Winterwatervogels

in Kaart

Telresultaten

Rotterdam

1999-2007

G. Bakker A. de Baerdemaeker M.A.J. Grutters

bSR-rapport 110

Colofon bSR-rapport 110 titel Winterwatervogels in Kaart – Telresultaten 1999 - 2007 auteurs G. Bakker, A. de Baerdemaeker & M.A.J. Grutters afbeeldingen © de bewuste fotografen kaartmateriaal Gemeentewerken Rotterdam, Landmeten en Vastgoedinformatie; auteursrecht voorbehouden

Deze uitgave kan geciteerd worden als: Bakker, G., A. de Baerdemaeker & M.A.J. Grutters. 2008. Winterwatervogels in Kaart – Telresultaten Rotterdam 1999 - 2007. bSR-rapport 110. bSR ecologisch advies, Rotterdam.

© bSR ecologisch advies, oktober 2008 Postbus 23452, 3001 KL, Rotterdam

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende. bSR kan door opdrachtgever niet aansprakelijk worden gesteld voor schade die voortvloeit uit gebruik van data of gegevens of door toepassing van aanbevelingen en conclusies, die zijn opgenomen in deze rapportage.

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

INHOUD

Samenvatting...... 3

1 Inleiding...... 5 1.1 Het project Winterwatervogels in Kaart...... 5 1.2 Leeswijzer ...... 5

2 Methodieken ...... 7 2.1 Gebiedsbegrenzing...... 7 2.2 Opzet en keuze van telgebieden...... 7 2.3 Wat is er geteld? ...... 7

3 Algemene resultaten...... 9 3.1 Waarnemers...... 9 3.2 Gebieden...... 9 3.3 Het weer tijdens de onderzoeksperiode...... 12 3.4 Aantallen vogels en hun verdeling over de stad...... 12

4 De soorten...... 15 4.1 Waargenomen soorten en aantallen ...... 15 4.2 Opbouw van de soortteksten...... 17 4.3 Soortteksten...... 18 Knobbelzwaan Cygnus olor Mute Swan ...... 19 Taigarietgans en Toendrarietgans Anser fabalis / A. serrirostris Bean Goose...... 20 Kleine rietgans Anser brachyrhynchus Pink-footed Goose ...... 21 Grauwe gans Anser anser Greylag Goose ...... 22 Kolgans Anser albifrons White-fronted Goose ...... 23 (Grote) Canadese gans Branta canadensis Greater Canada Goose...... 24 Brandgans Branta leucopsis Barnacle Goose...... 25 Nijlgans Alopochen aegyptiacus Egyptian Goose ...... 26 Casarca Tadorna ferruginea Ruddy Shelduck ...... 27 Bergeend Tadorna tadorna Shelduck...... 28 Krooneend Netta rufina Red-crested Pochard ...... 29 Tafeleend Aythya ferina Common Pochard...... 30 Kuifeend Aythya fuligula Tufted Duck...... 31 Topper Aythya marila Greater Scaup ...... 32 Nonnetje Mergellus albellus Smew ...... 33 Brilduiker Bucephala clangula Common Goldeneye ...... 34 Grote zaagbek Mergus merganser Goosander...... 35 Krakeend Anas strepera Gadwall...... 36 Smient Mareca penelope Eurasian Wigeon...... 37 Slobeend Anas clypeata Northern Shoveler...... 38 Wilde eend Anas platyrhynchos Mallard ...... 39 Pijlstaart Anas acuta Northern Pintail ...... 40 Wintertaling Anas crecca Common Teal...... 41 Dodaars Tachybaptus podiceps Little Grebe...... 42

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 1 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Fuut Podiceps cristatus Great Crested Grebe...... 43 Aalscholver Phalacrocorax carbo Great Cormorant...... 44 Roerdomp Botaurus stellaris Great Bittern ...... 45 Blauwe reiger Ardea cinerea Grey Heron ...... 46 Waterral Rallus aquaticus Water Rail ...... 47 Waterhoen Gallinula chloropus Common Moorhen...... 48 Meerkoet Fulica atra Common Coot...... 49 Scholekster Haematopus ostralegus Eurasian Oystercatcher ...... 50 Watersnip Gallinago gallinago Common Snipe...... 51 Kokmeeuw Larus ridibundus Black-headed Gull ...... 52 Stormmeeuw Larus canus Common Gull...... 53 Zilvermeeuw Larus argentatus European Herring Gull...... 54 Grote mantelmeeuw Larus marinus Greater Black-backed Gull ...... 55 IJsvogel Alcedo atthis Common Kingfisher...... 56

Literatuur...... 57

Fotoverantwoording ...... 58

Dankwoord...... 59

2 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

SAMENVATTING

Dit rapport geeft een overzicht van de telresultaten van de watervogeltellingen die in het kader van het project Natuur in Kaart zijn uitgevoerd door Rotterdamse vrijwilligers. Doel van dit project is enerzijds om de Rotterdamse burger bij de natuur te betrekken middels het leren herkennen en tellen van de verschillende vogelsoorten, en anderzijds het vergroten van de kennis over de Rotterdamse watervogelfauna.

Vanaf de winter 1999-2000 is er door 70 vrijwilligers gedurende het winterhalfjaar (oktober-maart) in tal van gebieden binnen de Rotterdamse gemeentegrens systematisch naar watervogels gekeken. Dit heeft geresulteerd in een databestand van ruim 19.000 waarnemingen, samen goed voor meer dan een half miljoen vogels.

In totaal werden 53 soorten watervogels geregistreerd binnen de Rotterdamse gemeentegrenzen. De Wilde eend was de meest algemene watervogel in Rotterdam met 164.625 exemplaren. De top vijf wordt verder aangevuld met de Kokmeeuw (94.912 exemplaren), Meerkoet (81.029), Waterhoen (32.250) en Smient (31.295). Uit dergelijke aantallen mag worden opgemaakt dat de stad Rotterdam regionaal gezien van wezenlijk belang is voor watervogels in het algemeen en enkele soorten in het bijzonder.

Veruit de meeste vogels werden geteld in de waterrijke deelgemeenten en -. Deze gebieden waren overigens bedeeld met enkele zeer actieve waarnemers, hetgeen dit resultaat ten dele kan verklaren. Het Centrum van Rotterdam leverde de minste watervogels op. Uit het onderzoek komt naar voren dat de grootste wateroppervlaktes ook de grootste concentraties watervogels herbergen. In dat verband is de aanleg en uitbreiding van grote oppervlaktewateren in de stad een positieve ontwikkeling.

Per soort wordt een uiteenzetting gegeven over het voorkomen in Rotterdam. Deze informatie kan een aanzet vormen voor meer uitgebreide analyses in de toekomst. Uit de data als geheel kan geconcludeerd worden dat het merendeel van de watervogels in Rotterdam een positieve aantalsontwikkeling laat zien. Of deze stijging duurzaam is of slechts een tijdelijke fluctuatie, zal langduriger onderzoek moeten uitwijzen.

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 3 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

4 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

1 INLEIDING

1.1 Het project Winterwatervogels in Kaart

Voorliggend rapport is een weergave van de resultaten van de Rotterdamse watervogeltellingen verzameld door 70 vrijwilligers gedurende de winters van 1999-00 tot en met 2006-07.

Sinds de winter van 1999-2000 brengt een groeiend aantal vrijwilligers de watervogels van Rotterdam in kaart. Dit betrof de eerste actie voortvloeiend uit het in 1999 opgestarte project Natuur in Kaart (NiK), een idee van Sport en Recreatie (SenR) van de gemeente Rotterdam en bureau Stadsnatuur Rotterdam (bSR). In het kort betekende dit dat bewoners van Rotterdam onderwezen werden in het herkennen en tellen van de verschillende vogelsoorten. SenR wilde hiermee bereiken zoveel mogelijk Rotterdammers te betrekken bij hun eigen groene leefomgeving. bSR had als doel het zoveel mogelijk verzamelen van kennis over de natuur in de stad. NiK was de perfecte combinatie hiervoor: iedereen was enthousiast en tevreden.

In 2003 werden er helaas andere prioriteiten bij SenR gesteld en kon het project NiK niet langer doorgang vinden. Een kleine groep vrijwilligers bleef zich echter actief inzetten voor het behoud van NiK. Na uiteindelijk een toezegging vanuit de gemeente en het inschakelen van het Rotterdams Milieucentrum (RMC) voor het werven van fondsen en het verzorgen van de organisatie, kwam NiK in een positieve stroomversnelling. In de tussentijd bleven veel vrijwilligers enthousiast doortellen.

Het jaar 2006 vormde een keerpunt. NiK werd dankzij de inzet van enkele actieve vrijwilligers, het RMC en de sponsors nieuw leven ingeblazen. bSR werd gevraagd voor het geven van de cursussen en het organiseren van de inventarisaties. Dit resulteerde onder andere in het opstarten van een nieuwe beginnerscursus Winterwatervogels. Doordat deze cursus al enkele jaren niet meer was gegeven waren er om verschillende redenen enkele tellers van de oude garde gestopt; daarentegen was er al snel een nieuwe lichting tellers in het veld!

Dit rapport wordt opgedragen aan deze tellers, die de afgelopen jaren geheel belangeloos hun bijdrage leverden aan de kennis over de Rotterdamse avifauna. Zij die ondanks wind, kou of regen telkens weer consequent hun gegevens verzamelden en opstuurden. De lijst met namen van de betrokken personen is te vinden in het dankwoord.

1.2 Leeswijzer

Na deze korte inleiding volgt in Hoofdstuk 2 een uiteenzetting van de gebruikte methodieken en worden bepaalde keuzes uitgelegd. In Hoofdstuk 3 worden de algemene resultaten van het onderzoek gepresenteerd. Hierin wordt onder meer aangegeven wat de tellers hebben gepresteerd, welke gebieden het best hebben gescoord en hoeveel vogels er zijn geteld. In Hoofdstuk 4 wordt ten slotte een uitgebreidere analyse van de telgegevens gepresenteerd, met specifieke informatie over 38 vogelsoorten die tijdens de tellingen werden geregistreerd.

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 5 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

6 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

2 METHODIEKEN

2.1 Gebiedsbegrenzing

De gebiedsbegrenzing die voor de winterwatervogeltellingen in principe altijd is gehanteerd betreft de Rotterdamse gemeentegrens, zoals aangegeven in verspreidingskaart bij de soortteksten (Hoofdstuk 4). Daarnaast zijn de grote rivieren en zeehavens buiten beschouwing gelaten. Deze worden namelijk al door Rijkswaterstaat geïnventariseerd. Een enkele keer is hiervan afgeweken, altijd omdat een enthousiaste vrijwilliger net buiten de Rotterdamse grens woonde of daar een leuk telgebied wist te liggen. Geteld werden alle wateren en poldergraslanden met slootjes waar zich watervogels gedurende de wintermaanden kunnen ophouden. Overigens dient opgemerkt te worden dat sommige gebieden binnen de in deze rapportage beschreven periode nog niet werden geteld in het kader van het project Winterwatervogels in Kaart, zoals de voor watervogels zeer relevante Zevenhuizerplas. Aangezien deze en andere gebieden thans een onderdeel zijn geworden van de gemeente Rotterdam zal in de toekomst uiteraard wel aandacht worden besteed aan deze gebieden.

2.2 Opzet en keuze van telgebieden

In 1999 zijn andere gebieden geïnventariseerd dan in de jaren daarna. De gebieden waren groter en op basis van ervaring zijn deze daarna behapbaar gemaakt. Vanaf 2000 zijn de telgebieden, op een enkele uitzondering na, definitief vastgesteld met een vaste begrenzing. Sommige gebieden zijn later echter op verzoek van bSR opgesplitst in kleinere eenheden; zo is bijvoorbeeld het telgebied in 2003 opgesplitst in Park Zestienhoven en Rotterdamse Schie. Daarnaast waren er enkele enthousiaste vrijwilligers die hun telgebied nog verder hebben opgesplitst, tot op watergangniveau. Voor analyse van de betreffende watergang(stelsel) kan dit zeer interessant zijn, voor deze rapportage is er echter voor gekozen om het oorspronkelijk telgebied te handhaven. Dit is gedaan om de resultaten van de telgebieden onderling enigszins vergelijkbaar te houden.

2.3 Wat is er geteld?

Het onderzoek heeft zich beperkt tot ‘winterwatervogels’. Hieronder zijn gerekend alle zwanen, ganzen en eenden (Anatidae), duikers (Gaviidae, overigens niet waargenomen), futen (Podicipedidae), aalscholvers (Phalacrocoracidae), reigers (Ardeidae), rallen (Rallidae) en meeuwen (Laridae). Voorts zijn geregistreerd de waarnemingen van enkele soorten steltlopers (Haematopodidae en Scolopacidae), Kraanvogel (Gruidae) en IJsvogel ( Alcedo atthis ).

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 7 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

8 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

3 ALGEMENE RESULTATEN

3.1 Waarnemers

In totaal hebben 70 vrijwilligers bijgedragen aan de watervogeltellingen gedurende acht winterseizoenen van 1999 tot en met 2007. In Figuur 1 is een overzicht van deze vrijwilligers weergegeven. Tevens is te zien in welke mate deze personen hun bijdrage aan het databestand hebben geleverd. Het aantal tellocaties varieerde per persoon van 1 tot 22. Hierbij dient aangetekend te worden dat sommige tellers veel kleine gebieden hebben geteld en andere juist weinig maar wel grote gebieden. Het effectief getelde gebied kan dus even groot zijn geweest. Het aantal doorgegeven waarnemingen per persoon varieerde van 6 tot 2186. Onder een waarneming wordt daarbij verstaan een regel (‘record’) met aantalsinformatie over de aanwezigheid van één specifieke soort op één specifieke datum op één specifieke tellocatie. Om de grote variatie in waarnemingstotalen toch in één figuur samen te vatten is een logaritmische schaal gebruikt (Figuur 1). In het algemeen geldt dat het gros van de waarnemingen op conto komt van personen die gedurende meerdere telseizoenen actief waren. De verhouding aantal waarnemingen / aantal tellocaties zou indicatief kunnen zijn voor de ‘kwaliteit’ van een telgebied voor watervogels, maar zal deels bepaald worden door de telervaring van een waarnemer. Daarnaast kunnen zaken als toegankelijkheid en overzichtelijkheid van een tellocatie meespelen in het uiteindelijke aantal verrichte waarnemingen in een gebied.

3.2 Gebieden

In Figuur 2 is een overzicht gegeven van alle getelde gebieden. De namen van de gebieden representeren de kleinste eenheden zoals die in de bSR-database waren opgenomen medio oktober 2008. De gebieden zijn gerangschikt op het aantal aan bSR doorgegeven waarnemingen. Koploper is de Bergse Voorplas met 646 waarnemingen in het bestand, gevolgd door de Bergse Achterplas, (inclusief Prinsenpark), Overschiese Plasjes-Oost en Tuinenhoven en Groenenhagen te IJsselmonde. Van al deze gebieden kwamen 500 of meer waarnemingen. Voor de meeste gebieden met veel waarnemingen geldt dat deze meerdere seizoenen op rij zijn geteld. Zo kan het zijn dat een potentieel zeer interessante watervogellocatie niet in de top van dit overzicht staat, puur doordat er relatief weinig gekeken is ten opzichte van locaties die in een enkel seizoen in feite minder watervogels huisvestten maar waar vaker werd geteld. In veel gevallen is ook de binding van een fanatieke teller met een bepaald gebied debet aan hoger aantal waarnemingen in dat gebied.

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 9 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

0 5 10 15 20 25 30 Roeloffzen Dijk Korving-Den Knibbe Pols Ivens Polder Leeuwen Huijts Hoek Bruning Yperen Sips Gaasbeek Goedhart Bijl-Wirtz Ballegoie Vos-Arensman Ochtman- Zomer Boer Bosch Hout Veenendaal Troelstra Klos Tiemensma Lageveen Van Yperen- Strik Amsterdam Moerland Dijkshoorn Gessele Deel Du Mez de Haan Meeuwsen Gennep Hall Buchem Oostende Rechtuijt Waardenberg Hermanns Beitschat Hendriks Backerra Epe Scheepstra Stuivenberg Folmer Dijksman Geenen Reumer Bouterse Muller Leichsenring Hagendijk-Nijholt Smeele Balen Watering Elderen Vermeulen Struik Sayaner La Soe aantal waarnemingen Groen-Zwart Rozier aantal tellocaties Huizer Bernard 1 10 100 1000 10000

Figuur 1. Overzicht van tellers (aangeduid middels achternaam), hun aantal waarnemingen en het aantal tellocaties dat zij onderzochten. De onderste x-as geeft het aantal waarnemingen aan op een logaritmische schaal; de bovenste x-as het aantal tellocaties.

