Universiteit Gent – Faculteit Letteren & Wijsbegeerte

Race naar Katanga 1890-1893. Een onderzoek naar het organisatorische karakter van de expedities in Congo Vrijstaat 1890-1893.

Scriptie voorgelegd voor het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis Vakgroep Nieuwste Geschiedenis Academiejaar: 2009-2010 Promotor: Prof. Dr. Eric Vanhaute

Maxim A. Veys

Dankwoord

Deze thesis was een werk van lange adem. Daarom zou ik graag mijn dank betuigen aan enkele mensen.

Allereerst zou ik graag mijn promotor, Prof. Dr. Eric Vanhaute, willen bedanken voor de bereidheid die hij had om mij te begeleiden bij dit werk. In het bijzonder wil ik ook graag Jan-Frederik Abbeloos, assistent op de vakgroep, bedanken voor het aanleveren van het eerste idee en interessante extra literatuur, en het vele geduld dat hij met mij heeft gehad.

Daarnaast dien ik ook mijn ouders te bedanken. In de eerste plaats omdat zij mij de kans hebben gegeven om deze opleiding aan te vatten, en voor de vele steun in soms lastige momenten. Deze scriptie mooi afronden is het minste wat ik kan doen als wederdienst. Ook het engelengeduld van mijn vader mag ongetwijfeld vermeld worden.

Dr. Luc Janssens en Alexander Heymans van het Algemeen Rijksarchief wens ik te vermelden voor hun belangrijke hulp bij het recupereren van verloren gewaande bronnen, cruciaal om deze verhandeling te kunnen voltooien.

Ik wil ook Sara bedanken voor het nalezen van mijn teksten.

Maxim Veys

2 INHOUDSOPGAVE

Voorblad 1 Dankwoord 2 Inhoudsopgave 3

I. Inleiding 4

II. Literatuurstudie 13 1. Het nieuwe imperialisme 13 2. Het Belgische “imperialisme” 16 3. De Onafhankelijke Congostaat. 20 3.1 De koloniale doctrine: invloed van de geografische beweging 22 3.2 Congo Vrijstaat: Politieke, territoriale en economische organisatie 27 3.3 en de BSAC 30 3.4 Compagnie du Congo pour le Commerce et l’ Industrie 32

III. Race naar Katanga 35 4. De maatschappijen 37 4.1 Compagnie du Katanga 37 4.2 Comité spécial du Katanga 47 5. De expedities 51 5.1 Expeditie Le Marinel 55 5.2 Expeditie Delcommune 58 5.3 Expeditie Stairs 64 5.4 Expeditie Bia-Francqui 71 5.5 De organisatoren – algemeen 75 6. Epiloog 77

IV. Conclusie 81

Bijlages 85 Lijst met gebruikte afkortingen 92 Bibliografie 93

3 I. INLEIDING

Race naar Katanga

De conferentie van Berlijn(15 november 1884 – 26 februari 1885) geldt als één van de belangrijke momenten in de geschiedenis van het Afrikaanse continent. Met de conferentie werd Leopold II van Belgie benoemd als soeverein van de Congo Vrijstaat, daarnaast werd ook het principe van de ‘effectieve bezetting’ onderkend door de Europese machten.

De Congo Vrijstaat was het resultaat van diplomatieke onderhandelingen tussen de grootmachten. Door Leopolds lobbywerk bekwam hij een gigantisch persoonlijk gebied in Centraal-Afrika. Hoewel de grenzen van het gebied afgelijnd waren, zorgde het principe van effectieve bezetting voor onenigheden. Met name in het zuidelijk deel van het gebied was er geen eenduidige overeenkomst over de precieze grenzen.

In de Engelse pers verschenen in 1889 verschillende berichten met betrekking tot deze kwestie. In de Fornightly Review verscheen een artikel in maart 1889 dat er zonder effectieve bezetting geen definitieve uitspraak kon zijn over het toebehoren van de provincie Katanga aan de Congo Vrijstaat. Ook vanuit de Duitse gebieden ten oosten was er een interesse in het gebied. Het was reeds enige tijd geweten dat in Katanga verschillende minerale rijkdommen aanwezig waren, hetgeen ten dele de interesse voor het gebied verklaart. Zo lezen we ondermeer bij Buelens dat na de ontdekking van goudmijnen in Californië en Australië omstreeks het midden van de 19 e eeuw de goud- en diamantkoorts zich naar Afrika oriënteerde, ondermeer door de ontdekking van diamant(1867) en goud(1886) in zuidelijk Afrika. 1 Er ontstond als het ware een diamantrush naar Midden-Afrika, waarvan de Britse expansie in zuidelijk Afrika, met de activiteit van Cecil Rhodes als belangrijkste exponent, ten dele een gevolg was. Er was echter ook verzet tegen deze uitbreiding. Naast de weerstand van de Boeren, die leidde tot de Boerenoorlog van 1899-1902 botste het Britse imperialisme ook op de Vrijstaat. 2 Wat betreft Katanga was men al snel op de hoogte van de aanwezigheid van ertsen in de bodem. Zo wist Livingstone hier reeds

1 Buelens(F.), Congo 1885-1960. Een financieel-economische geschiedenis , p. 35. 2 Buelens(F.), loc. cit.

4 van en vermeldde Cameron in 1874 dat er wel degelijk goudaders in het gebied aanwezig waren. 3

Hoewel Leopold zijn uiterste best had gedaan een regeling te treffen op de Conferentie van Berlijn, heerste er nog steeds onduidelijkheid over de zuidelijke grens van het territorium van de Vrijstaat. Vanuit het principe van ‘effectieve bezetting’ zoals geformuleerd in de besluiten van de conferentie diende men dan ook een akkoord te hebben met de plaatselijke machthebbers.

De oprichting van de British Company onder leiding van Cecil Rhodes op 29 oktober 1889 bracht de problematiek in een stroomversnelling. Leopold II voelde nattigheid en ging over tot actie, de ‘race naar Katanga’ was begonnen. Beide kampen gingen over tot het inrichten van expedities naar de regio. Het doel was om in , de hoofdstad van het koninkrijk Garenganze waarover M’siri regeerde, contacten te leggen en de effectieve bezetting te verwezenlijken, om zo de provincie te kunnen inlijven. 4

Zes expedities werden opgezet in de periode 1890-1893 met als bestemming de provincie Katanga. Cecil Rhodes zond Joseph Thomson en later (beide in 1890). Vanuit het Belgische kamp vertrokken vier expedities onder leiding van (1890-1), (1890-1), Lucien Bia(1891-2) en William Stairs(1891-2). Waar de Engels expedities beide werden georganiseerd door de BSAC van Rhodes, werden de Belgische ondernemingen door verschillende actoren opgezet. We onderscheiden de Vrijstaat zelf, de Compagnie du Congo pour le Commerce et l’ Industrie(CCCI) en de Compagnie du Katanga(CdK). Deze laatste vier ‘Belgische’ expedities, en in het bijzonder de organisatorische en geopolitieke context ervan, vormen het onderwerp van mijn bronnenonderzoek. Een vijfde expeditie, onder leiding van de Franse ingenieur Gustave Levêque werd georganiseerd door de CdK. Deze missie had als taak het opstarten van de steameractiviteit. Daar deze ‘expeditie’ weinig te zien had met de concrete exploratie van Katanga laten we deze hier buiten beschouwing.

3 Buelens(F.), op cit, p. 53. 4 Buelens(F.), Congo 1885-19660. Een financieel-economische geschiedenis. Berchem: EPO, 1997, p. 53- 4.

5 Probleemstelling

De temporele én geografische situering van dit werkstuk spelen een belangrijke rol met betrekking tot de probleemstelling van dit onderzoek. De combinatie van deze twee aspecten werken dan ook in op de derde – de thematische – afbakening van mijn onderzoek.

De chronologische afbakening van het bronnenonderzoek loopt vanaf 1890, het jaar waarin de eerste expeditie naar Katanga vertrok, en eindigt in 1906, het jaar waarin de Union Minière du Haut-Katanga werd opgericht. Dit moment kan mijns inziens worden geïnterpreteerd als de overgang van een periode van ‘pioniers’ naar één van exploitatie.(exploration into occupation/exploitation) Het dient echter wel gezegd dat dergelijke cesuren steeds arbitrair zijn en slechts zelden of nooit absoluut. Daarenboven ligt het zwaartepunt van het bronnenonderzoek op de periode 1890-1893, wanneer de expedities effectief plaatsvinden.

Dit betekent echter niet dat hetgeen voorafgaat en hetgeen volgt op de periode die in het bronnenonderzoek wordt besproken buiten beschouwing zal worden gelaten. In een inleidend situerend deel zal ik pogen de aanloop naar de ‘race’ naar Katanga te schetsen. Het verdere verloop van de geschiedenis van de regio na de periode van exploraties zal worden besproken in een epiloog, waarin het de bedoeling is ondermeer de relevantie van de expedities voor dit verdere verloop te duiden.

Wat betreft de geografische afbakening van deze studie – de regio Katanga – is het duidelijk dat deze duidelijk dient te worden gesitueerd binnen een groter geheel. Zo maakte Katanga – althans na de expedities – deel uit van het territorium van de Congo Vrijstaat. Het verhaal van die Congo Vrijstaat kan niet los worden gezien van de bredere Centraal-Afrikaanse gebeurtenissen, die op hun beurt te situeren zijn binnen de specifieke Afrikaanse context van de . Meer specifiek is ook het belang van Katanga voor de Congo Vrijstaat een essentieel gegeven. De inzet van de wedloop tussen Cecil Rhodes en Leopold II betrof dan ook hoofdzakelijk het verwerven van de minerale rijkdommen van het gebied.

De ‘Scramble of Africa’ maakte deel uit van een bredere mondiale dynamiek, die door sommige auteurs wordt benoemd als ‘New Imperialism’ en als tijdsperiode

6 wordt begrensd door de Frans-Pruisische oorlog van 1870 en het begin van de Eerste Wereldoorlog in 1914. Deze periode wordt door Eric Hobsbawm in zijn trilogie over de lange 19e eeuw dan ook getypeerd als de Age of Empire. 5 Een bredere duiding van het imperialisme wordt dan ook gegeven na deze inleiding, in een situerend gedeelte. Daarbij wordt ook bekeken of het verhaal van de Vrijstaat al dan niet past binnen de algemene visie op het imperialisme.

Het gegeven ‘exploratie’ is de thematische leidraad van deze studie, waarbij meer specifiek het organisatorische aspect en de geopolitieke agenda van deze exploratie wordt bekeken. De exploratie – die in dit onderzoek onder de vorm van een expeditie gebeurt – dient dan ook binnen de toenmalige context worden gezien.

Desondanks kan in de context van dit onderzoek niet voorbij worden gegaan aan die ene grote persoonlijkheid die Congo als privé-eigendom verkreeg. Het feit dat deze persoon hoofdzakelijk handelde op eigen initiatief kan immers niet genegeerd worden. De acties van de vorst Leopold II zullen dan ook worden besproken in dit werk. Daarbij zal ik uiteraard pogen dit te kaderen binnen de bredere context en de relatie tussen Leopold en de andere actoren proberen duidelijk te maken. Het moet immers gezegd dat de vorst niet alleen handelde. Hoewel beperkt in omvang, was er desondanks een kring van getrouwen aanwezig rond de persoon van de vorst. Ook de rol van de geografische beweging dient te worden behandeld. De propagandafunctie die een tijdschrift als Le Mouvement Géographique uitoefende had immers een belangrijke rol. In de eerste plaats bij het verkrijgen van de kolonie, en in tweede instantie bij het legitimeren van de verschillende beleidsmaatregelen en ondernemingen die werden gevoerd binnen de uiteindelijke Vrijstaat zelf.

Het uitgangspunt van mijn onderzoekshypothese is een artikel uit de Times van 1892, waarin wordt gesteld dat geografische exploraties van karakter waren veranderd.

The old disinterested expedition that had nothing in view but the satisfaction of the natural craving for knowledge has, to a great extent given way to ‘exploration companies’ or other similar association, that send out expeditions, the chief aim of which is to satisfy the somewhat morbid land

5 Hobsbawm(E.), The Age of Empire. 1875-1914, : Abacus, 1987, 404 p.

7 hunger that in quite recent years has taken hold of the nations in Europe. (Times, 17 januari 1892, 3) 6

Gezien het hier om een wat betreft de expedities contemporaine bron gaat kunnen we geneigd zijn om te stellen dat ook de tijdsgenoten een verandering opmerkten, de idee dat er een New Exploration was ontstaan.

Wat betreft Katanga zelf, dient de exploratie en latere exploitatie van de koperertsen in de regio binnen het kader van de Scramble for Africa en de geopolitieke verhoudingen tussen de Europese staten.

Ook Driver erkent de notie van een nieuwe vorm van exploreren, waarbij hij ook de belangrijke rol van de geografie als discipline benadrukt.

After 1880, with the advent of the “scramble for Africa”, the acquisition of colonial territory – in addition to mere colonial influence – became the object of every European power. This new phase of imperialism placed new demands on geographers. Geographical knowledge came to be widely regarded as one of the tools of empire, enabling territories to be avaluated, boundaries to be drawn up, wars to be fought and peoples to be conquered. By the end of the nineteenth century, many of the leading fellows of the Royal Geographical Society of London were ready to proclaim the world virtues of their discipline, while elsewhere in Europe(especially in Berlin, Paris and ) the relationship between geographical knowledge and colonial expansion attracted considerable interest. Although the history of geography is far from synonymous with the history of exploration, there is no doubt the stimulus that the mapping and naming of new territories gave to the development of modern geographical science. 7

Probleemstelling

In de laatste decennia van de 19 e eeuw was exploratie veranderd van karakter. In het gebied Katanga was er sprake van ‘exploration companies’ die de expedities

6 The Times, 7 januari 1892, p. 3. 7 Driver(F.), Henry Morton Stanley and his critics: geography, exploration and empire, 1991, p. 144.

8 organiseerden. De exploraties georganiseerd door de Compagnie du Katanga(CdK) en de Compagnie du Congo pour le Commerce et l’ Industrie waren geen kleinschalige tochten, maar duidelijk georganiseerde expedities met het oog op de territoriale verwerving van de Katangese regio.

Deze expedities waren eerder gericht op ‘bezetting’ dan op ‘verkenning’ (eerder occupation dan exploration ) en kaderden binnen een economische en geopolitieke agenda. Het is immers pas achteraf gebleken– na de bezetting en incorporatie van de provincie als bezittingen van Leopold - dat de aangetroffen koperreserves één van de rijkste in de wereld waren. Naast het doel van economische controle van het gebied, ging de exploratie ook vergezeld van bezetting en later ook onteigening en kolonisering.

Het doel van deze studie is dan ook nagaan in welke mate er sprake is van dergelijke ‘exploration companies’. Deze compagnieën handelden hoofdzakelijk uit economische motieven en waren dus winstgericht. De bedoeling is dan ook om het verband tussen economie en geopolitiek te duiden. Met dit in het achterhoofd wens ik dan ook duidelijk de actoren en hun onderlinge relatie te duiden.

Bronnen

Naast secundaire literatuur en vroeger onderzoek wordt eveneens gebruik gemaakt van primaire bronnen. Meer specifiek het fonds Finoutremer, waarin de archieven van zowel de Compagnie du Congo pour le Commerce et l’ Industrie (CCCI) als de Compagnie du Katanga (CdK) gesitueerd zijn.

Uit dit fonds worden meer specifiek enkele archiefbestanden bestudeerd. Het volledige fonds werd door René Brion en Jean-Louis Moreau 8 geïnventariseerd en de verschillende bestanden genummerd. Voor dit onderzoek werden de nummers 1184, 1186, 1200 tot 1202, 1284 tot 1287 uitgekozen.

Het archiefbestand 1184 bevat hoofdzakelijk rekening, benoemd in de inventaris als pièces de comptabilité, naast beschrijvingen van de gemaakte kosten voor de

8 Brion(R.) en Moreau(J.), Inventaire des archives des groupes Compagnie du Congo pour le Commerce et l’ Industrie, Compagnie du Katanga (alias Finoutremer) (1887-1984).

9 aankoop van materiaal voor de expeditie zijn hierin ook betalingen aan autochtone deelnemers terug te vinden. Bestand 1186 omvat divers kaartmateriaal, waarvan het gros kopieën betreft van de kaarten die bij de Conventie tussen de Compagnie du Katanga en de Onafhankelijke Congo Vrijstaat waren bijgevoegd. Deze kaarten komen eveneens terug als bijlages bij de verschillende rapporten van de raad van bestuur van de Compagnie in kwestie. De bestanden 1200, 1201 en 1202 bevatten verslagen van de algemene vergaderingen van de CdK, opgedeeld in drie periodes: 15 april 1891 tot 21 november 1894, 20 november 1895 tot 21 november 1900 en 20 november 1901 tot 15 november 1911. Het bestand 1284 bevat documentatie van de drie expedities die werden georganiseerd door de CCCI en CdK, dit zijn de expedities onder leiding van Alexander Delcommune, William Stairs en Lucien Bia. Hieronder vallen hoofdzakelijk de persoonlijke dossiers van de deelnemers. Daarnaast zijn dezelfde documenten met betrekking tot de kosten van de expedities als in het bestand 1184 teruggevonden. De bestanden 1285 en 1286 beslaan documentatie van de expeditie-Levêque, georganiseerd door het Comité Spécial du Katanga. In het laatste bestand, nummer 1287, is tenslotte correspondentie met Cambier terug te vinden, die handelt over de laatstgenoemde expeditie.

Onderzoeksvragen

Het verhaal van de Congo Vrijstaat werd reeds verschillende keren besproken en onderzocht. Steeds weer staat één element centraal, de figuur van Leopold II. In dit werkstuk wordt slechts een deel van dat verhaal behandeld, namelijk de expedities naar en in Katanga die plaatsvonden in de vroege jaren ’90 van de negentiende eeuw. Het is de bedoeling de organisatorische kant van het verhaal te belichten. Gezien Leopold II van België, voorheen de Hertog van Brabant, zelf nooit een voet in zijn Vrijstaat gezet heeft, zou het onredelijk zijn hem als de enige protagonist te beschouwen.

Het past dan ook voor een studie die focust op het organisatorisch en geopolitieke aspect om álle actoren die betrokken waren bij de expedities te behandelen. Dit houdt met betrekking tot de respectievelijke holdings en maatschappijen(CCCI, CdK en CSK) in dat vooral de financiering en participatie in de aandelen van de ondernemingen nader wordt onderzocht. Op vlak van de expedities gaat het dan weer over de deelnemers en hun achtergrond. Naast een korte behandeling van het

10 verloop van de expedities wordt ook gepoogd de receptie van dit verloop door de opdrachtgevers en hun aandeelhouders te duiden.

Hieruit volgen de volgende onderzoeksvragen.

- In welke mate waren de exploraties in de te onderzoeken tijdsperiode georganiseerd?

- In welke mate zijn de motieven tot het organiseren van de expedities geopolitiek, dan wel economisch geïnspireerd?

- Met welk doel werden de verschillende compagnieën opgericht en wat was hun mission statement?

- Kregen de leden van de expedities doelgerichte instructies mee?

- Wat was de rol van de wetenschappers(geologen, geografen) binnen de expeditie?

- Werd er doelgericht naar koper gezocht en/of andere ertsen?

- Prosopografische analyse van de expeditieleden? Was er sprake van een specifiek profiel of een specifieke achtergrond?

- Werkten de compagnieën op eigen houtje, kregen ze met andere woorden carte blanche in de gebieden? (cf. Chartered) Haalden ze hun inspiratie bij Leopold?

- Vanwaar was het geïnvesteerde kapitaal van de respectievelijke compagnieën afkomstig? Buitenland/binnenland?

- In welke mate waren de concessiecompagnieën verweven met de Vrijstaat zelf? (bvb. participatie van 2/3 e in CdK)

Opbouw

De verhandeling is opgebouwd uit vier delen, genummerd met Romeinse cijfers. Allereerst een inleiding, waarin de historische context kort wordt uiteengezet. Vervolgens worden de probleemstelling, de gebruikte bronnen, en de onderzoeksvragen toegelicht.

Het tweede deel, de literatuurstudie, is onderverdeeld in drie hoofdstukken. In een eerste hoofdstuk wordt het begrip imperialisme kort verkend. Een tweede hoofdstuk

11 behandelt het Belgisch imperialisme. In welke mate vormt het Belgisch imperialisme een uitzondering. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk eveneens de totstandkoming van de koloniale doctrine en de invloed van de geografische beweging hierop toegelicht. In het derde hoofdstuk wordt de Onafhankelijke Congostaat behandeld. Wat leidde tot de politieke en economische organisatie van deze staat en hoe uitte dit zich? Daarnaast wordt het element toeval binnen de Leopoldiaanse koloniale onderneming nader verklaard. Ook het domaniale en concessiesysteem wordt kort geduid, en in verbinding gebracht met de British South Africa Company en de Compagnie du Congo pour le Commerce et l’ Industrie.

Het derde deel handelt over de eigenlijk “Race naar Katanga”. In dit deel komt ook het bronnenonderzoek aan bod. In drie hoofdstukken worden eerst de maatschappijen, i.c. de Compagnie du Katanga en het Comité spécial du Katanga , nader toegelicht. In het daaropvolgende hoofdstuk komen de expedities aan bod. Dit hoofdstuk begint met een korte verkenning van de actoren, en bespreekt vervolgens chronologisch de vier expedities onder leiding van Paul Le Marinel, Alexandre Delcommune, William Stairs en Lucien Bia. Het derde en afsluitende hoofdstuk wordt een korte epiloog, dit om het belang van de expedities en hun organisatorische context te verbinden met het verder verloop van de gebeurtenissen in Katanga.

In het vierde deel, de conclusie, wordt tenslotte geëvalueerd in welke mate de onderzoeksvragen al dan niet zijn beantwoord.

12 II. LITERATUURSTUDIE

1 HET NIEUWE IMPERIALISME

Het raadplegen van verschillende woordenboeken levert verscheidene definities op, die onderling echter weinig verschillen. Van Dale geeft een “ politiek van streven naar gebiedsuitbreiding” 9, Longman geeft twee betekenissen: “ a political system in which one country rules a lot ofther countries” waarbij wordt verwezen naar de term “colonialism”; en “ the way in which a rich or powerful country’s way of life, culture, businesses etc influence and change a poorer country’s way of life etc ”. 10

Binnen de subdiscipline van de wereldgeschiedenis wordt steeds belang gehecht aan het hanteren van verschillende schalen en de contextualisering van een onderzoeksobject binnen een breder geheel. Wat betreft het hier gevoerde onderzoek past de race naar Katanga en de organisatie van de expedities binnen het grotere concept van imperialisme. Het is dan ook niet toevallig dat Eric Hobsbawms overzichtwerk van de periode tussen 1875 en 1914 de titel van The Age of Empire 11 draagt. Ter verantwoording van die titelkeuze stelt Hobsbawm dat de besproken periode er één is met een nieuw type van empire, i.c. een koloniaal rijk. De economische en militaire superioriteit van de kernlanden van het kapitalisme stonden reeds lang buiten kijf, het nieuwe echter was het totstandkomen van een systematische verovering, annexering en administratieve uiting van deze superioriteit, die resulteerde in een formele dan wel informele dominantie van het grootste deel van de niet-Europese en –Amerikaanse wereld. 12

Deze verdeling van de wereld, en ook de veranderingen binnen een nieuwe ‘periode’, werden volgens Hobsbawm ook opgemerkt door tijdgenoten. Hij merkt hierbij op dat de creatie van ‘empires’ werd gezien als slechts één van de aspecten. Meteen worden twee kampen onderscheiden. Aan de ene kant “orthodoxe waarnemers”, die een nieuwe periode van nationale expansie ervaarden, waarbij de staat een

9 Geraadpleegd op http://www.vandale.nl 10 Longman Dictionary of Contemporary English, Essex: Longman, 2003, p. 814. 11 Hobsbawm(E.) , The Age of Empire, Londen: Abacus, 1987, 404 p. 12 Hobsbawm(E.), The Age of Empire, p. 57.

13 belangrijke rol speelde en het onderscheid tussen politieke en economische elementen onduidelijker werd. De “heterodoxe waarnemers” zagen hierin eerder een nieuwe fase van kapitalistische ontwikkeling. Daarenboven wordt ook vastgesteld dat het concept van ‘imperialisme’ gemeengoed werd in het laatste decennium van de negentiende eeuw en aldus een “ novel term devised to describe a novel phenomenon” . Door de origine als gehanteerd concept in discussies rond koloniale verovering, kreeg het concept ook meteen een essentiële economische dimensie toegewezen. 13 Daarnaast is de term ook politiek geladen, hoofdzakelijk door zijn theoretische oorsprong.

