De Bataafse Hut
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De Bataafse hut Denken over het oudste Nederland (1750-1850) Auke van der Woud bron Auke van der Woud, De Bataafse hut. Uitgeverij Contact, Amsterdam / Antwerpen 1998 (herziene druk) Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/woud018bata01_01/colofon.htm © 2007 dbnl / Auke van der Woud 2 Bataafse hutten, illustratie getiteld ‘Landbouw der Batavieren’, uit: E.M. Engelberts, De aloude staat en geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden deel 2 (1786). Auke van der Woud, De Bataafse hut 6 Ante oculos errant domus, urbsque et forma locorum, Acceduntque suis singula facta locis (Het huis, de stad, de gedaante der plaatsen zwerven voor mijn ogen, En telkens komt een voorval bij mij op, ieder op zijn eigen plek) Ovidius, Tristium boek III, vierde elegie Auke van der Woud, De Bataafse hut 7 Voorwoord Vader Eelhart, een geesteskind van de geleerde predikant E.M. Engelberts, liet in 1784 in zijn tuin een ‘Bataafse’ hut bouwen. Eelhart gaf er zijn vrouw, twee kinderen en een bevriend echtpaar een aanschouwelijk beeld van het oudste Nederland en de eerste Nederlanders, volgens de ideeën zoals die in de wetenschap van zijn tijd bestonden. Kort nadat de woelingen van de Bataafse Revolutie en de Franse Tijd achter de rug waren, bleek van die wetenschappelijke concepten weinig meer over te zijn en begonnen de ideeën over de Nederlandse oertijd heel anders gestalte te krijgen. Er is veel geschreven over de politieke en de maatschappelijke gevolgen van de omwenteling van 1795 en heel weinig over de ideeëngeschiedenis van die overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw. De Bataafse hut is een poging om een deel van het toenmalige gedachtegoed in Nederland te schetsen: de manier waarop de geleerden tussen 1750 en 1850 zich het oudste Nederland voorstelden. Dit boek is geschreven vanuit een fascinatie met de denkbeelden van de geschied- en oudheidkundigen en de natuurvorsers in wier breinen het oude vaderland steeds ouder werd, de eerste Nederlanders steeds primitiever, en de vertrouwde schepping van het Nederlandse landschap langzamerhand in een onpeilbare en abstracte geologische tijdruimte verzonk. Het is niet overbodig erop te wijzen dat slechts in een of twee gevallen de gedachten van die tijd worden vergeleken met de ideeën die de geleerden van onze eigen tijd op dat terrein koesteren. Een stelselmatige confrontatie zou het boek uit zijn voegen hebben gerukt en bovendien de wetenschap van de achttiende en de vroege negentiende eeuw misschien hebben gereduceerd tot een wat aandoenlijke poging om feiten, soms ook nog verkeerde, op een rij te krijgen. De toenmalige geleerden hadden echter niets aandoenlijks, hun concepten werden gerespecteerd omdat ze de wereld begrijpelijker maakten. Over het graf heen leren ze ons met onze weten- Auke van der Woud, De Bataafse hut 8 schappelijke zekerheden nederig te zijn: hodie mihi cras tibi, vandaag ben ik, maar morgen zijt gij aan de beurt. De betrekkelijkheid van het wetenschappelijke werk wordt ook met deze tweede editie van De Bataafse hut zichtbaar. Ik bedoel nu niet alleen de inhoud maar ook de vorm. Er was kritiek op de oorspronkelijke uitgave, die onder andere inhield dat de laatste hoofdstukken niet duidelijk maakten wat ik met het boek wilde. In deze tweede editie zijn de schrijf-, druk- en denkfouten van de eerste druk zoveel mogelijk weggezuiverd. De eerste drie hoofdstukken zijn grondig gerestaureerd, de oude hoofdstukken vier en vijf zijn compleet verbouwd, het vroegere hoofdstuk zes is gesloopt en op twee snippers na afgevoerd. Wat in de beleefde woorden van de recensenten doorklonk was juist: De Bataafse hut was inderdaad een puinhoop, een fraaie ruïne die ook nog in de mist stond. De tweede fascinatie die ik bij het maken van dit boek met het onderwerp had, gold het waarom van de fundamentele veranderingen in de manier van denken, die in de laatste decennia van de achttiende en de eerste decennia van de negentiende eeuw zichtbaar werden. Ik stelde in de toenmalige inleiding dat ik me niet aan een verklaring van die omwenteling wilde wagen. Ik verwees naar de Sovjet-Unie, die zojuist was ingestort (1989), een omwenteling die verbazingwekkend en ook huiveringwekkend was en die zo groot, zo machtig en op individueel niveau zo onpeilbaar was, dat ik verwachtte dat de lezers mijn onmacht om die andere instorting van een wereldorde (1789) te gaan uitleggen, wel zouden begrijpen. Het tegendeel lijkt echter het geval te zijn geweest. We leven in een cultuur waarin we elkaar, vooral via de massamedia, dagelijks disciplineren om ‘reacties’ te geven, dat wil zeggen dat we antwoord horen te geven ook als we de vraag niet begrijpen en oplossingen moeten ‘aanreiken’ ook als de problemen voor ons niet bestaan. Er rust een maatschappelijk taboe op het niet-weten (behalve als iemand onderstreept dat ‘we’ het niet weten). Dit taboe wordt psychologisch met schaamtegevoelens gehandhaafd: een interessante, moderne expressie van Elias' Civilisatieproces. Ik wil natuurlijk geen spelbreker zijn, zodat het verdwenen hoofdstuk