De Hooiwagen Platybunus Pinetorum, Nieuw Voor De Fauna Van Nederland (Opiliones: Phalangiidae)

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

De Hooiwagen Platybunus Pinetorum, Nieuw Voor De Fauna Van Nederland (Opiliones: Phalangiidae) De hooiwagen Platybunus pinetorum, nieuw voor de fauna van Nederland (Opiliones: Phalangiidae) Hay Wijnhoven WIJNHOVEN, H., 1999. THE HARVESTMAN PLATYBUNUS PINETORUM, NEW FOR THE FAUNA OF THE NETHERLANDS (OPILIONES: PHALANGIIDAE). - ENT. BER., AMST 59 (12): 233-237. Abstract: On 11 April 1998 three adult females of Platybunus pinetorum were found in a forest near Nijmegen, provin¬ ce of Gelderland, The Netherlands. On 2 May 1998 four adult females and two adult males of the species were collected, on 26 June 1998 a female specimen. Data on morphology, ecology and distribution are given, and the species is compa¬ red with the rather similar Rilaena triangularis. Illustrations are presented of distinguishing characters of the two spe¬ cies. Groesbeeksedwarsweg 300, 6521 DW Nijmegen. Inleiding bij is een onduidelijke zadeltekening te her¬ kennen (fig. 1). Ook ventraal zijn zij donker¬ Van het genus Platybunus C. L. Koch komen bruin tot bijna zwart gepigmenteerd; achter de in Europa zes soorten voor. De verspreiding is coxae van het laatste pootpaar loopt diagonaal voornamelijk beperkt tot de Alpen, Karpaten een langgerekte, lichte vlek (openingen van en bergsystemen van de Balkan. In april, mei het tracheeënstelsel); de poten zijn geelbruin. en juni 1998 is Platybunus pinetorum (C. L. Ten opzichte van het vrouwtje is het mannetje Koch) gevonden ten oosten van Nijmegen. kleiner, het abdomen is dorsoventraal afgeplat Gezien haar huidig bekende verspreidingsge¬ en loopt naar achteren spits toe. Rilaena trian¬ bied kon deze soort niet in Nederland worden gularis is veel onopvallender gekleurd, de verwacht. vrouwtjes van die soort hebben een onduide¬ Rilaena triangularis (Herbst), die tot voor lijke zadeltekening, terwijl de mannetjes bijna kort tot het genus Platybunus werd gerekend egaal bleek geelbruin zijn. Gemiddeld is R. (Spoek, 1975), is de enige in Nederland voor¬ triangularis ongeveer 1,2 mm kleiner dan P. komende soort die enige gelijkenis met Platy¬ pinetorum, van welke laatste soort de man¬ bunus pinetorum vertoont. De verschillen tus¬ netjes ruim 5 mm lang zijn, de vrouwtjes 7,5 sen beide soorten worden hier kort behandeld. tot 8 mm (gemeten vanaf de voorrand van de céphalothorax). Het ocularium is groot en veel breder dan Morfologie lang (een kenmerk voor Platybunus), in het Platybunus pinetorum, die in formaat en habi¬ midden is het heel diep ingesneden, de insnij¬ tus veel lijkt op de in Nederland heel algeme¬ ding loopt door tot de voorzijde van de oog- ne Rilaena triangularis, is een forse, langbeni¬ heuvel (fig. 1-3). Er zijn twee rijen van 9 of 10 ge soort. De vrouwtjes dragen een markante (soms tot 12) bleke knobbeltjes waarop een zwarte zadeltekening die vooral op de cépha¬ doorn staat, vergezeld van een kleine stekel. lothorax opvallend begrensd wordt door een De ogen zijn omgeven door zwart pigment. zilverwitte omranding (fig. 2). De onderzijde Bij R. triangularis is het ocularium ongeveer is lichter, bleekgeel, met enkele kleine zwarte even breed als lang, de mediane insnijding vlekken. De poten zijn vanaf de femora vrij¬ verloopt minder diep en niet helemaal tot de wel egaal geelbruin. De mannetjes lijken van voorkant (fig. 4). een afstand bezien