerkingen zijn gemaakt. Onder deze volgt dan een overzicht van de kopieën die gemaakt zijn van de bewerking.

We zien in het overzicht dat de Franse missionarissen niet alleen drie hoofdmanuscripten hebben voortgebracht maar ook een aantal kopieën en bewerkingen (van Bulck 1954: 125). Sommige kopieën en alle originele versies zijn verloren gegaan of zijn ergens opgeslagen zonder dat het bekend is. We zien dat de originele versies opgesteld zijn tijdens de tweede fase en dat de bewerkingen gemaakt zijn tijdens de derde fase van de missie. We zien in bovenstaand overzicht steeds drie namen naar voorkomen. De eerste naam is Descourvières, de prefect van de missie, de tweede naam is Belgarde, de bezieler van de missie, en de derde persoon is Cuénot. Deze drie worden vaak genoemd als het gaat over het opstellen van de bronnen maar toch maakt Descourvières in zijn brieven vaak referenties naar Joli (Cuvelier 1953: 38). Joli en Descourvières droegen immers de missie tussen 1768 en 1770. We mogen dan ook aannemen dat wanneer Descourvières in 1770 omwille van gezondheidsproblemen vertrekt alleen hij en Joli een versie van de manuscripten hebben (Nsondé 1995: 79). Tijdens zijn herstel ontmoet Descourvières Belgarde en dan maakt Belgarde een kopie van de tweetalige woordenboeken en de grammatica. Zij waren op dat moment de enigen met een versie van deze manuscripten

Het woordenboek Frans-Kakongo is echter wel een unieke bron. Ten eerste is het opgesteld in een relatief korte periode want het verblijf van de missionarissen was nooit langer dan twee jaar (Cuvelier 1953: 12-14; van Bulck 1954: 101-103). Descourvières en Joli zouden twee maanden aan het woordenboek hebben gewerkt -samen met enkele informanten- tijdens hun verblijf in Malemba tussen 25 september 1768 en 19 januari 1769 en verder afgewerkt in Kinguele. Dit woordenboek zou ook het eerste zijn dat chronologisch is afgewerkt door missionarissen in Kakongo (Nsondé 1995: 21). Bovendien is dit woordenboek het enige, uit de 18de eeuw, met inleidende opmerkingen over de grammatica meer bepaald over de naamwoordprefixen en werkwoordvervoegingen. Daarnaast bevat dit woordenboek veel doorhalingen in vergelijkingen met andere manuscripten wat duidt op het feit dat de missionarissen weldegelijk gebruik maakten van het woordenboek (Nsondé 1995: 21-22). Tenslotte bevat het woordenboek zeer veel toponiemen en andere namen om de twijfel rond

28 de context weg te nemen. Volgens Nsondé (1995: 23) telt het woordenboek ongeveer 12 000 lemma’s.

1.7.1 De auteur Jean-Joseph Descourvières De hoeveelheid bronnen toont aan dat de interesse van de missionarissen in taal groot was. Uit de brieven van de missionarissen blijkt dat Descourvières de drijvende kracht was achter deze manuscripten (van Bulck 1954: 112-118). Van Bulck noemt Descourvières als auteur van de originele manuscripten.

Aangezien Descourvières als auteur wordt aangeduid is het belangrijk dieper in te gaan op zijn achtergrond. Jean-Joseph Descourvières (1742-1804) wordt geboren in Goux-les-Usiers, departement Doubs, Franche-Compté (Thiébaud 1999: 29). Hij treedt in bij de orde van Jezuiëten (Compagnie de Jésus) die meestal missionarissen uitzenden naar het Verre Oosten (de Vorepierre & Beret 1876: 1205 ; Didot-Firmin 1854: 791). Hij studeert theologie aan het seminarie de la rue du Bac (Thiébaud 1999: 29). In 1768 wordt hij tot priester gewijd en wordt hij lid van een kleine gemeenschap missionarissen die zich vestigen in Cinq-Mars (Missions Etrangères s.d.) Deze groep missionarissen wordt beschermd door de aartsbisschop de Rosset de Fleury wiens doel het is om Loango te evangeliseren. Descourvières vertrekt in maart 1768 enkele weken na zijn priesterwijding richting Loango. Wanneer hij in 1770 ziek terugkeert uit Loango verblijft hij in het seminarie des Missions Etrangères. Hij keert later in 1776 terug naar het seminarie met de intentie om nu deel te nemen aan missies naar het Verre Oosten. Hij sterft op zes augustus 1804 in Rome. Naast de woordenboeken en grammatica uit Kakongo laat hij nog talloze andere documenten na die in de archieven van het Vaticaan worden bewaard. Proyart (1776) heeft zijn boek gebaseerd op de documenten van Descourvières (Michaud 1837: 371; de Vorepierre & Beret 1876: 1205). Achtergrond informatie over de andere missionarissen zoals Belgarde, Joli en Cuénot is niet terug te vinden. Het is niet duidelijk of ook zij tot de orde van Jezuïeten behoorden. De missionarissen zijn grotendeels afkomstig uit dezelfde regio namelijk Franche-Compté (Nsondé 1995: 72).

Descourvières wordt beschreven als een man van boeken en ondanks zijn talenkennis preekt hij niet vaak in Loango of Kakongo (van Bulck 1954: 106; Cuvelier 1953: 40). Hij praat niet graag en geeft aan dat het spreken van het Kakongo moeilijk ligt: “Pour moi, il y en a plus dans mes cahiers, que dans ma tête, et je ne pourrai de sitôt m’appliquer fortement”

29 (Descourvières geciteerd in Cuvelier 1953: 40). Hij houdt zich op de achtergrond indien er met de koning onderhandeld wordt of er gepreekt wordt.

1.7.2 Samenstelling woordenboek 1768-1769 Joli -kannunik van St Malo- en Descourvières zijn samen vertrokken richting Loango in maart 1768 (Cuvelier 1953: 13). Ze waren bij aankomst enkel op elkaar aangewezen aangezien de twee andere missionarissen reeds vertrokken waren. Het idee om een woordenboek te maken hadden ze omstreeks september 1768, enkele weken na hun aankomst in de haven van Ngoyo (Proyart 1776: 260; Cuvelier 1953: 39-40; van Bulck 1954: 105-106). Joli gaat op zoek naar een inwoner die Frans praat om hen te helpen bij de samenstelling van het woordenboek. Deze inwoner zou Joli reeds ontmoet hebben in St Malo. De twee missionarissen stelden hun vertrouwen in deze informant. Ze werken met hem aan het manuscript tot midden januari 1769 maar ze vinden zijn hulp ontoereikend. Zijn kennis van het Frans is volgens hen niet groot genoeg en ze zoeken een nieuwe informant (Proyart 1776: 260; Cuvelier 1953: 39-40; van Bulck 1954: 105-106). Het vinden van een nieuwe informant bleek niet eenvoudig te zijn aangezien de missionarissen niet alleen eisten dat deze vloeiend Frans kon, maar ook dat hij gedoopt was. Ze ontmoeten toch iemand die ze geschikt vinden en ze noemen hem Songé in hun brieven. Samen met hun nieuwe informant perfectioneren ze het woordenboek. Ze krijgen echter geen toestemming van de m’fouka, de missionarissen omschrijven deze als de minister van handel, om in het dorp te blijven (Cuvelier 1953: 22). De ma-ngovo, de minister van Buitenlandse Zaken, biedt hen echter een andere verblijfplaats in Kinguele aan. Joli vertrekt richting Kinguele zonder Descourvières omdat deze te ziek is om verder te reizen. Joli komt in Kinguele aan op het einde van januari 1769, Descourvières een maand later.

In Kinguele aangekomen hernemen ze het idee om het woordenboek verder af te werken (Proyart 1776: 260; Cuvelier 1953: 40-41; van Bulck 1954: 107-108; ). In Kinguele ondervinden ze opnieuw moeilijkheden om een informant te vinden en gaat het communiceren met de lokale bewoners zeer moeizaam. Ze zien zich genoodzaakt om opnieuw een beroep te doen op Songé. Songé komt naar Kinguele en verblijft daar een maand om aan het woordenboek te werken. Verder werken ze nog aan een lijst met zinnen en uitdrukkingen en een sermoen. Na een maand vertrok Songé en probeerden Joli en Descouvières zelf hun taalstudie verder te zetten.

30

Kaart 1: kustgebied West-Afrika gearceerd deel waar Descourvières en Joli verbleven tussen 1768-1770 (Nsondé 1995: 67).

In juli schrijft Descourvières in zijn brief over de vooruitgang van het woordenboek (Proyart 1776: 260-261; Cuvelier 1953: 40; van Bulck 1954: 108-109). Hij schrijft dat ze vorderingen hebben gemaakt en het woordenboek is intussen meer uitgebreid en een hoge moeilijkheidsgraad heeft. Ondanks deze vorderingen uit Descourvières ook zijn bezorgdheid over het aanleren van de taal. Hij vreest dat ze de taal niet voldoende kunnen aanleren indien ze geen goede informant vinden. Hij laat verder weten dat ze een andere informant hebben gevonden. Deze heet Boman en hij zou de zoon van de koning zijn (Proyart 1776: 260-261; Cuvelier 1953: 40; van Bulck 1954: 108-109). Boman heeft een goede kennis van zijn moedertaal en hij heeft lange tijd in Frankrijk verbleven. Alhoewel Boman samen met hen met veel toewijding aan de woordenboeken werkt blijft het spreken een obstakel.

Descourvières ontmoet Belgarde in San Domingo (Cuvelier 1953: 67-68; van Bulck 1954: 113). Op dat moment maakt Belgarde de eerste kopieën van beide tweetalige woordenboeken. Wanneer Descourvières ongeveer twee maanden in San Domingo is besluit hij zijn grammatica af te werken (Cuvelier 1953: 67-68; van Bulck 1954: 113). Hij stelt de grammatica verder op aan de hand van de woordenboeken lezen we in een brief van Belgarde. Het gaat moeizaam maar uiteindelijk krijgen ze inzicht in de regels van de taal. Belgarde maakt ook een kopie van de grammatica en alle andere documenten -sermoen en preek- die

31 Descourvières bij zich had. Belgarde is zeer tevreden met de verschillende documenten uit Kakongo

Op het moment dat Belgarde bericht over het opstellen van de grammatica en het maken van de kopieën -mei 1770- worden de woordenboeken beschouwd als afgerond (Cuvelier 1953: 68). De kopie die Belgarde op dat moment heeft gemaakt is (nog) niet teruggevonden. Toch heeft hij later nog een kopie gemaakt met name in 1772- deze die hier centraal staat- om nieuwe missionarissen voor te bereiden.

1.7.3 Bewerking van het woordenboek 1772-1775 Descourvières keert na enkele maanden terug uit San Domingo (Cuvelier 1953: 70; van Bulck 1954: 113). Bij zijn terugkeer naar het seminarie treft hij Joli aan met een bewoner uit Kakongo. Belgarde keert later ook terug naar Frankrijk en zal zich ook opnieuw aanmelden bij het seminarie. Intussen had Belgarde de toestemming gekregen van de Congregatie om de missie terug op te starten. Joli besloot om niet terug te keren naar Kakongo omdat hij de taal niet onder de knie kreeg. Descourvières en Belgarde waren genoodzaakt om nieuwe missionarissen te zoeken.

Ondanks zijn zwakke gezondheid wilde Belgarde samen met de andere missionarissen de woordenboeken en de grammatica aanpassen en verbeteren (van Bulck 1954: 113). Toch moet Belgarde na enkele maanden in Kakongo opnieuw terug omwille van gezondheidsproblemen. Enige tijd later stuurt Descourvières hem een brief met daarin een beschrijving van de vorderingen:

“Vous ne sauriez imaginer combien nous avons découvert de nouveaux mots, de nouveaux tours de phrases, de nouvelles beautés de la langue. Nous avons été obligés de refondre notre dictionnaire après avoir rempli un espace considérable que nous avions laissé en blanc à chaque lettre. Cette operation nous a demandé beaucoup de temps, mais que nous croyons bien employé. (…) Nous avons aussi rectifié notre grammaire en plusieurs points (Descourvières geciteerd in Cuvelier 1953: 16).”

De missionarissen hebben tijdens de derde fase van de missie een aangepaste versie van het woordenboek ontwikkelt (van Bulck 1954: 118). Deze versie is (nog) niet teruggevonden en er zijn verder geen gegevens die aantonen dat er van deze bewerking een kopie is gemaakt. De missie in Loango en Kakongo was door Belgarde en Descourvières sterk verbonden met het aanleren en beschrijven van de taal en is belangrijk op linguïstisch vlak.

32 1.8 Conclusie hoofdstuk I Dit werkstuk is een eerste stap naar het onderzoeken van de manuscripten van de Franse missionarissen in Kakongo tijdens de 18de eeuw. Dit onderzoek moet dan ook gesitueerd worden binnen het bredere domein van missionary linguistics. Dit onderzoeksdomein is recent pas ontstaan omdat bronnen van vroege missionarissen nog ontdekt of herontdekt moeten worden. De Franse missionarissen hebben het manuscript vervaardigd tijdens de tweede fase van de missie in de periode 1768-1770. Deze periode hebben we aangeduid op basis van de informatie die zij vermelden in hun brieven. De missionarissen zelf noemen de taal waarin ze het manuscript hebben opgesteld ‘Congo’. Bentley (1887: XII) legde als eerste het verband met het Kikongo van Kakongo. Deze variant Kakongo genoemd moet in de westelijke tak van het Kikongo dialectcontinuüm gesitueerd worden. Op basis van lexicostatistisch onderzoek hebben we besloten dat het woordenboek eveneens gesitueerd moet worden in de westelijke tak van het continuüm. We hebben echter ook moeten concluderen dat het onduidelijk is welke missionarissen aan de missie hebben deelgenomen. Dit omdat verschillende bronnen ander missionarissen opgeven. We weten wel met zekerheid dat Belgarde en Descourvières sleutelfiguren waren binnen de missie. Later tussen 1773-1775 vond de derde fase van deze Franse missie plaats. In hun brieven vermelden de missionarissen dat ze nieuwe woordenschat hebben toegevoegd aan het woordenboek. Er moet bijgevolg een aangepaste versie ontstaan zijn die tot op heden nog niet werd teruggevonden. Deze Franse missie in Kakongo tussen 1766-1775 is voornamelijk van groot belang op linguïstisch vlak.

33

34 Hoofdstuk II: Digitalisatieproces

In dit tweede hoofdstuk wordt ingegaan op de digitalisering van het woordenboek. Als eerste gaan we in op de software TLex. Ten tweede bespreken we de beide manuscripten en de leesbaarheid ervan. Ten derde gaan we in op de woordenboekgrammatica of DTD (Document Type Definition) en de creatie hiervan specifiek voor het manuscript in TLex. Ook de verschillende elementen van de woordenboekgrammatica worden besproken. Ten vierde bespreken we de ruler die ervoor zorgde dat het digitalisatieproces overzichtelijk bleef. In het vijfde deel bespreken we de verschillende cijfers die in TLex zichtbaar werden. In het zesde deel wordt het behoud van de structuur van het oorspronkelijke lemma in TLex besproken. Waaronder nog enkel kleine problemen -diakritische tekens en aanvullingen- rond het digitaliseren apart worden behandeld. Tot slot gaan we in op hoe we de lemma’s in TLex moeten lezen.

2.1 TLex Het digitaliseren van het manuscript was cruciaal, enerzijds om het manuscript leesbaarder te maken en anderzijds om het makkelijker te kunnen analyseren. Tegelijk was het digitaliseren van de manuscripten ook een analyse op zich. Om de manuscripten te digitaliseren is er gebruik gemaakt van TLex of ook wel TshwaneLex genoemd. Er is voor TLex gekozen omwille van verschillende redenen: TLex is gebruiksvriendelijk, het kan complex of eenvoudig worden opgebouwd, je kan persoonlijk de DTD (Document Type Definition) aanpassen naargelang het werk en een aantal eigenschappen -automatische betekenisnummering, automatisch bijhouden van verwijzingen- geautomatiseerd zijn en de structuur van het lemma die de lexicograaf creëert is onmiddellijk zichtbaar (de Schryver 2011; Joffe & de Schryver 2004-2014). In TLex is er ook een filterfunctie waardoor bepaalde elementen gemakkelijk opzoekbaar zijn. TLex is eveneens heel flexibel en de mogelijke elementen die nodig zijn in de structuur van een lemma kunnen op ieder moment toegevoegd of aangepast worden. Dit laatste kwam bij de digitalisatie van de manuscripten meermaals voor.

2.2 Manuscripten Het digitaliseren is van groot belang en heeft dan ook de meeste tijd in beslag genomen. Er zijn de twee manuscripten die hier centraal staan die kopieën zijn, en daarnaast bestaat er nog een bewerkte versie van Descourvières. Deze herwerkte versie is nog niet teruggevonden.

35 Hier worden twee versies gedigitaliseerd en de kopie die wordt toegeschreven aan Belgarde uit 1772 wordt als basis genomen (van Bulck 1954: 125). Deze versie is namelijk het beste leesbaar in tegenstelling tot de tweede kopie van Cuénot zoals we zien in Figuur 1 en 2.

Figuur 1: lemma eclabousser in de versie van Belgarde (1772)

Figuur 2: lemma eclabousser in de versie van Cuénot (1773)

Figuur 3: lemma eclabousser gedigitaliseerd

De versie van Belgarde wordt gedigitaliseerd en daarna woord voor woord vergeleken met de versie van Cuénot. Door de lemma’s systematisch te vergelijken werden aanpassingen en aanvullingen zichtbaar. De versie van Cuénot werd aanvullend gebruikt. Alle aanpassingen uit de versie van Cuénot worden in TLex in het groen aangeduid. Deze versie is van groot belang aangezien we hiermee kunnen aangeven dat er vaak nog veranderingen werden doorgevoerd in de manuscripten. Bovendien waren de afbeeldingen van de versie van Belgarde niet altijd van even goede kwaliteit, waardoor de rand van het manuscript niet zichtbaar was. Op deze momenten werd de versie van Cuénot gebruikt om uitsluitsel over de inhoud te geven. Deze woorden werden dan gedeeltelijk in het groen aangeduid omdat het mogelijk is dat hetzelfde woord in de versie van Belgarde staat. Het geeft tevens aan dat er op deze pagina’s moeilijkheden waren:

36

Figuur 3: passable is aan de rand niet meer leesbaar in Belgarde (1772)

Figuur 4: passable gedigitaliseerd: Belgarde (1772) aangevuld met de versie van Cuénot (1775) in het groen

Figuur 5: particulierement niet leesbaar aan de zijkant in Belgarde

Figuur 6: particulierement gedigitaliseerd: Belgarde aangevuld met de versie van Cuénot in het groen

Een ander probleem in verband met de leesbaarheid van beide versies is het inschatten of woorden aan elkaar worden geschreven of niet. Het is vooral moeilijk voor woorden in het Kakongo omdat dit minder voor de handliggend is dan voor Franse woorden. De missionarissen hanteerden ook een andere schrijfwijze voor het Kakongo dan wat er nu gebruikt wordt voor het Kikongo. Zo gebruiken ze bijvoorbeeld vaak een weglatingsteken, om aan te geven dat er klinkers zijn weggevallen (Anoniem 1772: 8). Ze gebruiken ook liggende streepjes en zetten naamwoordprefixen tussen haakjes:

37

Figuur 7: fête in de versie van Belgarde

Figuur 8: fête gedigitaliseerd

Zo is in het bovenstaand lemma niet duidelijk of het ‘ki a’ dan wel ‘kia’ is. In de meervoudsvorm zien we dat ‘bia’ wel degelijk aan elkaar is geschreven. Er is er in dit geval geopteerd om in TLex in te voeren wat zichtbaar is in het manuscript. Omdat er een ruimte is tussen de ki en de a is ervoor geopteerd om deze weer te geven in TLex maar het is moeilijk in te schatten. Zoals bovenstaande Figuur 7 zijn er talloze voorbeelden in het manuscript en het is moeilijk te weten wat de missionarissen bedoelden. Soms waren er woorden of delen van woorden niet zichtbaar of leesbaar en deze werden in TLex aangeduid in het rood zoals in Figuur 10:

Figuur 9: s’emanciper in de versie van Belgarde

Figuur 10: s’emanciper gedigitaliseerd

De leesbaarheid wordt vaak gehinderd omdat er veel elementen -al dan niet op een later ogenblik- zijn geschrapt of bijgevoegd. Omwille van toevoegingen of doorhalingen zijn er volledige bladzijden moeilijk leesbaar. Hier wordt opnieuw de versie van Cuénot gebruikt om te verifiëren wat er staat. Niet alleen de aanpassingen vormen een probleem voor de leesbaarheid van het document maar ook de verschillende handschriften zorgden voor problemen. De [s], [f] en de [l] zijn vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden en ook de [t] op

38 het einde van een woord was vaak problematisch. Indien er in het woord reeds eerder een [t] stond dan werd het streepje doorgetrokken maar soms niet ver genoeg waardoor de [t] op een [l] begon te lijken. Het onderscheid tussen [ss] en [p] -zie bijvoorbeeld Figuur 3- was voornamelijk in het begin een probleem maar eenmaal vertrouwd met de schrijfwijze ging het vlotter. Iedere persoon die meewerkte aan dit manuscript had ook zijn eigen manier van schrijven waardoor het soms moeilijk was de verschillende letters te ontcijferen. In bovenstaand voorbeeld dat we zien in Figuur 9 bijvoorbeeld zien we dat de tweede letter een [e] is omdat we vertrouwd zijn met de Franse taal. Wanneer je dit voor het eerst in het begin van een Kikongo woord ziet is het echter minder duidelijk. Hetzelfde geldt voor het volgende symbool dat vaak terugkwam zowel in het Franse deel als in het Kakongo deel. Het was niet helemaal duidelijk wat hiermee werd bedoeld.

Figuur 11: affliger in de versie van Belgarde

Figuur 12: affliger gedigitaliseerd

Dit symbool in Figuur 11 leek belangrijk want het kwam vaak voor maar het kon ve, ce, de,…zijn. Na enige tijd zoeken werd het duidelijk dat het gewoon &c. of et cetera was. Sommige woorden werden bovendien telkens anders geschreven. Zo is er bijvoorbeeld het woord abattre, abbattre en ab’attre, waarvan de verschillende versies door elkaar gebruikt worden. Het was daardoor moeilijk in te schatten of deze vormen tot hetzelfde lemma behoren. Het was vaak moeilijk om te ontdekken of dit als één lemma dan wel als meerdere lemma’s behandeld moest worden. De scheidingslijn is vaak bijzonder dun en het is onmogelijk te weten wat de intentie van de missionarissen was.

39

2.3 DTD (Document Type Definition) Een DTD of een woordenboekgrammatica is een schema van alle elementen waaruit de artikels in een woordenboek zijn opgebouwd (Joffe & de Schryver 2005; Joffe & de Schryver 2004-2014; de Schryver 2011). In TLex bestaat de mogelijkheid om eenvoudig de structuur van een woordenboek aan te maken en aan te passen. De structuur van een woordenboek is hiërarchisch en het is eerst nodig een basisstructuur aan te maken. De metataal en de lay-out zijn hieraan gekoppeld maar staan daar in zekere zin ook los van. De metataal en de lay-out kunnen later nog eenvoudig worden aangepast.

Een aantal vereiste elementen van een woordenboekgrammatica zijn in TLex LemmaSign, LemmaDisplay en HomonymNumbers omdat het programma dan automatisch de homoniemen aangeeft (Joffe & de Schrijver 2005). Onder LemmaSign kunnen dan die elementen gecreëerd worden die nodig zijn voor een bepaald woordenboek. Aan de DTD in TLex kunnen ondermeer Lemma, Sense, Example, Combination, Translation, Definition en Reference toegevoegd worden. Het is belangrijk om eerst de basisstructuur van het woordenboek in kwestie op te stellen. De structuur moet vanaf het begin zo compleet mogelijk zijn maar kleine veranderingen zijn echter altijd mogelijk De structuur voor deze manuscripten werd opgesteld aan de hand van enkele testlemma’s. Een aantal bladzijden werden gedigitaliseerd waardoor de structuur van het woordenboek zichtbaar werd. Op basis van deze testlemma’s werd dan de structuur in TLex ingevoerd. Tijdens het digitaliseren van grotere delen van het manuscript werd de DTD dan nog verder aangepast.

Om het manuscript van Belgarde te digitaliseren werden er onder LemmaSign de volgende elementen gecreëerd: een Head, ExtraLemma, References, Sense, Subentry en Unknown. Onder Head kan LemmaContextualInfo ingevoegd worden waarin de context van het lemma verduidelijkt wordt maar enkel indien er één Sense dient toegevoegd te worden. Indien er meerdere Senses zijn dan dient de context gekoppeld te worden aan de Sense in kwestie. Het veld ExtraLemma is bedoeld voor een lemma met meerdere mogelijkheden. Deze mogelijkheden -zoals bijvoorbeeld beau pere et belle mere- worden automatisch verbonden in TLex door ‘et’. Dit is de metataal die ook voor dit woordenboek specifiek is ingesteld.

References wordt gebruikt om lemma’s aan elkaar te koppelen en ze in het woordenboek naar elkaar te laten verwijzen. Het lemma waarnaar verwezen wordt, wordt in TLex automatisch

40 onderlijnt en voorafgegaan door ‘voir’ zoals in het manuscript. ‘Voir’ is opnieuw metataal die eenvoudig kan aangepast worden aan de taal van het woordenboek. De volgende optie Sense kan meerdere keren worden toegevoegd aan een lemma en wordt dan automatisch genummerd. Onder LemmaSign kan er ook een Subentry toegevoegd worden indien een lemma enkel uit samenstellingen zou bestaan, of wanneer er samenstellingen zijn naast de rest van het artikel. Als laatste kan je Unknown toevoegen indien er elementen in het woordenboek staan die niet onder het voorgaande kunnen geklasseerd worden. Meestal moet er onder LemmaSign een Sense worden gecreëerd.

Onder deze Sense zijn er dan opnieuw verschillende mogelijkheden: SenseContext, References, TE, Grammar, Example, Subentry en opnieuw Unknown. De SenseContext wordt toegevoegd wanneer het lemma meerdere betekenissen heeft. Toch zorgde dit in het begin voor verwarring waardoor er lemma’s met maar één Sense niet helemaal correct werden ingevoerd. De tweede optie References wordt net zoals onder LemmaSign gebruikt om lemma’s aan elkaar te koppelen. Hier wordt het volledige lemma niet gekoppeld maar enkel de desbetreffende betekenis. De volgende optie is TE of TranslationEquivalent. TE is het meest gebruikte veld waarin de vertaling van een lemma in kwestie wordt ingegeven. Onder TE kan er dan nog geopteerd worden voor een speciaal veld Augmentative. Dit veld komt in het woordenboek vaak voor wanneer de verschillende werkwoordsvormen met extensies worden opgesomd. Tevens kan er ook een TEPlural worden toegevoegd wanneer bij het naamwoord een meervoudsvorm wordt meegegeven. Wanneer TEPlural wordt ingevoegd dan wordt de metataal ‘pl.’ onmiddellijk gecreëerd.

Onder Sense kan er eveneens Grammar worden toegevoegd en dit veld is bedoeld voor de grammaticale info uit het manuscript. Grammar wordt steeds aangeduid door vierkante haken. Een ander veld dat kan worden gecreëerd is Example en dit veld duidt de voorbeeldzinnen aan. Onder Example vonden we ExampleText waarin het Franse equivalent wordt ingevoerd en ExampleTranslation waarin het Kakongo equivalent wordt ingegeven. Aan een Sense kan ook een Subentry worden gekoppeld en onder een Subentry kunnen alle voorgaande opties gekoppeld worden. Een Subentry vormt een lemma binnen een lemma.

Een voorlaatste optie onder Sense is Unknown waarin zaken kunnen worden ingegeven die niet onder bovenstaande elementen horen. Als laatste optie is er LemmaExamples dat voor de digitalisering van dit manuscript wel voorzien was, doch uiteindelijk niet veel gebruikt is. De

41 volgorde van deze mogelijkheden is hiërarchisch en kan bijgevolg niet aangepast worden. Dit zorgde in het manuscript soms wel voor problemen waarop verder in dit hoofdstuk nog wordt teruggekomen.

Alle bovenvermelde opties kunnen telkens verder gespecificeerd worden door Text, r, g en b. Text werd gekozen wanneer de gegevens zich in beide manuscripten bevinden. R betekent red en hiermee wordt aangegeven dat de gegevens moeilijk leesbaar zijn. Indien er een rood gekleurde asterisk staat dan impliceert dit dat er gegevens staan die volledig onleesbaar zijn in beide versies. G staat voor green en geeft aan dat de gekleurde gegevens zich enkel in de versie van Cuénot bevinden. B staat voor blue en dit wordt pas later gebruikt om aan te duiden dat de elementen zich enkel in de versie van Belgarde bevinden.

Naast dit alles zijn er nog andere velden die buiten de structuur van het lemma staan en waarmee een lemma kan aangevuld worden. Ten eerste is er nog een InternalEdit waarin de persoon die het lemma heeft ingevoerd een bijbehorende nota kan maken. In deze interne nota kunnen er veranderingen in de lemmastructuur worden aangegeven, problemen met de woordvolgorde genoteerd worden enzoverder. Een tweede element is Edition en in dit veld kan opnieuw r, g of b -respectievelijk red, green of blue- worden geselecteerd om aan te duiden dat het hele lemma uit één bepaalde versie komt of volledig onleesbaar is. Edition zorgt er voor dat ieder deel van het lemma automatisch in een andere kleur wordt gezet zonder dat ieder element afzonderlijk moet worden aangeduid. Tenslotte was er het element Incomplete waarmee het mogelijk was aan te geven dat het lemma nog niet volledig af was. Het lemma verschijnt dan in TLex met een vraagteken aan de linkerkant. Deze functie was vooral praktisch wanneer een lemma gekoppeld moest worden aan een ander lemma dat zich nog niet in TLex bevond. Dit lemma kon dan gewoon ingevoerd worden zonder dat dit eerst diende afgewerkt te worden.

Ieder element in de structuur heeft zijn eigen stijl en kleur om een visueel onderscheid te maken tussen de verschillende onderdelen. Dit maakt allemaal deel uit van de lay-out en is arbitrair en eenvoudig aan te passen aan de eigen voorkeur (Joffe & de Schryver 2005). Zo is hier een lemma steeds donkerblauw gekleurd en de LemmaContextualInfo en de SenseContext roodbruin. References staat in het grijsgroen en woorden waarnaar verwezen wordt worden automatisch onderlijnd. In het manuscript is dit woord echter niet onderlijnd. Binnen References is er dan voor gekozen om het lemma waarnaar verwezen wordt te laten

42 voorafgaan door voir. In het manuscript wordt soms v., voyez of voir gebruikt en dit verschilt samen met handschrift en is bijgevolg afhankelijk van de persoon die kopieerde. De TE of TranslationEquivalent is lichtblauw alsook het daaronder passende Augmentative dat automatisch tussen vierkante haken wordt geplaatst. Deze vierkante haken staan niet in het manuscript maar geven in de software een visueel onderscheid. De TEPlural en de metataal ‘pl.’ zijn paars gekleurd om een visueel verschil te creëren ten opzichte van de TE. Het grammaticaslot is gewoon zwart en staat tussen vierkante haken. Deze vierkante haken staan opnieuw niet in het manuscript. De Subentry is opnieuw donkerblauw zoals het lemma en de elementen die hieronder worden ingevoerd hebben dezelfde opmaak als onder het lemma. Bij een Subentry is het evenwel zo dat er geen visueel verschil zichtbaar is, zoals in de figuren 13 en 15, tussen een Subentry die rechtstreeks onder een lemma wordt geplaatst en een Subentry die onder een Sense wordt geplaatst. Dit verschil is enkel zichtbaar in de Tree View van het artikel, cf. Figuur 14 en 16.