10 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

locatienaam waarnemingen locatienaam waarnemingen Bergse Voorplas 646 Molenplassen Zuidwijk e.o. 68 Bergse Achterplas 568 Bergsingel en Noordsingel 66 Prinsenland (incl. Prinsenpark) 562 Wollefoppenpark 65 Overschiese Plasjes-Oost 538 Schiebroekse Park e.o. 62 Tuinenhoven - en Groenenhagen 525 wijknatuurtuin Prinsenland - Beelstraat 62 Kralingse Plas 490 Boezem-Zuid 61 Zestienhovensepark 378 wijknatuurtuin Prinsenland - Hattasingel 61 Ommoordse Veld - West 374 Valkeniers- en Pinksterweide 60 Rotte suburbaan 366 Stationssingel - Provenierssingel 58 Bedrijvenpark Gadering e.o. 357 Melanchtonpark 57 Schiebroekse Park e.o. tot Wilderse Kade 353 West 57 Heemraads- en Essenburgsingel 336 IJsselmonde - e.o. 56 Oudelandse Park 333 wijknatuurtuin Prinsenland - singels langs park 55 Delftse Schie 318 wijknatuurtuin Prinsenland - singel tussen weilanden 54 Argonautenpark e.o. 307 Zuiderbegraafplaats e.o. 54 DWL-bekken 306 Heemraads- en Essenburgsingel (incl. Coolhaven) 53 Coolhaven 305 Molenplassen Zuidwijk 53 Rotte urbaan 305 Prinsenland Zuid Ringvaartplas 53 Oranjebuitenpolder 299 wijknatuurtuin Prinsenland - singels bij eilanden 53 Ommoord 297 Boezem-Noord 52 Nieuwerkerksetocht en park 280 Ommoord - Noord Oost 52 Noorderkanaal en Schie-Schiekanaal 271 Ommoord Zuid-Oost 51 Oranjebuitenpolder plasjes 254 Ommoord-Oost 48 Nieuw 239 Schiebroekse Park 1999 45 Overschiese Plasjes-West 238 DWL-terrein Westzijde 44 Terbregse Park 237 Coolhaven - Oost 43 Delfshavense Schie en havens 234 Zuiderpark-West 42 Ommoord zuidwest 231 - Boergoensevliet e.o. 41 Kralingse Plein - Plas WZ 229 Ommoord West (Zuidpunt) 41 Park De Twee Heuvels e.o. 226 Park Zestienhoven-Zuid 41 Delfshavense Schie-1 225 Crooswijkse Singel 40 Oranjebuitenpolder oost 225 Ommoord-West 1999 40 Rotterdamse Schie deel Achterdijk Plassingel 225 totaal 40 Zuiderpark-Oost (incl. Ahoy) 222 Charlois-West 38 IJsselmonde-Beverwaard 217 Prinsenland-Zuid 1999 36 - 214 Hoekse Bosjes e.o. 35 Zuiderbegraafplaats en volkstuinen 203 Hillegersberg-Argonautenpark e.o. 34 Oranjebuitenpolder west 195 Nieuwlandse Park e.o. 34 singels Kalundborgerf 187 Nieuwlandsedijk e.o. 34 Kandelaar Noord 183 34 180 Provenierssingel-Spoorsingel 34 Kandelaar Zuid 179 Roel Langerakpark wateren 34 Vroesenpark 176 Westersingel 33 bassins Watertorenweg 151 DWL terrein - div. water 31 plas Eschpolder 148 Krimsloot - HvH 29 singels Semiramispark West Varnasingel 148 Schiebroek - zuidwest plus Melanchtonpark 29 Charlois zuidwest 147 Hoekse Bosjes - Sloot Wierstraat 27 Kralingse Plas Noord 147 Polder 27 Wilgenplas e.o. 146 Museumpark 26 IJsselmonde zuid--Rijeroord 139 Schiebroek - zuidwest 26 Molenplassen Vrijenburgerplas Zuidwijk e.o. 139 sloten Kralinger Esch 25 -NoordWest 138 Statensingel 24 singel Messinadreef 120 Carnisse 23 singels Almeriaerf Beiroetstraat Grote Beer 115 IJsselmonde-groenstrook 23 Park Zestienhoven plus Rotterdamse Schie 114 sloten Eschpolder 23 Stadshavens-Haringvliet e.a. 112 Statensingel plus wijk Blijdorp 23 singel Semiramispark Oost en Akkabapad 111 Vroesenpark en Statensingel 23 Bloemhof 109 - 22 singels Skagenerf Helsingborgerf 109 Park Zestienhoven-Noord 22 Wollefoppenpark e.o. 109 Zevenkamp 2000 22 singels Capelseweg-noord 107 Zevenkamp (incl. Wollefoppenpark) 20 singels George Hintzenweg 106 Charlois-Oost 18 Zuiderpark (incl. Ahoy) 106 Bergse Achterplas 1999 14 Bedrijvenpark Gadering - Hoogvliet e.o. 101 13 Pendrecht-Zuidwijk 98 Hoogvliet - Wiel 11 singel A20 bij Alexandrium 94 Eiland van Brienenoord plus Zuiddiepje en Kreeksehaven 10 aantal waarnemingen Singel Snelfilterweg (9) 93 Maashaven - oost 10 singels Koldingdreef Kieldreef 92 Rotterdam Airport 8 >500 haventje Buitenbassinweg 91 Spinozapark 8 451-500 Semiramispark 86 Westersingel-Museumpark 8 401-450 Schiebroek 82 - Binnenhaven 7 351-400 Terbregge e.o. 82 Kop van Zuid - Nassauhaven 7 301-350 Park Euromast 81 Zevenkamp - Wollefoppenpark e.o. 7 251-300 singels Toulondreef Brindisepad Suezpad 81 Stokviswater - Delftsevaart 6 201-250 singels Visbyerf 81 Zevenkamp NO 6 151-200 singel Evenaar 73 Charlois - Lepelaarsingel e.o. 5 101-150 Delfshavense Schie-2 (binnenhavens) 71 Kop van Zuid - Persoonshaven 5 51-100 singels Alexandrium II en III 71 Kerkwervesingel 3 1-50 Kralingse Plas-Zuid 68

Figuur 2. Overzicht tellocaties en aantal waarnemingen per tellocatie.

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 11 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

3.3 Het weer tijdens de onderzoeksperiode

Het voert te ver om hier een nauwgezette analyse te geven van de weersomstandigheden tijdens alle acht de telseizoenen. Hiervoor wordt verwezen naar de website van het KNMI, www.knmi.nl . Toch is het interessant om de verschijning en aantalsveranderingen van bepaalde vogelsoorten in de winter te koppelen aan het optreden van bepaalde weerscondities. Als maat voor de ‘strengheid’ van een winter is het vorstgetal van IJnsen (IJnsen 1991) een bruikbare indicator. Het vorstgetal V wordt berekend over de periode november tot en met maart, uit het aantal vorstdagen (v) met een minimumtemperatuur beneden het vriespunt, het aantal ijsdagen (y) met een maximumtemperatuur beneden het vriespunt en het aantal zeer koude dagen (z) met een minimumtemperatuur lager dan -10°C (alles gemeten in Rotterdam), volgens de formule:

V = 0,000275v 2 + 0,667y + 1,111z

Op grond van dit vorstgetal kan een winter variëren van extreem zacht (V ≤ 3.2) tot extreem streng (V ≥ 82.1). Het wintergetal van IJnsen wordt zo berekend dat er een score tussen 0 en 100 uitkomt, want de heer IJnsen heeft berekend dat de strengst mogelijke winter in Nederland niet meer dan 110 vorstdagen, 50 ijsdagen en 30 ‘zeer koude’ dagen telt. Deze grenzen lijken tamelijk willekeurig gekozen maar de aanname blijkt in de praktijk redelijk te kloppen. De strengste winter van de 20 e eeuw, die van 1963, kwam in De Bilt tot 84.1 punten, de zachtste, die van 1989, op 2.0 punten. Van de winterperiodes 1999-00 tot 2006-07 springt alleen 2002-03 er enigszins uit met een vorstgetal van 23, wat overigens de typeren is als ‘normale winter’. De overige winters waren vrij zacht tot extreem zacht (2006-07, vorstgetal 0,3!).

3.4 Aantallen vogels en hun verdeling over de stad

Er zijn van acht seizoenen watervogels tellen ruim 19.000 waarnemingen bij bSR binnengekomen, samen goed voor in totaal ruim een half miljoen vogels (526.691 om precies te zijn). In Figuur 3 is op een logaritmische schaal weergegeven waar in de stad welke aantallen vogels zijn waargenomen. Overschie staat bovenaan met 69.598 vogels, zo’n 13% van het totaal, gevolgd door Hillegersberg-Schiebroek met 59.631, zo’n 11% van het totaal. Op enige afstand volgen -Crooswijk met 31.602 (6%), met 24.200 (4,6%) en Prins-Alexander met 23.828 (4,5%). Hekkensluiter qua aantal vogels is de (Centrum) met 104 exemplaren (0,02%).

12 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Overschie

Hillegersberg Schiebroek

Kralingen Croosw ijk

Delfshaven

Prins Alexander

Prins Alexander - Ommoord

Hoek van Holland

IJsselmonde - Beverw aard

Charlois

Kralingen Croosw ijk - Kralingse Bos

Prins Alexander - Zevenkamp

Prins Alexander - Prinsenland

Noord

IJsselmonde

Kralingen Croosw ijk - De Esch

Prins Alexander - Prinsenpark

Prins Alexander - Oosterflank

Hoogvliet

Delfshaven - Delfshaven

Centrum

Charlois - Zuiderpark

Overschie - Zestienhoven

IJsselmonde - Groot IJsselmonde

Prins Alexander - Ommoordse Veld

Delfshaven - Nieuw e Westen

Feijenoord

Hillegersberg Schiebroek - Overschiese Plasjes

Hillegersberg Schiebroek - Terbregse Park

Hillegersberg Schiebroek - Schiebroekse Park

Hillegersberg Schiebroek - Terbregge

Hoogvliet - noord

Noord - Vroesenpark

Prins Alexander - Wollefoppenpark

Charlois - Zuidw ijk

Hoogvliet - zuid

Spaanse Polder

IJsselmonde - Park De Tw ee Heuvels

Feijenoord - Vreew ijk

Centrum - Het Park

Overschie - Noord Kethel

Prins Alexander -

Charlois - Pendrecht

Noord -

Charlois - Wielew aal

Kralingen Croosw ijk - Eschpolder

Kralingen Croosw ijk - Rubroek

Centrum - Oude Westen

Centrum - Museumpark

Centrum -

Charlois - Carnisse

Noord - Proveniersw ijk

Noord - Blijdorp

Hillegersberg Schiebroek - Schiebroek

IJsselmonde -

IJsselmonde - Eiland Van Brienenoord Hoek van Holland - Strand en Duin aantal vogels Centrum - Stadsdriehoek

1 10 100 1000 10000 100000 Figuur 3. Aantallen waargenomen vogels per stadsdeel (n=526.691). Op de x-as het aantal in logaritmische schaal. Het maximum is 69.598 (Overschie); het minimum 104 (Stadsdriehoek).

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 13 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Wilde Eend Kokmeeuw Meerkoet Waterhoen Smient Kolgans Kuif eend Zilvermeeuw Grauw e Gans Fuut Tafeleend Stormmeeuw Blauw e Reiger Aalscholver Nijlgans Knobbelzw aan Wulp Krakeend Scholekster Kleine Mantelmeeuw Slobeend Wintertaling Watersnip Grote Canadese Gans Grote Mantelmeeuw Dodaars Kleine Rietgans Brandgans Brilduiker rietgans Bergeend Pijlstaart IJsvogel Grote Zaagbek Roerdomp Kraanvogel Waterral Grote Zilverreiger Nonnetje Topper Bokje Krooneend Wilde Zw aan Casarca Witgat Eider Rotgans Geoorde Fuut Roodhalsfuut Kuif duiker/Geoorde Fuut Middelste Zaagbek Kleine Burgemeester aantal exemplaren Koereiger

1 10 100 1000 10000 100000 1000000

Figuur 4. Soorten en aantallen tijdens winterwatervogeltellingen in Rotterdam 1999-2007. Aantallen op x-as op logaritmische schaal.

14 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

4 DE SOORTEN

4.1 Waargenomen soorten en aantallen

Er zijn in het kader van de winterwatervogeltellingen 53 soorten geregistreerd. Een overzicht van deze soorten en hun abundantie is weergegeven in Figuur 4. De meest talrijke watervogel in het Rotterdamse winterseizoen is de Wilde eend ( Anas platyrhynchos ). Maar liefst 164.625 exemplaren werden waargenomen, inclusief gedomesticeerde vormen (‘Soepeend’). Op plaats twee staat de Kokmeeuw (Larus ridibundus ) met 94.912 exemplaren. De derde plaats wordt ingenomen door de Meerkoet (Fulica atra ) met 81.029 exemplaren. Op enige afstand volgt het Waterhoen ( Gallinula chloropus ) met 32.250 getelde vogels. Op plaats vijf staat de Smient (Mareca penelope) met 31.295 exemplaren. Bij de totalen moet opgemerkt worden dat deze voor sommige soorten indicatief zijn voor de talrijkheid over een groot deel van de stad Rotterdam. De hoge aantallen van Smient en ook Kolgans ( Anser albifrons ) zijn echter voornamelijk te danken aan de aanwezigheid van enkele (zeer) grote groepen op één of enkele locaties.

Enkele voor Rotterdam bijzondere soorten zijn ook waargenomen tijdens de tellingen. Zo werd op 13 maart 2004 door R. Ivens een eerste winterkleed Kleine burgemeester ( Larus glaucoides ) opgemerkt op de Delfshavense Schie. Eveneens bijzonder was de Koereiger ( Bulbulcus ibis ) die op 28 oktober 2005 werd waargenomen door G. Goedhart en J. Ochtman in telgebied Kandelaar- Noord. Een binnenlandse Middelste zaagbek ( Mergus serrator ) werd opgemerkt te Prinsenland door C.J.W. Sips, op 12 februari 2000. Een Roodhalsfuut ( Podiceps grisegena ) werd gezien op tellocatie Hoogvliet Boomgaardshoek – Zalmplaat door I. Klos op 18 januari 2004. Verder zijn vermeldenswaard de twee rotganzen ( Branta bernicla ) in het Zestienhovense Park in februari en maart 2004, door A.G. van Yperen; vijf Eiders ( Somateria mollissima ) in Polder de Esch door A.E. Korving-Den Engelse op 19 maart 2000 en een Grote Zilverreiger ( Casmerodius albus ) in de Beverwaard, IJsselmonde op 19 november 2006 door F. van den Bosch (naast meerdere waarnemingen in de Kandelaar-Noord). Ten slotte verdienen de waarnemingen van Kraanvogel (Grus grus ) vermelding: op 11 december 2004 te Hoogvliet Boomgaardshoek – Zalmplaat 22 overtrekkend door I. Klos; op 16 oktober 2005 drie pleisterend in de Oranjebuitenpolder door A.Dijk en op 17 februari 2007 twee pleisterend door A.E. Korving-Den Engelse bij het DWL- Bekken in de Esch.

Concentratie van Kuifeend ( Aythya fuligula ), Maashaven, januari 2003 (D. Hoek).

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 15 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

16 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

4.2 Opbouw van de soortteksten

De hiernavolgende pagina’s geven een per soort een samenvatting van de in het kader van de Winterwatervogels in Kaart verzamelde data. Iedere pagina is op dezelfde wijze opgebouwd en bestaat uit de op deze pagina benoemde onderdelen.

Soortnaam : Nederlandse, wetenschappelijke en Engelse soortnaam van de vogel.

Algemeen : Geeft relevante algemene informatie over bijvoorbeeld herkomst, voorkomen in Nederland, gedrag, kleed en andere noemenswaardige zaken.

Verspreiding en aantallen : Beschrijft de verspreiding en aantallen waargenomen in Rotterdam, waarbij wordt verwezen naar verspreidingskaart en figuren. Opvallende zaken worden beschreven, zoals plaatsen met hoge aantallen van een soort of details inzake een specifieke waarneming.

Seizoenspatroon en trend : Verwijst naar figuren 2 en 3. Aantalsveranderingen over de acht telseizoenen worden beschreven en er wordt ingegaan op het al dan niet zichtbaar zijn van een specifiek verschijningspatroon van een soort over de zes maanden van het telseizoen.

Figuur 1 : Gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen. Dit is het gemiddelde aantal exemplaren van een soort over zes maanden tellen. Eén blauwe balk geeft zo’n seizoensgemiddelde weer. De SD oftewel standaarddeviatie is de wortel van de gemiddelden van de afwijkingen ten opzichte van het gemiddelde. Het is een maat voor de variatie in de data. Hoe groter de blauwe T-balk in de figuur, hoe groter de variatie in maandtotalen in een seizoen voor de betreffende soort. Indien de verschillen in aantallen vogels tussen de seizoenen zo groot zijn dat deze niet meer in een lineaire grafiek waren te vatten, is gebruik gemaakt van een logaritmische (LOG) schaal op de y-as van de grafiek, die loopt van 0-1-10-100- 1000, etc.; telkens een tien macht hoger dus.

Figuur 2 : Gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen. De blauwe balken in deze figuur geven het hoogst vastgestelde totaalaantal weer van een soort over zes tellingen (in alle telgebieden), gedeeld door het aantal tellocaties (dit gemiddelde is weergegeven op de linker y-as). Op die manier is gecorrigeerd voor eventuele veranderingen in het aantal tellocaties tussen de seizoenen en zijn de seizoensmaxima vergelijkbaar. Het maximaal vastgestelde aantal exemplaren van een soort kan gezien worden als de ‘beste’ van zes steekproeven. Het verloop van het vorstgetal van IJnsen is weergegeven middels een rode lijn en is een waarde (afleesbaar op de rechter y-as) die de ‘strengheid’ van het weer tijdens de winter indiceert. Meer hierover in paragraaf 3.3. Verschijningspatronen van sommige soorten zijn soms goed te koppelen aan het optreden van een strenge winter.