Eén van de belangrijkste auteurs waarop de discussie wordt teruggevoerd is Lenin, die in 1916 Imperialisme: het hoogste stadium van het kapitalisme schreef. Het imperialisme wordt hier gekoppeld aan het kapitalisme, waarbij het competitieve kapitalisme zoals beschreven door Marx vervangen was door een monopoliekapitalisme, waarbij een fusie was gebeurd van zowel het industrieel(productief) kapitaal als het financieel kapitaal. In het geval van imperialisme uitten volgens Lenin de interne tegenstellingen zich in interstatelijke en interkapitalistische rivaliteit. Essentieel hierbij is dat Lenin dit werk schreef na de Eerste Wereldoorlog, wat hij zag als het resultaat van deze rivaliteit tussen kapitalisten. Zijn werk kan dan ook niet los worden gezien van het doel het kapitalistische systeem omver te werpen. 14

Samen met Lenin wordt ook John Hobson naar voor geschoven als één van de eerste theoretici van het concept. Deze stelde in Imperialism uit 1902 dat de wortels van het imperialisme lagen in een surplus aan kapitaal dat een uitweg zocht naar buitenlandse gebieden in de vorm van markten en investeringen. Teneinde deze nieuwe investeringen te beschermen was politieke controle vereist.

Hobsons these wordt door bepaalde auteurs, waaronder ook Wallerstein samen met Lenins ideeën samengevoegd in het zogenaamde Hobson-Lenin-paradigma, waaruit drie basisassumpties zijn af te leiden, die een sterke invloed op latere discussies van het concept hadden. (1) De aanwezigheid van verschillende belangen van het kapitaal binnen staten, (2) een opkomst van een monopolistische financiële sector

13 Hobsbawm(E.), op cit. p. 59-60. 14 Flint(C.) en Taylor(P.), Political Geography, p. 108-9.

14 die de staat in zijn belang inschakelde via imperialistische initiatieven, tegen de belangen van de andere sectoren in, en (3) deze ondernemingen stonden niet in het belang van de werkende klasse binnen de landen. 15

We kunnen concluderen dat, zoals Barratt Brown stelt, dat “de term ‘imperialisme’ een klassiek politiek-economisch concept is, dat niet in loutere politieke of economische categorieën kan worden gedefinieerd.” 16 Een extra conceptueel probleem is dat het blijvend gebruik van Lenins concept van imperialisme binnen de marxistische traditie, en de verwerping ervan door niet-marxisten, het concept een extra connotatie gaf, hetgeen een grondige discussie er niet makkelijker op maakte. Het is hier dus aangewezen deze politiek geladenheid te laten varen en het over het concept zelf te hebben.

Ik kies ervoor om in deze verhandeling geen gebruik te maken van imperialisme als strak theoretisch concept. De uiteenzetting die hierboven en hieronder volgt heeft des te meer tot doel om een degelijk contextualisering van de race naar Katanga te geven. Dat de steun van de hoge industrieel-financiële kapitalistische elite ontbrak – althans in den beginne – zal blijken. De visie op deze elite die door de meeste auteurs wordt toegepast, i.c. de Generale Maatschappij van België, klopt binnen het plaatje. Desondanks zal het ook duidelijk worden dat er toch een kleine steun kwam vanuit de Belgische financiële wereld. De figuur van zal hierin van groot belang zijn.

15 Flint(C.). en Taylor(P.), op.cit, p. 109. 16 Brown(B.), The Economics of Imperialism, 1974, p. 19. Geciteerd in Flint(C.) en Taylor(P.), Political Geography, p. 107.

15 2 HET BELGISCHE ‘IMPERIALISME’

Wanneer we echter het concept imperialisme wensen toe te passen op de Belgische casus wordt het meteen duidelijk dat dit niet volledig toepasbaar is. Dat toont ook Stengers aan in zijn bijdrage tot Owen en Sutcliffe, waarin hij wil duiden dat het Belgische imperialisme, onder de vorm van Leopolds pogingen tot territoriumverwerving moeilijk in te passen valt in economische theorieën van imperialisme. Hierbij wijst Stengers op imperialisme als het product van een economische trend en noodzaak die aanwezig was in industriële staten. Hij gaat hier tegenin en poneert dat Leopolds imperialsme een product was van zijn eigen overtuigingen, die veeleer gebaseerd waren op een klassieke winstvisie dan op het nieuwe industriële kapitalisme. 17 De grote verschillen liggen volgens Stengers in de eerste plaats in de aard en motivering van de kolonie en de zoektocht ernaar, die in het geval van Leopold eerder als individueel dan als geruggesteund door een kapitalistisch netwerk te beschrijven valt. In tweede instantie werd een ‘plunderstrategie’ toegepast, die weinig van doen had met de economische verhoudingen van het kapitalisme uit de late negentiende eeuw. 18

In de duiding van het individuele karakter van Leopolds imperialisme wijst Stengers erop dat het gaat om initiatieven van een individu die in den beginne niet gepaard gaan met de steun vanuit de grote Belgische bankiers. De klasse van het financial monopoly capitalism stelt hij immers gelijk aan de Société Générale de Belgique, waarbij uit ander onderzoek duidelijk kan afgeleid worden dat de investeringspolitiek van deze financiële institutie niet van meet af aan met Leopolds ambities samengingen, zeker wat betreft de hier behandelde periode in de geschiedenis van de Congo. 19

Abbeloos poogt na te gaan of de mondialisering van de belangen van de Belgische financiële en industriële elite( Belgian business ) en het imperialisme tussen 1870- 1930 konden beschouwd worden als twee fenomenen van de Belgische economische ontwikkeling, daarnaast of politieke en commerciëel/financiële/industriële krachten samen optraden.

17 Stengers(J.), “King Leopolds imperialism”, In: Owen(E.) en Sutcliffe(R.). Studies in the Theory of Imperialism, p. 274-5. 18 Stengers(J.), op.cit, p. 249. 19 Stengers(J.), op.cit, p. 248.

16

Het is dus duidelijk dat ten tijde van de Great Depression van 1874-1895 er ook in België een winstencrisis heerste. Deze crisis werd volgens Abbeloos 20 vergezeld door twee expansiebewegingen. Enerzijds de uitvoer van Belgisch kapitaal en expertise met betrekking tot de industrieën van de eerste industriële revolutie (i.e. mondialisering van het Belgische industrie- en financiewezen), en anderzijds expansieneigingen gericht op het verwerven van territoria, zij het onder de vorm van zowel koloniën als concessies. Daarenboven stelt hij dat er in de Belgische casus geen sprake is van een fusie tussen industrieel-financiële en imperiale belangen:

In short, neither networks of business ownership and control nor the networks of trade and investment necessarily fully coincided with any imperial network. 21

Zowel Stengers(zie supra) als Coolsaet concluderen dat de Belgische casus een uitzondering vormt op de algemene imperialistische theorie. Zo vermeldt Coolsaet dat het gaat om imperialisme met een specifiek karakter, “(...) door de afwezigheid van belangrijke economische, commerciële of industriële lobbies die pleitten voor deelname aan een gewelddadige territoriale bezetting van overzeese gebieden.” 22

Zo geeft Coolsaet het relaas weer van de economische crisis van 1873 en zijn impact op de Belgische staat. Door overproductie, onverantwoorde investeringen en speculatie op grote schaal was de economie in een financiële depressie en industriële crisis beland. Dit leidde tot een terugkeer naar protectionistische maatregelen in Frankrijk en Duitsland, de twee belangrijkste afzetmarkten voor de Belgische industriële sector. Coolsaet schetst de gevolgen hiervan als een terugkeer naar het “exististentiële probleem” van de beginjaren van België, nl. het verwerven van afzetmarkten teneinde sociale instabiliteit te voorkomen en de politiek-economische belangen van de bourgeoisie veilig te stellen. 23

20 Abbeloos(J.), ’s Expansionist History between 1870 and 1930: Imperialism and the Globalisation of Belgian Business , pp. 109-110. 21 Abbeloos(J.), Belgium’s Expansionist History between 1870 and 1930: Imperialism and the Globalisation of Belgian Business. 22 Coolsaet(R.), Constanten, determinanten en discontinuïteit in het Belgisch buitenlands beleid (1830- 1990). Gent(onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 1997, p. 208. 23 Coolsaet(R.), op. cit, p. 169.

17 Coolsaet voegt aan de twee expansiebewegingen die Abbeloos vermeldt een derde toe: commercieel-diplomatieke onderhandelingen met het oog op het verkrijgen van gunstvoorwaarden en het verzekeren van de belangrijkste afzetmarkten, zijnde Frankrijk en Duitsland.24 Ik stel echter voor enkel de eerste twee trends te bekijken, gezien die trends door veel auteurs als belangrijke gegevens van het nieuwe imperialisme gelden. Meteen valt op dat er hier geen sprake is van een samengaan van de politieke en financiële elite in België. De mondialisering van de Belgische industrie ontstaat zowel vanuit de industriëlen, het vorstenhuis als de diplomatie. Wanneer het gaat om de concrete wens om territoria te verwerven, komt het initiatief echter exclusief van de Coburg(s).

De vraag is nu of de verantwoordelijkheid voor het koloniale, dan wel imperiale initiatief exclusief bij Leopold II lag. Vangroenweghe is in ieder geval deze mening toegedaan:

Kongo-Vrijstaat was zowel door zijn ontstaansgeschiedenis als door zijn expansiepolitiek zuiver imperialistisch. (…) We treden professor Stengers bij als hij zegt dat de verklaring voor deze kenmerken niet te zoeken is in Afrika noch bij individuen of belangengroepen in de entourage van de vorst. De verantwoordelijke was ongetwijfeld Leopold II zelf. Dat geldt voor de politieke organisatie maar ook voor de domaniale politiek. Toen hij de nieuwe economische politiek van de jaren 1891-1892 invoerde, legde de koning de raadgevingen van zijn trouwste medewerkers naast zich neer. De eerste impuls voor de straffe exploitatie van de inlanders kwam van Leopold II. Ze was een rechtstreeks gevolg van de domaniale politiek. De zeer talrijke instructies voor de vorst handelden voortdurend over méér rubber, een hogere productie. De uitvoering ervan liet Leopold II over aan de administratie in Brussel en in Kongo. Het spenderen van de winst in België was ook een koninklijk idee. De imperialistische neigingen konden geenszins aan het kleine, welvarende België toegeschreven worden. 25

24 Coolsaet(R.), op. cit, p. 169. 25 Vangroenweghe(D.), Rood Rubber, p. 79.

18 Hét grote probleem van algemene imperialisme-theorieën is immers dat de theorieën in kwestie allesbehalve algemeen zijn. Het gevolg ervan is dat in doorgaans ieder werk dat zich toespitst op een casus wordt geïmpliceerd dat het gaat om de ‘uitzondering die de regel bevestigt.” Indien het in iedere casus echter om een uitzondering gaat, hoe kunnen we dan spreken van een regel, laat staan van een algemeen geldende theorie?

19

3. DE ONAFHANKELIJKE CONGOSTAAT

De manier waarop de gebiedsverwerving van de Congo Vrijstaat gebeurt is typerend. Allereerst worden ‘ontdekkingstochten’ of expedities opgezet, met het oog op de ‘opening’ van het continent. De reis van Henry Morton Stanley geldt hier misschien als het meest gekende voorbeeld. Tijdens de verkenning zelf is het daarenboven de bedoeling verschillende ‘outposts’ op te richten. Het is echter duidelijk dat het gebied dat later de Kongo Vrijstaat zou vormen, veel te groot was voor de middelen en manschappen die beschikbaar waren. Dat lezen we ondermeer bij Stengers, het uiteindelijke grondgebied “ was monstrously disproportionate to the resources at its disposal. In vast areas, the influence of the state was negligible. ”26

Los van het feit dat Leopold de gebieden niet volledig kon bezetten en controleren, ging de koning ervoor om een zo groot mogelijk gebied te verwerven, in de wetenschap dat Afrika snel verdeeld zou zijn. Het moet echter wel gezegd worden dat Leopolds ‘parcours’ in Centraal-Afrika continu werd bijgestuurd, het ging dus eerder om trial and error dan om een groot afgelijnd plan dat op voorhand vaststond(zie infra).

Hij startte immers met het opzetten van enkele handelsposten in Kameroen. Na Stanley op weg gezonden te hebben kreeg de vorst de idee een enorme handelscompagnie op te richten die van oceaan tot oceaan diende te reiken, i.c. van de Congomonding tot de Indische Oceaan in . Het doorkruisen van het Afrikaanse continent en het verbinden van twee zeeën was echter geen nieuw idee, ook de Fransen en de Britten hadden een dergelijk doel in het achterhoofd. Het concept van de handelsposten veranderde al snel naar de zogenaamde ‘vrije posten’. Van hieruit was het de bedoeling de soevereiniteit van deze posten uit te breiden door het afsluiten van verdragen met lokale stamhoofden, hetgeen zou leiden tot het ontstaan van ‘vrije territoria’ en uiteindelijk tot het oprichten van de Congo Vrijstaat. 27

26 Stengers(J.), King Leopolds Imperialsm, p. 249-50. 27 Stengers(J.), King Leopolds Imperialism, p. 271.

20 Het koloniale verhaal van België steekt af tegen dat van de andere Europese staten. Hét grote verschil is hier hoogstwaarschijnlijk de protagonist. In het geval van België is het immers de toenmalige monarch, Leopold II Van Saksen-Coburg-Gotha, die een kolonie voor de jonge en kleine Belgische staat wist te verwerven. We kunnen op zijn minst stellen dat het opmerkelijk is dat zo’n kleine speler op het mondiaal politieke toneel een dergelijk gebied wist te veroveren. In dit deel is het de bedoeling de ambities en beweegredenen van Leopold uiteen te zetten. Desondank kan niet alles enkel aan één persoon worden toegewezen. Ook de rol van de entourage en het netwerk van de vorst dient nader te worden bekeken, zowel bij de totstandkoming van de doctrine als bij de praktische uitvoering ervan.

Zo valt te lezen bij verschillende auteurs dat de jonge Leopold, toen nog de hertog van Brabant, gefascineerd was door het koloniale gebeuren. Zo was de jonge prins tijdens zijn buitenlandse reizen regelmatig terug te vinden in de overzeese archieven van koloniale staten, in het bijzonder in Spanje en Nederland. In zijn persoonlijke correspondentie zijn dan ook talrijke verwijzingen naar en beschouwingen over koloniale ondernemingen terug te vinden. Vandersmissen stelt dat het hier gaat om een systematisch intellectueel proces, en stelt dat de reizen van de kroonprins fungeren als een permanente vorming. Evenwel wijst hij op het gevaar van een al te eenzijdig perspectief. Zo werd volgens deze auteur in het verleden al te vaak de klemtoon louter op Leopold als individu gelegd bij het totstandkomen van deze doctrine, zonder de netwerken rond zijn persoon of de realiteiten en praktijkvoorbeelden waarmee hij werd geconfronteerd nader te bekijken, iets wat Vandersmissen wel vooropstelt in zijn werk. 28

Hierboven werd reeds vermeld dat Leopolds koloniale parcours(de praktijk) als afwijkend van de ‘norm’ kan worden beschouwd en eerder uit verschillende ad hoc- beslissingen bestond dan uit een vooraf opgesteld plan. Ook wat betreft Leopolds persoonlijke visie(de theorie) is Vandersmissen van mening dat het gaat om een “hoogst persoonlijke doctrine, of misschien beter, een opeenvolging van doctrines, waarbij voortdurend aanpassingen en verbeteringen werden aangebracht, in afwachting van het moment dat het intellectuele proces verlaten kon worden om tot concrete verwezenlijkingen over te gaan.” 29 Ook Vanthemsche denkt in deze richting,

28 Vandersmissen(J.), Koningen van de wereld, p. 477. 29 Vandersmissen(J.), Koningen van de wereld, p. 476.

21 hij stelt ondermeer dat de Congo Vrijstaat voor het zover kwam nooit een doel is geweest voor de vorst. Hij wijt het uiteindelijke ontstaan van deze staat dan ook aan de “omstandigheden en onverwachte wendingen” 30 , die elke keer opnieuw Leopold een volgende stap deden zetten, tot hij plotseling de soeverein was van een eigen gigantisch gebied.

3.1 DE KOLONIALE DOCTRINE: INVLOED VAN DE GEOGRAFISCHE BEWEGING

Wat betreft koloniale praktijken, was het Geografisch Congres van Parijs in augustus 1875 zeer leerrijk voor de hertog van Brabant. Leopold was een steunend lid van de Société Géographique de Paris, de organisator van het congres. Hij liet dan ook een kennis van hem het Congres bijwonen. Een plan dat naar voor kwam op een plenaire sessie was het oprichten van noyaux dirigeants, verschillende gemeenschappen autochtonen die samengevoegd werden met westerlingen. Hoewel het plan voor Leopold te kleinschalig bleek, zijn er toch twee kenmerken die later zullen terugkeren in de Kongo Vrijstaat. Enerzijds het reorganiseren van de maatschappij, en anderzijds het principe van rechstreekse controle en beheer. 31 Dit laatste is één van de belangrijkste karakteristieken van het nieuw Imperialisme, dat reeds hierboven werd geschetst. In het ‘oude imperialisme’ werd immers binnen een reeds aanwezig economisch kader gewerkt.

Leopold besloot een eigen conferentie te organiseren in Brussel. Om zijn landgenoten te overtuigen in het buitenland te investeren besloot hij dat de kwestie van de slavenhandel een belangrijke rol diende te spelen op de conferentie. Hij trok twaalf dagen naar Engeland eind mei, en had in die periode verschillende gesprekken met prominente figuren binnen de koloniale lobby, waaronder oa. Cameron, de ontdekkingsreiziger die als eerste Europeaan Centraal-Afrika van de Indische tot de Atlantische Oceaan doorkruiste. Deze reis was belangrijk voor Leopold om drie redenen. Allereerst vernam hij dat het Britse rijk weinig interesse had voor het gebied. Daarnaast was er de grote populariteit van anti-slavernij-ideeën, versterkt door de berichten van oa. Livingstone en Cameron. Daar bovenop kwam dat de schuld voor het voortduren van de slavenhandel bij de Portugezen werd gelegd, voor

30 Vanthemsche(G.), Congo. De impact van de kolonie op België, p. 28. 31 Ascherson(N.), The King Incorporated, p. 87-8.

22 Leopold dé concurrent aan de monding van de Congo. 32 Leopold ging dit dan ook gebruiken als hét leidmotief van zijn project. Een War on Slavery was zijn doel. Hij wenste dan ook dat er een organisatie zou worden opgericht op de Conferentie, met het oog op het vestigen van posten die als tussenstops konden worden gebruikt. 33 Dat er een achterliggende agenda was hoeft uiteraard niet te worden benadrukt.

Hier is duidelijk dat de rol van de geografische beweging, onder de vorm van haar ideeën, thema’s, leden en netwerk, in het totstandkomen van Leopolds doctrine én de toepassing ervan van tweeledige aard is. Zo vormden de ideeën en de leden aan de ene kant een inspiratiebron voor de ontwikkeling van de doctrine, terwijl de beweging aan de andere kant door Leopold werd gebruikt als instrument in het verwezenlijken van zijn doelstelling. Tekenend hiervoor is dan ook de Internationale Aardrijkskundige Conferentie van Brussel in 1876. Ook de inleiding bij de publicatie van de eerst Belgische algemene kaarten van de exploratie, de Itinéraires suivis par les principaux explorateurs de l’ Afrique, getekend door het Koninklijk Cartografisch Instituut, laat dan ook weinig aan de verbeelding over:

“Een kaart die speciaal is getekend met het oog op de Afrikaanse exploraties zal weldra verschijnen ten bate van het werk dat wordt nagestreefd door Z.M. de Koning.” 34

Ook Taylor en Flint stellen de sterke relatie tussen geografie en imperialisme vast. Een onderscheid wordt vastgesteld tussen enerzijds de groei van de universitaire discipline geografie, waarvan de band tussen verschillende subdisciplines(politieke, commerciële en koloniale geografie) van de wetenschap en imperialistische activiteiten als voorbeeld worden gegeven. Anderzijds wordt ook gewezen op rol van de extra-universitaire geografische verenigingen in het geven van advies en het lobbyen voor aspirerende imperialistische ondernemers en ondernemingen. 35

32 Ascherson(N.), op. cit, p. 90-1. 33 Ascherson(N.), op. cit, p. 92. 34 Vandersmissen(J.), 2003, geciteerd in Vandersmissen(J.), Koningen van de wereld, p.238. 35 Flint(C.) en Taylor(P.), Political Geography: World-economy, nation-state and locality, p. 105.

23 De geografische beweging in België, zo blijkt uit de vorige hoofdstukken, werd langzaam aar zeker ingeschakeld als een propagandainstrument voor de ondernemingen van de koning. 36

Het concept van expansionisme was eigen aan de geografische beweging van de tijd. Aanvankelijk behandelde men binnen aardrijkskundige genootschappen vooral themata die betrekking hadden op fysische en historische geografie. Maar volgens Vandersmissen wijzigde dit discours zich onder invloed van het economische expansionisme, en werd dit uiteindelijk een centraal onderwerp binnen de bewegingen. 37 Zo was het de bedoeling volgens de geografen om een grotere economische onafhankelijkheid te bewerkstelligen, voornamelijk ten opzichte van Frankrijk. Dit kon hoofdzakelijk worden bereikt door op zoek te gaan naar andere afzetmarkten. De nood aan afzetmarkten voor het voortbestaan van een onafhankelijk Belgie was dan ook een constante binnen de buitenlandse politiek voor zowel Leopold I als zijn zoon. 38 Kolonisatie was vooral binnen de publieke opinie geen echt thema, het werd dat echter wel meer en meer binnen de geografische visie. De oorzaak van de weerspannigheid van de (hoofdzakelijk liberale) elites in België entte zich vooral op het afwijzen van monopolievorming en een te sterke staatsinterventie, die in koloniale ondernemingen als communicerende vaten zouden werken. Vandersmissen stelt echter vast dat dergelijke themata(expansionisme gericht op overzeese gebieden) meer en meer aan bod kwamen in discussies binnen de geografische verenigingen, waarbij de rol van het privé-initiatief echter sterk werd benadrukt. 39 Het is dan ook binnen een dergelijke politieke context, waarbij men afkerig stond tegenover kolonieverwerving omwille van de veronderstelde onlosmakelijke band met mercantilisme dat Leopold op zoek ging naar ‘nieuwe’ koloniale vormen, waarbij weinig of geen staatsinmenging te pas kwam. 40

Het concept vrijhandel was dan ook een essentieel onderdeel van de realisering van de Congo Vrijstaat, en het is tegenover deze context van weerstand tegen koloniale ambities dat we het gebruik van het concept moeten zien. De vorst, geholpen door

36 Vandersmissen(J.), Koningen van de wereld: de aardrijkskundige beweging en de ontwikkeling van de koloniale doctrine van Leopold II., p. 480. 37 Vandersmissen(J.), Koningen van de wereld: de aardrijkskundige beweging en de ontwikkeling van de koloniale doctrine van Leopold II, p. 473. 38 Coolsaet(R.). Constanten, determineanten en discontinuïteit in het Belgisch buitenlands beleid 18330- 1990. p. 170. 39 Vandersmissen(J.), op. cit, p. 475. 40 Vandersmissen(J.), Koningen van de wereld, p. 479.

24 zijn netwerk waaronder ook de geografische beweging, slaagde erin om niet alleen binnenlandse interesse aan te wakkeren voor een koloniaal project, ook op diplomatiek vlak gebruikte hij vrijhandel als middel en legitimering. Het was onder meer met een voorstel van vrijhandel in een eventuele Centraal-Afrikaanse bezitting dat Leopold de Britten in 1883 trachtte te overtuigen Frankrijk en Portugal geen bezittingen toe te laten in het Congobekken. Op deze manier werd impliciete steun voor de Association Internationale du Congo beoogd .41 En bovendien gaf eenzelfde belofte de uiteindelijke doorslag op de Berlijnse Conferentie.

It was largely a story of trial and error. As long as he was aiming at a commercial company, Leopold concentrated on acquiring commercial privileges and monopolies. Once he had opted for a political formula, he also opted – and this was a total change of policy – for a regime of free trade which would be of maximum popularity with all foreign countries. From being at first the prospective founder of a big privlieged commercial concern he finally turned into that of an ‘Etat sans douanes’. 42

De slotakte op 23 februari 1885 stelde een neutrale vrijhandelzone in het Congobekken en –monding en een vrije scheepvaart op de Congo en de Niger voorop waarbij gelijke handelsvoorwaarden golden. De strijd tegen de slavernij, een ander element van Leopolds legitimeringsdiscours in Berlijn en op de geografische conferentie in België, diende volgens de slotakte ook worden uitgeroeid. Een derde belangrijk punt geconcludeerd op de Conferentie was tenslotte het principe van effectieve bezetting. 43 Het is dit punt dat een belangrijke oorzaak vormt van de latere wedren tussen Leopold II en Cecil Rhodes om Katanga in te lijven.

Tot dusver kunnen we Leopolds interesse en de ontwikkeling van zijn koloniale project voor België vanuit een tweedelige beïnvloeding duiden. Ten eerste de persoonlijke initiatieven van de jonge Leopold, getuige daarvan zijn vele reizen en het bestuderen van koloniale ondernemingen in de overzeese wereld. Ten tweede de ontwikkelingen binnen de geografische wereld en de bijhorende visie op economisch expansionisme. Ten derde de factor ‘toeval’.