Figuur 13: emmener: een Subentry ingevoegd onder Sense1

Figuur 14: emmener: Tree View van een Subentry onder Sense1

43

Figuur 15: empiéter: een Subentry ingevoegd onder het lemma

Figuur 16: empiéter: tree view van een Subentry onder het lemma

Aan al deze elementen kunnen later nog veranderingen of toevoegingen worden aangebracht. Zo werd hier de mogelijkheid om een SenseContext toe te voegen beperkt tot één en dit om vergissingen te vermijden. De verschillende mogelijkheden -indien deze er waren- moesten van elkaar gescheiden worden door een komma. Reeds gebruikte opties die niet meer toevoegbaar zijn worden grijs gemarkeerd in Tlex. De opties zijn dan niet meer aanklikbaar. Andere mogelijkheden die maar eenmaal aanklikbaar waren zijn de verschillende kleuren rood, groen en blauw. Er werden op een later moment nog twee velden aangemaakt die buiten de structuur van het lemma staan maar die toch van belang zijn. Zo werden No. Belgarde en No. Cuénot gecreëerd. No. Belgarde heeft een lichtblauwe achtergrond en hierin worden de bestandsnummers van de versie van Belgarde voor het lemma in kwestie ingegeven. No Cuénot heeft een lichtgroene achtergrond, naar analogie met de kleuren van de verschillende kopieën, en hierin worden de bestandsnummers van de versie van Cuénot ingevoerd. Dit is voornamelijk bedoeld om het opzoeken van een lemma in de originele manuscripten te vereenvoudigen. Sommige lemma’s staan immers niet alfabetisch gerangschikt zoals dit in TLex automatisch gebeurd is waardoor er verwarring over de plaats in het manuscript kan ontstaan.

2.4 Ruler Na ongeveer vier weken digitaliseren waren ongeveer de helft van de letter A, de volledige letter B en delen van C en D ingevoerd in TLex. Het werd duidelijk dat er een soort van

44 richtlijn moest zijn om de digitalisatie in de hand te houden en dit omdat de tijd beperkt was. Het volledige manuscript digitaliseren was niet mogelijk en er moest een deel gedigitaliseerd worden dat zo representatief mogelijk was voor het hele manuscript. Om een evenwicht te kunnen hanteren werd er een ruler ingevoerd in de software TLex (de Schryver 2005, 2013).

Met een ruler kan men ervoor zorgen dat alle delen van een woordenboek evenwichtig worden verdeeld en dat er geen delen zijn die onder- of over-gerepresenteerd worden (de Schryver 2005, 2013). Het ligt immers voor de hand dat niet alle letters van het alfabet een even grote distributie hebben in een woordenboek en dit is niet in te schatten zonder een duidelijk zicht hierop. Een ruler kan onder andere de alfabetische distributie reflecteren van het manuscript. We moesten bepalen welke letter welk aandeel van het manuscript vertegenwoordigt. De ruler werd opgesteld op basis van de ruimte die de verschillende alfabetische categorieën innemen en niet op basis van het aantal lemma’s per alfabetische categorie. Deze aantallen werden in percentages omgezet en deze percentages werden dan ingevoerd in de ingebouwde ruler functie van TLex. Zo krijgen we volgend overzicht van de alfabetisch distributie van het manuscript:

Figuur 17: ruler: getranscribeerd deel ten opzichte van het volledige manuscript

45

Figuur 18: ruler: getranscribeerd deel in grafiek

Op Figuur 17 zien we de ruler voor het getranscribeerde deel van het manuscript (boven) in vergelijking met de ruler voor het hele manuscript (onder). We zien dat het huidige gedigitaliseerde deel niet volledig overeenkomt met de alfabetische redistributie van het hele manuscript. Dit omdat de eerste vier letters niet gesampled werden op basis van de ruler. We zien dit nog duidelijker op Figuur 18. Op deze afbeelding zien we de ruler van het huidig gedigitaliseerde deel van het manuscript in grafiek. We zien hier de rode lijn die de ruler voorstelt en deze kan voor de verdere letters ook niet meer 100% gevolgd worden aangezien de eerste vier letters niet gesampled werden naar het voorbeeld van de ruler. Deze stukken zijn geen evenwaardige delen ten opzichte van het manuscript. De lichtgekleurde kolom toont het aantal lemma’s onder de letter in kwestie, de donkergekleurde kolom toont de ruimte die de lemma’s beslaan. Deze grafiek geeft meer informatie dan enkel de alfabetische redistributie van de letters in het woordenboek Frans-Kakongo. Zo merken we, bijvoorbeeld, dat de P niet alleen het zwaartepunt is in het woordenboek met ongeveer 12% maar eveneens dat de ruimte die de lemma’s onder P innemen bijzonder lang is in vergelijking met de andere letters. De lemma’s onder P worden uitvoerig besproken waardoor P in zekere zin op basis van de lengte wordt overgerepresenteerd. We zien op deze grafiek ook dat de andere letters min of meer een juiste representatie kennen. We zien dat enkel de Q nog sterk overgerepresenteerd wordt. De kans dat de missionarissen dit intuïtief zo hebben gedaan is klein wat erop kan wijzen dat de missionarissen een leiddraad hadden om dit woordenboek op

46 te stellen. De ruler in TLex geeft meer prijs dan enkel de alfabetische distributie in dit woordenboek.

Het invoeren van een ruler zorgde echter ook voor enkele problemen. In het manuscript wordt er geen onderscheid gemaakt tussen I en J en ook niet tussen U en V. TLex doet dit wel waardoor beide delen werden opgesplitst in tegenstelling tot in het manuscript. Om dan toch een representatief percentage te hebben, werden de pagina’s geteld en wanneer er van beide letters lemma’s op één pagina stonden dan werd de pagina onderverdeeld onder die letter waarvan er het meeste lemma’s op de pagina stonden. Dit zorgt uiteraard voor enige afwijking maar het geeft een idee hoe deze letters zich verhouden tegenover de andere letters in het woordenboek.

Om een representatief aandeel te hebben van iedere letter werden telkens de beginpagina’s van de desbetreffende letter genomen tot het percentage van de ruler werd bereikt. Er werden geen pagina’s gedigitaliseerd vanuit het midden van het aantal pagina’s van een bepaalde letter en dit om het deel zo consistent mogelijk te digitaliseren. Er zijn weliswaar een aantal lemma’s waarvan het bestandsnummer niet volgt op dat van het vorige lemma. Deze lemma’s zijn in het begin ingevoerd in TLex met het oog op het creëren en testen van de DTD. Dit aantal lemma’s is echter zo klein dat ze de consistentie van het gedigitaliseerde deel niet in de weg staan.

2.5 Gedigitaliseerd aandeel Het manuscript is voor dit werk slechts gedeeltelijk gedigitaliseerd en dit omdat de tijd te beperkt was om alles te digitaliseren. Het huidige gedigitaliseerde aandeel is 40% van het manuscript of ongeveer 400 bladzijden. Deze 400 bladzijden leveren 3695 gedigitaliseerde lemma’s op. Ongeveer 14,1% van deze lemma’s hebben geen vertaalequivalent. Hierin zijn echter ook de lemma’s opgenomen die enkel een grammaticale vertaling kennen. Bovendien zijn er ook lemma’s zonder vertaalequivalent maar met een voorbeeldzin. Wanneer we deze schrappen dan zijn er 344 lege lemma’s of 9,3% van het totale aantal. Naast deze lege lemma’s zien we in TLex nog enkel cijfers die duiding geven bij het manuscript.

In de statistieken in TLex zien we dat 38,4% van alle lemma’s verduidelijkt worden door context. Bovendien hebben 903 lemma’s of ongeveer een kwart één of meerdere voorbeeldzinnen. Veel lemma’s hebben ook een subentry van de 3695 lemma’s hebben 1056

47 lemma’s (28,6%) een of meerdere subentries. In het totaal zijn er 2374 subentries opgenomen in het manuscript. De meeste lemma’s zijn bijgevolg meer dan enkel een vertaalequivalent. In 18 lemma’s is er een element geklasseerd onder Unknown wat uiteindelijk verwaarloosbaar is in vergelijking met het totale aantal gedigitaliseerde lemma’s. We zien bovendien dat er voor alle lemma’s samen 11 225 vertaalequivalenten zijn. Dit brengt het gemiddelde voor de lemma’s die niet blanco zijn (3174) op meer dan drie vertaalequivalenten. Het woordenboek is rijk aan Kakongo vertalingen. Augmentative komt minder vaak voor in het manuscript. Het komt 253 keer voor en is verspreid over 200 lemma’s. 71 lemma’s zijn gekoppeld aan een ander lemma door middel van een referentie.

In de statistieken kunnen we ook het aantal elementen die in een andere kleur aangeduid zijn zien. Zo zijn er 216 elementen van lemma’s aangeduid in het rood waardoor het totaal aantal onleesbare delen relatief klein is. Deze 216 elementen zijn verdeeld over 181 lemma’s waarin iets onzeker of niet leesbaar is. Vaak is dit eveneens beperkt tot delen van woorden maar er zijn ook 18 rood gekleurde asterisken. Er zijn 1325 elementen van 486 lemma’s groen gekleurd. In circa 13,1% is er een aanpassing in het manuscript van Cuénot. Het manuscript van Cuénot wijkt regelmatig af van de versie van Belgarde. Vaak worden er aanpassingen doorgevoerd in de versie van Cuénot maar soms zijn het ook toevoegingen of woorden die een andere schrijfwijze hebben. Er zijn 211 elementen in het blauw gekleurd en de versie van Belgarde wijkt op deze punten af van de versie van Cuénot. Er zijn 130 lemma’s waarin elementen in het blauw zijn aangeduid of 3,5% wat relatief weinig is. Dit cijfer is echter niet volledig aangezien deze kleur pas later werd gebruikt. We zien dankzij de beide manuscripten woord voor woord te vergelijken dat de manuscripten geen identieke versies.

2.6 Structuur van een lemma Er is reeds ingegaan op de leesbaarheid van de manuscripten en de keuze om het meest leesbare manuscript te digitaliseren. We hebben besproken dat er verschillende handschriften doorheen het manuscript zijn gebruikt. Deze problemen zijn echter niet de enige bron van moeilijkheden. Het toekennen van een structuur aan de lemma’s in TLex was vaak nog complexer. Niet alleen waren er de problemen met het manuscript zelf, maar daarnaast moest het invoeren van data in TLex ook aangeleerd worden. Wanneer er lemma’s zijn met enkel een vertaling en/of een voorbeeldzin dan ging dit relatief makkelijk om in te voeren. Wanneer hier andere elementen aan toegevoegd waren werd het bepalen van de structuur moeilijker. In de eerste plaats was het vaak moeilijk te bepalen of een woord één of twee lemma’s vormde

48 zoals in Figuur 19 en 21. Het leek vaak alsof de missionarissen een lemma begonnen met een insprong maar het was niet altijd eenduidig.

Figuur 19: necessité: één of twee lemma’s?

Figuur 20: necessité: één lemma

Figuur 21: coeffe, coeffer, en se coeffer behoren tot één lemma?

Figuur 22: coeffe: één lemma met twee subentries

49

Naast het bepalen of een woord bestaat uit één of twee lemma’s was het vaak ook niet eenvoudig om de structuur van een lemma te reconstrueren in TLex. Zo is de lijn tussen context of samenstelling soms bijzonder moeilijk te trekken door mijn eerder beperkte kennis van het Frans. Bovendien wijkt het Frans van de 18de eeuw op sommige momenten af van het hedendaagse Frans. Het was moeilijk in te schatten of er sprake was van een context of een samenstelling. Een voorbeeld hiervan is ecume:

Figuur 23: ecume uit de versie van Belgarde

Figuur 24: ecume gedigitaliseerd in TLex

Is ‘ecume qui sort de la bouche’ eerder context of eerder een samenstelling. Na overleg is er beslist om dit als context te plaatsen zoals we zien in Figuur 24. Zo zijn er nog lemma’s die onduidelijk:

Figuur 25: farine uit de versie van Belgarde

Figuur 26: farine gedigitaliseerd in TLex

50 We zien in bovenstaand voorbeeld dat farine op meerdere manieren kan worden geïnterpreteerd. ‘Farine de mais’ kan als samenstelling maar ook als context worden beschouwd. Hier zijn ‘farine de mais’ en ‘farine de magnoc’ beschouwd als context (zie Figuur 26). De structuur van een lemma is niet alleen moeilijk te bepalen maar ook moeilijk te behouden. In het begin van het digitalisatieproces bleek snel dat een groot aantal voorbeeldzinnen niet op een juiste of meest logische plaats staan. Zo staan voorbeeldzinnen onder een samenstelling terwijl ze onder de context van het lemma horen en zoverder. Er werden dan ook voorbeeldzinnen verplaatst:

Figuur 27: aboyer in de versie van Belgarde

Figuur 28: aboyer gedigitaliseerd

Deze verplaatsingen werden in TLex aangegeven in een InternalEdit (zie oranje onderschrift in Figuur 28). Toch bleek het later om veel voorbeeldzinnen te gaan die niet op een logische plaats stonden. Er waren ook voorbeeldzinnen die bij geen enkele samenstelling of context hoorden omdat het lemma vaak niet in de zin voorkwam. Het zou een tijdrovende bezigheid zijn geweest om alle voorbeeldzinnen te verplaatsen. De vraag werd ook gesteld of het verplaatsen van voorbeeldzinnen niet te ingrijpend was vergeleken met het origineel, want tenslotte werden er wijzigingen aangebracht in de structuur van het lemma. Er werd daarom beslist om zoveel mogelijk de structuur van het origineel te benaderen. Het reconstrueren van de structuur ging opnieuw gepaard met enkele moeilijkheden. Wanneer er bijvoorbeeld een subentry werd toegevoegd werd deze automatisch naar het einde van het lemma - onder alle betekenisniveaus- verplaatst in TLex. Dit probleem werd opgelost door een subentry onder

51 het betekenisniveau aan te maken waar het in het manuscript staat. Dit houdt echter in dat er in TLex als het ware een betekenis aan deze subentry wordt meegegeven. Toch is dit alleen zo geconstrueerd om de structuur van het originele lemma te behouden. Dit probleem doet zich ook voor bij de voorbeeldzinnen. Ze illustreren vaak de niet voorafgaande subentry of context maar werden daar geplaatst zoals in de structuur van het manuscript. Een voorbeeldzin wordt gekenmerkt door een vervoegd werkwoord en zonder dit vervoegd werkwoord wordt de zin eerder als een samenstelling beschouwd. Er is echter niet echt een regel om dit te bepalen en veel hangt af van het lemma zelf. Het grammaticaslot zorgde soms ook voor problemen met betrekking tot het behouden van de structuur in TLex. Er kan door de hiërarchische structuur van TLex slechts één grammaticaslot onder Sense worden toegevoegd. Dit is problematisch wanneer er een grammaticaslot is dat door enkele voorbeeldzinnen gevolgd worden met een nieuw grammaticaslot. Om de structuur te behouden werd er geopteerd om een nieuwe Sense in te voeren en het tweede grammaticaslot hieronder te plaatsen (Figuur 30). Een voorbeeld hiervan is ce:

52

Figuur 29: ce in de versie van Belgarde

Figuur 30: ce gedigitaliseerd

Er zijn geen echte regels om te bepalen wat de structuur van een lemma is en het hangt grotendeels af van de context van het lemma en de structuur die de missionarissen aan het lemma hebben gegeven. Zo zijn er ook delen van lemma’s die meer uitleg geven over het lemma, of over de context waarin bepaalde vertaalequivalenten gebruikt worden. Deze elementen worden vaak gecategoriseerd in TLex onder Unknown (roze, tussen vierkante haken). Deze zijn onder Unknown gecategoriseerd omdat ze grammatica noch voorbeeldzin noch vertaalequivalent zijn. Veel elementen zouden onder context worden gecategoriseerd maar dan zien we dat de structuur van het lemma opnieuw wijzigt.

53 Om volledig trouw te blijven aan het origineel werd de lay-out eveneens zo veel mogelijk overgenomen. De elementen die in het manuscript onderlijnd zijn, zijn in TLex ook onderlijnd en wat tussen haakjes staat in het manuscript staat in TLex ook tussen haakjes enzoverder. Enkele elementen zijn evenwel aangepast door de DTD in TLex zoals eerder werd aangegeven. De schrijffouten die de missionarissen maakten in het manuscript werden in TLex ook overgenomen om zo trouw mogelijk aan het origineel te blijven. Zoals bijvoorbeeld het lemma kaffetiere. Dit lemma wordt plots met een {k] geschreven terwijl het staat tussen de lemma’s die met een [c] beginnen. Kaffetiere werd met een [k] overgenomen in TLex en is het enige lemma in TLex dat met een [k] begint.

Figuur 31: kaffetiere in de versie van Belgarde

Figuur 32: kaffetiere gedigitaliseerd

Later in het digitalisatieproces viel op dat de versie van Belgarde uit verschillende handschriften bestaat. Er werden ook aanvullingen gemaakt in andere handschriften. Bijvoorbeeld bij bovenstaand lemma ce (Figuur 29) werd ‘exprimer’ later toegevoegd. Het handschrift wijkt af en het woord staat buiten de bladspiegel. Toen kwam het idee om elementen die in de versie van Belgarde staan, maar niet in de versie van Cuénot, aan te duiden in een ander kleur. Het kleur blauw werd hier arbitrair gekozen om deze elementen aan te duiden. Er werden later nog twee velden toegevoegd toen bleek dat het manuscript niet altijd even goed alfabetisch gerangschikt was. De velden die werden toegevoegd werden gebruikt om het bestandsnummer van de bladzijden toe te voegen. In het eerste veld met lichtblauwe achtergrond werd het bestandsnummer van de versie van Belgarde toegevoegd,

54 en in het tweede veld met lichtgroene achtergrond het bestandsnummer van de versie van Cuénot. Dit tweede veld werd toegevoegd omdat de bladzijdes uit beide versies niet volledig gelijk lopen en sommige woorden anders alfabetisch gerangschikt staan in de versie van Cuénot. Deze twee velden zorgen ervoor dat de lemma’s makkelijk opzoekbaar zijn in de beide manuscripten.

Andere elementen die soms voor moeilijkheden zorgden zijn de verwijzingen naar andere lemma’s. Zoals de verwijzing van raggrandir naar aggrandir. Aggrandir is namelijk later geschrapt en bijgevolg is het moeilijk om hiernaar te verwijzen. De vraag is of aggrandir dan niet moet toegevoegd worden. Ik heb er hier voor gekozen om aggrandir aan te geven in Unknown en een InternalEdit aan te maken om er op te wijzen dat het lemma geschrapt is. Zo zijn er ook verwijzingen naar woorden die niet in het woordenboek staan of niet in die bepaalde vorm en ook dit wordt aangegeven in een interne nota.

Figuur 33: raggrandir in het manuscript van Belgarde

Figuur 34: raggrandir gedigitaliseerd

Figuur 35: edifier in het manuscript van Belgarde

55

Figuur 36: edifier gedigitaliseerd

In het manuscript zijn er ook elementen die in TLex niet kunnen opgesplitst worden en dit omdat ze in het manuscript bij elkaar horen. Wanneer we deze zouden opsplitsen zou de structuur opnieuw veranderen en zou er verwarring kunnen ontstaan. Zoals wanneer er een grammaticale opmerking na een vertaalequivalent staat en enkel betrekking heeft op dit equivalent. Als we dit in een grammaticaslot zouden plaatsen dan zou het idee gewekt kunnen worden dat dit voor alle vertaalequivalenten geldt en dit is niet zo. Er is geopteerd om zowel de vertaling als de grammaticale opmerking in hetzelfde veld in te voeren (Figuur 38 en 40). Op deze manier kon verwarring vermeden worden en konden we de structuur zo zorgvuldig mogelijk kopiëren. Enkele voorbeelden:

Figuur 37: impetueusement in de versie van Belgarde

Figuur 38: impetueusement gedigitaliseerd

56

Figuur 39: tantot in de versie van Belgarde

Figuur 40: tantot gedigitaliseerd

2.6.1 Verschillende vertaalequivalenten De missionarissen geven in hun woordenboek aan dat er soms verschillende mogelijkheden zijn om sommige elementen te vertalen. Soms geven ze dit aan met ‘ou’, (zie Figuur 38) soms plaatsen ze de verschillende woorden gewoon naast elkaar gescheiden door een punt zoals bij de bovenstaande figuren. We zien ook dat ze vaak woorden boven elkaar noteren (Figuur 41). In TLex is ervoor gekozen om dit aan te geven met een schuine streep en dit omdat het niet mogelijk is dit te doen zoals in het woordenboek. Er is hierbij geopteerd om het equivalent dat bovenaan staat eerst te vermelden, en na de schuine streep het equivalent dat onderaan werd genoteerd zoals we zien in Figuur 42. Dit geeft het best de opbouw van het oorspronkelijke lemma weer.

57

Figuur 41: jaloux in de versie van Belgarde

Figuur 42: jaloux gedigitaliseerd

De missionarissen hebben er in hun manuscript ook voor gekozen om aanvullingen bij werkwoorden, na het laatste werkwoord te plaatsen. Dit is eveneens overgenomen in de digitale versie. Het is belangrijk om te weten dat de aanvulling ook bij de eerste werkwoordsvorm had kunnen staan of na beide vormen. Mochten we dit voor de duidelijkheid wel hebben gedaan dan zou de verandering aan het origineel opnieuw te groot zijn geweest. Een voorbeeld hiervan:

Figuur 43: baiser in de versie van Belgarde

Figuur 44: baiser gedigitaliseerd

De bovenvermelde problemen in verband met het toekennen van de structuur aan het manuscript zijn niet altijd eenvoudig op te lossen. Deze problemen komen vooral voort uit het feit dat deze structuur niet op deze manier is toegekend door de missionarissen. Deze structuur werd toegekend door de huidige mogelijkheden om het manuscript te digitaliseren. De structuur die hier nu aan toegekend is ligt niet intrinsiek aan de basis van het werk en dit zorgde ervoor dat de problemen die er waren tijdens het digitaliseren soms moeilijk op te lossen waren. De digitale versie moest een letterlijke kopie worden van de manuscripten, maar door het digitaliseren kennen we betekenis toe aan de verschillende onderdelen van een lemma. Ondanks het feit dat de DTD aangepast is aan het manuscript creëren we problemen

58 omdat TLex consistent is maar de missionarissen waren dit minder. Er is onvermijdelijk een impact op het originele manuscript ondanks dat we deze wilden beperken.

2.6.2 Accenten en tonen Een belangrijk aspect van het Frans zijn natuurlijk de accenten zoals daar zijn accent aigu, accent grave en accent circonflexe. Deze accenten hebben de missionarissen ook gebruikt voor het Kakongo maar ze hebben ook nog een trema, een tilde en een omgekeerd accent circonflexe op Kakongo woorden geplaatst. De plaatsing van deze tekens is niet altijd even helder en bovendien is het ook niet altijd duidelijk of het om een accent aigu dan wel om een accent grave gaat zowel voor het Frans als voor het Kakongo. Het is moeilijk te zeggen of de accenten op de juiste plaats staan en of ze ook hetzelfde zijn als in het manuscript.

Voor het Kakongo liggen de tilde en de omgekeerde circonflexe dicht bij elkaar en ook hier is het niet altijd even gemakkelijk om het diakritisch teken te bepalen. Het aangeven van deze tekens is bijgevolg meer een inschatting dan een zekerheid. Bovendien werden er een groot aantal tekens geschrapt of tussen geplaatst wat het opnieuw moeilijk maakt om in te schatten wat de juiste vorm is. Bovendien wordt de leesbaarheid hierdoor opnieuw gehinderd. Eveneens zijn er delen van het manuscript waarin er bijna geen diakritische tekens werden genoteerd en dit zowel voor het Frans als voor het Kakongo. De versie van Cuénot kon hier niet als aanvulling worden gebruikt want ook hier werden weinig diakritische tekens genoteerd.

2.6.3 Douteux Sommige Kakongo vertaalequivalenten worden in het manuscript tussen haakjes geplaatst. Om opnieuw zoveel mogelijk het origineel te kopiëren staan deze haakjes ook rond de vertaalequivalenten in TLex. De reden hiervoor wordt niet aangegeven maar het is mogelijk dat deze haakjes er staan omdat de missionarissen niet zeker waren van de vertaling. Soms worden deze haakjes aangevuld met ‘douteux’, maar ook hiervan is de reden onduidelijk. Douteux werd ingevoerd in hetzelfde veld als het vertaalequivalent waar het bij hoort -zie Figuur 46- of soms in een grammaticaslot indien het deel is van een grotere grammaticale verduidelijking zoals in Figuur 48.

59

Figuur 45: chiffonner in het manuscript van Belgarde

Figuur 46: chiffonner gedigitaliseerd

Figuur 47:chassieux in het manuscript van Belgarde

Figuur 48: chassieux gedigitaliseerd

2.7 Lemma’s en gekleurde elementen De versie van Belgarde werd vergeleken met de versie van Cuénot. Deze versies werden woord voor woord met elkaar vergeleken. Beide versies bleken bovendien niet identiek te zijn. Er werd een manier gezocht om in TLex de elementen die niet correspondeerden aan te geven. We hebben deze elementen in TLex in verschillende kleuren aangeduid. Waardoor we de lemma’s op een bepaalde manier moeten lezen. Wanneer een element in het rood wordt gekleurd dan duidt dit aan dat het moeilijk leesbaar is zoals in Figuur 50. De rode letters duiden aan dat deze letters de meest logische optie zijn maar het blijft onzeker wat er staat. Een rode asterisk geeft een volledig onleesbaar woord aan. Men moet dan in het achterhoofd houden dat er nog een woord in het manuscript staat (Figuur 52). Een voorbeeld:

Figuur 49: lemma savamment versie Belgarde

60

Figuur 50: lemma savamment gedigitaliseerd

Hier zien we dat de a en de v uit ‘savamment’ niet helemaal duidelijk zijn waardoor ze aangeduid zijn in het rood. Tegelijkertijd lijkt het de meest logische invulling.

Figuur 51: lemma decrocher versie Belgarde

Figuur 52: lemma decrocher gedigitaliseerd

In bovenstaande afbeelding merken we dat er informatie is weggevallen door het bijsnijden van de bladzijden. Het lemma decrocher is eenvoudig te reconstrueren door te kijken naar de woorden die er aan vooraf gaan en erop volgen. Daarnaast kunnen we ook vergelijken met de versie van Cuénot. Er staat echter nog iets naast het lemma dat hier en in de versie van Cuénot onleesbaar is. De enige mogelijkheid hier was dit aan te geven met een rode asterisk die aanduidt dat er nog elementen staan in de manuscripten.

Zoals eerder vermeld zijn er naast rode elementen ook groene elementen in TLex. De groen gekleurde woorden staan meestal tussen haken. De woorden worden tussen haken geplaatst wanneer voor het woord in kwestie een andere schrijfwijze werd aangetroffen in de versie van Cuénot. De haken staan niet in het manuscript. De woorden die in de kleur van het veld staan in TLex staan in de versie van de Belgarde. Het woord dat tussen haken staat vervangt in de versie van Cuénot het woord uit de versie van Belgarde. Het is niet zo dat beide equivalenten in de versie van Cuénot staan. We hadden het woord uit de andere versie blauw kunnen kleuren maar aangezien het hier vaak om schijfwijzen gaat hebben we ervoor geopteerd dit niet te doen. Het woord staat immers in beide versies maar op een andere manier geschreven.

61 De woorden die in het groen zijn aangeduid en niet tussen haken staan zijn echt aanvullingen op het lemma. Het gaat hier dan om toevoegingen en niet om woorden die anders zijn genoteerd. Enkele malen komt er ook een groen gekleurde asterisk voor die aanduidt dat er een onleesbaar woord in de versie van Cuénot staat. Enkele voorbeelden van lemma’s met aanvullingen uit de versie van Cuénot:

Figuur 53: lemma abus gedigitaliseerd

In Figuur 53 zien we dat het eerste groen gekleurde woord tussen haakjes staat wat er op wijst dat er een verschil in schrijfwijze is. Er staat in de versie van Belgarde ‘c’est un abus que les femmes ayent les sein découvert’ terwijl er in de versie van Cuénot het volgende staat ‘c’est un abus que les femmes aient le sein découvert’. Het is niet zo dat er in Belgardes versie c’est un abus que les femmes ayent (aient) le sein découvert staat. Onder de tweede betekenis zien we dat er aanvullingen zijn gemaakt bij het vertaalequivalent. Zo zien we dat er in de versie van Cuénot prefixen zijn toegevoegd. In de versie van Belgarde staat er enkel ‘babu’ en daarom werden de groene elementen niet tussen haakjes geplaatst. Aangezien ‘babu’ in de beide versies staat werd dit niet blauw gekleurd.

Figuur 54: lemma palmier gedigitaliseerd

In het lemma palmier zien we onderaan een subentry die groen is gekleurd. Deze subentry komt alleen voor in de versie van Cuénot en staat bijgevolg niet tussen haken. Hier vormt de versie van Cuénot een aanvulling op de versie van Belgarde. Deze aanvullingen werden zichtbaar door ieder lemma woord per woord te vergelijken.

62 In Figuur 55 bemerken we dat het volledige lemma groen is gekleurd en dat er een schuine streep in het veld van het bestandsnummer van de anonieme versie staat. Dit geeft aan dat dit lemma enkel in de versie van Cuénot terug te vinden is.

Figuur 55: sceptre gedigitaliseerd

Als laatste zijn er nog blauwe elementen terug te vinden in TLex. Deze blauwe elementen duiden aan dat deze enkel in de versie van Belgarde terug te vinden zijn. Ze worden gedeeltelijk hetzelfde gebruikt als de groene elementen. Het verschil is echter dat de verschillende schrijfwijzen niet in het blauw worden aangeduid. Het aanduiden van elementen in verschillende kleuren heeft als voordeel dat we in TLex eenvoudig kunnen zien waar de manuscripten van elkaar afwijken. Deze werkwijze zorgt er echter voor dat de structuur in TLex bijzonder complex is. Enkele voorbeelden van blauwe elementen in TLex:

Figuur 56: embrouillé gedigitaliseerd

Figuur 57: feler gedigitaliseerd

In bovenstaande Figuur 57 zien we dat de eerste vertaalequivalenten in het blauw staan en de volgende vertaalequivalenten in het groen. Het lemma staat in beide versies maar is niet gelijk in beide manuscripten. In het manuscript van Belgarde staan er minder vertaalequivalenten dan in Cuénot’s versie. De vertaalequivalenten liggen wel dicht bij elkaar in de beide versies. Het lemma bestaat in de anonieme versie uit ‘bula’ en ‘bulizi mu indanda’ terwijl het lemma in de versie van Cuénot bestaat uit ‘bulikia ou bulikisia, bulikisi, sila’ en ‘sili mu-indanda’. Bij deze laatste vertaalequivalenten na het augmentatief moeten we ook opmerken dat dit slechts een deel van het werkwoord is. Het volledige werkwoord is bulikisila en bulikisili. De missionarissen maken wel vaker gebruik van deze vorm van notatie bij werkwoorden.

