Beknopt Afrikaans-Nederlands Woordenboek Met Engelse
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Werkwinkel 15(1-2), 2020, pp. 11-126 © Department of Dutch and South African Studies Faculty of English, Adam Mickiewicz University, Poznań, Poland DOI: 10.2478/werk-2020-0002 Beknopt Afrikaans-Nederlands woordenboek met Engelse equivalenten Beknopte Afrikaans-Nederlandse woordeboek met Engelse ekwivalente Concise Afrikaans-Dutch dictionary with English equivalents AFKORTINGEN – AFKORTINGS – ABBREVIATIONS aanw.vnw. aanwijzend voornaamwoord angl. anglicisme, anglicistisch bv. bijvoorbeeld bvn. bijvoeglijk naamwoord bw. bijwoord(-elijk) dial. dialect eig. eigennaam Eng. Engels / English enz. enzovoort eq. equivalent etc. et cetera fig. figuurlijk / figurative(-ly) Fr. Frankrijk, Frans gewest. gewestelijk hist. historisch hulpww. hulpwerkwoord hum. humoristisch inh. inheems klg. kleurlingtaal, kleurling £ pond Mal. Maleis mv. meervoud Nam. Namibië/Namibies, Namibia/Namibian Ndl. Nederlands o.a. onder andere onb. telw. onbepaald telwoord onb. vnw. onbepaald voornaamwoord ont. ontstaan uit, ontleend aan pl. plat S.A. Zuid-Afrikaanse (South African) scheldw. scheldwoord spt. spottend stud. studententaal, studentikoos telw. telwoord uitdr. uitdrukking uitr. uitroep vgl. vergelijk vgw. voegwoord verklw. verkleinwoord vnw. voornaamwoord voorz. voorzetsel W.Vl. West-Vlaams ww. werkwoord z. zie Z.A. Zuid-Afrika, Zuid-Afrikaans z.d. zie daar Z.Ndl. Zuid-Nederland (Vlaanderen), Zuid-Nederlands (Vlaams) znw. zelfstandig naamwoord Beknopt Afrikaans-Nederlands woordenboek met Engelse equivalenten 13 A aankap ww. slaan of kappen van een paard, met de poten tegen elkaar aalwyn znw. ook aalwee, alewee aloë z. strijken Eng. to paw ook kanniedood Eng. aloe aanklam ww. nat maken of worden, aalwynbitter 1. znw. het geneeskrachtige bevochtigen Eng. to become moist, get sap van de aalwyn (z.d.) (the curative wet, moisten, wet, dampen z. aangeklam juice of the aloe) 2. bvn. uiterst bitter aanpiekel ww. z. ook piekel 1. met moeite (extremely bitter) dragen Eng. to carry with difficulty2. aambeibos znw. struik met rode bessen traag(jes) vorderen Eng. to progress slowly Eng. piles bush aans bw. 1. ook netnou, nou, straks aan-aan z. frot aanstonds, weldra, binnenkort, dadelijk aanbeland ww. aanbelanden, Eng. presently, in a moment, by and by, terechtkomen, aankomen (bij toeval), soon, shortly 2. anders Eng. otherwise 3. aanlanden, belanden Eng. to arrive, misschien, wellicht Eng. maybe, perhaps reach, land (fig.) aansienlik bvn. bw. 1. aanzienlijk Eng. aanbelang znw. belang, belangrijkheid, considerable 2. mooi om aan te zien, gewicht Eng. importance, weight (fig.) mooi gevormd, welgemaakt Eng. good- aand znw. avond z. ook awend, saans looking, handsome, pretty Eng. evening aansitter znw. starter van auto Eng. self-starter aandadig bvn. ook handdadig aanstellings z. fiemies medeschuldig, medeplichtig aanstryk ww. voortgaan, voortlopen Eng. Eng. accessory, being an accomplice, to walk on, run on, go on participating in crime aanstuur ww. nazenden, verder zenden, aandblad znw. avondblad Eng. evening doorzenden Eng. to send on, after, paper forward, to transmit aandete znw. avondmaal, diner Eng. aanteelvee