41 Coolsaet(R.), Constanten, determinanten en discontinuïteiten in het Belgisch buitenlands beleid, p. 181. 42 Stengers(J.), “King Leopolds imperialism”, p. 272. 43 Coolsaet(R.), Constanten, determinanten en discontinuïteiten in het Belgisch buitenlands beleid, p. 181.

25 Maar om de uiteindelijke wending naar Afrika volledig te kunnen begrijpen, is ook de achtergrond van de gewijzigde geografische visie op exploratie belangrijk. Ook op het vlak van media traden hier veranderingen op, met het beeld van de exploratiereiziger. 44

“Algemeen kan men zeggen dat de Brusselse geografen dezelfde doelen nastreefden als de Antwerpse. Het kwam er vooral op aan de belangstellende burger een introductie aan te bieden op de grote ondernemingen die Leopold II en de Association internationale africaine voorbereidden.” 45

Leopold had abonnementen op verschillende tijdschriften over exploratie. Door de groeiende belangstelling voor het Afrikaanse binnenland nam die van Leopold ook toe. 46 In die periodes werden verschillende expedities opgezet die op zoek gingen naar de van de kaart verdwenen Livingstone én naar de bronnen van de Congo- rivier. Het is duidelijk dat de acties van de Stanleys, Camerons en de Brazza’s ruime aandacht trokken. Om de wending naar Afrika van Leopold.

Desondanks mag de factor ‘toeval’ niet over het hoofd gezien worden. Leopold was immers niet perse op zoek naar een Afrikaanse bezitting, daar was gewoonweg nog ruimte. Dit blijkt uit het volgende citaat uit een brief van Leopold aan de toenmalige secretaris-generaal van buitenlandse zaken, Auguste Lambermont:

Pour l’instant ni les Espagnols, ni les Portugais, ni les Hollandais ne sont disposés à vendre. Je compte m’ informer discrètement si en Afrique il n’y a rien à faire. 47

44 Vandersmissen(J.), Koningen van de wereld, p. 479. 45 Vandersmissen(J.), Koningen van de wereld, p. 237. 46 Ascherson(N.), The King Incorporated. Leopold II in the Age of Trusts, Londen, 1961, p. 86. 47 Brief van Leopold II aan A. Lambermont. 22 augustus 1875. In: Roeykens(P.). Les débuts de l’ oeuvre africaine de Léopold II (1875-1879). Geciteerd in Coolsaet(R.). Constanten, determinanten en discontinuïteit in het Belgisch buitenlands beleid. 1830-1990, p. 179.

26 3.2 CONGO VRIJSTAAT: POLITIEKE, TERRITORIALE EN ECONOMISCHE ORGANISATIE

Hierboven was reeds te lezen dat Leopolds idee over de organisatie van een eventuele kolonie een evolutie doormaakte. De blik voor het verwerven van een territorium werd weliswaar naar Afrika gericht, onder invloed van onder andere de ideeën van de geografische beweging en de internationale beeldvorming rond de befaamde ontdekkingsreizigers die in het continent actief waren. De organisatorische insteek van Leopolds doctrine werd ten dele gevormd door Aziatische voorbeelden.

In 1891-1892 werd de domaniale politiek hervormd. Coolsaet onderscheidt een drieledige indeling. Een eerste privé-domein, waarbij de exploitatie gebeurde door agenten, een tweede-domein dat voorlopig ook aan de staat toebehoorde, en een derde gebied met toegang voor privé-maatschappijen. De herorganisatie gebeurde door een samenvoeging van de eerste twee zones waarin verschillende concessies werden opgezet die onderling verschilden in exploitatiemethodes. Bij elke onderneming had de vrijstaat evenwel een grote participatie en ging een zeer groot deel van de winsten naar de Congostaat en zijn vertegenwoordigers. Een noordelijk gebied werd gemonopoliseerd door verschillende concessiemaatschappijen, waarvan de belangrijkste de ABIR en Anversoise waren, beide opgericht in augustus 1892. Het exploitatiemodel dat hier werd toegepast is reeds uitgebreid bestudeerd, met inbegrip van de gruwelheden die volgden uit de exploitatie, door onder andere Vangroenweghe en Ascherson. Het Kroondomein bleef onder eigendom van de ‘Hertog van Saksen-Coburg-Gotha’ waarvan de opbrengsten integraal naar de kroon gingen. Als laatste werd ook in Katanga een concessiemaatschappij opgericht. In 1900 ontstond uit de Compagnie du Katanga het Comité Spécial du Katanga met parastatale bevoegdheden binnen het concessionair gebied. Deze maatschappij was duidelijk gebaseerd op het Britse model zoals de Britisch South African Company of Chartered van Cecil Rhodes, Leopolds gewezen concurrent in de Katangese regio. Ook hier ging drie vierde van de winst naar de Congostaat. 48 Van vrije handel en gelijke handelsvoorwaarden was nog maar weinig sprake, van effectieve monopolievorming en afroming door de staat des te meer.

48 Coolsaet, op. cit, p. 188.

27 Ontstaan van de ‘Chartered Companies’

Decoster typeert het ontstaan van de chartermaatschappijen als een “handige tussenoplossing”. Vanaf 1870 is immers een expansionistische trend op te merken binnen de continentale Europese buitenlandpolitiek. Het Afrikaanse continent, en in het bijzonder de West-Afrikaanse kust kwam in het vizier van het imperialisme. Het Britse rijk had totnogtoe een zgn. Informal empire opgebouwd in de regio, waarbij een de facto vrijhandelszone was tot stand gekomen. Door de beperkte concurrentiemogelijkheden van andere staten hield dit in dat de Britten de West- Afrikaanse handel quasi volledig controleerden, zonder evenwel territorium te bezetten. Door de opgevoerde druk van vooral de Franse expansionistische profileringsdrang. Een territoriale bezetting zou zich sowieso vroeg of laat opdringen. Het is hier dat de chartermaatschappijen hun rol van tussenoplossing uitoefenden. Hoewel gesteund door de Kroon, waren het de privémaatschappijen zelf die uiteindelijk de grootste risico’s namen om gebieden te verwerven. Op deze manier eigenden de Britten zich belangrijke invloedssferen toe, tegen de laagste prijs. 49

Naast chartermaatschappijen werd eveneens een systeem toegepast waarbij concessies werden uitgegeven. Zo lezen we bij Witte en Craeybeckx dat Leopold concessies gaf aan verschillende privé-maatschappijen, die door privaat kapitaal werden gefinancierd. In den beginne waren de kapitaalsgroepen waar Leopold te rade ging zowel van buitenlandse als binnenlandse oorsprong, maar na verloop van tijd verkregen verschillende Belgische financiële groepen – zoals de groep rond Edouard Empain, de Société Générale en verschillende Antwerpse bankiers - een groter aandeel binnen deze maatschappijen. De hierboven vernoemde groepen beschikten dan ook doorgaans over een monopolie binnen de gebieden van hun concessie, die zich bevonden op de niet-domaniale of terres vacants (dus degene die niet door Leopold zelf beheerd werden) gebieden.50 Dit systeem was gebaseerd op de spoorwegenaanleg, waarbij privé-instanties(zij het een bedrijf, dan wel personen) voor een bepaalde termijn het recht kregen een spoorweg te bouwen en deze te exploiteren. Een dergelijk systeem werd ook in België toegepast. In de Vrijstaat werd dit systeem veel breder uitgebouwd, in dit geval ging het immers om grote stukken

49 De Coster(P.), De eerste Europese ontdekkingsreizen in Katanga, 1997, cap. 6, p. 4. 50 Witte(E.) en Craeybeckx(J.), Politieke geschiedenis van België sinds 1830. Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 1983, p. 154.

28 land die werden uitbesteed. (Zie bijlage 1 voor een overzicht van de verschillende concessies in de Vrijstaat)

De enige band tussen Kongo-Vrijstaat en België was Leopold II, koning van beide landen. Ook de economische organisatie was een unicum, dat grotendeels afweek van de gewoonten van die tijd, waardoor de welvaart van een staat verbonden wordt met de welvaart van privéondernemingen. 51

Leopold voerde dit systeem in op advies van generaal Sanford van de gelijknamige Sanford Exploring Company. Doorgaans werd telkens een nieuwe maatschappij opgericht die in een conventie met de Vrijstaat de concessie verkreeg. Hierbij was men ook verplicht een deel van de aandelen aan de Vrijstaat te schenken, zodanig dat deze een deel van de winsten kon verwerven. 52 Dit resulteerde in een verweving van zowel particuliere ondernemingen als staatsbelangen bij de uitbouw van plaatselijke infrastructuur en de economische exploitatie van gebieden in de Congostaat. Daarenboven verkreeg de Vrijstaat zelf op deze manier een vinger in de pap bij zowat iedere economische activiteit op zijn grondgebied. Volgens Ascherson had Leopold deze manier van werken dan ook vroeg doorzien, en had hij hem zeker onder de knie:

Other monarchs watched the birth of modern trust capitalism with mixed feelings of suspicion, incomprehension and contempt. Leopold understood that the private fortunes of a king remained as much a measure of its power to act freely as they had been in the Middle Ages. 53

Een dergelijk concessiesysteem werd binnen het Leopoldistische systeem gecombineerd met een vorm van chartermaatschappijen. Naast louter economische bevoegdheden, zoals oorspronkelijk de praktijk was bij de vroege spoorsector in België, kregen deze maatschappijen in de Vrijstaat ook politieke en territoriale rechten. Het ging zelfs zover dat maatschappijen parastatelijke rechten verkregen zoals het recht op het gebruik van geweld (de oprichting van een eigen politionele of militaire macht) of het recht om bepaalde belastingen te heffen. Het feit dat deze maatschappijen volledige monopolies bezaten binnen de hun toegewezen gebieden is

51 Vangroenweghe(D.), Rood Rubber. Leopold II en zijn Kongo. Leuven, Van Halewyck, 2004, p 77. 52 Buelens(F.), Congo 1885-1960, p. 74. 53 Ascherson(N.), The King Inc, p. 11.

29 dan ook een logisch gevolg. 54 Een illustratie van dergelijke bevoegdheden vinden we terug in een verklaring van Edmond van Eetvelde aan de Compagnie du Lomami , die werd opgericht in 1896 door de CdK en de SAB. Het citaat spreekt voor zich:

Le gouvernement est disposé à confier, au moins pendant les premier temps, les fonctions politiques et administratives de la susdite region [i.c. de concessie aan de Lomami-rivier] à la personne chargée des fonctions de directeur commercial. Il est toutefois entendu que cette personne devra être agréée par l’État et que ses fonctions devront être exercées conforméments aux instructions du gouvernement. 55

3.3 CECIL RHODES EN DE BSAC

Het verhaal van de persoon van Cecil Rhodes is reeds veelvuldig beschreven in verschillende werken, waarvan het grootste deel te klasseren valt binnen de verheerlijkende ontdekkingsgeschiedenis. Binnen een dergelijke beeldvorming past ook het mythische beeld van dé ‘explorer’, waarvan in dit werk wordt geprobeerd te bewijzen dat een dergelijke visie niet strookt met de realiteit en motieven van de expedities.

Cecil Rhodes (1853-1902), een Engelse domineezoon, emigreerde omwille van gezondheidsredenen naar de Kaapkolonies. Samen met zijn broer Herbert baatte hij een katoenplantage uit. Vanaf 1871 trokken beide broers naar het toenmalige Colesberg Kopje(vandaag Kimberley) in het kader van de zoektocht naar diamanten die dan woedde in de Zuid-Afrikaanse regio. De broers oogstten succes, en in 1872 liet Herbert Cecil aan de leiding terwijl hij op bezoek naar het thuisland ging. Cecil groeide uit tot een succesvol ondernemer, en door het opkomen van verschillende claims en mijnbedrijven werd hij een van de grote spelers. In 1988 slaagt Rhodes erin om de twee grootste mijnmaatschappijen, te doen samensmelten tot De Beers Consolidated Mines , met een effectief monopolie op alle diamantontginning in het land. 56

54 Buelens(F.), loc. cit. 55 ARA, Finoutremer, 1201, 8 e fascicule, 17 november 1897, lettre de E. Van Eetvelde au Compagnie du Lomami, p. 7. 56 Robert(R.), Chartered Companies and their Role in the Developmentof Overseas Trade, 1969, p. 155-7.

30 Daarna richtte hij zijn aandacht op het noorden. Rhodes’ doel was duidelijk: een expansie naar het noorden en de kolonisering van de gebieden in kwestie, waarbij de belangen van de mijnsector en mijnbedrijven(in casu Rhodes’ persoonlijke belangen) voorop stonden. Een doorn in het oog van Rhodes was de Zuid-Afrikaansche Republiek of de Transvaalse republiek, waar een goudgekte heerste. Ook hier was de mijnmagnaat op tijd op de trein gesprongen en was een bedrijf opgericht, de Consolidated Goldfields of South Africa. Het gebied echter stond na de Eerste Boerenoorlog(1880-1881) opnieuw onder controle van oorspronkelijk Nederlandse Boeren die afkerig stonden tegenover de Britse aanwezigheid in de Kaapprovincies. Als Zuid-Afrikaans parlementslid kon Rhodes de belangen van zijn onderneming in de Transvaal te weinig verdedigen, en bovendien lag het gebied in de weg voor de gewenste expansie naar de noordelijk gelegen gebieden. Hij pleitte dan ook bij het Britse parlement voor een toeëigening van het Bechuanaland als een protectoraat in 1885, hedendaags Botswana, zodanig dat de Transvaalse inwijkelingen langs dit gebied moesten passeren.

In 1888 verkreeg Cecil Rhodes van Lobengula, de heerser van het Matabeleland(in het westen van het huidige Zimbabwe) alle minerale rechten binnen dit territorium, dit verdrag staat gekend als de Rudd-concessie. Hierbij werd besloten om over te gaan tot de oprichting van een compagnie met een koninklijk charter, teneinde het Matabeleland te exploiteren. 57 Dit gebeurde uiteindelijk op 29 oktober 1889, wanneer het Koninklijke Charter werd verleend aan de British South African Company. Het doel van de compagnie, zoals gestipuleerd in het constituerende charter, was “ to establish British supremacy in the Cape and its hinterland, to develop the wealth of the extensive territories that came to be known as Rhodesia, and to raise the standard of life of the native population. ”58 Niet onbelangrijk voor ons verhaal is dat wat betreft territoriale beperkingen enkel de zuidelijke en oostelijke grenzen in het charter gedefinieerd waren.

Daarnaast breidde vanaf 1890 naast de grote economische macht van de BSAC ook Rhodes’ politieke macht zich uit, hij werd benoemd als eerste minister van de Kaapkolonie. Het werd nu ook duidelijk dat ondanks zijn economische succes Rhodes’ politiek-imperialistische project op de eerste plaats kwam, de BSAC en de grote

57 Robert(R.), op. cit, p. 158. 58 Robert(R.), op. cit, p. 163.

31 mijnbedrijven bleken met andere woorden veeleer een instrument dan een doel op zich. Het past dan ook voor iemand uit de mijnsector om een samensmelting te beogen van twee gebieden, i.c. de twee Zuid-Afrika’s(het Britse en het Nederlandse deel), de wens van een Kaapkolonie die reikte tot aan de Zambesi of verder vormt des te meer een aanzet om Rhodes als een schoolvoorbeeld van imperialisme aan te duiden, als de verpersoonlijking van het hand in hand gaan van territoriale expansie en kapitaalinvestering. 59

Een belangrijk element van de BSAC is de parastatale bevoegdheden en taken die ze had en uitvoerde. Het is dan ook tekenend dat tot 1924, wanneer Zuid-Rhodesie werd omgevormd tot een deel van het Britse rijk, er geen dividenden werden uitbetaald, door de kosten van onder meer gewapende conflicten, bezetting, administratie en investeringen in de regio die onder controle van de Chartered stond. De BSAC geldt dan ook als een goed voorbeeld van de manier waarop het Britse rijk zijn invloed in het donkere continent vestigde. 60 Een dergelijke modus operandi in de Britse invloedszone verschilde dan ook met de concessionaire maatschappijen in de Congo Vrijstaat, in de zin dat er een grotere vrijheid was voor privé-initiatief in de Britse methode, ten opzichte van de grote inmenging van de staat op vlak van aandelenparticipatie en winsten die er was in de Vrijstaat. Opnieuw een indicatie van de uitzonderingspositie van het Leopoldiaanse expansionisme binnen de algemene theorie van het imperialisme.

3.4 COMPAGNIE DU CONGO POUR LE COMMERCE ET L’ INDUSTRIE

Eén van de belangrijkste figuren in het koloniale avontuur van de vorst was kapitein Albert Thys (1849-1915), de ordonnantieofficier van Leopold II, die later kolonel en generaal werd. Door zijn connecties binnen de Belgische én buitenlandse zakenwereld, was hij van onschatbare waarde voor Leopold.

“Hij was de rechterarm van Leopold II, al deden latere meningsverschillen hen min of meer uiteengroeien. Hij lag aan de grondslag van de CCCI, die tot dé holding voor Congo zou uitgroeien, maar ook van een stel dochterbedrijven als de Chemin de Fer du Congo en de Compagnie du Katanga. Emile Vandervelde omschreef hem als “ son

59 Robert(R.), Chartered Companies. Their Role in the Development of Overseas Trade, 1969, p. 160. 60 Robert(R.), op cit, p. 163.

32 ami – comme je fus d’ autres magnats capitalistes, tels que Raoul Warocqué ou Ernest Solvay” maar ook als de nieuwe Rhodes “ Albert Thys… donnait l’ impression de ce qu ‘il était réellement: un autre Cecil Rhodes, une sorte de Pizarre ou de Cortès capitaliste, un conquistador dont la volonté inflexiblene connaissait pas d’ obstacles”. 61

Het ontbrak de vorst echter aan de nodige middelen om de effectieve bezetting snel te bewerkstelligen, gezien hij een groot deel van zijn privé-fortuin reeds in de rest van de Congo Vrijstaat had geïnvesteerd. De leningen die hij afsloot bij de Belgische overheid in 1887, 1900 en 1905 waren dan ook een teken aan de wand. Daarom ging hij te rade bij kapitein Albert Thys, dé man van de CCCI en één van de weinige vertrouwelingen van de vorst, die zoals bekend slechts op een kleine groep getrouwen steunde. Deze Compagnie du Congo pour le Commerce et l’ Industrie was opgericht in 1887, “ dans le but de centraliser les efforts et de matérialiser l’ oeuvre royale par la création d’ entreprises commerciales au Congo ”. Het was aldus duidelijk dat de CCCI als een algemene holding zou functioneren en de strategie er was om dochterondernemingen binnen verschillende sectoren op te richten. Leopold twijfelde echter niet en vroeg een nieuwe bijdrage aan zijn getrouwen en de financiële instellingen die zij beheerden. 62

De oudste holding die opereerde op het Congolese terrein was de Compagnie du Congo pour le Commerce et l’ Industrie (CCCI). Om zijn oprichting te contextualiseren is het aangewezen om de begindagen van de inbezitname van Congo te bekijken. Om een economische exploitatie mogelijk te maken, is immers in de eerste plaats infrastructuur nodig teneinde het gebied te kunnen ontsluiten.

Ook al waren er vele natuurlijke waterwegen, toch werd besloten tot het bouwen van de klassieker wat betreft economische infrastructuur in de 19 e eeuw: een spoorweg. 63 Voor de financiering van een spoorweg had Leopold zich reeds tot het buitenland(vooral Britse financiers) gericht, na het opzetten van een voorlopige concessieovereenkomst in 1885 ontstond echter de vrees voor een té grote Britse inmenging in het gebied. Het was Albert Thys die op zoek ging naar de nodige

61 Vandervelde(E.), Souvenirs d’ un Militant socialiste, Parijs: Les éditions Denoël, 1939, p. 77. Geciteerd in Buelens(F.), Congo 1885-1960, p. 55. 62 Comité Spécial du Katanga, p. 15. 63 Buelens(F.), Congo 1885-1960. Een financieel-economische geschiedenis. Berchem, EPO, 2007, p. 104.

33 Belgische fondsen. Dit leidde tot de oprichting van de naamloze venootschag Compagnie du Congo pour le Commerce et l’ Industrie op 27 december 1886. 64

Thys had het niet makkelijk om de aandelen (er waren 2.000 aandelen van 500 frank) te slijten, uiteindelijk werden 280 bereidwillige investeerders gevonden. Al snel zou de CCCI verworden tot de belangrijkste holding van de Vrijstaat(in 1914 zal de holding in totaal participaties in 30 verschillende bedrijven hebben). Hiertoe pastte het bestuur dan de compagnie de strategie toe om verschillende ondernemingen toe te vertrouwen aan dochtermaatschappijen en de CCCI als holding en moedermaatschappij te laten fungeren. Zo werden in enkele jaren tijd de Compagnie du Chemin de Fer Du Congo, Compagnie des Magasins Généraux du Congo, Société anonyme Belge pour le commerce du Haut-Congo, Compagnie des Produits du Congo en de Compagnie du Katanga (CdK) opgericht. Voor dit onderzoek is uiteraard deze laatste de meest belangrijke. Belangrijk hierbij is dat ook de CdK uitgroeide tot een holdingmaatschappij, bij uitbreiding een subholding van de CCCI, die eveneens verschillende participaties zou nemen in andere maatschappijen die in Katanga actief waren, en deze al dan niet zelf zou oprichten.65

64 Buelens(F.), op.cit, p. 106-7. 65 Buelens(F.), op.cit, p. 110.

34 III. RACE NAAR KATANGA

Hoewel Leopold er alles aan gedaan had om zijn eigen privé-domein te verkrijgen, was er toch nog een twist over bepaalde grenzen. Met name in het zuiden was er onduidelijkheid over het statuut van het gebied Katanga. Om die onduidelijkheid weg te werken had de vorst reeds voldoende pogingen gedaan, zowel via officiële wegen als via discrete besprekingen. Zo poogde Leopold kort na de Berlijnse Conferentie om van verschillende koloniale spelers toegevingen te krijgen met betrekking tot de Katangese regio. De Coster vermeldt hier onder meer drie belangrijke momenten voor de grensbepaling. Om de Britse goedkeuring te kunnen vatten, is het nodig om de realiteit van de Berlijnse Conferentie te bekijken. Hier werd uiteindelijk enkel besloten tot de erkenning van een vrijhandelszone in het Congobekken, over verdere grensbepalingen diende bilaterale bespreking gevoerd worden. Leopolds buitensporige eerste voorstel(een gebied van de Congomonding tot aan de Indische Oceaan) op de Conferentie werd al snel vervangen door een nieuw verkleind afgetekend gebied, mét het fiat van Bismarck, maar voorlopig zonder Franse erkenning. Hierop werd een akkoord gesloten met de Fransen, waarin het gebied ten noorden van de Congomonding(Kwilu-Niari) werd afgestaan, in ruil voor een zuidelijke expansie van Leopolds beoogde territorium. Het Britse Foreign Office keurde in augustus 1885 een kaart van de Vrijstaat goed, in de persoon van een lagere ambtenaar. De Belgische vorst had de kaart immers – al dan niet toevallig – opgestuurd naar het ministerie tijdens de verlofperiode van hogere functionarissen. 66

Hoewel dit een formele erkenning van de grenzen waren, werd Katanga in Londen niet als een onlosmakelijk deel van de Congo Vrijstaat beschouwd. Hernieuwde Britse interesse uitte zich vanaf 1888 dan ook in een stijgende kritiek. Hoewel de kaart van de Vrijstaat door de Britten zelf was erkend, ging men op zoek naar een achterpoortje om toch nog aanspraak te kunnen maken op het gebied. Die werd gevonden in een principe zoals geuit op de Conferentie van Berlijn; dat van de effectieve bezetting. Zo schrijft in maart 1899 de Fornightly Review dat er zonder feitelijke bezetting geen sprake kan zijn van het behoren van Katanga tot de Vrijstaat. 67

66 De Coster(P.), De Eerste Europese ontdekkingstochten in Katanga, cap. 6, p. 2. 67 Buelens(F.), Congo 1885-1960. Een financieel-economische geschiedenis, p. 55.

35 De belangrijkste politieke entiteit in Katanga was het koninkrijk Garenganze. Om het gebied in te lijven was vereist een verdrag af te sluiten met de koning, . 68 Het bereiken van de stad Bunkeya en een overeenkomst met Msiri was dan ook meteen het hoofddoel van de verschillende expedities.

Op 29 oktober 1889 wordt de British South African Company(BSAC) opgericht. Rhodes besluit wat later om twee missies onder leiding van Joseph Thomson en Alfred Sharpe uit te zenden naar Bunkeya, met het doel een verdrag af te sluiten met Msiri.69 Dit bracht de problematiek van de effectieve bezetting en bij uitbreiding het bezit van Katanga in een stroomversnelling. Thomson, een Schotse mijningenieur, slaagde er niet in Bunkeya te beriken en was zo gedwongen terug te keren naar zijn vertrekpunt. De expeditie onder leiding van Sharpe, vice-consul in Nyassaland, raakte wel tot aan het hof van M’Siri, Swan, een missionaris van de Plymouth Brethren die aldaar actief waren, zorgde er echter voor dat M’Siri te weten kwam wat concreet in het verdrag stond, onderwerping in plaats van een vermeend vriendschapsverdrag, die Sharpe dwong om af te druipen. 70 De eigenaar van de Congo Vrijstaat besliste dat er snel moest geanticipeerd worden op de acties van de BSAC.

