Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Repertorium van geschiedschrijvers in Nederland 1500-1800 samenstelling E.O.G. Haitsma Mulier en G.A.C. van der Lem bron E.O.G. Haitsma Mulier en G.A.C. van der Lem (samenstelling), Repertorium van geschiedschrijvers in Nederland 1500-1800. Nederlands Historisch Genootschap, Den Haag 1990 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hait001repe01_01/colofon.htm © 2009 dbnl / E.O.G. Haitsma Mulier en G.A.C. van der Lem i.s.m. vii Inleiding Dit Repertorium geeft een overzicht van wat er op het gebied van de bestudering en beschrijving van het verleden in het Nederland van de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw tot stand is gebracht en verschenen. De opzet verschilt van eerder gepubliceerde inventarisaties, die hierna zullen worden besproken. Een eerste aanzet om in Nederland tot een overzicht van de bestaande geschiedschrijving te komen is afkomstig van de in 1622 in Leiden benoemde en in 1631 in Amsterdam aangestelde hoogleraar in de geschiedenis en welsprekendheid Gerardus Joannes Vossius. Vossius vervaardigde de werken De historicis Graecis (1623) en De historicis Latinis (1627), waarbij hij gebruik maakte van reeds eerder uitgekomen overzichten, die hij aanvulde met eigen kennis. Naar goed humanistische gewoonte legde hij de klassieke auteurs en hun historische werken in een systematisch overzicht vast. Zijn indeling is deels chronologisch en, waar datering ontbrak, alfabetisch naar auteur. Indien mogelijk voorzag hij elk lemma van een commentaar. Vossius hield niet op bij het einde van de oudheid maar kwam uiteindelijk dicht bij zijn eigen eeuw uit. Want in het eerste deel behandelde hij ook de Byzantijnse auteurs tot vlak na de val van Constantinopel in 1453 en in het tweede boek over de Latijnse auteurs besteedde hij veel aandacht aan de geschiedschrijving uit de middeleeuwen en besprak hij de belangrijkste auteurs uit de renaissance, die tot het midden van de zestiende eeuw hadden geleefd. Bovendien gaf hij in dit werk, veel meer dan in het boek over de in het Grieks schrijvende auteurs, een schema, waaruit bleek hoe de geschiedschrijving zich naar zijn mening in stadia had ontwikkeld. Het levert weliswaar geen nieuwe benadering van de geschiedschrijving op, maar het resultaat is wel ontzagwekkend door de tentoongespreide eruditie en encyclopedische kennis over de schrijvers, wier werken Vossius vaak in manuscript geraadpleegd had. Maar geschiedschrijvers uit de Lage Landen kwamen alleen hier en daar bij de behandeling van de Latijnse schrijvers aan de orde. De Katwijkse predikant Adrianus Pars besprak daarentegen in zijn Index Batavicus of naamrol van de Batavise en Hollandse schrijvers. Van Julius Cesar af, tot dese tijden toe uit 1701 meer dan driehonderd schrijvers die, zoals hij het uitdrukte, ‘alleen ... van Batavien, Holland, of Nederland Gedenkschriften nagelaten hebben’. Het boek bestaat uit een thematisch gerangschikte opsomming van werken die de Nederlandse geschiedenis of onderdelen daarvan behandelen. Aan zijn indeling in negen hoofdstukken is duidelijk af te lezen wat volgens de geleerde theoloog tot de geschiedschrijving behoorde. Eerst komen de werken over de algemene geschiedenis van het land, daarna de stads- en dorpsbeschrijvingen, de geschriften over de ‘Batavise of Hollandse edele en doorlugtige huisen’ en die over handvesten, voorrechten en keuren. Vervolgens al hetgene dat er over godsdiensten en kerkelijke zaken van de Republiek is geschreven (hieronder rekende Pars ook de uitgaven van belijdenissen, catechismen en martelaarsboeken), daarna komen de boeken over de oorlogvoering en als zevende hoofdstuk de werken over ‘taal en spraak’. Tenslotte het onderdeel over munten en penningen en dat over drukkunst, scholen en bibliotheken. Hij bestrijkt dus een zeer Repertorium van geschiedschrijvers in Nederland 1500-1800 viii uitgestrekt terrein dat hij, af en toe de opsomming onderbrekend, enigszins probeert in te delen door nader in te gaan op bepaalde vraagstukken. Zich beroepend op het voorbeeld van Vossius voegde Pars nog een ‘Appendix’ toe, waarin hij de hem tijdens het schrijven toegezonden gegevens verwerkte. Pars beperkte zich niet altijd tot Noord-Nederlandse auteurs, ook bijvoorbeeld Guido Bentivoglio, William Temple en Aubertus Miraeus vonden een plaats in zijn Index. Nadrukkelijk stelde hij geen onderscheid naar godsdienst te willen maken. Hoewel zijn gegevens vaak onvolledig zijn, komt hij soms toch tot wel omschreven oordelen. De achttiende-eeuwse tendens om gegevens op alle gebieden van het menselijke handelen opiniërend in dictionaires en encyclopediën samen te brengen (waarvan Pars' Index een vroeg voorbeeld is) had ook zijn uitwerking op de voortgang van de inventarisatie van geschiedschrijvers. Waren reeds in de zeventiende eeuw