helemaal zwart; van dicht¬ De cheliceren zijn robuust, normaal ge- 234 Ent. Ber., Amst. 58 (1998) Fig. 1-2. Habitus van Platybunus pinetorum; 1, â ; 2, $. bouwd, zonder speciale kenmerken. De vorm schil met enkele andere Platybunus-soorten is van de palp is heel belangrijk voor de soortbe¬ nog dat er zowel op de palpfemur als de -patel¬ paling binnen het genus Platybunus, waarbij la géén grote, mediaan georiënteerde tuberkel er grote verschillen zijn tussen mannetje en staat (plaats wordt aangegeven door enkele pijl vrouwtje. De patella en tibia van de palp zijn in fig. 6 en 10). distaai voorzien van een dichtbehaarde media¬ De penis is extreem lang (± 4,6 mm) en ne apophyse (fig. 5-6 en 9-10). De femur smal, hij is sterk gesclerotiseerd en aan de ba¬ draagt ventraal zes grote, opvallend witte tu- sis nauwelijks verbreed, naar de top toe min of berkels (uitlopend in een zwarte stekel) die on¬ meer gelijkmatig versmallend (fig. 7); de geveer even lang zijn als de dikte van de femur. glans is lang en smal, er zijn twee paar zintuig- Vooral bij het vrouwtje (fig. 9) zijn die tuber- haren die op een lichtgekleurd veld staan inge¬ kels zo groot dat ze goed met het blote oog te plant (fig. 8). onderscheiden zijn. De femur heeft geen knob¬ belvormige apophyse, zoals bij R. triangularis; Verspreiding bij de laatstgenoemde soort zijn de tuberkels bovendien veel korter dan de dikte van de fe¬ De vondst van Platybunus pinetorum in Ne¬ mur (fig. 11). De palptarsus van het mannetje derland is met name verrassend omdat de heeft ventraal een rij zwarte korreltjes (fig. 5); soort als ‘Europees-montaan’ wordt gety¬ mediobasaal vertoont de tarsus slechts een heel peerd. Het huidig bekende verspreidingsge¬ zwakke verdikking (sterker ontwikkeld bij bied omvat onder andere delen van de Franse, mannetje van Platybunus bucephalus (C. L. Oostenrijkse, Italiaanse en Zwitserse Alpen, Koch) en Platybunus pallidus Silhavy; dubbe¬ de Zwitserse Jura, de Vogezen en de Kar¬ le pijl fig. 6: palptarsus). Een belangrijk ver¬ paten. Verder zijn noordelijke uitlopers be- Ent. Ber., Amst. 58 (1998) 235 kend tot in het Zwarte Woud, de Schwäbische identiteit van deze hooiwagens: voor mannetje Alb en Stuttgart. Enkele geïsoleerde vestigin¬ zowel als vrouwtje komen alle details overeen gen liggen in de Pfalz, de Eifel en Luxemburg met Martens’ beschrijving van P. pinetorum. (areaalkaart en verspreidingsgegevens: Mar¬ De populaties in de Karpaten vertonen kleine tens, 1978). De Nederlandse vindplaats is genitaal-morfologische verschillen met die uit daarmee tot nu toe de noordelijkste voor P. pi- Midden-Europa. De twee gevonden mannetjes netorum en zij behoort tot de noordelijkste vertonen de kenmerken van Midden-Europese vindplaatsen binnen het genus Platyhunus. dieren (Martens, 1978; fig. 469). Een bezoek op 26 juni 1998 leverde nog een vrouwtje op. Alle op 2 mei en 26 juni waargenomen Vindplaats bij Nijmegen exemplaren zaten tegen bomen, kop naar be¬ Op 11 april 1998 zijn drie adulte vrouwtjes neden, op een hoogte tussen 0,5 en 2 meter, van Platyhunus pinetorum verzameld in Beek, waar ze hun voortreffelijke schutkleur demon¬ gemeente Ubbergen, ongeveer 5 kilometer ten streerden; op 2 mei zijn behalve de zes verza¬ oosten van Nijmegen (UTM km-hok GT 03 melde dieren nog zes vrouwtjes gezien, rus¬ 45). De vindplaats is een aangeplante en ver¬ tend op boomstammen van Amerikaanse eik wilderde strook loofbos en struikgewas tussen (Quercus rubra