63

Figuur 58: oeuf gedigitaliseerd

Op figuur 58 zien we dat de laatste subentry enkel in de versie van Belgarde voorkomt. De voorbeeldzinnen die hierop aansluiten komen in beiden versies voor alleen sluiten ze in de versie van Cuénot aan op de vorige subentry ‘faire un oeuf’. Er zijn ook een aantal lemma’s die enkel in het blauw zijn aangeduid. Dit zijn lemma’s die alleen in de versie van Belgarde staan naar analogie met de lemma’s die in het groen zijn aangeduid. Hierbij wordt in het veld met het bestandsnummer van Cuénot een schuine streep geplaatst zoals in Figuur 59.

Figuur 59: ecureuil gedigitaliseerd

2.8 Conclusie hoofdstuk II In bovenstaand hoofdstuk zijn we ingegaan op het digitalisatieproces. Het manuscript is echter nog niet volledig gedigitaliseerd. Er werd voor dit onderzoek circa 40% gedigitaliseerd aan de hand van de ruler. Het digitalisatieproces was bijzonder complex omdat twee manuscripten met elkaar werden vergeleken. We werden met een groot aantal problemen geconfronteerd en dit omdat we structuur toekenden aan een document dat deze structuur intrinsiek niet in zich droeg. Door de flexibiliteit van TLex kon het digitalistieproces eenvoudig worden bijgestuurd. De structuur in de manuscripten was bovendien niet altijd even consistent. Dit kunnen we besluiten uit feit dat subentries niet onder de correcte betekenis staan eveneens als een groot aantal voorbeeldzinnen die niet op een logische plaatst staan. De lemma’s in TLex zijn leesbaarder dan in de manuscripten maar er zit een bepaalde methode achter om ze te kunnen lezen en te weten wat het verschil is tussen de beide manuscripten. Deze methode is zo complex omdat de beide manuscripten woord voor woord met elkaar werden vergeleken en daardoor werden verschillen tussen beiden opgemerkt. De manuscripten werden nooit eerder op deze manier met elkaar vergeleken.

64 Hoofdstuk III: manuscript

In het volgende hoofdstuk wordt er dieper ingegaan op het manuscript. De digitalisatie maakte het manuscript niet alleen toegankelijk maar leverde ook nieuwe informatie op. Ten eerste gaan we in op de discussie rond het auteurschap van het origineel en hierbij aansluitend bespreken we ook de missionarissen die waarschijnlijk de kopieën hebben vervaardigd. Ten tweede behandelen we de inhoudelijke aanpassingen met een ander handschrift. We zullen hierbij aan de hand van verschillende voorbeelden aantonen dat het woordenboek later werd aangepast. Ten derde komt het inbinden van het manuscript aan bod. Tot slot bespreken we twee hypotheses aan om de structuur van het woordenboek te verklaren. Hierbij brengen we ook de inconsistenties van het manuscript in kaart.

Om de manuscripten te digitaliseren werden beide werken woord voor woord met elkaar vergeleken en door het vergelijken werden bepaalde elementen zichtbaar. Zoals in vorig hoofdstuk aangegeven zijn beide versies niet volledig identiek en daarom zijn er in de getranscribeerde versie elementen aangeduid in verschillende kleuren. Zo is er groen gebruikt voor de elementen die alleen in de versie van Cuénot staan, en blauw voor de elementen die enkel in de versie van Belgarde staan. Er is ook rood gebruikt voor de elementen die onleesbaar zijn. De beide manuscripten zijn nooit op deze manier met elkaar vergeleken. Hierdoor krijgen we nu nieuwe inzichten in de samenstelling ervan.

3.1 Auteur: kopie en origineel Een belangrijk discussiepunt is het auteurschap van het woordenboek. Van Bulck wijdt zijn artikel ‘Het oudste Kakongo-woordenboek (1768-1775)- E.H. Jean-Joseph Descouvrières (1954)’ aan het zoeken van een auteur voor de originele versie van het woordenboek. Hij sluit een aantal missionarissen uit op basis van de brieven van de missionarissen, vooreerst Proyart. Proyart werd als auteur aangeduid door Johnston (1919) op basis van zijn auteurschap van het boek ‘Histoire de Loango, Kakongo et autres royaumes d’Afrique (1776)’. Van Bulck (1954) sluit Proyart als auteur uit omdat deze nooit in Afrika is geweest. Als auteur van het originele manuscript sluit hij ook Belgarde uit en dit op basis van zijn brieven uit de eerste fase van de missie. Deze brieven die de omstandigheden van de missie en het dagdagelijkse leven van de missionarissen beschrijven tonen aan dat Belgarde het moeilijk heeft om de taal aan te leren. Noch hij noch de andere missionaris Sibire slaagden erin om met de lokale bevolking te converseren. Bovendien geeft van Bulck (1954: 103-105)

65 aan dat de periode die Sibire en Belgarde in Loango verbleven te kort was om de taal te kunnen behandelen in een manuscript van deze omvang. Sibire en Belgarde moesten tijdens deze periode ook de missiepost uitbouwen. Tevens is het ook onmogelijk dat Sibire en Belgarde dit woordenboek hebben opgesteld in Loango aangezien het manuscript de variant uit Kakongo behandelt. Bentley (1887: XII) geeft aan dat de variant uit het manuscript afwijkt van de variant uit Loango op basis van zijn kennis van de Loango-variant.

De tweede fase van de missie tussen 1768 en 1770 wordt geleid door Descourvières en Joli. Deze missionarissen berichten in hun brieven wel over het samenstellen van het woordenboek (Cuvelier 1953: 40; van Bulck 1954: 105-106). Joli is de missionaris die eens aangekomen in Cabinda een informant gaat zoeken om de taal te leren. Joli gaat ook als eerste preken maar blijft moeite hebben met de taalstudie. Descourvières schrijft in zijn brieven over het samenstellen van woordenboeken en de vorderingen die ze daarin maakten. Op basis hiervan besluit van Bulck dat Descourvières de auteur van de manuscripten moet zijn.

Belgarde en Cuénot beschouwt van Bulck (1954: 103-123) als kopiisten omdat zij enkel tijdens de derde fase van de missie aanwezig zijn en de woordenboeken voor de derde fase zijn gedateerd. Van Bulck oordeelt dat Descourvières de hoofdredacteur van de originele manuscripten is maar dit is niet na te gaan aangezien de originelen niet voor handen zijn. Van Bulck (1954: 103-123) gaat in zijn artikel verder met het zoeken naar de kopiisten van het woordenboek Kakongo-Frans en het grammaticamanuscript. De werken die aan Cuénot worden toegeschreven zijn zeker van zijn hand want hij heeft de manuscripten ondertekend. Het woordenboek dat hier centraal staat werd niet ondertekend, waardoor we ons niet enkel de vraag kunnen stellen wie het origineel samengesteld heeft, maar ook wie de kopie heeft gemaakt. Uit de chronologie blijkt immers dat de woordenboeken en de grammatica die Joli en Descourvières hebben samengesteld moeten gedateerd worden in de periode tussen 1768 en 1770. Het woordenboek dat hier centraal staat is gedateerd in 1772 en kan hierdoor geen originele versie zijn.

We weten dat Belgarde en Descourvières samen de derde fase van de missie hebben opgestart en dat ze een tijd samen in San Domingo hebben verbleven (Cuvelier 1953: 67-68; van Bulck 1954). In San Domingo heeft Belgarde een kopie in 1770 gemaakt van het woordenboek. We weten dit omdat Belgarde het vermeldt in zijn brieven (Cuvelier 1953: 67-68; van Bulck 1954: 111). Deze kopie is echter nog niet gevonden en is hoogstwaarschijnlijk verloren

66 gegaan. Desalniettemin besluit van Bulck (1954: 125) op basis van de datering van het werk in 1772 dat Belgarde de auteur moet zijn van de kopie die in dit werkstuk centraal staat. Wat het belang is van de datum vermeldt van Bulck niet. Er is verder geen bewijs voor de stelling van van Bulck, omdat er ook geen andere manuscripten voorhanden zijn om deze te vergelijken met de versie uit 1772.

De versie die hier centraal staat werd tot voor kort bewaard in de Grenville-bibliotheek van het British Museum. Tijdens het digitalisatieproces vielen enkele elementen op die de these van van Bulck (1954) niet ondersteunen. De aanvullende versie kan wel met zekerheid toegeschreven worden aan Cuénot omdat deze door hem is ondertekend. We kunnen Cuénot ook meteen uitsluiten als mogelijke auteur van de eerste versie omdat zijn handschrift te veel verschilt van deze versie.

Onderstaande afbeelding is één van de eerste pagina’s van het manuscript. Het woordenboek werd met dit handschrift opgestart. Toch zien we dat het handschrift na enkele bladzijden wijzigt en daarna nog enkele keren wijzigt. Dit is merkwaardig omdat dit niet voorkomt in de versie van Cuénot. Enkele voorbeelden:

67

Figuur 1: bestandsnummer 12 uit het British Library-manuscript (BL)1

In de volgende afbeelding -Figuur 2- zien we dat het handschrift gewijzigd is, zo is de schrijfwijze van de [b] verschillend. Onderstaand handschrift is ook groter dan het vorige, alhoewel we pas drie pagina’s verder in het manuscript zijn. Er is bijgevolg een tweede kopiist of missionaris betrokken bij het kopiëren van het manuscript.

1 Omdat de nummering van de bladzijden in het manuscript zelf verwarrend is, is er voor geopteerd om de nummering van de bestanden hier te gebruiken.

68

Figuur 2: bestandsnummer 15 uit het BL-manuscript

Onder Figuur 3 slechts een twintigtal bladzijden verder zien we nog een ander handschrift. Dit handschrift is opvallend omdat de lemma’s in hoofdletters zijn genoteerd. De kopiist heeft er hier voor gekozen om het onderscheid tussen de macro- en microstructuur van het lemma duidelijker te maken. Er is opnieuw iemand anders bij het kopiëren betrokken waardoor er andere keuzes in verband met de micro- en macrostructuur zijn gemaakt.

69

Figuur 3: bestandsnummer 29 uit het BL-manuscript

Enkele tientallen bladzijden, Figuur 4, verder zien we opnieuw een ander handschrift. We zien dat er in het midden van het lemma opeens een andere manier van schrijven op het vlak van lemma’s wordt gehanteerd. De lemma’s zelf worden opnieuw niet langer in hoofdletters genoteerd. Dit valt moeilijk te verklaren wanneer één en dezelfde persoon aan het werk was aan het manuscript. Naar alle waarschijnlijkheid heeft een andere persoon het kopiëren verder gezet.

70

Figuur 4: bestandsnummer 81 uit het BL-manuscript

Een honderdtal pagina’s later zien we dat er opnieuw een andere kopiist overneemt en nu in het midden van een pagina (Figuur 5). Het handschrift verschilt van het vorige omdat het groter is en enkele letters worden anders geschreven. Zo wordt de [s] midden in een woord als een hoofdletter geschreven en zien we dat de [t] onderaan geen krul vertoont zoals in het voorgaande handschrift.

71

Figuur 5: bestandsnummer 196 uit het BL-manuscript

Een tiental pagina’s verder, Figuur 6, zien we dat het grotere handschrift wordt vervangen door een kleiner handschrift. We zien dat het lemma en de bijbehorende context in het grotere handschrift staan terwijl de vertaalequivalenten reeds in een kleiner hanschrift worden genoteerd. Het is opvallend dat deze verandering in het midden van het lemma plaatsvindt en dit slechts acht pagina’s na de vorige wissel (bestandsnummer 196). Dit kleine handschrift vertoont wel enige gelijkenis met het handschrift bovenaan bestandsnummer 196 (Figuur 5). Ook hier wordt er waarschijnlijk afgewisseld tussen twee kopiisten.

72

Figuur 6: bestandsnummer 212 uit het BL-manuscript

We merken verder op dat het handschrift onder dégénerer opnieuw wijzigt (Figuur 7). Net onder het lemma wordt de eerste zin geschreven door iemand met een ander handschrift, dat evenwel gelijkenis vertoont met het groter handschrift op bestandsnummer 212 (Figuur 6). Het is niet zeker of dit opnieuw een andere kopiist is of er gewoon afgewisseld wordt tussen twee kopiisten.

73

Figuur 7: bestandsnummer 216 uit het BL-manuscript

Op onderstaande afbeelding, Figuur 8, zien we opnieuw een ander handschrift opduiken in het midden van een lemma. Het lemma déplorable wordt nog in een groter handschrift gerealiseerd, terwijl de context reeds in een kleiner handschrift is genoteerd. Er heeft klaarblijkelijk opnieuw een andere kopiist overgenomen.

74

Figuur 8: bestandsnummer 229 uit het BL-manuscript

Uit dit overzicht kunnen we besluiten dat het handschrift zeer vaak wijzigt althans in de eerste 230 bladzijden van het manuscript. Vanaf bestandsnummer 230 wijzigt het handschrift niet meer. Er zijn wel nog enkele kleine verschillen maar mogelijk zijn deze te wijten aan het feit dat een handschrift verandert wanneer er langdurig wordt geschreven.

We kunnen dan ook niet anders dan besluiten dat deze kopie niet van Belgarde kan zijn zoals van Bulck (1954: 125) beweert want de kopie is duidelijk niet samengesteld door één persoon. Belgarde kan wel het grootste deel van dit werk hebben geschreven maar daar zijn geen bewijzen voor. Het huidige manuscript kan niet vergeleken worden met een ander manuscript want er zijn geen manuscripten van Belgarde teruggevonden. Om dit werk te vervaardigen werd er door kopiisten of missionarissen samengewerkt. Het woordenboek werd vervaardigd tussen de tweede en de derde fase. Het is mogelijk dat verschillende missionarissen die bij de derde fase betrokken waren hebben gewerkt aan dit manuscript. Zij leerden op dat moment de taal ter voorbereiding van de missie (Proyart 283; van Bulck 1954: 114). Aangezien er geen enkele naam van een mogelijke auteur of auteurs is teruggevonden moeten we besluiten dat deze bron eigenlijk anoniem is.

Het digitaliseren legde deze nuances bloot en zorgde ervoor dat het document toegankelijker werd, maar het heeft ook minpunten. Zo zijn deze nuances in het handschrift niet te zien in de getranscribeerde versie aangezien deze analyse pas na het digitaliseren is gemaakt. Deze verschillende handschriften zorgden wel voor problemen bij het digitaliseren van het manuscript en het was niet altijd eenvoudig om deze te ontcijferen omdat iedere persoon een andere manier van noteren had. Overigens waren niet alle lemma’s even leesbaar.

75 3.1.1 Aanpassingen door een ander handschrift Niet alleen moeten we besluiten dat er verschillende missionarissen aan dit manuscript hebben gewerkt, maar we zien ook dat er later door andere personen aanpassingen zijn gemaakt. Dit kan alleen opgemerkt worden indien een lemma grondig bestudeerd wordt. Het woord voor woord analyseren van het lemma was noodzakelijk om te digitaliseren. Meestal zijn de aanpassingen overeenkomstig met wat in de transcriptie is aangegeven in het blauw. Zoals eerder opgemerkt dient het blauw om elementen aan te geven die enkel in de zogenaamde anonieme versie staan. Deze kleur werd pas later in het digitalisatieproces gebruikt. Hierdoor zijn er elementen die in het begin van het manuscript afwijken niet aangeduid. Enkele voorbeelden:

Figuur 9: bestandsnummer 41 van het BL-manuscript: aligner, aliment en alimenter

Figuur 10: de lemma’s aligner, aliment en alimenter gedigitaliseerd

Deze lemma’s werden duidelijk aangepast op een ander moment en door een andere persoon. We zien dat de toevoegingen niet lijken op het schrift waarin het lemma werd ingevoerd. Zo merken we dat de vertalingsequivalenten van aligner zijn toegevoegd in een kleiner handschrift. Deze equivalenten zijn later ingevoerd want we zien dat de kopiist enige ruimte had gelaten voor aanpassingen aangezien het lemma geen vertalingsequivalent had. Bij het volgende lemma aliment zien we dat er een vertaalequivalent is toegevoegd door dezelfde persoon als diegene die het lemma toevoegde. We zien echter ook aanpassingen door de persoon die ook het lemma aligner aanpaste en hier zien we dat de aanpassingen moeilijk

76 leesbaar zijn wegens plaatsgebrek. Er wordt meer informatie gegeven met betrekking tot het gebruik van de equivalenten om aliment te vertalen. Onder het lemma alimenter zien we dat de aanpassingen het manuscript soms ook moeilijk leesbaar maken. Zo zijn er nog een zestal vertalingen toegevoegd terwijl de kopiist hier geen witruimte had gelaten. Deze aanpassingen geven aan dat de manuscripten wel degelijk werden gebruikt tijdens de derde fase van de missie. Het is namelijk niet mogelijk om de aanpassingen te maken indien er geen nieuwe informatie beschikbaar was. Sommige van deze aanpassingen zijn niet terug te vinden in de kopie van Cuénot.

Figuur 11: bestandsnummer 287 van het BL-manuscript: egratigner, estre egratigné

Figuur 12: lemma egratinger gedigitaliseerd

In bovenstaande afbeelding van het lemma egratigner in het manuscript zien we duidelijk dat voor de subentry estre egratigné, de vertalingsequivalenten zijn ingevoerd door een andere persoon want het handschrift is niet hetzelfde. Dit lemma werd later waarschijnlijk aangevuld door de persoon die het woordenboek gebruikte en toch een vertaling voor het lemma vond. Bovendien zien we in de versie van Cuénot een ander vertaalequivalent. Estre egratigné bleef oorspronkelijk waarschijnlijk zonder vertaalequivalent staan en werd pas later aangevuld door verschillende personen in de verschillende versies, waardoor er andere mogelijkheden zijn.

77

Figuur 13: bestandsnummer 287 van het BL-manuscript: egrenner

Figuur 14: lemma egrenner gedigitaliseerd

Op dezelfde pagina als egratigner (Figuur 11) staat ook het lemma egrenner (Figuur 13). Aan dit lemma werden er ook aanpassingen toegevoegd in een afwijkend handschrift. Toch is dit een vreemd lemma aangezien het tweede vertaalequivalent lijkt toegevoegd door dezelfde persoon die het lemma schreef en dit in tegenstelling tot het eerste vertaalequivalent. Dit eerste vertaalequivalent lijkt later toegevoegd, maar dat kan niet aangezien het tweede onmiddellijk volgt. Het is niet duidelijk hoe dit precies tot stand kwam. Een mogelijke verklaring is dat er bij de aanvulling van dit lemma meerdere personen betrokken waren. Door deze versie te vergelijken met de versie van Cuénot is het echter wel duidelijk dat ‘u manïa’ niet in beide versies aanwezig is.

Figuur 15: bestandsnummer 358 uit het BL-manuscript: faillir

78

Figuur 16: lemma faillir gedigitaliseerd

In bovenstaand lemma (Figuur 15) zien we opnieuw toegevoegde vertalingen. De eerste toegevoegde vertaling valt op omdat ze buiten de bladspiegel staat. De aanpassing lijkt evenwel gemaakt door dezelfde persoon die het oorspronkelijke lemma kopieerde. De tweede aanpassing is gemaakt door ze toe te voegen aan het einde van het lemma. Het handschrift van de aanpassing is zeer gelijkend en is waarschijnlijk het werk van dezelfde persoon. Het lijkt er wel op dat er een ander schrijfmiddel gebruikt werd, want de puntdikte van de aanpassingen is niet dezelfde. Deze aanpassingen staan ook in de versie van Cuénot. We zien wel dat in de versie van Cuénot het lemma uitgebreider is. Er is een vierde betekenis en een bijbehorende subentry aan toegevoegd.

De missionarissen lieten vaak witruimte bij de lemma’s die niet volledig waren maar soms is deze vrijgelaten witruimte niet voldoende. Hierdoor wordt de leesbaarheid minder en gaan de missionarissen op zoek naar creatieve oplossingen voor dit probleem. De toegevoegde elementen worden vaak omcirkeld om aan te duiden waar de toevoeging bijhoort. Zo ontstaan soms merkwaardige constructies, die uiteraard correct zijn ingevoerd in TLex:

Figuur 17: bestandsnummer 446 uit het manuscript: immemorial

Figuur 18: lemma immemorial gedigitaliseerd

In TLex (Figuur 18) staat deze zin in het blauw omdat het vertaalequivalent niet in de versie van Cuénot staat. Het is dan ook zo goed als zeker dat deze voorbeeldzin geen vertaling had in het origineel.

79

Figuur 19: bestandsnummer 449 uit het BL-manuscript impetueusement

Figuur 20: lemma impetueusement gedigitaliseerd

We zien dat deze nuances uit het manuscript verloren gaan in de digitale versie. Impetueusement had als vertaling enkel ‘ku-ngolo’ en ‘béné tinu’. Daarna pas is er context aan toegevoegd en ook een tweede context met vertaling. Al deze elementen zijn aanwezig in de versie van Cuénot, wat erop kan wijzen dat beide versies samen bewaard zijn tijdens de derde fase van de missie. Het is ook mogelijk dat deze aanpassingen in het origineel zijn gemaakt waardoor Cuénot deze heeft overgenomen in zijn versie. Het is dan wel vreemd dat dit niet is gebeurd voor immemorial. Een belangrijke vraag is ook in welke mate er een verschil is tussen deze manuscripten en het origineel. Zijn deze aanpassingen hier gemaakt tijdens de derde fase, of zijn de missionarissen niet volledig genoeg geweest tijdens het kopiëren, waardoor ze later door een andere missionaris zijn aangevuld.

Figuur 21: bestandsnummer 748 uit het BL-manuscript: rapporter

80

Figuur 22: het lemma rapporter gedigitaliseerd

Het is niet duidelijk of dat dit een deel is dat is toegevoegd of gewoon vergeten. De lemma’s in dit deel van het woordenboek zijn moeilijk leesbaar en vaak onduidelijk. Alle elementen zijn ook aanwezig in de versie van Cuénot. Dit roept opnieuw vragen op met betrekking tot de verschillen en gelijkenissen tussen de kopieën en het origineel en de kopieën onderling. Zonder het origineel is het onmogelijk om hier een uitspraak over te doen. We zien dat sommige toevoegingen in beide manuscripten doorgevoerd zijn en andere niet.

We zijn tot het besluit komen dat de kopie uit 1772 niet door Belgarde is geschreven maar door verschillende missionarissen. Hierbij komt nog dat er later nog aanpassingen zijn gebeurd en dit hoogstwaarschijnlijk door de gebruikers van het woordenboek. Deze aanpassingen vallen op door het afwijkend handschrift. Er zijn waarschijnlijk meer mensen bij betrokken dan enkel de kopiisten. Hoeveel personen aan het manuscript gewerkt hebben, wie dit zijn en hoelang ze eraan gewerkt hebben blijft echter onduidelijk. Zonder het originele manuscript dat vermoedelijk dateert uit de periode tussen 1768 en 1770 zullen we nooit kunnen achterhalen wat de originele versie was en welke aanpassingen en toevoegingen er door andere missionarissen gemaakt zijn. We kunnen wel besluiten dat zowel de anonieme versie als de versie van Cuénot afwijken van het origineel omdat er een aantal elementen zijn die ofwel enkel in de ene, ofwel enkel in de andere versie voorkomen. Deze elementen komen enkel voor in één versie en kunnen dus geen kopie van het origineel zijn. Er zijn tevens ook 16 lemma’s die in de getranscribeerde versie enkel in de versie van Cuénot voorkomen en 17 lemma’s die enkel in de anonieme versie voorkomen.

3.2 Van losse pagina’s tot gebonden boek In hoofdstuk één werden reeds de verschillende manuscripten uiteengezet. Er werd vermeld dat de versie van Cuénot geen kaft heeft en dit in tegenstelling tot de anonieme versie die hier centraal staat. Opnieuw zagen we tijdens het digitaliseren enkele merkwaardigheden die niet

81 meteen te verklaren waren, maar toch een kijk gaven in de geschiedenis van het manuscript na de vervaardiging.

Een eerste element dat opvalt is de verwarrende paginanummering. De auteur geeft zelf achteraan aan dat hij zich op enkele plaatsen heeft vergist in de nummering (Anoniem 1772: 968). We zien echter niet alleen dat hij zich vergist heeft maar we zien tevens dat sommige bladzijden een dubbele nummering hebben zoals wordt weergegeven in Figuur 23.

Figuur 23: nummering rechterpagina’s BL-manuscript

We merken dat de rechterbladzijde telkens een dubbele nummering heeft. Het nummer bovenaan is afkomstig uit de nummering aangebracht door de auteur, waarbij hij aangeeft dat het manuscript 965 bladzijden telt zonder de vergissing (Anoniem 1772: 968). De nummering onderaan is later toegevoegd en opvallend is hier dat dit telkens ongeveer de helft beslaat van de oorspronkelijke nummering. We zien dit enkel op de rechter bladzijden van het manuscript, want op de linker bladzijden zien we wat weergegeven wordt in Figuur 24.

82

Figuur 24: nummering linkerpagina’s BL-manuscript

Op deze afbeeldingen van de linkerpagina’s zien we dat de oorspronkelijke nummering is behouden. Deze nummering is noch doorschrapt noch aangepast wat er nogmaals op wijst dat de tweede nummering op de rechterpagina’s later is toegevoegd. Dit manuscript moet ooit bestaan hebben uit bladen die dubbel zo groot zijn geweest als het huidige formaat maar door het inbinden werden de bladen in twee verdeeld. De nummering is vermoedelijk aangepast op het moment dat de grotere bladzijden werden ingebonden.

Veel manuscripten werden op een bepaald ogenblik ingebonden om ze eenvoudig en goed te kunnen bewaren en ook dit anonieme manuscript werd op een bepaald ogenblik ingebonden met een harde boekkaft met daarin een zegel van de bibliotheek van het British Museum.

Figuur 25: voorkant BL-manuscript

83

Tijdens het digitaliseren is gebleken dat het inbinden van het manuscript schade heeft toegebracht aan het manuscript. Zo zien we op een aantal pagina’s het volgende:

Figuur 26: bestandsnummer 197 van het BL-manuscript

Figuur 27: bestandsnummer 198 van het BL-manuscript

Figuur 28: bestandsnummer 201 van het BL-manuscript

Figuur 29: bestandsnummer 207 van het BL-manuscript

Figuur 30: bestandsnummer 208 van het BL-manuscript

Figuur 31: bestandsnummer 210 van het BL-manuscript

84 In bovenstaande afbeeldingen (Figuur 26 tot 31) zien we dat de bladzijden zijn bijgesneden om ze in te binden. We merken dit echter enkel bij het grotere handschrift. Vermoedelijk hield de kopiist zich niet aan dezelfde bladspiegel als de andere kopiisten waardoor er delen van lemma’s zijn weggesneden. Door het wegsnijden van deze lemma’s is er belangrijke informatie verloren gegaan. Vaak kon de versie van Cuénot als aanvulling dienen maar dat manuscript was niet altijd even leesbaar. Het manuscript is slechts in beperkte mate in dit grotere handschrift opgesteld waardoor de schade enigszins beperkt blijft. De bladzijden werden niet enkel bovenaan bijgesneden maar ook onderaan.

Figuur 32: bestandsnummer 359 van het BL-manuscript

Op bovenstaande afbeeldingen zien we dat de bladzijden onderaan eveneens werden bijgesneden. De schade onderaan de pagina’s is minder groot omdat de bladspiegel onderaan meer werd gerespecteerd. Vermoedelijk wou een missionaris elementen toevoegen aan het lemma en heeft hij de bladspiegel niet gehanteerd. De bijgesneden woorden zijn hier nog leesbaar en op de pagina’s die tot dusver zijn gedigitaliseerd is er geen data verloren gegaan door het onderaan bijsnijden van de bladen.

Zoals reeds vermeld is het manuscript op een bepaald ogenblik ingebonden tot een boek. Wanneer dit is gebeurd en door wie is echter onduidelijk. Wel staat vast dat het manuscript op dat moment al in de Grenville Library bewaard werd. Dit weten we aan de hand van het zegel van de bibliotheek in de kaft. Vermoedelijk is het manuscript ingebonden in 1890 want op de allerlaatste pagina voor de kaft vinden we wat weergegeven is in Figuur 33.

85

Figuur 33: bestandsnummer 970 van het BL-manuscript

De persoon die deze aantekeningen maakte heeft de pagina’s geteld en opnieuw genummerd want dit is hetzelfde handschrift als dat van de nieuwe nummers op de rechterpagina. Onder de nieuwe nummering zijn er 483 pagina’s. Het is mogelijk dat de pagina’s werden geteld voor het manuscript werd gebonden en dit om vergissingen te vermijden. Mogelijk zijn de letters A.G. de initialen van deze persoon. Het is niet zo dat het manuscript op dit ogenblik herontdekt is in de Grenville-bibliotheek want het wordt al vermeld in het boek van Bentley uit 1887.

Het manuscript moet er oorspronkelijk ook anders hebben uitgezien. De andere woordenboeken van Cuénot bestaan uit een tiental schriften en waarschijnlijk was dit ook hier het geval vooraleer er geopteerd werd om alles in te binden.

3.3 Structuur van het manuscript In hoofdstuk twee werd reeds aangegeven dat de structuur van het woordenboek complex is. De missionarissen zijn vaak grondig te werk gegaan om een bepaald woord in het woordenboek te bespreken. Zo zijn er bepaalde lemma’s die enkele pagina’s lang zijn. Toch zijn er ook elementen in de structuur die tegenstrijdig zijn. Er zijn bijvoorbeeld veel voorbeeldzinnen die niet onder de juiste betekenis of subentry staan. Er zijn ook woorden die niet alfabetisch gerangschikt staan en er zijn lemma’s waar de structuur minder vast is.

Wanneer we afgaan op de brieven van de missionarissen dan zou dit manuscript in een tijdsbestek van twee maanden zijn opgesteld en werden er nog gedurende enkele maanden aanpassingen doorgevoerd (Cuvelier 1953: 16-17; van Bulck 1954: 109-110). Dit tijdsbestek lijkt echter onwaarschijnlijk door de omvang en de complexiteit van het werk.We lezen in hun brieven ook dat ze het plan maakten om een woordenboek samen te stellen. Michaud

86 (1837) had echter een ander inzicht in verband met de samenstelling van het woordenboek. Volgens Michaud (1837: 371) had Descourvières al voor zijn vertrek het plan opgevat om een woordenboek samen te stellen. Ter plaatse vulde hij het woordenboek dagelijks aan met woorden die hij had opgevangen in conversaties. Dankzij dit woordenboek zou hij dan samen met de zoon van de koning enkele belangrijke documenten vertalen waaronder een catechismus en enkele preken.2 In dit hele proces werd hij bijgestaan door de tweede missionaris Joli. Ook Joli vulde het woordenboek aan en hielp met het vertalen van de andere documenten. Het digitaliseren van het woordenboek leverde echter andere inzichten.

Tijdens het digitaliseren is duidelijk geworden hoe complex het werk is. De lemma’s worden vaak gespecificeerd door context en 38,8% van de lemma’s heeft context. De structuur wordt nog complexer zodra er een subentry toegevoegd werd. Ongeveer 28,1% van de gedigitaliseerde lemma’s hebben één of meer subentries. De subentries leveren problemen op omdat ze niet altijd onder de juiste context staan. Dit woordenboek is meer dan een lange woordenlijst. De lemma’s zijn complex of hebben geen vertaling. Ze zijn inhoudsloos en 14,1% van de lemma’s in het al getranscribeerde deel is onvertaald. Dit percentage geeft aan dat de missionarissen naar alle waarschijnlijkheid een sjabloon hadden of minstens een standaard woordenlijst waarop ze zich baseerden.