De gouverneur van de Congo Vrijstaat gaf dan ook meteen de opdracht aan luitenant Paul Le Marinel zich zo snel mogelijk naar Bunkeya te begeven. Leopold was er echter niet gerust in te rekenen op slechts één enkele expeditie in het onverkende gebied.

De CCCI volgde Leopold en legde in juli 1890 een expeditie in die op zoek ging naar de bronnen van de Congo onder leiding van Alexandre Delcommune, een veteraan onder de kolonialen. In 1891 werd vervolgens een nieuwe maatschappij opgericht, specifiek gericht op de exploratie en occupatie van het gebied, de Compagnie du Katanga, ook zij richtten twee expeditie in naar Katanga, onder leiding van kapitein Williams Stairs, een oudgediende van Stanleys expedities, en Lucien Bia, een Belgische militair verbonden aan het Militair Cartografisch Instituut.

68 Mwenda Msiri Ngelengwa Shitambi stond gekend onder verschillende namen, waarond Msiri, M’siri, Mushidi, Mziri en Msidi. Ik opteer in dit werkstuk om ‘Msiri’ te gebruiken. 69 Comité Spécial du Katanga 1900-1950, Brussel: Edition Cuypers, 1950, p. 12-4. 70 De Coster(P.), De eerste Europese ontdekkingsreizen in Katanga, VI, p. 8.

36 Na de moord op Msiri door Omer Bodson, lid van de expeditie-Stairs en de totstandkoming van een akkoord over het gebied maakte Katanga deel uit van de Congo Vrijstaat. Hoewel Cecil Rhodes werd ‘afgetroefd’ door Leopold II, dient toch te worden vermeld dat vanaf 1890 deze eerste andere prioriteiten had, gezien zijn benoeming als premier van de Kaapkolonie. Zoals bovendien blijkt uit de memoires van Dr. Moloney, die deelnam aan de expeditie onder leiding van kapitein Stairs, was deze laatste van mening dat een nieuwe expeditie vanuit de BSAC onder leiding van Thomson, samen met Sharp één van de leiders van twee ‘gefaalde’ BSAC-expedities, op dat moment eveneens onderweg was naar Bunkeya. 71 Deze ervaring leidde er hoogstwaarschijnlijk toe dat M’Siri ook tegenover de Belgische expedities erg wantrouwig stond.

4. DE MAATSCHAPPIJEN

4.1 COMPAGNIE DU KATANGA(CdK)

Na de twee gefaalde expedities die vanuit de BSAC werden georganiseerd, poogde Rhodes een samenwerkingsverband op te zetten om Katanga te exploiteren. Leopold stond echter wantrouwig tegenover de Britten en wenste het gebied zelf maximaal te controleren. In plaats van gezamenlijk een concessiemaatschappij op te richten deed Leopold het op eigen houtje, samen met de CCCI.

Op 15 april 1891 wordt uiteindelijk de Compagnie du Katanga opgericht door de CCCI en een groep Engelse investeerders. De opdracht van de compagnie was glashelder: zo snel mogelijk de regio effectief bezetten, via het afsluiten van verdragen met lokale stamhoofden waarin de Congo Vrijstaat diende erkend te worden. Na dit bereikt te hebben mocht de compagnie zijn concessie uitbaten die het verkregen had. Dit is echter niet niets, het gebied besloeg immers een derde van Katanga.72

71 Moloney(J.), With Captain Stairs to Katanga, Londen: Sampson Low, Marston & Company, 1893. 72 Brion(R.) en Moreau(J.), Inventaire, p. XVIII.

37 Katanga bestond echter uit een gigantische uitgestrekt gebied van ca. 500 000 km² (correcte cijfer 496.865km²), vergeleken met de toen ongeveer 29.500 km² grote oppervlakte van België een gigantisch gebied. Daarnaast lag de dichtstbijzijnde haven op een kleine 2000 kilometer. Op drie jaar tijd slaagde de compagnie erin om de zuidelijke grenzen van de Congo Vrijstaat definitief vast te leggen. In 1894 erkende het Britse rijk de zuidelijke grenzen. Hoewel de geleverde prestatie groots was, was het prijskaartje dat ook. Meer dan de helft van de beschikbare middelen waren besteed aan expedities. 73

Bij het ontleden van een naamloze vennootschap, holding, bedrijf of andere constructies keren steeds bepaalde documenten en stipuleringen op die in wezen het geraamte of kader van de onderneming in kwestie uitmaken. Dat is niet anders bij de Compagnie du Katanga. In eerste instantie wordt hier aan de hand van de statuten en afgesloten conventies door de CdK nagegaan binnen welk kader men kon en mocht opereren.

Wanneer we de statuten van de CdK naderbij bekijken, bestaan deze uit 7 hoofdstukken. In de eerste twee artikels van het eerste hoofdstuk wordt de formele oprichting van de maatschappij behandeld en de vestiging van de hoofdzetel in Brussel. In artikel 5 wordt dan weer de bepaling ingeschreven dat de compagnie wordt opgericht voor een termijn van 30 jaar met mogelijke verlenging dan wel vervroegde ontbinding. Het eigenlijke doel van de CdK wordt gestipuleerd in artikel 3:

La société a pour objet: Toutes operations d’ industrie, de travaux publics et particuliers, de commerce, d’ agriculture, de mines et de finance dans la region visée dans la convention du 12 mars 1891 ci-annexée en copie conforme, formant le basin du Haut-Congo, en amont de Riba-Riba, et dans les territories avoisinants(1); Dans ce but l’ exploration de cette partie de l’ État du Congo au point de vue de la colonisation, de l’ agriculture, du commerce, de l’ exploitation minière et des voies de communication. La Compagnie pourra accessoirement faire toutes operations utiles ou necessaries à son objet .74 (nadruk MV)

73 Brion(R.) en Moreau(J.), Inventaire, p. XIX. 74 ARA, Groep Finoutremer, 1200, 2 e fascicule, p. 3-4, Statuten van de CdK, Titre I, art. 3.

38

Het is duidelijk dat het doel hier geen doorsnee exploratie is, maar er één is specifiek gericht op het koloniseren en economische exploiteren van het gebied. Daarbij wordt in artikel 4 geformuleerd dat de onderneming het recht heeft om, in de lijn van de praktijken van de CCCI, bepaalde activiteiten aan derden toe te vertrouwen en zelf nieuwe maatschappijen op te zetten. Het is duidelijk dat ook de Compagnie de Katanga als een holdingmaatschappij kan worden beschouwd. In die zin werd dan ook snel na de eigen oprichting het Syndicat Commercial du Katanga (SCK) opgezet, samen met de Société anonyme belge du Haut-Congo(SAB) .75 De activiteiten van de SCK zouden niet zonder problemen verlopen(zie infra), de maatschappij zou later opgaan in de nieuw opgerichte Compagnie du Lomami.

De artikels 6 tot en met 18, gegroepeerd onder de titel Capital Social – Apports – Actions et Actionnaires 76 , behandelen het startkapitaal, de soort en het aantal aandelen en hun verdeling, daarnaast worden ook bepaalde rechten van aandeelhouders gestipuleerd.

De Compagnie werd opgericht met een totaal kapitaal van 3 miljoen Belgische frank, verdeeld in 6000 bevoorrechte aandelen ( actions privilégiées) met een nominale waarde van elk 500 frank. Daarnaast werd ook besloten tot het uitgeven van 18.000 zgn. actions ordinaires of oprichtersaandelen. We lezen bij Buelens, die zich op zijn zich baseert op het werk van Rosenthal 77 dat de bevoorrechte aandelen werden uitgegeven met het oog op het leveren van het kapitaal, daarenboven was het de bedoeling dat deze werden terugbetaald. Bij die terugbetaling werden ook genotsaandelen met beperkte te gelden rechten. Daarnaast hadden de bevoorrechte aandelen recht op een eerste uitkering van dividend bij winstverdeling. De oprichtersaandelen werden verdeeld naargelang het ingebrachte bedrag bij de oprichting. De storting voor deze aandelen gebeurde in drie schijven, respectievelijk 35% bij de oprichting in 1891, een tweede schijf van 25% in 1892 en een laatste schijf van 10% in 1893. De overige 25% werd verkregen via de bevoorrechte aandelen. Bij winstuitkering, enkel indien de winst an sich een overschot boekte dat groot genoeg was, werd evenredig met het aantal 75% van het saldo aan de

75 ARA, Finoutremer, 1200, 2 e fascicule, Constitution du ‘Syndicat Commerciale du Katanga’, p. 1. 76 ARA, Finoutremer, 1200, 2 e fascicule, p. 3-4, Statuten van de CdK, Titre II, art. 6-18. 77 Rosenthal(S.),. Le Développement économique du Katanga, Brussel: Société Belge de librairie, 2 e édition(répondue et augmentée), 181 p.

39 oprichtersaandelen uitgekeerd en het resterende vierde naar de genotsaandelen. 78 Hierbij werd, indien de nettowinst het toeliet, een gewaarborgd dividend van 6% gegarandeerd. 79

Meteen werd een pakket van 600 geprivilegieerde en 2880 oprichtersaandelen overgedragen aan Jules Urban, Edouard Despret, Leon Lambert, Georges de Laveleye, graaf John d’Oultremont en Albert Thys. Daarnaast werd voldaan aan een bepaling uit de Conventie van 12 maart 1891(zie supra), waarin respectievelijk 600 bevoorrechte en 1800 gewone aandelen (10% van het totaal) toekomen aan de Congo Vrijstaat, en 1000 kapitaalaandelen of bevoorrechte aandelen aan de CCCI. De verdeling van de overige bevoorrechte aandelen staat in het volgende artikel van de statuten, dit levert 122 verschillende aandeelhouders op. We vermelden de verdeling van deze aandelen op twee wijzes, eerst op basis van het land waaruit het kapitaal voor de aandelen afkomstig is, vervolgens maken we een opdeling tussen ‘particulieren’ die zich aandelen aanschaffen enerzijds, en tussen investeringen die vanuit banken komen anderzijds.

De herkomst van het kapitaal valt te herleiden tot drie landen, het gaat dus om Belgisch, Frans dan wel Brits kapitaal. Hiervoor baseren we ons op de residentie van de banken en particulieren, zoals vermeld in de conventie. Gezien de speciale rol van de CCCI als moederbedrijf van de Compagnie worden de 1000 aandelen van deze holding bij de verdeling buiten beschouwing gelaten. Het kapitaal komt hoofdzakelijk uit Belgische hoek, met 3122 aandelen, naast 300 uit Franse en 978 aandelen die uit Britse hoek komen. Wanneer we het onderscheid tussen particulieren en financiële instelllingen toepassen, zien we een verhouding van 3025 aandelen van particuliere oorsprong tegenover 1375 aandelen die vanuit financiële groepen worden aangekocht. Hierbij dienen we echter op te merken dat de hoeveelheid aandelen wel verschilt, de ‘bankaandelen’ worden slechts verdeeld over 10 verschillende groepen, tegenover meer dan 100 particulieren. In de overeenkomst met de CCCI, gedateerd op 30 april 1891, wordt hoofdzakelijk de overname van de expeditie-Delcommune geregeld. Hierbij gaat het om een feitelijke overdracht van de rol van de CCCI naar de CdK, meerbepaald op vlak van kosten en afgesloten verdragen. Als compensatie betaalde de CdK de reeds

78 Buelens(F.), Congo 1885-1960, pp. 171-2. 79 ARA, Groep Finoutremer, 1200, 2 e fascicule, p. 3-4, Statuten van de CdK, art. 38.

40 aangegane kosten mbt. de organisatie van de expeditie terug aan de CCCI onder de vorm van 250.000 Belgische frank en 1080 oprichtersaandelen. 80

Uit de artikels 19 tot 32 kunnen we de vorm van het bestuur van de maatschappij afleiden, dit is reeds af te lezen uit de titel waaronder deze artikels staan gegroepeerd: Administration et Surveillance de la Société. Een vierde titel behandelt het orgaan van de Algemene Raad, gestipuleerd in de artikels 33 tot en met 36.

Het beheer van de maatschappij, i.e. de activiteiten ervan of het dagelijks bestuur, wordt waargenomen door een Conseil d’administrateurs. Deze dient minstens uit 8 personen te bestaan, waarvan de helft de Belgische nationaliteit dient te bezitten, een voorzitter en vice-voorzitter, beide verplicht Belg, wordt bijgevolg ook verkozen. De uitvoerende bevoegdheden zijn veelvoudig, zo beslist deze raad ondermeer over het al dan niet benoemen van afgevaardigd bestuurders, agenten of directeurs. Daarnaast bepalen zij ook hun loon. Ook het beheren van de bezittingen van de compagnie behoort tot deze bevoegdheden. Een college van commissarissen oefent een controlerende functie uit. Zij vergaderen minstens tweemaal per jaar en hebben recht op de inzage van alle correspondentie, rekeningen en andere documenten van de maatschappij. Daarnaast krijgen zij ook een verslag van de stand van zaken, waarin de activa en passiva van de maatschappij worden toegelicht. Beide organen, verenigd in de Conseil général of algemene raad, worden verkozen door de algemene vergadering van aandeelhouders, die minstens eenmaal per jaar samenkomt. Op deze vergaderingen is het eveneens verplicht voor minstens 2 beheerders (administrateurs) en 1 commissaris om zich te laten herverkiezen. 81

Het eerste college van commissaren 82 bestond uit Hippolyte Lippens(20), toenmalig burgemeester van Gent, Hermann Stern(20), onderdirecteur van de Banque de Bruxelles (200), Emile Delcommune(90), broer van Alexander Delcommune, onder wiens leiding de expeditie van de CCCI stond, Edouard Wiener(20), Jean de Hemptinne(15) en Jules Borel(0). 83 De raad van bestuur had dan weer Albert Thys(50), tevens benoemd als afgevaardigd bestuurder, Jules Urban(50), verkozen als voorzitter van de raad(50), Léon Lambert(225), graaf John d’Oultremont(50),

80 Buelens(F.), Congo 1885-1960, p. 169. 81 ARA, Groep Finoutremer, 1200, 2 e fascicule, p. 3-4, Statuten van de CdK, Titre III-IV, art. 19-36. 82 Tussen haakjes het aantal aandelen. 83 ARA, Groep Finoutremer, 1200, 2 e fascicule, p. 3-4, Statuten van de CdK, Titre IX, art. 51.

41 Georges de Laveleye(50), Edouard Despret(50) in zijn rangen. Daaraan werden twee vertegenwoordigers van de Vrijstaat toegevoegd, Edmond van Eetvelde en Camille Janssens. Dit kwam dus neer op dezelfde personen die de conventie tussen de Vrijstaat en de CdK hadden gesloten.

De Algemene Vergadering kwam jaarlijks samen op de derde woensdag van november. De beslissingen genomen door deze vergadering, op voorwaarde van een absolute meerderheid, waren van een bindende aard. Er kon enkel worden gestemd op voorstellen die kwamen vanuit de raad van bestuur, de algemene raad of een meerderheid van commissarissen. Indien geruggesteund door 10 aandeelhouders en gecommuniceerd naar de raad van bestuur 12 dagen voor samenkomst , kon echter ook ‘van onderuit’ een voorstel op de agenda worden geplaatst. Bepaalde maatregelen konden enkel worden genomen mits goedgekeurd door een absolute meerderheid van de algemene vergadering, hieronder ressorteren verhogingen van het kapitaal, het uitschrijven van obligaties, het vervroegd ontbinden of het verlengen van de levensduur van de maatschappij en het aanpassen van de statuten. 84 Over het algemeen waren er geen grote verschillen met andere maatschappijen van die tijd.

De “ convention du 12 mars 1891” in het citaat uit het derde artikel van de statuten verwijst naar één van de twee afgesloten conventies, met respectievelijk de Congo Vrijstaat en de CCCI. Beide conventies zijn eveneens in het archiefbestand terug te vinden.

De overeenkomst tussen de Congo Vrijstaat en de promotors van de Compagnie du Katanga(en formation)(sic.) 85 besloeg 13 artikels . Het werd op 12 maart 1891 gesloten te Brussel. Ter vertegenwoordiging van de Congo Vrijstaat waren aanwezig Camille Janssens, administrateur-generaal van het departement financiën van de Congo Vrijstaat, en Edmond Van Eetvelde, de administrateur-generaal van de departementen van buitenlandse en binnenlandse zaken. De tegenpartij bestond uit Jules Urban, de voorzitter van de CCCI, Edouard Despret, voorzitter van de Société Générale, Leon Lambert( Banque Lambert) , Georges de Laveleye, lid van het permanent comité van CCFC en Albert Thys, gedelegeerd bestuurder CCCI. Ook

84 ARA, Finoutremer, 1200, 2 e fascicule, p. 3-4, Statuten van de CdK, Titre VI, art. 40-46. 85 ARA, Finoutremer, 1200: Compagnie du Katanga Assemblées Generales du 15 avril 1891 au 21 novembre 1894. Deuxième Fascicule, 15 april 1891, p. 25.

42 graaf d’Oultremont(SAB), die bekend stond als een vertrouwenspersoon van de vorst, was aanwezig.

In de 13 artikels komen hoofdzakelijk formele specificaties met betrekking tot de organisatie van de CdK terug, onder meer de vereiste dat de helft van de bestuurders de Belgische nationaliteit dient te hebben(art. 2), en dat 10% van de aandelen aan de Congo Vrijstaat dient te worden overgedragen(art. 3). Daarnaast wordt ook gespecifieerd welk terrein in concessie wordt gegeven, en dit voor een duur van 99 jaar(art. 9). Ook de manier waarop dit terrein wordt onderverdeeld, namelijk in vierkante blokken met een zijde van 6 geografische minuten, zie ook bijlage 2(art. 10). De CdK verkrijgt in artikel 9 eveneens een droit de préférence gedurende 20 jaar op een exploitatieconcessie van mijnen waarvan zij als eerste het bestaan ontdekt. Dit alleen al wijst reeds op het echte doel van de bezetting van Katanga, en bij uitbreiding ook dat van de expedities. Exploratie maakt hier weliswaar deel van uit, maar staat duidelijk in functie van de echte agenda: prospectie en exploitatie van de (veronderstelde) aanwezige grondstoffen. Naast deze bepalingen zijn ook de artikels 1, 6, 7 en 8 van groot belang, gezien hierin de opdrachten van de Compagnie zijn vastgelegd.

In artikel 1 worden enkele doelstellingen naar voren geschoven. De CdK dient in te staan voor 1) De exploratie van het deel van de Vrijstaat bestaande uit het stroomgebied van Hoog-Congo stroomopwaarts vanaf de Riba-Riba-rivier, met het oog op de (toekomstige) kolonisering, landbouw, handel en mijnexploitatie, 2) het evalueren van eventuele verbindingswegen om de economische ontwikkeling te ondersteunen en 3) het stichtten van specifieke maatschappijen voor zowel de kolonisering en exploitatie van de ondergrond en bodem als voor transportmiddelen binnen de concessie. Meer concreet dient de CdK binnen een periode van drie jaar twee stoomschepen te laten varen op de waterwegen in Katanga en drie posten te stichten (art. 6). Artikel 7 vereist dat de CdK alle middelen inzet om zo snel mogelijk de slavenhandel en de smokkel van verboden wapens en alcohol te belemmeren. In het achtste artikel krijgt de CdK tenslotte de opdracht in te staan voor de organisatie van politionele diensten ter garantie van de veiligheid van haar eigen posten en

43 handelswegen. Deze politie kan ten allen tijde door de Congostaat zelf worden opgevorderd binnen de . 86

“La première preoccupation de votre Conseil d’ administration, immédiatement après notre constitution, a été d’ assurer à notre Compagnie, par l’ organisation de fortes expeditions ayant pour mission d’ occupier le pays, la réalité des concessions qui nous ont été accordées par l’ Etat du Congo, par la convention du 12 novembre 1891.” 87

In 1899 stichtte Thys mee de Banque d’ Outremer en de Compagnie Internationale d’ Orient waarbij het actieterrein werd verbreed naar het Verre Oosten, in bijzonder China. De beslissing van Thys om zich op Oost-Azië te richten kwam niet volledig uit eigen overwegingen. Brion en Moreau beschrijven de periode 1891-1908 immers niet voor niets als een impasse. In 1899 had Leopold aan Thys laten weten “qu’il n’avait plus besoin de lui au Congo... Il lui ordonna d’orienter désormais ses efforts vers la Chine.” 88 De CdK had weliswaar de effectieve bezetting en bijgevolg de definitieve incorporatie van Katanga in het grondgebied van de Vrijstaat kunnen bewerkstelligen, ze ervaarde verschillende moeilijkheden met betrekking tot hun andere taken. Buelens merkt hiertoe twee grote belemmeringen op. Allereerst wijst hij op de Arabische oorlog die woedde in het oosten van de Vrijstaat, die een hoogtepunt bereikte in de periode 1892-1894. Dit conflict was ontstaan vanuit een door de Vrijstaat toegeëigend monopolie op de ivoorhandel, hetgeen de economische basis vormde van de verschillende lokale Arabische heersers. Verschillende leden van het Syndicat Commercial du Katanga, een dochtermaatschappij van de CdK die samen met de Société anonyme Belge pour le Commerce du Haut-Congo (SAB) was opgericht in 1892 (waarvoor de CdK 60% van het kapitaal geleverd had) met het oog op de commerciële penetratie in het Lomami-gebied, sneuvelden in het wapengeweld. 89

86 ARA, Finoutremer, 1200: Convention entre l’ Etat Indépendant du Congo et les promoteurs de la Compagnie du Katanga(en formation), 12 maart 1891. 87 ARA, Finoutremer, 1200, Rapport du Conseil d’ Administration, 21 oktober 1891, 3 e fascicule, p. 33. 88 Brion(R.) en Moreau(J.), Inventaire, p. XIX. 89 Buelens(F.), Congo 1885-1960, p. 170.

44 Ook met de vorst zelf was er onenigheid. We vermeldden reeds de hervorming van de domaniale politiek in 1891-1892. Naast een nieuwe indeling van de Vrijstaat, die voor onduidelijkheid zorgde over bepaalde territoriale concessies, zo ook wat betrof de territoria onder auspiciën van de CdK, eigende de vorst zich eveneens het monopolie op handel en de inzameling van ivoor toe (hetgeen leidde tot de zogeheten ‘Arabische oorlog’), daarbovenop stelde Leopold eveneens extra belastingen in, ondermeer een belasting die neerkwam op ongeveer 10% van het nominale kapitaal van de maatschappijen. 90 Naast de afkeuring van de andere Europese machten vertroebelde hij hiermee eveneens de relatie met de verschillende andere maatschappijen die actief waren op het Congolese grondgebied. Tenslotte had de Compagnie ook financieringsproblemen. Ongeveer de helft van het budget was naar de expedities gegaan en een commerciële expedite had geresulteerd in een zware klap voor de CdK. 91

In deze zin werd in 1896 een nieuwe conventie afgesloten met de Vrijstaat. Er werd een deel van de reeds verkregen concessie ingeleverd ten voordele van een nieuwe concessie bij de Lomami (zie bijlage 3). Dit resulteerde in de oprichting van een nieuwe dochtermaatschappij, de Compagnie du Lomami, waar ook de Syndicat Commercial du Katanga en zijn activa werden ingebracht . In het verslag van de raad van bestuur zoals naar voor gebracht op de algemene vergadering van 18 november 1896 van de CdK staat eveneens deze conventie vermeld. De overeenkomst werd gesloten tussen aan de ene kant Jules Urban en Albert Thys, toen de voorzitter en de gedelegeerd bestuurder van de CdK, en aan de andere kant Edmond Van Eetvelde, staatssecretaris en vertegenwoordiger van de Vrijstaat. Het gaat meer specifiek om de rétrocession van alle blokken – het grondgebied dat verkregen werd bij de oorspronkelijke concessie in de conventie van 1891 was immers verdeeld in vierkante blauwe blokjes, zie bijlage 2 – die zich boven 5° zuiderbreedte bevinden. In ruil voor deze teruggave had de Compagnie recht op een terrein met een gelijke omvang aan weerszijden van de Lomami-rivier, gesteld dat deze zich aan de rechteroever niet breder dan 15km uitstrekten. Men mocht kiezen uit de terrains vacants .92

90 Brion(R.) en Moreau(J.), Inventaire, loc. cit. 91 Brion(R.) en Moreau(J.), loc. cit. 92 ARA, Finoutremer, 1201, 7 e fascicule, Assemblée générale de 18 novembre 1896, p.7-8.

45 Desondanks bleef er onduidelijkheid over de precieze gebieden, dit was, naast de problematiek van de hernieuwde Britse interesse in Katanga, eveneens een argument voor de oprichting van de CSK in 1900. 93 De Compagnie du Katanga zou vanaf dan tot aan de onafhankelijkheid van Congo in 1960 enkel nog fungeren als kleine aandeelhouder van het Comité Spécial du Katanga.

