UNIVERSITEIT GENT

Oudenaarde op kaart Een grondige analyse van de 16de-eeuwse kaart van van Jacob van Deventer

Cyril Carton 2009-2010

Deze masterscriptie heeft als doel een grondig onderzoek uit te voeren op een 16de-eeuwse kaart van Oudenaarde. Op een digitale manier is het document volledig ontleed geworden. Vervolgens zijn de vrijgekomen gegevens getoetst aan de bestaande literatuur. Naast de 16de-eeuwse kaart van Jacob van Deventer is ook gebruik gemaakt van andere kaarten om de analyse verder uit te diepen.

1 Universiteit Gent

Examencommissie Geschiedenis

Academiejaar 2009-2010

Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie

Ondergetekende, ………………………………………………………………………………... afgestudeerd Master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2009-2010 en auteur van de scriptie met als titel:

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………… verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie: o de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager; o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar); o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar); o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar).

Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen.

Gent, ………………………………………(datum)

………………………………………( handtekening)

2

3 1 Voorwoord

Hoewel ik zelf in het Gentse woon, lijkt de keuze voor de middeleeuwse stad Oudenaarde ietwat vergezocht. En inderdaad, als mensen me vragen naar een verantwoording moet ik zelf telkens diep nadenken. Een doorslaggevende reden was ongetwijfeld in de eerste plaats de mooie streek rond de stad. Vervolgens bleek ook Oudenaarde zelf een pareltje te zijn. Als dan ook haar interessante geschiedenis er werd bijgehaald, was het hek helemaal van de dam. Vorig jaar maakte ik mijn bachelorproef over de stadsontwikkeling van de Scheldestad. Gebeten door het onderwerp koos ik er voor ook mijn masterscriptie over Oudenaarde te laten handelen. Het onderzoeksgebied werd verkleind en de focus kwam op één van de kaarten te liggen. Het vervolg van het verhaal zal u zelf moeten achterhalen door volgend werk te lezen.

Traditioneel wordt in een voorwoord dank betuigd aan de vele mensen die zorgden voor de voltooiing van de thesis. In het verlengde van deze traditie wordt ook telkens de verontschuldiging gevraagd voor zij die niet worden vermeld. Maar zij die het dankwoord hard verdienen weten maar al te goed wat hun bijdrage tot dit werk was en weten zo dus evengoed hoe bijzonder ik hun bijdrage apprecieer. Was het niet op historisch vlak, dan was het wel op emotioneel vlak. Dank!

In de eerste plaats wil ik mijn promotor Bram Vannieuwenhuyze en stadsarchivaris Pieter-Jan Lachaert bedanken. Zonder hen was deze scriptie een onbegonnen werk geweest. Een dankwoord voor verschillende Oudenaardse vorsers, o.a. Luc Van Durme en Rik Castelain, en de academici Wouter Bracke en Thérèse de Hemptinne voor hun vrijblijvende hulpverlening bij het onderzoek. Dank aan de mensen van het stadsarchief, waaronder de twee bevallige dames Kaat en Nicole, en aan de medewerkers van de Universiteitsbibliotheek voor hun geduld en steun. Dank aan mijn medestudenten, in het bijzonder Sander en Marieke, die eveneens kozen voor het onderwerp stadsontwikkeling. Tenslotte dank voor zij die achter de schermen opereerden. Hun bijdrage is niet te lezen in het werk maar was meer dan welkom. Hierbij dank ik mijn moeder voor haar ‘onnodige’ bezorgdheid, mijn vader voor zijn bezorgdheid die er schijnbaar niet was en mijn zus voor haar welkome ‘ruzies’. Als laatste bedank ik Jolien. Achter elke ‘succesvolle’ man staat een sterke vrouw…

De rest laat ik aan u over. Het onderzoek heeft tijd en werk gevergd. Maar het is er voor u, gebruik het dan ook naar hartelust.

Cyril Carton

5 augustus 2010

4 2 Inhoudstafel

1 Voorwoord ...... 4 2 Inhoudstafel ...... 5 3 Inleiding ...... 9 3.1 Praktische richtlijnen ...... 10 3.2 Probleemstelling ...... 11 3.3 Methodologie: de kaart spreekt ...... 13 3.4 Bronnen ...... 15 3.4.1 Kaartmateriaal ...... 15 3.4.2 Primaire bronnen ...... 16 3.4.3 Literatuur ...... 18 3.5 Een korte geschiedenis van het 16de-eeuwse Oudenaarde ...... 18 4 De stad op kaart: 16de-eeuwse stadsplattegrond van Jacob van Deventer ...... 20 4.1 Jacob van Deventer, keizerlijk-koninklijk geograaf ...... 21 4.2 Geschiedenis van de stadsplattegronden ...... 22 4.3 Historiografie ...... 27 4.4 Technische analyse van de stadsplattegrond ...... 28 4.4.1 Datering ...... 29 4.4.2 Formaat ...... 38 4.4.3 Schaal ...... 39 4.5 Digitale analyse...... 40 4.5.1 Adobe® Photoshop®...... 41 4.5.2 Methodologie ...... 41 4.5.3 Kaart laten spreken...... 43 4.5.4 Thema’s en subthema’s ...... 43 4.5.5 Pixelcount (of Statistische analyse)...... 44 4.6 Merkwaardigheden ...... 45 4.6.1 Kraslijnen ...... 45 4.6.2 Schetslijnen...... 46 4.6.3 Roestkleur ...... 47 4.6.4 Letters ...... 48 4.6.5 Toren van Rokegem ...... 49 4.6.6 Poorten ...... 50