L.), es (Fraxinus excelsior het Wijlermeer en de rijksweg N325 (Nijme- L.), populier (Populus L.) en meidoorn (Cra¬ gen-Kleve), aan de voet van de stuwwal. De taegus monogyna Jacq.). In totaal zijn 14 bodem is lemig, voedselrijk en door zijn lig¬ vrouwtjes en twee mannetjes waargenomen/ ging aan een plas vrij constant vochtig. De verzameld in een strook bos over een lengte dieren houden zich op in het strooisel. Ze val¬ van ongeveer 200 meter. len op door hun indrukwekkende gestalte en Als begeleidende hooiwagensoorten zijn de prachtige, contrastrijke zadeltekening. De gevonden (kilometerhok GT 03 45; in 1997 en heldere en frisse kleuren wijzen erop dat deze 1998): Nemastoma dentigerum Canestrini, dieren niet lang daarvoor van subadult naar Nemastoma lugubre (Müller), Nemastoma bi- adult moeten zijn verveld. In eerste instantie maculatum (Fabricius), Mitosoma chrysome- bestond het vermoeden dat het de parthenoge- las (Hermann), Trogulus nepaeformis (Scopo- netische vorm betrof (in sommige populaties li), Opilio canestrinii (Thorell), Leiobunum in het Zwarte Woud en bij Stuttgart zijn tot nu rotundum (Latreille) en Rilaena triangularis toe alleen vrouwtjes gevonden; Martens, (Herbst). De laatste soort zat op 2 mei soms 1978), maar bij een tweede bezoek op 2 mei samen met P. pinetorum op boomstammen. 1998 zijn behalve vier adulte vrouwtjes ook Een vrouwtje is opgenomen in de collectie van twee adulte mannetjes verzameld, waardoor museum Naturalis in Leiden, een paar in de geen enkele twijfel meer kan bestaan over de verzameling van de heer G. L. Spoek. Fig. 3-4. Ocularium van het 9 (aanzicht van achter/rechtsboven); 3, Platyhunus pinetorum', 4, Rilaena triangularis. 236 Ent. Ber., Amst. 58 (1998) Fig. 5-10. Platybunus pinetoruirr, 5, palp van het â, medio-lateraal; 6, palp van het <3, dorsaal; 7, penis, links van late¬ raal, rechts van dorsaal, met twee dwarsdoorsneden; 8, lateraal aanzicht van de top van de penis; 9, palp van het $, me¬ dio-lateraal; 10, palp van het $, dorsaal; 11, Rilaena triangularis, 5, femur van de palp, links van dorsaal, rechts van medio-lateraal (maatstreepje: 1 mm; voor uitleg pijlen, zie tekst; illustraties H. Wijnhoven). N.B.: De Nederlandse exemplaren van Tro- torum. De soort leeft bij voorkeur in loof- en gulus Latreille behoren tot twee soorten, T. tri- gemengd bos in middengebergten en in de carinatus (Linnaeus) en T. nepaeformis (Sco- Alpen, maar ook langs begroeide bergbeken poli), maar zij zijn tot nu toe steeds benoemd en in beukenhellingbossen. Doorgaans komt als T. tricarinatus (publicatie in voorberei¬ zij voor op vochtige, koele en schaduwrijke ding). plekken, aan bosranden alleen dan als er een constant hoge relatieve luchtvochtigheid heerst. Juvenielen leven in de strooisellaag en Ecologie alleen adulten en soms subadulten leven in de Martens (1978) geeft enkele ecologische en kruidlaag, maar zij kunnen ook tegen boom¬ fenologische gegevens over Platybunus pine- stammen en rotswanden aangetroffen worden. Ent. Ber., Amst. 58 (1998) 237 De verticale verspreiding ligt tussen 400 en geïmporteerd en tot verdwijnen gedoemd fau¬ 1800 meter boven zeeniveau (‘nicht im na-element is, maar een nieuwkomer die zich Flachland’). blijvend gevestigd heeft. Toch is het voorals¬ De adulten verschijnen begin mei en leven nog niet waarschijnlijk dat deze soort in staat tot begin augustus (Duitsland) of tot midden zal zijn haar areaal in Nederland aanzienlijk september (Zwitserland).