Uit het volgende citaat blijkt dat de CdK er vooralsnog niet in geslaagd was te voldoen aan al zijn taken. Het betreft een passage uit een verslag van de algemene vergadering, waarin aan de aandeelhouders wordt gevraagd akkoord te gaan met een verlenging van de termijn voor het voldoen aan deze taken. Deze termijn was reeds tweemaal verlengd met een half jaar, in deze ging het om een extra 3 jaar, tot 1899. Ook deze nieuwe deadline zou blijken niet haalbaar te zijn. De taken werden dan ook overgedragen aan het nieuw opgerichte Comité spécial.

Vous vous rappellerez qu’aux termes de la convention du 12 mars 1891, nous nous étions engagés à établir, dans un délai de trois ans à partir du jour de notre constitution, deux bateaux à vapeur sur le cours supérieur du Haut- Congo ou des lacs limitrophes de l’Etat indépendant du Congo et a fonder trois postes dans la région concédée par l’Etat à otre compagnie. Vous savez avec quelle énergie nous avons organisé nos trois grandes expéditions et plus tard, d!s le mois d’octobre 1891, l’expédition Hodister chargée de jeter des bateaux à vapeur et de fonder des postes sur le Haut-Lualaba. Les événements qui se sont produits depuis, tant sur le Tanganika que sur le Lomami et dans le Manyéma, sont malheureusement venus anéantir nos premiers résultats et ont forcément retardé toute tentative nouvelle, jusqu’au rétablissement de la paix et de la sécurité dans la region concédée. Nous avons demandé a l’Etat du Congo, étant donné ces circonstances, une prolongation pour l’exécution des engagements que nous rappelons plus haut. 94

93 Buelens(F.), Congo 1885-1960, pp. 170-1. 94 ARA, Finoutremer, 1200, 4 e Fascicule, 21 novembre 1894, pp. 10-11.

46 4.2 COMITÉ SPÉCIAL DU KATANGA (CSK)

Na de afwijzing door de Belgen om samen een onderneming te starten, die duidelijk werd door de oprichting van de CdK, tastte Rhodes andere mogelijkheden af. Samen met een voormalig luitenant van hem, de Schot Robert Williams, richt Rhodes in 1891 de Zambesia Exploring Company op, die mijnconcessies verkrijgt vanuit de BSAC. Het doel van deze onderneming was het prospecteren van het gebied, op infrastructureel vlak werd de wens geuit een haven aan het Tanganyikameer te bouwen. Om hierin te slagen werd een dochtermaatschappij opgericht, de Tanganyika Concessions Ltd, teneinde meer kapitaal beschikbaar te stellen om de grote werken te financieren. De maatschappij beschikte over een kapitaal van 100.000 pond sterling. 95

In september 1899 wordt koper ontdekt aan de noordelijke grenzen van Rhodesië - genoemd naar Cecil Rhodes zelf, het gebied komt overeen met het huidige Zambia en Zimbabwe – door een geologische missie onder leiding van diezelfde Robert Williams. 96 Om verder onderzoek te kunnen voeren was echter een deal nodig met de plaatselijke instanties, in wezen de CdK. Buelens vermeldt een akkoord tussen Gaston Périer (gehuwd met Thys’ dochter), Robert Williams en Albert Ochs, een Londense diamanthandelaar die vroeger reeds een voorstel had gedaan om een gezamenlijke maatschappij op te richten om Katanga te exploreren en exploiteren, maar uiteindelijk werd gedwarsboomd door Leopold die de CdK liet oprichten. Ochs had weliswaar een participatie van 238 bevoorrechte aandelen in de CdK, het grootste ‘particuliere’ aandelenpakket, samen met Leon Lambert(225) en Maurice Bunau-Varilla(200). 97 Deze overeenkomst voorzag een concessie voor Williams en de toelating de Katanga Minerals Company Ltd. op te richten. Dit werd echter verhinderd door Leopold, die vervolgens het CSK liet oprichten.

In het verslag van de Raad van Bestuur van de CdK dd. 21 februari 1900 vinden we een mededeling terug in verband met de oprichting van het Comité Spécial du Katanga.

95 Buelens(F.), Congo 1885-1960, p. 174. 96 Brion(R.) en Moreau(J.), Inventaire des archives des groupes CCCI et Compagnie du Katanga, p. XX. 97 Fonds Finoutremer, 1200, Statuten van de Compagnie du Katanga, p.7-9.

47 Messieurs,

Lors de l’ assemblée générale du 24 juillet dernier, vous avez ratifié la convention signée le 19 juin 1900 entre l’ Etat du Congo et notre Compagnie. En conséquence, depuis cette dernière date, tous les territoires du Katanga, situés au sud du 5 e degré de latitude, sont gérés et exploités par les soins du Comité spécial. 98

Verder vertelt het verslag ons dat alle door de Vrijstaat opgerichte posten in Katanga vanaf 19 juni 1900, de datum van het akkoord, als bezit en in dienste van de CSK worden beschouwd. Het gaat hierbij om 5 posten, en het feit dat men schrijft soient considérés comme ayant fonctionné pour compte et au profit de celui-ci (CSK) duidt hoofdzakelijk op de aangekochte hoeveelheden rubber. Verder staat ook vermeld dat eens de CSK beschikking heeft over haar fondsen zij zelf verantwoordelijk is voor de oprichting van nieuwe posten en het zoeken van personeel hiervoor. 99

Het Comité Spécial du Katanga werd formeel opgericht op 19 juni 1900. Opmerkelijk was het speciale statuut van het comité, het verschil lag dus niet enkel in de naamgeving, maar ook in de vorm. In tegenstelling tot de CdK was het CSK geen gewone naamloze vennootschap, bijgevolg kon zij dus ook geen aandelen uitschrijven. Naast het beheer en de exploitatie van het geconcessioneerde territorium zouden ook de opdrachten van de CdK worden overgenomen door het Comité. 100 Hiervan vinden we ook vermelding in verslag van de raad van bestuur van de CdK dd. 21 november 1900:

En conséquence, depuis cette dernière date, (verwijzend naar de overeenkomst tussen de CdK en de Vrijstaat ) tous les territoires du Katanga, situés au sud du (e degré de latitude, sont gérés et exploités par les soins du Comité spécial. L’Etat du Congo a donné des ordres en Afrique pur que tous les postes(5) établis par lui dans les territoires du Katanga soient remis au Comité et soient considérés comme ayant fonctionné pour compte et au profit de celui-ci depuis le 19 juin 1900, date de la signature de la convention. 101

98 ARA, Finoutremer, 1201, Rapport du Conseil d’ Administration, 21 februari 1900, p. 10. 99 ARA, Finoutremer, 1201, loc. cit. 100 Buelens(F.), Congo 1885-1960, p. 175. 101 ARA, Finoutremer, 1201, Rapport du Conseil général, 21 november 1900, p. 10-11.

48

Het Comité bezat dus feitelijk geen gronden maar bezat wel bestuursfuncties over de gronden. De samenstelling van het Comité hield vier vertegenwoordigers van de Vrijstaat in, tegenover 2 van de CdK. Het CSK werd voorgezeten door de secretaris- generaal van het departement Financiën van de Vrijstaat, Hubert Droogmans. 102 Hierbij nam de Congostaat de volledige financiering op zich, waarbij de CdK rcht had op een derde van de opbrengsten, analoog met zijn vertegenwoordiging. Het CSK begon zonder een eigen startkapitaal maar besloot al snel toch fondsen te verzamelen, meerbepaald 1,8 miljoen frank, afkomstig volgens dezelfde verdeelsleutel van de CdK en de staat. Het werd echter snel duidelijk dat dit budget te gering was en er werd een speciale constructie opgezet om het CSK toch te kunnen financieren. Hierbij leende de Onafhankelijke Congostaat aan 4% bedragen uit, die ze recupereerde via een jaarlijkse afroming van een tiende van de winst. De CdK op zijn beurt stond dan weer borg voor een derde van de geleende bedragen. 103

Wat betreft de taken vinden we in hetzelfde rapport terug dat drie posten hoogstwaarschijnlijk reeds gesticht zijn, één aan het Tanganikameer, meerbepaald in Mvoa, een tweede post aan het Moero-meer en een derde post aan de Johnston- watervallen op de Luapula. De opdracht betreffende de steamers is nog steeds niet vervuld. Beide steamers, althans de onderdelen ervan, zijn onderweg naar de locatie waar ze dienen actief te zijn, het Tanganika- en het Moero-meer, alwaar zij zullen worden gemonteerd. Tenslotte wordt vermelding gemaakt dat reeds 21 mannen zijn gerecruteerd voor de politiemacht. Men wacht op dat moment nog op het arriveren van wapens en munitie om het rekruteren te kunnen verderzetten tot het beoogde aantal van 150 mannen. 104 Hierbovenop verkreeg het Comité bij decreet eveneens het recht om belastingen te heffen door middel van gedwongen arbeid van de bevolking. 105

Dit werd gezien als een uitgelezen kans om, in de traditie van het door de Vrijstaat toegepaste concessionair systeem, de kosten te beperken en toch van de baten te kunnen genieten. In deze zin werd de opdracht tot prospectie aan Williams toevertrouwd, die uiteraard over voldoende expertise en ervaring beschikte, in

102 Brion(R.) en Moreau(J.), Inventaire des archives des groupes CCCI et Compagnie du Katanga, p. XX. 103 Buelens, op. cit, pp. 175-6. 104 ARA, loc. cit. 105 Decreet van 24 december 1903, geciteerd in Buelens(F.), op. cit, p. 176.

49 tegenstelling tot het CSK zelf. Williams verkreeg zo de rechten om 5 jaar lang prospecties uit te voeren in het gebied tussen de zuidgrenzen van Katanga en twee rivieren, de Lufira en de Lualaba (zie bijlage 4). Op 3 november 1901 bracht Williams deze rechten onder in Tanganyika Concessions Ltd. 106 Over de conventie tussen de CSK en Williams vinden we hieromtrent het volgende terug in een verslag van de raad van bestuur van de CdK:

Le Comité a signé, le 8 décembre dernier, une convention avec M. l’ingénieur anglais Williams, au termes de laquelle M. Williams est chargé de faire, pendant cinq ans, des recherches minières dans les territoires compris entre le Lualaba, la Lufila, le haut Luapula et les frontières méridionales de l’ Etat. Le Comité spécial accordera annuellement, pendant la susdite période de cinq ans, pour les recherches qu’il aura approuvées, un subside pouvant s’ élever à 3,000 livres sterling, à condition que M. Williams de son côté, dépense annuellement 5,000 llivres sterling. En cas de découverte de gisements miniers, que le Comité reconnaîtrait exploitables, leur mise en valeur aurait lieu en participation avec M. Williams. Le capital “espèces” des Sociétés d’ exploitation sera fourni par les contractants. Les avantages à résulter de la constitution du capital (actions de fondateur, de jouissance, etc.) seront attribués à raison de 60 p.c. au Comité spécial et de 40 p.c. à M. Williams. Le Comité s’est réservé le droit d’approuver les statuts de toutes les Sociétés qui seront constitutées en vue de l’exploitation des mines, et d’en nommer ou agréer la moitié des administrateurs. 107

Williams had succes, een hele reeks prospecties leverde mooie resultaten op. Het bewijs werd geleverd van de aanwezigheid van koper, ijzer, tin, steenkool, goud, platina en zilver. 108 Dit leidde tot de oprichting van drie bedrijven in 1906(zie infra, epiloog). In 1908 neemt Belgie de kolonie formeel over van Leopold II en worden de politieke en militaire bevoegdheden van het Comité overgedragen aan de Koloniale Administratie, desondanks bleef een zeer lucratieve portefeuille over, samen met de rechten op het beheer van de gronden. Hierbij waren nieuwe winsten gegarandeerd

106 Brion(R.) en Moreau(J.), loc. cit. 107 Groupe Finoutremer, 1202, Rapport du Conseil d’ Administration, 20 november 1901 p.13 108 Buelens(F.), op cit, p. 178.

50 met iedere nieuwe mijnactiviteit op het Katangese grondgebied, waarbij vooral de Compagnie du Katanga gigantische winsten opstreek. 109

5. DE EXPEDITIES

‘De explorer’

Eén naam die onlosmakelijk verbonden is met exploratie is Henry Morton Stanley. Zo stelt Driver dat Stanley “represented the process of exploration in ways which had a lasting impact on the modern world.” 110 Hij wijst wat betreft het belang van Stanleys figuur en zijn expedities op twee effecten, allereerst zijn bijdrage tot de geografische wetenschap en ten tweede zijn rol als agent van het Europese kolonialisme waarbij hij een notoir bepleiter was van de uitbouw van politieke en commerciële initiatieven in het Afrikaanse continent. Er zijn ook twee periodes te onderscheiden binnen Stanleys carrière. Een eerste die loopt van 1851 tot 1878 en bekend staat als een ‘gouden periode van Afrikaanse exploratie’, en een tweede periode gekend als de periode van de Scramble die loopt van 1884 tot 1891. Als dusdanig speelde Stanley een belangrijke rol in de transitie naar het nieuwe imperialisme op het einde van de 19 e eeuw. 111 Daarnaast vertegenwoordigde hij ook de rol van geografie ten dienste van het imperialisme. Dit volgt vooral uit zijn medewerking aan de Britse aanwezigheid in Oost-Afrika en de uitbreiding van de Leopoldiaanse invloedssfeer in Centraal-Afrika. Zijn uitspraak dat “the study of Geography ought to lead to something higher than collecting maps and books of travel and afterwards shelving them as of no further use” spreekt dan ook boekdelen over zijn visie op deze rol. 112 We kunnen concluderen dat Stanley een dubbele rol heeft binnen de context van het imperialisme, zowel als een instrument van koloniale machten, als onderdeel van de imperialistische symboliek van het Afrikaanse continent.

Vandersmissen stelt een volledige transformatie van de wetenschappelijke exploratie vast. Het betreft echter geen lineaire transformatie en verschilde van regio tot regio. Een professionalisering op wetenschappelijk vlak wordt gesitueerd omstreeks 1890, wat hij hoofdzakelijk definieert als de aanwezigheid van didactische en

109 Buelens(F.), op.cit, p. 179. 110 Driver(F.), Henry Morton Stanley and his critics: geography, exploration and empire. 1991, p. 134. 111 Driver(F.), op. cit, p. 137. 112 Driver(F.), op. cit, p. 138.

51 wetenschappelijke omkadering van exploratie. Dergelijke instellingen waren zowel in België als in Congo aanwezig, waaronder de geografische genootschappen in Antwerpen en Brussel, Belgische universiteiten, het Institut cartographique militaire ea. Binnen de Congolese context wordt verwezen naar proeftuinen, sanatoria en stations. Belangrijk is de sterke gelieerdheid van de verschillende instellingen aan de vorst. Een aanwijzing voor Vandersmissen dat het gaat om een van bovenaf gedirigeerd proces. 113

Maar algemeen was de Belgische verkenner – en later de staatsagent – drager van een eigen exploratiecultuur die op zichzelf wordt gekenmerkt door diversiteit en aan geleidelijke veranderingen onderhevig was.114

“Van een oppervlakkige beschrijving van het terrein en van de toegangswegen naar het binnenland – de loop van de bevaarbare rivieren – evolueerde men naar een nauwkeurigere en meer diverse rapportering over het klimaat, de bevolking, de hygiënische omstandigheden, de natuur. Al vrij snel legde men accenten op elementen die economisch belang hadden, vormen van kennis die de geplande én gewenste investeringen konden rechtvaardigen. Dat concretiseerde zich onder meer in een zoektocht naar nuttige gewassen en bodemrijkdommen, naar geschikte plaatsen voor de constructie van installaties en het tracé van nieuwe communicatie- en transportlijnen. Ondertussen stelde men altijd opnieuw de vraag hoe “wetenschappelijk” deze activiteiten nu eigenlijk waren. 115

De Europese deelnemers. Een algemeen profiel?

De vraag hier is of er een algemeen profiel valt op te stellen van de deelnemers aan de expedities naar Katanga. Het komt erop aan gericht te zoeken naar een mogelijke gemeenschappelijke achtergrond, zij het op vlak van opleiding, dan wel nationaliteit. Het spreekt voor zich dat de opleiding of het beroep van de deelnemers het meest is aangewezen om een eventueel algemeen beeld te vormen van ‘hét expeditielid”.

113 Vandersmissen(J.), op. cit, P. 280-1. 114 Vandersmissen(J.), Koningen van de wereld, p. 280. 115 Vandersmissen(J.), Koningen van de Wereld, p. 280.

52 Wat opvalt is dat het gros van de deelnemers een militaire opleiding had genoten. Uitzonderingen hierop zijn Delcommune, die aanvankelijk als secretaris van de stationschef van Brussel-Noord had gewerkt. Na 3 maand nam hij ontslag en koos voor een meer ‘spannend’ beroep. Hij ging werken voor de het Franse handelshuis Lasnier-Daumas, Lartigue en Cie in Ambriz(Kongogebied). Hij belandde hier via zijn broer, die onderdirecteur was van een Franse olijfoliefabriek in Portugal. 116

Ook Moloney, Cornet, Amerlinck, Didderich, Briart hadden geen militaire achtergrond, zij waren doorgaans geneesheren(Moloney, Briart en Amerlinck) of universitairen met een expertise binnen de mineralogie en/of mijnbouw. Binnen deze laatste categorie vallen Cornet en Didderich. Een interessant feit met betrekking tot de (veronderstelde) ertslagen van Katanga.

De overige deelnemers aan de expeditie hadden dus een zekere militaire achtergrond. Opvallend hierbij, maar logisch gezien de toen beperkte bestaande kennis over het gebied, is dat velen binnen een topografische afdeling hadden gediend. Het Belgische Militair Cartografisch Instituut, dat reeds ter sprake kwam bij het bespreken van het belang van de geografische beweging in België, had het meeste ‘vertegenwoordigers’. Zowel Le Marinel, Bia,

Ook de Cartografische Brigade van Jungers was een belangrijke rekruteringspoel voor de expedities. Deze was actief in Congo vanaf de begindagen, met de opzet om de kolonie zo volledig mogelijk in kaart te brengen. Zowel Le Marinel, Bia als Francqui hadden deel uitgemaakt van deze brigade, Bia was zelfs één van de adjudanten van Junger geweest. Ook Omer Bodson, hoewel hij nooit aan het Militair Cartografisch Instituut toegewezen was geweest, had gediend onder kapitein Jungers. Opvallend is dat personen met een verleden binnen deze brigade hoog in de hiërarchie van de expedities stonden. De overige ‘militairen’ van de expedities hadden echter ook specifieke koloniale ervaring. Zo kwam Legat van bij de genietroepen en Verdick van de Force Publique. Ook vele buitenlandse deelnemers hadden een militaire en specifiek topografische achtergrond. Zo was Hakanson in het Zweedse leger als onderluitenant toegevoegd geweest aan de topografische afdeling van de generale staf. 117

116 De Coster(P.), De eerste ontdekkingsreizen in Katanga, VI, p. 27. 117 De Coster(P.), op.cit, p. 30.

53 De vergeten expeditieleden: les compagnons obscurs

We lezen onder andere bij Chrétien dat de westerse exporators niet aan het gefingeerde beeld van de ontdekkingsreiziger-pionier voldoen. In het gebied van Grote Meren waren zij immers steevast vergezeld van dragers, gidsen en tolken, die slechts zelden werden vermeld in de ontdekkingsliteratuur. 118 Chretien vermeldt deze autochtone deelnemers ook ten dele als deel uitmakend van een professioneel netwerk 119 , waaronder bijvoorbeeld Tippo Tib.

Qu’une “exploration” n’est pas tant l’ afair du “héros” européen qui la commande, avant de la raconte outre-mer, que celle d’une chaîne de partenaires, depuis le riche marchand indien de Zanzibar, jusqu’aux humbles porteurs qui pataugent dans les gués des rivières et pour lesquels l’arrivée sur les bords de Tanganyika était plus un immense soupier de soulagement qu’une émotion esthétique. 120

In de loop van 1890 komt er ook kritiek op Stanley vanuit Exeter Hall, waar de Britse anti-slavernijlobby zich verzamelde, omwille van het consulteren van dezelfde Tippo Tib voor de rekrutering van expeditieleden. Dit werd ondermeer geuit in The Other Side of the Emin Pasha Relief Expedition, een traktaat uit 1891 vanwege de Aborigines Protection Society, waarin de ruwe omgang en gewelddadige uitingen tegen de autochtone bevolking werden benoemd als congolese gruwelijkheden en Stanley werd beschuldigd dat de eigenlijk bedoeling van zijn expedities gebiedswinst was. Deze gebiedsuitbreiding werd volgens de auteur van het stuk, Henry Fox Bourne, vooral uitgevoerd voor Stanleys twee grootste sponsors. Dit sloeg op enerzijds William Mackinnon, Stanleys hoofdsponsor en beheerder van de Imperial British Company, en anderzijds op Leopold, voor wie Stanley zijn invloed uitbreidde in de Centraal-Afrikaanse regio. Op basis van deze ‘empire-making errand’ werd Stanley onder andere vergeleken met de conquistadores, een verwijzing naar het samengaan van ontdekking en verovering. Dit argument werd dan ook een standaardargument voor critici van het nieuwe imperialisme. 121 Het dient wel te

118 Chrétien(J.), “Les premiers voyageurs étrangers au Burundi et au Rwanda: les ‘compagnons obscurs’ des’explorateurs’”. In: Afrique & histoire, 2004, nr. 4, pp. 37-72. 119 Chrétien(J.), op. cit, p. 39-40. 120 Chrétien(J.), op .cit, p. 45. 121 Driver(F.), Henry Morton Stanley and his critics: geography, exploration and empire, 1991, p. 162-4.

54 worden vermeld dat de kritiek op de Emin Pasha-expeditie en meer bepaald de geluiden ter veroordeling van zogenaamde ‘ exploration by warfare’ hoofdzakelijk vanuit de anti-slavernijlobby kwam, terwijl de Britse geografen zich veeleer op de vlakte hielden. 122

Het is dan ook zaak in deze verhandeling om ook de andere kant van het verhaal te weten te komen. Via de bronnenstudie kwam informatie over het aantal dragers en soldaten naar boven, hoewel zeer beperkt. Het gebrek aan bronnen met betrekking tot deze thematiek is navenant, maar daarom niet minder belangrijk. Het belang van de autochtone soldaten en dragers kan en mag immers niet genegeerd worden in deze.

5.1 EXPEDITIE LE MARINEL

Wat betreft het bronnenmateriaal voor deze expeditie wordt enkel gesteund op secundaire literatuur. Gezien de expeditie door de Congo Vrijstaat zelf werd ingericht, los van de CCCI als de CdK, is weinig documentatie terug te vinden in de bedrijfsarchieven van deze maatschappijen. Het feit dat deze expeditie werd opgezet alvorens de concessie werd verleend wijst al te meer op het zeer dringende karakter van de missie om Katanga te incorporeren in de Vrijstaat. Voor het relaas van de expeditie en de informatie omtrent de deelnemers steun ik hoofdzakelijk op de licentiaatsthesis van Decoster, en slechts in veel kleinere mate op andere werken.

5.1.1 Deelnemers

De leiding over de expeditie lag bij Paul Le Marinel, een Belgische militair, wiens vader meegevochtend had in de Belgische revolutie. In 1885 werd Le Marinel gedetacheerd naar het Militair Cartografisch Instituut, en gaf zich op voor koloniale dienst. Daar kwam hij terecht in de topografische brigade van kapitein Jungers, het is in deze brigade waar ook veel van de andere deelnemers aan de vier expedities gediend hebben. In zijn eerste dienstperiode van 3 jaar (dit was meestal de regel voor koloniale dienst, na 3 jaar volgde meestal ook een pauze van 6 maand in

122 Driver(F.), op. cit, p. 166.

55 BelgiË) werd Le Marinel overgeplaatst naar de post van Luluaburg(het huidige Kananga) in de Kasaï. In 1888 was het de bedoeling terug te keren naar België. Le Marinel ontmoette echter Alexander Delcommune in en vergezelde deze laatste op een tocht op de rivieren Kasaï, Sankuru en Lubefu. Deze verkenningstocht had als doel het economisch potentiëel na te gaan van de drie stromen, en te evalueren of de aanleg van een spoorlijn was aangewezen. Halfweg 1889 begon Le Marinel aan een tweede diensttermijn, inmiddels was hij tot luitenant gepromoveerd. Na het vestigen van een militaire post in Luluaburg kreeg hij een tweede opdracht, de effectieve bezetting van Katanga realiseren, en dit door het afsluiten van een verdrag met de lokale vorst, Mwami M’Siri. Belangrijk is ook het stichten van een Belgische post aan de Lofoï-watervallen in Katanga, deze post zou later een belangrijke tussenstop worden voor de andere expedities. 123

Le Marinel werd vergezeld door drie andere Belgen, Amedée Legat, Edgard Verdick en Georges Descamps. Ook deze drie mannen hadden een militaire opleiding genoten. Legat, die voor zijn koloniale periode als sergeant bij de genie diende, vertoefde reeds sinds 1882 in Congo, waar hij eerst voor het Comité des Etudes (de opvolger van de AIA) en de Sanford Exploring Expedition werkte. Het is kolonel Sanford die Leopold inspireerde tot het gebruikmaken van het concessiesysteem. Hij leerde Le Marinel kennen toen deze Legat te hulp kwam tijdens een opstand van de lokale bevolking aan de factorij van Luebo in 1886, waar Legat toendertijd actief was. Gedurende de periode 1891-1893 bemande Legat samen met Verdick de door Le Marinel gestichte post aan de Lofoï, en was hij als dusdanig één van de enigee Belg in de regio. Hij stond erom bekend een goeie relatie te hebben met zowel de lokale bevolking als de Britse missie van de Plymouth Brethren die in Bunkeya actief was. In 1893 werd hij in deze functie afgelost door Clément Brasseur. 124

Edgard Verdick was vanaf 1890 in dienst van de Force Publique en vertrok in dat jaar naar de Vrijstaat. Ook hij bleef achter na het vertrek van Le Marinel uit het gebied en fungeerde als Legats adjudant aan de Lofoï-post. Na Legats aflossing bleef Verdick dienen onder de nieuwe commandant van de post, Clément Brasseur, tot in 1895. 125

123 De Coster(P.), De eerste Europese ontdekkingsreizen in Katanga, VI, pp. 9-12. 124 De Coster(P.), op.cit, VI, pp. 13-14. 125 De Coster(P.), op.cit, VI, p. 15.