Figuur 3 : Seizoenspatroon 1999-2007 (n= …) . De som van het aantal waargenomen exemplaren is voor elke van de zes maanden over acht telseizoenen weergegeven. Op die

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 17 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

manier wordt duidelijk in welke maand een soort meer of minder algemeen voorkomt. (n=…) geeft het totaal aantal waargenomen exemplaren van de soort aan over acht telseizoenen.

Figuur 4: Verspreidingskaart. De blauwe ingekleurde kilometerhokken (1x1 km) representeren alle hokken waar tellingen zijn verricht. De blauwe stippen indiceren één of meerdere waargenomen exemplaren in een hok. De grootte van een stip verwijst naar het aantal waargenomen exemplaren in het betreffende kilometerhok over acht telseizoenen. De bijbehorende aantallen zijn te vinden in de legenda aan de linkerzijde van de kaart. Als gevolg van een geautomatiseerde gegevensverwerking kan het voorkomen dat een ingekleurd hok niet helemaal overlapt met een telgebied. In de bSR-database zijn tellocaties begrensd door een lijn, een zogenaamd polygoon. Telkens is een kilometerhok gekoppeld aan het midden van zo’n polygoon, waardoor de kilometerhokken van perifere delen van een telgebied (bijvoorbeeld bij de Kralingse Plas) niet zijn ingekleurd. Over het algemeen geeft de gehanteerde methodiek echter een redelijk representatieve weergave van de verdeling van de soorten over de Rotterdamse kilometerhokken. De blauwe lijn in de kaart vormt de gemeentegrens van Rotterdam.

Foto : Op elke pagina is een foto van de betreffende soort opgenomen. Elke foto is in Nederland gemaakt en representeert een verenkleed van de soort zoals deze in de winter in Rotterdam wordt aangetroffen.

4.3 Soortteksten

In totaal worden hieronder 38 soorten uitgebreid beschreven. Dit zijn achtereenvolgens Knobbelzwaan, Taiga-/Toendrarietgans, Kleine rietgans, Grauwe gans, Kolgans, (Grote) Canadese gans, Brandgans, Nijlgans, Casarca, Bergeend, Krooneend, Tafeleend, Kuifeend, Topper, Nonnetje, Brilduiker, Grote Zaagbek, Krakeend, Smient, Slobeend, Wilde eend, Pijlstaart, Wintertaling, Dodaars, Fuut, Aalscholver, Roerdomp, Blauwe reiger, Waterral, Waterhoen, Meerkoet, Scholekster, Watersnip, Kokmeeuw, Stormmeeuw, Zilvermeeuw, Grote mantelmeeuw en IJsvogel.

Wel vastgestelde soorten die niet uitgebreid zijn beschreven, om uiteenlopende redenen, zijn Wulp, Kleine mantelmeeuw, Kraanvogel, Grote zilverreiger, Bokje, Wilde zwaan, Witgat, Eider, Rotgans, Geoorde fuut, Roodhalsfuut, Geoorde fuut / Kuifduiker, Middelste zaagbek, Kleine burgemeester en Koereiger. Voor informatie over hun abundantie wordt verwezen naar Figuur 4 (paragraaf 4.1). In een toekomstige publicatie over de Rotterdamse avifauna zullen deze soorten uitgebreider aan bod komen.

18 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Knobbelzwaan Cygnus olor Mute Swan

Algemeen 80

De Knobbelzwaan is in de regio Rotterdam een 70 broedvogel en kan jaarrond worden aangetroffen. De Nederlandse Knobbelzwanen stammen deels van een 60 gedomesticeerde (witte) variant die zich heeft vermengd met wilde exemplaren. De soort komt voor op allerlei 50 wateren maar plaatsen met een rijke onderwatervegetatie hebben de voorkeur. 40

Verspreiding en aantallen 30

De Knobbelzwaan is verspreid over heel Rotterdam 20 aangetroffen ( Figuur 4 ). De aantallen in het winterhalfjaar zijn niet bijzonder hoog, met op de meeste locaties slechts 10 enkele tot enkele tientallen exemplaren gedurende de onderzoeksperiode. Op een enkele locatie, zoals in 0 Prinsenland, zijn honderden exemplaren geteld. Andere 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 goede locaties voor de soort zijn onder meer de omgeving van Kralingen-Crooswijk en feitelijk de gehele noordrand 3,0 25 van de stad. Het gemiddelde maximum per tellocatie ligt bezien over de hele stad tussen de één en drie 2,5 exemplaren. Buiten de hoge concentraties op enkele 20 plaatsen ontbreekt de soort evenzeer op plaatsen die niet bedeeld zijn met wat grotere wateroppervlaktes. 2,0 Waarnemingslocaties zijn voornamelijk gebieden met 15 grotere vijvers, sloten en plassen. 1,5

Seizoenspatroon en trend 10 Vanaf oktober is een lichte stijging in het aantal 1,0 waarnemingen van de Knobbelzwaan te zien. Gedurende 5 de periode november-februari blijft het aantal stabiel met 0,5 een cumulatief totaal van 330 tot 350 waargenomen exemplaren per maand. In m aart nemen de aantallen duidelijk af, mogelijk als gevolg van het feit dat dieren zich 0,0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 naar broedlocaties hebben begeven. Het gemiddelde aantal exemplaren per maand ( Figuur 1 ) laat over de hele onderzoeksperiode een stijgende lijn zien. De piek in het 400 aantal waarnemingen per tellocatie in het seizoen 2002- 2003 houdt wellicht verband met langdurige vorstperioden, 350 hetgeen zich vertaalt in een hoog getal van IJnsen ( Figuur 300 2).

250

200

150

100

50

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Knobbelzw aan: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Knobbelzw aan: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Knobbelzw aan: seizoenspatroon 1999-2007 (n=1903)

Figuur 4 Knobbelzw aan: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 19 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Taigarietgans en Toendrarietgans Anser fabalis / A. serrirostris Bean Goose

Algemeen 14

De Taigarietgans en Toendrarietgans zijn in Rotterdam 12 zeldzaam. De Taigarietgans is zelfs een zeer zeldzame

soort in Zuid-Holland. Het merendeel van de rietganzen zal 10 betrekking hebben (gehad) op toendrarietganzen en

betreft veelal overtrekkende exemplaren. Slechts 8 incidenteel wordt gepleisterd in de regio Rotterdam. De soort prefereert in de winter stoppelakkers en zit in 6 tegenstelling tot bijvoorbeeld de Kolgans slechts sporadisch op weilanden. De grootste winterconcentratie 4 in de directe nabijheid van Rotterdam bevindt zich op Overflakkee. 2

Verspreiding en aantallen 0 Gedurende acht telseizoenen werden slechts 94 rietgan- 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 zen waargenomen. O p 6 exemplaren na zijn deze allemaal -2 gezien in het Argonautenpark (2000, 2002-05; R.J. den Boer). Het hoogste aantal betrof hier 17 exemplaren op 16 0,7 25 februari 2003, de gemiddelde groepsgrootte was 6,5. De overige zes rietganzen zijn aangetroffen in het Schiebroek- 0,6 se Park (4 ex., 11 januari 2003; J.F. Ochtman-Dijkshoorn) 20 en bedrijvenpark Gadering in Hoogvliet (2 ex., 16 maart 0,5 2003, C. Pols). 15 0,4 Seizoenspatroon en trend

De waargenomen aantallen rietganzen zijn laag en het is 0,3 daarom lastig om een duidelijke trend in de data te 10

ontdekken. Het aantal exemplaren was in de winter van 0,2 2002-2003 duidelijk hoger dan in overige jaren, hetgeen verband kan hebben gehad m et de strenge winter. Het 5 0,1 hoge IJnsengetal in dat seizoen correspondeert opvallend met een relatief hoog gemiddeld maximum per tellocatie (Figuur 2 ). De waargenomen aantallen blijven vrij constant 0,0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 van novem ber tot en met februari, met in de eerste en laatste maand een lichte piek die correspondeert met de trekperiode zoals die landelijk is vastgesteld (Bijlsma et al. 30 2001). Vooral de februaripiek is duidelijk gedifferentieerd, gezien de lage aantallen die in maart nog zijn 25 geregistreerd.

20

15

10

5

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 rietgans: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 rietgans: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 rietgans: seizoenspatroon 1999-2007 (n=94)

Figuur 4 Rietgans: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

20 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Kleine rietgans Anser brachyrhynchus Pink-footed Goose

Algemeen 60 De Kleine rietgans is een schaarse wintergast in 50 Nederland waarvan de hoofdmoot pleistert in Zuidwest Friesland. De enige andere plaats waar regelm atig 40 exemplaren pleisteren is Midden Delfland, in het bijzonder de Aalkeetbuitenpolder en omgeving. Het gaat daarbij om 30

maximaal enkele duizenden exemplaren, maar 20 meestentijds bevinden zich er slechts enkele honderden aan de grond. De vogels zijn afkomstig van Spitsbergen 10 (Bijlsma et al. 2001). Andere pleisterplaatsen bevinden zich ten zuiden van Nederland in Vlaanderen en Noord 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 Frankrijk. Om vangrijke trekbewegingen van tienduizenden -10 exemplaren tussen de pleisterplaatsen komen voor van eind november tot in januari, sterk afhankelijk van lokale -20 weersomstandigheden. -30 Verspreiding en aantallen Tijdens de winterwatervogeltellingen werden 151 kleine 3,5 25 rietganzen opgemerkt, welke betrekking hebben op slechts drie waarnemingen. Op 16 december 2001 zag C. Pols 3,0 twee exemplaren ter plaatse op Bedrijvenpark Gadering te 20 Hoogvliet. Op 17 februari 2002 zag R.J. den Boer 60 2,5 exemplaren ter plaatse op het Argonautenpark te 15 Hillegersberg-Schiebroek. Ten slotte werden op 14 januari 2,0 2006 maar liefst 89 exemplaren ter plaatse gezien in de Kandelaar Noord door G. Goedhart. 1,5 10 Seizoenspatroon en trend 1,0 Een duidelijke trend is voor de Kleine rietgans niet waarneembaar daar de soort slechts sporadisch in het 5 0,5 Rotterdamse wordt gezien. Het verschijnen van 89 en 62 exemplaren ter plaatse in de noordrand in januari-februari betreft waarschijnlijk exemplaren die gewoonlijk in het 0,0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 nabijgelegen Midden-Delfland pleisteren.

100 90

80

70

60

50

40

30

20

10

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Kleine rietgans: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Kleine rietgans: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Kleine rietgans: seizoenspatroon 1999-2007 (n=151)

Figuur 4 Kleine rietgans: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 21 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Grauwe gans Anser anser Greylag Goose

Algemeen 800

De in Rotterdam waargenomen grauwe ganzen hebben 700 vermoedelijk vooral betrekking op standvogels die in de wijde regio tot broeden komen. De laatste jaren is de soort 600 als broedvogel in de omgeving buitengewoon explosief in aantal toegenomen. De soort is vooral sinds 2004 aan een 500 stevige opmars bezig, waarbij de aanwezigheid van groepen van tientallen exemplaren geen ongewoon 400 verschijnsel meer zijn. In de wintermaanden wordt het bestand aangevuld met exemplaren uit noordelijker 300

streken. Een blik in de Avifauna van Nederland 2 (Bijlsma 200 et al. 2001) laat zien dat de soort in 1993/94 – 1997/98

nog geheel ontbrak in de regio. Dit blijkt ook uit tellingen 100 op de Zevenhuizerplas gecoördineerd door Natuur- en Vogelwacht Rotta. In de jaren 1980 en 1990 was de soort 0 vrijwel afwezig en pas na de Millenniumwisseling tekende 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 zich een sterke toename van de waarnemingen af. Thans

is de soort zelfs een algemene broedvogel in de regio. 35 25

Verspreiding en aantallen 30 Gedurende acht telseizoenen zijn 14.035 grauwe ganzen 20 geteld. Aantallen van meer dan 100 exemplaren zijn geen 25 uitzonderingen in de Oranjebuitenpolder (maximaal 150, 15 december 2003; A. Dijk), Terbregse Park (max. 200, 20 januari 2006; L.D. de Vos-Arensm an) en Kandelaar (max. 290, 20 december 2006; G. Goedhart). Andere gebieden 15 waar de soort regelmatig, maar in lagere aantallen, 10 voorkomt zijn de Kralingse Plas, het Ommoordse Veld, de 10 Bergse Plassen en Polder Zestienhoven. 5 Seizoenspatroon en trend 5 Vanaf seizoen 2002-2003 is een opmerkelijke toename in de aantallen zichtbaar; die zich nog sterker manifesteert in 0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 2003-2004. Het seizoensgemiddelde is sindsdien vrij stabiel met ruim 400 exemplaren. Het gemiddelde maximum per telpost fluctueert maar laat over de hele 3500 onderzoeksperiode een stijgende lijn zien. Een relatie tussen aantalsveranderingen en winters weer lijkt te 3000 ontbreken. Vanaf oktober nemen de aantallen sterk toe, met een stabilisatie in december-januari en een 2500 geleidelijke afname in februari-maart. 2000

1500

1000

500

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Grauw e gans: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Grauw e gans: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Grauw e gans: seizoenspatroon 1999-2007 (n=14035)

Figuur 4 Grauw e gans: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

22 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Kolgans Anser albifrons White-fronted Goose

Algemeen 10000 De Kolgans is een uitgesproken wintergast uit Noord Rusland en West Siberië waarvan de aantallen in 1000 Nederland zich concentreren in uitgestrekte weidege- bieden en de uiterwaarden. Concentraties van duizenden exemplaren bevinden zich in de regio onder m eer in Midden Delfland, op Voorne-Putten en in de Hoekse 100 Waard.

Verspreiding en aantallen 10 In totaal zijn 21.147 kolganzen geteld, waarvan een aan- zienlijk deel, dat wil zeggen meer dan 96%, afkomstig is uit telgebied Kandelaar-Noord/ Polder Schieveen. Bovendien 1 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 heeft dit hoge aantal louter betrekking op het telseizoen 2006-2007. Onbetwiste uitschieter is daarbij de waarneming door G. G oedhart van 9150 exemplaren in 0 telgebied Kandelaar-Noord op 14 januari 2006. Daarnaast zijn er waarnemingen van tientallen exemplaren uit de 1000 25 Oranjebuitenpolder. Elders is de soort een zeldzame pleisteraar, onder meer op de Bergse Plassen. Het is gezien zijn habitatvoorkeur, vooral akkers en weilanden, 20 niet verwonderlijk dat de soort zo zeldzaam is in de 100 overige, meer urbaan gesitueerde telgebieden. Een

verband tussen verschijnen en streng winterweer is 15 vooralsnog niet waarneembaar. 10

Seizoenspatroon en trend 10 Gerekend over de onderzoeksperiode is een duidelijke piek zichtbaar voor de maand januari, waarbij dient te 1 worden opgemerkt dat deze piek een stuk afvlakt wanneer 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 5 de hoge aantallen van 2006-2007 buiten beschouwing worden gelaten. Duidelijk is dat de aantallen in november toenemen en in maart weer sterk zijn afgenomen, 0 0 waarmee de perioden van aankomst en vertrek duidelijk zijn gerepresenteerd in de data. 10000 9000

8000

7000

6000

5000

4000

3000

2000

1000

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Kolgans: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen (LOG) Figuur 2 Kolgans: gemiddeld maximum per tellocatie (LOG) en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Kolgans: seizoenspatroon 1999-2007 (n=21147)

Figuur 4 Kolgans: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 23 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

(Grote) Canadese gans Branta canadensis Greater Canada Goose

Algemeen 60 Van oorsprong komt de Canadese gans voor op het Amerikaanse continent. De vogel is als siervogel naar 50 Europa gehaald en inmiddels hebben zich verspreid over Nederland lokaal flinke populaties gevestigd. In principe 40 zijn dit standvogels die jaarrond in hetzelfde gebied rondzwerven. Een van die gebieden is Midden Delfland, 30 met een duidelijke uitloop naar de noordrand van

Rotterdam. De meeste vogels behoren tot de Grote 20 Canadese gans (Branta canadensis ), maar er bestaat nogal wat variatie en soms worden ook vogels met 10 kenmerken van Kleine Canadese gans gezien of vogels met intermediaire kenmerken. Omdat het praktisch onderscheid tussen de verschillende ondersoorten van 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 Canadese gans zeer complex is en buiten het kader van deze rapportage valt wordt hier verder volstaan met de -10 benaming ‘Canadese gans’.