5 4.7 De betrouwbaarheid van de kaart ...... 51 5 De stad op kaart: Ruelens’ facsimile ...... 54 5.1 Biografische nota ...... 54 5.2 De lithografie ...... 54 5.3 Vergelijking ...... 55 5.4 Béthune-De Villers ...... 57 6 De stad op kaart: 19de-eeuws kadasterplan ...... 59 6.1 Methodologie: Google® Earth® ...... 59 6.2 Desmares (1820)...... 60 6.3 Atlas der Buurtwegen (1840-1845) ...... 60 6.4 Maar ook de hedendaagse kaart: inertie in het landschap...... 61 7 Structuur van Oudenaarde a.d.h.v. de stadsplattegrond ...... 62 7.1 Zes onderdelen ...... 63 7.1.1 Oudenaarde ...... 63 7.1.2 Eindries ...... 63 7.1.3 Bevere...... 64 7.1.4 Leupegem ...... 65 7.1.5 Edelare ...... 65 7.1.6 ...... 66 8 Uitwerking thema’s ...... 67 8.1 Methodologie: hoe gaan we de verschillende thema’s aanschouwen? ...... 67 8.2 Wegennet ...... 68 8.2.1 Zes onderverdelingen ...... 71 8.2.2 Bruggen ...... 95 8.2.3 Conclusie ...... 97 8.3 Hydrografie ...... 98 8.3.1 Schelde ...... 98 8.3.2 Stadsvesten ...... 100 8.3.3 Spei ...... 101 8.3.4 Burgschelde, Grachtschelde en Kasteelgracht ...... 101 8.3.5 Beken ...... 102 8.3.6 Grachten ...... 103 8.3.7 Vijvers en plassen ...... 104 8.3.8 Conclusie ...... 105

6 8.4 Stadsomwalling ...... 105 8.4.1 Ommuring...... 106 8.4.2 Poorten ...... 107 8.4.3 Torens ...... 109 8.4.4 Conclusie ...... 110 8.5 Markante bebouwing ...... 111 8.5.1 Intra-muros ...... 112 8.5.2 Extra-muros ...... 119 8.5.3 Molens ...... 122 8.5.4 Conclusie ...... 128 8.6 Stereotiepe bebouwing ...... 130 8.6.1 Straatwijken ...... 131 8.6.2 Meer huizen tijdens JvD...... 131 8.6.3 Pesthuisjes ...... 132 8.6.4 Soorten huizen...... 133 8.6.5 Conclusie ...... 133 8.7 Onbebouwde ruimte ...... 134 8.7.1 Reliëf ...... 135 8.7.2 Meersen ...... 136 8.7.3 Zandgrond ...... 138 8.7.4 Gras ...... 138 8.7.5 Lage gronden ...... 138 8.7.6 Bos ...... 139 8.7.7 Hagen ...... 139 8.7.8 Heuvels ...... 139 8.7.9 Oevers en kaaien ...... 140 8.7.10 Conclusie ...... 141 8.8 Varia ...... 141 8.8.1 Leeg wapenschild ...... 141 8.8.2 Windrichtingen ...... 141 8.8.3 Namen van dorpen en plaatsen ...... 142 8.8.4 Letters ...... 142 9 Stedenbouwkundige analyse ...... 144 9.1 Invalswegen ...... 144

7 9.2 Patronen ...... 145 9.2.1 Driesen en kouters ...... 145 9.2.2 Ename ...... 147 9.2.3 Aldenarda ...... 148 9.3 Straatpatronen ...... 152 9.3.1 Doodlopende straatjes ...... 153 9.3.2 Visgraatpatroon ...... 154 9.3.3 Verdichtingstraatjes...... 155 9.4 De relatie tussen het wegennet en de infrastructuren ...... 156 9.4.1 De wegen in relatie tot de stadsomwalling...... 156 9.4.2 De wegen in relatie tot de hydrografie ...... 157 10 De stad op kaart: andere stadsplattegronden ...... 158 10.1 Sanderus: Oudenaarde in de 17de eeuw ...... 158 10.1.1 Verschillen en gelijkenissen ...... 158 10.2 de Nézot: Oudenaarde in de 18de eeuw...... 160 10.2.1 Verschillen en gelijkenissen ...... 162 10.3 Jacob van Deventer: Brussel, Brugge en ...... 162 10.3.1 Verschillen en gelijkenissen ...... 162 11 Besluit ...... 164 11.1 De betrouwbaarheid van de kaart ...... 164 11.2 De troeven van de kaart ...... 164 11.3 Het nut van de kaartanalyse ...... 165 11.4 Verdere pistes voor nieuw onderzoek ...... 166

8 3 Inleiding

Dit onderzoek werd opgestart met als doel het verkrijgen van een gedetailleerde analyse van de kaart van Oudenaarde, opgesteld door de vroegmoderne cartograaf Jacob van Deventer (zie fig. 3.1).1 Het heeft eeuwen geduurd vooraleer een grondige studie van het kaartmateriaal gemaakt is. Nog steeds is dit een euvel in de geschiedschrijving in het algemeen.2 Ook de kaart van Oudenaarde werd nog niet aan een grondige studie onderworpen. In Historische Stedenatlas van België komen de stadsplattegronden van enkele steden, getekend door Jacob van Deventer, inderdaad reeds ter sprake.3 Maar dit onderzoek gebeurde niet op dezelfde minutieuze manier als in deze studie zal gebeuren. Daarbij lag de focus niet zozeer op de kaart zelf, maar eerder op het kaartmateriaal dat voorhanden was voor de geschiedenis van de steden.

Dit artikel wil dan ook een aanleiding zijn tot verdere studie van de kaart van Oudenaarde van Jacob van Deventer, maar tevens van vele andere. De accuraatheid en finesse die in deze kaarten te vinden is, is reeds stof geweest voor vele onderzoeken en discussies. Maar niet zozeer voor de kaarten an sich, of voor wat ze van pure informatie over de geschiedenis van de steden naar voor brengen. Zeker België hinkt achterop. Verscheidene steden in Duitsland en Nederland zijn reeds op die manier onderzocht. Ook zijn er in het buitenland meerdere en recentere reproducties voorhanden dan bij ons.

Aan de hand van de Digitale Thematische Deconstructie (cfr. infra) is het de bedoeling de geheimen op de kaart, bijna letterlijk, bloot te geven. Dit huzarenwerk neemt veel tijd in beslag daar er met een uiterste concentratie moet worden gewerkt. Minutieus wordt alles ontrafeld en ontleed.

Na deze intensieve fase is het dan ook de bedoeling om de nodige informatie uit de verkregen gegevens te distilleren en conclusies te trekken. Vooral vergelijkend materiaal is hier van groot belang. Naast het halen van de informatie uit de gegevens, zal het ook van groot belang zijn om deze te toetsen aan andere bronnen zoals de archeologie en de iconografie.4 Een sprekend voorbeeld van de combinatie cartografie en archeologie vormt het artikel van Lempke.5 Daarin werd de vergelijking gemaakt tussen de plaatsing van een klooster op twee verschillende plattegronden, waarvan één van van Deventer. De kaart van van Deventer blijkt gedetailleerder en trouwer aan de werkelijkheid te zijn dan de andere plattegrond.

