Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
In het land der blinden Willem Oltmans bron Willem Oltmans, In het land der blinden. Papieren tijger, Breda 2001 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/oltm003inhe01_01/colofon.php © 2015 dbnl / Willem Oltmans Stichting 2 voor Jozias van Aartsen Willem Oltmans, In het land der blinden 7 1 Start Op 10 augustus 1953 besteeg ik voor het eerst de lange trappen naar de bovenste verdieping van het gebouw van het Algemeen Handelsblad aan de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam om mijn leven als journalist te beginnen. Chef van de redactie buitenland was dr. Anton Constandse. Van 1946 tot en met 1948 had ik de opleiding voor de diplomatieke dienst gevolgd van het Nederlands Opleidings Instituut voor het Buitenland (NOIB) op Nijenrode. Van 1948 tot en met 1950 volgde ik op het Yale College in New Haven, Connecticut, de studie Political Science and International Relations. Inmiddels 25 jaar geworden twijfelde ik steeds meer aan een leven als ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Was ik niet een te vrijgevochten en te zelfstandig denkende vogel om zonder tegensputteren of mokken braaf Haagse opdrachten uit te voeren waar ik het wellicht faliekant mee oneens zou zijn? Van een dergelijke incompatibilité d'humeurs zou immers alleen maar gedonder kunnen komen. Op het Yale College had ik in dit verband al het een en ander meegemaakt. In 1949 was ik tot praeses van de Yale International Club gekozen, een organisatie voor de in New Haven studerende buitenlandse studenten. Nederland knokte in die dagen onder de noemer van ‘politionele acties’ tegen Indonesië. Ik nodigde ambassadeur F.C.A. baron van Pallandt en de jeugdige diplomaten Leopold Quarles en Robert Fack uit om het Haagse beleid uiteen te komen zetten. Sukarno was ongeveer neergezet zoals Den Haag dit tegenwoordig met Milosevic doet. Ik was politiek zo groen als gras en ging toen nog blindelings uit van de slogan right or wrong, my country. Het kwam niet in me op deze drie heren als betaalde propagandisten te zien. Voor mij waren het drie keurige diplomaten van goeden huize, die ons in New Haven ongetwijfeld naar waarheid kwamen informeren hoe de vlag er anno 1949 in Indonesië bij hing. Nederland was als beschaafd land verplicht om de mariniers naar het Oosten te dirigeren, want orde en rust dienden te worden hersteld. Dat Indonesiërs in 1945 hun vrijheid en onafhankelijkheid hadden uitgeroepen, scheen in de residentie te worden beschouwd als een non-event dat voorlopig niet in de geschiedenisboekjes diende te worden bijgeschreven. Hoe haalden Sukarno en Hatta het immers in hun hoofd een zelfstandige republiek uit te roepen, wanneer Den Haag er niet van te voren mee had ingestemd? Vooral de Amerikaanse studenten die aanwezig waren bij het optreden van dit Nederlandse diplomatentrio schenen zich te ergeren aan het gewapende optreden van Nederland in Zuidoost-Azië. Ik ging met hen in discussie - want ik zat zelf op de lijn van ambassadeur Van Pallandt - maar zette in New Haven voor het eerst vraagtekens bij schieten als middel om interna- Willem Oltmans, In het land der blinden 8 tionale conflicten op te lossen. Nog vreemder vond ik het om de vloot te sturen wanneer landen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika zich na eeuwen van uitbuiting en slavernij eindelijk wilden ontdoen van knellende banden met het westerse en Amerikaanse kolonialisme en imperialisme. In Yale begon ik in te zien dat ik deel uitmaakte van een club van westerse onderdrukkers. In New Haven twijfelde ik voor het eerst aan de betekenis van het vak waarvoor ik in opleiding was. In 1950 deed zich een incident voor dat zelfs tot mijn vervroegd vertrek uit New Haven zou leiden. Op 17 januari 1950 gaf Jean Chauvel, de Franse permanent vertegenwoordiger bij de UNO, een diner ter ere van koning Peter van Joegoslavië en diens echtgenote Alexandra. Een studiegenoot, Jean duc de Béarn, nam me mee naar de Chauvels, en bij die gelegenheid nodigde ik de ambassadeur uit een lezing te komen geven. Hij accepteerde de invitatie. In hetzelfde kader wilde ik eveneens de permanent vertegenwoordiger bij de UNO van de Sovjet-Unie, Jacov Malik, vragen om in New Haven de buitenlandse politiek van het Kremlin nader te komen toelichten. Dit laatste voornemen veroorzaakte ongekende deining tot in de hoogste regionen van Yale University. Ik stond perplex. Natuurlijk wist ik dat in 1947 de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie was opgericht, wat het startsein was geweest voor een nieuwe Koude Oorlog. Moskou werd niet langer gezien als een nuttige bondgenoot tegen Hitler, Mussolini en Tojo. Van de ene op de andere dag werd Stalin aan de man gebracht als de angstwekkendste bedreiging voor de westerse beschaving. Voor