Recommended publications
  • Faunisztikai Vizsgálata
    A Magyarországon élő kaszáspókok (Arachnida: Opiliones) faunisztikai vizsgálata SZAKDOLGOZAT Eötvös Lóránd Tudományegyetem Természettudományi Kar 2007 Készítette: Témavezető: Lengyel Gábor Dániel Dr. Kontschán Jenő Biológia-környezettan szak MTA-ELTE V. évfolyam Zootaxonómiai Kutatócsoport 1 Tartalomjegyzék 1. Bevezetés .......................................................................................... 4 2. Irodalmi áttekintés............................................................................. 6 2.1. Kaszáspókok rendszertana ..................................................................................6 2.2. Kaszáspókok kutatása Magyarországon ..............................................................8 3. Célkitűzések .................................................................................... 10 4. Anyag és módszer ........................................................................... 11 4.1. A megvizsgált anyag.........................................................................................11 4.2. A kutatott tájegységek.......................................................................................11 4.3. Gyűjtési módszerek...........................................................................................11 4.4. Határozásban használt legfontosabb bélyegek...................................................12 4.5. Vizsgálati módszerek........................................................................................13 4.6. Nevezéktan, határozás.......................................................................................13
    [Show full text]
  • Harvest-Spiders 515
    PROVISIONAL ATLAS OF THE REF HARVEST-SPIDERS 515. 41.3 (ARACHNIDA:OPILIONES) OF THE BRITISH ISLES J H P SANKEY art å • r yz( I is -..a .e_I • UI II I AL _ A L _ • cta • • .. az . • 4fe a stir- • BIOLOGICAL RECORDS CENTRE Natural Environment Research Council Printed in Great Britain by Henry Ling Ltd at the Dorset Press, Dorchester, Dorset ONERC Copyright 1988 Published in 1988 by Institute of Terrestrial Ecålogy Merlewood Research Station GRANGE-OVER-SANDS Cumbria LA1/ 6JU ISBN 1 870393 10 4 The institute of Terrestrial Ecology (ITE) was established in 1973, from the former Nature Conservancy's research stations and staff, joined later by the Institute of Tree Biology and the Culture Centre of Algae and Protozoa. ITO contribbtes to, and draws upon, the collective knowledge of the 14 sister institutes which make up the Natural Environment Research Council, spanning all the environmental sciences. The Institute studies the factors determining the structure, composition and processes of land and freshwater systems, and of individual plant and animal species. It is developing a sounder scientific basis for predicting and modelling environmental trends arising from natural or man-made change. The results of this research are available to those responsible for the protection, management and wise use of our natural resources. One quarter of ITE's work is research commissioned by customers, such as the Department of Environment, the European Economic Community, the Nature Conservancy Council and the Overseas Development Administration. The remainder is fundamental research supported by NERC. ITE's expertise is widely used by international organizations In overseas projects and programmes of research.
    [Show full text]
  • De Hooiwagens 1St Revision14
    Table of Contents INTRODUCTION ............................................................................................................................................................ 2 CHARACTERISTICS OF HARVESTMEN ............................................................................................................................ 2 GROUPS SIMILAR TO HARVESTMEN ............................................................................................................................. 3 PREVIOUS PUBLICATIONS ............................................................................................................................................. 3 BIOLOGY ......................................................................................................................................................................... 