In België werd dit reeds gedaan voor de Zennesteden Brussel, Halle en Vilvoorde. In het doctoraat van dr. Vannieuwenhuyze werd de kaart van Brussel, getekend door Jacob van Deventer, aan een grondige analyse onderworpen.6 In lezingen werden later de steden Halle en Vilvoorde als

1 De scan werd vervaardigd door de KBR (Koninklijke Bibliotheek van België) naar het origineel dat daar in bewaring wordt gehouden. Het is ten strengste verboden deze kaart zonder geldige toestemming te kopiëren of vermenigvuldigen. 2 Harley J.B., Blakemore M.J., Concepts in the History of Cartography, A Review and Perspective, in: Cartographica, 1980. 3 Historische Stedenatlas van België Brussel, Gemeentekrediet van België, 1991. 4 Bijvoorbeeld: Michiels G., Iconografie der stad Brugge, Brugge, 1964-1968. 5 Lempke, I., Een klooster, twee plattegronden. Wie heeft gelijk? 6 Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuws stedelijke ruimte, Gent, 2008.

9 vergelijkend materiaal gebruikt.7 Naast deze Zennesteden werden ook reeds de kaarten van drie Dendersteden geanalyseerd. Hier was beschrijven echter de hoofdzaak.8 Een diepgaand onderzoek specifiek naar de kaart van Oudenaarde van Jacob van Deventer kan men niet beginnen zonder eerst de nodige informatie op te doen in verband met de cartograaf, de context waarin de kaarten zijn opgemeten en hoe ze tot stand zijn gekomen. Dit onderzoek wil zeker niet de geschiedenis van Oudenaarde weergeven. Het studieobject is de kaart van Jacob van Deventer en niet de stad op zich. De invalshoek is ruimtelijk en morfologisch, niet politiek, sociaal of economisch. Echter zonder kennis van de geschiedenis van Oudenaarde, zeker in de 16de eeuw, kan ook geen nauwgezette analyse worden opgemaakt. Daarom zal ook kort de geschiedenis van Oudenaarde voor, tijdens en na het intekenen van de kaart worden belicht. Om een kaart gedetailleerd te bestuderen, moet men deze van binnen en van buiten kennen. Men kruipt als het ware in de kaart om alle informatie er uit te distilleren. Deze metamorfose vergt echter de nodige tijd. De verschillende elementen die zich op de kaart voordoen zullen daarbij worden aangestipt om de relatie tot de kaart weer te geven. Door de kaart op een minutieuze manier te gaan onderzoeken, wordt ook de geschiedenis van Oudenaarde ontrafeld.

3.1 Praktische richtlijnen

Het onderzoek verschafte heel wat informatie. Deze gegevens werden in deze paper zo gestructureerd mogelijk weergegeven. Voor het begin van de eigenlijke scriptie wil ik enkele praktische richtlijnen meegeven die het lezen vergemakkelijken.

Vooraleer het eigenlijke onderzoek weer te geven, worden eerst de probleemstellingen en de diversiteit aan bronnenmateriaal opgesomd. Daarna wordt aan de hand van een korte geschiedenis de 16de-eeuwse context geschetst waarin de kaart is ontstaan en welke situatie de kaart weergeeft.

Het eigenlijke onderzoek begint met het uitpluizen van het leven van de cartograaf. Vervolgens wordt de geschiedenis van de kaarten uit de doeken gedaan en wordt de kaart van van Deventer op een technische en een digitale manier ontleed. Een volgend onderdeel bevat de bespreking van enkele merkwaardigheden die hierbij naar boven gekomen zijn.

De digitale analyse zorgde voor een schat aan informatie. De verkregen gegevens werden vervolgens vergeleken met de 19de-eeuwse facsimile van de kaart en met de 19de-eeuwse kadasterplannen. De resultaten van deze vergelijking werden op 2 manieren opgedeeld. Alle gegevens werden ingedeeld per onderdeel op de kaart en per thema. De onderdelen op de kaart komen ongeveer overeen met de verschillende parochies die zijn afgebeeld (bv. Bevere). De thema’s werden opgedeeld per onderwerp dat werd uitgebeeld op de kaart (bv. hydrografie). Na het opdelen werden de bekomen resultaten gebruikt om een stedenbouwkundige analyse te maken aan de hand van de verworven informatie op de kaart. Zo werden de invalswegen, de relatie tussen het wegennet en de stadsomwalling, D-structuren, e.d.m. onderzocht.

7 In het verlengde van zijn doctoraatsverhandeling gaf Vannieuwenhuyze verschillende lezingen. In Halle en in Vilvoorde gaf hij ook lezingen. Voor de kaarten van Halle en Vilvoorde van Jacob van Deventer maakte hij voor deze lezingen ook een analyse van de plattegronden. 8 Vande Winkel G. (red.), Gezicht op de steden Aalst, en . Verklarende teksten bij de uitgave van de originele stadsplattegronden van Jacob van Deventer (circa 1565).

10 Tenslotte werden nog enkele andere kaarten vergeleken met de kaart van Jacob van Deventer. Doorheen het onderzoek waren zij van groot belang om verschillende gegevens aan elkaar te kunnen toetsen. In een besluit zal de waarde van het onderzoek en de kaart worden samengevat.

Er werd zo weinig mogelijk gebruik gemaakt van afkortingen. Om het voetnotenapparaat overzichtelijk te houden, werden de titels van de werken wel afgekort. Eerst wordt de naam van de auteur(s) gegeven en vervolgens het eerste deel van de titel. De volledige verwijzingen zijn terug te vinden in de bibliografie. Verwarring is nagenoeg uitgesloten en het is op deze manier eenvoudiger om de voetnoten te raadplegen.

Ik heb er voor gekozen de afbeeldingen en andere bijlagen in een afzonderlijk deel te gieten. Het is evenwel de bedoeling de twee documenten samen te hanteren. Op die manier wordt het makkelijker om de afbeeldingen te bekijken en loopt de tekst gewoon door. De figuren worden genummerd per hoofdstuk. Figuur 4.9 bijvoorbeeld is de 9ste figuur van hoofdstuk 4. Zie fig. 8.6 vind je dus terug in hoofdstuk 8.

Bij de masterscriptie zit een CD-rom waarop alle verworven gegevens openbaar worden gemaakt. Het is een Photoshop-bestand waarop de kaart volledig is verknipt en de lagen zijn benoemd. Het toont de hoofdreden van dit onderzoek: het openstellen van de schat aan informatie die de 16de- eeuwse kaart biedt.