4 25 Verspreiding en aantallen In totaal zijn 506 exemplaren van de Canadese gans 3 geteld. Kandelaar herbergde de twee grootste groepen 20 van 81 en 56 ganzen in oktober 2005 en 2006 3 respectievelijk (G. Goedhart). Tezamen met Polder 15 Schieveen bevindt zich hier de kern van de verspreiding 2 (Figuur 4). Andere gebieden waar de soort regelm atig voorkomt zijn Ommoordse Veld, Bergse Plassen, Oranje- 2 buitenpolder en Hoek van Holland. De aantallen hier 10 komen zelden boven de tien exemplaren. 1

Seizoenspatroon en trend 5 1 Er zit een stijgende lijn in het aantal waargenomen Canadese ganzen, met een abrupte toename in het seizoen 2005-2006. Een duidelijk seizoenspatroon 0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 ontbreekt; de aantallen schommelen drastisch zonder dat een verband tussen aankomst en vertrek kan worden waargenomen. Dit strookt met het idee dat de Canadese 160 ganzen in onze regio overwegend standvogel zijn. 140

120

100

80

60

40

20

0 okt nov dec jan feb m rt

Figuur 1 Canadese gans: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Canadese gans: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Canadese gans: seizoenspatroon 1999-2007 (n=506)

Figuur 4 Canadese gans: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

24 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Brandgans Branta leucopsis Barnacle Goose

Algemeen 60 De Brandgans is een soort die in de winter in zeer grote 50 aantallen overwintert in de Zuid-Hollandse en Zeeuwse Delta. Het is een echte graslandvogel die steevast 40 dezelfde overwinteringsgebieden opzoekt. Een toenem end aantal exemplaren komt de laatste jaren in Nederland tot 30

broeden; zo broeden rond het Haringvliet al honderden 20 paren. De belangrijkste overwinteringslocaties voor de Brandgans in de regio liggen ten zuidwesten van de stad 10 Rotterdam. Concentraties zijn vooral te vinden in Midden Delfland, m et name de Aalkeetbuitenpolder. 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07

-10 Verspreiding en aantallen Doordat de Brandgans vooral buiten de stad verblijft is het -20 aantal waargenomen exemplaren in het kader van de winterwatervogeltellingen zeer gering. Slechts 145 -30 exemplaren werden doorgegeven, waaronder één groep van 94 exemplaren op 14 januari 2006 in Kandelaar-Noord 4 25 (G. Goedhart). Lagere aantallen werden gemeld van verschillende locaties verspreid over de stad, waarbij de 4 meeste exemplaren op Noord zijn gezien. De meeste 20 waarnemingen rond kleinere wateren en op graslandjes 3 binnen de bebouwde kom zullen vermoedelijk betrekking 3 hebben op semi-wilde exemplaren die als parkvogel 15

worden gehouden. Hoewel dit weer onwaarschijnlijk is 2 voor een opmerkelijke groep van 17 brandganzen in G root 10 IJsselmonde op 15 februari 2002 (W. Bijl-Wirtz). 2

Seizoenspatroon en trend 1 Door het lage aantal exemplaren en de onregelmatigheid 5 in de waarnemingen zijn weinig gefundeerde uitspraken te 1 doen over een trend. De piek van het aantal exemplaren in januari komt wel overeen met de piek waarin het aantal 0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 pleisteraars van de soort landelijk gezien het grootst is (Bijlsma et al. 2001). 120

100

80

60

40

20

0 okt nov dec jan feb m rt

Figuur 1 Brandgans: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Brandgans: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Brandgans: seizoenspatroon 1999-2007 (n=145)

Figuur 4 Brandgans: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 25 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Nijlgans Alopochen aegyptiacus Egyptian Goose

Algemeen 140 De Nijlgans komt van oorsprong voor op het Afrikaanse 120 continent, met de dichtst bijzijnde ‘wilde’ populaties in Egypte. De in Nederland aanwezige vogels stammen van waterwildcollecties. Naar verluid is de huidige populatie 100 ontstaan door ontsnappingen uit parken en kinder- boerderijen in Rijswijk en Wassenaar (Bijlsm a et al. 2001). 80 In het begin van de 21 ste eeuw is de populatie explosief gestegen. Op dit moment is de soort een talrijke 60 broedvogel en wintergast in grote delen van Nederland. In de winter worden graslanden in de buurt van open water 40 geprefereerd. 20 Verspreiding en aantallen Tijdens de acht telseizoenen werden in totaal 2592 nijl- 0 ganzen geteld. Het gros van de waarnemingen concen- 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 treert zich geheel volgens de verwachtingen rondom de grotere open wateren in de stad. De grootste groep 6 25 bestond uit 160 exemplaren die zich op 11 januari 2002 even buiten het Schiebroekse Park in Boterdorpsepolder 5 ophielden (J.F. Ochtman-Dijkshoorn). De Bergse Plassen, 20 Overschiese Plasjes en de Kralingse Plas zijn duidelijk ook favoriet. Groepsgroottes van 10 tot 50 exemplaren zijn hier 4 eerder regel dan uitzondering. Een correlatie tussen de 15

totalen en streng winterweer lijkt te ontbreken ( Figuur 2 ). 3

Seizoenspatroon en trend 10 Het aantal exemplaren van de Nijlgans gedurende de 2 telperiode oktober-maart fluctueert maar lijkt vrij stabiel. 5 Opvallend is de dip in aantallen in januari. Mogelijk 1 concentreren de dieren zich dan meer op weilanden buiten de stad waardoor de aantallen op veel tellocaties lager zijn. Gedurende de achtjarige onderzoeksperiode is een 0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 geleidelijk stijgende lijn in het seizoensgemiddelde zichtbaar. Het gemiddelde maximum aantal exemplaren per tellocaties schommelt echter behoorlijk constant rond 600 de twee tot drie exemplaren. Alleen in het laatste telseizoen loopt dit aantal richting vijf exemplaren. 500

400

300

200

100

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Nijlgans: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Nijlgans: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn)

Figuur 3 Nijlgans: seizoenspatroon 1999-2007 (n=2592)

Figuur 4 Nijlgans: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

26 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Casarca Tadorna ferruginea Ruddy Shelduck

Algemeen 2,5

De Casarca is in de regio Rijnmond een zeldzame, 2,0 exotische soort. De herkomst van waargenomen

exemplaren is onbekend, maar vermoedelijk betreft het 1,5 merendeels ontsnapte of verwilderde exemplaren uit

parken of waterwildcollecties. De Nederlandse broed- 1,0 populatie, voorzover daarvan gesproken kan worden, besloeg in 1998-2000 5-20 paren (Lensink 2002). De 0,5 dichtstbijzijnde broedgebieden van ‘wilde’ exemplaren liggen in Zuidoost-Europa en Rusland. 0,0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 Verspreiding en aantallen -0,5 De tellingen leverden niet meer dan zes casarca’s op, welke betrekking hebben op slechts drie waarnemingen. -1,0 Op 18 december 1999 zag J.H. van Leeuwen een foe- ragerend exemplaar op zijn telronde langs de Rotte. Vier -1,5 exemplaren werden opgemerkt in de plasjes van de Oranjebuitenpolder door A. Dijk, op 17 januari 2004. Op 18 0,14 25 maart 2006 Ten slotte, zag F. van den Bosch een exem- plaar in de Beverwaard te IJsselmonde. Het spaarzame 0,12 voorkomen lijkt geen gevolg te zijn van de methode van de 20 wintertellingen. Ook in het archief losse waarnemingen is 0,10 de soort zeldzaam, met slechts twee meldingen (beide via 15 P. van Dalen). Eén daarvan betreft een exemplaar dat in 0,08 februari en maart 2004 rondom bedrijventerrein Schieveen aanwezig was. De andere melding betreft een koppel dat 0,06 op 6 februari 2002 op de Kralingse Plas verbleef. Gezien 10 het spaarzame voorkomen en de lage aantallen per waar- 0,04 neming, zal het hier met name om Nederlandse broed- vogels gaan. Deze vogels zwerven gedurende de winter 5 binnen en buiten de regio rond en kunnen overal kort- 0,02 stondig opduiken. 0,00 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 Seizoenspatroon en trend Alle bij bSR bekende meldingen van casarca’s in de regio vallen de periode december-maart. Het aantal waarne- 4,5

mingen is te laag om daarin duidelijke trends of seizoens- 4 patronen te kunnen ontdekken. 3,5

3

2,5

2

1,5

1

0,5

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Casarca: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Casarca: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Casarca: seizoenspatroon 1999-2007 (n=6)

Figuur 4 Casarca: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 27 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Bergeend Tadorna tadorna Shelduck

Algemeen 10 De Bergeend is een schaarse soort in Rotterdam. Gebroed 9

wordt er vooral in waterrijke en rustige gebieden buiten de 8 stad, zoals recentelijk in polder Schieveen en rond de Zevenhuizerplas. Aanzienlijke concentraties van de soort 7

in de omgeving van Rotterdam bevinden zich vooral in de 6 Delta, zoals op de Ventjagersplaten. 5

Verspreiding en aantallen 4 Slechts 63 Bergeenden werden waargenomen gedurende acht telseizoenen. In de meeste gevallen ging het om 3 waarnemingen van twee exemplaren; het grootste aantal 2 bedroeg acht bij elkaar in het voormalig DWL-Bekken, 1 naast de van Brienenoordbrug te Kralingen (19 maart 2000; A.E. Korving-den Engelse). Deze locatie springt er 0 met acht waarnemingen het meest uit. Ook de 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 Oranjebuitenpolder lijkt een kansrijke plek om de soort waar te nemen. 0,6 25

Seizoenspatroon en trend 0,5 De lage aantallen maken het lastig om een trend te 20 ontdekken. In ieder geval is het aantal waarnemingen van de Bergeend gedurende de acht telseizoen niet opvallend 0,4 gedaald of gestegen. Voor wat betreft het seizoenspatroon 15

is de stijging van het aantal exemplaren in februari-maart 0,3 opmerkelijk. Landelijk zijn noordwaardse trekbewegingen geconstateerd van februari tot half juni met een piek in 10 maart (Bijlsma et al. 2001). Wellicht dat de genoemde 0,2 stijging verband houdt met deze doortrek. 5 0,1

0,0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07

30

25

20

15

10

5

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Bergeend: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Bergeend: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Bergeend: seizoenspatroon 1999-2007 (n=63)

Figuur 4 Bergeend: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

28 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Krooneend Netta rufina Red-crested Pochard

Algemeen 3,5 De Krooneend is een zeer schaarse tot zeldzame 3,0 broedvogel en wintergast in de regio. Het 2,5 Rottemerengebied en de Zevenhuizerplas ten noorden van e Rotterdam waren in de laatste twee decennia van de 20 2,0 eeuw een favoriete pleisterplaats waar jaarlijks enkele paren tot broeden kwamen en winterconcentraties tot 1,5 enkele tientallen exemplaren konden worden 1,0 waargenomen. De laatste jaren lijkt de soort als broedvogel verdwenen en bestaat het winterbestand 0,5

meestal nog uit slechts enkele exemplaren. Een (tijdelijke) 0,0 achteruitgang van de waterkwaliteit als gevolg van 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 baggerwerkzaamheden en een daarmee gepaard gaande -0,5

vermindering van de hoeveelheid kranswieren, het -1,0 hoofdvoedsel van de soort, zijn hier wellicht debet aan. -1,5 Verspreiding en aantallen In totaal zijn slechts tien exemplaren van de Krooneend 0,18 25 waargenomen tijdens de winterwatervogeltellingen. Op 17 februari 2001 één en op 17 maart 2001 twee in een sloot 0,16

aan de Wierstraat in Hoek van Holland (C.J. Amsterdam). 0,14 20 Op 12 januari 2002 werd daar niet ver vandaan weer een, overigens tam, exemplaar gemeld in Hoek van Holland (A. 0,12 Dijk). Drie exemplaren (2 man, 1 vrouw) verbleven op 13 15 maart 2005 op de Bergse Achterplas (D.M. Hoek). Andere 0,10 krooneenden werden gezien op 15 maart 2005 in 0,08 Zevenkamp (J. Lageveen), 19 maart 2005 op de Bergse 10 Voorplas (P. Huijts) en op 13 januari 2007 in het 0,06 Oudelandse Park (C. Pols). 0,04 5 Seizoenspatroon en trend 0,02 Het aantal waarnemingen van de Krooneend is zo onregelmatig dat er van een duidelijke trend geen sprake 0,00 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 is. Wat wel opvalt is de nadruk op het aantal waarnemingen in maart, hetgeen suggereert dat er een aankomst van dieren plaats vindt. Dit gegeven wordt 8 misschien gestaafd door Bijlsma et al. (2001) waarin is 7 vermeld dat 27% van de waarnemingen van niet-

broedvogels in 1989-98 werd gezien in februari-april. 6

5

4

3

2

1

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Krooneend: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Krooneend: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn)

Figuur 3 Krooneend: seizoenspatroon 1999-2007 (n=10)

Figuur 4 Krooneend: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 29 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Tafeleend Aythya ferina Common Pochard

Algemeen 400 De Tafeleend is een duikeend die vaak te vinden is op wat 350 grotere en diepere wateren. Meestal dobberen ze in groepjes bijeen, waarbij ze overdag vaak slapend zijn aan 300 te treffen. In de schemering worden ze actief en duiken dan naar de bodem op zoek naar schelpdieren. Het is een 250

algemene soort die in de winter op tal van locaties in de 200 regio kan worden waargenomen. Vermoedelijk komen veel dieren die hier de winter doorbrengen uit Noordoost- 150 Europa. 100

Verspreiding en aantallen 50 In totaal werden gedurende de onderzoeksperiode 4061 tafeleenden geteld. De voorkeur voor grotere en diepere 0 wateren komt duidelijk naar voren in de verspreiding: het 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 gros van de waarnemingen komt van de Bergse Plassen, -50 de Kralingse Plas en het DWL-Bekken. Daarnaast zijn de Oranjeplasjes, Schieveense Plasjes en de Maashaven 16 25 duidelijk favoriet als pleisterplaats. Buiten deze plekken is de spoeling dun en ontbreekt de soort of zijn slechts 14 enkele tot enkele tientallen exemplaren gezien. 20 12 Seizoenspatroon en trend 10 De gemiddelde seizoenstotalen laten een opmerkelijke 15

stijging zien in de winters van 2003-04 en 2004-05. 8 Gedurende de twee seizoenen daarna zakt het gemiddeld 10 aantal waargenomen exemplaren weer terug naar het 6 ‘oude’ niveau. Hoewel de hoge IJnsenwaarde van 2002-03 (Figuur 2 ) niet resulteerde in een stijging van de aantallen, 4 lijkt het verloop van de totalen in de jaren daarop wel 5 degelijk gecorreleerd aan streng winterweer. Dit klopt met 2 de verwachting, daar de aantallen van deze soort zich dan sterk concentreren op de grotere open wateren die het 0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 langst open blijven tijdens vorstperioden. De sterke januaripiek is opvallend; landelijk zou de piek al in november-december worden bereikt (Bijlsma et al. 2001). 1200 Desalniettemin passen de gegevens nog steeds prim a in het trekbeeld, waarbij de aantallen na januari weer 1000 afnemen als Noord-Europese vogels terugkeren naar de broedgebieden. 800

600

400

200

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Tafeleend: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Tafeleend: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Tafeleend: seizoenspatroon 1999-2007 (n=4061)

Figuur 4 Tafeleend: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

30 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Kuifeend Aythya fuligula Tufted Duck

Algemeen 1200 De Kuifeend is evenals de Tafeleend een duikeend die graag op grotere en diepere wateren verblijft. Het is een 1000 algemene soort in de regio die in de winter in grote concentraties kan worden aangetroffen. Ringonderzoek 800 heeft aangetoond dat een groot deel van de vogels dat in Nederland de winter doorbrengt afkomstig is uit Noord- en 600 Oost-Europa.