3 LIFE CYCLE ..................................................................................................................................................................... 3 MATING AND EGG-LAYING ........................................................................................................................................... 4 FOOD ............................................................................................................................................................................. 4 DEFENCE ........................................................................................................................................................................ 4 PHORESY,
    [Show full text]
  • Westring, 1871) (Schorsmuisspin) JANSSEN & CREVECOEUR (2008) Citeerden Deze Soort Voor Het Eerst in België
    Nieuwsbr. Belg. Arachnol. Ver. (2009),24(1-3): 1 Jean-Pierre Maelfait 1 juni 1951 – 6 februari 2009 Nieuwsbr. Belg. Arachnol. Ver. (2009),24(1-3): 2 In memoriam JEAN-PIERRE MAELFAIT Kortrijk 01/06/1951 Gent 06/02/2009 Jean-Pierre Maelfait is ons ontvallen op 6 februari van dit jaar. We brengen hulde aan een man die veel gegeven heeft voor de arachnologie in het algemeen en meer specifiek voor onze vereniging. Jean-Pierre is altijd een belangrijke pion geweest in het bestaan van ARABEL. Hij was medestichter van de “Werkgroep ARABEL” in 1976 en op zijn aanraden werd gestart met het publiceren van de “Nieuwsbrief” in 1986, het jaar waarin ook ARABEL een officiële vzw werd. Hij is eindredacteur van de “Nieuwsbrief” geweest van 1990 tot en met 2002. Sinds het ontstaan van onze vereniging is Jean-Pierre achtereenvolgens penningmeester geweest van 1986 tot en met 1989, ondervoorzitter van 1990 tot en met 1995 om uiteindelijk voorzitter te worden van 1996 tot en met 1999. Pas in 2003 gaf hij zijn fakkel als bestuurslid over aan de “jeugd”. Dit afscheid is des te erger omdat Jean- Pierre er na 6 jaar afwezigheid terug een lap ging op geven, door opnieuw bestuurslid te worden in 2009 en aldus verkozen werd als Secretaris. Alle artikels in dit nummer opgenomen worden naar hem opgedragen. Jean-Pierre Maelfait nous a quitté le 6 février de cette année. Nous rendons hommage à un homme qui a beaucoup donné dans sa vie pour l’arachnologie en général et plus particulièrement pour Arabel. Jean-Pierre a toujours été un pion important dans la vie de notre Société.
    [Show full text]
  • Harvestmen of the Family Phalangiidae (Arachnida, Opiliones) in the Americas
    Special Publications Museum of Texas Tech University Number xx67 xx17 XXXX July 20182010 Harvestmen of the Family Phalangiidae (Arachnida, Opiliones) in the Americas James C. Cokendolpher and Robert G. Holmberg Front cover: Opilio parietinus in copula (male on left with thicker legs and more spines) from Baptiste Lake, Athabasca County, Alberta. Photograph by Robert G. Holmberg. SPECIAL PUBLICATIONS Museum of Texas Tech University Number 67 Harvestmen of the Family Phalangiidae (Arachnida, Opiliones) in the Americas JAMES C. COKENDOLPHER AND ROBERT G. HOLMBERG Layout and Design: Lisa Bradley Cover Design: Photograph by Robert G. Holmberg Production Editor: Lisa Bradley Copyright 2018, Museum of Texas Tech University This publication is available free of charge in PDF format from the website of the Natural Sciences Research Laboratory, Museum of Texas Tech University (nsrl.ttu.edu). The authors and the Museum of Texas Tech University hereby grant permission to interested parties to download or print this publication for personal or educational (not for profit) use. Re-publication of any part of this paper in other works is not permitted without prior written permission of the Museum of Texas Tech University. This book was set in Times New Roman and printed on acid-free paper that meets the guidelines for per- manence and durability of the Committee on Production Guidelines for Book Longevity of the Council on Library Resources. Printed: 17 July 2018 Library of Congress Cataloging-in-Publication Data Special Publications of the Museum of Texas Tech University, Number 67 Series Editor: Robert D. Bradley Harvestmen of the Family Phalangiidae (Arachnida, Opiliones) in the Americas James C.