56 Georges Descamps, was sinds 1889 in dienst bij de Vrijstaat, en was de feitelijke assistent van Le Marinel. 126

Wat betreft de hoeveelheid autochtone deelnemers aan de expeditie tasten we min of meer in het duister. Er is een vermelding van een incident na het vertrek uit Lusambo, waarbij een drager was weggelopen met een belangrijke koffer. Le Marinel vermeldt dat Descamps en Verdick in de achtervolging gingen met een groep van ongeveer 115 man. 127 Hoewel dit geen indicatie geeft van het totaal aantal dragers en soldaten, geeft het toch aan dat het geen kleinschalige onderneming betrof. Wel weten we, eveneens uit de carnets de route van de deelnemers, dat de autochtone deelnemers vanuit verschillende stammen afkomstig waren, zo is er vermelding van oa. Hausa, Dahomey en Uele. Dit past duidelijk binnen een frequent toegepaste strategie binnen het rekruteren van dragers en soldaten uit de lokale bevolking. Door de samenstelling heterogeen te houden hoopte men eenheid onder de autochtonen, die numeriek zeker in de meerderheid waren tegenover slechts enkele blanken, te voorkomen.

5.1.2 Verloop

Op 3 juli 1889 vertrokken Le Marinel en Descamps uit Antwerpen aan boord van de ‘Africa’. Op 31 juli bereikte dit schip Boma, de Congolese hoofdstad van 1886 tot 1926 en de belangrijkste haven aan de Congomonding. Descamps nam even deel aan het indrukken van de weerbarstige Musorongo-stam, en de twee mannen kwamen op 2 december aan in Leopoldstad. Het is hier waar Le Marinel zijn opdracht ontving, rechtstreeks van Camille Janssen, de toenmalig gouverneur-generaal van de Vrijstaat. Via Luluaburg, waar verschillende dragers en soldaten werden gerecruteerd en opgeleid, Lusambo en de Lualaba bereikte de expeditie op 18 april 1891 na vier maand reizen de hoofdstad van het koninkrijk Garenganze. Daar aangekomen deed zich een explosie voor, waarin een groot aandeel wapens en munitie werd vernietigd. Hierdoor zag Le Marinel zich gedwongen langer dan voorzien in Bunkeya te verblijven. M’Siri, die de plots zo grote westerse belangstelling meer dan verdacht vond, hield Le Marinel aan het lijntje. Het feit dat zijn positie binnen de regio zwakker was geworden leidde hem ertoe de aanwezigheid van de blanken maximaal

126 De Coster(P.), op.cit, VI, p. 16. 127 Le Marinel(P.), Carnets de route dans l’ Etat Indépendant du Congo de 1887 à 1910, p. . Geciteerd in De Coster(P.), op. cit, VI, p. 17.

57 aan te wenden. Na veel gepalaver maar zonder een concreet verdrag te bekomen kreeg Le Marinel na enkele weken de toestemming van de heerser om een Belgische post op te richten aan de Lofoï-watervallen. Dit deed hij dan ook, waarop hij besloot terug te keren naar Lusambo om zo snel mogelijk versterkingen op weg te sturen naar de post. Legat en Verdick bleven achter om de post te bemannen. Op 9 augustus 1891 was de expeditie terug in Lusambo. 128

5.2 EXPEDITIE DELCOMMUNE

Bij het behandelen van het ontstaan en de werking van de CdK werd reeds weergegeven wat de lectuur van de statuten bij oprichting en de conventie met de Congostaat opleverde. Op 30 april 1891, 2 weken na de feitelijke oprichting van de CdK, werd echter ook een conventie afgesloten met de CCCI. Hierin doet de CCCI afstand van eender welke industriële of handelsactiviteit binnen het gebied dat in concessie werd ontvangen door de CCCI(art.4). De hoofdbrok van de overeenkomst betreft echter de expeditie-Delcommune die, zoals reeds vermeld, oorspronkelijk werd georganiseerd door de CCCI. Gezien de nieuwe ontwikkelingen, i.c. de oprichting van de CdK en het in concessie gevan van Katanga aan deze nieuwe maatschappij door de Vrijstaat, werd besloten de organisatie en de eindverantwoordelijkheid over te dragen aan de CdK, daar het doel van de expeditie (les résultats acquis et espérés) overeenkwam met dat van de CdK, de exploratie van Katanga. In de overeenkomst verbindt de CdK zich er vervolgens toe alle kosten van de expeditie, los van de aard ervan, op zich te nemen. Hierbij vervangt de CdK de CCCI eveneens in alle door Delcommune afgesloten verdragen met lokale heersers. De CCCI krijgt als compensatie voor de overdracht van de expeditie 250 000 frank en 1080 aandelen van de Compagnie du Katanga .129

C’est également vers le Katanga et le royaume de Msiri que se dirige l’expédition Delcommune, passée du service de la Compagnie du Congo pour le Commerce et l’ Industrie au service de notre Compagnie. Nous n’avons plus reçu de nouvelles de cette expédition depuis qu’elle a quitté le point de

128 De Coster(P.), op.cit, pp. 16-23. 129 ARA, Finoutremer, 1200, Convention entre la CCCI et la CdK, 30 april 1891, 2 p.

58 Benakamba, sur le Lomami, pour s’ enfoncer dans l’intérieur en se dirigeant directement vers le Sud de manière à gagner le plus rapidement possible les frontières méridionales de l’Etat du Congo. Elle y a été devancée par un des fonctionnaires importants de l’Etat du Congo, M. Le Marinel, qui vient, d’après un télégramme reçu par l’Etat du Congo et dont vous aurez pris connaissance dans les journaux, de faire reconnaître l’autorité de l’Etat du Congo par le chef Msiri et de fonder des postes, d’une part à l’extrême frontière de l’Etat vers le Sud, d’autre part vers le Nord pour relier Bunkeya – la capitale de Msiri- à Luzambo, résidence du commissaire de district de district de l’Etat du Congo. 130

5.2.1 Deelnemers

Alexander Delcommune, net zoals Le Marinel ook de zoon van een Belgisch revolutionair, verbleef reeds sinds 1874 in Congo. Voor zijn periode in ‘Belgische’ dienst werkte hij voor het Franse handelshuis Lasnier-Daumas, Lartigue et Compagnie. Hiervoor verbleef hij in Ambriz, in het huidige Angola. Vanaf 1883 was de AIA zijn nieuwe werkgever en één van zijn opdrachten bestond erin onderwerpingsverdragen, eufemistischer ‘vriendschapsverdragen’ genoemd, af te sluiten met lokale chefs, onder andere in Boma. In 1887 kreeg hij de opdracht van Thys om onderzoek te doen naar de eventuele aanleg van een spoorweg in het Kongobekken, hierbij was hij onder andere door Le Marinel vergezeld.(zie ook supra) Gezien zijn ervaring op het vlak van verkenning en ‘diplomatie’ is het dan ook logisch dat hij gerekruteerd werd door de CCCI voor de expeditie naar Katanga. 131

Ook deze expeditie bestond in totaal uit vier blanken. Opmerkelijk hierbij is dat slechts één deelnemer een militaire opleiding had genoten, de Zweed Carl Hakanson, in tegenstelling tot de andere expedities. Ook Hakanson had eveneens een meer specifieke topografische functie uitgeoefend in het Zweedse leger. 132 De twee overige leden van de expeditie, de Belgen Norbert Didderich en Paul Briart, waren respectievelijk mijningenieur en geneesheer. Hoogstwaarschijnlijk ligt de oorzaak hiervan op een tweede doelstelling die de missie had, daar waar de expeditie onder leiding van Marinel enkel een verdrag met M’Siri diende af te sluiten. Het feit dat de

130 ARA, Finoutremer, 1200, Rapport du Conseil d’ administration, 21 oktober 1891, p.34. 131 De Coster(P.), op.cit, VI, pp. 26-28. 132 De Coster(P.), op.cit, VI, p. 30.

59 expeditie was georganiseerd door de CCCI en niet door de Vrijstaat verklaart mogelijks de extra doelstelling die de expeditie meekreeg, het verkennen van de regio met het oog op eventuele aanwezigheid van minerale rijkdommen. Didderich was dan ook gespecialiseerd in de studie van mineralen rijk aan edelmetaal. 133

Wat betreft het aantal autochtone deelnemers hebben we er weet van dat Hakanson in aankwam met 150 soldaten. 134 Wat betreft de dragers wordt dan weer vermeld dat wanneer de expeditie arriveert in de Sankuru er door ziekte en deserteurs nog 184 dragers overbleven, waarvan 36 overleden, weggelopen of getroffen waren door ziekte. Wat later overhaalt Delcommune een stamhoofd om 100 mannen mee te geven. 135 De vermelding dat de totale verliezen 543 man bedroegen wijst tenslotte erop dat het zeker niet over een kleinschalige onderneming ging, daarnaast wordt ook vermeld dat de expeditie nog 107 karavaanleden overhield. Hierbij kreeg Delcommune ook een bericht van Francqui, die vertelt dat de expeditie-Bia eveneens zware verliezen had geleden, zo’n 82%. Uitgerekend bestond de expeditie van Delcommune uit 650 man. Dit valt niet bepaald te vereenzelvigen met het beeld van een “wetenschappelijke expeditie” zoals officieel was aangekondigd. 136 Daarnaast vinden we bij het raadplegen van het bronnenbestand waarin de expedities worden behandeld ook verschillende lijsten terug. Voor de expeditie onder Delcommune betreft het een lijst van “teruggegeven mannen” aan de post bij Lusambo. De lijst bestaat uit 34 namen 137 en wijst eens te meer op de hoogte sterftegraad tijdens de expeditie.

5.2.2 Verloop

Naast instructies van de CCCI zelf en de Vrijstaat te hebben ontvangen in Lissabon, het was immers oorspronkelijk het doel om de expeditie gezamenlijk op te zetten, ontving Delcommune een tweede keer instructies van Coquilhat, toen staatsinspecteur, te Boma. In een brief van deze laatste stond allereerst een belofte van steun vanuit de plaatselijke koloniale administratie. Daarnaast zou Delcommune

133 Le Mouvement Géographique, VIII, 1891, 6, p. 25. Geciteerd in De Coster(P.), op.cit, VI, p. 29. 134 De Coster(P.), op. cit, VI, p. 31. De Coster haalt zijn informatie hiervoor uit Le Mouvement Géographique, VII, 1890, 14, p. 54. 135 De Coster(P.), op cit, VI, p. 32. 136 De Coster(P.), op. cit, VI, p. 37. 137 ARA, Finoutremer, 1285, Liste des hommes rengagés par la Station de Lusambo, le 1er février 1893 à l’ expédition de Mr. Delcommune.

60 ook vergezeld worden van een hulpkorps van de Force Publique, dit verklaart ten dele waarom slechts één militair (Hakanson) deel uitmaakte van de missie. Algemeen kreeg Delcommune de opdracht zich aan de klassieke richtlijnen te houden: het leggen van contacten en hierbij proberen alle conflict te vermijden, teneinde latere commerciële relaties niet te schaden. Desondanks was het aangewezen het gezag van de Vrijstaat, opnieuw via verdragen, af te dwingen. Daarbij werd Delcommune ook op het hart gedrukt Le Marinel indien nodig bij te staan bij zijn politieke missie. De groep vertrok op 13 oktober 1891 vanuit Leopoldstad, aan boord van twee stoomschepen, om via Stanley Falls de Lomami op te varen, om daar dragers te zoeken. 138

In augustus verloor de expeditie Hakanson bij een aanval op de achterhoede. Op 7 oktober werd Bunkeya bereikt. In augustus, nog voor Hakansons dood, had Delcommune wel een verdrag kunnen sluiten met Kasongo, een andere machtige chef in het gebied. Delcommune was van plan om na contact te leggen met M’Siri naar het zuiden te trekken, waar reeds lokale mijnen bestonden. In een verslag van de raad van bestuur van datzelfde jaar, vinden we dan ook de vermelding van de concrete opdracht in deze zin terug:

(..), finalement, elle est arrivée a Bunkeia, résidence de Msiri, le chef du Katanga, dans le courant du mois d’octobre de l’année dernière. Elle y a été bien reçue et, continuant son exploration, elle a poursuivi sa route vers le sud, dans la région des mines de cuivre située aux frontières extrêmes de l’Etat du Congo. Lorsque, au commencement du mois de février de cette année, le personnel des deux autres expéditions de la Compagnie, commandées par MM. Bia et Stairs, s’est trouvé réuni à Bunkeia, l’expédition Delcommune était toujours dans le sud sans qu’on ait de renseignements positifs à son égard. M. Delcommune a reçu pour mission, après avoir exploré la région des mines de cuivre du Katanga, de revenir vers le nord en étudiant la navigabilité du haut Lualaba et en cherchant à résoudre le problème de la communication de ce fleuve avec le Tanganika. 139

138 De Coster(P.), op. cit, VI, pp. 30-31. 139 ARA, Finoutremer, 1200, Rapport du Conseil d’ administration, 16 november 1892, pp. 9-10.

61 Door de vertroebelde relatie tussen M’Siri en de Sanga, de inwoners van het zuidelijk gebied, bemoeilijkte dit het overleg tussen de heerser en Delcommune. Hij vroeg M’Siri ook rechtuit naar de aanwezigheid van kopermijnen, terwijl Le Marinel dit onderwerp zo goed en zo kwaad als het kon vermeed, of het althans niet zelf ter sprake brachten. Toen ook nu M’Siri niet van plan bleek om zich te schikken naar de autoriteit van de Vrijstaat, raadde Legat Delcommune aan zich buiten het conflict te houden, hetgeen hij ook deed. In Tenge, waar de Sanga woonachtig waren, werden de Kalombe-mijnen aangetroffen en bezocht. Hier komt de rol van Didderich dus naar voor. Delcommune wou nu de Lualaba afvaren, maar door de beperkte kennis van de stroom werd dit verhinderd. In juli 1892, M’Siri was toen reeds vermoord en er heerste heel wat chaos na dit machtsvacuüm, besloot Delcommune terug te keren via Bunkeya en de post van Legat. Hierna wenste Delcommune, in zijn streven naar roem als verkenner, een alternatieve, dus nog onbekende, route te volgen. Op 20 augustus bereikte hij zo het Tanganyikameer, en trok toen naar Albertstad. 140 Daar vernam hij van de oorlog met de Arabieren, en besloot kapitein Joubert bij te staan in de strijd:

Elle arriva aux postes de la Société antiesclavagiste précisément au moment ou les capitaines Jacques et Joubert étaient aux prises avec les Arabes. La Société antiesclavagiste nous a remerciés des secours que MM. Delcommune et ses adjoints se sont empressés, dès leur arrivée, d’apporter à la garnison d’Albertville. 141

Op 7 januari kwam hij terug aan in Lusambo, drie dagen later kwam ook Francqui daar terecht, samen namen ze de boot naar , alwaar ze op 5 februari 1893 arriveerden. Op 8 april 1893 werd Delcommune in Lissabon verwelkomd, na een expeditie die ruwweg 18 maanden had geduurd. 142

Het parcours dat Delcommune volgde, en het feit dat hij nog een half jaar rondtoerde nadat de gesprekken met M’Siri weinig hadden opgeleverd, geven aan dat het zwaartepunt van deze expeditie wel degelijk op het economisch-geografische lag, veeleer dan op het politieke aspect. Gezien Le Marinel nog onderweg was toen Delcommune vertrok, kunnen we er vanuit gaan dat de taken in deze zin verdeeld

140 De Coster(P.), op cit, VI, pp. 32-36. 141 ARA, Finoutremer, 1200, 4 e Fascicule, 15 novembre 1893, pp. 8-10. 142 De Coster(P.), op cit, VI, p. 37.

62 waren. In het volgende citaat, het laatste bericht over de expeditie in een reeks van drie opeenvolgende verslagen van de raad van bestuur van de CdK, wordt een overzicht gegeven van wat de expeditie heeft bereikt. Hierbij wordt evenwel geen vermelding gemaakt van een al dan falen of slagen van een politieke missie. Ook vanuit de CdK zelf dus een aanwijzing over de eigenlijke opdracht van de expeditie.

L’expédition, qui avait quitté l’Europe au mois de juillet 1890, est rentrée à Bruxelles le 16 avril 1893. (..) L’ expédition Delcommune a relié le Tanganika au Sankuru par une route, plus méridionale que celle de Wissmann. Elle a découvert le lac Kassali, entrevu par Cameron, relié le cours supérieur de Lomami à celui de la Lukuga, déversoir du Tanganika et apporté la solution définitive de l’intéressant problème que notre collègue Cameron avait posé il y a vingt ans. Au cours de ses pérégrinations, elle a ainsi été à même d’etudier comparativement les trois branches supérieures du Congo que les cartographes réunissent en amont de Nvangwe, et en a établi l’importance respective, fixant définitivement la science géographique sur le cours d’eau qui doit être désormais considéré comme la branche maîtresse du Congo. 143

Over het concrete doel van de expeditie valt weinig te twijfelen, althans wat de toen contemporaine waarneming betreft. Zo citeert De Coster uit van . Deze Brit was werkzaam in de regio als kapitein, en hoopte in deze functie te kunnen werken op de stoomboot “Florida”, die de expeditie onder leiding van Delcommune naar Stanley Falls zou vervoeren. Het citaat spreekt voor zich, net zoals de manier waarop Conrad verwijst naar de expeditie, die hij benoemt als de El Dorado -expeditie 144

Niettemin spraken ze als ordinaire avonturiers. Ze deden roekeloos zonder stoutmoedig te zijn. In die hele bende viel geen greintje inzicht of ook maar enige oprechte bedoeling te ontdekken, en ze schenen zich er niet van bewust dat die zaken nodig waren om iets tot stand te brengen in de wereld. Hun enige verlangen was om schatten aan het binnenste van de aarde te ontrukken, en ze

143 ARA, Finoutremer, 1200, 4 e Fascicule, 15 novembre 1893, pp. 8-10. 144 De Coster(P.), De eerste Europese ontdekkingsreizen in Katanga 1797-1897, VI, p. 28.

63 hadden evenveel hooggestemde bedoelingen als inbrekers die een brandkast openbreken. 145

5.3 EXPEDITIE STAIRS

5.3.1 Deelnemers

Deze expeditie valt vooral op omwille van zijn buitenlands karakter. Slecht één Belg, kapitein Omer Bodson, nam deel aan deze expeditie, al zou zijn rol zeker niet onbesproken zijn.

De expeditieleider, William Stairs, had een lang koloniaal verleden. Deze in Canada geboren Engelsman studeerde af aan de militaire school van Kingston als ingenieur. Na een periode als spoorwegingenieur in Nieuw-Zeeland sloot hij zich aan bij Stanley toen die mannen rekruteerde voor de Emin Pasha Relief Expedition, een expeditie die was opgezet om Emin Pasha te ontzetten uit Zuid-Soedan, alwaar hij omsingeld was door vijandelijke troepen. In 1891 bood hij zich vrijwillig aan bij de CdK om de expeditie naar Katanga te leiden. 146 Het feit dat Stairs Ki-Swahili sprak was een extra troef. En naast zijn militair verleden in het Britse leger was hij eveneens lid van de Royal Geographical Societies van Londen en Edinburgh. Zijn jaarloon van 950 pond sterling wijst dan ook op de verdiensten van deze koloniaal. 147 De appreciatie voor kapitein Stairs is eveneens duidelijk uit een citaat van de raad van bestuur van de Compagnie:

Une expédition, placée sous les ordres de M. Stairs, un des lieutenants les plus appréciés de M. Stanley dans son dernier grand voyage à travers l’Afrique, (...) Dès le 1er juillet, cette expédition a quitté la côte; les dernières nouvelles qu’on en a reçues sont datées de Mpuapua. 148

145 Conrad(J.), Hart der Duisternis. Vertaald door Bas Heijne, Antwerpen: Veen, p. 59. Geciteerd in De Coster(P.), op. cit, p. 28. 146 De Coster(P.), op.cit, VI, p. 53. 147 ARA, Finoutremer, 1285, Compagnie du Katanga, 1ere Direction, Personnel d’ Afrique, Dossier W. Stairs. 148 ARA, Finoutremer, 1200, Rapport du Conseil d’ administration, 21 oktober 1891, p.33.

64 Naast Stairs namen nog twee engelstaligen deel. De Ierse dr. 149 (De Coster vermeldt een foutieve, Engelse, nationaliteit van deze persoon) en Thomas Robinson, een Engelse ex-militair die gediend had bij de Grenadier Guards, maar als workman werd aangenomen door de CdK. De functie weerspiegelt in dit geval ook het jaarloon, voor Moloney en Robinson bedroeg dit respectievelijk 340 en 100 pond sterling. 150

Daarnaast namen nog twee personen met een militaire achtergrond deel aan de expeditie. De Antwerpenaar Omer Bodson verbleef reeds sinds 1887 in Congo en had net als andere deelnemers gediend in de topografische brigade van Jungers. Daarnaast was hij voorheen ook kapitein binnen de Force Publique. 151 Tenslotte hoorde ook markies Christian de Bonchamps bij de groep, een voormalig cavalerie- officier uit het Franse leger, en tevens de enige menswetenschapper in alle expedities samen, de markies was immers Bachelier en lettres en sprak zowel vloeiend Frans, Engels als Italiaans. 152

Wat opvalt is de afwezigheid van een specialist met betrekking tot delfstoffen. In tegenstelling tot de expeditie van Bia, waar de geoloog Jules Cornet bij betrokken was, bestond de expeditie van Stairs enkel uit ‘militairen’ en een dokter. Desondanks kreeg deze expeditie de volgende instructies mee van Albert Thys, hoogstwaarschijnlijk kregen beide missies dezelfde opdracht mee. Opnieuw laten de achterliggende motieven van de CdK weinig aan de verbeelding over:

We weten al heel algemeen en met quasi zekerheid dat er zich in Manyema en in Katanga grote minerale rijkdommen bevinden, maar we weten niet waar; we zullen uw ontdekkingsreis als volledig geslaagd beschouwen indien u ons kan vertellen waar de ertsgebieden zich bevinden, indien u ons ertsmonsters kan bezorgen en ons kan inlichten over welke mijnen bijzonder

149 ARA, Finoutremer 1285, Compagnie du Katanga, 1ere Direction, Personnel d’ Afrique, Dossier Dr. Joseph Moloney. 150 ARA, Finoutremer 1285, Compagnie du Katanga, 1ere Direction, Personnel d’ Afrique, Dossier Thomas Robinson 151 ARA, Finoutremer 1285, Compagnie du Katanga, 1ere Direction, Personnel d’ Afrique, Dossier Omer Bodson. 152 ARA, Finoutremer 1285, Compagnie du Katanga, 1ere Direction, Personnel d’ Afrique, Dossier Markies de Bonchamps.

65 rijk zijn en waarop we dus onze aandacht en onze activiteiten zullen moeten toespitsen. 153

Wat betreft het aantal autochtonen die deelnamen spreken de bronnen van 336 dragers. Op een bepaald moment bedroeg de karavaan echter meer dan tweeduizend, dit was te wijten aan meereizende handelskaravanen. 154

5.3.2 Verloop

De expedities onder leiding van Stairs en Bia vertrokken nagenoeg op hetzelfde moment. Op 11 mei 1891 vertrokken drie leden van de eerste expeditie uit Londen, de Bonchamps en Stairs scheepten bij een tussenstop in Napels in. De expeditie-Bia vertrok uit de haven van Antwerpen, één week later. Het grote verschil zit hem in de weg naar Bunkeya die beide expedities volgden. De expeditie van Bia nam de ‘klassiek’ route, via Boma en Leopoldstad, terwijl de expeditie onder leiding van Stairs via Chinde 155 ging, een haven aan de monding van de Zambezi-rivier in het huidige Mozambique.