diverse geschiedschrijvers in verzamelwerken over letterkundigen opgenomen, nu gebeurde dat weer, maar op veel groter schaal. De biografische woordenboeken en andere naslagwerken bevatten altijd wel trefwoorden over vooraanstaande beoefenaars van de geschiedenis. Het reusachtige Onomasticon literarium (1775-1803) van Chr. Saxe was op dit gebied het volledigst. Het zou echter nog tot de negentiende eeuw duren voordat er sinds Pars door mr. Samuel de Wind opnieuw een geslaagde poging werd ondernomen om de Nederlandse geschiedschrijvers afzonderlijk te catalogiseren en te beschrijven. De Wind was na zijn rechtenstudie in Leiden werkzaam bij de Middelburgse rechtbank. Zijn werk daar liet hem kennelijk genoeg tijd om zich aan zijn studie te blijven wijden. Na zijn door de Maatschappij der Nederlandsche Letteren in 1825 met goud bekroonde Verhandeling ter beantwoording van de vraag: welken dienst en ondienst heeft de dichtkunde, van de oudste tijden af tot op onzen tijd, aan de geschiedkunde gedaan; bepaaldelijk met opzigt tot de Grieksche, Romeinsche en Nederlandsche geschiedenis? volgde een hele reeks publikaties over het verleden met een voorkeur voor rechtshistorische en vooral voor historiografische onderwerpen. Het belangrijkste werk van De Wind is zijn Bibliotheek der Nederlandsche geschiedschrijvers; of oordeelkundig overzigt der inlandsche geschiedschrijvers der Nederlanden, van de vroegste tijden af tot den jare 1815, voor zover dezelve zijn uitgegeven. Het boek verscheen tussen 1831 en 1835, het bestaat uit vijf ‘stukken’ en het bevat een chronologisch opgezet overzicht van auteurs met een bespreking van hun werk vanaf 970. In het ‘Voorberigt’ van de Bibliotheek staan enkele mededelingen over de ontstaansgeschiedenis. De Wind schreef hoe de vereniging van Nederland en België voor velen een aansporing had betekend om de geschiedenis en de ontwikkeling van kunst en wetenschap in beide delen van het nieuwe koninkrijk met elkaar in verband te brengen. ‘Zelfs de vaderlijke zorg des konings strekte zich door eene regtstreeksche uitnodiging hier toe uit’, namelijk om een geschiedenis van het hele gebied te schrijven. Maar de eigenlijke aanzet voor zijn onderzoek kwam, aldus De Wind, van de Maatschappij, die in 1824 een prijsvraag voor een ‘Oordeelkundig overzigt der inlandsche geschiedschrijvers van het Koningrijk der Nederlanden’ had uitgeschre- Repertorium van geschiedschrijvers in Nederland 1500-1800 ix ven. Zelf was hij er niet in geslaagd de gewenste verhandeling op tijd te voltooien, maar toen bleek dat bij de Maatschappij geen enkel antwoord was binnengekomen, had hij de arbeid hervat. Op twee onderdelen moet De Winds in mei 1831 geschreven inleiding nader worden bekeken. Ten eerste bleek hij ondanks zijn realistische woorden over het aantal te behandelen geschiedschrijvers nog te optimistisch geweest te zijn over het tempo van verschijnen. Want het vierde ‘stuk’ van het eerste deel dat in 1833 uitkwam bracht zijn verhaal pas tot 1648. Daarom plaatste De Wind in het vijfde ‘stuk’ (uit 1835) een aanhangsel van 31 bladzijden met de ‘Naamlijst der Nederlandsche geschiedschrijvers’ tot 1815, die in deel II zouden worden behandeld. De Wind heeft echter dit vervolg niet meer kunnen gereed maken. Ten tweede valt op dat De Wind bij de uitwerking van zijn oorspronkelijk plan onaangenaam is verrast door de tijdsomstandigheden en in het bijzonder door de afscheiding van België. Zo verzette hij zich tegen diegenen die hem geadviseerd hadden de Belgische geschiedschrijvers nu maar te laten vallen. Volgens De Wind zou dat onjuist zijn gezien de innige verstrengeling van de lotgevallen van beide landen en wegens het feit dat ook in later eeuwen in het Zuiden de geschiedenis van het Noorden werd bestudeerd. Tot en met de ‘Naamlijst’ heeft De Wind dan ook schrijvers uit beide delen der Lage Landen verzameld. De Winds overzichtswerk van de Nederlandse geschiedschrijving, het enige dat ons tot dusverre ter beschikking stond, bevat ongeveer driehonderd geschiedschrijvers uit Noord en Zuid, die over deze streken hebben geschreven. De Wind beperkte zich tot de gedrukte werken van wat hij ‘inlanders’ noemde en nam geen buitenlanders op, wat zij ook over de geschiedenis van de Lage Landen hadden meegedeeld. Zij moesten tevens als ‘kronijk- en geschiedschrijvers, welke dan ook hunne waarde of uitgebreidheid moge zijn’ te karakteriseren zijn. Daarentegen werden geschiedkundige of oudheidkundige verhandelingen en de meeste land- en stadsbeschrijvingen uitgesloten. Eigenlijk had De Wind het liefst ook de anonieme geschriften weggelaten, maar het besef dat dat ernstige lacunes zou opleveren had hem ertoe gebracht om vanaf de zeventiende eeuw slechts een selectie van de anonieme werken te publiceren en van de voorafgaande periode alleen een korte opsomming van anonieme