Van Het Volksleven Tot Opheffing Ca. 1850–1900
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Tot opheffing van het volksleven Mensen achter het CBS ca. 1850–1900 Ronald van der Bie ‘Tot opheffing van het volksleven’ Mensen achter het CBS ca. 1850–1900 Colofon Uitgever Centraal Bureau voor de Statistiek Henri Faasdreef 312, 2492 JP Den Haag www.cbs.nl Prepress: Textcetera, Den Haag en Grafimedia, Den Haag Ontwerp: Edenspiekermann Inlichtingen Tel. 088 570 70 70, fax 070 337 59 94 Via contactformulier: www.cbs.nl/infoservice Bestellingen Alleen als pdf beschikbaar. © Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen, 2014. Verveelvoudigen is toegestaan, mits het CBS als bron wordt vermeld. Woord vooraf Dit onderzoek gaat over de geschiedenis van de Centrale Commissie voor de Statis tiek (1892), de voorgangster van het Centraal Bureau voor de Statistiek (1899). Die geschiedenis wortelt in de discussie over de sociale kwestie, één van de grote vraagstukken die het publieke debat in ons land in de tweede helft van de negen tiende eeuw beheersten. Rondom dit debat vormde zich een groep opinie leiders, vooral in progressiefliberale kringen, die de belangrijke discussieplatforms bemanden, de meningvorming beïnvloedden, initiatieven namen voor directe actie, oproepen deden voor (statistisch) onderzoek en de beleidsvoorbereiding ondersteunden. Enkele hoofdrolspelers in dit debat zijn in 1892 uitgenodigd om zitting te nemen in de Centrale Commissie voor de Statistiek, dat opgericht was voor het verzamelen, bewerken en publiceren van statistieken voor de departementen en andere open bare besturen. En dat, in de woorden van minister Tak van Poortvliet, uit gesproken bij de installatie van de commissie op 22 november 1892: ‘tot steun van de regering, tot voorlichting van de wetgever, tot bevordering van de wetenschap, tot op heffing van het volksleven.’ De commissie bestond uit dertig leden die ik eerder heb geportretteerd in De macht van de statistiek. De Centrale Commissie voor de Statistiek, samenstelling en rekrutering, 1892–1899. (Amsterdam 2009) Met z’n allen vormden ze een denktank, een beleidswetenschappelijk forum, voor de aanpak van sociale vraagstukken. De onderzoeken en statistieken van de CCS vormden de grondslag voor de voor bereiding en evaluatie van overheidsbeleid. Zes hoofdrolspelers worden geportretteerd naar hun opstelling in maat schappelijke discussies en op hun voornaamste werkterreinen. Ter inleiding wordt de rol geschetst van de statistiek in het publieke debat, in het bijzonder in de dis cus sie over de sociale kwestie. Daarna zal een beeld worden gegeven van de insti tutionele geschiedenis van de Centrale Commissie voor de Statistiek. Woord vooraf 3 Inhoud Woord vooraf 3 1. Een empirische basis voor beleid 6 1.1 Interventies in de sociale kwestie 7 1.2 Kennis van sociale feiten 12 1.3 Nieuwe lichting beleids economen 15 1.4 Dataverzameling noodzakelijk 17 2. Een centraal bureau voor de statistiek 19 2.1 Een officiële statistiek 20 2.2 Liberalen, socialisten, antirevolutionairen 30 3. Baltus Pekelharing, invloedrijke socialistenmaker 32 4. Arnold Kerdijk, gedreven beschaver 40 5. Hendrik Goeman Borgesius, bevlogen regelaar 49 6. Rindert van Zinderen Bakker, getuigende propagandist 56 7. Johannes van ’t Lindenhout, spil in protestants netwerk 65 8. Paul Fabius, anti-revolutionaire fatsoensfilosoof 73 Bijlage 81 Vindplaatsen 84 Literatuur 85 Medewerkers 94 Inhoud 5 1. Een empirische basis voor beleid 1.1 Interventies in de sociale kwestie De oprichting van de Centrale Commissie voor de Statistiek kan worden geïnter preteerd als een logische stap in het proces van verwetenschappelijking van het debat over de sociale kwestie.1) De CCS kan worden beschouwd als het culminatie punt van een groot aantal interventies in de sociale kwestie. Het was de taak van de commissie om dit debat te voeden met relevante statistieken. De arbeids enquête van 1886 had de discussie in een stroomversnelling gebracht en had de rol van de dataverzameling, de statistiek, benadrukt. De gegevens die de enquête commissie bijeengebracht had, vormden de basis voor wetgeving. Cijfers zouden vanaf dat moment definitief de grondslag vormen voor de voorbereiding en de evaluatie van beleid. In de fase van beïnvloeding van de publieke opinie over de sociale kwestie bleek de kracht van het enquêtewapen. Empirisch sociaal onderzoek naar de arbeids en leefomstandigheden van de arbeiders ging aan nieuwe sociale wet geving voor af. Dat was al duidelijk geworden in de discussies over de regeling van de kinderarbeid, die aan de Kinderwet (1874) voorafgingen. Brugmans wijst op de prijs vragen van de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid in 1849 en 1853. In 1860 kwam een commissie uit de Maatschappij met alarmerende cijfers over de situatie in de Leidse