De Ironische Generatie
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De ironische generatie Ideologische plaatsbepaling van de Kappeyniaanse liberalen aan de hand van de betekenis van hun ironische stijl Student: T.L. van der Meulen Studentnummer: 1241958 Document: Masterscriptie Begeleider: Prof. dr. H. te Velde Datum: 29 juli 2019 Inhoudsopgave § 1. Inleiding ................................................................................................. 4 § 1.1 Thema ......................................................................................................................................... 4 § 1.2 Onderzoeksdoel en structuur .................................................................................................. 6 § 1.3 Bronkritiek ................................................................................................................................. 8 § 2. Grondbegrippen ..................................................................................... 8 § 2.1 Politieke cultuur, politieke stijl en cultuur ............................................................................. 8 § 2.2 Politiek als spel ........................................................................................................................ 11 § 3. De ironische politieke stijl van de liberale tussengeneratie ................ 14 § 3.1 Ironie ......................................................................................................................................... 14 § 3.2 De kring-Kappeyne................................................................................................................. 17 § 3.3 Bronnenanalyse ....................................................................................................................... 18 § 3.3.1 Parlementaire schetsen en politieke herinneringen ..................................................... 19 § 3.3.1.1 Bronkritiek ................................................................................................................. 19 § 3.3.1.2 Bevindingen ............................................................................................................... 20 § 3.3.2 Handelingen van de Tweede Kamer, persoonlijke en politieke correspondentie .. 24 § 3.3.2.1 Bronkritiek Handelingen van de Tweede Kamer ................................................. 24 § 3.3.2.2 Bronkritiek persoonlijke en politieke correspondentie ........................................ 25 § 3.3.2.3 Bevindingen ............................................................................................................... 26 § 3.3.2.3.1 Het debat over de Schoolwet-Kappeyne ........................................................ 26 § 3.3.2.3.2 De ironische generatie in de Tweede Kamer ................................................. 29 § 3.3.2.3.3 Kappeynes rede uit 1874 ................................................................................... 33 § 3.4 Conclusie .................................................................................................................................. 36 § 3.4.1 Waarop? ............................................................................................................................. 36 § 3.4.2 Wie? .................................................................................................................................... 38 § 4. De oorsprong van de ironische stijl ..................................................... 40 § 4.1 Ironische vindplaatsen in de literatuur ................................................................................. 42 § 4.1.1 De Romantische Club ..................................................................................................... 42 § 4.1.1.1 Ironische stijl .............................................................................................................. 43 § 4.1.1.2 Persoonlijke banden met de kring-Kappeyne ....................................................... 45 § 4.1.1.3 Vergelijking met de ironische stijl van de kring-Kappeyne ................................. 46 § 4.1.2 De Amsterdamse critici ................................................................................................... 47 § 4.1.2.1 Ironische stijl .............................................................................................................. 48 § 4.1.2.2 Persoonlijke banden met de kring-Kappeyne ....................................................... 50 § 4.1.2.3 Vergelijking met de ironische stijl van de kring-Kappeyne ................................. 51 § 4.1.3 De kleine kring van HaverSchmidt ................................................................................ 52 § 4.1.3.1 Ironische stijl .............................................................................................................. 52 § 4.1.3.2 Persoonlijke banden met de kring-Kappeyne ....................................................... 55 § 4.1.3.3 Vergelijking met de ironische stijl van de kring-Kappeyne ................................. 56 § 4.2 Literaire ironici in het politieke domein ............................................................................... 58 § 4.2.1 Wie? ..................................................................................................................................... 58 2 § 4.2.2 Ironie en debat ................................................................................................................... 59 § 4.3 Het ironische zinsperspectief ................................................................................................ 60 § 4.3.1 Oud-liberaal zinsperspectief ........................................................................................... 60 § 4.3.1.1 Ideaal en praktijk ....................................................................................................... 60 § 4.3.1.2 De ironici als onderdeel van de oud-liberale cultuur ........................................... 62 § 4.3.2 De belofte van de romantiek ........................................................................................... 63 § 4.3.2.1 De Romantische Club .............................................................................................. 64 § 4.3.2.2 De Amsterdamse critici ............................................................................................ 65 § 4.3.2.3 De kleine kring van HaverSchmidt ........................................................................ 67 § 4.3.3 Conclusie ........................................................................................................................... 69 § 4.3.3.1 Wat?............................................................................................................................. 69 § 4.3.3.2 In welke mate? ........................................................................................................... 70 § 5. Ironische stijl als voltooiing van de oud-liberale cultuur .................... 71 § 5.1 Vervolmaking........................................................................................................................... 72 § 5.2 Einde ......................................................................................................................................... 73 § 5.3 De permanente instabiliteit van ironie ................................................................................. 74 Bronnenopgave ............................................................................................... 76 3 § 1. Inleiding Als er van de negentiende-eeuwse liberale staatsman Johannes Kappeyne van de Coppello (1822- 1895) één beeld is blijven hangen, dan dit: een lange man in nachthemd, uitgestrekt op de vloer van zijn studeerkamer, rustig bladerend door een ingewikkelde rechtsgeleerde tekst, terwijl hij omringd wordt door slordige stapels boeken en opengeslagen geschriften. Kappeyne is in de politieke herinnering een eeuwige student, briljant in zijn rechtenstudies maar vanwege een weinig ernstige instelling niet op zijn plek in de parlementaire politiek. Deze typering aan de hand van de nachthemdanekdote wordt voor het eerst gevonden bij journalist Frans Netscher, maar lijkt daarvoor al rondgezongen te hebben en is sindsdien veelvuldig overgenomen.1 Over de juistheid van de verhalen over Kappeynes studiegewoonten liepen de meningen destijds echter al uiteen. Maar liefst drie van Kappeynes vrienden hebben de moeite genomen om hem postuum te verdedigen tegen deze aantijging. Anders dan ‘gewoon’ zittend aan tafel hadden ze hem nooit zien studeren: Kappeyne was een ernstig man, zo was hun boodschap.2 Deze kleine controverse roept verwarring op: was Kappeyne nu een ernstig staatsman of niet? Netscher en Kappeynes vrienden bieden geen uitsluitsel. Parlementaire schetsenschrijvers zoals Netscher publiceerden voor een breed publiek dat geïnteresseerd was in sappige verhalen over ’s lands hoge heren. Hun beschrijvingen van het parlementaire bedrijf staan bol van de aangezette karikaturen. Tegelijkertijd gaan ook Kappeynes vrienden niet vrijuit: ernst was in de negentiende eeuw de enige juiste politieke instelling van een parlementariër, dus als de eer van hun vriend hen lief was, was er veel aan gelegen om Kappeyne als een ernstig man te herinneren. Andere bronnen over Kappeyne – van Kappeyne zelf zijn er maar weinig bekend – laten samen eenzelfde ambivalent beeld achter: een man die de politiek ernstig nam maar een hekel had aan ‘uitgestreken deftigheid’, en die zijn mede-politici soms in de maling nam maar ook vurige redevoeringen