De complexiteit van het werk – die zichtbaar wordt in TLex – toont aan dat het tijdsbestek van twee maanden bijna onmogelijk is voor het opstellen aangezien Descouvières noch Joli kennis hadden van het Kakongo. Ze hadden geen basis om op te steunen en er was geen orthografie van het Kakongo. Het inzicht dat Michaud (1837) aanreikt lijkt dan ook eerder onwaarschijnlijk. Wanneer Descourvières dagelijks enkele woorden opschreef dan had hij ook nog het inzicht nodig om de woordenboekartikels samen te stellen. Het bijhouden van woorden gehoord tijdens een conversatie zou ook nooit dezelfde complexiteit opleveren. Er is meer over het manuscript nagedacht dan Michaud aantoont.

De huidige hypothese is dan ook dat de missionarissen een template hadden om het manuscript samen te stellen. Het gebruik van een template kan ook het tijdsbestek inkorten maar dan nog blijft twee maanden zeer kort. Welk template de missionarissen hanteerden is ook onduidelijk. In hun brieven vermelden ze niets en ook Proyart (1776) vermeldt niets over

2 De zoon van de koning waarnaar Michaud verwijst is waarschijnlijk Boman.

87 een voorbeeld in zijn boek. Het staat vast dat in de 18de eeuw al zeer veel woordenboeken geproduceerd werden. Een groot aantal kan worden uitgesloten op basis van het feit dat dit een algemeen woordenboek is en geen woordenboek over plantenkunde, geneeskunde,… Ondanks deze reductie blijven er echter nog honderden mogelijkheden over (cf. bvb. http://www3.u-cergy.fr/dictionnaires/). Het zoeken naar een template is een tijdrovende bezigheid en zonder een goede kennis van het 18de eeuwse Frans bovendien zeer moeilijk.

Het is met andere woorden plausibel dat de missionarissen de structuur van hun werk gebaseerd hebben op een reeds bestaand woordenboek. Bovendien moeten we hier nog aan toevoegen dat de meeste letters van het alfabet een evenredige distributie kennen. Er zijn nauwelijks letters die ondergerepresenteerd zijn en enkel de P en Q zijn overgerepresenteerd. Het behandelen van de letters van het alfabet lijk eenvoudig maar toch is dit een probleem binnen de lexicografie (de Schryver 2005). Het is opvallend hoe goed de missionarissen het alfabet hebben verdeeld over hun woordenboek. Toch zijn er een aantal elementen die deze hypothese niet of minder ondersteunen. Zo is de structuur van sommige lemma’s niet altijd even vast en plaatsen de missionarissen de subentries soms onder de verkeerde context.

Bijvoorbeeld in het lemma aller zien we dat ‘aller bien’ onder de context ‘aller pour faire quelque chose’ staat. ‘Aller bien’ heeft echter niet de betekenis van ‘aller pour fair quelque chose’. ‘Aller bien’ wordt gebruikt in de betekenis van een toestand, hoe het ervoor staat of hoe het gaat. ‘Aller bien’ is niet meer de eerste betekenis van het werkwoord – namelijk beweging – en zou bijgevolg apart onder het lemma moeten toegevoegd worden .

88

Figuur 34: lemma aller gedigitaliseerd

Figuur 35: lemma peine gedigitaliseerd

We zien dat in het lemma peine, onder de derde betekenis chagrin, één subentry staat. Deze subentry ‘avoir de la peine’ hoort niet onder de betekenis chagrin. ‘Avoir de la peine’ moet

89 eigenlijk onder ‘douleur, châtiment’, staan. We zien dit ook aan de vertaling in het Kakongo. Dit lemma kent in zijn geheel vijf betekenissen en onder drie daarvan werden één of meerdere subentries toegevoegd. Om dit te doen moet er een zekere kennis van het Frans zijn die kan voortkomen uit de structuur van het template of kennis van de missionarissen. De kennis van het Frans van de missionarissen is echter op bepaalde punten merkwaardig zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien. Toch is het onverklaarbaar waarom sommige subentries onder de verkeerde betekenis staan indien er een template werd gebruikt. Het zijn ook niet enkel de subentries die onder de verkeerde betekenis staan, we stellen dit ook vast bij voorbeeldzinnen.

Figuur 36: lemma jambe gedigitaliseerd

In het lemma jambe zien we de voorbeeldzin ‘il a les jambes tortues’. Deze voorbeeldzin hoort niet bij de subentry maar bij de vertaling van jambe.

Een andere mogelijkheid is dat de missionarissen de voorbeeldzinnen bij minder complexe lemma’s op het einde plaatsten. Het is immers geen lemma met een complexe structuur waardoor verwarring uitgesloten wordt. Onder Figuur 37 merken we dit:

Figuur 37: lemma nage gedigitaliseerd

In bovenstaand lemma nage merken we dat de voorbeeldzinnen op het einde staan, terwijl de eerste voorbeeldzin ‘il s’est sauvé a la nage’ bij de eerste betekenis hoort. Hierdoor wordt de indruk gewekt dat de missionarissen de beslissing hebben genomen om de voorbeeldzinnen op het einde van het lemma te plaatsen. Het is geen complex lemma en bijgevolg kan het niet dat ze hier geen overzicht meer hadden. Het is evenwel vreemd dat ze soms andere keuzes lijken te maken waardoor het manuscript soms inconsistent is.

90

Figuur 38: lemma oeil gedigitaliseerd

In bovenstaand lemma oeil merken we dat er onder de subentry ‘blanc de l’oeil’ een voorbeeldzin staat die onder ‘crever een oeil’ moet staan. We zien dat er ‘il a un oeil crevé’ staat en dat hoort uiteraard onder ‘crever un oeil’ te staan. De andere voorbeeldzinnen die onder ‘le blanc de l’oeil’ staan hebben ook geen relatie met deze betekenis en horen eigenlijk te staan onder de eerste betekenis van oeil. We zien dat er ook een groot aantal voorbeeldzinnen staan onder ‘jetter les yeux sur q. ch:’ deze voorbeeldzinnen hebben een zekere betekenisrelatie met deze subentry bijvoorbeeld ‘il a l’oeil sur tout’. Deze voorbeeldzin betekent dat iemand alles in de gaten houdt wat qua betekenis aanleunt bij een blik werpen op iets. Toch is er geen enkele voorbeeldzin die de subentry zelf ondersteunt.

In dit lemma zien we dat de structuur complex is maar dat de voorbeeldzinnen hier niet op het einde staan. Hier is er voor geopteerd om de voorbeeldzinnen onder de betekenis of subentry te plaatsen. We zien echter ook het volgende:

Figuur 39: het lemma facile gedigitaliseerd

91

Het lemma facile is geen gecompliceerd lemma. Het bestaat uit twee betekenissen zoals het bovenstaande lemma nage maar we zien dat er onder beide betekenissen voorbeeldzinnen zijn geplaatst. Dit weerlegt de hypothese dat ze bij minder uitgebreide lemma’s de voorbeeldzinnen op het einde plaatsten. Het toont wel aan dat er niet altijd dezelfde keuzes zijn gemaakt waardoor er inconsistenties zijn.

Uit bovenstaande afbeelding is duidelijk gebleken dat de structuur van de lemma’s niet altijd even goed is. De subentries staan soms onder de verkeerde betekenis en voorbeeldzinnen worden geplaatst waar ze niet horen. Woorden werden ook niet altijd even goed alfabetisch gerangschikt. Dit wijst er eerder op dat de missionarissen geen template gebruikten bij de opstelling van het manuscript. Indien ze een template gebruikten dan hoefden ze enkel de structuur van het template te volgen om een consistent woordenboek te maken. Het is evenwel zeker dat ze aan dat mogelijke template wel zelf voorbeeldzinnen hebben toegevoegd. Voorbeeldzinnen die van toepassing waren op de situatie in Kakongo worden geïllustreerd in Figuren 40 en 41.

Figuur 40: lemma demi gedigitaliseerd

Figuur 41: lemma il gedigitaliseerd

In bovenstaand lemma demi staat er onder ‘demi-brasse’ een voorbeeldzin die opnieuw niet op de juiste plaats staat. Het is een zin die betrekking heeft op de omgeving waarin de missionarissen verbleven. De zin ‘Bunïa est a mi chemin de banze à Malimbe’ kan onmogelijk in een template staan. De missionarissen hebben dus zeker hun eigen omgeving beschreven in het woordenboek.

92 We zien in het lemma il dat er onder il y a ook een voorbeeld staat dat betrekking heeft op de omgeving waarin de missionarissen zich bevonden tijdens het opstellen van het woordenboek. ‘Il y a eu bien des captifs a malimbe’ staat hier wel onder de correcte subentry maar het toont opnieuw aan dat de missionarissen eigen voorbeeldzinnen maakten om het woordenboek aan te vullen.

De missionarissen kunnen een template gebruikt hebben en het lijkt zelfs zeer plausibel, maar toch zijn er enkele elementen die deze hypothese niet ondersteunen. Zo zijn er lemma’s waarvan de structuur niet goed is terwijl over het algemeen de structuur zeer uitgebreid en complex is. Bovendien zijn er een groot aantal voorbeeldzinnen die niet op de correcte manier geplaatst zijn in de lemma’s. Dit spreekt tegen dat de missionarissen een template hebben gebruikt maar dit is niet het enige. De voorbeeldzinnen die de omgeving beschrijven stonden ook niet in een template en staan soms ook niet op de correcte plaats. We kunnen hieruit besluiten dat ze zeker niet altijd het template volgden of toch op een andere manier werkten. Het is niet zeker of ze echt een template hanteerden om dit manuscript op te stellen al kan een template wel de complexe structuur van de lemma’s verklaren. De vraag welk template de missionarissen hanteerden blijft echter onbeantwoord.

Indien de missionarissen geen template gebruikten bij het manuscript dan kan het ook zijn dat ze eerst kladversies maakten. Ze moeten dan gedurende enkele maanden een aantal kladversies van het manuscript hebben samengesteld om tot deze uiteindelijke versie te komen. Dit is een mogelijkheid maar ook hiervan wordt niets vermeld in hun brieven. Indien ze kladversies maakten dan is de vraag of deze bewaard zijn gebleven, en indien ja, waar deze dan kunnen zijn.

De hypothese van de kladversies kan evenwel ook niet de inconsistenties op het vlak van structuur en voorbeeldzinnen verklaren. Indien dit niet de eerste samengestelde versie is dan zouden de missionarissen toch moeten hebben vastgesteld dat de structuur niet helemaal correct was. De kladversies kunnen wel verklaren hoe het komt dat de grammatica voor sommige lemma’s zo uitgebreid is. Het is moeilijk aan te nemen dat ze voor de grammaticale regels werden bijgestaan door een moedertaalspreker. Moedertaalsprekers hebben minder zicht op hun eigen grammaticale regels dan wat beschreven wordt in het manuscript. Enkele voorbeelden hiervan:

93

Figuur 42: lemma ce gedigitaliseerd

Figuur 43: lemma elle gedigitaliseerd

Figuur 44: lemma la gedigitaliseerd

Figuur 45: lemma pas gedigitaliseerd

94

Figuur 46: lemma que gedigitaliseerd

In deze enkele voorbeelden zien we dat de structuur van sommige lemma’s zeer uitgebreid kan zijn. Grammatica wordt niet vaak toegevoegd aan de lemma’s en 8,2% van de lemma’s hebben een grammaticaslot. De grammatica heeft een klein aandeel in het manuscript want een woordenboek is immers niet los te koppelen van grammatica. De grammatica in het woordenboek is meestal niet erg uitgebreid maar wordt meestal wel verduidelijkt door één of meerdere voorbeeldzinnen.

Het is moeilijk aan te nemen dat het woordenboek werd samengesteld op enkele maanden tijd. De grammatica mag dan niet erg uitgebreid zijn, het denkwerk dat eraan is voorafgegaan om het op te stellen is opvallend. Bijvoorbeeld bij het woord elle krijgen we enerzijds een beschrijving met betrekking tot wanneer het verwijst naar een persoon en anderzijds wanneer

95 het niet verwijst naar een persoon. Bij la krijgen we een uitgebreidere beschrijving van de grammaticale regels voor het enkelvoud en meervoud en de verwijzingen naar personen of niet. Om dit samen te stellen moeten de missionarissen toch enig inzicht hebben gehad in de taal en dit ondanks het feit dat ze het gekende Grieks-Latijnse model hanteerden.

Bij de lemma’s pas en que zien we echter nog iets anders gebeuren. We zien dat er in het grammaticaslot onder pas verwezen wordt naar het grammaticamanuscript dat werd opgesteld. In het lemma que zien we dat er onder de eerste betekenis bij een voorbeeldzin wordt verwezen naar de grammatica. Dit is opvallend omdat afgaande op hun brieven de grammatica pas geschreven is na het samenstellen van de woordenboeken (Cuvelier 1953: 67- 68).

Dit woordenboek kan ook geen volledige kopie van het origineel zijn – dat in de periode 1768-1770 – vervaardigd werd omdat er in het origineel geen verwijzingen naar het grammaticamanuscript kunnen staan. De verwijzingen naar de grammatica staan zowel in de anonieme versie als in de versie van Cuénot en dit strookt niet met de chronologie die in de brieven van missionarissen is terug te vinden. Zo beschrijft Belgarde dat Descourvières het grammaticamanuscript samenstelt na de woordenboeken (Cuvelier 1953: 67-68). Er kunnen bijgevolg geen verwijzingen in de originele woordenboeken staan naar een manuscript dat op dit ogenblik nog niet bestond. De missionarissen die deze kopie hebben gemaakt moeten goed op de hoogte zijn geweest van het grammaticamanuscript. Ze kenden de inhoud van het manuscript want, ze wisten wanneer ernaar te verwijzen in het woordenboek. Het kan ook zijn dat dit het gevolg is van een aantal kladversies die hieraan zijn voorafgegaan. Als ze kladversies hadden van het woordenboek dan was het eenvoudiger om in iedere versie aanpassingen te maken om zo tot een eindversie te komen. Misschien behoort deze kopie wel tot de reeks van kladversies en is ze daarom niet ondertekend en enkel gedateerd. Er zijn tevens lemma’s die enkel in één versie staan en dit is enkel zichtbaar doordat alle bladzijden woord voor woord zijn gecontroleerd. Enkele lemma’s kunnen geschrapt zijn omdat ze niet nuttig waren, terwijl andere lemma’s werden toegevoegd Deze versies kunnen de aanloop zijn naar de uiteindelijke versie die Descourvières tijdens de laatste fase heeft samengesteld. Het feit dat er verwezen wordt naar het grammatica manuscript kan niet verklaard worden door een template, al blijft dit ook een mogelijke hypothese. Zeker is wel dat beide versies, zowel de anonieme als deze van Cuénot, afwijken van het origineel en dat we niet weten in hoever ze afwijken van de originele bron. De grammatica in beide versies is identiek wat erop kan

96 wijzen dat er een origineel voorhanden was met deze grammatica of dat de versie van Cuénot een kopie is van de anonieme versie. Enkele voorbeelden:

Figuur 47: lemma a gedigitaliseerd

Figuur 48: lemma ne gedigitaliseerd

De huidige manuscripten kunnen uiteindelijk ook ontstaan zijn uit een combinatie van beide hypotheses. De missionarissen kunnen eerst kladversies hebben samengesteld op basis van een template. Er is geen eenduidig antwoord te geven op de samenstelling van het manuscript. Het is evenwel uitgesloten dat dit werk werd vervaardig in twee maanden door twee missionarissen die naar alle waarschijnlijkheid geen kennis van een Afrikaanse taal hadden.

3.4 Conclusie hoofdstuk III In dit hoofdstuk hebben we het oorspronkelijke manuscript besproken. We zijn dieper ingegaan op de auteur. De digitalisatie van het woordenboek bracht nieuwe inzichten in de opstelling ervan. Zo kunnen we stellen dat er geen auteur is voor het manuscript dat in de British Librairy wordt bewaard. We moeten hieruit concluderen dat het manuscript anoniem is vervaardigd in tegenstelling tot wat van Bulck (1954) stelde. Indien we op de brieven van de missionarissen afgaan (Cuvelier 1953) dan werd het grammaticamanuscript pas opgesteld na de woordenboeken. Toch zien we in beide manuscripten hier verwijzingen naar het grammaticamanuscript. We moeten hieruit concluderen dat de versies hier aangepaste versies zijn. De structuur van de lemma’s toont aan dat het woordenboek complex is. De missionarissen zouden echter maar enkele maanden hieraan gewerkt hebben (Cuvelier 1953). Dit lijkt onwaarschijnlijk aangezien zij naast deze complexe structuur ook geen kennis van een Afrikaanse taal hadden. Michaud (1837: 371) gaf

97 weer dat Descouvières elke dag het woordenboek aanvulde met woorden die hij had gehoord tijdens conversaties. Deze these lijkt eveneens onwaarschijnlijk want dit woordenboek is meer dan een woordenlijst. Descourvières had nog steeds een groot lexicografisch en taalkundig inzicht nodig om dit manuscript samen te stellen. Deze inzichten kunnen niet voortvloeien uit het dagdagelijks noteren van enkele woorden. Geen enkel auteur vermeld overigens dat er later nog aanpassingen zijn gemaakt aan het manuscript. Dit is nochtans duidelijk gebleken tijdens de digitalisatie. Het manuscript werd daarnaast later opnieuw genummerd en ingebonden waardoor informatie verloren is gegaan.

In dit derde hoofdstuk zijn er ook een aantal vragen onbeantwoord gebleven. Zo weten we niet wie de kopie die hier centraal staat heeft vervaardigd. We weten niet wie de aanpassingen heeft gemaakt en wanneer de aanpassingen zijn gemaakt. Bovendien is het niet duidelijk wie de pagina’s van het manuscript opnieuw heeft genummerd en het heeft ingebonden. Mogelijk werd het manuscript ingebonden in 1890 maar ook dit is opnieuw een hypothese. Het blijft ook onduidelijk hoe het woordenboek werd samengesteld en of indien zo welk template daarvoor werd gebruikt. Het digitaliseren van het manuscript leverde nieuwe inzichten op maar zeker ook nieuwe vragen.

98 Hoofdstuk IV: linguïstische en lexicografische analyse In dit vierde hoofdstuk bespreken we de lexicografische en linguïstische elementen van het woordenboek. We behandelen deze samen omdat beiden niet los te zien zijn van elkaar. Als eerste gaan we in op enkele kenmerkende elementen van het Frans van de missionarissen. Ten tweede gaan we in op het probleem rond equivalent in woordenboeken. Equivalentie is onderhevig aan verschillende factoren en is soms moeilijk te bewerkstelligen. Ten derde gaan we in op de substantieven die werden opgenomen in het woordenboek. Onder dit deel kijken we naar de realisatie van de prefixen en het augment. Ten vierde gaan we in op een andere grote lexicale categorie namelijk de werkwoorden. We bespreken in deze sectie de verschillende werkwoordsvormen die we in de manuscripten zien. Ten vijfde gaan we in op de lexicale categorie van de adjectieven. We zien dat equivalent hier problematisch is. Een zesde deel is opgebouwd rond het bijwoord. Tot slot bespreken we ook enkele leenwoorden uit het Portugees die zijn opgenomen in het Kakongo.

4.1 Frans uit de 18de eeuw Na de digitalisatie van de manuscripten werd het eenvoudiger om verschillende elementen te analyseren. Een belangrijk element is de taal en meer bepaald de Franse taal. Dit wordt besproken omdat tijdens het digitalisatieproces is opgevallen dat beide versies op vlak van het Frans afwijken. Ze wijken steeds op systematische punten van elkaar af. Zo zien we dat het werkwoord être in de anonieme kopie door bepaalde handschriften systematisch als estre wordt genoteerd terwijl we in de kopie van Cuénot être zien. Bijgevolg moeten we hier waarschijnlijk op een breukmoment zitten tussen estre en être en dit ondanks het feit dat de versie van Cuénot slechts één jaar later werd gedateerd. In TLex zien we dat être slechts gebruikt wordt tot bestandsnummer 228 in de anonieme versie wat overeenkomt met één van de bladzijden waarop het handschrift wijzigt. We zien eveneens dat de anonieme versie niet even correct is op het vlak van accenten. We bemerken dat accenten vaak niet of verkeerd worden genoteerd in tegenstelling tot in de versie van Cuénot. We merken eveneens dat deze manuscripten in het Frans van de 18de eeuw zijn geschreven (Nsondé 1995: 19). Zo wordt er steeds ‘oi’ genoteerd waar in het huidige Frans de ‘ai’ klank wordt genoteerd (Nsondé 1995: 19). Deze manier van schrijven werd, in Frankrijk, gebruikt tot op het einde van de 18de eeuw. Vandaar dat er in het woordenboek gesproken wordt van François in plaats van Français. Enkele voorbeelden:

99

In deze voorbeelden zien we hoe systematisch estre wordt gebruikt in de anonieme versie en être in de versie van Cuénot. Estre of être wordt zowel in de context, in de subentries als in de voorbeeldzinnen gebruikt. Estre moet op dit moment nog hebben bestaan naast être. We zien dat être wel wordt gebruikt in de anonieme versie maar enkel door de persoon met een ander handschrift vooraan in het manuscript. Een groot aantal accenten zijn niet genoteerd. Dit is zeer vreemd aangezien beide manuscripten vaak zeer nauwgezet de structuur van een lemma hebben opgebouwd en indien ze een template hanteerden dan dienden de missionarissen enkel correct over te schrijven. Bij onderstaande lemma’s verwachten we immers chrétien, écouter, odoriférant, oecuménique en père maar sommige lemma’s werden echter gecorrigeerd in Cuénot’s versie.

100

Het specifieke aan het Frans van de 18de eeuw zijn de ‘oi’ klanken waar in het huidige Frans ‘ai’ wordt gerealiseerd (Nsondé 1995: 19). Dit zien we in de manuscripten voornamelijk bij de werkwoorden naar voor komen. Deze vaststelling is niet verwonderlijk aangezien de manuscripten gedateerd zijn in de 18de eeuw. Enkele voorbeelden:

Een ander woord dat in beide versies systematisch anders wordt genoteerd is même. In de anonieme versie zien we dat dit als mesme wordt genoteerd. Enkele voorbeelden.

101

De notatie van het Frans door de missionarissen is niet altijd even correct. We zien bijvoorbeeld ook bij bovenstaand lemma defaire dat het op een bepaald ogenblik als deffaire wordt genoteerd. Defaire is één van de lemma’s waar in het midden het handschrift wijzigt. De vraag is hier of deffaire in het origineel of in de template opgenomen was of dat deze schrijfwijze door de kopiist is aangepast. Het is weliswaar zeer waarschijnlijk dat de kopiist deze schrijfwijze heeft gehanteerd omdat deze evolueert met het handschrift. Dit is opnieuw merkwaardig omdat de kopiist de juiste schrijfwijze niet heeft opgemerkt terwijl deze in het lemma stond.

De verschillende handschriften hanteren telkens verschillende schrijfwijzen voor bepaalde woorden. We zitten voor sommige woorden hoogstwaarschijnlijk in een overgangsperiode tussen de oude en de nieuwe schrijfwijze. Wat duidelijk is uit bovenstaand overzicht is dat de versie van Cuénot op vlak van het schrift accurater is dan de anonieme versie. We zien dat Cuénot schrijfwijzen hanteert die dichter bij het huidige Frans liggen. Toch staan er in beide versies een aantal schrijffouten die onverklaarbaar zijn. Het gebruik van een template impliceert dat ze de juiste schrijfwijze enkel dienden over te schrijven. Het lijkt onwaarschijnlijk dat deze fouten in het template zouden staan aangezien de structuur hiervan zeer nauwgezet is. Het is bovendien vreemd dat moedertaalsprekers deze grote hoeveelheid schrijffouten noteren. Schrijffouten zijn niet uit te sluiten in een document van deze omvang

102 maar we zien hier schrijffouten die regelmatig terugkomen. Cuénot moet een betere kennis gehad hebben en accurater te werk zijn gegaan dan de missionarissen van de anonieme versie.

4.2 Equivalentie In onderstaand overzicht zullen we zien dat lemma’s van bepaalde lexicale categorieën niet worden vertaald of een definitie als vertaling krijgen. Dit is te wijten aan het feit dat equivalentie tussen verschillende talen moeilijk te bereiken is en een gradueel fenomeen is (Adamska-Salaciak: 2-3). Er liggen verschillende redenen aan de basis hiervan: de taalstructuur zelf, de extralinguïstische omgevingen en de menselijke geest. De taalstructuur van talen kan erg verschillen wat problemen veroorzaakt bij het opstellen van een woordenboek. Zo kan een lexicale categorie aanwezig zijn in één taal maar niet in de andere. Zoals we later zullen zien is dit ook het geval voor dit woordenboek. Adjectieven zijn een veel gebruikte lexicale categorie voor het Frans maar in Bantoetalen zijn er weinig adjectieven. Equivalentie in dit is moeilijk te verkrijgen en er moet naar oplossingen worden gezocht om dit zo goed mogelijk te benaderen. De extralinguïstische omgeving is voor de handliggende de natuurlijke omgeving maar ook specifieke culturele gebruiken. Wat ook onder extralinguïstische omgeving kan gecategoriseerd worden zijn bepaalde fenomenen waarvan de ontologische status afhankelijk is van de overtuigingen van linguïstische gemeenschap. De derde factor is de menselijke geest met taal kan men immers niet alleen reflecteren over de wereld taal legt structuur op aan de wereld. De categorisatie van de extralinguïstische wereld is afhankelijk van taal. Deze drie redenen kunnen niet losgekoppeld worden van elkaar.

Omwille van deze redenen ontstaan lexical gaps (Gouws 1996: 25-26). Lexicale gaps zijn taal specifiek en vormen een probleem voor het opstellen van een woordenboek. Er zijn twee soorten lexical gaps een eerste is een linguïstische gap. Een linguïstische gap ontstaat wanneer sprekers van beide talen -hier Frans en Kakongo- vertrouwd zijn met een bepaald object maar in één taal geen woord is om dit object te vertalen. Dit komt voor wanneer sprekers van één taal de wereld anders indelen dan de sprekers van de andere taal (Adamska- Salaciak 2011: 2).

Een andere lexical gap is de referentiële gap (Gouws 1996: 25-26). Deze ontstaan wanneer de sprekers van één taal niet vertrouwd zijn met het begrip. Er is geen woord in de taal voor dit begrip want het begrip op zich bestaat niet voor deze sprekers. De extralinguïstische wereld

103 van de spreker van taal A is anders dan de wereld voor de sprekers van taal B (Adamska- Salaciak 2011: 2).

Aangezien equivalentie moeilijk te bereiken is zijn er gradaties van equivalentie (Gouws 2002: 196). Zo kan een vertaalequivalent het lemma vervangen in al zijn gebruiken. We spreken dan van congruentie (Gouws 2002: 196). De meeste equivalentie relaties in woorden boeken is divergentie hierbij is er meerdere relaties zijn tussen source en target language (Gouws 2002: 197-199). Het equivalent zal hier een paradigma zijn en meerdere vertaalequivalenten kennen. Hieronder bestaat dan lexicale divergentie waarbij monoseme lexicale artikels, die een lemma zijn, meerdere vertaalequivalenten kennen in de target language. Op lexicaal vlak zijn er dan meerdere relaties tussen beiden terwijl er op semantisch vlak een één op één relatie is. Context moet hier dan aanduiden wanneer welk equivalent moet gebruikt worden. Semantische divergentie ontstaat wanneer het lemma een polyseem lexicaal artikel is. Hierbij moet de lexicograaf opzoek naar een manier om de vertaalequivalenten duidelijk van elkaar te scheiden. Dit fenomeen is taal specifiek het is dan ook zo dat de target language niet dezelfde semantische lading zal hebben als het lemma. Wanneer lexicale en semantische divergentie samen voorkomen bij een lemma dan spreken we van polidivergentie. Een laatste vorm van equivalentie is surrogaat equivalentie (Gouws 2002: 199). Dit is een equivalent dat wordt ingevoegd om een lexical gap in te vullen. Zo functioneert een leenwoord als surrogaat equivalent. Waar er geen leenwoord is wordt er vaak gebruik gemaakt van een parafrase van de betekenis van het lemma in de source language. Iedere lexicograaf wordt bij het opstellen van een woordenboek met deze problemen geconfronteerd. In het huidige gedigitaliseerde tijdperk maken lexicografen gebruik van corpora om equivalentie zo goed mogelijk weer te geven in hun woordenboeken (Adamska- Salaciak 2011: 6). De Franse missionarissen konden hierop geen beroep doen maar we zullen zien dat ze zoveel mogelijk hebben geprobeerd om equivalentie te bereiken en oplossingen zoeken voor lexical gaps. Een aantal lexical gaps werden niet opgelost maar deze missionarissen waren dan ook de eersten om het Kikongo van Kakongo op schrift te stellen en hadden geen kennis van Afrikaanse talen. Het zou merkwaardig zijn indien ze dan ook alle lexical gaps hadden kunnen invullen. Bovendien wisten ze ook niet waar lexical gaps zich gingen voordoen en was het waarschijnlijk voor hen moeilijk om de lexical gap te begrijpen. Aangezien ze niet hadden verwacht dat het Kikongo een complexe taal was (Proyart 1776: 395).

104 4.3 Substantieven

4.3.1 Naamwoordklassensysteem en prefixen Het naamwoordklassensysteem is een belangrijk onderdeel van de meeste Bantoetalen. Klassen komen meestal voor in paren waarbinnen de ene klasse het enkelvoud vormt en de andere het meervoud. De prefixen in het naamwoordklassensysteem komen altijd gebonden voor. We zullen echter zien dat de missionarissen hier een ander systeem hebben ontwikkeld. De nummering en organisatie in klassenparen is een idee van Bleek (1869). Dit idee werd een eeuw na de manuscripten ontwikkeld. De missionarissen hebben hier een systeem opgezet ruim een eeuw voor de pioniers binnen de Bantoetalen hun eerste werken hebben geproduceerd. De eigenlijke pioniers zijn bijgevolg de Franse missionarissen die dit woordenboek hebben opgesteld. Ze hebben immers belangrijke inzichten verworven in het Kakongo. De lijst van Meeussen (1967) voor het Proto-Bantoe telt 19 prefixen. Dit aantal prefixen wordt vandaag aangenomen. Over het aantal prefixen is weinig onenigheid in tegenstelling tot de fonologische vorm van de prefixen. De tonale reconstructie van Meeussen (1967) wordt ook algemeen aangenomen. Het naamwoordklassensysteem is van belang omdat het aan de basis van concordantie in de zin ligt.

Het eerste opmerkelijke feit aan dit woordenboek is de inleiding waarin dieper wordt ingegaan op de prefixen en werkwoorden. In deze inleiding verantwoorden ze hun werkwijze rond het noteren van de prefixen. In het begin van deze inleiding geven de missionarissen aan dat het kennen van het prefix in het enkelvoud en meervoud belangrijk is in het Kakongo. Zo noteren ze substantieven die altijd met hun prefix gebruikt worden met een liggend streepje en substantieven die soms met een prefix voorkomen zonder liggend streepje. Er zijn ook substantieven die niet met hun prefix gebruikt worden en hierbij wordt het prefix tussen haakjes aangegeven. We zien bij deze laatste substantieven dat het prefix soms wel wordt gerealiseerd maar de missionarissen noteren dit vaak met een weglatingsteken omdat de klinker zou zijn weggevallen.