400 Verspreiding en aantallen

Gedurende de onderzoeksperiode werden 18.385 200 kuifeenden geregistreerd. Net als bij de Tafeleend komen de concentraties op de grotere wateren duidelijk in het verspreidingsbeeld naar voren: Kandelaarplas, Bergse 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 Plassen, Kralingse Plas en M aashaven zijn favoriet, al was de soort op laatstgenoemde locatie alleen in 2002-03 -200 prominent aanwezig. De onbetwiste toplocatie voor deze soort is echter het DWL-Bekken, waar steevast vele 60 25 honderden exemplaren bijeen pleisteren. Maar liefst 45% (8266 exemplaren) van de getelde exemplaren komt van 50 deze locatie. 20

Seizoenspatroon en trend 40 De seizoensgemiddelden laten een gestaag stijgende lijn 15

zien over de acht telseizoenen ( Figuur 1 ). Het verloop van 30 de gemiddelde maxima per tellocatie ( Figuur 2 ) volgt in grote lijn de IJnsenwaarde waarmee de correlatie tussen 10 het aantreffen van grote concentraties en streng 20 winterweer goed naar voren komt. Het aantal 5 waarnemingen van de K uifeend stijgt sterk in december en 10 blijft dan stabiel tot in januari, waarna de aantallen in februari alweer gehalveerd zijn. De sterke stijging in december en daling februari ( Figuur 3 ) representeren 0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 vrijwel zeker de aankomst en het vertrek van niet- broedvogels uit noordelijker en oostelijker streken. 6000

5000

4000

3000

2000

1000

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Kuifeend: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Kuifeend: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Kuifeend: seizoenspatroon 1999-2007 (n=18385)

Figuur 4 Kuifeend: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 31 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Topper Aythya marila Greater Scaup

Algemeen 3,5 De Topper, ook wel Toppereend genoemd, is een soort die 3,0 niet in Nederland broedt en hier uitsluitend als wintergast 2,5 voorkomt. De hoofdmoot overwintert in het IJsselmeer- gebied en op de Waddenzee. Daarbuiten worden slechts 2,0 zeer kleine aantallen waargenomen. De soort duikt onregelmatig op in het binnenland waarbij grotere en 1,5 diepere wateren zoals zandwinplassen met helder water 1,0 de voorkeur genieten. 0,5

Verspreiding en aantallen 0,0 Slechts 14 exemplaren van de Toppereend werden ge- 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 meld. De Topper is daarmee een zeldzame verschijning in -0,5

winters Rotterdam. De vogels werden waargenomen op de -1,0 Overschiese Plasjes (1 ex. in december 2001 en februari 2002; A. Knibbe), Bedrijvenpark Gadering, Hoogvliet (1 ex. -1,5 13 oktober 2002 en 2 ex. 17 november 2002; C. Pols), Oudelandse Park, Hoogvliet (4 ex. februari 2002; C. Pols), 0,25 25 de Bergse Voorplas (4 ex. november 2006; P. Huijts) en de Oranjebuitenpolder (1 ex. december 2003; A. Dijk). 0,20 20 Seizoenspatroon en trend De Topper wordt zo onregelmatig in het Rotterdamse gezien dat van een duidelijke trend geen sprake is. 0,15 15 Evenmin vallen de waarnemingen te correleren aan streng winterweer. Het seizoenspatroon kan vanwege de lage aantallen evenzeer op toeval berusten, met pieken in 0,10 10 november en februari. Resumerend kan worden gesteld dat iedere waarneming van de Topper op het Rotterdamse binnenwater als bijzonder mag worden beschouwd. Het is 0,05 5 daarom van belang de waargenomen kenmerken zo goed mogelijk te beschrijven. Vrouwelijke kuifeenden tonen soms een witte bevedering aan de snavelbasis waardoor 0,00 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 verwarring met de Topper voor kan komen.

7

6

5

4

3

2

1

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Topper: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Topper: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Topper: seizoenspatroon 1999-2007 (n=14)

Figuur 4 Topper: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

32 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Nonnetje Mergellus albellus Smew

Algemeen 8,0 Het Nonnetje is een van de fraaiste duikeenden in onze 7,0 streken. Deze soort broedt niet in Nederland en is 6,0 afkomstig uit noordelijk Rusland en Siberië. Veruit de meerderheid van de vogels overwintert op het IJsselmeer. 5,0 Daarbuiten zijn de aantallen veel lager en is de verspreiding sterk versnipperd, waarbij maximaal enkele 4,0 tientallen exemplaren bij elkaar worden gezien. De soort 3,0 prefereert diepere, heldere wateren en is een echte viseter. 2,0

1,0 Verspreiding en aantallen Van het Nonnetje werden slechts 19 waarnemingen 0,0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 doorgegeven tijdens de achtjarige onderzoeksperiode, -1,0 waarbij het waarschijnlijk om slechts 11 exemplaren ging. Het betrof hierbij ondermeer waarschijnlijk dezelfde groep -2,0 van acht nonnetjes die in februari en in maart 2003 aanwezig was op de Kralingse Plas (N. Bruning). O verige 0,35 25 waarnemingen betreffen drie eenzame vogels langs de Rotte (december 1999; J.H. van Leeuwen), in de omge- 0,30 ving Terbregge (februari 2002; L.D. de Vos-Arensen) en 20 de Molenplassen te Zuidwijk (januari 2003; H. Gaasbeek). 0,25

15 Seizoenspatroon en trend 0,20 Het relatief grote aantal van acht exemplaren in februari en

maart 2003 correleert sterk met een hoog IJnsengetal, dat 0,15 wil zeggen een winter waarin veel vorst optrad. Het 10

verschijnen van deze vogels onder dergelijke 0,10 omstandigheden is misschien geen toeval, temeer daar er juist bij vorst enige trekbeweging wordt geconstateerd 5 0,05 (Bijlsma et al. 2001). Toch zijn de waargenomen aantallen te laag om hier in dit geval een echt gefundeerde uitspraak over te doen. 0,00 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07

10

9

8

7

6

5

4

3

2

1 0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Nonnetje: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Nonnetje: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Nonnetje: seizoenspatroon 1999-2007 (n=19)

Figuur 4 Nonnetje: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 33 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Brilduiker Bucephala clangula Common Goldeneye

Algemeen 12

De Brilduiker is in Nederland een zeldzame broedvogel 10 langs de IJssel en een algemene wintergast uit

Scandinavië en Rusland. Grote aantallen bevinden in de 8 Delta en in het IJsselmeergebied. Diep in het binnenland is

de soort schaars. Het is een echte duikeend met een 6 sterke voorkeur voor helder en diep water. 4 Verspreiding en aantallen Er zijn tijdens de acht telseizoenen in totaal 101 brilduikers 2 waargenomen. Het verschijnen van de soort lijkt niet gebonden aan streng winterweer ( Figuur 2 ). De voorkeur 0 voor dieper water vertaalt zich naar een Rotterdamse 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 verspreiding die voornamelijk beperkt is tot de Kralingse -2 Plas, de Bergse Plassen en het DWL-bekken. De Kralingse Plas behaalt daarbij de hoogste aantallen met -4 gemiddeld 6,9 exemplaren per telling waarbij brilduikers aanwezig waren. De hoogste aantallen waren resp. 13 en 0,6 25 12 exemplaren in januari en februari 2007 (N. Bruning). Buiten deze gebieden is de soort nauwelijks waarge- 0,5 nomen. 20

Seizoenspatroon en trend 0,4 Het gemiddelde aantal exemplaren per telseizoen is laag 15

maar licht gestegen. Het gemiddelde maximum per 0,3 tellocatie vertoont eveneens een stijgende lijn. Januari is duidelijk de beste maand om de soort waar te nemen, 10 gezien de duidelijk gedifferentieerde piek in Figuur 3. 0,2

5 0,1

0,0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07

40

35

30

25

20

15

10

5

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Brilduiker: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Brilduiker: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Brilduiker: seizoenspatroon 1999-2007 (n=101)

Figuur 4 Brilduiker: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

34 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Grote zaagbek Mergus merganser Goosander

Algemeen 5 Grote zaagbekken zijn uitsluitend in de winter in Nederland. De hoofdmoot bevindt zich dan op het 4 IJsselmeer, daarbuiten is de soort wijd verbreid maar schaars. Veel meer dan de Middelste zaagbek Mergus 3 serrator is de soort gebonden aan zoet water van een redelijke diepte en helderheid. 2

Verspreiding en aantallen 1 Slechts 36 exemplaren van de Grote zaagbek werden

gerapporteerd. Daarmee vormt het één van de ‘krenten in 0 de pap’ voor de Rotterdamse winterwatervogeltellers. 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 Temeer daar de soort m aar op enkele locaties is gezien en nergens in grote aantallen voorkomt. Het Prinsenpark in -1 Prins Alexander vormt de belangrijkste locatie waar de soort is waargenomen, met in totaal 34 van de waar- -2 genomen exemplaren verdeeld over 14 tellingen (max. 6 ex., 15 maart 2002; C.J.W. Sips). De twee overige grote 0,3 25 zaagbekken werden waargenomen op de Bergse Voorplas (18 januari 2003; P. Huijts) en Achterplas (19 november 2006; A. Knibbe). 0,2 20

Seizoenspatroon en trend Gezien de lage aantallen zijn geen trends in het 0,2 15 waarnemingenpatroon te ontwaren. Opvallend is dat de soort jaarlijks op dezelfde plaats, het Prinsenpark, wordt waargenomen, terwijl daarbuiten waarnemingen (vrijwel) 0,1 10 uitblijven. De periode februari-maart lijkt de beste periode om de soort hier tegen te komen ( Figuur 3 ). 0,1 5

0,0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07

16

14

12

10

8

6

4

2

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Grote zaagbek: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Grote zaagbek: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Grote zaagbek: seizoenspatroon 1999-2007 (n=36)

Figuur 4 Grote zaagbek: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 35 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Krakeend Anas strepera Gadwall

Algemeen 120 Een soort die in Nederland als broedvogel en wintergast een enorme opmars heeft doorgemaakt is de Krakeend. In 100 het begin van de 20 e eeuw ontbrak de soort nagenoeg in Nederland. De in januari getelde aantallen namen landelijk 80 toe van enkele tientallen in 1967-70 tot 9800 in de jaren negentig (Bijlsm a et al. 2001). Thans liggen de aantallen 60 ruim boven de 10.000 ( sovon.nl ) en het plafond lijkt nog

niet in zicht, gezien de voortdurende jaarlijkse stijging met 40 >5% ( sovon.nl ). De Krakeend is vooral een zoetwatervogel met een ruime voorkeur aan wateren, mits er enige 20 beschutting aanwezig is.

Verspreiding en aantallen 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 In totaal werden 847 krakeenden geteld. Het DWL-bekken, de Eschpolder, Overschiese Plasjes en Bedrijvenpark -20 Gadering zijn favoriete plekken voor de soort waar enige tientallen exemplaren zijn gezien (max. 51 ex., Kandelaar, 5,0 25 december 2006; G. Goedhart). Het voorkomen in andere 4,5 gebieden is spaarzaam. Het verschijnen is niet gebonden aan streng winterweer ( Figuur 2 ). 4,0 20

3,5 Seizoenspatroon en trend Opvallend is de piek in novem ber ( Figuur 3 ), waarna de 3,0 15

aantallen dalen en in februari-maart weer een opleving 2,5 laten zien. Deze gegevens lopen geheel in de pas met de landelijke seizoensgegevens (Bijlsma et al. 2001) waarin 2,0 10 een vergelijkbaar patroon aanwezig is van maximale 1,5 aantallen in de herfst, afname in de winter en toename tijdens de voorjaarstrek. Vanaf 2005-06 en vooral in 2006- 1,0 5 07 is een sterke stijging van de aantallen te zien, zowel in 0,5 het seizoensgemiddelde als het gemiddelde maximum per tellocatie. 0,0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07

250

200

150

100

50

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Krakeend: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Krakeend: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Krakeend: seizoenspatroon 1999-2007 (n=847)

Figuur 4 Krakeend: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

36 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Smient Mareca penelope Eurasian Wigeon

Algemeen 4500 De Smient is in de winter onze meest algemene 4000 eendensoort. De landelijke aantallen liggen jaarlijks rond 3500 de 300.000 ( sovon.nl ). Deze vogels zijn allemaal afkomstig uit Noord-Europa en (Europees) Rusland. De weide- en 3000 plassengebieden van Noord-Holland, Zuid-Holland en de Delta vormen de kern van de verspreiding. Op de 2500 zandgronden is de soort nauwelijks aanwezig. In de zomer 2000 is de soort in veel kleinere aantallen in Nederland aanwezig, slechts enkele tientallen paren komen hier tot 1500

broeden. 1000

Verspreiding en aantallen 500

Het voorkomen van de Smient verspreid over de acht 0 telseizoenen mag gerust grillig genoemd worden. In totaal 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 werden 31.295 exemplaren genoteerd, waarvan 20.740 -500 (66%) in 2001-02. De omgeving Kandelaar is verantwoordelijk voor het gros van de waarnemingen in 180 25 Rotterdam (max. 1650 ex. 23 januari 2007; G. G oedhart). Ook de Oranjebuitenpolder is een locatie waar de soort in 160

aanzienlijke aantallen pleistert (geschat maximum. 250 ex. 140 20 januari 2004; A. Dijk). Binnen de bebouwde kom zijn pleisteraars schaars, afgezien van grotere wateren als de 120 Kralingse Plas. Overigens dient vermeld te worden dat in 15 het kader van het Winterwatervogelproject de Zeven- 100 huizerplas (thans grotendeels gemeente Rotterdam), waar 80 zich soms eveneens grote aantallen bevinden, (nog) niet is 10 meegenomen. 60

Seizoenspatroon en trend 40 5 De aantallen laten nogal wat fluctuaties zien, de laatste 20 telseizoenen laten een stijgende lijn zien met tussen de 500 en 1000 exemplaren gemiddeld. Het seizoenspatroon 0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 (Figuur 3 ) vertoont mooi de toename vanaf oktober, maxima in novem ber-februari en een afname in maart, prima corresponderend met de trekperioden. 7000

6000

5000

4000

3000

2000

1000

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Smient: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Smient: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Smient: seizoenspatroon 1999-2007 (n=31295)

Figuur 4 Smient: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 37 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Slobeend Anas clypeata Northern Shoveler

Algemeen 70 De Slobeend is een karakteristieke zoetwatereend die zijn 60 leefgebied vaak deelt met soorten als Krakeend en Wintertaling. In het broedseizoen is het een typische 50 weidevogel waarvan het zwaartepunt van de broedverspreiding ligt in de Noord-Hollandse en Zuid- 40

Hollandse veenweidegebieden. In de winter houden grote 30 aantallen zich op in waterrijke gebieden van West Nederland. De totalen schommelen landelijk tussen de 20 6000 en 10.000 ( sovon.nl ). Op de zandgronden van O ost- en Zuid Nederland ontbreekt de soort nagenoeg. 10

0 Verspreiding en aantallen 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 In Rotterdam zijn gedurende acht telseizoenen 646 -10 slobeenden geteld. Kerngebieden zijn de Overschiese Plasjes, Park Zestienhoven en Bergse Voorplas. O p Zuid -20 zijn kleine aantallen gezien in Bedrijvenpark Gadering en het Oudelandse Park. 3,0 25

Seizoenspatroon en trend 2,5 Er is een duidelijke stijging zichtbaar in de 20 seizoensgemiddelden voor de Slobeend. Met het gemiddelde laat ook de standaardafwijking een duidelijke 2,0 trend omhoog zien ( Figuur 1 ). Het gemiddelde maximum 15

per tellocatie is gedurende zeven seizoen uitsluitend 1,5 omhoog gegaan maar laat voor 2006-07 een lichte daling zien. Enig verband met streng winterweer lijkt niet op te 10 maken uit Figuur 2. Een fraaie januaripiek is zichtbaar in 1,0 Figuur 3. O pmerkelijk genoeg zijn de aantallen in 5 december-januari in grote wetlands in ons land juist het 0,5 laagst (Bijlsma et al. 2001). Wel wordt West Nederland hier aangemerkt als concentratiegebied in de winter, zodat misschien juist verwacht mag worden dat de aantallen in 0,0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 de Rotterdamse regio in januari hun piek beleven.

200

180

160

140

120

100

80

60

40

20

0 okt nov dec jan feb m rt

Figuur 1 Slobeend: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Slobeend: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Slobeend: seizoenspatroon 1999-2007 (n=646)

Figuur 4 Slobeend: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

38 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Wilde eend Anas platyrhynchos Mallard

Algemeen 7000 De Wilde eend is ongetwijfeld de meest bekende en meest 6000 wijd verspreide eendensoort van Nederland. Naast het wildtype komt de soort als gedomesticeerde kweekvorm voor in parken en steden, deze wordt ook wel ‘soepeend’ 5000 genoemd. Het onderscheid tussen beide is vaak onmogelijk te maken en arbitrair. Daarom worden beide 4000 hier samen besproken onder de naam ‘Wilde eend’. Het gemiddelde aantal niet-broedvogels in Nederland ligt 3000 tussen 120.000 – 130.000 ( sovon.nl ). De verspreiding strekt zich uit over het hele land, met de laagste aantallen 2000 op de hogere zandgronden. 1000 Verspreiding en aantallen In acht telseizoenen werden 164.625 wilde eenden geteld 0 in Rotterdam, inclusief soepeenden. De soort ontbrak in 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 geen enkel kilometerhok. Hoge aantallen worden gezien verspreid over de hele stad, ook binnen de bebouwde 250 25 kom. Concentraties bevinden zich overigens wel in de parken en waterrijke delen van de stad. 200 20 Seizoenspatroon en trend Het gemiddelde aantal wilde eenden in Rotterdam lijkt stabiel met rond de 3000 exemplaren per seizoen ( Figuur 150 15 1). Duidelijke uitschieter is het seizoen 2002-03 (gemiddeld >4500) waarvoor een concentratie van de exemplaren als gevolg van wat strenger winterweer (hoge 100 10 IJnsenwaarde) een verklaring kan zijn ( Figuur 2 ). De aantallen lopen vanaf oktober geleidelijk op en bereiken hun maximum in januari, om vervolgens even geleidelijk 50 5 weer af te nemen ( Figuur 3 ). Dit seizoenspatroon loopt geheel parallel aan het landelijke aantalsverloop. 0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07

35000

30000

25000

20000

15000

10000

5000

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Wilde eend: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Wilde eend: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Wilde eend: seizoenspatroon 1999-2007 (n=164625)

Figuur 4 Wilde eend: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 39 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Pijlstaart Anas acuta Northern Pintail

Algemeen 20 De Pijlstaart is een zeer zeldzame broedvogel in Nederland met jaarlijks slechts enkele paren. In de winter 15 is de soort algemeen, als er vogels uit Finland en Rusland in onze streken zijn gearriveerd. Vooral het Waddengebied, het Lauwersmeer en het Verdronken Land 10 van Saefthinge zijn gebieden waar regelmatig vele honderden exemplaren bijeen worden waargenomen. De 5 gemiddelde wintertotalen schommelen landelijk rond de 9000 exemplaren ( sovon.nl ). 0 Verspreiding en aantallen 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 Slechts 38 exemplaren van de Pijlstaart werden in acht -5 telseizoenen gezien. Ook de Pijlstaart vormt daarmee een echte krent in de Rotterdamse watervogelpap. De database bevat overigens de onwaarschijnlijke melding -10 van 31 exemplaren op de Westersingel op 18 november 2000. Verder zijn er meldingen op 16 januari 2005 en 13 1,4 25 maart 2005 van twee exemplaren in een singel aan de C.N.A. Looslaan, welke naar verluid overigens wel 1,2 ontsnapt zouden zijn uit het Plaswijckpark. Daarmee 20 blijven slechts twee meer betrouwbare meldingen van 1,0 vermoedelijk wilde exemplaren over. Het gaat om twee 15 vogels in de Beverwaard te IJsselmonde op 17 februari 0,8 2006 (F. van den Bosch) en een vogel in de Oranjebuitenpolder op 17 februari 2007 (A. Dijk). 0,6 10 Seizoenspatroon en trend 0,4 De Pijlstaart is dermate zeldzaam binnen de begrenzing van het telgebied dat er geen zinnige uitspraak is te doen 5 0,2 over trends of een seizoenspatroon. Het is hoogst waarschijnlijk dat de melding van de Westersingel, midden in de Rotterdamse binnenstad, betrekking heeft op een 0,0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 foutieve determinatie of een invoerfout in de database.