3.2 Probleemstelling

Maar waarom willen we deze kaart nu onderwerpen aan een grondige analyse? Vooral omdat ze van onschatbare waarde is. Het is de oudste overzichtskaart van Oudenaarde. Als de middeleeuwse geschiedenis van Oudenaarde wordt bestudeerd, is dit het enige stadsplan die de middeleeuwse situatie precies weergeeft. Andere kaarten geven ofwel slechts een detailopname van de stad en zijn omgeving ofwel een figuratieve afbeelding van de stad. De Jacob van Deventerkaart is als het ware de oudste ‘moderne’ kaart van Oudenaarde. Zoals Guicciardini, Italiaans-Nederduits koopman, humanist en geschiedschrijver, het reeds in de 16de eeuw stelde, was Jacob van Deventer een gradissimo geografo, die verschillende meesterwerken afleverde.9 In de 19de eeuw kon ook Ruelens, bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek van België, zijn lof niet onder stoelen of banken steken: “…enfin, ils sont exécutés avec un soin, une exactitude, un talent vraiment remarquables pour cet époque.”10

Maar wat zullen we dan juist onderzoeken? Welke pistes zullen worden bewandeld om de kaart te analyseren? Welke informatie willen we juist uit de kaart halen?

In de eerste plaats willen we nagaan in welke mate de kaart betrouwbaar is. Dit onderzoek kan worden opgesplitst in verschillende componenten. Om de betrouwbaarheid te achterhalen, zullen we de kaart vergelijken met ander cartografisch materiaal, waaronder o.a. de kaart van Oudenaarde van Sanderus, maar ook meer hedendaagse plattegronden. Bij overeenkomsten tussen kaarten

9 Ruelens C.L., Atlas topographiques des villes des Pays-Bas au XVIe siècle par Jacques De Deventer, p. 24. 10 Ruelens C.L., Atlas topographiques des villes des Pays-Bas au XVIe siècle par Jacques De Deventer, p.21.

11 kunnen we veronderstellen dat deze de betrouwbaarheid van de kaarten vergroten. In het omgekeerde geval, waarbij er verschillen optreden, kunnen we ervan uitgaan dat er één minder accuraat is en dus minder betrouwbaar. Daar eindigt het echter niet bij want het is dan ook de bedoeling om te achterhalen waar de fout is ingeslopen of wat de reden is voor de fout. Want ook dat is een struikelpunt: voor onze hedendaagse historici vormen sommige zogenaamde fouten daarom niet per se fouten voor toen de kaart werd gemaakt. Later hier meer over, maar we kunnen bijvoorbeeld stellen dat de kaart van Sanderus op vlak van lokalisatie en oriëntatie minder accuraat, en dus ook minder betrouwbaar is (zie fig. 3.2). Dit was echter niet zijn bedoeling, Sanderus wilde voornamelijk aantonen hoe prachtig en wonderlijk Oudenaarde was. Op dat vlak was hij dan weer veel gedetailleerder dan Jacob van Deventer. Zo zullen we dus ook kijken naar de gedetailleerdheid van de gebouwen en hoe deze op elkaar georiënteerd zijn. Lokalisatie en oriëntatie van de gebouwen en andere topografische elementen zijn bij deze vroegmoderne kaarten niet hetzelfde als de mooiheid en gedetailleerdheid ervan.

In de tweede plaats zullen we de kaarten (en dan vooral de kaart van Jacob van Deventer) bestuderen als een primaire bron voor de stadsontwikkeling van de stad Oudenaarde. De stadsplattegrond van van Deventer is een vroegmoderne kaart van de stad Oudenaarde, getekend in de jaren ’60 van de 16de eeuw. Het probleem is echter dat ze in de hedendaagse geschiedschrijving voornamelijk als illustratie werd gebruikt. Veelal werd ze bij de publicatie van een boek gebruikt om het werk op te smukken met een originele kaart. Bij de kaart zelf werd niet zozeer stilgestaan en ze werd als studieobject zelf, waarbij het werk aan een grondige analyse werd onderworpen, meestal over het hoofd gezien. Enkele geografen en historici uit Nederland en Duitsland hebben zich reeds gebogen over deze uitzonderlijke verzameling kaarten. Zij onderzochten in de jaren ‘50 de betrouwbaarheid van deze stadsplattegronden.11 Hun onderzoeksresultaten werden echter slechts gedeeltelijk uitgegeven. In België staan dergelijke projecten voorlopig op een laag pitje. Enkele afzonderlijke onderzoekers waagden zich er wel reeds aan. In het tijdschrift Het Land van Aalst werden reeds Aalst, Ninove en Geraardsbergen behandeld.12 Een inspiratiebron voor Vannieuwenhuyze was o.a. professor Demeulemeester van U-Gent. Demeulemeester zag ook reeds het nut in van een grondig onderzoek van oude kaarten. In België was het nochtans de bedoeling van de Stichting tot bevordering van de uitgave van de plattegronden van Jacob van Deventer om de kaarten in een facsimile-uitgave van de Belgische en Noord-Franse steden te reproduceren.13

In het verlengde hiervan komt het derde deel van onze probleemstelling naar voor. Als we eventjes stilstaan bij de enorme hoeveelheid manuren die deze cartografen nodig hadden om dergelijke gedetailleerde kaarten te maken, lijkt het me bijna onverantwoord hoe weinig aandacht er aan deze kaarten wordt besteed. Zoals uit het vorige puntje blijkt, werden deze kaarten tot nu toe voornamelijk gebruikt als illustratie voor een werk en werd er amper aandacht aan besteed.14 Zoals reeds eerder aangehaald, hinkt vooral België hierin achterop. In onze buurlanden Duitsland15 en

11 Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuwse stedelijke ruimte, p. 6. 12 Vande Winkel G. (red.), Gezicht op de steden Aalst, Ninove en Geraardsbergen. Verklarende teksten bij de uitgave van de originele stadsplattegronden van Jacob van Deventer (circa 1565) (Brussel KB; Madrid BN), Het Land van Aalst, 2008, 60, 4, pp. 223-315. 13 Koeman C., Visser J.C., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 2. 14 Van Mingroot E., De oude kaart als historische bron, p. 19. 15 Zie o.a. Meurer, P. H., Pläne Rheinischer Städte bei Jacob van Deventer.