“Comme il est trés important de connoittre (connoitre) les articles singuliers et pluriers qui conviennent a chacque (chaque) substantif en la langue Congo, on aura soin de les indiquer dans ce dictionnaire avant chacque (chaque) substantif de la maniere suivante. Les articles qui precedent toujours leurs substantifs sans elision, leur seront unis par un trait. v.g. li- nkondia. Ma-zia. Ceux qui precedent quelques fois leurs substantifs et qui d’autres fois en sont separés, ne leur seront point unis par un trait et, ils ne seront point mis en parenthese. v.g. li bakala. zi nbéle. Ceux qui ne se trouvent jamais devant leurs propres substantifs, les precederont neanmoins dans ce dictionnaire, mais ils seront mis entre deux parenthese

105 (parenthêse). v.g. (ki) kuta. On mettra de mesme (même) entre parentheses (parenthêses) avant leurs substantifs les articles qui ne les precedent que par une lettre, leur voyelle etant elidée: Cependant on exprimera encorre (encore) avant les dits substantifs la consonne de l’article qui les precede (précéde) ordinairement, et on la separera (separéra) de la racine par une apostrophe. v.g. (bu) b’kunïa (b’kunia) (bi) b’léko (Anoniem 1772: 8; Cuénot 1773: 3-4).”

De problemen met de prefixen lijken zich afgaande op voorgaande inleiding voornamelijk voor te doen in klasse 7/8 (ki-/bi-) en klasse 14/6 (bu-/ma-). In klasse 7/8 valt het prefix weg indien de naamwoordstam met een consonant begint. Klasse 7/8 is onderhevig aan syncopatie waardoor het prefix niet wordt gerealiseerd. Toch zien we dat dit niet bij iedere naamwoordstam het geval is. De prefixen ki- en bi- worden echter wel systematisch geraliseerd wanneer deze worden gevolgd door een niet-syllabische nasaal en door een klinker. Voorbeelden van prefixen met een niet-syllabische nasaal:

Het noteren van het prefix met een weglatingsteken is echter niet zo eenduidig. De missionarissen geven aan dat op de plaats waar ze het weglatingsteken aangeven een klinker werd samengedrukt of geschrapt. We zien dit zowel bij de naamwoordstammen die met een klinker als met een medeklinker beginnen. In het geval van de klinkers wordt dit weglatingsteken genoteerd naar analogie met het Frans. Wanneer de klinkers van het lidwoord le of la in contact komen met een klinker van het naamwoord dan wordt er ook l’ genoteerd. Dit doen ze ook voor het Kakongo we zien immers ‘k’elia’ en ‘b’elia’ de ki- en de bi- gaan hier vooraf aan de [e] van de naamwoordstam.

Dit weglatingsteken zien we ook bij naamwoordstammen die met een medeklinker beginnen. We zien dit gebeuren wanneer het prefix een naamwoordstam die begint met een [s]

106 voorafgaat. In het grammaticamanuscript wordt dit verklaard door een verschil in uitspraak (Cuénot 1776: 2). De [k] met een weglatingsteken voor een [s] impliceert dat ‘k’sia’ als chia moet worden uitgesproken. Dit wijst erop dat het klasseprefix niet ki- maar ci- is in het Kakongo.

Zowel het enkelvouds- als het meervoudsprefix worden hier met een weglatingsteken genoteerd. Niet alleen bij naamwoordstammen die beginnen met een [s] maar ook in andere gevallen merken we dit op zoals bij [v], [k], [f] en [t]. We zien hier dat het naamwoordprefix in het meervoud een b’ wordt wanneer de naamwoordstam met een [l] begint. De klinker werd hoogstwaarschijnlijk op deze plaatsten waar een weglatingsteken werd genoteerd minder duidelijk gerealiseerd door de Kakongo-sprekers.

107

Voor het prefix van klasse 14 bu- zien we opnieuw dat er een weglatingsteken staat wanneer dit in contact komt met een naamwoordstam die begint met een klinker. Het weglatingsteken wordt enkel genoteerd wanneer de klinker van het prefix een tweede-graadsklinker wordt onder invloed van de tweede-graadsklinker van de naamwoordstam. Daarom zien we in het woordenboek ‘bu-ilu’ maar ook ‘b’oma’. Beide naamwoordstammen worden altijd met hun prefix gerealiseerd maar het prefix wijzigt bij naamwoordstammen met een tweede- graadsklinker. In klasse 14 zit een groot aantal woorden die geen meervoud hebben. We zien dan ook geen veranderingen in het prefix van klasse 6 ma- dat het meervoud vormt. Verder zien we geen problemen met het naamwoordprefix en wordt het ook verbonden met de naamwoordstam zoals de missionarissen in hun inleiding vermelden. Tenzij het prefix in contact komt met een naamwoordstam die begint met [s] of [k] dan noteren de missionarissen opnieuw een weglatingsteken. De klinker moet op deze plaats minder duidelijk gerealiseerd worden door Kakongo-sprekers.

108 Bovenstaande afbeeldingen geven weer hoe een lemma wordt opgebouwd. De missionarissen noteren echter nooit om welke woordsoort het gaat. Dit houdt in dat we in TLex moeilijk kunnen bepalen wat het aandeel van substantieven is in het gedigitaliseerde deel van het manuscript. Indien we de woorden met een meervoud in TLex selecteren dan zien we dat dit veld circa duizend maal is gebruikt en verspreid is over 722 lemma’s. Dit brengt ons op een schatting van 19,5% van het manuscript dat gewijd is aan substantieven. Dit is een schatting omdat er nog een aantal substantieven zijn waar geen meervoud werd ingevoerd.

Het is opvallend dat de opbouw van een lemma specifiek voor een woordsoort is. De opbouw die we hier zien is specifiek voor een substantief. De missionarissen geven eerst het lemma om vervolgens indien nodig een context te geven. Indien er geen context is dan volgt onmiddellijk het vertaalequivalent. Bij dit vertaalequivalent wordt er altijd een meervoud gegeven indien dit van toepassing is. Wanneer er geen meervoud is voor het equivalent in kwestie dan wordt dit vaak aangegeven (zie bovenstaand voorbeeld gencive). De missionarissen geven systematisch zowel het enkelvoud als het meervoud bij een substantief. Dit samen met hun inleiding geeft aan dat ze wisten dat het meervoud van belang is en dat het prefix van zeer groot belang is.

De missionarissen geven in hun grammatica aan dat er een aantal ‘artikelen’ zijn die het enkelvoud bepalen en dit zijn i, u, ki, li, ku en bu en dat er vervolgens ‘artikelen’ zijn die het meervoud aangeven en dit zijn i, bi, zi, ba, ma en tu (Cuénot 1776: 3). Ze geven aan dat ieder substantief deze artikelen heeft en dat er artikelen zijn die altijd in paren voorkomen. Zo is bi steevast het meervoud van ki en is zi altijd het meervoud van i enzoverder. Ze hadden ook reeds opgemerkt dat hier weinig uitzonderingen op zijn. Ze bespreken ook dat deze ‘artikelen’ voorkomen bij substantieven, de genitief constructie, adjectieven, bezittelijke voornaamwoorden en aanwijzende voornaamwoorden. De missionarissen hadden gezien dat het prefix van het substantief invloed heeft op concordantie in de zin. Bovendien geven ze ook aan dat ‘artikel’ ma- steeds gebruikt wordt bij vloeistoffen waardoor we opnieuw zien hoe intensief ze de taal bestudeerde.

De manier van noteren voor prefixen mag dan vreemd zijn het toont aan dat de missionarissen een grondig inzicht hadden in wat er precies gebeurde. Er zit systeem achter het noteren van de prefixen. Dit systeem is niet altijd even consistent. We zien dat de notatie soms durft verschillen en dit bijvoorbeeld bij ‘ma-zia’ (water). Zo wordt het vaak genoteerd als ‘ma-zia’

109 de naamwoordstam die steeds met het prefix voorkomt. We merken echter dat dit soms ook aan elkaar wordt geschreven zonder liggend streepje wat erop wijst dat ze dit zagen als één woord en niet een woord met een ‘artikel’. In het tweede onderstaande lemma tiede zien we dat er ‘m’azia’ wordt genoteerd wat er volgens hun systeem op wijst dat er een klinker in contact komt met een andere klinker en deze zich wegvalt. Toch blijft hun systeem om prefixen te noteren werkbaar en zoals we zien geven ze veranderingen in het prefix goed aan via dit systeem.

Deze klassen worden besproken in hun inleiding maar er zijn echter nog klassen in het Kakongo. Een andere klasse waar ze ook een weglatingsteken noteren is klasse 3/4 (mu-/mi-). Over deze klasse schrijven de missionarissen in de grammatica dat ze denken dat de prefixen (mu-/mi-) zijn maar dat dit niet zeker is omdat ze niet in deze vorm voorkomen (Cuénot 1776: 8). Ze noteren deze klasse vaak als m’ omdat er een klinker wegvalt. In klasse 3/4 zien we immers dat het prefix een niet-syllabische nasaal wordt wanneer de naamwoordstam met een consonant begint. Wanneer deze prefixen voor een naamwoordstam met een vocaal worden gerealiseerd dan blijven ze respectievelijk mu- en mi. We kunnen hier hun redenering volgen dat er een klinker is weggevallen. Inzicht in wat er precies gebeurde hadden de missionarissen nog niet maar we merken wel dat dit een zeer werkbare manier is om prefixen te noteren.

110

Een andere klasse waarin we in de notatie van de missionarissen kunnen zien dat er klinkers zijn weggevallen is klasse 1/2 (mu-/ba-). Ze spreken over deze klasse niet in hun inleiding maar ze bespreken deze wel in de grammatica. In hun grammatica lezen we dat ze denken dat het prefix mu- is maar dat dit niet altijd op deze manier voorkomt (Cuénot 1776: 7). Het prefix van klasse 1 is mu- bij een naamwoordstam met een klinker en een niet-syllabische nasaal. Aangezien er een aantal vaak voorkomende naamwoorden zijn met klinkers en een niet-syllabische nasaal -zoals mu-ana en mu-ntu- is dit prefix beter zichtbaar voor de missionarissen en zien we dat ze binnen hun eigen systeem de veranderingen van een prefix correct weergeven. Het meervoudsprefix ba- ondergaat geen veranderingen.

Wat ze in hun inleiding bedoelen met prefixen die soms voorkomen met het substantief en soms niet is minder duidelijk. Deels kan dit verklaard worden door het fenomeen van syncopatie zoals bij klasse 7/8. We zien echter dat er veel substantieven uit klasse vijf zowel met als zonder hun prefix gebruikt kunnen worden. Het prefix valt hier opnieuw weg bij

111 substantieven die met een consonant beginnen. Het meervoudsprefix ma- wordt echter altijd gerealiseerd. Bovendien is het systeem van noteren ook hier niet altijd even consistent wat ook voor verwarring kan zorgen. Zo noteren ze in hun grammatica dat het woord li-enon (dent) altijd met het prefix wordt gerealiseerd (Cuénot 1776: 6). Toch zien we in het woordenboek dat het vertaalequivalent van dent li énon is. Hier wordt het prefix los van de naamwoordstam genoteerd wat impliceert dat het niet altijd wordt gerealiseerd.

Een ander klassenpaar waarmee de missionarissen moeilijkheden ervaarden is 9/10 (N-/ziN-). We zien opnieuw dat de prefixen niet worden verbonden met het substantief. Ze noteren voor klasse 9 altijd [i] voor de naamwoordstam en in hun grammatica zeggen ze dat dit het artikel is. De missionarissen geven wel nog aan dat er altijd een [m] of [n] moet geprononceerd worden bij de prefixen [i] en [zi] en dat [zi] altijd wordt gerealiseerd (Cuénot 1776: 4). We zien echter dat ze de nasaal voor klasse 9 en 10 soms wel noteren. Dit kan te wijten te zijn aan het feit dat ze hun nasalen niet correct noteerden of dat er aspiratie optrad bij stemloze consonanten. In een andere westelijke Kikongo variant het Kiyombe bemerken we aspiratie bij stemloze consonanten onder invloed van het prefix van klasse 9 en 10 (De Grauwe 2009). Het Cisuundi, een andere westelijke variant kent eveneens deze verandering (Futi 2012). In het Vili wordt de nasaal voor stemloze consonanten wel genoteerd en vindt er geen aspiratie plaats (Mavoungou & Ndinga-Koumba-Binza 2010). Opnieuw hebben de missionarissen over klasse 9 en 10 toch een zekere kennis ontwikkeld en een min of meer correcte manier van noteren naar voren gebracht. Enkele voorbeelden van klasse 9/10:

112

In bovenstaande voorbeelden zien we enkele nasalen die niet genoteerd worden. Zo zien we bij calebasse zowel in het enkelvoud als in het meervoud een nasaal. Bij camerade zien we enkel een nasaal in het enkelvoud ‘ndiku’ terwijl het meervoud zonder nasaal wordt genoteerd ‘zĩ diku’. Bij gamelle zien we geen nasalen en ook geen aspiratie bij deze stemloze consonant hetzelfde geldt voor de vertaalequivalenten onder malediction. Onder testicule en timbre zien we dat de nasaal enkel voor het enkelvoud werd gerealiseerd. Hieruit kunnen we besluiten dat er waarschijnlijk geen aspiratie optrad voor het Kakongo maar ook dat enkele nasalen onzorgvuldig zijn genoteerd (Bentley 1887: XII).

In bovenstaand overzicht zien we de meeste problemen in verband met het noteren van de prefixen. De andere klassen zijn eveneens volledig genoteerd volgens hun systeem. Enkele voorbeelden van klasse 11 met als meervoudsklasse 13 of 10:

Een voorbeeld van klassenpaar 15 waarbij het meervoud klasse 4 of 6 is. Hierbij zien we dat wanneer er klinkercontact is de missionarissen een weglatingsteken noteren.

113

Uit bovenstaand overzicht blijkt dat de missionarissen een goed naamwoordklassensysteem hebben opgesteld voor het Kakongo. Behalve voor de locatieve klassen kunnen we het naamwoordklassensysteem reconstrueren en zien we ook dat ze de prefixen noteerden zodat syncopatie duidelijk wordt, we kunnen verschillende allomorfen optekenen en dit alles werd zeer systematisch opgebouwd. Zo geven ze aan dat alle woorden een meervoudsprefix hebben door dit telkens te verwerken in de structuur van het lemma waar ze systematisch het meervoud noteren. De manier van noteren is vandaag wat vreemd maar staat los van de grammaticale regels die zij ook goed in kaart hebben gebracht. Zo hadden ze gezien dat dit prefix van belang is voor de andere woorden in de zin. Hun inzicht op basis van deze structuur van de lemma’s en de grammatica moet dus groot zijn geweest. Bovendien werkten de missionarissen nog ruim een eeuw voor de eerste pionierswerken worden samengesteld.

4.3.2 Aangepaste structuur We zien echter dat er ook lemma’s zijn met substantieven die niet de vastgelegde structuur volgen. Deze lemma’s zijn vaak begrippen die niet één woord als vertaling hebben maar meer een definitie van het woord. Dit zien we omdat er vaak een werkwoord in het vertaalequivalent staat. In het manuscript wordt het meervoud van deze woorden nooit meegegeven. Toch zijn deze lemma’s op vlak van structuur telkens op dezelfde manier opgebouwd. We zien in TLex dat de structuur van deze lemma’s minder uitgebreid is dan de bovenstaande lemma’s. Deze lemma’s worden bijna niet gespecificeerd door context. Indien er wel context wordt genoteerd dan is dit vaak ‘il est ~’ de missionarissen geven aan dat de vertaling niet enkel het woord in kwestie is maar dat het woord verwerkt is in een zin. We merken eveneens dat er weinig of geen voorbeeldzinnen worden gebruikt en ook subentries komen weinig voor. De Franse woorden zijn vaak afgeleid van werkwoorden zoals reformateur dat is afgeleid van het werkwoord reformer.

114 We zien dat er voor ieder lemma dezelfde constructie wordt gebruikt om deze nomina af te leiden. De missionarissen geven aan dat deze constructie is opgebouwd uit een relatief pronomen met een hulpwerkwoord (Cuénot 1776: 13). Het relatief pronomen is opgebouwd uit u- wat het artikel van klasse 1 is en -na wat de stam van het relatief pronomen is. Dit relatief pronomen wordt niet genoteerd indien ‘il est ~’ of ‘c’est un ~’ aangeven wordt in de context of eventueel in een grammaticaslot. De u- die zij los noteren is de subjectsmarkeerder van klasse 1 waarna we de werkwoordsvorm -ata (être) krijgen gevolgd door het werkwoord dat de betekenis van het lemma in zich draagt. De structuur van deze lemma’s is dus een relatiefconstructie om deze nomina uit te drukken. Enkele voorbeelden van deze lemma’s:

Enkele lemma’s waren in de versie van Cuénot uitgebreider. Deze elementen zijn ook toegevoegd in TLex en groen gekleurd. Door de aanvullingen leunt de structuur opnieuw dichter aan bij de structuur van de eerst besproken substantieven. Toch blijven deze lemma’s zeer kort met weinig of geen context, voorbeeldzinnen of subentries. Andere werkwoorden die afgeleid zijn van een werkwoord kennen geen vertaling in het Kakongo. We zien hier een probleem in de equivalentie van de vertaling. We krijgen hier een parafrase van het lemma en dit is een surrogaat equivalent voor het lemma maar hiermee wordt een lexical gap wel vermeden (Gouws 2002: 199). De missionarissen zochten naar manieren om alle lemma’s te kunnen vertalen wanneer er in het Kikongo geen equivalent is. Toch worden niet alle lemma’s altijd vertaald omdat het surrogaat equivalent hier voorhanden was. De sprekers van het

115 Kakongo deelden de extra-linguïstische wereld hier op een andere manier op of hadden geen kennis van deze begrippen in hun omgeving.

4.3.3 Augment In bovenstaande lemma’s zien we echter dat er bij verschillende klassen nog een letter staat voor het klasseprefix. Dit is hoogstwaarschijnlijk een augment of een pre-prefix. Een pre- prefix is meestal een initiële klinker die wordt toegevoegd voor het naamwoordprefix (Katamba 2003: 107). Een augment wordt slechts in enkele Bantoetalen gebruikt. Een augment had historisch waarschijnlijk een determinatieve functie (de Blois 1970: 152). In deze Kikongo variant uit Kakongo zien we dat er ook nog een augment wordt gebruikt. Dit pre-prefix is in het Proto-Bantoe gereconstrueerd door Meeussen (1967: 96-99). Meeussen reconstrueerde het augment met een CV-structuur. De CV-structuur wordt vaak gereduceerd tot een V-structuur en die klinker correspondeert dan vaak met de klinker in het naamwoordprefix (de Blois 1970: 93-94). In enkele Bantoetalen krijgen we de volgende augmenten (Dimmendaal 2011: 106):

i- voor de prefixen van klasse 4, (5), 7, 8, 9, (10) a- voor de prefixen van klasse 2, 6, 12, 16 u- voor de prefixen van klasse 1, 3, 11, 13, 14, 15, 17, 18

We zien voor het Kakongo dat het augment a niet meer wordt gerealiseerd maar hier de eerstegraads-klinker [u] is geworden. De augmenten zijn in de basisstructuur van het lemma niet meer zichtbaar voor de meeste klassen (2, 5/6, 7/8, 10, 11, 13, 14 en 15). We zien in de structuur van het lemma dat het augment enkel bij die substantieven wordt genoteerd die een nasaalprefix hebben namelijk klasse 1, 3/4 en 9. Voor de andere klassen zien we elementen in de voorbeeldzinnen en andere vertaalequivalenten die erop wijzen dat er ook augmenten zijn. Het augment hangt samen met fonologisch, morfologisch, syntactische en semantische factoren (Hyman & Katamba 1993: 209). In de grammatica geven de missionarissen als verklaring het volgende: “ D’autres ont li pour article et n’en sont précédé que lorsqu’il sont le nominatif du verbe qui suit, ou le cas du verbe qui le precédè et alors on ajoute i devant li

116 (…) (Cuénot 1776: 6).” Dit wijst erop dat het augment gebonden is aan de syntactische functie van de zin. Enkele voorbeelden van augmenten van andere klassen:

117

Het augment wordt hier enkel zichtbaar in de voorbeeldzinnen of vertalingen van werkwoorden en subentries. Het augment heeft hier geen determinatieve functie. De syntax is echter belangrijk voor de realisatie van het augment. Er wordt geen augment genoteerd wanneer het substantief het complement is van een negatie. Zoals we kunnen zien onder de voorbeeldzin bij abrutir. We krijgen wel een augment indien het substantief het onderwerp van de zin is. Dit kunnen we ondermeer zien bij de lemma’s borgne, agité, jambe, dejoindre,

118 décliner, empeché en marche. We krijgen eveneens een augment indien het substantief het object van de zin is. Dit zien we voornamelijk in de vertaalequivalenten van reconciliateur, ecumoir, imprudent, boule, chagriner, refournir, ecorner, obstiné, recouvrer en palissader. Het augment is hier voor niet-nasaalprefixen gebonden aan de syntax van de zin.

Op basis van het getranscribeerde deel van het manuscript kunnen we dankzij het vaste systeem van de missionarissen het naamwoordklassensysteem van het Kakongo uit de 18de eeuw met bijbehorende augmenten reconstrueren. Alles samengebracht geeft ons volgend overzicht:3

Prefix Augment kl. 1 mu- u- kl. 2 ba- (u-) kl. 3 mu-/N- u- kl. 4. mi-/N- i- kl. 5 li- (i-) kl. 6 ma- (u-) kl. 7 ki- (i-) kl. 8 bi- (i-) kl. 9 N- i- kl. 10 ziN- (i-) kl. 11 lu- (u-) kl. 13 tu- (u-) kl. 14 bu- (u-) kl. 15 ku- (u-) kl. 17 va- 4.4 Werkwoorden Het woordenboek bestaat uiteraard niet alleen uit substantieven. Werkwoorden hebben ook een zeker aandeel in het woordenboek. De opbouw van deze lemma’s is anders dan deze van de substantieven en vaak ook uitgebreider en complexer. De missionarissen hebben ook verschillende vervoegingen opgenomen in hun manuscript volgens een bepaalde structuur. Veel lemma’s van werkwoorden geven twee vertaalequivalenten. Anderen geven vier vertaalequivalenten. Deze opbouw is zeer rigide in het woordenboek.

Bantoetalen zijn agglutinerende talen en dit leidt ertoe dat een vervoegd werkwoord één woord vormt. Dit is opgebouwd uit verschillende delen die ingevuld worden door specifieke

3 Augmenten aangeduid tussen haakjes zijn niet zichtbaar in de vertaalequivalenten van het lemma maar in voorbeeldzinnen of subentries.

119 morfemen (Meeussen 1967: 86). Meeussen (1967) bouwde de eerste reconstructie voor werkwoorden omdat het vormen van werkwoorden doorheen het Bantoegebied redelijk uniform is. Hij reconstrueerde 11 verschillende delen van een werkwoord. De kern van het werkwoord heeft meestal een -CV(N)V-structuur (Meeussen 1967: 86). Verbale prefixen ook niet ongebonden voor. De reconstructie van Meeussen is later aangepast door onder meer Nurse (2008: 31) tot volgende structuur:

PreSM-SM-NEG-TA-OM-root-EX-FV

De missionarissen geven in hun inleiding een verklaring voor de structuur van hun werkwoordelijke lemma’s. Over de structuur zeggen ze het volgende:

“Pour ce qui est des verbes, aprés le mot (les mots) francois, on mettra d’abord le verbe Congo tel qu’il est a l’infinitif, suivant sa terminaison en a. Ensuitte (ensuite) on mettra sa seconde terminaison qui sert pour le second preterit parfait. On ne rapportera pas pour chacque (chaque) verbe qui commence en certains temps (tems) par une voyelle (voielle) toutes les variations auxquelles ces verbes la sont sujets: parceque cela meneroit trop loin, et qu’il suffit de consulter les regles generales donées dans la grammaire. Cependant lorsqu’on remarquera que quelque verbes ont ont quelque chose de particulier par exemple un changement dans la terminaison a (à) l’imperatif, on mettra quelques exemples pour le faire remarquer. On ajoutera aprés le verbe simple, son augmentatif et on donnera des exemples qui feront connoittre les verbes qui exigent l’augmentatif toutes les fois qu’ils ont un cas personel (personnel). On fera aussi remarquer par des exemples les differentes variations des verbes qui en distinguent les differentes significations. Mais comme c’est une regle assez (asséz) generale qu’on peut ajouter nga a tous les verbes quand il s’agit de plusieurs actions repetées, on ne donnera pas a tous les verbes des exemples de de cette terminaison (Anoniem 1772: 9 & Cuénot 1773: 4-5).”

Ze zeggen dat ze eerst de infinitief geven en dat deze eindigt op -a om vervolgens de ‘second préterit parfait’ te geven. Na deze vervoeging geven ze het augmentatief en enkele voorbeelden om de werkwoorden die een augmentatief vragen te kennen. Over het augmentatief vermelden ze het volgende in hun grammatica:

“Tous les verbes, actifs, neutres et passifs, soit qu’ils soient définis, indéfinis ou habituels soit qu’ils expriment la cause d’une action ou l’action elle-même soit qu’il marquent une action ou une affection réciproque, outre la terminaison ordinaire de l’infinitif et du prétérit en ont une autre (que nous nommons extraordinaire) pour l’infinitif et un autre pour le prétérit, qui occasionne le trémens d’une sillabe. Nous appelons ces verbes qui ont cette terminaison extraordinaire verbes augmentatifs(…) On emploie l’augmentatif toutes les fois qu’il se trouve accompagné de certaines particules, et même lorsqu’elles sont sous entendus (Cuénot 1776: 32-33).”

120

Een augmentatief is voor de missionarissen een bijzondere werkwoordvorm van de infinitief en de prétérit. In hun grammatica krijgen we ook een overzicht van wanneer we deze augmentatieve werkwoorden moeten gebruiken (Cuénot 1776: 33-34):

1° Interrogations. 2° La particule ku, par, mise devant boma, crainte ; ngolo force nfiti, ennui, &c exige aussi après elle l’augmentatif. 3° Les particules bobo, buna, de même que, exigent un augmentatif. 4° Le mot bua lorsqu’il est emploie pour désigner le pourvoir, moien de faire q.chose, exige que l’infinitif qui le soit augmentatif. 5° Lorsque la particule françoise pour se trouve après un substantif et qu’elle précéde qui désigne l’usage qu’on veut ou qu’on peut faire de cequi est exprimé par le substantif, cette particule est rendue en Kongo par l’article du substantif qui la précéde auquel on ajoute la lettre a et le verbe qui suit est augmentatif. 6° Lorsque cette même particule pour, ou les particules sur, de le, sont mises après un verbe et suivis d’un substantif personnel on ne les exprime point en Kongo, mais le verbe est augmentatif et le substantif qui suit est exprime comme cas du verbe.

De missionarissen geven hier een uitgebreide beschrijving voor het gebruik van augmentatieve werkwoorden. Welke woorden een augmentatief vereisen en welke Franse artikels er vertaald door worden. Hun inzicht in de taal is ook hier groot want een van de werkwoord extensies die ze opnemen in het manuscript kan ‘pour’ uitdrukken (infra). In het getranscribeerde deel van het manuscript zien we dat ongeveer 7% van alle lemma’s een augmentatief heeft. Het komt regelmatig voor en maakt de structuur van de lemma’s complexer. We krijgen bij deze lemma’s immers vier werkwoordvormen. De eerste vorm die we ook bij de andere lemma’s krijgen is zoals de missionarissen zelf ook aangeven de infinitief. Deze vorm wordt gekenmerkt door het prefix van klasse 15 ku- en de finaal -a. De missionarissen hebben deze -a steeds genoteerd omdat ze hadden opgemerkt dat deze van belang is voor de infinitief. De ku- wordt echter niet altijd genoteerd. Dit prefix valt weg voor werkwoordstammen die beginnen met een consonant, het is dus onderhevig aan syncopatie. Enkele voorbeelden uit het manuscript:

121

De tweede vorm die de missionarissen hebben opgenomen in het manuscript is de perfectief. Deze aspectmarkeerder staat na de werkwoordkern. De perfectief is in het Proto-Bantoe gereconstrueerd als *-ide (Meeussen 1967: 110). Deze markeerder kent verschillende realisaties (Bastin 1983: 1). We zien ook in het Kakongo dat *-ide een aantal verschillende realisaties kent. De realisatie van de allomorfen is afhankelijk van verschillende factoren zoals de extensie, de structuur van de kern en de eindklinker van de kern zoals we in onderstaand overzicht zullen zien.

De finaal -idi is de reflex die afkomstig is van de gereconstrueerde vorm *-ide (Meeussen 1967: 110; Bastin 1983: 2). De eerste vocaal van deze reconstructie werd gereconstrueerd als een eerste-graadsklinker. In het Proto-Bantoe en hedendaagse talen met een zevenklinkersysteem staat de eerste-graadsklinker in oppositie met de tweede-graadsklinker. Kikongo-talen hebben echter een klinkerreductie ondergaan naar een vijfklinkersysteem waarbij enkel de eerste-graadsklinker behouden blijft en geen oppositie meer kent. Deze eerste-graadsklinker veroorzaakt spirantizatie in verschillende Bantoetalen (Bastin 1983; Schadeberg 1995; Bostoen 2008). Spirantizatie is een complex klankverandering proces waar plosieven veranderen in een fricatief of affricaat indien ze gevolgd worden door de eerste- graadsklinkers [i] en [u]. In Kikongo-varianten is spirantizatie vandaag niet meer productief maar het wordt wel zichtbaar wanneer we PB-reconstructies vergelijken met hun reflexen.

De eerste perfectiefvorm die in het Kakongo wordt gebruikt is -izi. De laatste vocaal van *- ide onderging onder invloed van de initiële vocaal een klinkerassimilatie waardoor deze een eerste-graadsklinker werd (Bastin 1983: 42). Deze eerste-graadsklinker ontlokte op de alveolaire consonant [d] spirantizatie. De alveolaire consonant werd een stemhebbende fricatief [z].

122 De vorm -izi ondergaat ook een morfofonologisch proces namelijk klinkerharmonie of ook vocaalassimilatie (Bastin 1983: 13). Klinkerharmonie is een proces onder invloed van de openingsgraad van de klinkers. De vocaal -i wordt aangepast tot -e onder invloed van de openingsgraad van de klinker die voorafging. We nemen steeds -i waar wanneer de kern van het werkwoord enkel uit eerste-graadklinkers [i] of [u] bestaat. We nemen -e waar wanneer er in de kern de tweede-graadsklinker [e] of [o] staat. Dit geeft ons volgende voorbeelden in het Kakongo:

Een tweede allomorf van *-ide is -ezi. De conditionering van deze allomorf is onduidelijk. De -e kan niet de uitkomst zijn van klinkerharmonie onder invloed van de tweede-graadsklinker uit de kern want deze allomorf komt ook voor bij werkwoorden zonder tweede-graadklinker. We zien deze vorm ook niet terugkomen bij andere westelijke varianten van het Kikongo (Carrie 1888; Bittremieux 1923; Futi 2012; Dom 2013). Het lijkt duidelijk dat deze allomorf geen schrijffout kan zijn omdat deze ongeveer duizend maal voorkomt in het manuscript. Aangezien de missionarissen het woordenboek met een zeer rigide systematiek hebben opgesteld lijkt het merkwaardig dat dit te wijten zou zijn aan een verkeerde notatie. In de grammatica vermelden ze ook niets waaruit we de conditionering van deze vorm kunnen opmaken (Cuénot 1776). Enkele voorbeelden:

123

De derde allomorf van *-ide in het Kakongo is -isi. Deze allomorf treedt op onder invloed van de causatieve extensie. De causatief is in het PB gereconstrueerd als *-i (Meeussen 1967: 92). De causatieve extensie is reeds opgenomen in de eerste vorm die de missionarissen geven namelijk de infinitief. De -i- na de kern maakt geen deel uit van deze kern want we zien deze werkwoorden ook voorkomen zonder de -i wat erop wijst dat dit de causatieve extensie is. Dit zien we bijvoorbeeld onder het lemma aigrir waar we zowel kika als kikia zien en beide hebben echter een andere betekenis als gevolg van de causatief extensie. De -i- van de causatieve extensie veroorzaakt spirantizatie op de alveolaire plosief [d] waardoor we hier de stemloze fricatief [s] krijgen. De causatieve extensie drukt uit dat de staat of actie van de werkwoordkern wordt veroorzaakt door het subject.