    [Show full text]
  • Ekologie Pavouků a Sekáčů Na Specifických Biotopech V Lesích
    UNIVERZITA PALACKÉHO V OLOMOUCI Přírodovědecká fakulta Katedra ekologie a životního prostředí Ekologie pavouků a sekáčů na specifických biotopech v lesích Ondřej Machač DOKTORSKÁ DISERTAČNÍ PRÁCE Školitel: doc. RNDr. Mgr. Ivan Hadrián Tuf, Ph.D. Olomouc 2021 Prohlašuji, že jsem doktorskou práci sepsal sám s využitím mých vlastních či spoluautorských výsledků. ………………………………… © Ondřej Machač, 2021 Machač O. (2021): Ekologie pavouků a sekáčů na specifických biotopech v lesích s[doktorská di ertační práce]. Univerzita Palackého, Přírodovědecká fakulta, Katedra ekologie a životního prostředí, Olomouc, 35 s., v češtině. ABSTRAKT Pavoukovci jsou ekologicky velmi různorodou skupinou, obývají téměř všechny biotopy a často jsou specializovaní na specifický biotop nebo dokonce mikrobiotop. Mezi specifické biotopy patří také kmeny a dutiny stromů, ptačí budky a biotopy ovlivněné hnízděním kormoránů. Ve své dizertační práci jsem se zabýval ekologií společenstev pavouků a sekáčů na těchto specifických biotopech. V první studii jsme se zabývali společenstvy pavouků a sekáčů na kmenech stromů na dvou odlišných biotopech, v lužním lese a v městské zeleni. Zabývali jsme se také jednotlivými společenstvy na kmenech různých druhů stromů a srovnáním tří jednoduchých sběrných metod – upravené padací pasti, lepového a kartonového pásu. Ve druhé studii jsme se zabývali arachnofaunou dutin starých dubů za pomocí dvou sběrných metod (padací past v dutině a nárazová past u otvoru dutiny) na stromech v lužním lese a solitérních stromech na loukách a také srovnáním společenstev v dutinách na živých a odumřelých stromech. Ve třetí studii jsme se zabývali společenstvem pavouků zimujících v ptačích budkách v nížinném lužním lese a vlivem vybraných faktorů prostředí na jejich početnosti. Zabývali jsme se také znovuosídlováním ptačích budek pavouky v průběhu zimy v závislosti na teplotě a vlivem hnízdního materiálu v budce na početnosti a druhové spektrum pavouků.
    [Show full text]
  • Spiders and Harvestmen on Tree Trunks Obtained by Three Sampling Methods
    Arachnologische Mitteilungen / Arachnology Letters 51: 67-72 Karlsruhe, April 2016 Spiders and harvestmen on tree trunks obtained by three sampling methods Ondřej Machač & Ivan H. Tuf doi: 10.5431/aramit5110 Abstract. We studied spiders and harvestmen on tree trunks using three sampling methods. In 2013, spider and harvestman research was conducted on the trunks of selected species of deciduous trees (linden, oak, maple) in the town of Přerov and a surrounding flood- plain forest near the Bečva River in the Czech Republic. Three methods were used to collect arachnids (pitfall traps with a conservation fluid, sticky traps and cardboard pocket traps). Overall, 1862 spiders and 864 harvestmen were trapped, represented by 56 spider spe- cies belonging to 15 families and seven harvestman species belonging to one family. The most effective method for collecting spider specimens was a modified pitfall trap method, and in autumn (September to October) a cardboard band method. The results suggest a high number of spiders overwintering on the tree bark. The highest species diversity of spiders was found in pitfall traps, evaluated as the most effective method for collecting harvestmen too. Keywords: Araneae, arboreal, bark traps, Czech Republic, modified pitfall traps, Opiliones Trees provide important microhabitats for arachnids includ- This study is focused on the comparison of the species ing specific microclimatic and structural conditions in the spectrum of spiders and harvestmen obtained by three sim- bark cracks and hollows (Wunderlich 1982, Nikolai 1986). ple low-cost trap designs – modified pitfall traps, cardboard Some species lives on tree trunks throughout the year, where- bands and sticky traps.
    [Show full text]
  • Platybunus Pinetorum (Arachnida, Opiliones) New to Sweden
    Memoranda Soc. Soc. Fauna Fauna Flora Flora Fennica Fennica 91, 91: 2015 37–40. • Fritzén 2015 et al. 37 Platybunus pinetorum (Arachnida, Opiliones) new to Sweden Niclas R. Fritzén, Veikko Rinne, Monika Sunhede, Annika Uddström, Sam Van de Poel & Pallieter De Smedt Fritzén, N. R. & Rinne, V., Zoological Museum, University of Turku, FI 20014 Turku, Finland. E­mails:­[email protected][email protected]­ Sunhede, M., Torpavägen 62, SE-591 46 Motala, Sweden. E-mail: [email protected] Uddström, A., Finnish Environment Institute, Natural Environment Centre, P.O. Box 140, FI- 00260­Helsinki,­Finland.­E-mail:­[email protected]­­ Van de Poel, S., Department of Biology, University of Antwerp, Groenenborgerlaan 171, 2020 Antwerp, Belgium. E-mail: [email protected] De Smedt, P., Forest & Nature Lab, Ghent University, Geraardsbergsesteenweg 267, 9090 Melle (Gontrode), Belgium. E-mail: [email protected] In 2013 and 2015 several specimens of the opilionid Platybunus pinetorum (C.L. Koch, 1839) were found in Sweden in two different places almost 500 kilometers from each other. The species was not previously known in the country. The discovery initiated a survey of specimens reported as Rilaena triangularis (Herbst, 1799) on two Swedish web pages, in search for misidentified P. pinetorum. A further three specimens of the new species were found, indicating that it is already rather widespread in southern Sweden. Introduction a road in southern Sweden (Svedala) using pitfall traps during the European smallFOREST project In July 2015, several specimens of a dark and in- in 2013. Since especially juvenile R. triangula- teresting looking opilionid were seen and photo- ris can fairly easily be mixed up with Platybunus graphed by the first and third authors in Huddinge spp.