12 Nederland16 zijn er al projecten afgewerkt om de kaarten te reproduceren en te analyseren. Bij ons is dit nog maar één keer gebeurd. Meer dan een eeuw geleden lanceerde Ruelens het project om de Belgische en Noord-Franse stadsplattegronden heruit te geven.17 Sindsdien zijn gelijkaardige initiatieven niet meer genomen. Tussen 1978 en 2007 werden in verschillende Europese landen stedenatlassen samengesteld. In sommigen werden de stadsplattegronden van Jacob van Deventer opgenomen en becommentarieerd. In België gebeurde dit onder de voogdij van Verhulst en Duvosquel. In de Historische Stedenatlas van België werden Lier, Brugge, Tielt en Mechelen besproken. Als men echter stilstaat bij de, laat ons maar zeggen unieke, hoeveelheid steden in België op een dergelijke geringe oppervlakte, dan lijkt mij dit nogal betreurenswaardig. Daarnaast komt de kaart van van Deventer wel aan bod, maar kan een halve pagina randinformatie niet de schat aan waarde tonen in vergelijking met het onderzoek dat wij op het oog hebben. Wel moet worden verwezen naar enkele geïsoleerde uitgaven, meestal verschenen in Heemkundige Tijdschriften. Denkt men hier bijvoorbeeld aan het onderzoek naar de kaarten van Jacob van Deventer van o.a. , Aalst en Geraardsbergen in Het Land van Aalst.18

Een vierde en laatste probleemstelling ligt eveneens in het verlengde van het tweede punt. De verscheidenheid aan stadszichten en kaarten moet in een breder kader worden geplaatst. In de eerste helft van de 16de eeuw steeg niet alleen het aantal maar ook de verscheidenheid aan stadszichten als een representatie van steden spectaculair. Het werd een kunst op zich. Stadszichten werden zeer populair als wanddecoratie bij pausen en vorsten, maar ook bij de adel en de burgerij. Kaarten en stadszichten zijn echter nog niet veel stof tot studie geweest en werden veelal enkel als decoratie of illustratie aangezien. Volgens Kagan hadden ze meestal een ander doel: ze waren veelal de uitdrukking van lokaal patriottisme en regionale trots.19 Deze stadszichten en het kaartmateriaal vormen dus representations of space, niet alleen op een strikt materiële manier, maar tevens op ideologisch vlak. Om dit te kunnen onderzoeken moeten we eerst deze kaarten onderzoeken vooraleer we er de ideologische functie aan kunnen linken. De stedelijke cartografie, waarvan de stadsplattegrond van Oudenaarde van Jacob van Deventer een voorbeeld is, vormt dus een belangrijk onderdeel van hoe de publieke ruimte in het vroegmoderne Oudenaarde werd gerepresenteerd. Eerst moeten we die bestuderen vooraleer we bijvoorbeeld de stedelijke sociale realiteit willen beoordelen.

3.3 Methodologie: de kaart spreekt

Wat u ongetwijfeld zult aanvoelen, is dat deze paper voornamelijk een cartografische methodologie zal hanteren. Het is echter niet zo dat het historisch doel uit het oog zal worden verloren. Het is juist deze combinatie die zal moeten leiden tot een bekorend resultaat. De term die voor dit soort

16 Zie o.a. Hoff B. van ‘t, Jacob van Deventer, keizerlijk-koninklijk geograaf en Visser, J.C., De waarde van de stedenatlas van Jacob van Deventer voor de topografie van de laat-middeleeuwse stad. 17 Ruelens Ch., Atlas des Villes de la Belgique au XVIe siècle. Cent plans du Géographe Jacques de Deventer exécutés sur les ordres de Charles-Quint et de Philippe II réproduits en fac-similé chromographique. Texte, Bruxelles, Institut National de Géographie, s.d., s.p. 18 Vande Winkel G. (red.), Gezicht op de steden Aalst, Ninove en Geraardsbergen. Verklarende teksten bij de uitgave van de originele stadsplattegronden van Jacob van Deventer (circa 1565). 19 Kagan, R.L., Philip II and the Art of the Cityscape, p. 135.

13 onderzoek doorgaans wordt genoemd is de historische cartografie. Wat is dat nu, historische cartografie?

Cartografie kan worden gedefinieerd als volgt: het geheel van wetenschappelijke, technische en artistieke activiteiten gericht op de vervaardiging en het gebruik van cartografische producten.20 Doorheen de paper zal snel duidelijk worden wat dit allemaal inhoudt. De cartograaf zal proberen op een zo wetenschappelijk mogelijk verantwoorde manier een kaart te tekenen. Dit tekenen wordt bepaald door de technische mogelijkheden die op het moment van het karteren voor handen zijn en door de artistieke vaardigheden van de cartograaf. Het eindresultaat is veelal een kaart (een voorbeeld van een cartografisch product) met een bepaald doel voor ogen. Niet alle kaarten worden immers op dezelfde manier gebruikt. Ook dit zal hier later aan bod komen.

Hoe zit nu de link met de geschiedenis in elkaar? Deze wordt overbrugd door de kritische historische cartografie: dit is namelijk de studie van oude kaarten en kaartwerken en van hun vervaardigers.21 Dit artikel heeft dan ook een grondige analyse op het oog van een 16de-eeuwse kaart. Om dit tot een goed einde te kunnen brengen, is het ook nodig de cartograaf zelf (de vervaardiger) te doorgronden. Logischerwijs gebeurt dit op een kritische wijze. Daarvoor moeten we ook de technieken en zienswijzen van de desbetreffende periode en de desbetreffende cartograaf of cartografen kennen. Cartografie wordt immers beïnvloed door de heersende ideeën over het wereldbeeld, door periodegebonden concepten en maatschappelijke relaties.22 Niet alleen moeten we de voor deze periode gekende opmetingstechnieken in ons achterhoofd houden, maar ook de toenmalige kennis van de wiskunde, geodesie23, topografie24 en cartografie. Daarnaast is het zeker ook belangrijk om rekening te houden met de reproductietechnieken die men toen gebruikte. Tegenwoordig gebeurt dit laatste veelal via de digitale weg of via de drukkerij. In de 16de eeuw gebeurde het kopiëren van de kaart op een totaal andere manier (cfr. infra).