35

30

25

20

15

10

5

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Pijlstaart: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Pijlstaart: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Pijlstaart: seizoenspatroon 1999-2007 (n=38)

Figuur 4 Pijlstaart: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

40 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Wintertaling Anas crecca Common Teal

Algemeen 1000 De naam Wintertaling geeft al aan dat dit eendje in de win- ter wat ruimer voorhanden is dan in de andere maanden.

Vrijwel al deze talingen komen uit een gebied dat zich uit- 100 strekt van Noord-Europa tot aan de Oeral. Als broedvogel is de wintertaling in Nederland ronduit schaars. Bij strenge vorst verlaten wintertalingen ondiepe wateren en kunnen massaal doortrekken richting Zuidwest-Europa (Bijlsma et 10 al. 2001).

Verspreiding en aantallen De Wintertaling kent in de regio een vlekkerige versprei- 1 ding ( Figuur 4 ). In alle telgebieden is het voorkomen van 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 wintertalingen onregelmatig. Doortrekkers kunnen her en der op geschikte locaties opduiken en snel weer ver- dwijnen. Een goed voorbeeld hiervan is een groep van 321 0 exemplaren in Prinsenland op 19 december 2005 (C.J.W. Sips). Dit is de grootste groep die gedurende de onder- 14,0 25 zoeksperiode in de regio is waargenomen en tevens de enige maal dat de soort op deze locatie werd aangetroffen. 12,0 Ook eenmalig was de groep van 88 wintertalingen bij 20 Boomgaardshoek, Hoogvliet (18 oktober 2003; I. Klos). 10,0 Met 617 waargenomen exemplaren in acht telseizoenen is 15 de Wintertaling een vrij schaarse wintergast in de regio. 8,0

Seizoenspatroon en trend 6,0 De meerjarentrend van de Wintertaling geeft weliswaar 10

een toename weer, maar met enkele onregelmatigheden 4,0 (Figuur 1 ). De aantallen per jaar worden waarschijnlijk veelal bepaald door de weersomstandigheden in de gebie- 5 2,0 den van herkomst en slechts in tweede instantie door het weer hier. Een duidelijke relatie met het vorstgetal van IJnsen is dan ook niet te ontwaren ( Figuur 2 ). De winter 0,0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 van 2005-06 was zacht maar met een ongebruikelijk hoog aantal wintertalingen per tellocatie, veroorzaakt door enke- le grote groepen, terwijl in andere jaren de aantallen ty- 400 pisch laag blijven. Het seizoenspatroon laat een doortrek- 350 piek in december zien.

300

250

200

150

100

50

0 okt nov dec jan feb m rt

Figuur 1 Wintertaling: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen (LOG) Figuur 2 Wintertaling: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Wintertaling: seizoenspatroon 1999-2007 (n=617)

Figuur 4 Wintertaling: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 41 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Dodaars Tachybaptus podiceps Little Grebe

Algemeen 14 De Dodaars is een kleine vertegenwoordiger van de 12 futenfamilie. Dodaarzen houden van ondiep, voedselrijk water waar ze voldoende dekking vinden langs begroeide oevers. Ze leven van kleine vissen en ongewervelden. Als 10 broedvogel is de soort in het hele land vrij schaars en ook in de winter zijn ze in vrij klein aantal te vinden. Ne- 8 derlandse dodaarzen overwinteren voornamelijk in eigen land. Er worden maar weinig overwinteraars uit andere 6 streken in Nederland aangetroffen (Bijlsma et al. 2001). 4 Verspreiding en aantallen Dodaarzen zijn vrij schaarse overwinteraars in regio Rot- 2 terdam ( Figuur 4 ). Er zijn slechts 215 individuen waar- genomen gedurende de onderzoeksperiode. De soort kan 0 in alle wateren met voldoende oevervegetatie worden 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 aangetroffen, maar kan door zijn verborgen levenswijze makkelijk worden gemist. In stadsparken, zoals Park Twee 0,7 25 Heuvels, Zuiderpark en Park Euromast, werd nooit meer dan één exemplaar per telling gezien. Grotere aantallen 0,6 doen zich voor op grotere wateroppervlakken zoals 13 20 exemplaren op de Kralingse Plas (16 februari 2002; M.J. 0,5 Epe), 6 exemplaren in de Delftse Schie (14 december 15 2002; R. Ivens) en 5 stuks in het voormalig DWL-Bekken 0,4 (11 februari 2002; A.E. Korving-den Engelse). Deze waarnemingen vinden veelal plaats onder winterse 0,3 omstandigheden (zie seizoenspatroon en trend). 10

Seizoenspatroon en trend 0,2 Een serie zachte winters heeft er vermoedelijk zorg voor 5 0,1 gedragen dat de aantallen dodaarzen gedurende de on- derzoeksperiode flink is toegenomen ( Figuur 1 ). Bij ijs- vorming en kou zoeken dodaarzen vaker open wateren op 0,0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 en ontvluchten de regio (Bijlsma et al. 2001). Hierdoor worden ze behalve schaarser ook zichtbaarder, met als resultaat dat ze in koude maanden vaker worden gemeld 60 dan in zachte maanden. Een duidelijke relatie met het wintercijfer van IJnsen is daarom niet zichtbaar ( Figuur 2 ). 50 Het seizoensverloop geeft deze ontwikkeling beter weer (Figuur 3 ). In februari kwamen meer tellingen met ijs voor dan in andere maanden. 40

30

20

10

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Dodaars: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Dodaars: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Dodaars: seizoenspatroon 1999-2007 (n=215)

Figuur 4 Dodaars: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

42 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Fuut Podiceps cristatus Great Crested Grebe

Algemeen 250 De Fuut is een algemene watervogel van zoete visrijke

wateren. Terwijl de soort vroeger bekend stond als schu- 200 we moerasvogel, kan men heden ten dage in vele stads- parken en singels een drijvend futennest aantreffen. De

hoogste aantallen komen voor in Laag-Nederland en het 150 rivierengebied (Veldkamp 2002). Nederlandse futen over- winteren grotendeels in eigen land, maar een deel trekt weg in zuidoostelijke richting naar meren en rivieren in 100 Frankrijk, Zwitserland en O ostenrijk (van der Poel 1984).

Verspreiding en aantallen 50 Futen kunnen in alle delen van de regio aangetroffen worden ( Figuur 4 ). Daarbij ligt de nadruk op de grotere visrijke watersystemen. Telgebieden met meer dan 30 0 exemplaren per telling zijn de Bergse Achterplas 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 (maximaal 56 ex. op 14 maart 2003; D.M. Hoek), Bergse Voorplas (max. 54 ex., 18 november 2006; P. Huijts) en 9 25 Kralingse Plas (max. 42 ex., 16 februari 2002; M.J. Epe). De Fuut is een vrij algemene watervogel in winters 8

Rotterdam. Men nam in totaal 5149 futen waar. 7 20

Seizoenspatroon en trend 6 Het seizoenspatroon vertoont een enigszins typerend 15 5 verloop met een piek in november gevolgd door een dip in januari, om vervolgens in maart te eindigen met een forse 4 toename ( Figuur 3 ). De toename in november is daarbij 10 vermoedelijk het gevolg van futen die terugkeren na elders 3

verbleven te hebben tijdens de rui. Bij strenge vorst 2 trekken futen weg uit zoete wateren, waarbij sloten en 5 kleine wateren eerder worden verlaten dan grote plassen. 1 De dip in december en januari zal dan ook vooral betrekking hebben op vorstvluchten. Daarbij vindt ook 0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 groepsvorming plaats waardoor de maxima per tellocatie toenemen ( Figuur 2). Vanaf half februari zoeken futen de broedplaatsen weer op (Bijlsma et al. 2001), hetgeen 1200 zichtbaar wordt door een toename van de aantallen in februari en maart ( Figuur 3 ). Over de gehele 1000 onderzoeksperiode vertoont de Fuut in de regio een gestage toename (Figuur 1 ). 800

600

400

200

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Fuut: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Fuut: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Fuut: seizoenspatroon 1999-2007 (n=5149)

Figuur 4 Fuut: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 43 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Aalscholver Phalacrocorax carbo Great Cormorant

Algemeen 180 De Aalscholver is tot diep in de jaren zestig zwaar vervolgd 160 door vissers en terreineigenaren. Pas toen de populatie op punt van verdwijnen stond werden beschermings- 140

maatregelen genomen. Sindsdien is de Aalscholver bezig 120 met een toename in ons land (Bijlsma et al. 2001). De dichtstbijzijnde kolonie ligt bij de Ackerdijkse Plassen 100 tussen Rotterdam en Delft, hoewel het eerste broedgeval sinds de crisis zich inmiddels in de regio heeft voorgedaan 80

(in 2008 op de Zuiderbegraafplaats, Rotterdam-Zuid; A. de 60 Baerdemaeker). 40 Verspreiding en aantallen 20 Aalscholvers duiken op in alle delen van de regio met vis- houdende wateren. Concentraties doen zich voor bij grote 0 waterpartijen zoals de Kralingse Plas (maximaal 84 exem- 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 plaren op 14 oktober 2006; N. Bruning), Bergse Achterplas (59 ex.;16 oktober 2004; D.M. Hoek) en Bergse Voorplas 7,0 25 (47 ex.; eveneens op 16 oktober 2004; P. Huijts). In totaal werden gedurende de onderzoeksperiode 3253 aalschol- 6,0 vers waargenomen. De Aalscholver is een vrij algemene 20

overwinteraar in regio Rotterdam. 5,0

15 Seizoenspatroon en trend 4,0 Het populatieherstel van de Aalscholver is ook nu nog

merkbaar. De gemiddelde aantallen per maand zijn opge- 3,0 lopen van 40 exemplaren per m aand in 1999-2002 tot ruim 10 140 stuks in 2006-07 ( Figuur 1 ). Daarbij lijkt de soort zich 2,0 niet veel aan te trekken van winters weer ( Figuur 2 ). Naast lokale broedvogels die voor een deel in de regio blijven 5 overwinteren bestaat een groot deel van de aanwezige 1,0 aalscholvers ’s winters uit doortrekkende exemplaren uit Duitsland en Denemarken (Bijlsma et al. 2001). Dit fe- 0,0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 nomeen is soms goed zichtbaar, zoals een groep van 86 overtrekkende exemplaren boven Ommoord op 17 maart 2001 (A. van Ballegoie). Het aantal pleisterende vogels 800 bereikt in november een piek ( Figuur 3 ). Na een afname in 700 januari en februari wordt de voorjaarstrek zichtbaar in een

opleving van de aantallen in maart. 600

500

400

300

200

100

0 okt nov dec jan feb m rt

Figuur 1 A alscholver: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 A alscholver: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 A alscholver: seizoenspatroon 1999-2007 (n=3253)

Figuur 4 Aalscholver: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

44 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Roerdomp Botaurus stellaris Great Bittern

Algemeen 6 De Roerdomp is een schuwe bewoner van uitgestrekte rietmoerassen. In heel Nederland broeden thans nog rond 5 de 100-150 paren ( sovon.nl ), voornamelijk op onverstoorde plaatsen met overjarig riet. De Roerdom p is 4 in de jaren 1980-90 sterk achteruit gegaan als gevolg van habitatvernietiging door onder meer stedenbouw en 3 toenemende recreatiedruk (Bijlsma et al. 2001). In de

winter komen vogels uit Noord- en Oost-Europa naar 2 Nederland en is de trefkans met deze soort beduidend hoger. Tijdens strenge winters verlaten de vogels de 1 dekking en zoeken hun voedsel dan vaker langs het schaarser wordende open water. Juist dan zijn ze ook aan de rand van steden en soms zelfs in de stad te zien. 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07

Verspreiding en aantallen -1 Er werden 35 roerdompen waargenomen tijdens acht seizoenen watervogels tellen. De waarnemingen komen 0,3 25 van slechts enkele locaties. Maar liefst 74% van de waargenomen exemplaren (n=26), komt van de 0,3 Overschiese Plasjes-Oost, geteld door A. Knibbe. Dit is 20 inclusief een vondst van een dode vogel op 15 februari 2003. Dit is tevens de enige locatie waar tot drie 0,2 exemplaren op een dag zijn gezien. O verige 15

waarnemingen komen van de Molenplassen Zuidwijk e.o., 0,2 Eschpolder, Kralingse Plas, Oranjebuitenpolder en Wilgenplas e.o. 10 0,1 Seizoenspatroon en trend 5 De waarnemingen van de Roerdomp in Rotterdam hebben 0,1 vermoedelijk uitsluitend betrekking op overwinteraars. In november-december is het aantal waarnemingen veruit het hoogst ( Figuur 3 ). Het lage aantal in oktober doet 0,0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 vermoeden dat de meeste vogels dan nog moeten arriveren. In het gemiddeld aantal waarnemingen per seizoen is geen duidelijke trend te ontdekken ( Figuur 1 ). 12 Wat wel opvalt is dat het gemiddelde maximum aantal exemplaren per tellocatie gecorreleerd lijkt aan het 10 vorstgetal van IJnsen ( Figuur 2 ). Een strengere winter verhoogd blijkbaar de kans op het zien van een Roerdomp. 8

6

4

2

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Roerdomp: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Roerdomp: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Roerdomp: seizoenspatroon 1999-2007 (n=35)

Figuur 4 Roerdomp: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 45 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Blauwe reiger Ardea cinerea Grey Heron

Algemeen 160

De Blauwe reiger is in Nederland een alledaagse verschij- 140 ning langs allerlei wateren. De Rotterdamse broedpopula- tie is in 2003-07 gegroeid van 214 naar 328 broedparen 120 verdeeld over 15 kolonies (Hoek & Backerra 2008). In de wintermaanden is het merendeel van de Nederlandse rei- 100 gers standvogel, maar zichtbare najaarstrek vanaf augus- tus bij Ridderkerk toont aan dat sommige reigers de regio 80 verlaten (van den Bosch & Vlek 2006). Uit Scandinavië en Noord-Duitsland afkomstige reigers nemen hun plaats ge- 60

durende de wintermaanden in (Bijlsma et al . 2001). 40

Verspreiding en aantallen 20 De Blauwe reiger heeft een ruime verspreiding over de re- gio ( Figuur 4 ). Pendelvluchten tussen kolonies en foura- 0 geerlocaties kunnen in alle stadsdelen worden waargeno- 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 men, maar zijn in dit onderzoek niet meegenomen. Door- dat reigers behoorlijk territoriaal zijn bij een goede visstek 7,0 25 houden ze er een flinke onderlinge afstand op na. G rote concentraties komen daardoor niet voor, met uitzondering 6,0 van de 111 exemplaren bij broedkolonie Boomgaardshoek, 20 Hoogvliet (13 februari 2005; C. Pols). Andere locaties met 5,0 20 of m eer exemplaren per telling betreffen de Oranje- 15 buitenpolder en de Kralingse Plas; beide telgebieden met 4,0 een groot oppervlak.