    [Show full text]
  • Opiliones) with Five Species New to Norway 59-62 © Arachnologische Gesellschaft E.V
    ZOBODAT - www.zobodat.at Zoologisch-Botanische Datenbank/Zoological-Botanical Database Digitale Literatur/Digital Literature Zeitschrift/Journal: Arachnologische Mitteilungen Jahr/Year: 2017 Band/Volume: 54 Autor(en)/Author(s): Bezdecka Pavel, Bezdeckova Klara, Kvamme Torstein Artikel/Article: Revised checklist of Nordic harvestmen (Opiliones) with five species new to Norway 59-62 © Arachnologische Gesellschaft e.V. Frankfurt/Main; http://arages.de/ Arachnologische Mitteilungen / Arachnology Letters 54: 59-62 Karlsruhe, September 2017 Revised checklist of Nordic harvestmen (Opiliones) with five species new to Norway Pavel Bezděčka, Klára Bezděčková & Torstein Kvamme doi: 10.5431/aramit5413 Abstract. We present a revised checklist of harvestmen (Opiliones) covering all the Nordic countries, including Iceland and the Faroe Islands. Altogether 31 species from 18 genera and four families are currently known, of which 23 are from Norway, 21 from Sweden, 17 from Finland, 25 from Denmark, five from the Faroe Islands and four from Iceland. Five species are documented for the first time in Norway: Lacinius dentiger (C. L. Koch, 1847), Lacinius horridus (Panzer, 1794), Opilio saxatilis C. L. Koch, 1839, Leiobunum blackwalli Meade, 1861 and Leiobunum limbatum L. Koch, 1861. Keywords: first records, Nordic countries, Phalangiidae, Scandinavia, Sclerosomatidae Zusammenfassung: Überarbeitete Checkliste der Nordischen Weberknechte (Opiliones) mit fünf Neunachweisen für Norwegen. Wir stellen eine aktualisierte Checkliste der Weberknechte (Opiliones) der nordischen Länder vor. Aktuell sind 31 Arten aus 18 Gattungen und vier Familien, darunter 23 aus Norwegen, 21 aus Schweden, 17 aus Finnland, 25 aus Dänemark, fünf von den Färöer Inseln und vier aus Island, bekannt. Fünf Arten werden erstmals für Norwegen nachgewiesen: Lacinius dentiger (C. L. Koch, 1847), Lacinius horridus (Pan- zer, 1794), Opilio saxatilis C.
    [Show full text]
  • SRS News 69.Pub
    www.britishspiders.org.uk S.R.S. News. No. 69 In Newsl. Br. arachnol. Soc. 120 Spider Recording Scheme News March 2011, No. 69 Editor: Peter Harvey; [email protected]@britishspiders.org.uk My thanks to those who have contributed to this issue. S.R.S. News No. 70 will be published in July 2011. Please send contributions by the end of May at the latest to Peter Harvey, 32 Lodge Lane, GRAYS, Essex, RM16 2YP; e-mail: [email protected] or [email protected]. The newsletter depends on your contributions! Editorial Thank you to all the contributors who have provided every 10km square in the country. Logged-on members articles for this issue. Please keep up this good work and if can also generate lists for each square, but please note that you are not a regular contributor consider putting pen to these data are for study and non-profit use only and under paper (finger to keyboard!) for future issues. no circumstances whatsoever should they be used for The Spider Recording Scheme website provides the ecological consultancy or commercial purposes - access to latest maps for all British spiders and their associated these data should be through local record centres or the summary autecological information, and as you can read societies which support county recorders. later in this newsletter this now includes harvestmen. The coverage and diversity maps are generated I am very grateful to everybody who continues to dynamically from the records database of nearly a million provide records to the recording scheme which help to records, so they may take some time to appear.