Een volgende allomorf van *-ide is ili en die alterneert met -izi. De [d] wordt hier niet gespirantizeerd maar wordt een lateraal voor een [i]. Deze klankverandering is niet ongewoon in het Kakongo. Het prefix van klasse 5 is li- waar andere varianten zoals Kiyombe en Cisuundi di- als klasse-prefix hebben (De Grauwe 2009: XIII; Futi 2012: 31). Deze allomorf komt voor bij werkwoorden met de CV-structuur. Indien de klinker geen eerste-graadklinker is dan krijgen we klinkerharmonie zoals bij de tweede-graadsklinkers en krijgen we de vorm - ele. De sequentie [a+i] resulteert in -ele. Enkele voorbeelden:

124

Deze alternerende vorm wordt ook nog gebruikt bij werkwoordkernen die eindigen op een lateraal. De werkwoordkern en de finaal [ -ili] zijn op dit moment wel onderhevig aan imbricatie. Imbricatie werd voor het eerst geïntroduceerd door Y. Bastin (1983: 88). Imbricatie is een morfofonologisch proces waarbij de finaal verdwijnt en de eerste vocaal verschuift naar een preconsonantale positie. We kunnen dit als volgt weergeven (Bastin 1983: 88):

V1C1V2C2V3C3  V1V2C1V3

Imbricatie komt vaak voor bij de finaal *-ide (Bastin 1983: 88). Wanneer werkwoordkernen echter de CVC-structuur hebben dan zien we dat imbricatie hier niet optreedt. Er treedt wel klinkerharmonie op door de vocaal van de kern. Het finaal -izi of -eze wordt hier gebruikt. In alle ander gevallen zien we wel imbricatie waarbij we zien dat er opnieuw klinkerharmonie optreedt. Enkele voorbeelden:

125

Een volgende vorm van *-ide waar we imbricatie zien is -ete. Deze vorm bestaat uit de contactive extensie [-at] en de finaal [-idi] (Meeussen 1967: 92). De extensie [-at] is reeds opgenomen in de infinitief vormen die we eerst krijgen in het woordenboek. Enkele voorbeelden:

Onder invloed van de passief extensie [u] zien we eveneens dat de perfectief een andere realisatie kent. De passief extensie heeft invloed op de klinkers van de perfectief. De vocalen van de perfectief worden verhoogd tot [u] ook indien in de kern een tweede-graadsklinker staat. De perfectief met de passief extensie wordt als -uzu gerealiseerd. De extensie is opnieuw reeds opgenomen in de infinitief. Enkele voorbeelden uit het woordenboek:

Een laatste vorm van de perfectief is -ini. Deze vorm ontstaat door het morfofonologisch proces nasaalharmonie (Bastin 1983: 95). Bij nasaalharmonie alterneert de reflex [d] van de Vd -suffixen zoals extensies (applicatief [-il] en reversief [-ul-]) en de finaal *-ide met [n]. Dit

126 indien in de voorafgaande syllabe de consonant een nasaal is. We zien voor het Kakongo dat dit echter beperkt blijft tot de alveolaire nasaal [n]. Bovendien zien we dat bij deze nasaalharmonie eveneens imbricatie optreedt. We zien geen nasaalharmonie bij de bilabiale nasaal [m]. Wanneer er een bilabiale nasaal in de kern staat dat wordt de perfectief -izi gebruikt, deze is wel onderhevig aan klinkerharmonie of de vorm -ezi. De alternerende vorm - ini is eveneens onderhevig aan klinkerharmonie. Bovendien treedt er geen nasaalharmonie op indien de kern van het werkwoord een CV:N- structuur heeft. De perfectief wordt dan gerealiseerd met -izi dat ook hier onderhevig is aan klinkerharmonie. Enkele voorbeelden:

127

Na de infinitief en de perfectief vorm krijgen we in het manuscript bij een zeker aantal werkwoorden een augmentatief (ongeveer 200 lemma’s). De missionarissen gaven weer dat dit ‘uitzonderlijke’ vervoegingen zijn. Deze komen voor na bepaalde woorden en drukken bepaalde Franse woorden uit zoals ‘pour’. Na het veld augmentatief [aug] krijgen we opnieuw twee vormen. De eerste vorm is de infinitief te herkennen aan de ku- bij werkwoordstammen die beginnen met een klinker en de finaal -a. De infinitief wordt hier uitgebreid met de applicatieve extensie [-il-]. Deze extensie ondergaat klinkerharmonie onder invloed van een tweede-graadsklinker in de kern. Toch lijkt de tweede-graadsklinker [o] niet altijd klinkerharmonie te ontlokken, we zien dit onder het lemma empoissoner. Waarom de tweede- graadsklinker hier geen klinkerharmonie ontlokt is echter onduidelijk. Het kan ook te wijten zijn aan een schrijffout van de missionarissen.

De applicatieve extensie wordt in het Proto-Bantoe als *-id gereconstrueerd (Meeussen 1967: 92). De applicatief heeft verschillende semantische rollen zoals beneficiënt, maleficiënt, motief en instrument (de Kind & Bostoen 2012: 101). In Bantoetalen wordt de applicatief het meest gebruikt in de beneficiënt functie. De applicatief wordt ook het meest geassocieerd met deze functie. Het is tevens de meest productieve functie van de applicatief (de Kind & Bostoen 2012: 103). De beneficiënt is de participant die voordeel ondervindt van de actie van het hoofdwerkwoord. De bevorderde participant staat in een thematische relatie met de gebeurtenis die het werkwoord uitdrukt. Op syntactisch vlak verhoogt de applicatief de valentie van het werkwoord met één kern object. Het toegevoegde object komt altijd meteen na het werkwoord. Hierdoor wordt een intransitief een transitief werkwoord en een transitief werkwoord wordt een ditransitief werkwoord.

De maleficiënt is de participant in wiens nadeel de gebeurtenis van het werkwoord plaatsvindt (de Kind & Bostoen 2012: 105). Deze functie wordt vaak samengenomen met de beneficiënt

128 functie. De maleficiënt functie is meer afhankelijk van de lexicale betekenis van het werkwoord en de context. De applicatief verhoogt hier eveneens de valentie en het toegevoegde object komt onmiddellijk na het werkwoord dat gevolgd kan worden door een tweede object namelijk de patiëns.

De recipiënt is op semantisch vlak nauw verbonden met de beneficiënt (de Kind & Bostoen: 106). Het toegevoegde object staat hier meer in relatie met de patiëns dan de werkwoordelijke zin. De actie uitgedrukt door het werkwoord hoeft niet in het voordeel van het toegevoegde object te zijn. Dit toegevoegde object hoeft ook geen voordeel te ondervinden van de patiëns.

Een andere semantische rol van de applicatieve functie is motief (de Kind & Bostoen: 107). Deze functie bevordert het doel en de naamwoordelijke zin van reden of oorzaak tot kern toegevoegde objecten. Andere semantische functies die hiermee sterk samenhangen zijn reden en doel. De beschreven gebeurtenis vindt plaats omwille van iets (reden) en de gebeurtenis van het werkwoord vindt plaats om iets te bereiken (doel).

De applicatieve extensie ondergaat nasaalharmonie indien er een nasaal in de kern staat. De nasaalharmonie komt voor bij de bilabiale [m] en de alveolaire [n] nasaal. De applicatief is hier onderhevig aan klinkerharmonie. Enkele voorbeelden:

129

De vierde en laatste vorm die we in het woordenboek bij deze werkwoorden krijgen is de applicatieve extensie met de perfectief. Omwille van deze applicatief eindigt de werkwoordvorm (kern+extensie) nu steeds op -il-/-el- of -in-/-en- waardoor we bij beiden imbricatie zien. Beide vormen zijn onderhevig aan klinkerharmonie maar we zien dat de tweede-graadsklinker [o] ook hier niet altijd klinkerharmonie uitlokt zoals bij het lemma administrer. De conditionering is ook hier onduidelijk. Het sluit de these dat de missionarissen een fout hebben gemaakt echter wel uit. Enkele voorbeelden:

130

Het analyseren van deze vormen toont opnieuw aan hoe gestructureerd de missionarissen te werk zijn gegaan om dit woordenboek op te stellen. Ze zijn eveneens zeer minutieus te werk gegaan om al deze vormen te noteren waardoor we deze vormen goed kunnen reconstrueren. We zien echter één vorm van de perfectief -ezi waarvan de conditionering op dit moment onduidelijk is. Het werk van deze missionarissen is van uitzonderlijke kwaliteit zeker omdat het binnen een korte periode is samengesteld.

4.5 Adjectieven Een andere lexicale categorie in het woordenboek zijn de adjectieven. De adjectieven zijn een complexe categorie in de Bantoetalen want er zijn weinig ‘echte’ adjectieven. Wat we in Westerse talen met adjectieven uitdrukken wordt in Bantoetalen vaak door middel van andere

131 lexicale categorieën uitgedrukt (substantieven of werkwoorden). In de meeste Bantoetalen bestaan er ongeveer een tiental ‘echte’ adjectieven. Kenmerkend aan deze is dat ze niet gebonden zijn aan een klasse maar telkens het klasse-prefix aannemen van het substantief dat ze kwalificeren. In het Frans zijn er enkele honderden adjectieven. Het Frans heeft bijgevolg een lexicale categorie die het Kikongo niet heeft. De sprekers van het Kikongo zijn wel vertrouwd met het kwalificeren alleen verloopt dit op een heel andere manier en is er niet één woord voor de kwalificatie. Equivalentie kan hierdoor moeilijk bereikt worden voor deze lemma’s (Adamska-Salaciak 2011: 2). Het vertalen van adjectieven moet in het woordenboek op een andere manier behandeld worden. Omwille van deze lexical gaps zijn er veel lemma’s die geen vertaalequivalent krijgen. Een ander deel krijgt een definitie van het begrip en een derde deel krijgt vaak het woord bene of botté als vertaling. We merken op dat andere bijvoeglijke naamwoorden vertaald worden door een werkwoord. Dit is het werkwoord waar men gebruik van maakt om de kwalificatie uit te drukken. De structuur van deze lemma’s is niet erg uitgebreid en vaak is er noch context noch zijn er voorbeeldzinnen. De structuur blijft vaak beperkt tot een enkele vertaling. De equivalentie tussen de source language en target language blijft hier laag en de vertalingen die worden gegeven zijn surrogaat equivalenten om de lexical gap te vermijden. Enkele voorbeelden:

132

Enkele adjectieven kennen wel een uitgebreide structuur in het manuscript. Dit zien we bij adjectieven die in het Frans veel worden gebruikt. Zo heeft bon een uitgebreide structuur met enkele subentries en rare twee betekenissen en enkele voorbeeldzinnen ter illustratie. Toch zien we de woorden botte en béné opnieuw vaak gebruikt worden.

Daarnaast bemerken we een merkwaardige vertaling van enkele adjectieven. We zien dat enkel adjectieven vertaald worden door ‘mu-ntu zambi’ wat vertaald kan worden door ‘mens van God’. Wat natuurlijk iets goeds of positiefs impliceert voor de missionarissen of andere katholieken. Deze uitdrukking wordt vaak gebruikt, niet alleen bij adjectieven maar ook in voorbeeldzinnen. In het woordenboek Kakongo-Frans zien we dat nzambi vertaald wordt door dieu en niet door mogelijke adjectieven. De negatieve vorm ‘mu-ntu zambi ko’ wordt ook gebruikt om antoniemen te vertalen. Het is merkwaardig dat verschillende adjectieven hierdoor worden vertaald.

Bitrremieux (1923: 546) beschrijft parallelle vertalingen met nzambi in het Kiyombe, eveneens een westelijke Kikongo-variant. We zien daar dat nzambi wordt gebruikt om soortgelijke begrippen uit te drukken. Een verstandig man wordt uitgedrukt door ‘nzambi mutu’. ‘Nzambi’ of ‘nzambi kiedika’ wordt gebruikt om uit te drukken ‘bij God! Bij God! Het is waar’. Bittremieux (1923: 546) vermeldt hierbij dat dit een veel gebruikte uitdrukking is. De negatieve vorm wordt ook in het Kiyombe vermeldt ‘Nge, Nzambi nka ivanga kuisi matu ko, vulu widi!’ (letterlijk: ‘u heeft een andere God geschapen,…gij luistert niet, gij zijt te dom’) zou worden gezegd tegen een iemand die dom is (Bittremieux 1923: 546). We zien hier

133 duidelijk parallellen met het Kakongo. Uitdrukkingen met nzambi worden ook gebruikt om kinderen aan te manen. Alle uitdrukkingen met nzambi worden volgens Bittremieux (1923: 546) zeer vaak gebruikt en dit ligt in de lijn van het gebruik in het Kakongo. De uitdrukking ‘mu-ntu zambi’ wordt hier ook vaak gebruikt met min of meer dezelfde betekenis. Deze uitdrukkingen kunnen gekoppeld worden aan het Christendom en dit zien we bij de uitdrukking voor een domme persoon. Iemand wordt als dom beschouwd omdat hij een andere God heeft. Dit wijst erop dat het Christendom ook op de taal reeds een grote invloed had.

We merken eveneens dat ‘mu-ntu zambi’ vaak niet de enige vertaling is bij deze lemma’s. Vaak krijgen we ook nog een definitie van het begrip wat opnieuw wijst op het zoeken naar een surrogaat equivalent voor een lexical gap (Gouws 2002: 199). Dit zien we onder meer bij obligeant, pacifique en sage. In deze definities zien we dat het woord -botté (bon) opnieuw terugkomt. -botté dient hier als een surrogaat equivalent om het lemma toch te kunnen vertalen. Onder brave, ‘courrageux’ bemerken we trouwens een mooi voorbeeld van hoe adjectieven worden gevormd in Bantoetalen. ‘Bakala lia vita’ is een kwalificatie die uitgedrukt wordt door een substantief. Letterlijk staat er ‘man van oorlog’ wat hier ‘courrageux’ uitdrukt door de impliciete boodschap dat mannen in oorlog moedig zijn. Onder het lemma sage zien we dan weer dat het werkwoord ‘estre sage’ terugkomt in de definitie van sage in de betekenis van ‘prudent’. In dit lemma bemerken we dat een adjectief soms door een substantief met enkelvoud en meervoud wordt vertaald. Enkele voorbeelden:

134

4.6 Bijwoorden Bijwoorden bleken in het manuscript eveneens een moeilijke lexicale categorie zijn. We zien hier opnieuw lemma’s die minder uitgebreid zijn dan de substantieven of werkwoorden. Meestal krijgen we enkel het lemma met een vertaalequivalent enkel bijwoorden kennen wel meerdere betekenissen. We krijgen vaak als vertaalequivalent een definitie wat opnieuw te wijten is aan lexical gaps tussen het Frans en het Kakongo. Sommige gaps zullen opnieuw te wijten zijn aan het feit dat het Kikongo deze lexicale categorie anders vertaald dan het Frans en dat bepaalde woorden geen vertaalequivalent hebben maar vertaald worden door grammatica.

Een belangrijk bijwoord voor het Frans is bien en dit lemma is het meest uitgebreid. We zien dat het lemma tweemaal voorkomt en tweemaal op een andere bladzijde. De lemma’s volgen elkaar niet op in het manuscript maar wel in TLex. Beide lemma’s slaan wel op een bijwoord. Het eerste lemma is kort en kent enkel twee vertaalequivalenten waarbij het eerste vertaalequivalent een adjectief is en het tweede een bijwoord en deze woorden worden gevolgd door een voorbeeldzin. De voorbeeldzin kent twee mogelijke vertalingen waarbij de tweede opnieuw ‘mu-ntu zambi’ is wat hier refereert naar ‘een goed mens’ wat hier opnieuw een surrogaat equivalent is. Voor het tweede lemma dat door TLex wordt aangeduid als homoniem van bien -van daar het cijfer voor het lemma- zien we een uitgebreidere structuur. We krijgen twee betekenissen en onder het lemma zelf krijgen we zeven subentries. Deze subentries bestaan uit vaste uitdrukkingen met bien. In de verbeeldzinnen zien we dat het vertaalequivalent wordt gebruikt en dat er verschillende mogelijkheden zijn om de zin te vertalen. Toch zijn er opnieuw lemma’s zonder vertaalequivalent de lexical gap kon bij deze lemma’s niet opgelost worden door een surrogaat equivalent.

135

In bovenstaand lemma beaucoup zien we dat er twee vertaalequivalenten zijn. Het tweede vertaalequivalent wordt echter niet gebruikt in de voorbeeldzinnen. In de voorbeeldzinnen worden ‘béné’ en ‘-ingi’ gebruikt om beaucoup uit te drukken. We zien dat ‘-ingi’ wordt gebruikt bij de vertaling van ‘beaucoup plus’ en ‘béné’ bij de vertaling van beaucoup. ‘Beaucoup plus’ had zodoende beter onder een subentry gestaan met als vertaalequivalent - ‘ingi’. Onder de subentry zien we dat het equivalent suku opnieuw wordt genoteerd maar er zijn geen illustraties van het gebruik van dit equivalent. Het is bijgevolg niet zeker of dit equivalent wordt gebruikt om beaucoup uit te drukken. Andere voorbeelden van bijwoorden:

136

We zien in bovenstaande voorbeelden een zeker aantal lege lemma’s. Een groot aantal lemma’s worden opnieuw vertaald door bobbotté, buabotté of béné. Deze lemma’s kennen geen vertaalequivalent en er werd hier naar een oplossing gezocht om deze woorden te vertalen. We zien echter een beter oplossing onder communément waar het Kakongo een invloed heeft op de structuur van het lemma. De ‘vertaling’ van het lemma werd opgenomen in een grammaticaslot. Er is geen direct vertaalequivalent en de vertaling wordt uitgedrukt in een grammaticaal element dat de missionarissen daarom op deze manier hebben genoteerd. De missionarissen hadden in hun analyse opgemerkt dat dit de manier is om dit woord te vertalen en hebben de structuur van het lemma aangepast. De missionarissen hadden dus duidelijk op verschillende vlakken een zeer goede kennis van het Kakongo.

4.7 Leenwoorden Naast deze grote lexicale categorieën zijn er ook merkwaardige elementen die zichtbaar zijn zonder dat ze aan een specifieke woordsoort zijn gebonden. We zien een aantal leenwoorden uit het Portugees die aangepast zijn aan de dominante CVCV-structuur van Bantoetalen. De Portugezen hadden na 150 jaar aanwezigheid op het Afrikaanse continent ook invloed op de taal (Nsondé 1995: 33). Nsondé is reeds ingegaan op deze materie voor de manuscripten van de Franse missionarissen. Er zijn Portugese leenwoorden voor geïmporteerde producten,

137 geïmporteerde voedingsmiddelen en religieuze termen. We kunnen deze niet zo uitgebreid weergeven als Nsondé (1995) omdat er slechts een deel van het manuscript gedigitaliseerd is terwijl hij een beroep doet op het volledige manuscript en andere manuscripten om zijn bevindingen te ondersteunen.

Het gebruik van leenwoorden duidt op dynamiek in een taal (Gouws 2002: 199-200). Deze dynamiek maakt dat mensen oplossingen zoeken om lexical gaps uit hun taal weg te werken. Lexical gaps zijn immers niet ongewoon in een taal. De Kikongo-sprekers waren immers met deze begrippen niet vertrouwd, ze kenden deze objecten niet en om het te kunnen benoemen namen ze de woorden uit het Portugees en werden deze aangepast aan de structuur van de Bantoetalen.

Eén groep zijn de voedingsmiddelen waarin zich zeer verschillende voedingsmiddelen situeren (Nsondé 1995: 204-211). De aanwezigheid van deze voedingsmiddelen in delen van het Afrikaanse continent lijkt zo normaal dat ze vaak over het hoofd gezien worden. De meeste lemma’s zijn met zekerheid afgeleid van het Portugees. Andere lemma’s lijken eerder een Franse invloed met zich mee te dragen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor café en chocolat omdat suiker pas rond de 18de eeuw in Europa zijn ingang vond. In de 18de eeuw waren er meer Franse missionarissen aanwezig in Afrika. Enkele voorbeelden uit het manuscript:

Beurre: ma-ntéka (Pt. Manteiga)

Bierre: biélé (Fr. Bière)

Café: i kafé (Fr. Café of Pt. Café)

Chocolat: sukiladi (Fr. Chocolat)

Citron: li limanu (Pt. Limão)

138

Pain: li-npa (Pt. Pão)

Enkele lemma’s vallen onder de categorie van geïmporteerde producten (Nsondé 1995: 195- 204). Deze zijn ook producten van allerlei aard. Enkele voorbeelden vullen de visie van Nsondé aan.

Banc: i banku (Pt. Banco)

Chemise: i samizi (Fr. Chemise of Pt. Camiseta)

Pantoufle: i sampatu (Pt. Sapato)

Papier: i npapela (Pt. Papel)

Savon: i zabaku (Pt. Sabão)

Table: méza (Pt. Mesa)

De Portugezen brachten naast deze voedingsmiddelen en goederen ook het christendom naar Afrika en het is niet verwonderlijk dat een aanzienlijk deel christelijke woorden is overgenomen uit het Portugees (Nsondé 1995: 212-214). Deze categorie van leenwoorden is

139 in het gedigitaliseerde deel van het manuscript niet erg groot. Alle lemma’s werden reeds besproken door Nsondé en daarom geven we een kort overzicht van de termen in het getranscribeerde deel. Onder de lemma’s pape en pâque zien we dat er naast het leenwoord ook een definitie van het begrip is ontstaan. Beiden zijn equivalenten om de lexical gap op te vullen (Gouws 2002: 200).

Pape: papa (Pt. Papa)

Pâque: paska (Pt. Páscoa)

Sacré: santu (Pt. Santo)

Tableau: ki-mazi (Pt. Imagem)

In het getranscribeerde deel van het manuscript zien we echter nog woorden die niet onder de bestaande categorieën vallen en Nsondé (1995: 215-218) categoriseert deze als ‘overige geleende termen’. Het zijn woorden van allerlei aard die niet onder een bepaalde categorie kunnen ingedeeld worden. Zo zien we een dag van de week vertaald met een Portugees leenwoord alsook een dier dat met een leenwoord werd vertaald. We krijgen bij samedi ook een definitie van het woord om eveneens de lexical gap te vermijden. Het laatste lemma is het begrip pauvre dat een Kikongo vertaling en een leenvertaling kent. Het Portugees had invloed op veel aspecten van het leven in Kakongo.

140 Het Kakongo van de 18de eeuw stond reeds onder invloed van het Frans en het Portugees. Er moet een zeker contact tussen beiden zijn geweest om tot deze leenwoorden te komen en deze producten en begrippen over te dragen op de samenleving van Kakongo. Het intensief bestuderen van de talen door missionarissen levert uitzonderlijke informatie op over de taalfenomenen doorheen enkele eeuwen.

4.8 Conclusie lexicografische en linguïstische elementen Uit bovenstaand overzicht kunnen we besluiten dat de kennis van de missionarissen over het Kikongo groot was. Ze hadden inzicht in het naamwoordklassensysteem en de realisatie van de prefixen. Ze wisten dat het kennen van de prefixen belangrijk was voor de hele zin en noteerden daarom systematisch de substantieven met hun prefix. Door deze systematiek kunnen we het naamwoordklassensysteem van het Kakongo van de 18de eeuw reconstrueren. Hun manier van noteren maakt eveneens duidelijk dat er in het Kakongo augmenten werden gebruikt en dat deze afhankelijk zijn van hun syntactische functie in de zin. De werkwoorden werden eveneens met een grondige systematiek genoteerd. Alle werkwoorden werden in de infinitief en perfectief genoteerd. Een kleiner aandeel werkwoorden werd nog in de infinitief met applicatieve extensie genoteerd en in de perfectief met applicatieve extensie. De missionarissen hadden ook hier een groot inzicht in het gebruik van deze werkwoordvormen. Bij de adjectieven en bijwoorden zien we dat de missionarissen pogingen ondernemen om lexical gaps te vermijden en equivalentie te benaderen. Hun inzicht reikte hier niet altijd ver genoeg om de lexical gaps te vermijden maar we zijn hier eind 18de eeuw het zal nog een eeuw duren voor de eerste pionierswerken over Bantoetalen verschijnen. Deze missionarissen zouden bijgevolg als pioniers gezien moeten worden als we analyseren wat ze op een korte tijd hebben gerealiseerd.

141

142 Hoofdstuk V: Representatie

In dit vijfde hoofdstuk gaan we in op de inhoud van het manuscript. We bespreken hoe de missionarissen de wereld rondom hen weergeven. Nsondé (1995) gaat voor een deel in op deze materie door te kijken naar Portugese leenwoorden die het Kikongo beïnvloed hebben. Wij willen in dit hoofdstuk dieper ingaan op de indrukken van de missionarissen met betrekking tot de verschillende facetten van het dagelijkse leven. We willen in dit hoofdstuk ook kijken naar de historische ontwikkelingen van het Kongo-koninkrijk en hoe we dit kunnen koppelen aan wat de missionarissen in hun voorbeeldzinnen schetsen. Hierbij aansluitend hoe de missionarissen hun onmiddellijke omgeving weergaven. Als laatste bespreken we de beschrijving van verwantschapstermen binnen het getranscribeerde deel van het manuscript.

5.1 Taal, representatie, denkkader en ideologie In het eerste hoofdstuk wordt de achtergrond van dit werkstuk geschetst. Dit onderzoek kan gekaderd worden binnen de missionary linguistics, een onderzoeksdomein dat pas recent ontstond. Dankzij deze recente ontwikkeling zijn er een aantal auteurs (Gilmour 2006; Errington 2008) binnen dit domein die zijn ingegaan op de weerslag van de christelijke ideologie van de missionarissen op hun linguïstische bronnen zoals grammaticaboeken en woordenboek. Errington (2008: 7-11) stelt dat missionarissen nooit zomaar linguïsten zijn, maar dat ze een reductie maken van de realiteit die past binnen hun eigen denkkader. De makers van het manuscript dat in dit werkstuk centraal staan hebben eveneens een reductie gemaakt van de samenleving die ze op het einde van de 18de eeuw aantroffen in Kakongo. Het is van belang om een document zoveel mogelijk te lezen doorheen het denkkader en de periode waarin het vervaardigd is, om zo de onderliggende werkelijkheid en de ideologieën bloot te leggen (Errington 2008: 1-11). Het lezen van deze bronnen binnen hun eigen denkkader en tijd lijkt eenvoudig, maar we moeten er ons van bewust zijn dat onze eigen ideeën op een bepaalde manier ‘gekoloniseerd zijn’(Errington 2008: 94-95). We kijken doorheen onze eigen denkkaders naar deze bronnen. We delen immers allemaal een aantal gedachtepatronen en een zeker geloof, waardoor we op een bepaalde manier naar teksten kijken.

In dit manuscript zit ook een bepaald denkkader vervat en dit denkkader geeft een representatie van de wereld van de missionarissen. Het denkkader van de missionarissen

143 vormt enerzijds een geheel op zich en maar maakt anderzijds ook deel uit van een groter geheel. De hypothese die in dit hoofdstuk centraal staat is dat de missionarissen hun eigen wereld gerepresenteerd hebben doorheen het woordenboek. Hiermee samenhangend is de vraag wat hun denkkader was, of met andere woorden hoe ze keken naar Afrika ten opzichte van het Westen. Het denkkader van de missionarissen werd gevormd door het 18de eeuwse Franse gedachtegoed maar ook door de wereld waarin ze tijdens het opstellen van het manuscript leefden het 18de eeuwse Kakongo. In dit hoofdstuk proberen we de wereld en het gedachtegoed van de missionarissen te reconstrueren aan de hand van het manuscript. We zullen zien dat er een zekere discrepantie is tussen de wereld waarin de missionarissen gevormd zijn en de wereld waarin ze zich bevonden tussen 1766 en 1775. We zullen in dit hoofdstuk nagaan hoe ze ‘hun’ wereld representeren in het woordenboek door te kijken naar hun keuze voor bepaalde lemma’s en bepaalde voorbeeldzinnen. Missionarissen gaven in hun bronnen vaak weer wat ze belangrijk en nuttig vonden voor hun eigen gebruik (Errington 2008: 11).

Nsondé (1995) is gedeeltelijk op deze materie ingegaan voor de manuscripten van verschillende missionarissen; waaronder de Franse missionarissen uit de periode 1766-1775. Hij gaat in op de manier waarop de missionarissen verschillende elementen uit Kakongo representeren. Dit doet hij voor onder meer de verwantschapstermen, de lokale religie en de verschillende voedingsmiddelen. Hij bekijkt welk inzicht de missionarissen hadden in deze zaken en hoe ze ermee omgingen. Verder kijkt hij voornamelijk naar de Europese invloed op het Kikongo en de sprekers van het Kikongo. Dit willen we hier echter niet doen. We willen hier bekijken hoe de missionarissen hun leefwereld representeren in het woordenboek en deze leefwereld is breder dan de verwantschapstermen, de lokale religie en de voedingsmiddelen. De Europese aanwezigheid in Kakongo in de aangrenzende gebieden heeft uiteraard invloed gehad op de lokale inwoners maar het kan niet anders dan dat dit ook invloed heeft gehad op de missionarissen. Zij kwamen in een andere totaal wereld terecht en dit zorgt voor discrepanties in de ideologie. Eagleton merkt op dat ideologie niet zozeer zichtbaar is in linguïstische opbouw maar eerder in “who is saying what to whom for what purposes” (Eagleton 1991: 9). Uiteindelijk is veel linguïstisch onderzoek intrinsiek ideologisch van aard (Gilmour 2006: 6-7 ). In dit geval kunnen we deze documenten dan ook lezen als een bron van zelfrepresentatie omdat, het standpunten toont met betrekking tot de identiteit van de missionarissen.

144 5.1.1 Missionarissen en denkkaders Van de 16de tot begin 20ste eeuw hebben Europeanen over heel de wereld over vreemde talen geschreven binnen een min of meer koloniale context (Errington 2001: 19). Het is echter zo dat kolonialisme bij dit manuscript nog geen rol speelt en dit in tegenstelling tot ongeveer een eeuw later. Het enige wat deze missionarissen willen ‘koloniseren’ is de geest van de lokale bevolkingen. We moeten echter ook in het achterhoofd houden dat de Trans-Atlantische slavenhandel hier wel nog een grote rol speelt. De lokale bevolking wordt verhandeld wat betekent dat we niet kunnen spreken van gelijke actoren in dit verhaal (Heywood 2009: 5). De Europeanen stonden in de slavenhandel boven de lokale bevolking. We kunnen echter niet beweren dat dit woordenboek is geschreven om de staat te dienen. Het werd eerder geschreven om de kerk te dienen. Deze missionarissen waren nog niet bezig met het hertekenen van landsgrenzen of het toe-eigenen van land (Errington 2008: 95-96). Ze erkenden de macht van de plaatselijke koning (Cuvelier 1953: 8). Wanneer we hun brieven nalezen was er zelfs een goed contact met de koningen van Loango, Kongo en Kakongo (Cuvelier 1953: 8). Toch kunnen we wel aannemen dat deze missionarissen in zekere zin met dezelfde problemen werden geconfronteerd als de latere kolonisatoren.