Een belangrijk element van het onderzoek is het laten spreken van de kaart. Hiermee wordt bedoeld dat we doorheen de hele analyse ervan uitgaan dat de kaart de waarheid weergeeft. De gegevens en informatie die de kaart ons wil geven, laten we zonder slag of stoot tot ons komen. Pas daarna zullen we deze informatie bestuderen. Een belangrijk gegeven hierin is het bekijken van de kaart zonder a priori’s. We nemen de kaart op zonder ervan uit te gaan dat we verschillende elementen verwachten. We zoeken geen x-aantal poorten op de kaart, we vinden er zoveel. Een voorbeeld kan dit verduidelijken: we vinden een afbeelding van een klooster op de kaart en kunnen dit achteraf linken aan het oude klooster van Sion. Niet omgekeerd: we weten dat in de periode dat de kaart werd gemaakt het oude klooster van Sion nog bestond en dat daarop wordt gezocht. Op het eerste zicht lijkt dit misschien maar een miniem verschil, doch doorheen het onderzoek zal duidelijk worden dat het analyseren van een oude kaart met a priori’s tot verkeerde informatie en conclusies kan leiden.

We zien de kaart dus als een soort onschendbaar document. We gaan ervan uit dat zij dichter bij de 16de-eeuwse waarheid staat dan de hedendaagse bronnen. Dit idee weerklinkt dan ook in de wijze

20 De Maeyer P., Cursus Historische Cartografie, 2009-2010, p. 1. 21 De Maeyer P., Cursus Historische Cartografie, p. 2. 22 Van Mingroot, E., De oude kaart als historische bron, p. 18. 23 De geodesie is de wetenschap die zich bezighoudt met de bepaling van de vorm en de afmetingen van de aarde. De landmeetkunde wordt hiervoor meestal als synoniem aanzien. 24 De topografie is de wetenschap die zich bezighoudt met het beschrijven van de kenmerken van plaatsen en gebieden. In de aardrijkskunde vormt het een hoofdonderdeel.

14 waarop we de kaart zullen onderzoeken. De inhoud van de kaart zal achteraf worden vergeleken met de geschreven documenten, en niet omgekeerd. Op die manier wordt de kaart aanzien als een historisch document, evenwaardig aan een geschreven historisch document dat kan dienen als bron voor de geschiedwetenschap. Nochtans bestaat een kaart uit beide: een kaart is een combinatie van tekening en schrift, van pictura en scriptura.25 In hoeverre deze dan betrouwbaar is, zal net als bij een geschreven document bepaald worden door de historische kritiek. Van Mingroot bijvoorbeeld buigt de historische kritiek van het geschreven document om naar een model voor het oude cartografische materiaal.26 Een ander voorbeeld is het werk van Koeman. Hij schept zes verschillende niveaus van bewijskracht voor een cartografisch document.27

Een studie van de kaart vergt eigenlijk een bijna totaalkennis van de geschiedenis van Oudenaarde. Het vraagt de onderzoeker alle “details” te kennen. Om dit tot een goed einde te brengen moet de historicus echter ook veel van de geschiedenis van die “details” achterhalen. Kennis van de kaart zorgt dus ook voor kennis van het afgebeelde gebied. Een geschiedenis van het 16de-eeuwse Oudenaarde wil deze studie nochtans niet zijn.

3.4 Bronnen

In dit onderdeel licht ik kort even het verschillende bronnenmateriaal toe. Op de eerste plaats komt het kaartmateriaal, de hoofdbron van dit onderzoek. Het is niet de bedoeling dat hier reeds alles uitvoerig wordt besproken, maar dat het gebruikte materiaal naast elkaar wordt gesteld.

3.4.1 Kaartmateriaal

Uiteraard vormen de kaarten de hoofdbron van dit onderzoek. Zij worden als primaire bron beschouwd en pas later wordt het andere bronnenmateriaal gelinkt aan de kaarten.

Van de verschillende kaarten vormt de 16de-eeuwse stadsplattegrond van Oudenaarde van Jacob van Deventer het uitgangspunt van het onderzoek. Deze is tevens het studieobject in dit onderzoek. De andere kaarten zijn eerder vergelijkend kaartenmateriaal, al moeten deze uiteraard ook worden bestudeerd.

Een eerste kaart die zal vergeleken worden, en die heel dicht aanleunt bij de 16de-eeuwse, is de 19de- eeuwse reproductie van Ruelens (zie fig. 3.3). We zullen zien dat er, hoewel het een facsimile is, toch verschillen zijn.

De tweede vergelijkende kaart is een kaart die slechts ongeveer een eeuw ouder is. Ze werd in de 17e eeuw opgemeten door Vedastus du Plovich voor Sanderus’ Flandria Illustrata (zie fig. 3.2). Deze

25 Van Mingroot, E., De oude kaart als historische bron, p. 20. 26 Van Mingroot, E., De oude kaart als historische bron, p. 21. 27 Koeman C., Levels of historical evidence in early maps (with examples), p. 75.

15 kaart geeft een totaal ander beeld van Oudenaarde, maar zou ook dichter bij de 16de-eeuwse situatie moeten staan.

Een derde bron die zal worden aangebracht is de maquette van de Nézot uit de 18de eeuw (zie fig. 3.4). Qua vorm voldoet deze meer aan de 16de-eeuwse plattegrond dan aan de 17de-eeuwse kaart. Een nadeel is natuurlijk dat Oudenaarde op dat moment al twee eeuwen verder was geëvolueerd. De maquette was gebaseerd op de kaart van Vincennes. De maquette en de kaart werden dus beide gebruikt.

De vierde kaart die vergeleken zal worden met de 16de-eeuwse stadsplattegrond bestaat eigenlijk uit twee atlassen met meerdere kaarten. Het zijn 19de-eeuwse kadasterplannen. De eerste kaart is deze van Desmares (zie fig. 3.5). De andere is de Atlas der Buurtwegen (zie fig. 3.6). Gezien de korte tijdspanne tussen beide (een 20-tal jaren) zijn er ook geen grote verschillen te bemerken. Beide werden echter gebruikt omdat ze elkaar aanvulden. De Atlas der Buurtwegen is gedetailleerder buiten het centrum van Oudenaarde, terwijl Desmares meer informatie biedt over het centrum van de stad. Desmares heeft het gebied buiten Oudenaarde niet in kaart gebracht.

Naast de 16de-eeuwse kaart van Oudenaarde werden ook nog andere stadsplattegronden van Jacob van Deventer gebruikt om tot een diepere en juistere analyse van de bron te komen. Naast de stadsplattegrond van Brussel, werden ook deze van Brugge en Kortrijk sporadisch gebruikt.