znw. ook aanteelgoed fokvee supper, evening meal (verdere Eng. breeding cattle, breeders samenstellingen met aand zijn bv. aantrek ww. 1. aantrekken Eng. to attract aandklas avondklas night class, 2. ter harte nemen Eng. to take to heart aandlug avondlucht night air, 3. kleden, zich kleden Eng. to dress, tog aandskool avondschool night classes, aanvoor ww. 1. de eerste voor ploegen enz.) Eng. to draw the first furrow2. de eerste aanerd z. operd stoot geven Eng. to give the impulse (to aangaan ww. 1. betreffen, te maken something) 3. beginnen Eng. to begin, start hebben met Eng. to concern 2. sluiten aapsekos z. kershout Eng. to enter into 3. doorgaan, aapstert znw. ook sambok zweep, plak vorderingen maken Eng. to proceed 4. Eng. whip, ferule, sjambok ook raas te keer gaan, lawaai maken aar znw. 1. aar Eng. ear (of corn) 2. ader, Eng. to make a noise, take on awfully bloedader Eng. vein, blood vessel 3. aangeklam bvn. vochtig Eng. moist waterader Eng. subterranean watercourse aangeklam wees een glaasje aarbeiplant z. bebroeide-eiers op hebben, lichtjes beschonken aarbossie znw. struik die op een zijn, aangeschoten zijn Eng. tipsy, waterader groeit (bush growing on a half-seas-over, to be in one’s cups, subterranean watercourse) to be half-drunk aardig bvn. bw. ook arig o.a. akelig, naar, aankant bvn. bw. netjes, zindelijk, onlekker, vreemd (Ndl. aardig: gaaf, opgeruimd Eng. tidy lief) Eng. dreary, dismal, queer werkwinkel 15(1-2) 2020 14 Beknopt Afrikaans-Nederlands woordenboek met Engelse equivalenten aartappel znw. ook ertappel aardappel afhaal ww. o.a. beledigen, krenken Eng. to Eng. potato, seed-potato injure, insult, offend aartappelmoer ook ertappelmoer afhaar ww. pellen, aftrekken Eng. to peel, pootaardappel Eng. seed-potato shell, hull, skin, to tear (off) aasblom znw. aasbloem, naar krengen afjak 1. znw. uitbrander, snauw Eng. rate, stinkende bloem Eng. carrion flower snub 2. ww. afsnauwen, snauwen, een aasvoël znw. aasgier Eng. vulture uitbrander geven Eng. to rate, snarl, aasvoëlbos znw. ook scholtzbossie, snub witbossie, witgatbos giftige struik afklim z. uitklim (1) (poisonous bush) afknou ww. ook knou ruw spelen, abba ww. ook pepa (Sotho) torsen, een pijn doen, hardhandig optreden, kind op de rug dragen Eng. to bear, verwonden, kwetsen, knagend carry a child on the back kouwen Eng. to bully, hurt, injure, gnaw, abjater znw. schavuit, schelm, vagebond gnaw off Eng. rascal, rogue, knave, tramp afkonkel z. afrokkel absoluut z. opsluit afkorrel ww. pellen van maïs, aftrekken adoons z. bobbejaan van druiven Eng. to string, tear (off) advokaat znw. advocaat, raadsman, afneem ww. o.a. fotograferen, kieken Eng. pleiter; wordt niet rechtstreeks door to photograph, snap een cliënt, maar door bemiddeling van afnemer znw. o.a. fotograaf Eng. een prokureur (z.d.) geraadpleegd photographer Eng. advocate, barrister, lawyer afpeil ww. 1. afmeten, uitbakenen Eng. to afarm bvn. bw. 1. zonder arm, armloos measure (off), peg out (a claim), lay out, Eng. armless 2. met gebroken arm Eng. trace out, mark out 2. op iets afkomen with broken arm Eng. to approach towards afbeen bvn. bw. 1. zonder been, beenloos, afpen ww. afbakenen Eng. to peg kreupel Eng. legless, cripple 2. z. ook Afrikaner