5.1.2 Verschillen en gelijkenissen We moeten dit woordenboek bekijken als het resultaat van twee botsende denkkaders (Pietz 1985: 6). De missionarissen werden zich bewust van een andere wereld en zij ervoeren dit hoogstwaarschijnlijk als een cultuurschok. Manuscripten van missionarissen komen tenslotte voort uit contacten tussen verschillende culturen en talen (Gilmour 2006: 4). Het contact tussen de missionarissen en de informanten kan allerlei verschillende reacties teweeg brengen zoals verwarring, twijfel, weerzin,…Hierdoor kunnen we de bronnen van de missionarissen lezen als representaties van de omstandigheden, contactmomenten, culturen en wereldbeelden. Errington (2008: 3) gaat ook in op deze materie en hij omschrijft wat de missionarissen ervaren als een conundrum of sameness-and-difference. De missionarissen worden geconfronteerd met een wereld die zowel gelijkend als verschillend was van hun wereld. We zullen ook zien dat de Franse missionarissen het hier moeilijk mee hebben.

De representatie die we voor dit woordenboek zullen bespreken is enkel op basis van een deel (ongeveer 40%) van het woordenboek. In hoofdstuk II werd er ingegaan op het feit dat dit deel weliswaar representatief zou moeten zijn voor de rest van het woordenboek. We moeten

145 ons echter bewust zijn van het feit dat er geen semantische selectie is gemaakt. Er zijn geen lemma’s gedigitaliseerd omdat ze zouden ‘passen’ in een poging het wereldbeeld ‘compleet’ te bespreken. Wat hier besproken wordt zijn zaken die duidelijk werden of opvielen tijdens het digitaliseren. Sommige zaken worden bovendien ondersteund door wat de missionarissen schrijven in hun brieven. Deze analyse is slechts gedeeltelijk en kan nooit volledig zijn omdat elk individu beïnvloed is door zijn eigen cultuur en denkkader. Het volledige denkkader van de 18de eeuwse missionarissen kan nooit volledig gereconstrueerd worden en zal altijd gedeeltelijk een hypothese blijven.

Het uitgangspunt van de missionarissen hier is het katholieke geloof. Het manuscript is immers samengesteld als hulpmiddel bij het bekeren van de plaatselijke bevolking. Het Christelijke geloof kende op dat moment een lange traditie van vertalen (Loba-Mkole 2008: 253-254). We kunnen zelfs stellen dat Christelijke geloof enkel bestaat binnen een cultuur van vertalingen. De Bijbel werd reeds sinds het ontstaan vertaald in verschillende talen en is ook beschikbaar in honderden verschillende talen. Indien de Bijbel niet vertaald werd in al deze talen dan had het Christendom nooit dezelfde verspreiding gekend zoals nu (Loba-Mkole 2008: 253-254). Het is door het opstellen van woordenboeken en andere aanverwante manuscripten (preken, sermoenen, woordenlijsten, grammaticale boeken) dat het Christendom verspreid werd in Afrika. Het is vanuit dit uitgangspunt dat we naar het manuscript moeten kijken, al mogen we ook de bredere leefwereld van de missionarissen niet vergeten. Het overdragen van het Christelijk geloof is uiteindelijk het overdragen van de eigen ideologie naar anderen op verschillende vlakken

5.2 Linguïstische representatie Tijdens de digitalisatie viel op dat de orthografie voor het Kakongo representatief is voor hoe de Franse taal wordt geschreven. De orthografie is niet aangepast aan Afrikaanse talen en dit vloeit voort uit het feit dat deze missionarissen de eersten waren om het Kikongo op schrift te stellen (Proyart 1776: 172; Cuvelier 1953: 55). Missionarissen lieten zich vaak inspireren door hun eigen orthografie en de diakritische tekens die ze kenden om de vreemde klanken aan te geven (Homburger 1914: 1). We hebben in vorig hoofdstuk gezien dat het noteren van de naamwoordklasseprefixen volgens hun eigen systeem gaat. Zo zien we dat ze een weglatingsteken noteren wanneer de klinker van het prefix in contact komt met de klinker van de naamwoordstam. Ze projecteren bijgevolg hun gekende orthografie op het Kakongo:

146

Bovenstaande schrijfwijze is herkenbaar uit het Frans maar toont ook aan dat ze vanuit hun eigen denkkader en ervaringen uit de Franse taal naar het Kakongo keken. Het is hiermee echter niet duidelijk of er in sommige meervouden een schrijffout staat of dat de missionarissen iets anders waarnamen dan in het enkelvoud. Opvallend is wel dat ze dit weglatingsteken niet noteren in de meervouden waar de klinkers niet samentrekken. Ze hadden wel inzicht in wat er gebeurde maar noteerden dit op hun eigen manier.

De projectie van het Frans valt echter niet alleen op bij de prefixen maar ook bij een ander basisfenomeen, namelijk de tonen. We gaan ervan uit dat wat hier wordt aangeduid met een accent in het Kakongo tonen moeten zijn. We merken als eerste op dat deze tonen enkel op de [e] genoteerd zijn. We zien ook dat een accent circonflexe en een accent aigu het meest voorkomend zijn. De analogie met het Frans is groot zoals bijvoorbeeld bij het lemma odoriferant waarbij er enkel op de enige [e] in het vertaalequivalent een accent staat. Bij de werkwoorden valt op dat op de tweede vorm vaak de accenten zijn gewijzigd. Deze verandering ondersteunt de these dat de accenten op het Kakongo tonen moeten zijn. We zien de verandering in tonen bij de lemma’s comparer en raffiner. We zien bij comparer accenten veranderen en bij raffiner worden er extra accenten toegevoegd.

147

We zien dat accenten op enkelvoudsvormen soms anders zijn dan accenten op meervoudsvormen. Er zijn voor zover bekend geen talen waarin de tonen op de enkelvoudsvormen afwijken van de meervoudsvormen indien deze niet in een zin worden gebruikt (Schadeberg 1986; Blanchon 1999). Tonen zijn immers afhankelijk van de grammaticale functie van het substantief in de zin. De verandering die we zien in de vertaalequivalenten in het enkelvoud en meervoud kunnen bijgevolg niet correct zijn. We hebben echter gezien dat de missionarissen de accenten in het Frans niet altijd even accuraat noteren. De kans is groot dat ze deze inconsistenties ook voor het Kakongo maakten, waardoor we in het enkelvoud en meervoud andere toonpatronen zien. Aangezien de missionarissen een groot aantal accenten voor het Frans niet of verkeerd plaatsten, is het niet ondenkbaar dat deze problemen zich ook voor het Kakongo manifesteren. De missionarissen hadden geen kennis van een Bantoetaal en de eerste pionierswerken over Bantoetalen komen pas een eeuw later met bijvoorbeeld W. Bleek (1856). De missionarissen die we hier bespreken zijn bijgevolg de pioniers want zij hebben de structuur van Bantoetalen goed doorzien zoals we in vorig hoofdstuk zagen.

148

Een [i] met een trema wordt ook regelmatig gebruikt door de missionarissen in de Kakongo vertaalequivalenten en ook dit is naar analogie met de Franse orthografie (païs, joïe, raïe,…). Een trema wordt in het Frans gebruikt om twee klanken van elkaar te scheiden. In het grammatica manuscript geven ze aan dat letters met een trema op moeten ‘verzacht’ worden alsof ze worden voorafgegaan door een [g] (Cuénot 1776: 2). Verder geven ze ook mee dat lange syllaben aangeduid worden met ē of ā.

In de voorbeeldzinnen zien we eveneens dat de Franse manier van noteren werd overgenomen voor het Kakongo. De werkwoorden in het Kakongo zijn net zoals bij veel Bantoetalen opgebouwd uit een agglutinerende structuur. De verschillende elementen zoals een subjectsmarkeerder, de markeerder van tijd-aspect-wijs, de kern, de mogelijke extensies en de finaal vormen één werkwoordvorm. De missionarissen schrijven deze elementen los van elkaar. Ze zijn ook hier opnieuw vertrokken vanuit de Franse orthografie. Het Frans is geen agglutinerende taal en de missionarissen hebben deze manier van noteren overgenomen. Dit valt enkel op bij de voorbeeldzinnen omdat enkel voorbeeldzinnen een vervoegd werkwoord bevatten.

Zo zien we bij het lemma ‘a’ dat de vertaling van ‘tu est blessé a la tête’ u luêlé is in plaats van uluêlé zoals we dit nu noteren. Hetzelfde zien we onder ‘barbare’ met de voorbeeldzin ‘tu es bien barbare.’ U li punïa zou opnieuw aan elkaar genoteerd moeten zijn. Want de u is de subjectsmarkeerder, de li de markeerder van tijd-aspect-wijs en punïa de werkwoordskern met finaal. Dit zien we bij alle lemma’s met voorbeeldzinnen. Enkele voorbeelden uit het manuscript:

149

In hoofdstuk II werd reeds aangegeven dat één van de problemen tijdens het digitalisatieproces het bepalen was of woorden aan elkaar werden genoteerd. De hoeveelheid voorbeelden maakt echter duidelijk dat deze delen van woorden niet aan elkaar werden genoteerd door de missionarissen. De onduidelijkheid die hier rond zichtbaar werd tijdens het digitaliseren kan natuurlijk ook te wijten zijn aan het feit dat de huidige schrijfwijze hiervan afwijkt. Vandaag weten we dat Bantoewerkwoorden op een bepaalde manier geschreven worden en verwachten we deze notatie waardoor er verwarring kan ontstaan wanneer de missionarissen dit niet deden. De verwarring die ontstond kan gecreëerd zijn door het feit dat

150 we een bepaalde schrijfwijze verwachten, terwijl we moeten proberen denken zoals de missionarissen. Het denken vanuit het eigen denkkader heeft er hier voor gezorgd dat er werd getwijfeld aan de schrijfwijze van de missionarissen.

De missionarissen waren zich nauwelijks bewust van het feit dat en Afrikaanse taal even complex kon zijn als hun moedertaal (Cuvelier 1953: 55). Ze hadden de opvatting dat ze de taal gemakkelijk zouden aangeleerd krijgen maar dat blijkt niet zo te zijn. Het feit dat dit niet lukte zorgde voor veel frustratie voornamelijk bij Joli en Descouvières. Ze zijn verwonderd over hoe een ‘simpel’ volk als de Afrikanen een dergelijk gecompliceerde taal kunnen spreken (Proyart 1776: 359; Cuvelier 1953: 82-83; ). Via hun visie op taal geven ze de indruk dat ze zich superieur wanen boven de plaatselijke bevolking. Dit moet niet verklaard worden vanuit een racistisch oogpunt maar vanuit een geloofsoogpunt (Maud 1982: 13). De missionarissen konden zich niet volledig op gelijke hoogte met de Afrikanen plaatsen want de Afrikanen beleden een heidens geloof. Indien ze de Afrikaan volledig als gelijke erkenden en het heidens geloof accepteerden dan viel de legitimatie van de missie weg. Het is hierdoor belangrijk dit manuscript te bekijken vanuit het oogpunt van het geloof, dat voor deze missionarissen het doel van de missie was (Cuvelier 1953).

5.3 Christelijke representatie Een groot aandeel van de lemma’s vormen een bepaalde representatie van het Christelijk wereldbeeld. Het woord ‘dieu’ komt een zestigtal keer voor verdeeld over 42 lemma’s van de totaal 3695 lemma’s. Dit lijkt relatief weinig maar dit gaat slechts over één woord uit het Christelijk geloof. Wanneer we alles bekijken dan zijn er toch een aantal lemma’s die sterk Christelijk geïnspireerd zijn. Lemma’s zoals Jésus, saint, sacrément, église, chrétien zijn sterk gelieerd aan het katholieke geloof. Een lemma zoals fête krijgt een godsdienstige betekenis omwille van het vertalingsequivalent in het Kakongo. De meeste van de onderstaande lemma’s krijgen eerder een definitie als vertalingsequivalent, waaruit blijkt dat dit binnen de Afrikaanse context onbekend was. De definities duiden er op dat de woorden onbekend waren en dat de missionarissen het ook moesten toelichten. Voor de missionarissen waren deze woorden van groot belang maar voor de informant in kwestie moet het zeer moeilijk zijn geweest om een vertaling voor bepaalde lemma’s te geven. Naar alle waarschijnlijkheid ligt dit ook aan de basis voor de problemen met de informanten.

151 Een aantal van deze Christelijk geïnspireerde lemma’s krijgen eerder een definitie dan een vertaalequivalent. Dit is te wijten aan het feit dat er in het Kakongo geen equivalent bestond en er een lexical gap ontstond (Gouws 1996: 25-26). Deze lexical gaps komen in ieder woordenboek voor en stellen een aantal problemen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soorten lexical gaps (Gouws 1996: 25-26). Een eerste lexical gap is een linguïstische gap ontstaan wanneer sprekers van de twee talen het object kennen maar de ene taal geen woord heeft om ernaar te refereren terwijl de andere taal er wel een woord voor heeft. Een tweede lexical gap is een referentiële gap. Deze gap ontstaat wanneer er geen vertaalequivalent is in taal B voor een lexicaal artikel uit taal A en dit omdat de spreker van taal B de referent niet kent. De linguïstische gaps zijn minder problematisch omdat de referent bij beide sprekers gekend is. Linguïstische gaps worden regelmatig verholpen door een leenwoord in te voeren als equivalent. In vorig hoofdstuk zijn we ingegaan op de invloed van het Portugees dat we zien bij bepaalde lemma’s. Deze lemma’s moeten ooit een referentiële gap zijn geweest en omdat er geen woord voor was in het Kakongo, werd er een leenwoord gebruikt uit het Portugees. De kerstening in Kakongo door de Portugezen had sinds geruime tijd ingang gevonden waardoor bepaalde woorden in het lexicon waren opgenomen. Op dat ogenblik werd deze referentiële gap een linguïstische gap. Dit zien we hier bij de lemma’s Jésus, sacré en pape. De andere lemma’s die een definitie krijgen zijn gaps omdat de sprekers van het Kakongo met deze objecten niet vertrouwd waren. Er wordt hier opnieuw gezocht naar een equivalentie tussen het Frans en Kakongo. De missionarissen gaven definities voor deze woorden en de informanten vertaalden deze definities bij gebrek aan equivalent. We krijgen hier een surrogaat equivalentie. Dit zien we ondermeer bij de lemma’s blaspheme, hérétique, idolâtre, paradis, saint en tabernacle.

152

Deze selectie van lemma’s is een beperkt deel uit het manuscript maar het geeft een idee over hoe de missionarissen naar Afrika keken. Ze hadden deze woorden nodig om te bekeren en dit zijn allemaal westerse woorden die in een Afrikaanse context werden binnen gebracht. We zien dat dit woorden zijn die het brede geloofsspectrum ondersteunen. Joli en Descourvières respecteren zichzelf hiermee als missionarissen die de christelijke leer op een correcte manier willen overdragen. Deze woorden waren ook van belang voor de andere christelijke

153 documenten die werden vertaald. We zien tevens ook woorden die de aanhangers van een ander geloof veroordelen zoals hérétique, maar ook démon. De godsdienstige lijn in het manuscript kan bovendien verder worden doorgetrokken. We zien bijvoorbeeld veel voorbeeldzinnen met een christelijke betekenis onder diverse lemma’s. Enkele voorbeeldzinnen:

154

Deze voorbeeldzinnen bevatten basisbeginselen van het christelijk geloof of de christelijke moraal en deze zinnen waren cruciaal voor de missionarissen om de christelijke leer over te brengen. Bovenstaande zinnen bespreken de rol van God en Jezus binnen het Christendom bij de lemma’s abhorrer, redempteur en scrutateur. God kan niet in vraag worden gesteld en Hij kan bepaalde dingen verwezenlijken die moeten aangenomen worden zoals we zien onder het lemma calmer en a. Bovenstaande zinnen bevatten ook enkele aanbevelingen voor goede christenen -de lemma’s abhorrer en accoutumé- onder meer in verband met de opvoeding van kinderen (wat we zien onder het lemma elever).

155 We zien hier dat ze een groot belang hechten aan het geloof. Indien een zin als ‘dieu seul peut calmer la mer’ de enige zin onder estre calmé is dan geeft dit weer dat hun wereldbeeld sterk verbonden was met het katholieke geloof. Onder nature zien we dit opnieuw en de voorbeeldzin onder ‘la nature humaine’ geeft weer hoe de missionarissen naar het geloof kijken. Deze zinnen geven weer hoe de missionarissen denken in patronen van het christelijk geloof en hoe het geloof beleden moet worden. Dit is niet ongewoon want hun cultuur en denkkader werden immers getekend door het christelijke geloof.

Samenhangend met hun geloofsovertuigingen zijn ook de uitspraken die ze over vrouwen doen in het woordenboek. In hun brieven beweerden Joli en Descouvières dat vrouwen onverstaanbaar waren en dat het onmogelijk was om met hen te communiceren (Proyart 1776: 263) maar van Bulck (1954: 111) stelt de vraag of dit niet slechts een uitvlucht was om niet in contact te hoeven komen met de vrouwen. De vrouwen liepen immers te schaars gekleed voor de missionarissen en dit laten ze duidelijk blijken in het woordenboek:

156

Deze bovenstaande voorbeeldzinnen en context zijn duidelijk over de positie van de vrouw. De missionarissen vonden -zoals we zien in de voorbeeldzin onder habiller- het gebrek aan kledij uiterst ongepast. Dit paste immers niet binnen de christelijke moraal van de vrome vrouw. Hier zien we duidelijk een voorbeeld van een conundrum of sameness-and-difference tussen de Afrikaanse manier van leven met de christelijke moraal. Indien de vrouwen zich niet gedroegen naar deze moraal dan voerden de missionarissen er waarschijnlijk geen gesprek mee. Vandaar dat ze schrijven dat vrouwen onverstaanbaar zijn, want naakte vrouwen verleiden mannen immers tot ontucht en dit is ontoelaatbaar voor de kerk. Verder was het natuurlijk ook helemaal niet gepast om in de kerk schaars gekleed te zijn. Dit idee over vrouwen staat in sterk contrast met hoe ze over mannen denken. De voorbeeldzinnen over mannen zijn meestal in de betekenis van een eerlijke en goede man zoals we zien in de voorbeeldzinnen onder comme, phisionomie qualité en de subentry onder sens.

157

5.4 Representatie cultuur Het geloof is een belangrijke pijler voor de missionarissen maar we zien ook zinnen in het manuscript die meer de dagdagelijkse leefwereld weergeven. Er zijn voorbeeldzinnen die een kijk geven op de andere facetten van het leven in Kakongo. De missionarissen zeggen dat dit een woordenboek is met de meest gebruikte zinnen en veel voorbeeldzinnen kunnen binnen deze uitspraak worden geplaatst (Proyart 1776: 258-259). Deze zinnen geven veel inzicht in hun denkkader en het denkkader van de bevolking van Kakongo. Toch zijn het niet alleen de zinnen die een inzicht geven, ook lemma’s kunnen een bepaalde indruk geven van de leefwereld van de missionarissen.

Tijdens het digitalisatieproces viel op dat een groot aantal lemma’s leeg waren. Circa 14% van het aantal gedigitaliseerde lemma’s hebben geen vertaalequivalent. Een zeker aantal van deze lemma’s hebben een voorbeeldzin of context meegekregen maar het merendeel is volledig leeg gebleven. We worden hier opnieuw geconfronteerd met lexical gaps (Gouws 1996: 25-26). Het niet invullen van een lemma is niet gangbaar binnen de lexicografie. Een lexicograaf zou immers moeten zoeken naar een manier om dit begrip weer te geven. Wat we zien in het manuscript is een combinatie van linguïstische en referentiële gaps. De linguïstische gaps zijn deze waar het object wel bekend is maar er geen woord voor is. Zoals bijvoorbeeld bij de lemma’s odorat en demande. Een referentiële gap treedt op wanneer de referent voor de spreker van taal B onbekend is. Dit stellen we vast bij de lemma’s bain, parabole, temperature en triangle. Deze woorden zijn vanuit westers oogpunt dagdagelijkse woorden maar ze bestaan enkel binnen een Westers wereldbeeld. Ze bestaan enkel in het

158 gedachtegoed van de sprekers van de target language (Adamska-Salaciak 2011: 2-3). De missionarissen waren er zich niet van bewust dat Afrika niet Europa was of ze lieten zich hier leiden door een template. We zien ook een aantal woorden, waarvoor we wel een antwoord zouden kunnen verwachten -zoals babouïn, colline, sacrifice en lapin-. De missionarissen werden hier geconfronteerd met een conundrum of sameness-and-difference want deze elementen hadden zeker een referent in Kakongo maar er werd geen woord voor gegeven. De wereld rondom leek op de door hen gekende wereld maar was ook niet gelijk en werd anders ingedeeld dan zijn dachten. Enkele voorbeelden van lege lemma’s: absence. gangrene. absurde. lapin. babouïn. necromancien, qui evoque les morts. bain. odorat. bijoux. parabole, figure. cancer. raisin. cigale. recette, composition de remedes. colline. refrain, d'une chanson. déclin. sacrifice. demande. 1 priere. temperature, de l'air. 2 question. triangle. ecureuil. enceint, estre.

Sommige lemma’s kennen geen rechtstreeks vertaalequivalent maar worden enkel vertaald binnen een grammaticale constructie. Deze linguïstische gaps worden verholpen door een grammaticaslot mee te geven met daarin de nodige informatie om dit woord te kunnen vormen (de Schryver 2008: 277). Het is niet eenvoudig om deze lemma’s op een goede manier weer te geven in een woordenboek. Het inzicht van de missionarissen hierin is opvallend want we zien in het woordenboek verschillende lemma’s zonder vertaalequivalent maar met de nodige grammaticale informatie om het lemma in kwestie te kunnen vormen in het Kakongo. Ondanks het feit dat ze geen kennis hadden van Bantoetalen geven ze de elementen van de taal correct weer ook indien er geen vertaalequivalent was. Bovendien verduidelijken ze de grammatica vaak met voorbeeldzinnen. De missionarissen probeerden de lexical gaps ook te verhelpen door deze grammatica toe te voegen bij de lemma’s die op deze manier vertaald moeten worden. Enkele voorbeelden:

159

5.6 Koninkrijk en slavenhandel Tijdens hun missie hebben de missionarissen regelmatig contact gehad met de koning van Kakongo (Cuvelier 1953). Ze beweren bovendien de toestemming van de koning te hebben om zich te vestigen in Kinguele, de hoofdstad van het Kakongo-rijk. Tijdens het digitaliseren van het manuscript viel op dat het woord koning op regelmatige basis voorkwam. Het woord ‘roy’ of ‘roi’ komt 55 maal voor verdeeld over 39 lemma’s, wat een hogere frequentie is dan het woord ‘dieu’. Een groot aantal voorbeeldzinnen zijn gewijd aan de koning en zijn entourage. De lemma’s en voorbeeldzinnen geven aan dat de koning belangrijk moet zijn geweest in het dagelijkse leven in Kakongo. Enkele voorbeelden van lemma’s waar de koning een rol in speelt:

160

Afgaand op bovenstaande lemma’s speelt de koning een rol binnen het manuscript. Het Kongo-koninkrijk en de omliggende gebieden zoals Loango, Kakongo, Soyo en Ngoyo waren op het einde de 17de eeuw verwikkeld in een strijd (Hilton 1985: 202). Deze omliggende

161 gebieden wilden zich afscheiden van het grotere Kongo-rijk wat leidde tot burgeroorlogen. Het geüniformiseerde Kongo-rijk fragmenteerde. De groepen die aan de macht waren probeerden hun macht te legitimeren door gebruik te maken van het Christendom (Hilton 1985: 202). Dit kan de nauwe contacten tussen de Franse missionarissen en de koning van Kakongo verklaren. De koning zette zijn zoon zelfs in als informant voor de missionarissen bij het opstellen van de manuscripten (Cuvelier 1953: 81). De koning van Kakongo was de eerste die zich tot het katholicisme bekeerde. De missionarissen zagen in deze bestuursvorm waarschijnlijk raakpunten met hun eigen leefwereld. In Frankrijk was er tussen de periode 1766 en 1775 ook nog een koning dit samen met het feit dat deze de missionarissen goed ontving aan de basis ligt dat we een zeker aantal lemma’s krijgen waarin de koning een rol speelt.

Bovenstaande lemma’s tonen ook dat er een specifiek vertaalequivalent is voor de koning van Kakongo. In het lemma malimbe vinden we onder de subentry roy het vertaalequivalent ‘makongo’. In het merendeel van de voorbeeldzinnen vinden we echter een ander vertaalequivalent namelijk m’tinu wat het algemene vertaalequivalent voor het woord koning kan zijn. We zien deze these bevestigd in het woordenboek Kakongo-Frans van Cuénot (1775). Het woord m’tinu is ook in dit manuscript opgenomen en daar zien we enkel de vertaling koning. In de zin ‘nous dépandons du roi’ wordt echter het specifieke vertaalequivalent ‘makongo’ of ‘ma-kongo’ gebruikt. Dit kan erop duiden dat de missionarissen wel degelijk afhankelijk waren van de koning want het is merkwaardig dat dit equivalent enkel hier wordt gebruikt.

Figuur 1: Lemma makongo in het woordenboek Kakongo-Frans

Figuur 2: Lemma u m’tinu in het woordenboek Kakongo-Frans

162 De burgeroorlogen veranderden de politieke structuren binnen het Kongo-rijk (Volavka 1998: 5). De aanleiding tot deze burgeroorlogen is het ontstaan van de zeevaart in de Atlantische stroomgebied. Deze internationale handels- en communicatienetwerken brachten nieuwe opportuniteiten met zich mee zoals het verwerven van rijkdom en macht veranderde de lokale en regionale politiek. De koningen van de nieuwe afgescheiden gebieden bouwen hun rijken op en omringden zich daarvoor met verschillende personen. Dit zien we ook in het woordenboek weerspiegeld worden. Zo wordt er een secretaris van de koning vermeld. We zien dat er in het manuscript ook een minister van handel of mafouque wordt vermeld. We krijgen het beeld van een zekere hiërarchie waarin de koning bovenaan staat en zich omringt door allerlei personen waarvan de specifieke functie is niet te achterhalen. We weten wel uit de brieven van de missionarissen dat de mafouque de persoon was die verantwoordelijk was voor het verblijf van de missionarissen (Cuvelier 1953: 22). Deze persoon besliste onder andere over de plaats waar de missionarissen konden verblijven. Het lemma secretaire wordt eveneens vermeld. Deze functie kent mogelijk een andere invulling dan in het Westen alhoewel papier en het schrift op administratief vlak reeds belangrijk waren (Hilton 1985: 205) Onder het lemma magistrat zien we dat één van de vertaalequivalenten i nfumu dit is het woord voor chef. Dit is niet ongewoon aangezien de chefs nog steeds de dorpen en steden onder hun leiding hadden (Hilton 1985: 205). Zij waren waarschijnlijk hierdoor betrokken bij het administratieve apparaat waardoor we dit vertaalequivalent krijgen.

De burgeroorlogen vertekenden het politieke landschap en veranderden meteen ook het dagelijkse leven van de bevolking (Hilton 1985: 201-202). De koning stond aan het hoofd van de maatschappij en onderaan de maatschappij stonden de slaven. Deze slaven worden in het manuscript uitvoerig besproken. De slavenhandel in het Kongo-rijk en de ander omliggende gebieden moet gekaderd worden binnen deze politieke moeilijkheden. Alles begon met de intercontinentale handel met de Portugezen in de 15de eeuw (Heywood 2009: 2-3). Een eerste grote verandering dat dit teweegbracht is het ontstaan van havens op de westkust van Afrika

163 (Volavka 1998: 5). Er bestond reeds slavenhandel in het Kongo-rijk voor het contacten had met Europa, maar wanneer de slavenhandel met Europa begon vond er een schaalvergroting plaats (Heywood 2009: 2-8). Het Kongo-rijk verhandelde slaven met Portugal om de diplomatieke en culturele banden aan te halen. Een aantal slaven werden geëxporteerd maar een ander aantal werden binnen het Kongo-rijk gehouden. De slaven die binnen het rijk werden gehouden waren belangrijk voor de macht en prestige van de koning. De slaven die tijdens deze periode werden verhandeld waren echter nooit geboren binnen het rijk maar gevangen gezet tijdens militaire expansie. Mensen die binnen het rijk waren geboren genoten de protectie van de koning.

In de late 16de eeuw vindt er een belangrijke verschuiving plaats (Heywood 2009: 4-7). Er worden ook vrij geboren mensen uit Kongo tot slaaf gemaakt wanneer ze een misdaad hebben begaan. Er zijn echter nog steeds restricties want vrouwen mogen niet worden verkocht. De koning verliest echter langzaam de macht en vrouwen worden door de Portugezen toch tot slaaf gemaakt. Koning Afonso richt in 1514 een brief naar koning Manuel om hem eraan te herinneren dat vrouwen niet tot slaaf kunnen gemaakt worden. Afonso kaart het probleem van vrouwelijke slaven aan omdat Portugese mannen deze vrouwen zwanger maken. De vrouwen worden bestempeld als prostituees (putas). Dit zien we in de 18de eeuw weerspiegeld in het woordenboek omdat het woord puta uit het Portugees is geleend om over vrouwen te praten en meer bepaald over vrouwen die in de prostitutie zitten of om over hun kinderen te praten (Nsondé 1995: 215). We zien hier dat het verband wordt gelegd tussen prostitutie en buitenechtelijke kinderen met de komst van de Portugezen. Het Portugese woord putas zou immers niet geleend zijn indien er geen nood was om dit fenomeen te beschrijven. In het lemma abymer zien we bovendien een opvallend voorbeeldzin in verband met het tot slaaf maken van vrouwen. Een zin die aantoont dat Afrikanen zeker ook bij de slavenhandel betrokken waren. We moeten ook opmerken dat de voorbeeldzin onder abymer niet bij het correcte lemma staat. Het lemma abymer komt niet voor in de voorbeeldzin abime wel en dit lemma is ook opgenomen in het manuscript. Het is echter merkwaardig dat de missionarissen deze zin niet onder abime hebben geplaatst. Enkele lemma’s:

164

De macht van de koning verzwakt verder door de aanhoudende burgeroorlogen en het feit dat vrij geboren mensen ook slaaf kunnen worden (Heywood 2009: 10-17). De koning blijf zich verzetten tegen de Portugezen die de vrij geboren Bakongo nu ook tot slaaf maken. De slaven spelen echter een belangrijke economische rol en het weghouden van slavenhandel uit de haven van Luanda was een prioriteit voor de verschillende koningen van Kongo (Heywood 2009: 10-17). Eenmaal ze willen participeren in de Trans-Atlantische handel omwille van deze economische reden kunnen ze niet meer aan de vraag voldoen. Ze hebben slaven nodig om allerlei goederen en allianties te verkrijgen. In het begin kan men nog aan de vraag voldoen maar later moeten er wel vrijgeboren ‘Kongos’ tot slaaf gemaakt worden. De elite neemt ook deel aan deze praktijk waardoor de macht verder afzwakt.