Als laatste onderdeel van het kaartmateriaal wordt gebruik gemaakt van oude documenten die het grondbezit van enkele instellingen in kaart brengen. Het zijn voornamelijk middeleeuwse tekeningen die bijvoorbeeld de aanleg van een molen illustreren, of bijvoorbeeld het bezit van de abdij van Ename visualiseren. Een 5-tal kaarten kunnen tot deze categorie worden gerekend. Doorheen het onderzoek zullen de kaarten worden aangehaald en getoond in de bijlagen. Ze zijn meestal slechts voor één bepaald element van belang. Het is daarom niet belangrijk ze hier verder uit te diepen. Een voorbeeld hiervan is de kaart die dateert van rond 1600 van het Hospitaalarchief (zie fig. 3.7). Een ander voorbeeld is de kaart met het grondbezit van de abdij van Ename getekend door Jan Bale in de jaren 1660 (zie fig. 3.8). Deze wordt nu bewaard in de Universiteitsbibliotheek van Gent.

3.4.2 Primaire bronnen

Na het analyseren van de kaart werden de verkregen gegevens vergeleken met de geschreven bronnen. Om dichter bij de toenmalige realiteit aan te leunen werd beroep gedaan op bronnen uit dezelfde periode, namelijk de 16de eeuw. Deze primaire bronnen zijn voornamelijk documenten die weerom het bezit van instellingen of personen willen vastleggen. Onder deze categorie vallen de Pacht- en Renteboeken, de Landboeken en de 20ste Penningkohieren.

In dit onderzoek had ik het geluk dat enkele bronnen reeds waren uitgegeven. Het Pacht- en Renteboek van Oudenaarde werd door Hoebeke uitgegeven28, Minnaert transcribeerde het Landboek van Oudenaarde van 161629 en Stabel nam de Penningkohieren van Oudenaarde, Pamele

28 Hoebeke M., Een oud Pacht-en Renteboek van Oudenaarde, G.K.O., X, 1e afl., 1952, p. 113-165. 29 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, gepolykopieerde uitgave, Oudenaarde, 1976.

16 en de Eindries voor zijn rekening30. Het Renteboek van Bevere uit 1586 werd door Van Wassenhove omgezet in de Handelingen van Oudenaarde.31 De Penningkohieren van Bevere kon ik inlezen aan de hand van fotokopies van de heer Castelain. De Landboeken van Leupegem, respectievelijk uit 1645 en 1783 zijn nog niet getranscribeerd.32 Vooral de 18de-eeuwse versie werd gebruikt omdat de versie van 1645 geen begeleidende kaarten bezit.

Het Pacht- en Renteboek van Oudenaarde omschrijft de verpachtingen van de poorters van Oudenaarde van de 14de tot en met de 16de eeuw. Verschillende onroerende goederen binnen de stad werden verhuurd aan particulieren. Een gekend voorbeeld was het verhuren van torens om er bijvoorbeeld stro of hooi te laten drogen of zelfs varkens te hoeden. In dat opzicht vormt het document een belangrijke bron voor de situering van torens, wegen, poorten etc.

De Landboeken zijn de voorlopers van de kadasterplannen. Deze laatste werden onder Napoleon ingevoerd om het onroerende goed in kaart te brengen. Met het oog op grotere inkomsten werden in het Ancien Régime vanaf de 16de eeuw registers aangelegd om de belastingen op een juiste manier op te nemen. De inning was verschillend van streek tot streek. In Oudenaarde werd vooral gebruik gemaakt van Penningkohieren. Vanaf de 17de eeuw kwamen gelijkaardige boeken op de voorgrond. Deze Landboeken waren telkens vergezeld van een kaart om de percelering volgens de nummers weer te geven. Bij het landboek van 1616, voor het eerst opgemaakt door Joos van Coppenole, zat ook een kaart maar die is verloren gegaan.33 Het Landboek van Leupegem uit 1783 werd opgemeten door landmeter Eumanel van der Straeten.

De 20ste penning beoogde een constant vast inkomen vanuit de Nederlanden voor Alva. In 1569 ontwierp hij dan ook een nieuw belastingstelsel. Op die manier kon de Bede worden omzeild. Dat leidde natuurlijk tot spanningen tussen de landvoogd en de Staten. De 20ste penning was een permanente belasting op de verkoop van onroerend goed.34 Het raadplegen van de Penningkohieren van 1572 lijkt mij fundamenteel om te vergelijken met de andere primaire bronnen, zeker gezien het jaartal. Alleen is de 16de-eeuwse plaatsduiding moeilijker. Sommige straten zijn ook voor Stabel onduidelijk. Er wordt namelijk niet altijd gebruik gemaakt van enkelvoudige straten maar eerder van wijken bestaande uit meerdere straten. Even interessant is de lijst met torens achteraan het document.35

30 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde-Pamele (1572): uitgave en bewerking (deel 1), G.K.O., 27, 1990, p. 2-60. Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde-Pamele (1572): uitgave en bewerking (deel 1), G.K.O., 27, 1991, 7-76. 31 Van Wassenhove A., Un Fragment du Rentier de l’église de Bevere-lez-Audenarde, in: H.O.G.K., III, 1910- 1911, p. 88-97. 32 SAO, Oud Archief, Vreemd Archief, nr. 64 Leupegem, nr. 13 (1645) en nr. 14 (1783) 33 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 1. 34 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele (1572), p. 3. 35 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele (1572), p. 4.

17 3.4.3 Literatuur

Naast het kaartmateriaal en de primaire bronnen werd echter veel informatie uit de hedendaagse secundaire literatuur gehaald. Een belangrijk punt vormt ook hier de historische kritiek. Niet alle auteurs waren even betrouwbaar. Al moet zeker gezegd dat als de vorsers er naast zitten, dit meestal kwam doordat ze een kind van hun tijd waren. Of omdat ze nu eenmaal nog niet alle kennis hadden die we ondertussen hebben opgedaan. Beschuldigingen zal u dus van mijnentwege niet horen.

De meeste secundaire literatuur werd gehaald uit de Handelingen van de Geschied- en oudheidkundige kring van Oudenaarde, van zijn kastelnij en van den lande tusschen Maercke en Ronne . Het historische tijdschrift startte reeds in 1906 en publiceerde sindsdien 47 delen. Tot en met vandaag werken verschillende vorsers naarstig door om de geschiedenis van Oudenaarde nog verder uit te diepen. Gedurende deze tijdspanne zijn er door omstandigheden enkele jaren van non- productiviteit geweest, bijvoorbeeld door WOII.