fabrieken. De commissie adviseerde een minimum leeftijd voor fabrieksarbeid in te voeren van 14 jaar in combinatie met een maximum arbeidsduur en schoolplicht. Het ministerie van Binnenlandse Zaken wilde in 1859 weten wat in het buitenland over kinder arbeid was geregeld. Het rapport van de ingenieur van het stoomwezen ir. A.A.C. de Vries Robbé ver scheen een jaar later. Een verordening op de fabrieks arbeid van kinderen was volgens hem beslist noodzakelijk, omdat anders de kinderen lichamelijk, intel lectueel en moreel te gronde zouden gaan. Van meer praktische betekenis was de vervolg enquête die minister van Binnenlandse Zaken Van Heemstra naar aan leiding van dit rapport instelde onder de commissarissen van de provincies (1860). Deze enquête leverde veel feiten op en fraaie, zij het nooit gepubliceerde tabellen, maar gaf bovenal het publieke debat een impuls. De enquêteuitkomsten leidden tot veel publieke verontwaardiging en een vlucht van rekesten en aan sporingen van sociaal bewogen fabrikanten, onderwijzers, 1) De sociale kwestie is hier de discussie over de sociale problemen die het gevolg waren van de industrialisatie. Dan gaat het over vrouwen en kinderarbeid, lage lonen, lange werkda gen, slechte woon en werkomstandigheden en massale werkloosheid. In 1870 is het debat definitief opengebroken in het Comité ter bespreking van de sociale kwestie, een club van jonge statistici, fabrikanten, leraren, artsen, advocaten en enkele arbeidersvertegenwoor digers. Zij waren de woordvoerders van een nieuwe richting in de staathuishoudkunde, die braken met het idee dat egoïsme de drijfveer was van al het handelen, dat de economische wetten ‘absolute, eeuwigonveranderlijke geldigheid hadden’ en dat menselijk ingrijpen verstorend werkte. Zij hadden oog voor de sociale gevolgen van de onbelemmerde, vrije mededinging en accepteerden dat bij de oplossing van het sociale vraagstuk de overheid een taak had. Een empirische basis voor beleid 7 gemeenten en verenigingen als de Twentsche Vereeniging ter bevordering van Nijverheid en Handel, de Groningse Vereeniging tegen het Pauperisme en ‘verlichte’ gezel schappen als het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in NoordBrabant, om wat tegen kinderarbeid te doen. Op het nijverheidscongres dat de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijver heid in 1861 in Haarlem had georganiseerd, kwam de vraag aan de orde of ‘grootfabriekmatige nijverheid’ gewenst was met het oog op de maatschappelijke toestand van de arbeider en zijn huiselijke geluk. De Amsterdamse stadsarts Samuel Coronel had er het voorbeeld genoemd van de Leidse fabriek van Le Poole, die naar Engels voorbeeld was uitgerust met een fabrieksschool, inclusief een gymnastiek inrichting. De artsen van de Nederlandsche maatschappij tot bevordering der geneeskunst besloten op hun vergadering in 1861 in Hoorn om de regering een rekest te sturen waarin zij aandrongen op een enquête over de toestand van fabrieksarbeiders, ‘inzonderheid van kinderen en vrouwen, waarbij óók de medische zijde van het vraagstuk in acht zou worden genomen’. Het was opnieuw Coronel die het onderwerp had ingeleid. Hij benadrukte dat het nieuwe onderzoek niet door een ambtelijke instantie gedaan moest worden maar door artsen, die ook naar de lichamelijke toestand konden vragen. Een dertigtal Leidse fabrikanten richtte zich in een petitie tot de koning en stelde voor om de arbeids en rust tijden van kinderen te regelen. Volgens hen leverden de kinderen beter werk als zij minder lang hoefden te werken en onderwijs kregen. Een van hen was Samuel le Poole. Hij propageerde het zogeheten halftime system dat hij op zijn studie reizen naar Engeland had leren kennen. Kinderen waren volgens dit systeem in twee ploegen ingeschakeld, waarbij zij afwisselend werkten en leerden. Deze kinderen waren fitter en hadden meer tijd voor zichzelf en voor school bezoek. Le Poole was in De Economist jarenlang de berichtgever over de Engelse ontwik kelingen op het terrein, Samuel Coronel behandelde in het blad het vraag stuk van medischhygiënische zijde. Hij was uit de kring van artsen de onvermoei bare prota gonist van een sociaalhygiënische politiek. Hij publiceerde bedrijfshygiënisch statistische studies over de wolfabrieken inLeiden, de calicot weverijen in Zeeland, de textielfabrieken in Hilversum en de diamant slijperijen in Amsterdam. Hij schreef zijn rapporten na uitgebreid onderzoek ter plaatse. Een algemener lezerspubliek bereikte hij door te publiceren in het tijdschrift De Gids. Speciaal voor fabrikanten, artsen en staathuis houdkundigen (economen) schreef hij het boek Gezondheidsleer toegepast op de fabrieksnijverheid (1861), waarin hij pleitte voor een wet op kinderarbeid en de instelling van overheidstoezicht op de bouw en inrichting van fabrieken. De Arnhemse volksschrijver