Naamkunde. Jaargang 10
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Naamkunde. Jaargang 10 bron Naamkunde. Jaargang 10. Instituut voor Naamkunde, Leuven / Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis, Amsterdam 1978 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_naa002197801_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. *3 Inhoud van de 10de jaargang (1978). W. BEELE, Bruggestraat contra Brugse 150 straat in West-Vlaanderen IDEM, De familienaam Seyna(e)ve 268 D.P. BLOK, De Wikingen in Friesland 25 F. DEBRABANDERE, Kritische 154 aantekeningen bij Brugse straatnamen J. DEVLEESCHOUWER, Oudbelgische 354 hydroniemen (II) J. GOOSSENS, Naar een Nederlandse 213 familienaamgeografie M. GYSSELING, Inleiding tot de 1 toponymie, vooral van Oost-Vlaanderen K.A.H.W. LEENDERS, Nogmaals 193 Eeuwsels V. MENNEN, Toponymische 170 kanttekeningen bij de twee abdijhoeven van Averbode te Lommel H.T.J. MIEDEMA, Van Dublin naar 48 Dokkum IDEM, De voornamen in de 363 familieadvertenties van drie friese kranten J. MOLEMANS, Toponymie van 271 Wijchmaal (Limburg) Naamkunde. Jaargang 10 R. RENTENAAR, Topografische structuur 332 en toponymische ontwikkelingen in middeleeuws Egmond D.A. TAMMINGA, Een ‘Elve’ in 191 Friesland? W. VAN LANGENDONCK, De 81; 234 persoonsnaamgeving in een Zuidbrabants dialekt, I-II F. VERBIEST, Het voorzetsel, inherent 145 deel van het toponiem? Recensies N.L. ZELDERS, Die rechten Nebenflüsse 198 des Rheins zwischen Lippe und Kromme Rijn, Wiesbaden, 1977 (J. HUISMAN) J. VAN DEN NIEUWENHUIZEN, 199 Oorkondenboek van het Sint-Elizabethospitaal te Antwerpen, Brussel, 1976 (R. VAN PASSEN) H. MEERMAN, De Geul, zij-rivier van de 201 Maas, Kerkrade-West, 1975 (J. MOLEMANS) H.G.M. HUTTEN -- J.Th.M. MELSSEN, 203 Bijdragen tot de geschiedenis van Kempen- en Peelland, Eindhoven, 1977 (J. MOLEMANS) Naamkunde. Jaargang 10 *4 A.C. BROCK, Historische beschrijving 204 van de meierij van 's-Hertogenbosch, Veghel, 1978 (J. MOLEMANS) M. COORNAERT, Heist en de Eiesluis, dl. 206 II, Tielt, 1976 (F. DEBRABANDERE) P. HESSMANN, Namenforschung im 208 ostniederländisch-westfälischen Grenzgebiet, Amsterdam, 1978 (C. MARYNISSEN) J. DE GRAUWE, Prosopographia cartusiana 372 belgica, Gent-Salzburg, [1976] (H. DRAYE) J. BUNTINX -- M. GYSSELING, Het oudste 373 goederenregister van Oudenbiezen, II Woordindices, 's-Gravenhage-Leuven, 1977 (R. RENTENAAR) M. GYSSELING, De geschiedenis van onze 375 taal, in: Twintig eeuwen Vlaanderen, 9, Hasselt, 1978 (H. DRAYE) L. VOET -- A. VERHULST -- G. ASAERT, 378 e.a., De stad Antwerpen van de Romeinse tijd tot de 17de eeuw, Brussel, 1978 (R. VAN PASSEN) D.P. BLOK, Toponymische verkenningen 381 in het Land van Woerden, in: Geografisch tijdschrift 1977 (H. DRAYE) L. VISSER, De straatnamen van Zeist, 384 Zeist, 1978 (L.H. MAAS) R. SMIT e.a., Graofwark. Hulpmiddel bij 385 het genealogisch en regionaal-historisch Naamkunde. Jaargang 10 onderzoek in Drenthe, Assen, 1978 (R. RENTENAAR) Kroniek Nederland: Symposia van het Instituut 386 voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde (H.D.). - Locale veldnamenoverzichten (R. RENTENAAR). - Historische Atlas van Limburg (R. RENTENAAR). - Fockema Andreae herdrukt (R. RENTENAAR). - Repertorium op Taxandria (R. RENTENAAR). - Heraldiek (R. RENTENAAR). - Instructiedag van de Commissie Toponymie van de Stichting Brabants Heem (H.D.) Vlaanderen: Het Corpus-Gysseling 393 (K. ROELANDTS). - Instituut voor Naamkunde: Personalia. - Het Corpus Molemans-Thiry (H. DRAYE). - Naamkundige verhandelingen in 1978 (C. MARYNISSEN). - Lopende opdrachten (H. DRAYE). - Congres van het Centrum voor de studie van Land en Volk van de Kempen (H.D.). - Het vierde congres van de Vereniging voor Limburgse Dialecten Naamkunde (H.D.) F. DEKONING, Uit de naamkundige 402 tijdschriften (1978) Naamkunde. Jaargang 10 1 [Nummer 1-2] Inleiding tot de toponymie, vooral van Oost-Vlaanderen Het hierna gepubliceerde opstel is een vrucht van de vrije cursus Toponymie, die ik om de twee jaar tijdens drie academische jaren doceerde aan de Rijksuniversiteit te Gent. Daarin werd vanzelfsprekend het gehele Nederlandse taalgebied behandeld, met inbegrip van het Noordfranse wanneer het Germaanse toponiemen betrof, doch met nadruk op Oost- en West-Vlaanderen waar de meeste studenten vandaan waren. Tijdens het academisch jaar 1977-78 richtte het Verbond van de Kringen voor Heemkunde in Oost-Vlaanderen een reeks lessen in, die elk een inleiding vormden tot een aspect van de geschiedkundige bedrijvigheid of tot een hulpwetenschap van de geschiedenis. Door elke lesgever werd een syllabus opgesteld. Er was een bijzonder grote belangstelling (gemiddeld een zeventigtal toehoorders). Door het Verbond wordt een uitgave van brochures op grond van deze syllabussen in het vooruitzicht gesteld. Persoonlijk meen ik dat een brochure over toponymie een veel groter publiek zou bereiken indien ze het gehele Zuidnederlandse taalgebied, of de Nederlanden in hun geheel, bestreek. Doch het opstellen daarvan vergt weer veel tijd, en voor iemand die aan een aantal reusachtige en essentiële taken werkt en daarenboven door niet weinigen voor een gratis inlichtingsbureau en dienstverlenend centrum gehouden wordt, is het vinden van tijd juist het grootste probleem. Opdat een groter lezerskring nu reeds kennis zou kunnen nemen van veel vorsingsresultaten, publiceer ik de tekst van mijn syllabus in Naamkunde. Ook in zijn voorlopige, onvoltooide vorm zal hij gedurende enkele jaren diensten kunnen bewijzen. Naamkunde. Jaargang 10 2 1. De Indo-europeanisering. Het Indo-europees heeft zich omstreeks 2500 v.C. vanuit zijn stamland: Polen en omgeving, uitgebreid over het gehele gebied van de Noordzee tot West-Rusland, zuidwaarts tot de Alpen. Archeologisch valt de Indo-europeanisering samen met de verbreiding van de touwbeker- of strijdhamercultuur. Een dergelijke strijdhamer werd o.m. te Wichelen opgegraven. Vóór de Indo-europeanisering behoorden de Nederlanden tot een Mediterrane taal- en cultuurgemeenschap. Omdat de Indo-europese hydroniemen in algemene regel vrouwelijk zijn, de mediterrane daarentegen mannelijk, klimt de naam van de Schelde (Scaldis bij Caesar, 52 v.C.) hoogstwaarschijnlijk tot de mediterrane periode op; het Frans bewaart nog steeds het mannelijk genus (l'Escaut); in het Middelnederlands is de naam vrouwelijk geworden. Blijkens zijn zuidwestelijke samenhang (bv. de Dordogne, Dour, Dure, Drôme) kan ook de naam van de Durme (694 kopie 941 Dormia) mediterraan zijn, met latere feminisering. 