zes door een nieuwe tekst is vervangen waarin ik mijn ‘reactie’ geef, in de hoop dat die niet wordt ervaren als een oplossing voor een niet-bestaand Auke van der Woud, De Bataafse hut 9 probleem. Het hoofdstuk gaat, zoals dit hele boek, over ruïnes - maar nu over ruïnes in ons eigen hoofd: de puinhopen in ons denken, die de bouwstoffen voor nieuwe mentale werkelijkheden zijn. Auke van der Woud, De Bataafse hut 10 1 Bataafs Arcadië Het Bataafse eiland Volgens de voorstelling van menige middeleeuwse kroniekschrijver was Nederland in de oudste tijden een onherbergzaam land, een ‘Woud zonder Genade’. Dichte wildernissen en gebieden die noch water, noch land genoemd konden worden, boden een schamele bevolking van jagers en vissers - halve wilden - nauwelijks mogelijkheden voor een bestaan. De meeste kronieken melden dat aan die armzalige tijd in de negende eeuw een eind was gekomen toen deze streken in het rijk van keizer Karel werden opgenomen. Deze denkbeelden gaan terug op de Cosmographia, een geschrift uit de vierde eeuw na Christus, dat via de kerkvader Hiëronymus was overgeleverd en dat het noorden van Europa als een oord van barbaarsheid beschreef.1 Kort na het jaar 1500 moesten deze overleveringen voor nieuwe inzichten wijken. De aanleiding voor de reconstructie van het vaderlandse verleden was dat in 1470 elders in Europa werken van de Romeinse geschiedschrijver Tacitus waren opgedoken en in druk beschikbaar kwamen. Ze onthulden het bestaan van een groot en dapper volk dat in de Romeinse tijd een groot deel van Europa bewoonde, het Germaanse volk; dit was een verzamelnaam voor een volkerenfamilie die West-, Midden- en Noord-Europa besloeg. In de streek die later als het Duitse Hessen kon worden geïdentificeerd, woonden de Chatten. Bij een intern conflict verjoegen ze een groep stamgenoten, die de Rijn afzakte en zich langs de benedenloop van de rivier vestigde, tussen Nijmegen en de Noordzee. De vluchtelingen noemden zich Bataven. Veel verder ging Tacitus niet. Zijn mededelingen werden echter weldra door onze geschiedschrijvers aangevuld. Ze schreven dat de verdreven Chatten een aanvoerder met de naam Bato gehad hadden, en onder diens leiding ‘Bato's have’ hadden gesticht. Daaraan Auke van der Woud, De Bataafse hut 11 hadden ze hun naam ontleend: Baathavers of Betouwers; in de namen Betuwe, Batenburg en Batenstein leeft hun aanwezigheid nog voort. Het territoir van deze Baathavers werd omspoeld door de Waal, de Rijn (die in die dagen nog bij Katwijk in zee stroomde) en de Noordzee: het Bataafse Eiland. De ontdekking van dit voorgeslacht kreeg een betekenis die na 1500 nog driehonderd jaar voelbaar bleef; pas na het verlopen van de Bataafse Revolutie van 1795 verloren de verhalen over Bato's volk hun inspirerende heroïek. De manier waarop al die tijd over de Bataven werd gedacht, was in hoofdlijnen door de Hollandse humanisten van de vroege zestiende eeuw vastgesteld. Ze kan worden gekarakteriseerd als een mengeling van wetenschap en politiek. De wetenschappelijke weetgierigheid richtte zich in de zestiende en de zeventiende eeuw vooral op de opsporing van nieuwe schriftelijke bronnen en de uitleg daarvan: teksten van schrijvers uit de klassieke Oudheid, soms aangevuld met inscripties op overblijfselen uit de Romeinse tijd, waarvan het belang rond 1500 eveneens was ingezien, en waarvan er na 1500 steeds meer werden ontdekt.2 Oude teksten en tekstfragmenten vormden echter ook driehonderd jaar na 1500 nog verreweg de belangrijkste toegang tot het amper bekende Bataafse verleden. Toen na 1800 archeologische voorwerpen als de belangrijkste kennisbron werden ontdekt, bleef er echter van de Bataafse oudheid die driehonderd jaar lang aan de hand van gezaghebbende teksten was gereconstrueerd, binnen enkele jaren vrijwel niets meer over. De voorstellingen die men zich in die driehonderd jaar van dat verleden maakte, hadden gewoonlijk een politieke dimensie. Deze kon overal worden aangewezen, of het nu om de grote vraagstukken op het niveau van het staatsbestuur ging of om soms misschien wat naïeve uitingen van lokale trots. Katwijk wist zich verzekerd van een eervolle plaats in de vaderlandse geschiedenis omdat uit de naam werd afgeleid dat de verjaagde Chatten of Catten daarheen de wijk genomen hadden; bij Noordwijk en Zuidwijk (in de buurt van Wassenaar) zouden ze de noord- en zuidgrens van hun gebied hebben vastgesteld. Kattenbroek bij Woerden, Kattenburg in Amsterdam, Katwijk bij Delft, Kattendijke bij Goes maakten op soortgelijke gronden aanspraak op een positie in de oudste historie van het volk en op het prestige dat daar bijhoorde. Auke van der Woud, De Bataafse hut 12 Wat voor Katwijk en de Catten gold, gold ook voor Holland en de Bataven, maar op dat niveau was de politieke, wetenschappelijke en culturele betekenis naar evenredigheid groter. De grondtoon werd gezet door Die cronycke van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslant van Cornelius Aurelius, prior van een klooster bij Leiden en schrijver van verscheidene geleerde werken. Zijn kroniek, die bekendstaat als de Divisiekroniek, werd in 1517 voor het eerst uitgegeven.