    [Show full text]
  • Arachnids (Araneae, Opiliones) from Grass Stand and Forest Litter in the Urals, Russia
    Biodiversity Data Journal 8: e55242 doi: 10.3897/BDJ.8.e55242 Data Paper Arachnids (Araneae, Opiliones) from grass stand and forest litter in the Urals, Russia Alexey Nesterkov‡, Maxim Zolotarev‡‡, Elena Belskaya , Tatyana Tuneva‡ ‡ Institute of Plant and Animal Ecology (IPAE), Yekaterinburg, Russia Corresponding author: Alexey Nesterkov ([email protected]) Academic editor: Dmitry Schigel Received: 08 Jun 2020 | Accepted: 30 Jun 2020 | Published: 08 Oct 2020 Citation: Nesterkov A, Zolotarev M, Belskaya E, Tuneva T (2020) Arachnids (Araneae, Opiliones) from grass stand and forest litter in the Urals, Russia. Biodiversity Data Journal 8: e55242. https://doi.org/10.3897/BDJ.8.e55242 Abstract Background Since the late 1980s, long-term monitoring of various components of natural ecosystems under conditions of industrial pollution has been carried out in the Central Urals. In the mid-2000s, similar programmes were started in the Southern Urals. As a part of these monitoring programmes, the data on invertebrates in different types of biotopes, collected with different methods and in a different time intervals, continue to be gathered. Amongst the most well-studied groups of invertebrates are spiders and harvestmen whose communities are a convenient indicator of the environment. The data collected through these monitoring programmes can also be used to study natural local biodiversity. New information The dataset, presented here, includes information from a long-term monitoring programme for Araneae and Opiliones that inhabit grass stands of secondary dry meadows and litter of spruce-fir, aspen-birch and pine-birch forests in the Central and Southern Urals. The dataset (available from the GBIF network at https://www.gbif.org/dataset/e170dbd1- a67f-4514-841c-5296b290ca90) describes the assemblage structure of spiders and © Nesterkov A et al.
    [Show full text]
  • Chemical Communication and Ecology in Eupnoi Harvestmen 2
    1 Chemical communication and ecology in Eupnoi harvestmen 2 3 Ignacio Escalante 4 Department of Environmental Science, Policy, & Management. University of California - Berkeley, 5 California, USA. Email: [email protected]. 130 Mulford Hall. Berkeley, CA, USA. 94720. 6 Abstract 7 Communication via chemical signals and cues is a widespread modality in animals. Producing, 8 transmitting, receiving and processing chemical compounds impose important challenges. Nonetheless, 9 certain arthropods rely almost exclusively on this channel for intra- and inter-specific communication. 10 Through a preliminary literature review, I summarize here the morphological, behavioral and evolutionary 11 implications of chemical communication in harvestmen (the arachnid order Opiliones), with particular 12 emphasis in one group: the Eupnoi or “Daddy Long-legs”. This group has a unique secretory gland that 13 opens in an ozopore in their dorsum. While relying mostly on short-range olfaction and contact 14 chemoreception using different setae, some harvestmen are known to use chemicals in defense, alarm, 15 spatial marking, recruitment, or reproduction. I then propose future research direction on the 16 mechanisms of production and the evolutionary history of these traits. Specific questions can include (1) 17 are chemical signals used as alarm pheromones in Eupnoi aggregations? (2) Do harvestmen rely on 18 chemicals to mark their traditional roosting sites? If so, what are the chemicals involved and how do 19 those differ from the ones used as alarm signals? Also, (3) what are the specific functions of the chemical 20 communication during in female-male communication and multi-specific roosting aggregations? And (4) 21 to what extent the use of chemical defenses imposes a trade-off with other defense mechanisms such as 22 ‘playing dead’ or voluntarily releasing legs.
    [Show full text]