2. Het Belgisch. Na de expansieve periode in het midden van het derde millennium v.C. treden, in het uitgestrekte Indo-europese gebied, al spoedig regionale varianten op. In de bronstijd (tweede millennium v.C.) vormen de Nederlanden (zonder de Ardennen) en Noordwest-Duitsland een dergelijke aparte groep, archeologisch bekend als de standvoetbekercultuur. De taal van deze gewesten in het tweede en eerste millennium v.C. kan men bij gebrek aan een betere benaming, Belgisch noemen. Het Belgisch wordt o.m. gekenmerkt door het bewaren van Indo-europese p (die in het Keltisch h, in het Germaans f geworden is) en door overvloedige persoonsnamen op -inios en nederzettingsnamen op -iom. 2a. Belgische hydroniemen. Sommige hydronymische suffixen zijn over een groot deel van Europa verbreid, bv.: -arā in: Dender (896 kop. 11e eeuw Thenra), uit Tenarā, bij IE (s)ten- ‘dreunen’ (POKORNY, Indogermanisches etymologisches Wörterbuch, 1021), dus ‘de dreunende, de bruisende’, verwant met Nederlands Naamkunde. Jaargang 10 3 donder. - Asper (966 Haspera), cf. Asperen in Zuidholland (2e helft 11e Asporon). - Outer (1184 Oltra) uit Altarā, denkelijk bij IE alto- ‘hoog’ (POKORNY 26), dus beek met hoge oevers? -anā in: Kale (1419 de Kaelne), cf. Calonne, bijrivier van de Leie bij Merville. - Mater (eind 9e kop. 941 Materna), aan de bron van de Sint-Amalbergabeek, cf. de Marne in Frankrijk (52 v.C. Matrona), met vocaalverkorting uit Mātrona, bij IE māter ‘moeder’, zodat te Mater de H. Amalberga zal opgevolgd zijn aan de moedergodheden. - Bevere-Oudenaarde (966 Beverna) en Beveren-Waas (1122 Beverne), cf. Beveren-aan-de-IJzer (806 kop. 961 Bebrona) en Biesme, bijrivier van de Samber te Auvelais (10e Beverna), bij IE bhebhru- ‘bever’, dus een beek waar bevers woonden. - Zeveren (1146 Severne), cf. de Severn in Engeland (± 115 kop. 9e Sabrina) en de Selle, bijrivier van de Schelde (52 v.C. Sabis). - Elene (1184 Elne), cf. de Liane in Noord-Frankrijk (9e kop. 10e Elna), uit Alinā. - Eine (1089 Einis, 1071-93 Eina), uit Aginā. - Afsnee (707 kop. 941 Afsnis, 941 Absna), cf. 819 kop. 941 Absentia, beek te Maldegem, misschien bij IE ab- ‘waterloop’ (POKORNY 1). - Melden (988 vals ± 1000 Milna, 1116 Melnis) en Melle (830 kop. 10e de villa Millinio), cf. Melle, bijrivier van de Leie te Thiennes (1038 Mella), Mehlenbach, bijrivier van de Rijn te Bad Godesberg (798 kop. begin 10e Melanbach), en Mehlenbach, bijrivier van de Prüm (720 kop. ± 1103 Melina, Milina, 816 kop. ± 1100 Melana), bij IE mel- ‘donkerkleurig’, bv. Grieks melās, Lets melns ‘zwart’ (POKORNY 720), hoewel Melle, blijkens de oudste vorm, veeleer op een nederzettingsnaam Meldiniom, bij een persoonsnaam Meldinios, bij IE mel-dh- ‘mild, zachtaardig’ (POKORNY 719) zou kunnen teruggaan. -arnā in: Lokeren (1114 Lokerne), bij IE leuk- ‘helder’ (POKORNY 687). - Leerne (1192 Lederna), cf. Leernes, arr. Charleroi (866 kop. 18e Lederna) en Lierneux (670 kop. 13e Lethernacho), eventueel, indien uit Litharna, bij IE lei- ‘vloeien’, o.m. in Latijn lītus ‘strand’ (POKORNY 664). Het suffix -andrā is mogelijk ontleend aan het mediterrane