mij een reden temeer om de dichtstbijzijnde topdiplomaat uit het Kremlin - in het zog van Chauvel of Van Pallandt - voor een gesprek met studenten uit te nodigen. Na de drukte over de komst van Jacov Malik deelde ik het bestuur van Yale mee dat indien de Rus niet mocht komen, ik de Fransman eveneens zou afzeggen. Het universiteitsbestuur handhaafde zijn onbezonnen standpunt, en ik vroeg Jean de Béarn om de Franse ambassadeur de impasse te gaan uiteenzetten, waar hij veel begrip voor bleek op te brengen. Een jaar later bood Yale de heer Chauvel een eredoctoraat aan om de afzegging van zijn lezing in New Haven te compenseren. Eigenlijk stond voor mij bij thuiskomst uit de VS in 1950 vast dat ik iets anders moest gaan doen dan diplomaat worden, waar wat? Via omzwervingen in het bedrijfsleven belandde ik van 1953-1954 als redacteur buitenland bij dr. Constandse. Honorarium: 160 gulden per maand netto. Van 1954 tot 1955 was ik redacteur bij het Amerikaanse persbureau United Press. Inkomen: 350 gulden per maand netto. In 1955 reisde ik op de bonnefooi naar Rome, met een introductie op zak voor Marc van Weede, gezant bij het Vaticaan. Hij maakte me attent op een vacature bij De Telegraaf als medewerker in Italië. Ik werd voor die post aangenomen. Willem Oltmans, In het land der blinden 9 Ik zat nog geen drie jaar in het vak of er gebeurde iets ongewoons. President Sukarno zou op 10 juni 1956 een staatsbezoek beginnen. Ik beschouwde dit een gouden kans om voor De Telegraaf een gesprek met hem te hebben. Nu kon ik uit de eerste hand verifiëren of de werkelijkheid klopte met hoe er over hem in het Westen werd gesproken. Het beeld dat ik van hem had was negatief. Maar in mijn jeugd op De Horst in Bosch en Duin leerden we aan de dinertafel om niet mee te praten over onderwerpen waar je niets over wist. Mijn twee broers en ik deden dit, als alle kinderen, natuurlijk toch, maar onze ouders bleven erop hameren dat het geen blijk van intelligentie was om lukraak meningen te ventileren. Die moesten met ter zake doende kennis worden onderbouwd. In die dagen interpreteerde ik ouderlijke kritiek als het bewijs dat ik blijkbaar het buskruit niet had uitgevonden, maar op latere leeftijd besefte ik hoe wijs en vruchtbaar die les uit mijn jeugd was geweest. Op 7 juni 1956 arriveerde Italcable 666 van hoofdredacteur J.J.F. Stokvis van De Telegraaf met het volgende bevel: ‘Don't interview Sukarno for De Telegraaf.’ Ik was juist journalist geworden vanuit het idee dat het metier van verslaggever meer vrijheid bood dan dat van rijksambtenaar, vooral wanneer men een minister van Buitenlandse Zaken dient die eigen hobby's laat voorgaan boven het landsbelang. Nu werd ik ook in de journalistiek geblokkeerd door een opdracht waar ik niet alleen tegen moest rebelleren, maar die ik ver van me af schoof, wat de consequenties ook mochten zijn. Ik wendde me tot het Franse persbureau Agence France Presse in Rome en kreeg de opdracht een reportage te maken over het zevendaagse staatsbezoek van Sukarno aan Italië. Op 12 juni 1956 werd ik door de Indonesische ambassadeur, Sutan M. Rasjid, aan het Indonesische staatshoofd voorgesteld. Daar was hij dan eindelijk, de vermeende staatsvijand van ons koninkrijk. In vloeiend Nederlands vroeg hij of ik werkelijk uit Nederland kwam. Hij keek me aan en nodigde me meteen uit om als gast mee te reizen in de speciale trein die de Italiaanse regering hem ter beschikking had gesteld. Toen hij voorstelde met hem de hort op te gaan, viel als bij Maître Corbeau de kaas uit mijn bek. Op 29 februari 2000 beschreef ik dit moment in de Jakarta Post als volgt. ‘I was nervous. Why? Because I was Dutch and in some ways I felt guilty. We had imprisoned this man for more than eleven years, while all he ever wanted was freedom for his people.’ De Italiaanse reis van president Sukarno heb ik in een aantal boeken beschreven.1 Op 23 juni 1956 publiceerde ik in Elseviers hoe Sukarno na elf jaar tegen Nederland aan keek, en dat hij te kennen had gegeven het geschil over de souvereiniteit van Nieuw-Guinea vreedzaam te willen oplossen. En 1 Zie vooral Memories 1953-1957, In den Toren, Baarn, 1986. Willem Oltmans, In het land der blinden 10 vooral, hoe hij met een bezoek aan Den Haag de fundamentele vriendschap tussen beide landen wenste te bezegelen. Het zou Sukarno echter nooit worden toegestaan onze heilige grond te betreden. Luns & co. waren ziedend. Ambassadeur H.N. Boon in Rome schreef twee protestbrieven aan J.J.F. Stokvis. Hij vroeg hem hoe De Telegraaf het in het hoofd haalde iemand in dienst te nemen die met Sukarno aan de haal was gegaan.2 Ik werd vervolgens door dit ochtendblad aan de dijk gezet, maar in 1956 kwam het niet in mij op dat Buitenlandse Zaken reeds bezig was met een berufsverbot om mij permanent de mond te kunnen snoeren.