3,0 Seizoenspatroon en trend 10

Vanaf 2002-03 blijft het aantal getelde blauwe reigers per 2,0 maand stabiel rond de honderd individuen ( Figuur 1 ), ter- wijl in dezelfde periode de Rotterdamse broedpopulatie 5 1,0 met 50% is toegenomen (Hoek & Backerra 2008). Dit sug- gereert dat het aantal overwinterende vogels los staat van het aantal broedvogels. De seizoenstrend onderstreept dit 0,0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 beeld van migratie onder reigers ( Figuur 3 ). De toename vanaf oktober piekt in december om vervolgens evenzo geleidelijk weer af te nemen tot aan de laatste telling in 900

maart. Het feit dat hogere reigeraantallen in regio Rotter- 800 dam gelijke tred houden met een hoger vorstgetal van IJnsen ( Figuur 2 ) wijst op influx van reigers bij winterse 700 weersomstandigheden. Net als veel andere watervogels profiteert de soort hier van thermisch vervuilde wateren. 600

500

400

300

200

100

0 okt nov dec jan feb m rt

Figuur 1 Blauwe reiger: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Blauwe reiger: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Blauwe reiger: seizoenspatroon 1999-2007 (n=3934)

Figuur 4 Blauwe reiger: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

46 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Waterral Rallus aquaticus Water Rail

Algemeen 10 De Waterral is een enigszins geheimzinnige moerasvogel die zich vaker laat horen dan zien. Naast de kenmerkende 8 ‘speenvarkenroep’ verraden ze zich vooral ’s nachts door een reeks aan andere geluidjes. Met wat geduld laten ze 6 zich soms zien langs de oever, waar ze zich met hun grote tenen en smalle lichaam snel kunnen verplaatsen door de 4 dichte rietvegetatie. De Waterral is een echte trekvogel en

komt in bijna heel Nederland voor. De Nederlandse 2 broedvogels, naar schatting 2500-3200 paren ( sovon.nl ), trekken naar Zuid-Frankrijk (Bijlsma et al. 2001). In de 0 winter komen Oost- en Noord-Europese vogels naar onze 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 streken. -2 Verspreiding en aantallen In totaal zijn 27 waterrallen waargenomen tijdens acht -4 seizoenen watervogels tellen. Dat is niet veel en doet vermoeden dat de soort over het hoofd gezien wordt. 0,6 25 Anderzijds is het toch een vogel van buiten de bebouwde kom, die bij voorkeur wat grotere rietkragen en 0,5 moerasgebiedjes bewoond. Ook dat kan het lage aantal 20 waarnemingen verklaren. Van de 27 werden er maar liefst 11 waargenomen op 13 januari 2007 in de 0,4 Oranjebuitenpolder (A. Dijk). Vier exemplaren werden 15 waargenomen op 18 oktober 2003 rond de 0,3 Zuiderbegraafplaats (H. Gaasbeek). De B ergse Achterplas blijkt daarnaast een kansrijke locatie om de soort aan te 10 treffen, evenals de Overschiese Plasjes, wilgenplas e.o. en 0,2 Zevenkamp. 5 0,1 Seizoenspatroon en trend Januari lijkt de beste maand om de Waterral in het Rotterdamse waar te nemen ( Figuur 3 ), al blijft er van die 0,0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 piek nauwelijks nog iets over als we de waarneming van 11 exemplaren eruit halen. Concluderend kan worden gesteld dat de soort over de hele winterperiode in vrijwel 14 even lage aantallen kan worden verwacht. Een trend ontbreekt in de waarnemingen. Evenmin lijkt er een 12 verband te bestaan tussen vorst en een hoger gemiddeld maximum per tellocatie ( Figuur 2 ). 10

8

6

4

2

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Waterral: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Waterral: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Waterral: seizoenspatroon 1999-2007 (n=27)

Figuur 4 Waterral: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 47 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Waterhoen Gallinula chloropus Common Moorhen

Algemeen 1400 Het Waterhoen is één van de algemeenste vertegen- 1200 woordigers van de familie der rallen. De soort is meer ge- bonden aan de dekking van natuurlijk begroeide oevers dan de Meerkoet. Nederlandse waterhoentjes zijn 1000 standvogels, maar worden in de winter aangevuld met vogels uit Noordoost-Europa (Bijlsm a et al. 2001). In de 800 winter kunnen waterhoentjes net als meerkoeten groepsgewijs optrekken. 600

Verspreiding en aantallen 400 Het Waterhoen is in alle delen van de regio redelijk alge- meen ( Figuur 4 ). Afwezig is de soort alleen langs de 200 Nieuwe Maas waar oeverbegroeiing spaarzaam is, zoals bij kademuren. Gedurende de onderzoeksperiode zijn 0 32.250 waterhoentjes vastgesteld. 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07

Seizoenspatroon en trend 60 25 Het Waterhoen heeft halverwege de onderzoeksperiode

een lichte toename doorgemaakt van gemiddeld 500 50 waargenomen exemplaren per maand naar een stabiele 20 800 ( Figuur 1 ). Bij koudere winters komt het Waterhoen in iets grotere aantallen voor in de regio dan in mildere 40 winters. Dat blijkt uit de aantallen per locatie die een posi- 15

tieve relatie vertonen met het vorstgetal van IJnsen ( Figuur 30 2). Waarschijnlijk is dit een gevolg van grotere aantallen arriverende vogels uit Noordoost-Europa in koudere 10 winters. Het seizoensverloop versterkt die indruk (Figuur 20 3). De aantallen nemen toe van oktober tot december om 5 in januari te pieken. Vanaf februari komt geleidelijke 10 wegtrek op gang. Dit verloop stemt overeen met landelijke gegevens (Bijlsma et al. 2001). Trek vindt veelal ’s nachts plaats en wordt weinig waargenomen. In strengere winters, 0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 die zich tijdens de onderzoeksperiode nagenoeg niet voordeden, zoeken waterhoentjes het stedelijk gebied meer op. Bij ijsvorming groeperen waterhoentjes zich op 7000 plaatsen met voedsel, dekking en open water. Het gemiddeld aantal per locatie is 17,4 exemplaren bij ijsvrij 6000 water (n=29058), 39,7 ex. bij open water met ijs (n=4227) en 21,2 ex. bij geheel bevroren wateren (n=1570). 5000

4000

3000

2000

1000

0 okt nov dec jan feb m rt

Figuur 1 Waterhoen: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Waterhoen: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Waterhoen: seizoenspatroon 1999-2007 (n=32250)

Figuur 4 Waterhoen: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

48 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Meerkoet Fulica atra Common Coot

Algemeen 4000

Als zeer algemene watervogel is de Meerkoet niemand on- 3500 bekend. In de wintermaanden vinden verplaatsingen plaats van Nederlandse vogels die worden aangevuld met dieren 3000 uit Oost-Europa, Rusland en Scandinavië (Bijlsma et al. 2001). Buiten het broedseizoen vormen meerkoeten 2500 groepen op voedselrijke en grazige plaatsen met een ruim aanbod van water. Als broedvogel komt de soort in de 2000 meeste waterpartijen in de regio algemeen voor. 1500

Verspreiding en aantallen 1000 De Meerkoet heeft een vrij homogene verspreiding over de regio met de hoogste aantallen bij de Kralingse Plas 500 (maximaal 1028 exemplaren op 18 december 2004; N. Bruning), Pendrecht Zuidwijk (513 ex. op 16 februari 2002; 0 A.Y. van den Hout), Kandelaar zuid (467 ex. op 14 januari 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 2006; G. Goedhart) en het voormalig DWL-bekken (400 ex. op 13 januari 2006; A.E. Korving- den Engelse; Figuur 140 25 4). Op deze plaatsen vormen meerkoeten grote winter- groepen om gezamenlijk te foerageren op waterplanten en 120 gras. In totaal werden 81.029 meerkoeten door vrijwilligers 20 genoteerd. De Meerkoet is daarmee een zeer algemene 100 overwinteraar in regio Rotterdam. 15 80 Seizoenspatroon en trend

De toegenomen aantallen meerkoeten gedurende de tel- 60 periode wijzen erop dat het de soort goed vergaat in de 10

regio ( Figuur 1 ). Binnen de bebouwde kom hebben meer- 40 koeten de gelegenheid hun natuurlijke voedsel aan te vullen met afval en bijvoedering door publiek. De soort lijkt 5 20 redelijk gevoelig voor winterse omstandigheden. De kou- dere winter van 2002/2003 resulteerde in hogere aan- tallen in de regio ( Figuur 2 ). Dit lijkt het gevolg te zijn van 0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 een toevlucht van m eerkoeten van elders. Dit wordt on- derstreept door het seizoenspatroon ( Figuur 3 ), waarin een toename vanaf oktober culmineert in een maximale 20000 presentie in december en januari. Vanaf januari nemen de 18000 aantallen weer af, hetgeen ook landelijk is vastgesteld (Bijlsma et al . 2001). Grote wintergroepen vallen uiteen in 16000 broedparen die tijdig vertrekken om een territorium voor 14000 het broedseizoen te bezetten. 12000 10000

8000

6000

4000

2000

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Meerkoet: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Meerkoet: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Meerkoet: seizoenspatroon 1999-2007 (n=81029)

Figuur 4 Meerkoet: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 49 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Scholekster Haematopus ostralegus Eurasian Oystercatcher

70 Algemeen De Scholekster is naast kust- en weidevogel ook binnen 60 het stedelijk gebied als broedvogel aan te treffen. Platte grinddaken voldoen als broedplaatsen zolang er voldoen- 50 de grasland in de buurt is om voedsel te zoeken. De win- 40 terverspreiding concentreert zich voornamelijk in het kust- gebied, waardoor de soort in het binnenland van oktober 30 tot maart schaars is (Bijlsma et al. 2001). 20 Verspreiding en aantallen 10 Gedurende de wintermaanden is de Scholekster een schaarse soort in regio Rotterdam. De verspreiding 0 beperkt zich tot de noordoever van de Nieuwe Waterweg 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 en de noordrand van Rotterdam. Gebieden met aantallen -10 van enige betekenis zijn in oplopende volgorde het Schiebroekse park, de Kralingse Plas en de O ranjebui- -20 tenpolder. Deze laatste is goed voor 341 waarnemingen (41% van alle 826 meldingen in 1999-2007). In alle andere 3,5 25 gebieden komt de soort onregelmatig of in laag aantal voor. 3,0 20 Seizoenspatroon en trend 2,5 Als overwinteraar vertoont de Scholekster de laatste tien 15 jaar een positieve trend. De relatief milde winters van de 2,0 laatste jaren lijken de noodzaak van het wegtrekken naar 1,5 de kust minder dwingend te maken. Door de lage 10 winteraantallen is een relatie tussen de presentie van de soort en het getal van IJnsen niet betrouwbaar genoeg om 1,0

gefundeerde uitspraken over te doen. Het is echter bekend 5 dat strenge winters massale sterfte onder scholeksters 0,5 teweeg kunnen brengen (Oosterbeek et al. 2006). Het seizoensverloop voldoet op typische wijze aan de 0,0 0 verwachtingen. De Oranjebuitenpolder is het enige gebied 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 in de regio waar alle maanden in het jaar scholeksters gevonden kunnen worden. Van oktober tot januari blijven 450 de aantallen minimaal (met uitzondering van een exceptionele waarneming van 47 exemplaren in Charlois 400 op 17 november 2002; I. Strik) om in februari langzaam toe 350 te nemen. Het gros van de vogels arriveert in maart (Figuur 3 ), waardoor uit die maand 51% van de waarne- 300 mingen aan scholeksters stamt. 250

200

150

100

50

0 okt nov dec jan feb m rt

Figuur 1 Scholekster: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Scholekster: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Scholekster: seizoenspatroon 1999-2007 (n=826)

Figuur 4 Scholekster: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

50 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Watersnip Gallinago gallinago Common Snipe

Algemeen 60

De Watersnip is een broedvogel van vochtige graslanden. 50 De Nederlandse broedpopulatie is sinds de jaren zeventig

behoorlijk afgenomen (Brandsma 2002). Met de lange 40 snavel boort de snip in de zachte grond om ongewervel-

den uit de bodem te prikken. Bij vorst wordt de grond te 30 hard om op deze manier aan voedsel te komen. Het is dus niet verwonderlijk dat deze soort een echte trekvogel is. 20 De meeste watersnippen in Nederland zijn dan ook door- trekkers uit Noord- en Midden-Europa (Bijlsma et al. 2001). 10

Verspreiding en aantallen 0 Watersnippen hebben een voorkeur voor natuurlijke 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 oevers met een modderige bodem en voldoende vegetatie -10 om dekking te bieden. G eschikte gebieden in de regio maar weinig voorhanden. Het voorkomen van de Water- -20 snip in de regio is derhalve vrij schaars. Het jaarlijks ge- middelde is 66,6 waargenomen individuen per jaar (2000- 3,0 25 2007, n=534). De locatie die eruit springt is de Bergse Achterplas. Het hoogst getelde aantal hier is 77 exem- 2,5 plaren op 14 november 2004 (A. Knibbe). Andere locaties 20 waar de soort vaker dan eens wordt gezien zijn het Ommoordse Veld en de Overschiese Plasjes ( Figuur 4 ). 2,0 15

Seizoenspatroon en trend 1,5 De Watersnip vertoont een sterke doortrekpiek in no- vember ( Figuur 3 ). Deze vogels maken een tussenstop op 10 hun reis naar de Britse Eilanden en verder tot in Noord- 1,0 west-Afrika (Bijlsma et al. 2001). Alleen in zachte winters 5 blijven enkele watersnippen in de regio overwinteren, om 0,5 bij strenge vorstperiodes ook te verdwijnen. Doordat de najaarstrek los staat van het getal van IJnsen komt dit 0,0 0 beeld in Figuur 2 niet naar voren. De hoge pieken worden 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 hier veelal veroorzaakt door vogels in oktober en novem- ber, die doorgaans snel weer vertrekken. De aantallen zijn in december en januari het laagst (>50 meldingen in beide 250 maanden) en nemen liggen in februari en maart op een iets hoger niveau ( Figuur 3 ). De trend vertoont een toe- 200 name tot aan de piek in de winter van 2004-05 gevolgd door een geleidelijke afname. De oorzaken voor dit patroon liggen vermoedelijk buiten de regio. 150

100

50

0 okt nov dec jan feb m rt

Figuur 1 Watersnip: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Watersnip: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Watersnip: seizoenspatroon 1999-2007 (n=534)

Figuur 4 Watersnip: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 51 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Kokmeeuw Larus ridibundus Black-headed Gull

Algemeen 6000 De Kokmeeuwen die we in de wintermaanden in Neder- land aantreffen kunnen zowel Nederlandse als Oost- 5000 Europese vogels zijn. Deze vogels komen veelal uit het

gebied rond de Oostzee (Bijlsma et al . 2001). Binnen de 4000 bebouwde kom is de Kokmeeuw een alomtegenwoordige aanwezigheid die zich met uiteenlopende voedselbronnen in leven weet te houden. 3000

Verspreiding en aantallen 2000 De Kokmeeuw is in regio Rotterdam een zeer algemene soort. Aantallen van meer dan 300 individuen per telling 1000 zijn geen uitzondering en komen in alle stadsdelen voor (het hoogst getelde aantal is 621 exemplaren in ; H.J. van Leeuwen). De verspreiding van kok- 0 meeuwen over de regio is tamelijk homogeen met een iets 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 hogere concentraties in het Centrum, Delfshaven en Kra- lingen ( Figuur 4 ). Kokmeeuwen weten dankzij hun brede 250 25 voedselkeuze even snel te profiteren van voedselrijke si- tuaties in dichtbebouwde stadsdelen als in meer open en landelijke gebieden. Dat geeft ze in dichtbebouwde stads- 200 20 delen een voorsprong op de andere meeuwensoorten.

Seizoenspatroon en trend 150 15 Het seizoensverloop van de Kokmeeuw geeft duidelijk het belang van immigranten uit het Oostzeegebied voor de aantallen in de regio weer ( Figuur 3 ). De aankomst van 100 10 overwinteraars loopt van oktober tot begin december door. De hoogste presentie valt in januari en februari om vanaf eind februari weer af te nemen wanneer de trek naar de 50 5 broedgebieden op gang begint te komen. Het aantal kokmeeuwen in regio Rotterdam lijkt zich na een lichte toename vanaf 2003 te stabiliseren op ongeveer 0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 2000 to 3000 getelde exemplaren per maand ( Figuur 1 ). Uit de tellingen blijkt een hogere presentie in de regio bij strenger winterweer ( Figuur 2 ). Allicht trekken 25000 kokmeeuwen uit het omliggende agrarisch gebied bij kouder weer de bebouwde kom in om aan voedsel te komen. 20000

15000

10000

5000

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Kokmeeuw : gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Kokmeeuw : gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Kokmeeuw : seizoenspatroon 1999-2007 (n=94912)

Figuur 4 Kokmeeuw : cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

52 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Stormmeeuw Larus canus Common Gull

Algemeen 350

De Stormmeeuw heeft zich pas sinds 1908 als broedvogel 300 in Nederland gevestigd. In het broedseizoen zijn storm-

meeuwen voornamelijk langs de kust te vinden. In het 250 winterseizoen verspreiden ze zich meer over het hele land.