165 Begin van de 17de eeuw stopt het Kongo-rijk met de burgeroorlogen en door deze expansiepolitiek waren Kongo en de omringende gebieden nauw met elkaar verbonden (Heywood 2009: 19-22). De elite ziet zijn kans om wetten te manipuleren om zo nog meer Kongos tot slaaf te maken. De elite wil zijn macht bevestigd zien waardoor er opnieuw burgeroorlogen ontstaan op het einde van de 17de eeuw die doorgaan tot in de 18de eeuw. Dit versnelde ook het proces van vrijgeborenen die tot slaaf kunnen gemaakt worden. Op dit ogenblik is een slaaf immers een statussymbool geworden dat de eigen macht ondersteund. De mannen van de elite kunnen op dat moment een wettelijke vrouw hebben en een onbeperkt aantal concubines (Heywood 2009: 19-22). Op dit moment vond het woord m’puta waarschijnlijk zijn ingang in het Kikongo. De kinderen van deze concubines werden ook slaven ondanks het feit dat hun vader een vrijgeboren man was (Heywood 2009: 19-22). De macht van de koning verzwakt verder en de verschillende rivaliserende partijen, ook koningen uit de omringende gebieden, kennen nog meer prestige toe aan het hebben van slaven. Zo evolueert de situatie verder, tot in de 18de eeuw zogoed als alle slaven vrijgeboren mannen of vrouwen zijn die uit Kongo of de omringende gebieden komen om aan de vraag van de Trans- Atlantische handel te kunnen voldoen. De macht van de elite op dit ogenblik is zeer sterk gelieerd aan het bezit van slaven. Dit samen met de verhoogde vraag vanuit Europa zorgt ervoor dat nu zogoed als iedereen tot slaaf kan gemaakt worden. Op het moment dat de Franse missionarissen in Afrika waren speelde slavenhandel bijgevolg een belangrijke rol binnen de samenleving in Kakongo.

Tussen 1670 en het eind van de 18de eeuw worden meeste slaven vanaf de Loango-kust naar delen van Noord- en Latijns-Amerika gebracht (Miller 2002: 8). Loango is het rijk dat net boven Kakongo ligt. De slaven die vanuit het Kongo-rijk kwamen moeten Kakongo doorkruist hebben. In de 18de eeuw worden steeds meer slaven via Loango verscheept en zeer veel van deze slaven komen uit het Kikongo taalgebied. De haven van Ngoyo werd in de 18de en 19de eeuw uitgebouwd tot een plaats waar de meeste slaven werden geëxporteerd (Volavka 1998: 3). De havens van de verschillende gebieden werden tijdens deze periode belangrijk voor de Trans-Atlantische slavenhandel.

166

Kaart 2: Centraal West-Afrika tijdens de Trans-Atlantische slavenhandel (Heywood 2002: 71).

De slavenhandel ontwrichtte de maatschappij in het Kongo-rijk (Miller 2002; Heywood 2009). Iedere vrije persoon in het Kongo-rijk had angst om tot slaaf te worden gemaakt. Slaven en slavenhandel maakten daardoor deel uit van het dagelijkse leven en dit wordt weerspiegeld in het woordenboek. Enkele lemma’s:

167

In bovenstaand lemma dépendre zien we dat de voorbeeldzin op een merkwaardige manier is geconstrueerd. In deze voorbeeldzin ‘nous dépandons du roi pour les esclaves’ zien we echter opnieuw het specifieke vertaalequivalent voor koning (makongo). Wat enigszins kan wijzen op het feit dat de koning van Kakongo toch een zekere rol speelde binnen de slavenhandel. Verder zien we dat onder de meest diverse lemma’s zoals baisser, pacquet, charge en rabaisser een context of voorbeeldzin werd gecreëerd die verband hield met slaven. Dit wijst erop dat slaven deel uitmaakten van het dagdagelijkse discours. We zien dat de context of voorbeeldzinnen telkens over de prijs van slaven gaat en dit toont aan dat de slaven inderdaad van groot economisch belang waren. Zo goed als alle geld werd gereduceerd tot slaven en men betaalde enkel met slaven (Heywood 2009: 11). Dit kan verklaren waarom de marktwaarde van de slaven van dergelijk belang was om het meerdere malen op te nemen in het woordenboek.

168

In het woordenboek gebruiken de missionarissen captif als synoniem voor esclave. We zien echter dat in het Kakongo deze term wordt vertaald door m’vika of hetzelfde vertaalequivalent als voor esclave. Beide synoniemen werden ongeveer evenveel -10 maal en 14 maal- gebruikt. De missionarissen zijn er vanuit gegaan dat er ook voor m’vika een synoniem moest bestaan. In het woordenboek Kakongo-Frans zien we dat de enige vertaling voor m’vika esclave is en niet captif. De missionarissen gingen ervan uit dat er een synoniem voor m’vika moet geweest zijn maar dit is evenwel niet zo.

Figuur 3: lemma u m’vika uit het woordenboek Kakongo-Frans

Toch zien we dat er in het woordenboek Frans-Kakongo regelmatig m’vika wordt gebruikt om captif te vertalen. Zelfs het lemma captif krijgt als vertaalequivalent m’vika. Enkele voorbeelden uit het manuscript Frans-Kakongo:

In deze lemma’s zien we ook verwijzingen naar de prijs van een slaaf bij de lemma’s hausser en rançon. Dit toont aan dat het economisch belang van slaven in Kakongo groot moet zijn geweest. De koning en slaven spelen een groter rol binnen het manuscript en dit valt te

169 kaderen binnen de ontwikkelingen binnen het gebied. De missionarissen geven via het manuscript een representatie van hun leefwereld in Kakongo.

5.7 Representatie van de omgeving De missionarissen geven veel prijs over hun eigen wereld, het Christelijk geloof maar ook over de wereld in Kakongo. Ze geven echter ook nog informatie over de wereld rondom hen. Dit kadert binnen het feit dat dit werk nuttig moest zijn voor andere missionarissen zijn op de hoogte moesten zijn van de wereld waarin zij gingen werken en wonen (Errington 2008: 11- 12). Opnieuw worden hier de meest opvallende lemma’s en voorbeeldzinnen toegelicht.

De missionarissen geven soms informatie over de naburige gebieden met name Ngoyo, Kongo en Loango. Dit zijn geen afgescheiden gebieden van het Kongo-rijk maar onafhankelijke politieke entiteiten (Nsondé 1995: 9). Er bestaan orale verhalen die de gemeenschappelijke oorsprong van deze gebieden vertellen (Volavka 1998: 4). Orale tradities uit de verschillende gebieden verklaren dat er een ‘moeder’ moet zijn geweest waaruit Kongo, Ngoyo, Loango, Kakongo en Tio zijn voortgekomen. Deze gebieden hebben bijgevolg allemaal banden met elkaar. De missionarissen geven in hun manuscript ook aan dat er banden zijn tussen de verschillende gebieden. Daarnaast geven ze ook algemene kennis over de gebieden en hun inwoners.

170

We zien hier opnieuw het aspect oorlog naar voor komen in de lemma’s déclarer en theatre. Dit valt opnieuw te plaatsen binnen het feit dat Kongo zich op politiek vlak in een woelige periode bevond (Hilton 1985: 205). We zien ook dat ze in de lemma’s malsain en eloigné informatie geven over de gebieden die aansluiten bij het feit dat deze werken nuttig moesten zijn als informatie bron voor andere missionarissen (Errington 2008: 11). Banze is de hoofdstad van het Kongo-rijk en ligt volgens de missionarissen op enkel dagen van de Congostroom. Verder beschouwen ze de haven van Loango -ook Loango genaamd- als ongezond tegenover de haven van Kakongo, Malemba. We zien in het lemma tributaire dat we hier een merkwaardige voorbeeldzin krijgen waar geen vertalingequivalent voor is. Deze zin toont aan dat er een relatie moet zijn geweest tussen Loango en Ngoyo maar hoe deze relatie precies te definiëren is echter onduidelijk. We weten wel dat Loango en Ngoyo zeer sterk betrokken waren bij de slavenhandel en economisch van belang waren (Miller 2002: 8; Volavka 1998: 3).

De missionarissen geven echter niet alleen elementen prijs over Kakongo en de andere gebieden. Ze vermelden ook elementen vanuit hun gekende leefwereld Frankrijk. We zien in het digitaliseerde deel dat Frankrijk slechts eenmaal werd vermeld en dit ondersteunt dat de manuscripten vooral nuttig moesten zijn voor de situatie ter plaatse. Het is eveneens zo dat deze zin voor de informant duidelijk moest maken wat het lemma betekende. Zo vertellen ze het volgende over het weer en de seizoenen. Het bevestigt ook opnieuw dat ze de verschillen tussen beide wereldbeelden proberen te plaatsen (Errington 2008: 3).

Deze zin over de seizoenen in Kakongo is uiteraard een beschrijving voor de ander missionarissen om hen zo goed mogelijk te kunnen voorbereiden op de reis. De aanpassing die later nog in de zin is gemaakt toont ook aan dat de woordenboeken wel degelijk werden

171 gebruikt. Ze vertellen niet alleen iets over de seizoenen in Kakongo maar ook over de seizoenen in Frankrijk.

De missionarissen geven opnieuw een kijk op hun eigen wereldbeeld. Deze zin wijst erop dat ze niet alleen Christelijke elementen wilden overdragen op de bevolking van Kakongo maar ook dat ze algemene informatie wilden meedelen. Het vriest namelijk niet in Centraal-Afrika waardoor deze zin moest illustreren wat dit lemma betekent. Het is echter merkwaardig dat de missionarissen dit woord op schrift hebben gesteld in een gebied waar het nooit vriest. Dit woordenboek geeft niet alleen veel prijs over de omgeving van de missionarissen en toont ook aan dat het conundrum of sameness-and-difference hier ook voor moeilijkheden en verwarring heeft gezorgd.

5.8 Verwantschapstermen Een ander belangrijk aspect van de maatschappij is de verwantschap. Verwantschap in Afrika is op een andere manier georganiseerd dan in het Westen. Bovendien waren er in Kongo een aantal belangrijke verschuivingen naar aanleiding van de versnippering van het rijk en de slavenhandel (Hilton 1985, 1983). Doorheen de geschiedenis van Kongo werden de verwantschapsrelaties gedomineerd door het gedachtegoed van de kanda. De kanda is de matrilineaire groep die controle uitoefent op het behoud van land. De grootte en de structuur van de kanda varieert in de loop van de geschiedenis (Hilton 1983: 189-190). Voornamelijk de komst van de Europeanen heeft de structuur van de kanda onder druk geplaatst. Door de opkomst van de slavenhandel werd het lidmaatschap van de kanda minder duidelijk. Een slaaf was iemand zonder kanda en bijgevolg zonder chef die zijn belangen verdedigde. De eigenaar van de slaaf werd zijn vader en zo kon de slaaf soms nog opgenomen worden in de kanda van de eigenaar. De kanda werd door de slavenhandel volledig ontwricht.

Naast de slavenhandel was er ook de opkomst van het Christendom en de afkeer van de missionarissen voor polygamie (Hilton 1983: 200-201). De mannen uit de elite trouwden onder druk van de missionarissen voortaan maar met één vrouw. De vrouwen uit de elite werden hierdoor rijker en hadden meer macht aangezien deze niet meer gedeeld hoefde te worden. Vrouwen uit de lagere segmenten van de maatschappij hadden nu echter minder kans

172 om te trouwen. De kanda probeerde de invloed van de missionarissen terug te dringen aangezien polygame huwelijken van belang waren om verwantschapsbanden te versterken. De vrouwen die niet meer konden trouwen werden dan meestal concubines. De invloed van de kanda gaat achteruit en patrilineaire relaties treden meer op de voorgrond (Hilton 1983: 199-198). Rijkdom werd ook individueler want de macht van de kanda om rijkdom te verdelen werd verplaatst naar de koning. Het Christendom steunde de koning hierin want ze gaven de voorkeur aan patrilaterale boven matrilaterale banden. De kanda kon weinig of geen politieke en sociale steun meer geven naar mate meer en meer mensen tot slaaf werden gemaakt. Macht werd op dit moment meer geconcentreerd binnen de elite.

De ideologie van de kanda bleef echter wel belangrijk binnen het controleren van land en het landbouw overschot (Hilton 1983: 204). De patrilineaire categorieën werden behouden om de rijkdom die werd vergaard door handel en politieke relaties te controleren. De situatie op het ogenblik dat de Franse missionarissen in Kakongo verblijven is bijzonder complex. We zien ook een aantal verwantschapstermen in het manuscript en daaruit kunnen we zien hoe de missionarissen hiermee omgaan.

Nsondé (1995: 99-121) argumenteert op basis van een aantal verwantschapstermen dat de missionarissen het matrilineair systeem niet goed of zelfs helemaal niet hebben doorgrond. Een aantal lemma’s die hij hiervoor gebruikt zitten nog niet in de getranscribeerde versie waardoor de analyse hier afwijkt. We zien dat de meeste lemma’s met verwantschapstermen een relatief uitgebreide structuur kennen. De lemma’s geven aan dat de missionarissen toch oog hadden voor de situatie vanuit Afrikaans oogpunt. Dit zien we ondermeer bij het lemma beaupere et belle mere. De tweede en derde context hebben oog voor de meerdere partners binnen de Afrikaanse samenleving. Dit is merkwaardig omdat het Christendom deze praktijk net wilde uitroeien. Het lemma beau-frere et belle soeur toont dat het Kakongo een invloed had op de structuur van het lemma. Het vertaalequivalent zali wordt zowel voor schoonbroer als schoonzus gebruikt. Dit zien we weerspiegeld in de structuur van het lemma. We zien eveneens dat in het woordenboek Kakongo-Frans het lemma nzali zowel vertaald wordt door beau frere en belle soeur. We zien dit ook gebeuren bij het lemma beaupere et belle mere. We zien hier opnieuw het gebruik van het vertaalequivalent voor zowel beaupere als belle mere. De missionarissen hadden een duidelijk inzicht in wat er gebeurde bij de verwantschapstermen aangezien ze deze structuur gebruikten om de lemma’s op te bouwen.

173 Het is hier niet zo dat ze zich hebben laten leiden door het Franse voorbeeld van deze lemma’s om deze op te nemen in het manuscript.

Het lemma fille is eveneens een complexe beschrijving. Het lemma fille kent drie betekenissen en twee subentries die verder worden onderverdeeld onder twee betekenissen. Zo krijgen we onder petite fille de eerste betekenis klein meisje en een tweede betekenis van kleindochter. Hier zien we dat het lemma meer vanuit Westers oogpunt wordt bekeken dan de voorgaande lemma’s. Hetzelfde zien we gebeuren onder het lemma fils.

In onderstaand overzicht van verwantschapstermen zien we dat het lemma papa het minst is uitgewerkt. In het Westen gaan we er immers vanuit dat slechts één persoon de vaderrol op zich kan nemen terwijl dit in Afrika complexer is. Door de matrilineaire opbouw van de samenleving in Kakongo refereert vader naar alle leden van de vaderlijke clan en niet naar één persoon (Hilton 1983: 190). In deze matrilineaire samenlevingen is de broer van de moeder belangrijker dan de vader omdat deze het hoofd van de clan is. Hetzelfde geldt voor de term tante die in Afrika vaak uitgebreider gebruikt wordt dan in het westen. We merken hier wel op dat de zus van de moeder ook i mama wordt genoemd, want iedere vrouw binnen de moederlijke clan wordt binnen de matrilineaire samenleving moeder genoemd. De missionarissen hadden een goed inzicht in hoe verwantschapstermen werden gebruikt maar het woord kanda komt in het getranscribeerde deel niet voor. Bijgevolg kunnen we niet besluiten dat ze wisten dat ze met een matrilineaire samenleving werden geconfronteerd. Toch geeft dit kort overzicht van verwantschapstermen een goed inzicht in de leefwereld van de missionarissen en de inwoners van Kakongo.

174

5.9 Conclusie hoofdstuk V In dit hoofdstuk zijn we ingegaan op de representatie van de leefwereld van de missionarissen. Dit is een belangrijk onderdeel binnen de missionary linguistics dat door verschillende auteurs binnen dit domein belicht werd. We kijken naar het denkkader van de missionarissen en hoe we hun representaties kunnen kaderen. We hebben gezien dat de missionarissen vaak worden geconfronteerd met wat we hier een conundrum of sameness- and-difference hebben genoemd (Errington 2008: 3-4). De missionarissen hebben hun gekende orthografie deels geprojecteerd om het Kakongo. Deze manier van noteren doet echter niets af aan de kwaliteit van hun werk. De christelijke representatie speelt ook een belangrijk rol binnen hun manuscript. Een groot aantal lemma’s zijn gelieerd aan hun geloofsovertuiging. Ondanks het feit dat het Christendom reeds enige tijd aanwezig was op het Afrikaanse continent vinden we toch een zeker aantal lexical gaps terug. We zien hierin dat de missionarissen een voor hen goede vorm van het Christendom wilden overdragen op de bevolking van Kakongo. Deze Christelijke visie bepaalde wel hun kijk op Afrikaanse

175 vrouwen die we weerspiegeld zien in het manuscript. We vinden ook lexical gaps bij lemma’s die enkel in een Westers gedachtegoed waardoor de missionarissen hier geconfronteerd werden met de verschillen tussen Afrika en Europa. Hun woordenboek met veel gebruikte zinnen kunnen we inplanten binnen de historische ontwikkelingen in het Kongo-rijk. De missionarissen geven hun omgeving weer in de voorbeeldzinnen net omdat ze de voorbeeldzinnen aanpasten aan de situatie. De missionarissen hadden ook een goed inzicht in de verwantschapsbanden in Kakongo want ze bepaalden de structuur van een aantal lemma’s op basis van de Kakongo equivalenten. We kunnen tot op bepaalde hoogte de leefwereld en de ideologie van de missionarissen reconstrueren op basis van het woordenboek.

176 Algemene conclusie Deze masterproef werd opgebouwd rond twee manuscripten van een Frans-Kakongo woordenboek. Deze manuscripten waren eerder het onderwerp van onderzoek maar werden nooit diepgaand bestudeerd en vergeleken zoals in dit onderzoek. De eerste stap in het onderzoek was het digitaliseren van de manuscripten. Tijdens het digitaliseren werden beide manuscripten woord voor woord met elkaar vergeleken. Deze manier van werken bracht nieuwe elementen aan het licht.

Het digitaliseren bracht inzicht in de structuur van het woordenboek. We moeten concluderen dat de structuur van het werk bijzonder complex is. Het woordenboek is bijgevolg hoogstwaarschijnlijk gebaseerd op een template of het resultaat van voorafgaande kladversies. Het template is echter nog niet teruggevonden door de grote hoeveelheid woordenboeken uit de 18de eeuw. Beide hypothese blijven nog open voor verder onderzoek.

We hebben kunnen concluderen dat beide versies niet identiek zijn en op systematische punten van elkaar afwijken. Daarnaast hebben we eveneens aangetoond dat de versie uit 1772 niet kan toegeschreven worden aan de missionaris Belgarde. Belgarde kan de auteur van dit werk niet zijn omdat we in het manuscript meerdere handschriften terugvinden. De these van van Bulck (1954) wordt hiermee ontkracht. Wie er aan het manuscript hebben gewerkt blijft echter onduidelijk.

Historisch is het woordenboek eveneens een interessante bron. We krijgen hier een inkijk in het leven van Franse missionarissen in Kakongo op het eind van de 18de eeuw. De missionarissen hebben voorbeeldzinnen uit hun leefwereld opgenomen in het woordenboek waardoor we een blik kunnen werpen op hun ideologie. Veel voorbeeldzinnen hebben we bovendien kunnen plaatsen binnen een bredere historische context.

De structuur die de missionarissen hanteren in het manuscript is uitzonderlijk en geeft meteen aan dat de missionarissen een grondige taalkundige kennis van het Kakongo hadden opgebouwd. Ze implementeerden in hun structuur de naamwoordprefixen en gaven het belang hiervan aan in hun inleiding van het woordenboek. Aan de hand van hun structuur kunnen we het naamwoordklassensysteem voor het Kakongo van de 18de eeuw reconstrueren. Bovendien hebben ze getracht lexical gaps in het woordenboek weg te werken. We kunnen hier dus stellen dat deze Franse missionarissen een van de echte pioniers zijn voor Bantoetalen. Zij

177 hadden reeds een diepgaan inzicht op verschillende vlakken en trachten met hun eigen systeem de verschillende taalkundige elementen weergeven. Hier slagen ze goed in al ontbreekt het hen soms nog aan inzicht maar dit is bij hedendaagse onderzoekers niet anders. Deze manuscripten zijn uitzonderlijk en verdienen zeker nog meer aandacht.

178 Bibliografie

Adamska-Salaciak, Arleta. 2011. Between designer drugs and afterburners: A Lexicographic Semantic Study of Equivalence. Lexikos 21, 1-22.

Anoniem. 1772. Dictionnaire François-Congo. Manuscript n° 33779 van de British Librairy, Engeland.

Anoniem. 1772b. Mission de Loango. Parijs: Knapen.

Bastin, Yvonne. 1983. La finale verbale de -de et l’imbrication en Bantou. Annales Serie in-8 sciences humaines 114. Tervuren: Koninklijk Museum voor midden Afrika.

Bastin, Yvonne, André Coupez & Michael Mann. 1999. Continuity and divergence in the Bantu languages: perspectives from a lexicostatistical study. Annales sciences humaines 162. Tervuren: Koninklijk Museum voor Midden-Afrika.

Bentley, William Holman. 1887. Dictionary and grammar of the as spoken at San Salvador, the ancient capital of the old Kongo empire, West Africa. Londen: Baptist Missionary Society and Trübner & Co.

Bittremieux, Leo. 1923-27. Mayombisch idioticon: Deel I A tot en met Mup’esukila. Gent: Erasmus.

Blanchon, Jean Alain. 1999. Tone cases in Bantu group B.40. Jean Alain Blanchon & Denis Creissels (eds.) Issues in Bantu tonology, 37-82. Keulen: Rüdiger Köpper Verlag.

Bleek, William, 1869. The Languages of Mosambique. Londen: Harrison and Sons.

Bostoen, Koen. 2008. Bantu Spirantization: Morphologization, lexicalization and historical classification. Diachrona 25(3), 299-356.

Cuénot, R.F. 1773. Dictionnaire François-Congo. Manuscript n° MS525 Bibliothèque Municipale de Besançon

Cuénot, R.F. 1776. Essai d’une Grammaire Congo suivant l’accent de Kakongo. Manuscript Bibliothèque Municipale de Besançon.

Cuvelier, Jean. 1953. Documents sur un Mission Française au Kakongo 1766-1776. Grembloux: Duchelot.

De Blois, Kornelis Frans. 1970. The Augment in the Bantu Languages. Tervuren Koninklijk Museum voor Midden-Afrika.

De Grauwe, Jan. 2009. Lexique yoómbe-français:avec index français-yoómbe (bantu H16c). Geredigeerd door Koen Bostoen. Tervuren: Koninklijk Museum voor Midden-Afrika.

De Kind, Jasper & Bostoen, Koen. 2012. The applicative in ciLubà grammar and discourse: A semantic goal analysis. Southern African Linguistics and Applied Language Studies 30(1), 101-124.

179 De Schryver, Gilles-Maurice. 2005. Current Over- and Under-Treatment in Dictionaries - The woordenboek van die Afrikaanse Taal as a Case in Point. International Journal of Lexicography 18(1), 47-75.

De Schryver, Gilles-Maurice. 2008. Why does Africa need Sinclair?. International Journal of Lexicography, 21(3), 267-291.

De Schryver, Gilles-Maurice. 2011. Why Opting for a Dedicated, Professional, Off-the-Shelf Dicionnary Writing System Matters. K. Asaku & S. Uchida (eds). 7th Biennial conference of the Asian Association for Lexicography ( 647-656). Kyoto: Proceedings of Asian Association for Lexicography.

De Schryver, Gilles-Maurice, Rebecca Grollemund & Koen Bostoen. 2013. A Diachronic Phylogenetic Approach to the Internal Classification of the Kikongo Group. Lezing voorgesteld op 43rd Colloquium on African Languages and Linguistics, Leiden

De Schryver, Gilles-Maurice. 2013. Tools to support the design of a macrostructure. Rufus H. Gouws et al. (eds). In Dictionaries An International Encyclopedia of Lexicography. Supplementary Volume: Recent Developments with Focus on Electronic and Computational Lexicography, 1384-1395. De Gruyter Mouton.

De Vorepierre, Dupiney. 1879. Dictionnaire des noms propres, ou Encyclopédie illustréé de biographie, de géographie, d’histoire et de mythologie. Parijs: Lévy.

Dimmendaal, Gerrit J. 2011. Historical linguistics and the comparative study of African languages. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins Publishing Company.

Dom, Sebastian. 2013. Tijd en aspect in Kikongo (Bantoe H16). Een comparatieve benadering van het Kimbata, Kimbeko, Kinkanu, Cizali, Ciwoyo en Kisolongo. Masterproef Universiteit Gent.

Eagleton, Terry. 1991. Ideology: an introduction. Londen: Verso.

Errington, Joseph. 2001. Colonial Linguistics. Annual Review of Anthropology 30, 19-39.

Errington, Joseph. 2008. Linguistics in a colonial world: a story of language meaning and power. Cambridge: Blackwell.

Futi, João Maria. 2012. Essai de morphologie lexicale du Cisuundi du Cabinda (Angola). Parijs: L’Harmattan.

Gilmour, Rachel. 2006. Grammars of colonialism: representing languages in colonial South Africa. New York: Palgrave Macmilla.

Gouws, Rufus H. 1996. Bilingual Dictionaries and Communicative Equivalence for a Multilingual Society. Lexikos 6, 14-31.

Gouws, Rufus H. 2002. Equivalent relations, context and cotext in bilingual dictionaries. Hermes Journal of Linguistics 28, 195-209.

180 Guthrie, Malcolm. 1948. The classification of the Bantu languages. Londen: Oxford University Press for the International African Institute.

Guthrie, Malcolm. 1971. Comparative Bantu 2. Londen: Gregg Press.

Heywood, Linda (2009). Slavery and its Transformations in the : 1491- 1800. Journal of African History 50, (1-22).

Hilton, Anne. 1985. The Kingdom of Kongo. Oxford Studies in African Affairs-7. Oxford: Clarendon Press.

Homburger, Lilias. 1914. Etude sur la phonétic historique du Bantou. Parijs: E. Champignon.

Firmin-Didot, Hyacinthe. 1854. Nouvelle Biographie Générale: depuis les temps les plus reculés jusqu’à nos jours. Parijs: Firmin-Didot Frères

Hyman, Larry & Katamba, Francis. 1993. The Augment in Luganda: Syntax or Pragmatics?. Sam Mchombo (ed.) Theoretical aspects of Bantu Grammar, 209-256. Stanford: C.S.L.I.

Joffe, David & de Schryver, Gilles-Maurice. 2005. Representing an describing words flexibly with the dictionary application TshwaneLex. In Ooi, V. B. Y. et al. (eds). Words in Asian Cultural Contexts, Proceedings of the 4th Asialex Conference, 1-3 June 2005, M Hotel, Singapore. Singapore: Department of English Language and Literature and Asia Research Institute, National University of Singapore. 108-114.

Joffe, David & de Schryver, Gilles-Maurice. 2003-2014. The TLex Suite 2012/2013 Professional Lexicography, Terminology and Corpus Query Software. User Guide.

Katamba, Francis. 2003. Bantu nominal morphology. Derek Nurse & Gérard Philippson (eds). The Bantu Languages, 97-112. Londen: Routledge.

Laman, Karl Edward. 1936. Dictionnaire Kikongo-Français avec une étude phonétique décrivant les dialectes les plus importants de la langue dite kikongo. Brussel: Koninklijk Belgisch Instituut.

Levi, Joseph Abraham. 2009. Portuguese and Other European Missionaries in Africa. A look at their linguistic production and attitudes (1415-1885). Historiographia Linguistica XXXVI:2/3, 393-392.

Loba-Mkole, Jean-Claude. 2008. History and theory of Scripture translations. HTS (64)1, 253-266.

Lumwamu, François. 1973. Essai de morphosyntaxe systématique des parlers kongo. Parijs: Editions Klincksieck.

Maho, Jouni. 2006 [2003]. A classification of the Bantu languages: An update of Guthrie’s referential system. In Derek Nurse & Gérard Philippson (eds.) The Bantu languages, 639-651. New York: Routledge.

181 Maho, Jouni. 2009. NUGL online: The online version of the new updated Guthrie list, a referential classification of the Bantu languages. http://goto.glocalnet.net/mahopapers/nuglonline.pdf (27/03/2014)

Maud, Ralph. 1982. A Guide to B.C. Indian Myth and Legend. Vancouver: Talon.

Mavoungou, Paul Achille & Ndinga-Koumba-Binza, Hugues Steve. 2010. Civili, langue des Baloango. Equisse historique et linguistique. München: Lincom Europa.

Meeussen, Achille E. 1953. De talen van Maniema (Belgisch-Kongo). Kongo-overzee XIX (5), 385-390.

Meeussen, Achille E. 1967. Bantu grammatical reconstructions. Africana Linguistica 3, 79- 121.

Michaud, Louis-Gabriel. 1837. Biographie Universelle Ancienne et Moderne. Biographie universelle, ancienne et moderne: supplément, ou Suite de l'histoire, par ordre alphabétique, de la vie publique et privée de tous les hommes qui se sont fait remarquer par leur écrits, leurs actions, leurs talents, leurs vertus ou leurs crimes, Volume 85. Parijs: L.-G. Michaud Libraire-Editeur.

Miller, Joseph C. 2002. Central Africa During the Era of the slave Trade, c. 1490s-1850s. Linda Heywood (ed). Central Africans and Cultural Transformations in the American Diaspora 21-69. Cambridge: Cambridge University Press.

Missions Etrangères de Paris. s.d. [achtergrond informatie over Descourvières] http://archives.mepasie.org/notices/notices-biographiques/descourviares (23/03/2014)

Nsondé, Jean de Dieu. 1995. Langues, Culture et Histoire Kongo aux XVII et XVIII Siècles. A travers les documents linguistiques. Parijs: L’Harmattan.

Nurse, Derek. 2008. Tense and Aspect in Bantu. New York: Oxford University Press.

Pietz, William. 1985. The Problem of the Fetish, I. RES: Anthropology and Aesthetics 9(Spring), 5-17.

Proyart, Liévin Bonaventure. 1776. Histoire de Loango, Kakongo, et autres royaumes d’Afrique. Farnborough: Gregg.

Schadeberg, Thilo C. 1986. Tone cases in Umbundu. Africana linguistica 10, 423-447.

Schadeberg, Thilo C. 1994-5. Spirantization and the 7-to-5 vowel merger in Bantu. In Marc Dominicy & Didier Demolin (eds.) Sound Change, 73-84.

Thiébaud, J. 1999. Témoins de l’évangile-Quinze siècles d’ecrits spirituels d’auteurs comtois. L’Harmattan: Parijs.

Thornton, John. 1984. The Development of an African Catholic Church in the Kingdom of Kongo, 1491-1750. The Journal of African History 25(2), 147-167.

182 van Bulck, Gaston. 1948. Les recherches linguistique au Congo Belge: résultats acquis, nouvelles enquêtes à entreprendre. Van Campenhout: Brussel. van Bulck, V. 1959. Het Oudste Kakongo-woordenboek (1768-1775)- E.H. Jean-Joseph Descourvières (1743-1804). Kongo-overzee, XX (2), 97-125.

Vanhee, Hein. 2002. Central African Popular Christianity and the Making of Haitan Vodou Religion. Linda Heywood (ed). Central Africans and Cultural Transformations in the American Diaspora, 243-264. Cambridge: Cambridge University Press.

Volavka, Zdenka. 1998. Crown and Ritual. The Royal Insignia of Ngoyo. Toronto: University of Toronto Press.

Welmers, William E. 1971. Checklist of African language and dialect names. In Sebeok, T. A. (ed.) Linguistics in Sub-Saharan Africa, 759-900. Den Haag en Parijs: Mouton.

Zwartjes, Otto. 2011. Portuguese Missionary Grammars in Asia, Africa and Brazil, 1550- 1880. Studies in the History of Language Sciences-117. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins Publishing Company.

Zwartjes, Otto. 2012. The Historiography of Missionary Linguistics. Present state and further research opportunities. Historiographia Linguistica XXXIX (2/3), 185-242.

183