znw. de Afrikaanssprekende beenaf blanke inwoner van Z.A. Eng. afdeel ww. verdelen, indelen Eng. to Afrikaner, South African 2. inh. Z.A. divide, classify rund of schaap Eng. Afrikaner, afdraai ww. o.a. afdraaien, een zijweg Africander, z. afrikanerbees inslaan, ook uitdraai, wegdraai (z.d.) Afrikaans znw. de Afrikaanse taal, het Eng. to turn off, out, aside, away Afrikaans, het Zuid-Afrikaans Eng. afdraand 1. bvn. znw. afgaande helling, Afrikaans mv. afdraandes, afdraans Eng. descent, afrikanerbees znw. inh. Z.A. rund (bees: declivity z. ook opdraand 2. bvn. bw. rund, al wat geen rund is, is een dier afhellend, naar beneden hellend Eng. en geen bees z.d.) Eng. Africander, descending, downhill, sloping Afrikaner affodil znw. ook môrester, narsing narcis afrikanerskaap znw. inh. Z.A. vetstaart Eng. daffodil, narcissus schaap Eng. fattailed S.A. sheep afgedankste bvn. 1. geducht, erg Eng. afrikanertjie znw. Z.A. gladiolus Eng. S.A. redoubtable, feared, evil afgedankste gladiolus pak slae een geducht pak slaag Eng. afrokkel ww. ook afkonkel, afvat severe hiding 2. ondeugend, stout Eng. aftroggelen, ontvreemden Eng. to naughty, mischievous wheedle away, pilfer afgehaal bvn. o.a. beledigd, gekrenkt Eng. afsaal ww. 1. afzadelen Eng. to unsaddle injured, insulted, offended 2. tijdelijk (iets) staken Eng. to cease 15(1-2) 2020 werkwinkel Beknopt Afrikaans-Nederlands woordenboek met Engelse equivalenten 15 temporarily (from), strike temporarily 3. 2. onhandelbaar worden Eng. to become voorlopig ophouden Eng. to pause unmanageable afsien ww. o.a. (angl.) uitgeleide doen, agteros znw. os van het achterste gespan wegbrengen Eng. to see off Eng. hind ox agteros kom ook in die afsit ww. 1. afzetten (van een kraal langzaam maar zeker, chi va lichaamsdeel), amputeren Eng. to piano, va sano Eng. slowly but surely amputate 2. onttronen Eng. to dethrone agterryer znw. knecht (te paard), oppasser 3. ontslaan, afdanken Eng. to dismiss, Eng. outrider, gillie (politiek) naloper retrench, fire Eng. follower afskeer ww. 1. afscheren, wegscheren Eng. agterskot znw. nabetaling (in tegenstelling to shear, shave off 2. (fig.) wegscheren, tot voorskot z.d.) (subsequent payment) uit de voeten maken Eng. to decamp, agterslag znw. mv. agterslae het dik van give legbail, make off, leave de zweep, de riem van de zweep Eng. afskram ww. afschampen Eng. to graze z. thong (of whip) skrams, skramskoot, wegskram agtertang znw. wagenonderdeel dat afsku znw. afschuw Eng. abhorrence, horror de achteras aan de lengtebalk afslag ww. villen, stropen Eng. to flay, skin, (langwa z.d) verbindt Eng. rear fork, strip hind fork afstamp ww. wegstompen, afslaan Eng. to agterveld znw. afgelegen streek, diep in thump away, knock off, strike off het binnenland, platteland Eng. up- aftorring ww. aftornen Eng. to rip up, country, backveld meddle with agtervelder z. ook bakoor, takhaar aftrek ww. o.a. neerlaten (bv. van agterwaartse kerf znw. spt. (neologisme) rolluiken) Eng. to lower, pull down achterwaartse versnelling, afval znw. ook skaapafval gerecht bereid ingeschakeld om achteruit te rijden uit kop, maag en poten en andere afval Eng. reverse gear van een geslacht schaap Eng. offal, head agtuurtjie z. ontbyt and trotters aia znw.