De expeditie haastte zich, in de veronderstelling dat een nieuwe BSAC-expeditie eveneens onderweg was, dit bleek later echter niet het geval. Wanneer de expeditie in november 1891 de Lualaba bereikt, wordt een afvaardiging voorop gestuurd naar Bunkeya, om M’Siri in te lichten van hun komst en het doel van de missie in alle voorzichtigheid werd toegelicht. Een antwoord volgde, waarin M’Siri de expeditie reeds warm verwelkomde. In bijlage zat echter een boodschap van Crawford, één van de aanwezige Engelse missionarissen, waarin M’Siri’s beleid in weinig flatterende woorden werd beschreven. Ook Legat bevestigde dit mondeling. 156

Bij aankomst op 14 december 1891 werd Stairs hartelijk verwelkomd. Er volgden twee gesprekken, een maal enkel tussen M’Siri en Stairs, een tweede maal met ook de markies erbij. Over de onderwerping aan de autoriteit van de Vrijstaat werd echter geen concreet akkoord bereikt. De dag na het laatste gesprek was M’Siri

153 ARA, Finoutremer, Instructies aan Kapitein Stairs, april 1891, geciteerd in Brion(R.) en Moreau(J.). De Generale Maatschappij van België 1822-1997, Antwerpen: Mercatorfonds, p. 210. Geciteerd in Buelens(F.), Congo 1885-1960, p. 56. 154 De Coster(P.), op.cit, p. VI, p. 54. 155 ARA, Finoutremer, 1285, Contract tussen William Stairs en de Compagnie du Katanga. 156 De Coster(P.), op.cit, VI, p. 54.

66 nergens meer te bespeuren. Geruchten deden de ronde dat de heerser zich verplaatst had naar een verderaf gelegen dorp, Munema. Bodson en de Bonchamps trokken hierheen en troffen de heerser en zijn gevolg aan. Een gesprek werd toegestaan, waar Bodson samen met tien soldaten heen ging. Bodson had een teken – 2 vuurschoten – afgesproken met de markies om de aanval in te zitten. Bij aankomst in het dorp vond de Bonchamps het lijk van M’Siri en een dodelijk verwonde Omer Bodson. 157

Twee extra bronnen dienen zich aan omtrent deze gebeurtenis. Allereerst een interview met een nakomelinge van M’Siri, Prinses Claude, de oudste zus van Mwami Christian, de huidige heerser over Bunkeya. Het interview werd afgenomen door de Belgische journalist Rudi Vranckx in de reeks Bonjour Congo. Deze bron biedt, uitzonderlijk voor de geschiedenis van de kolonisatie, een inkijk op het perspectief van de autochtone bevolking :

-Wat is er hier gebeurd?

°Eén van de meest dramatische gebeurtenissen uit onze geschiedenis. De dood van Mwami Msiri. Het is hier, bij een van zijn ontelbare vrouwen, dat hij gestorven is. Hij zat tussen twee van zijn vrouwen en hij zag Bodson en zijngevolg aankkomen. Kapitein Bodson.

-De Belg?

°Ja, een Belg. Hij kwam voorstellen... Wat zeg ik? Hij eiste dat de Belgische vlag hier werd gezet. M’Siri stond op om hem buiten te gooienen. Hij wilde zelfs niet met hem praten. En toen kreeg hij een eerste kogel in z’n schouder. Zijn linkerschouder. En hij wankelde. Terwijl hij zich omdraaide, werd hij nog eens gerakt. Hier aan z’n hoofd. Die kogel had hem geraakt, maar niet meteen gedood. En een derde kogel in volle borst. Op het moment dat hij in elkaar zakte, pakte Bodson z’n bajonet om z’n hoofd eraf te snijden. Ze hebben M’Siri dus onthoofd.

-Het was een van de eerste politiek moorden hier in Congo?

157 De Coster(P.), op. cit, VI, p. 55.

67

Van het moderne Congo, bedoel u? Ja. Ze hebben hem gedood omdat hij zich verzet had tegen de onderwerping van Katanga aan Leopold II. Door M’Siri uit de weg te ruimen kregen ze Katanga. En zo hadden ze ook Congo, want Katanga was de rijkste provincie. U hebt ons land afgepakt met aller rijkdommen erbij. En nog steeds eigenlijk.

-De geschiedenisboeken zeggen dat M’Siri erg wreed was. Dat hij terecht gedood was.

Ze moesten ons wel beschrijven als onbenullige mensen, zonder opvoeding, zonder cultuur, zonder beschaving, zonder iets. En vooral M’Siri. Bloeddorstig, moordzuchtig, dictator, kannibaal. Een monster eigenljk.

-Klopte dat niet?

Maar nee, kijk naar mij. Ik heb in bepaalde boeken gezien hoe M’Siri werd voorgessteld als een gorilla. Hebt u m’n familie gezien, zien wij eruit als gorilla’s? 158

Hoewel de expeditieleden de vlag van de Congo Vrijstaat bij zich hadden en niet de Belgische, blijkt dat de lokale bevolking meer dan goed beseft waarom de vorst werd gedood. Daarnaast doet het verschil tussen België en de Congo Vrijstaat er weinig toe, althans niet wat de autochtonen betreft, hoewel de politieke constructie verschilt, blijft de nationaliteit van de kolonisator wel constant. Het afsnijden van Msiri’s hoofd wordt niet besproken in de verhandeling van De Coster, via de carnets de route van de Bonchamps wordt dit feit bevestigd:

Nous emportâmes aussi le cadavre de Msiri, dont la tête ffut immédiatement hissée au sommet d’un pieu élevé, bien en vue des habitants du pays. C’était là un leçon barbare, mais indispensable à donner à ceux qui, sans provocation de notre part, nous avaient attaqués. 159

158 Vranckx(R.), Interview met Prinses Claude. In: Bonjour Congo. Aflevering 4: De schatkamer van Afrika, Eén, 27 mei 2010. Transcript door Maxim Veys. 159 De Pont-Jeste (R.), L’ expédition du Katanga d’ après les notes de voyage du Marquis Christian de Bonchamps, geciteerd in Buelens(F.), Congo 1885-1960, p. 57.

68

Na de dood van Bodson werden al snel Robinson en de Bonchamps ziek. Stairs stond nu alleen om de politieke rust te herstellen in het gebied, iets waar Bia zich achteraf over verwonderde. Na Msiri’s dood hadden zijn opvolgers snel het verdrag aangenomen. 160 Er werd begonnen aan de bouw van een fort in Bunkeya, maar begin 1892 werd ook Stairs zwaar ziek. Enkel Moloney bleef nog als gezond over. Hoewel er hongersnood heerste in het gebied, wachtte Stairs toch op de aankomst van de expeditie van Bia. Na diens aankomst, één maand na de expeditie onder leiding van Stairs, op 30 januari 1892, gebood hij Moloney om terug te keren naar de oostkust. Stairs overleed niet lang daarna. 161

Hieronder volgt een mededeling vanwege Engelse aandeelhouders op een algemene vergadering van november 1892, die mogelijks een inkijk biedt op hoe de dood van expeditieleden wordt ontvangen:

Avec vous, nous déplorons profondément la perte de pionniers aussi remarquables que MM. Hodister, les capitaines Stairs et Bodson, qui ont donné tant de preuves de leur dévouement aux intérets de la Compagnie. Malheureusement de telles pertes sont inévitables au début d’une entreprise en Afrique. Nous n’en avons pas moins la conviction que nos possessions de terres, comprenant des millions d’hectares situés dans un pays que nous considérons comme une des parties les plus riches et les plus productives de l’ Afrique, compenseront, au centuple, toutes les anxiétés de l’heure présente. 162

Dergelijke offers zijn blijkbaar ‘onvermijdbaar’ in deze omstandigheden. Wetende dat Hodister overleed tijdens het Arabische conflict, waar het ivoormonopolie op het spel stond, en Stairs en Bodson het leven lieten in het streven naar de effectieve bezetting van een regio waar men vermoedde dat er kostbare grondstoffen in de grond zaten, kunnen we besluiten dat binnen de toenmalige visie het verlies van mensenlevens deel uitmaakte van het risico. Gebeurtenissen in een verafgelegen gebied zijn weliswaar niet iets wat dicht bij de mensen staat, maar de idee dat

160 ARA, Finoutremer, 1200, Rapport du Conseil d’ administration, 16 november 1892, pp. 10-2. 161 De Coster(P.), op.cit, VI, pp. 55-6. 162 ARA, Finoutremer, 1200, Assemblée générale ordinaire, 16 november 1892, p.4.

69 economische opbrengst van de verkende gebieden een dergelijk verlies honderdvoudig compenseren is toch wel opmerkelijk.

Bien que les résultats de l’expédition conduite par ces deux officiers ne soient pas matériellement appréciables pour la Compagnie, il n’en est pas moins acquis que, grâce à la rapidité de leurs mouvements, ils ont pu déjouer les prétentions de nos concurrents sur les territoires du Katanga, délivrer ce dernier d’un despote sanguinaire qui en décimait les populations et consolider, par la soumission des chefs indigènes, l’autorité de l’Etat Indépendant du Congo dans cette région. 163

Dit citaat, afkomstig uit het verslag van de raad van bestuur dd. 16 november 1892, weerspiegelt opnieuw de echte motivatie voor de CdK. Het primaire doel is duidelijk niet het effectief bezetten van het terrein, maar vormt des te meer een voorwaarde voor de exploitatie van het gebied, en bijgevolg voor de winst van de Compagnie du Katanga. Wat betreft de duidelijke sterke organisatie van de expeditie – de grote expertise van de deelnemers, de professionele recrutering van dragers – leverde de prospectie van de bronnen van de CdK ook een interessante lijst van onkosten, met inbegrip van het verschillende aangekochte materiaal voor de expeditie. Deze lijst levert een totaal van 119 artikelen op, met een totale onkost van 17.948 frank en 49 centiemen. 164 Zeker niet gering, en eens te meer een aanwijzing dat het allesbehalve een kleinschalige expeditie betrof.

163 ARA, Finoutremer, 1200, Rapport du Conseil d’ administration, 16 november 1892, pp. 10-2. 164 ARA, Finoutremer, 1285, Expédition Stairs, Habitations, mobilier, armement, varia, 3 p.

70 5.4 EXPEDITIE BIA-FRANCQUI

5.4.1 Deelnemers

Ook bij deze expeditie vinden we opnieuw een groot aantal personen met een militair verleden, met daarnaast ook een meereizende dokter en een geoloog. Opnieuw een aanwijzing van de dubbele opdracht die de expedities van de CdK meekregen.

De leider van de expeditie, Lucien Bia, was een voormalig kapitein bij de genietroepen, en sinds 1886 verbonden aan het Militair Cartografisch Instituut. 165 Vanaf 1887 gaf hij zichzelf op om naar Kongo te trekken, ook hij diende onder Jungers. In 1888 nam hij deel aan een missie onder leiding van Van Kerchkhoven om drie steunpunten, i.c. militaire posten, te stichten op de rechteroever van de Congo- rivier, bij de samenvloeiing van de Congo en Aruwimi. Later kreeg hij een vertegenwoordigende opdracht aan Stanley Falls, met de opdracht het doen en laten van Tippu-Tip, een slavenhandelaar die als gouverneur van het gelijknamige district fungeerde. Bia’s opdracht was het in het oog houden van de slavenhandel, waarvan het stilleggen ervan een voorwaarde was waaraan Tippu-Tip moest voldoen. In maart 1890 beëindigde Bia zijn diensttijd, en keerde naar België terug. Het is ook daar waar hij werd gecontacteerd om aan het hoofd te staan van de expeditie. 166

Emile Francqui ging reeds na de lagere school naar de militaire school. Hij promoveerde snel tot onderluitenant en verkreeg een overplaatsing naar de AIA in 1884. Zijn diensttijd bij de brigade van Jungers was geen succes, en Francqui ging meewerken aan een voorstudie voor een eventuele spoorweg. In 1886 werd hij districtscommandant in Lukungu. In 1891, toen adjunct-instructeur aan de Militaire School, werd Francqui gerecruteerd om deel te nemen aan de expeditie als tweede commandant. De derde militair, Eugène Derscheid, maakte carrière als soldaat bij de genie en promoveerde tot luitenant bij de grenadiers in 1889. Hij liet zich later aanbevelen bij Albert Thys om in Congo te dienen. De eerste van de twee ‘burgers’ onder de leden van de expeditie was Jules Cornet, doctor in de mineralogie aan de universiteit van Gent. Hij werd door Hyppolyte Lippens, commissaris van de CdK

165 ARA, Finoutremer, 1285, Compagnie du Katanga, 1ere Direction, Personnel d’ Afrique, Dossier Lucien Bia. 166 De Coster(P.), op. cit, VI, p. 37-8.

71 aanbevolen en vervolgens aangenomen om deel te nemen aan de expeditie. Ook Amerlinck, die een studiegenoot van Cornet was geweest, raadde de wetenschapper aan bij Bia. De Gentse dokter Jules Amerlinck was werkzaam als scheepsdokter op de lijn Antwerpen-Matadi. Via Jungers en Bia kwam hij in contact met Thys, die ervoor zorgde dat hij werd aangenomen als dokter bij de CCCI 167 . Na een jaar begaf hij zich terug naar België, waar Bia hem enkele jaren kwam opzoeken om deel te nemen aan de expeditie. Een vijfde man, François Spelier, die ook een militaire achtergrond had, haakte al snel af. Reeds voor aankomst in Lusambo besloot hij terug te keren naar Boma. Er waren regelmatig strubbelingen tussen Bia, Francqui, degenen met het meeste ervaring in de tropen, en de andere, meer onervaren deelnemers. Ook dit wijst op de haast die deze expeditie vertoonde om zo snel mogelijk Katanga te bereiken, zeker met de geruchten van een nieuwe Engelse expeditie in het achterhoofd. 168 Wat betreft Spelier is een brief ingesloten in het dossier dd. 10 november 1892 waarin hij zich verontschuldigd voor het verlaten van de expeditie. Hij wijt dit aan een aanval van dysenterie, en poogt desondanks 100 frank als compensatie te bekomen, ondermeer met de boodschap dat zijn zieke moeder verzorging nodig heeft. 169

Een citaat uit Amerlincks carnets de route wijst ons erop dat ook de deelnemers zelf weet hadden van wat er zich mogelijks in de bodem in Katanga bevond. Ook de urgentie die aangewezen was omwille van andere geïnteresseerden blijkt hieruit:

Au Katanga se trouvent des métaux précieux dit-on! Les Anglais, paraît-il, nous ont dévancéchez Msiri, roi du Katanga; il s’agit de les faire déguerpir du territorie de l’Etat. Il paraît même qu’il y a déja quelques chercheurs d’or portugais (...) également à expulser. 170

Over het aantal autochtone deelnemers hebben we twee bronnen van informatie. Allereerst het feit dat 82% van de deelnemers overleden is tijdens de expeditie, hoofdzakelijk te wijten aan dysenterie en hongersnood, die vaak hand in hand gingen. In tweede instantie een vermelding in het verslag van de raad van bestuur

167 ARA, Finoutremer, 1285, Compagnie du Katanga, 1ere Direction, Personnel d’ Afrique, Dossier Dr. Jules Amerlinck. 168 De Coster(P.), op. cit, VI, pp. 38-43 169 ARA, Finoutremer, 1285, Brief van François Spelier aan “Mon Commandant”, 10 november 1892. 170 Amerlinck(J.), Carnets de route. Expédition au Katanga avec M.M. Bia et Francqui(mai 1891-avril 1893), s.l., s.n., 1991, p. 1. Geciteerd in De Coster(P.), op.cit, VI, p. 43.

72 van de CdK dat de expeditie vertrokken is op 17 november met een karavaan van in totaal 450 soldaten en dragers. 171 Opnieuw geen kleinschalige onderneming. Ook van deze expeditie zijn lijsten met betrekking tot de lokale bevolking teruggevonden. Het gaat meer specifiek om een rekening van Hausa die gedetacheerd werden aan de expeditie, i.c. soldaten. De lijst 172 bestaat uit drie onderdelen, een eerste blad ‘Hommes présents’, met daarop een lijst met 24 namen. Vervolgens een bladzijde ‘Hommes morts’, met 7 namen. En tenslotte een pagina ‘Déserteurs’, met daarop 14 namen. Hoogstwaarschijnlijk kunnen we hieruit een totaal van 45 soldaten afleiden, maar voorzichtigheid is steeds aangewezen. Dit zou desalniettemin een verhouding van 1 soldaat voor 9 dragers impliceren.

5.4.2 Verloop

Door verschillende obstakels – Derscheid die een aanval van dysenterie kreeg, het droge seizoen waarin het heel traag varen was op de Sankuru en de Kasaï – was de expeditie pas op 16 oktober opnieuw samen in Lusambo. 173 Bij aankomst in Bunkeya werd men meteen geconfronteerd met een chaotische situatie, het politieke machtsvacuüm dat M’Siri ten dele had nagelaten, gecombineerd met de heersende hongersnood maakte dat het verblijf allesbehalve aangenaam was. Doordat de expeditie van Stairs het politieke luik van hun missie had volbracht, kon de expeditie van Bia zich volledig op de economische doelstelling richten. Een week na het vertrek van de zieke Stairs en zijn gevolg trokken Bia en Cornet naar Kaboli, alwaar volgens de geruchten goud te vinden zou zijn. Amerlinck bleef ondertussen achter in het basiskamp dat Stairs had opgericht, terwijl ook Legat nog steeds in de buurt was. Toen er niets gevonden werd, besloten Bia en Francqui het uiterste oosten van Katanga te verkennen, waarna de voltallige expeditie terug samenkwam in Ntenke. Hier had Cornet meer succes, hij vond onder andere koper in Lwisha en ijzerlagen in Muluku. Bij zijn terugkomst was Bia echter gesneuveld door ziekte, Francqui nam het commando over en de expeditie keerde via Lusambo terug naar Boma en vervolgens naar Lissabon. 174

171 ARA, Finoutremer, 1200, Rapport du Conseil d’ administration, 16 november 1892, p. 13. 172 ARA, Finoutremer, 1285, Compte général des Haoussas de l’Etat détachés à l’ expédition au Katanga. 173 ARA, Finoutremer, 1200, Rapport du Conseil d’ administration, 16 november 1892, p. 12. 174 De Coster(P.), op. cit, VI, pp. 50-52.

73 Over de resultaten van deze expeditie is de raad van bestuur alvast lovend. 175 Naast de hydrografische ontdekkingen is men vooral tevreden over het werk van Cornet. Het is dan ook de enige van de vier expedities die concrete bewijzen van de aanwezigheid van ertsen heeft opgeleverd.

Tandis que le commandant avec son second, le lieutenant Francqui, poussait une pointe hardie dans la directoin des lacs Moëro et Bangwelo visitant les chefs, signant avec eux des traités de soumission et d’amitié, le Dr. Cornet géologue attaché à l’expédition, faisait une étude complète du massif rocheux du Katanga, célébre par ses riches et nombreuses mines de cuivre . Puis l’expédition réunie entreprit la reconnaissance complète et scientifique de la rivière Lualaba, depuis ses sources jusqu’au confluent du Lubudi. Cette rivière fut remontée; toute la région inconnue située au nord, entre sa rive gauche et le Lomami fut explorée et, le 10 janvier 1893, l’expédition revint à son point de départ après avoir remis au lieutenant Dhanis, qui commençait sa lutte contre les Arabes, ce qui lui restait d’armes et de munitions. En quatorze mois, l’expédition Bia-Francqui a suivi à pied, à travers les concessions de notre compagnie, un itinéraire de plus de 6,000 kilomètres de longuer. Elle rapporte 84 positions géographiques et plus de mille observations d’altitude. Ses documents lui permettent de dresser une carte hydrographique et géologique très complète de la région qui s’étend entre les lacs Moëro et Bangwelo, à l’Est, le cours du Sankuru, à l’ouest, et les confins de l’Etat au sud.

Ook van de expeditie Bia is een onkostennota terug te vinden in het bronnenbestand. In dit geval levert dit een totaal van 247 artikels, aan een onkost van 26.567 frank en 87 centiemen. 176

175 ARA, Finoutremer, 1200, 4 e Fascicule, 15 novembre 1893, pp. 10-11. 176 ARA, Finoutremer, 1285, Expédition Bia, Habitations, mobilier, armement, varia, 6 p.

74 5.5 DE ORGANISATOREN - ALGEMEEN

In het verslag van de raad van bestuur dd. 20 november 1895 wordt nogmaals de totale kost vermeld van de drie georganiseerde expedities naar Katanga (Delcommune, Bia en Stairs). Deze bedragen in totaal 1.118.051 frank en 97 centiemen. Daarnaast is ook een bedrag van 14,032 frank aangegeven, deze handelen over des dépenses pendant l’ année, qui n’ étaient imputables à aucune des expéditions. 177

En résumé, Messieurs, les résultats obtenus par les trois expéditions que nous avons organisées sous le commandement de MM. Delcommune, Stairs et Bia- Francqui, ont été au point de vue politique et scientifique extrêmement considérables. Elles on notamment assis définitivement, concurremment avec les expéditions organisées par l’Etat du Congo lui-même, les droits de l’Etat sur les territoires du sud et elles ont ainsi consolidé les concessions qui nous ont été accordées.

Nos expéditions ont également été fort intéressantes au point de vue commercial et utilitaire. Elles n’ont pas, à la vérité, réussi à rencontrer aucun des métaux précieux dont la présence avait été signalée et si elles ont démontré que les territoires du Katanga proprement dit constitutaient, au point de vue du cuivre et du fer, une région exceptionellement riche, l’utilisation de cette découverte ne peut être réalisée que dans un avenir lointain, quand la question des voies de communicatoin sera définitivement et complètement résolue. Mais, par contre, elles ont démontré qu’en dehors des régions montagneuses du Katanga proprement dit, les plaines à travers lesquelles coulent le Lualaba, le Luapula et leurs affluents sont extrêmement fertiles et habitées par des populations d’une densité extraordinaire. Les relations commerciales pourront être d’autant plus rapidement et fructueusement établies avec ces populations que les explorations de nos voyageurs, en démontrant la praticabilité de la navigation sur de longues étendues du Lualaba et de ses tributaires, ont révélé l’existence d’un nouveau

177 ARA, Finoutremer, 1201, Rapport du Conseil d’ Administration, 21 februari 1900, p. 3.

75 réseau navigable important. (...) Nous estimons d’ailleurs qu’il ne faut pas attendre pour tenter la création de comptoirs et c’est dans cette vue que nous avions organisé le Syndicat commercial du Katanga. (...) Si nos efforts aboutissent, nous aurons l’occasion de vous réunier en une nouvelle assemblée générale pour vous exposer nos vues et vous demander les autorisations nécessaires pour les réaliser. 178

Opnieuw wordt hier het belang van de prestaties van de expedities belicht. Naast de belangrijke politieke en wetenschappelijke verwezenlijkingen worden uiteraard de commerciële voordelen benadrukt, het betreft immers een verslag gericht aan de aandeelhouders van de maatschappij. Wegens een voorlopig gebrek aan infrastructuur is de metallurgische exploitatie van het gebied duidelijk nog veraf, maar het moge duidelijk zijn dat de CdK niet stil zat. Ook met landbouw en ivoor valt immers winst te maken.

Nu de effectieve bezetting gerealiseerd was, en de eerste harde bewijzen van economisch interessante mineralen waren geleverd, was het einde gekomen aan de ‘exploratie’-periode van Katanga, en de tijd van de exploitatie aangebroken. Verschillende moeilijkheden (zie supra, paragraaf over de CdK), van zowel financiële als militaire aard, zullen er echter voor zorgen dat voor 1900 weinig beweegt in deze richting. Het is wachten tot de oprichting van het Comité spécial du Katanga vooraleer nieuwe stappen in de richting van concrete exploitatie worden gezet, ironisch genoeg in samenwerking met de Engelse rivalen.

178 ARA, Finoutremer, 1200, 4 e Fascicule, 15 novembre 1893, pp. 11-13.

76 6. EPILOOG

In 1885 was de Belgische export van kapitaal, goederen en know-how nog steeds grotendeels op het Europese continent georiënteerd. Abbeloos verwijst ondermeer naar de terughoudendheid van de Société Générale. Leopold gebruikte zijn eigen netwerk om investeerders aan te trekken. Daarnaast wordt gesteld dat bij het opzetten van de CCCI in 1886 Thys veel moeite had in het samenbrengen van het kapitaal, op basis van de zeer kleine kapitaalparticipatie van de Société Générale en de niet-vermelding ervan tot 1898. 179 Het is dan ook hierin dat de oorzaak ligt voor de omschakeling naar een domaniale politiek en de teloorgang van het vrije karakter dat de Congo Vrijstaat behoorde te hebben. De hervormingen van 1891-92 constitueerden een kader voor een ‘concessiekapitalisme’.