Naast vis en afval voeden stormmeeuwen zich ook veel 200 met ongewervelde prooien van akkers. Alleen in strenge winters concentreren grote aantallen zich in verstedelijkte 150 gebieden (Bijlsma et al . 2001). 100 Verspreiding en aantallen De 3964 tijdens de onderzoeksperiode waargenomen 50 stormmeeuwen werden veelal gelijkelijk over het onder- zoeksgebied aangetroffen ( Figuur 4 ). Concentraties storm- 0 meeuwen doen zich alleen tijdelijk voor bij voedselrijke 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 situaties. Na verloop van tijd nemen grotere meeuwen- -50 soorten zoals zilvermeeuwen het roer over. De Storm- meeuw is gedurende de wintermaanden overal in Rotter- 18 25 dam een vrij algemene soort. 16

Seizoenspatroon en trend 14 20 De Stormmeeuw laat gedurende de onderzoeksperiode een stabiele, licht stijgende trend zien ( Figuur 1 ). Dit wijkt 12 enigszins af van de landelijke trend die de laatste jaren na 15 10 een stijging meer aan het afvlakken is (van Roomen et al. 2007). De oorzaken hierachter zijn onduidelijk. Het ont- 8 breken van een relatie met het getal van IJnsen ( Figuur 2 ) 10 geeft aan dat winterse weersomstandigheden hier waar- 6

schijnlijk geen rol van betekenis in spelen. Hoewel zich 4 tussen 1999 en 2007 geen echt strenge winters voor- 5 deden. 2 De hoogste presentie wordt bereikt in januari ( Figuur 3 ). Waarschijnlijk ontvluchten de vogels dan de voedsel- 0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 schaarste in het omringende agrarisch gebied en trekken de bebouwde kom in. Daar kunnen zij overschakelen op het eten van afval. V anaf februari verlaten de eerste 1400 stormmeeuwen de regio om terug te keren naar de broedplaatsen langs de kust. 1200

1000

800

600

400

200

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Stormmeeuw: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Stormmeeuw: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Stormmeeuw: seizoenspatroon 1999-2007 (n=3964)

Figuur 4 Stormmeeuw: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 53 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Zilvermeeuw Larus argentatus European Herring Gull

Algemeen 900 De Zilvermeeuw is jaarrond in ruime aantallen aanwezig in 800 de Rotterdamse regio. Een grote broedkolonie in de Euro- poort vertoonde in de onderzoeksperiode schommelingen 700

tussen de 3023 en 5862 broedparen (jaren 2000-06; van 600 Dijk et al. 2008). In het winterseizoen zwerven deze vogels over een groter gebied, maar trekken over het algem een 500 niet verder weg dan de kust van Noord Frankrijk (Camphuysen 2008). Het aantal meeuwen dat binnen de 400 bebouwde kom van huishoudelijk afval komt profiteren zal 300 in de winter daarom groter zijn dan in de zomermaanden. Wintergasten uit Noordoost-Europa (voornamelijk 200 Waddenzee en Oostzee) vullen het bestand Nederlandse 100 zilvermeeuwen in de wintermaanden aan (Bijlsma et al. 2001). 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 Verspreiding en aantallen Zilvermeeuwen zijn zeer algemeen in alle delen van de 35 25 regio aan te treffen ( Figuur 4 ). Omdat de soort veel vlie- gend naar voedsel zoekt, soms op vrij grote hoogte, is niet 30 altijd duidelijk of een overvliegende meeuw een trekvogel 20 is (en dus niet wordt geteld) of een foeragerend exemplaar 25 (wel tellen dus). Niettemin hebben de tellers in de onder- 15 zoeksperiode 14.541 zilvermeeuwen genoteerd. De beste 20 plaats in Rotterdam om zilvermeeuwen te bekijken is de Delfshavense Schie. Dit is het enige telgebied met regel- 15 matig meer dan 100 exemplaren ter plaatse, tot een 10 maximum van 375 ex. op 15 januari 2006 (R. Ivens). 10

Seizoenspatroon en trend 5 5 De aantallen zilvermeeuwen zijn gedurende de onder- zoeksperiode toegenomen van 100-200 individuen per maand in 1999-2002 tot 500 stuks per m aand in 2006-07 0 0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 (Figuur 1 ). Deze toename lijkt geen verband te houden met de Nederlandse broedkolonies (stabiel tot licht afne- mend; Spaans 2002) of het vorstgetal van IJnsen ( Figuur 3500 2). Het seizoenspatroon lijkt bepaald te worden door meeuwen uit andere gebieden. De toename in november 3000 en december piekt in januari en februari om vervolgens af te nemen wanneer de vogels in maart weer terugkeren 2500 naar de broedkolonies ( Figuur 3 ). 2000

1500

1000

500

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 Zilvermeeuw : gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Zilvermeeuw : gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 Zilvermeeuw : seizoenspatroon 1999-2007 (n=14541)

Figuur 4 Zilvermeeuw : cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

54 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

Grote mantelmeeuw Larus marinus Greater Black-backed Gull

35 Algemeen De Grote mantelmeeuw is een soort van het Atlantisch 30 kustgebied die in Nederland voornamelijk als over- winteraar op open zee en langs de kust en in mindere 25 mate langs de grote rivieren voorkomt. De herkomst van 20 deze vogels moet blijkens ringonderzoek overwegend gezocht worden langs de kust van Noorwegen (Bijlsm a et 15 al. 2001). In de regio worden exemplaren veelal waar- genomen bij grote wateroppervlakken, alwaar ze aan de 10 kost komen door oevers af te zoeken op aas en afval. 5

Verspreiding en aantallen 0 De G rote mantelmeeuw heeft in regio Rotterdam een 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 schaars maar regelmatig voorkomen. Opvallend in de -5 verspreiding is de afwezigheid van de soort langs de Nieuwe Maas en bij Hoek van Holland ( Figuur 4 ). Dit zijn -10 plaatsen waar deze soort in eerste instantie te verwachten zal zijn. Het ontbreken van waarnemingen op deze 2,0 25 plaatsen is vermoedelijk een gevolg van de onvolledige 1,8 verdeling van telgebieden. Daarnaast zou verwarring met de in de zomer zeer algemene Kleine mantelmeeuw het 1,6 20 beeld verder vertroebeld kunnen hebben. 1,4

Seizoenspatroon en trend 1,2 15

Gedurende de onderzoeksperiode is het aantal meldingen 1,0 van grote mantelmeeuwen min of meer constant gebleven (gemiddeld 43 exemplaren per jaar). Opvallend is de 0,8 10 onverklaarbare dip in 2006/2007 met slechts drie gemelde 0,6 exemplaren ( Figuur 1 ). Variatie tussen de jaren vertoont geen duidelijke relatie met het voorkomen van strenge 0,4 5 winters ( Figuur 2 ), hoewel de soort meer in de regio gezien 0,2 zal worden bij harde wind of storm (Bijlsma et al. 2001). 0,0 0 Het seizoenspatroon wijkt sterk af van het landelijk patroon 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 (Figuur 3 ). De piek in oktober en november geeft de aankomst en doortrek van grote mantelmeeuwen in de regio goed weer. In maart nemen de aantallen geleidelijk 160

weer af (Bijlsma et al. 2001). De hier geconstateerde 140 sterke toename in maart lijkt daarmee gebaseerd op ver-

warring met de in maart in de regio terugkerende kleine 120 mantelmeeuwen. 100

80

60

40

20

0 okt nov dec jan feb m rt

Figuur 1 Grote mantelmeeuw : gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 Grote mantelmeeuw : gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen Figuur 3 Grote mantelmeeuw : seizoenspatroon 1999-2007 (n=387)

Figuur 4 Grote mantelmeeuw : cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 55 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

IJsvogel Alcedo atthis Common Kingfisher

4,0 Algemeen De IJsvogel is na een dieptepunt in de winter van 95/96 3,5

bezig met een gestaag populatieherstel in Nederland (van 3,0 Dijk et al. 2002). Strenge winters met ijs op het water maken het voedsel van de IJsvogel, kleine vissen, on- 2,5 bereikbaar. Het uitblijven van strenge winters de afgelopen 2,0 12 jaar heeft deze soort de kans gegeven zich te ont- wikkelen van zeldzaamheid tot vrij algemene soort. Ook in 1,5 regio Rotterdam heeft de ijsvogel een positieve ontwik- keling doorgemaakt (Hoek & Brekelm ans 2002) en kan 1,0 thans langs vrijwel ieder water worden waargenomen. 0,5

Verspreiding en aantallen 0,0 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 Gedurende de onderzoeksperiode zijn 37 ijsvogels -0,5 waargenomen. Het beeld geeft een ruime doch spaarzame verspreiding over de regio weer met een regelmatige pre- -1,0 sentie in de Overschiese Plasjes (A. Knibbe) en de Oranjebuitenpolder (A. Dijk). Vergeleken met gegevens uit 0,20 25 het bestand losse waarnemingen en P TT tellingen lijkt er 0,18 sprake te zijn van een ondertelling van deze soort. Mogelijk is de IJsvogel door sommige waarnemers over 0,16 20 het hoofd gezien. 0,14

Seizoenspatroon en trend 0,12 15

Het overgrote deel van de ijsvogels is waargenomen in de 0,10 periode 2004-2007 (24 van de 32 tellingen met ijsvogels), hetgeen ook duidelijk naar voren komt in Figuur 1 . De 0,08 10 regionale trend houdt daarmee gelijke tred met de lan- 0,06 delijke ontwikkelingen (van Dijk et al. 2008). De ge- voeligheid van de soort voor strenge winters spreekt uit de 0,04 5 negatieve correlatie tussen de jaartotalen en het winterge- 0,02 tal van IJnsen ( Figuur 2 ). Juist doordat ijsvogels het 0,00 0 moeilijk hebben in winterse omstandigheden kunnen zij 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04 04-05 05-06 06-07 dan makkelijker worden waargenomen. Dit komt niet alleen mooi naar voren in de naam van de soort, maar ook in de seizoenstrend ( Figuur 3 ), hoewel deze maar op een 14 gering aantal waarnemingen is gebaseerd. 12

10

8

6

4

2

0 okt nov dec jan feb mrt

Figuur 1 IJsvogel: gemiddeld aantal per maand +/- SD per telseizoen Figuur 2 IJsvogel: gemiddeld maximum per tellocatie en vorstgetal van IJnsen (rode lijn) Figuur 3 IJsvogel: seizoenspatroon 1999-2007 (n=37)

Figuur 4 IJsvogel: cumulatieve verspreiding per kilometerhok 1999-2007

56 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

LITERATUUR

Bijlsma, R.G., F. Hustings & C.J. Camphuysen. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem/Utrecht.

Van den Bosch, M. & R. Vlek. 2006. Najaarstrek van Purperreigers over Ridderkerk, 2002-2005. Limosa 79(4): 129-138.

Brandsma, O. 2002. Watersnip Gallingao gallinago . Pp. 216-217 in: SOVON Vogelonderzoek Nederland 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000. – Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey- Nederland, Leiden.

Camphuysen, C.J. 2008 . Aflezingen van gekleurringde Zilvermeeuwen Larus argentatus en Kleine. Mantelmeeuwen Larus fuscus in Nederland, Sula 21(1): 3-32.

Dijk A-J. van, A. Boele, F. Hustings, K. Koffijberg & C.L. Plate. 2008. Broedvogels in Nederland in 2006. SOVON-monitoringrapport 2008/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

Dijk, A-J. van, M. van der Weide, R. Kleefstra, S. Deuzeman, L. Dijksen, D. Zoetebier, D. & C.L. Plate. 2002. Kolonievogels en zeldzame broedvogels in Nederland in 2000 en 2001. SOVON- monitoringrapport 2002/03. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

Hoek, D. & M.M.E. Backerra. 2008. Blauwe reigerkolonies. Natuurlijk Rotterdam 9 (1): pp 4.

Hoek D. & F. Brekelmans. 2002. IJsvogels en Grote gele kwikstaarten in de stad. Natuurlijk Rotterdam 3(1): pp. 6.

Lensink, R. 2002. Casarca Tadorna ferruginea . Pp. 110-111 in: SOVON Vogelonderzoek Nederland 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000. – Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey- Nederland, Leiden.

Oosterbeek, K.H., M. van de Pol, M. L. de Jong, C. J. Smit & B.J. Ens. 2006. Scholekster populatie studies; Bijdrage aan de zoektocht naar de oorzaken van de sterke achteruitgang van de Scholekster in het Waddengebied. Wageningen/Beek-Ubbergen, Alterra/SOVON Vogelonderzoek Nederland, Alterra-Rapport 1344/SOVON-onderzoeksrapport 2006/05.

Poel, A.M. van der, 1984. Overwinteringsgebieden, plaatstrouw en levensverwachting van Nederlandse Futen Podiceps cristatus . Limosa 57(2): 43-46.

Roomen, M. van, E. van Winden, K. Koffijberg, L. van den Bremer, B. Ens, R. Kleefstra, J. Schoppers & J-W. Vergeer, SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep & L. Soldaat. 2007. Watervogels in Nederland in 2005/2006. SOVON-monitoringrapport 2007/03, Waterdienst-rapport BM07.09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

Roomen, M. van, E. van Winden, K. Koffijberg, B. Ens, F. Hustings, R. Kleefstra, J. Schoppers, C. van Turnhout, SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep & L. Soldaat. 2006. Watervogels in Nederland in 2004/2005. SOVON-monitoringrapport 2006/02, RIZA-rapport BM06.14. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 57 bSR e c o lo g i s c h a d v i e s bSR ecologisch advies

Spaans, A.L. 2002. Zilvermeeuw Larus argentatus . Pp 242-243 in: SOVON Vogelonderzoek Nederland 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000. – Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey- Nederland, Leiden.

IJnsen, F. 1991. Karaktergetallen van de winters vanaf 1707. Zenit 18: 69-73.

Veldkamp, R. 2002. Fuut Podiceps cristatus . Pp. 62-63 in: SOVON Vogelonderzoek Nederland 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000. – Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.

FOTOVERANTWOORDING

G. Bakker: voorpagina (boven), 20, 24, 25, 26, 29, 30, 31, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 44, 46, 47, 49, 50, 51, 52, 54, 55, 56; M.M.E. Backerra: 19, 48; M.A.J. Grutters: voorpagina (midden), 22, 23, 43, 53; D. Hoek: 15; I. Jacobs: 27; J. van Leeuwen (foto’s collectie Natuurhistorisch Museum Rotterdam): 21, 28, 32, 45.

58 Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007

bSR bSR ecologisch advies ec o lo g i s c h a d v i e s

DANKWOORD

Dit rapport kon niet worden gerealiseerd zonder de bijdrage van diverse personen aan het project Winterwatervogels in Kaart, als onderdeel van het project Natuur in Kaart. In het bijzonder worden bedankt de grondleggers van NiK en dit project, te weten Sjoerd Reinstra (SenR), Luuk Hopkooper (SenR) en Martin Epe (destijds bSR); de cursus- en excursieleiders van SenR, Tom van Wanum en collega Roos; de coördinatoren betreffende het werven van de vrijwilligers, destijds Wil Waaijers (SenR), in 2006 Koos Leidelmeijer (RMC) en tegenwoordig Allison Bouhami (RMC); de NiK-actiegroep (2003-2005) bestaande uit Anton Roeloffzen, Els Korving-den Engelse, Lex Smit (vrijwilligers NiK) en Kees van der Zalm (Stichting Landschapsonderhoud Rotterdam); het Rotterdams Milieucentrum als nieuwe trekker van NiK, met als hoofdpersoon Emile van Rinsum; Dick Hoek, die eerst als vrijwilliger bij bSR op kantoor veel werk heeft verzet en nuttige adviezen heeft gegeven.

Bijzondere dank gaat uit naar de vrijwilligers Roel de Graaf en Ans Meeuwsen, die nog immer wekelijks bij bSR de telgegevens invoeren en zonder wie de totstandkoming van dit rapport onmogelijk was geweest.

Ten slotte is uiteraard veel dank verschuldigd aan alle vrijwilligers die ervoor hebben gezorgd dat de gegevens waarop dit rapport is gebaseerd werden verzameld. Weer of geen weer, zij gingen met notitieboekje, potlood en verrekijker naar buiten om de watervogels in kaart te brengen. Dit zijn: A. Dijk, A. Knibbe, A. Meeuwsen, A. van Ballegoie, A. van Waardenberg, A.B. Roeloffzen, A.E. Korving-Den Engelse, A.G. van Yperen, A.R.J. Rechtuijt, A.Y. van den Hout, B. Reumer, C. Pols, C. Vermeulen, C.J. Amsterdam, C.J.W. Sips, C.S. Groen-Zwart, D.C. Dijkshoorn, D.M. Hoek, E. Leichsenring, E. Stuivenberg, E. van Buchem, E. van Deel, E. van Gennep, F. van den Bosch, G. Goedhart, H. Du Mez de Haan, H. Gaasbeek, H. Scheepstra, H. Struik, H. Tiemensma, H. van Elderen, H. van Hall, H.J. Zomer, I. Geenen, I. Klos, I. Strik, J. Lageveen, J. Smeele, J.F. Ochtman-Dijkshoorn, J.H. van Leeuwen, J.J. Muller, L.D. de Vos-Arensman, M. Bernard, M. Bouterse, M. Dijksman, M. Hendriks, M. van Oostende, M.B.Ph. van de Watering, M.H. van Veenendaal, M.J. Epe, M.M.E. Backerra, M.Th. Van Yperen-Kouwenhoven, N. Bruning, N. van Balen, N. van Dijk, P. Huijts, P.C.J. Huizer, R. Beitschat, R. Hermanns, R. Ivens, R.J. den Boer, R.M. van Gessele, Sayaner, T. Hagendijk-Nijholt, T. van den Polder, T.H.J. Rozier, W. Bijl-Wirtz, W. Moerland, W. Muller, W.P. Troelstra, Y.M. Folmer en alle overige niet bij naam in ons bestand aanwezige personen die een bijdrage hebben geleverd.

Winterwatervogels in Kaart - Telresultaten Rotterdam 1999-2007 59