“Some venture capitalists with personal connections to Leopold seized their moment in Congo, but the leading expansionist industrial sectors from Belgium had less opportunity and no incentive to do business in Central Africa.” 180

Vanaf 1906 zien we wel een participatie van de Société Générale in de ‘Congolese’ economie. De investeringen situeerden zich in de minerale sector, en leidden samen met Brits, Amerikaans en Frans kapitaal tot de oprichting van verschillende mijnbouwbedrijven. Dit is niet toevallig het eindpunt van de chronologie in deze scriptie, en valt te typeren als het einde van de periode van exploratie, en het begin van het echte exploitatieverhaal, met het zwaartepunt uiteraard in de metallurgie- sector, van Katanga.

De concrete aanleiding voor de groeiende interesse in de mijnexploitatie van het gebied valt te situeren in 1903, met de ontdekking van goudvoorraden ten oosten van de Lualaba. In 1906 zouden drie maatschappijen worden opgericht, allen binnen een termijn van nog geen tien dagen. Gezien de omvang van het project en de grote investeringskosten werd een beroep gedaan op buitenlands kapitaal. De drie maatschappijen maakten deel uit van een “plan voor de maatschappijen van 1906”,

179 Brion en Moreau, La Société Général de Belgique 1822-1997, Antwerpen, 1998, pp. 169-178. Geciteerd in Abbeloos(J.), Belgium’s Expansionist History, p.115. 180 Abbeloos(J.), Belgian’s Expansionist History, p. 115.

77 dat uitgewerkt was door Jean Jadot, toenmalig hoofd van de afdeling industrie van de SGB, en Hubert Droogmans, de secretaris-generaal van het Departement van Financiën van de Congo Vrijstaat. De drie maatschappijen, de Union Minière, de Forminière en de Chemin de Fer du Bas-Congo au Katanga (BCK), werden opgericht met zowel Belgisch kapitaal als respectievelijk aanzienlijke participaties vanuit Britse, Amerikaanse en Franse hoek. Dit moment in de geschiedenis van Katanga vormt om twee redenen een breekpunt. Allereerst door de definitieve deelname van de Société Générale in het koloniale avontuur, gesymboliseerd in het voorzitten van de drie maatschappijen door de toenmalige gouverneur van de SGB, Ferdinand Baeyens. De tweede reden is het einde van de isolatie van Katanga op economisch en politiek vlak ten opzichte van de rest van de Vrijstaat. De mineraalkoorts en populariteit van de regio zorgden er immers voor dat Katanga de facto volledig geïntegreerd werd in de bredere structuur van de Kongo Vrijstaat. De de iure samenvoeging van beide gebieden gebeurde echter pas bij de overname van de kolonie door de Belgische staat in 1908. 181

Het is duidelijk dat deze bedrijven gigantische winsten zouden genereren. Vandaag, meer dan een eeuw na de oorspronkelijke oprichting bestaat Umicore, sinds 2001 de nieuwe naam van Union Minière, nog steeds. Het is een gigantische multinational, die in 2008 een omzet van 8,3 miljard euro en een nettowinst van 225,7 miljoen euro realiseerde. 182 Ook al is het bedrijf afhankelijk van de koersen op de grondstoffenmarkt, het gaat ongetwijfeld om een gigantisch bedrijf met dito winsten. Vandaag doet het bedrijf niet meer aan mijnbouw, maar de basis voor deze hedendaagse multinational werd ongetwijfeld gelegd met de mijnactiviteiten in Katanga, waarvoor de hier behandelde expedities de basis legden.

Ook de Compagnie du Katanga deed het financieel allesbehalve slecht. Buelens geeft dit weer in zijn werk. De groep stond vanaf 07.03.1898 genoteerd op de Beurs van Brussel. In 1900 stond het bevoorrechte aandeel op een hoge koers, met een genoteerd maximum van 2.600 frank. In vergelijking met de oorspronkelijke prijs van 500 frank voor een dergelijk aandeel reeds een vervijfvoudiging. In 1910 wordt

181 Buelens(F.), Congo 1885-1960, p. 193-4. 182 “Umicore voldoet enkel aan eigen verwachtingen in 2007”, In: Trends, 14 februari 2008, , geraadpleegd op 02.08.2010.

78 een koers van 4.000 frank vermeld. 183 De echt grote winsten werden door de mijnmaatschappijen pas later gerealiseerd, maar de koersen in het begin van de 20 e eeuw geven alvast een goed idee van de rijkdom die Katanga te bieden had. Het moet hierbij wel gezegd dat deze winst heel sterk te wijten was aan de participatie van de CdK in het Comité spécial en zijn zeer specifieke financieringsconstructie (zie supra) . Door haar specifieke juridische statuut investeerde het CSK nooit zelf in mijnbouwmaatschappijen, maar oefende ze een, wat Buelens noemt, een brugfunctie. Haar inkomsten kwamen dan ook voor het overgrote deel uit het uitschrijven van mijnconcessies in Katanga. 184 De prestaties van de CdK zelf waren niet van die aard dat hoge beurskoersen zouden gegarandeerd zijn. Het kostte de Compagnie immers drie dure expedities om te realiseren wat één zou gekund hebben. Aan de andere kant slaagde men uiteindelijk wel, daar waar vier vroeger expedities – Thomson, Sharpe, Le Marinel en Delcommune – gefaald hadden in het politieke opzet. De manier waarop dit werd bereikt – moord – getuigt desondanks niet van grote diplomatieke capaciteiten.

We focusen ons hier dus op de Union Minière du Haut-Katanga (UMHK) omwille van de continuïteit met betrekking tot de thematiek van deze verhandeling. Deze Belgisch-Britse onderneming baseerde zich immers op de vroegere overeenkomst tussen de Robert Williams en het CSK. Dit bedrijf had het recht te opereren op een concessie van 15.000 km² tot 1990, ene gebied dat alle dan bekende koperlagen in Congo omvatte. De eerste echt industriële operaties vingen aan vanaf 1911, hoofdzakelijk door de uitbreding van de zuidelijke spoorweg tot in Elisabethstad en de installatie van een smelter in Lubumbashi in 1911. 185 Het bleef echter wel wachten op een relevante instroom van Belgische investeringen tot de jaren ’20 van de twintigste eeuw. De oorzaken voor deze omschakeling naar een koloniaal perspectief zijn veelvuldig. Redenen hiertoe zijn volgens Abbeloos de overname van de kolonie door de Belgische staat in 1908 en een versterking van de patriottische geest binnen het economische beleid na de Eerste Wereldoorlog. 186

183 Buelens(F.), Congo 1885-1960, p. 172. 184 Buelens(F.), Congo 1885-1960, p. 176. 185 Birchard(R.), “Copper in the Katanga Region of the Belgian Congo”, in: Economic Geography, 1940, nr. 4, p. 429. 186 Abbeloos(J;), loc. cit.

79 Met de overname van de Banque d’ Outremer , die een groot deel van de CCCI omvatte, in 1928 door de Société Générale kwam volgens Vanthemsche een ‘economisch rijk’ tot stand.

Diverse holdingmaatschappijen en subholdings(zoals de Compagnie du Katanga en de CCCI) die handig met elkaar vervlochten zijn, controleren (al dan niet met hulp van koloniale openbare besturen), een brede waaier van Congolese ondernemingen en zijn actief in alle economische sectoren (vervoer, financiën, landbouw, mijnbouw, energiewinning, vastgoed, enz...) 187

Verder stelt Vanthemsche dat, vooral vanaf de deelname van de Generale Maatschappij aan de economische activiteiten in de regio, in de laatste jaren van de Vrijstaat als een onafhankelijke entiteit, de “koloniale activiteit als het ware geënt [wordt] op die interne Belgische machtsstructuur.” 188 Als er al sprake zou zijn van monopoliekapitalisme, dan kunnen we besluiten dat dit het geval is in deze periode, waarbij het niet zozeer de klassieke ‘kapitalisten’ zijn die de touwtjes in handen hebben, maar wel de grote financiële groepen, waarvan ook sprake is in marxistisch geïnspireerde theorieën over het kapitalisme.(zie supra)

Deze dominantie van de ‘gemengde banken’ begint met de intrede van de SGB in 1906, en wordt ‘geconsolideerd’ bij de overname van de Banque d’Outremer , het ‘moederschip’ van de groep rond Albert Thys, door diezelfde SGB in 1928. De belangrijke rol van enkele grote privéondernemingen hebben volgens Vanthemsche dan ook hun oorzaak in de manier waarop de Belgische economie actief werd in de Centraal-Afrikaanse staat, onder een sterke impuls van de bezieler van die staat, Leopold II. 189

187 Vanthemsche(G.), Congo. De impact van de kolonie op België, p. 171. 188 Vanthemsche(G.), op. cit, p. 170. 189 Vanthemsche(G.), loc. cit.

80 IV. CONCLUSIE

Het klopt dus enigszins dat zowel de Belgische economische elite, de geografische beweging en de dynastie in de persoon van Leopold II het vizier op het buitenland hadden gericht. De Belgische staat zelf was eerder nationaal, of op de nabije buurlanden georiënteerd, Abbeloos beschrijft haar rol dan ook als een ‘eerder onzichtbare derde’ 190 bij de vroege koloniale initiatieven. Ondermeer omwille van het beleid van vrijhandel dat gevoerd werd en de in 1839 opgelegde neutraliteit van de Belgische staat, is het logisch dat het land en zijn autoriteiten voorzichtigheid aan de dag legden op het internationale toneel.

Expansie was echter wel aanwezig in België, alleen was er geen sprake van een synergie tussen de politieke en economisch-financiële elite zoals beoogd in de klassieke theorie van het imperialisme, althans niet tijdens de eigenlijke periode van het imperialisme, de Age of Empire . Het is immers pas na de Eerste Wereldoorlog dat buitenlandse investeringen en politieke controle hand in hand gingen in de Belgische buitenlandse expansie, met als symbolisch ijkpunt de intrede van de Societé Générale in het koloniale avontuur.

Wat de Vrijstaat betreft, is het duidelijk dat Leopolds discours van vrije handel, beschavingsmissie’s en een gevecht tegen de slavernij al snel verdween. Deze thema’s, die Leopold had gebruikt in de legitimering van een Congo Vrijstaat onder zijn gezag, zinderden amper door in de uiteindelijke reëele situatie. Een domaniale politiek werd toegepast, die door zijn monopolistisch karakter en gewelddadige aard zowel in symboliek als in daden, eerder een antagonisme vormde van de gedane beloftes. Leopolds onverzadigbare continue zoektocht naar des opportunités weerspiegelden zich des te meer in de uitbouw van de Congo Vrijstaat. De expansie naar Katanga is hier een voorbeeld van.

Het is daarnaast ook de bedoeling in deze conclusie om te evalueren of de onderzoeksvragen al dan niet beantwoord zijn.

190 Abbeloos(J.), Belgium’s Expansionist History, p. 120.

81 De expedities waren in sterke mate georganiseerd. De deelnemers werden geselecteerd op basis van hun ervaring en expertise, zowel wat betreft koloniale ervaring als specifiek gerichte expertise met betrekking tot de opdrachten van de expedities. Ook uitgebreide materiaallijsten en rekeningen wijzen in de richting van een sterke organisatie. De expedities waren zeer grootschalig, zo omvatte de grootste expeditie meer dan 600 manschappen. De recrutering van dragers en soldaten uit de autochtone bevolking gebeurde eveneens op een systematische manier, en was allesbehalve amateuristisch geregeld. Ondermeer de bijstand die bepaalde expedities krijgen getuigde van een sterke organisatie, bvb. de expeditie onder leiding van Bia kon rekenen op steun en manschappen van de Force Publique.

Zowel geopolitieke als economische motieven kwamen terug in de instructies die de expedities meekregen. Waar het zwaartepunt lag was afhankelijk van de organisator van de expeditie. De expeditie Marinel had een hoofdzakelijk politieke opdracht, deze was dan ook door de Congostaat zelf georganiseerd. De expedities die door handelsmaatschappijen werden georganiseerd, hadden een eerder commerciële oriëntatie. Desondanks was de politieke motivatie doorslaggevend, het afsluiten van een verdrag en het realiseren van de effectieve bezetting van Katanga was een vereiste, zowel voor een eventuele economische exploitatie door de maatschappijen als voor de internationale erkenning van de autoriteit van de Congostaat in Katanga. De expedities hadden daarnaast ook een duidelijk verkennende opdracht. Het in kaart brengen van het gebied, het afvaren van rivieren en het evalueren van de mogelijkheid tot de eventuele aanleg van een spoorweg hoorde eveneens tot hun taken. De concurrentiële context door de interesse vanuit het zuiden was een sterke factor voor het organiseren van de expedities, de relatieve snelle opeenvolging was hiervan duidelijk een uiting. De vanuit Britse hoek georganiseerde expedities hadden eveneens zowel een politieke als een economische motivatie. Cecil Rhodes had naast een commerciële interesse eveneens een imperiale ambitie in de regio.

Uit de statuten van de CdK en het CSK was het doel duidelijk. De Compagnie du Katanga was in de eerste plaats gericht op het bezetten en verkennen van Katanga, in tweede instantie had de CdK ook een commercieel doel. Zoals reeds vermeld was de bezetting en verkenning evenwel een eerste stap voor de CdK als voor de Congo Vrijstaat. Het CSK was eerder op exploitatie gericht. Gezien Katanga reeds geïncorporeerd was binnen de koloniale bezittingen van Leopold kwam het er voor

82 het Comité op aan zo snel mogelijk de exploitatie mogelijk te maken. Als beheerder van de gronden voerde zij dan ook deze functie uit.

Door lacunes in het aanbod van bronnen was dit moeilijk om voor alle expedities te verifiëren. Wat betreft de expedities onder leiding van Le Marinel en Delcommune uitte dit zich echter wel in de praktijk en in de samenstelling van de expeditie. De expeditie Le Marinel had immers enkel deelnemers met een militaire achtergrond, het was duidelijk dat deze expeditie louter gericht was op het afsluiten van een verdrag met M’Siri. Ook het feit dat deze expeditie weinig verkennend werk verrichtte wijst in deze richting. De expeditie Delcommune had eerder een explorerende doelstelling, getuige het lange rondtrekken na het mislukken van de onderhandelingen met M’Siri. De instructies die Albert Thys gaf aan zowel Stairs en Bia zijn wel beschikbaar. Het is duidelijk dat beide expeditie een dubbele missie hadden, naast de politieke was hier ook de verkennende functie zeer belangrijk. Getuige hiervan ook de deelname van Cornet, een befaamd geoloog, aan de expeditie onder leiding van Bia. Deze expeditie verrichtte dan ook belangrijk hydrografisch en geografisch onderzoek in de regio.

De rol van de wetenschappers binnen de expeditie was ook heel duidelijk. Naast de deelname van Didderich en Cornet als respectievelijk ingenieur en geoloog geeft ook de topografische achtergrond die vele militaire expeditieleden een sterke indruk van het belang van de verkennende opdracht. Desondanks was het politieke luik zeker prioritair. Een interessante gebeurtenis was de strubbelingen binnen de expeditie Bia tussen de militairen en de ‘burgers’. Hoewel Bia en Francqui sterk twijfelden om Dr. Amerlinck niet mee te nemen, was er over Cornets deelname, hoogstwaarschijnlijk door het belang van zijn functie, nooit discussie. Jules Cornet vertrok meteen nadat Stairs terug vertrokken was naar de oostkust op onderzoek naar mineraallagen. Er werd dus zeker doelgericht gezocht naar ertsen.

De prosopografische analyse duidt zeker een specifieke achtergrond aan. Typisch voor africains is uiteraard hun militaire vorming, deels te verklaren door het avontuurlijke karakter van een dergelijke onderneming. De deelnemers waren vooral gerecruteerd in het kader van hun functie, het ging dus duidelijk om een gerichte aanwerving van deelnemers met veel expertise.

83 De compagnieën kregen min of meer ‘carte blanche’ om hun opdracht te verwezenlijken, al waren ze gebonden aan de concrete doelstellingen en opdrachten, zoals vervat in de statuten en de overeenkomsten met de Congostaat. De CdK werd, zo bleek uit de analyse van de aandeelhouders, zowel met binnen- als buitenlands geld gefinancierd. Het CSK werd opgericht in een samenwerking tussen de staat en de CdK. Desondanks profiteerde de CdK sterk van zeer gunstige voorwaarden. Zo kreeg het een derde van de winst maar moest het zelf een minimum aan middelen investeren in het Comité. Het CSK werkte wel diepgaand samen met Engelse experts, zoals bvb. Williams.

De Vrijstaat had een sterke verweving met het CSK, waarbij ze twee derde van het kapitaal onderschreef. Ook in het CdK bezat de Congostaat ruwweg 10% van de aandelen. Deze praktijk was de gewoonte binnen het concessionair systeem. Op deze manier gaf de Vrijstaat concessies uit, maar plukte ze toch de vruchten van de opbrengsten van de maatschappijen.

Algemeen kunnen we besluiten dat wat betreft de exploratie en occupatie van Katanga we wel degelijk kunnen spreken van exploration companies. Hoewel de CdK winstgericht was, had ze op de eerste plaats een prioriteit in het verwerven van de politieke controle over Katanga. De expedities waren wel degelijk grootschalig, en in niets vergelijkbaar met het klassieke beeld van de eenzame ontdekkingsreiziger. De expedities waren immers heuse karavanen, met honderden deelnemers. De expedities waren wel degelijk ook gericht op de verkenning van het gebied, maar de bezetting van het gebied was hierbij de eerste doelstelling. Binnen de context van het imperialisme, en zeker gezien het latere economische belang van de regio, kunnen we concluderen dat geopolitieke en economische motieven hand in hand gingen.

84

Bijlage 1: Congo Concession Areas

Bron: Harms(R.). “The End of Red Rubber: A Reassessment”, in: The Journal of African History, vol. 16, 1, 1975, p. 75.

85 Bijlage 2: Het terrein verkregen bij de concessie en beschreven in de Conventie met de Congo Vrijstaat dd. 12 maart 1891.

Bron: ARA, Group Finoutremer, premier versement, 1186: Cartes diverses dont plusieurs copies du plan annexé à la convention du 12 mars 1981 entre la Compagnie du Katanga SA et l’ EIC.

86 Bijlage 3: Kaart van Congo Vrijstaat met aanduiding van de concessies van de Compagie du Lomami (in oprichting) en die van de Compagnie du Katanga.

Bron : ARA, Groupe Finoutremer, premier versement, 1201, Rapport du Conseil d’ Administration du Compagnie du Katanga, 4 juli 1898, p. 7.

87 Bijlage 4: Concessie van het Comité Spécial du Katanga. Schets van Katanga met aanduiding van het gebied onder bevoegdheid van het CSK en het gebied(grijs) waar Williams prospecteerde.

Bron: ARA, Group Finoutremer, premier versement, 1202: Compagnie du Katanga, Assemblées Générales du 20 novembre 1901 au 15 novembre 1911, XVIIe Fascicule, Annexe 1.

88 Bijlage 5: Kaart van de concessie van de CdK met aanduiding van het parcours van de drie expedities. 191

Bron: ARA, Groep Finoutremer, 1285.

191 OPM: Dit betreft een gewijzigde kaart. Rechtsonder is het origineel, weliswaar verkleind, te zien. Rechtsboven de legende en links het concessiegebied. Deze kaart werd gewijzigd teneinde de zichtbaarheid te verbeteren.

89 Bijlage 6: Kaart met exploraties in Congo Vrijstaat. 1874-1894.

Bron: Department of moral, political and historical sciences – Musée Royal du Congo belge.

90 Bijlage 7: Prosopografische fiche van de deelnemers aan de expedities onder leiding van Le Marinel, Delcommune, Stairs en Bia.

PROSOPOGRAFISCHE FICHE DEELNEMERS EXPEDITIES

Naam Voornaam Geboren Geboorteplaats Nationaliteit Beroep

Le Marinel Paul 1858 Long Grove, VS Belg Militair Legat Amedée 1860 Messelbroek, Diest Belg Militair Verdick Edgard 1868 St-Joost-ten-Node Belg Militair Descamps Georges 1855 Bergen Belg Militair

Delcommune Alexandre 1855 Namen Belg Handelaar Didderich Norbert 1867 Vielsalm Belg Mijningenieur Chapelle-l-

Briart Paul 1860 Herlaimont Belg Dokter Hakanson Carl 1854 Ostergötland Zweed Militair

Stairs William G 01.07.1863 Halifax, Canada Engelsman Militair Bodson Omer 05.01.1856 Antwerpen Belg Militair Moloney Joseph ? Belfast Belg Dokter de

Bonchamps Christian 15.06.1860 Mans Belg Markies - militair Robinson Thomas ? Worcester Belg Militair

Bia Lucien 02.12.1852 Luik Belg Militair Francqui Emile 25.06.1863 Brussel Belg Militair Derscheid Eugène 22.03.1858 La Louvière Belg Militair Amerlinck Jules 24.03.1864 Gent Belg Dokter Cornet Jules 12.03.1862 La Louvière Belg Natuurkundige Spelier Francois Chièvres Belg Militair

Bron: -ARA, Groep Finoutremer, 1285, Compagnie du Katanga, 1ere Direction, Personnel d’ Afrique, Dossiers. -De Coster(P.) De eerste Europese ontdekkingsreizen in Katanga 1797-1897. VI.

91 LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN

AIA Association Internationale Africaine AIC Association Internationale du Congo ARA Algemeen Rijksarchief BSAC Britisch South Africa Company CdK Compagnie du Katanga CCCI Compagnie du Congo pour le Commerce et l’Industrie CSK Comité spécial du Katanga SAB Société anonyme Belge pour le Commerce du Haut-Congo UMHK Union Minière du Haut-Katanga

92 BIBLIOGRAFIE

1. PRIMAIRE BRONNEN

ARA, Groep Finoutremer, premier versement. Bestand 1184-1186-1200-1201-1202-1284-1285-1286-1287

2. SECUNDAIRE LITERATUUR

Abbeloos(J.). “Belgium’s Expansionist History between 1870 and 1930: Imperialism and the Globalisation of Belgian Business .” In: Lévai(C.), ed. Europe and its Empires. Pisa: Plus, 2008, pp. 105-127.

Ascherson(N.). The King Incorporated. Leopold II in the age of trusts . Londen: Allen and Unwin, 1963, 310 p.

Birchard(R.). “Copper in the Katanga Region of the Belgian Congo.” In: Economic Geography, 1940, nr. 4, pp. 429-436.

Brion(R.) en Moreau(J.-L.), Inventaire des archives des groupes Compagnie du Congo pour le commerce de l’industrie, Compagnie du Katanga (alias “Finoutremer”) (1887-1984), Bruxelles, 2006: Archives générales du Royaume, XLVIII + 225 p.

Buelens(F.). Congo 1885-1960: een financieel-economische geschiedenis Berchem: EPO, 2007, 671 p.

Chrétien(J.), “Les premiers voyageurs étrangers au Burundi et au Rwanda: les ‘compagnons obscurs’ des’explorateurs’”. In: Afrique & histoire, 2004, nr. 4, pp. 37- 72.

Coolsaet(R.). Constanten, determinanten en discontinuïteit in het Belgisch buitenlands beleid (1830-1990). Gent(onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 1997, 2 vol.

93 s.n.,Comité spécial du Katanga 1900-1950. Brussel: Cuypers, 1950, 327 p.

De Coster(P.), De eerste Europese ontdekkingsreizen in Katanga. 1797-1897 . Gent(onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 1997, ? p. (Promotor: N.N.)

Driver(F.). “Henry Morton Stanley and His Critics: Geography, Exploration and Empire.” In: Past and Present, nr. 133(1991), pp. 134-166.

Flint(C.) en Taylor(P.). Political Geography: World-economy, nation-state and locality. Harlow: Pearson Prentice Hall, 2007, 355 p.

Hobsbawm(E.). The Age of Empire. 1875-1914. London: Abacus, 1987, 404 p.

Moloney(J.), With Captain Stairs to Katanga , Londen: Sampson Low, Marston & Company, 1893.

Owen(R.) en Sutcliffe(B.), eds. Studies in the Theory of Imperialism. London: Longman, 1972, 390 p.

Robert(R.). Chartered Companies and their Role in the Developmentof Overseas Trade . London: G. Bell, 1969, 196 p.

Vandersmissen(J.). Koningen van de wereld , Gent(onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 2008, 584 p.

Vangroenweghe(D.). Rood Rubber. Leopold II en zijn Kongo. Leuven, Van Halewyck, 2004, 320 p.

Vanthemsche(G.). Congo. De impact van de kolonie op België . Tielt: Lannoo, 2007, 328 p.

Witte(E.) en Craeybeckx(J.). Politieke geschiedenis van België sinds 1830. Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 2005, 584 p.

94 3. WERKINSTRUMENTEN

Longman Dictionary of Contemporary English, Essex: Longman, 2003, p. 814.

Loriaux(F.), Morimont(F.) en Vellut(J.-L.), Bibliographie historique due Zaïre à l’ époque coloniale (1880-1960): travaux publiés en 1960-1996. Louvain-la-Neuve: UCL. Centre d’histoire de l’Afrique, 1996, 321 p.

4. AUDIOVISUELE BRONNEN

Vranckx(R.), Interview met Prinses Claude. In: Bonjour Congo. Aflevering 4: De schatkamer van Afrika, Eén, 27 mei 2010.

95