Een belangrijke secundaire bron is Het Handschrift De Rantere , een beschrijving van de geschiedenis van Oudenaarde. In 14 boekdelen beschreef Bartolomeus De Rantere aan de hand van verschillende archiefstukken, middeleeuwse bronnen en andere geschiedschrijvers het reilen en zeilen van de Scheldestad vanaf het jaar 621 tot en met 1825. Voor de 16de eeuw baseert De Rantere zich bijvoorbeeld op geschriften van schepen Vandenbroecke.36 De Rantere werd immers geboren in Oudenaarde en in 1828 door het stadsbestuur aangesteld om o.a. het stadsarchief te inventariseren. Als eerste stadsarchivaris van Oudenaarde beschreef hij de jaren 1787 tot 1831 als ooggetuige. Bij de onafhankelijkheid van België stierf hij echter. In de jaren 1970 werd het werk onder de voogdij van De Smet in 5 delen integraal uitgegeven.37 Één onderdeel ontbreekt echter, met name de jaren 1467 tot 1701, uitgerekend de meest interessante periode voor dit onderzoek. Het stadsarchief van Oudenaarde kon evenwel de jaren ’60 van de 16de eeuw reeds vrijgeven. Zo krijgen we een kroniek van Oudenaarde gebaseerd op primaire bronnen. Desalniettemin moet het werk met de nodige kritiek worden benaderd.

3.5 Een korte geschiedenis van het 16de-eeuwse Oudenaarde

Het onderzoek werd in tijd en ruimte afgebakend door de eigenschappen van de kaart. Het onderzoek belicht het midden van de 16de eeuw. Daar de datering van de kaart één van de struikelblokken in het onderzoek was, werd voor een ruime chronologische afbakening gekozen. Een tweede reden hiervoor was, dat de focus van het onderzoek bij de ruimte lag en niet zozeer bij de chronologie. Het onderzoeksgebied omvatte vooreerst de stad Oudenaarde, en vervolgens de voorsteden Bevere, Leupegem en Edelare.38 De buitenwijk Eindries en het dorp Ename werden ook

36 De Rantere B., Geschiedenis van Oudenaarde van 1557 tot 1567, p. 47. 37 De Rantere B., Het dagboek. Uitgegeven door Marc de Smet, Geschied- en Oudheidkundige kring van Oudenaarde, 1973-1977. 38 De voorstad: in de onmiddellijke omgeving van een grote stad gelegen plaats, al of niet nog als zelfstandige gemeente, die er economische en verkeerstechnisch een eenheid mee vormt, er naar de bebouwing mee

18 op de kaart afgebeeld en hoorden dus ook binnen de ruimtelijke afbakening van het onderzoek. Oudenaarde en de Eindries, Bevere, Leupegem, Edelare en Ename liggen in het zuidwesten van Oost- Vlaanderen.

De Bourgondische periode (tot eind 15de eeuw) was een bloeiperiode voor Oudenaarde. Het Kasteel van Bourgondië werd toen uitgebouwd tot een hertogelijke residentie en Oudenaarde werd bekend als ‘verblijf der edelen’. In deze periode werd de kerk van St-Walburga enorm verfraaid en werd het laat-gotische stadhuis opgetrokken. De definitieve doorbraak van de tapijtnijverheid kende midden 15de eeuw zijn hoogtepunt.39 De Oudenaardse verdures kenden wereldfaam. Deze zorgden voor een spectaculaire groei van de Oudenaardse economie in de eerste helft van de 16de eeuw.40 In het midden van de 16de eeuw telde de stad om en bij de 8500 inwoners. Dit was bijna het dubbele van een eeuw voordien. Dit hoogtepunt zou door de Opstand teniet worden gedaan en zou pas enkele eeuwen later terug worden geëvenaard.41 Deze bevolkingstoename zorgde voor een groeiende kloof tussen rijk en arm. De percelering deed zijn intrede en de Eindries werd een proletarische wijk.42 De voorsteden speelden een steeds belangrijkere rol in de geschiedenis van Oudenaarde.43

De Hervorming in de tweede helft van de 16de eeuw laat ook in Oudenaarde zijn sporen na. Oudenaarde en de omliggende dorpen krijgen het vanaf dan hard te verduren. Vele rijke tapijtwevers emigreerden, de Gentse calvinisten veroverden de stad en nog later overrompelde Alexander Farnese de Scheldestad opnieuw.44 De jarenlange verwoestingen, troepenbewegingen en belegeringen doopten de kasselrij van Oudenaarde om tot één desolaat gebied.45 De kerken van Bevere en Leupegem werden afgebroken en gebruikt als bouwmateriaal voor de stadsversterkingen. De abdij van Ename was volledig vernield. De Contrareformatie deed zijn intrede met de aartshertogen Albrecht en Isabella. Dit resulteerde in de komst van verschillende religieuze instellingen in Oudenaarde zoals de kapucijnen en de jezuïeten.46 Het zou echter tot op het einde van de 20ste eeuw duren vooraleer Oudenaarde haar glorie terug zou winnen.

In den tijt dat de stede van Audenarde beleit was had de stad het hard te verduren. Haar strategische ligging vormde zowel een zegen als een vloek: enerzijds werd het veel belegerd, anderzijds kreeg het een bevoorrechte status en werd de stad veel versterkt.47 De stadsspreuk fidelis usque ad mortem toont de vaste trouw aan de graaf van Vlaanderen tegen de Gentenaars.

vergroeit of reeds vergroeid is en zodoende tot buitenwijk kan orden. Geerts G., den Boon T, e.a., Van Dale J.H., Groot woordenboek der Nederlandse taal, p. 3842. 39 Bisschops T., Leven aan de rand?, p. 52. 40 Dhondt L., Proeve tot een vernieuwde schets van de geschiedenis van Oudenaarde, p. 48. 41 Demuytere D., Demografische evolutie in de kasselrij, p. 27. 42 Ouvry B., Het materiële leven te Oudenaarde, p. 139. 43 Ouvry B., Het materiële leven te Oudenaarde, p. 129. 44 Ouvry B., Het materiële leven te Oudenaarde, p. 130. 45 Ouvry B., Het materiële leven te Oudenaarde, p. 130. 46 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. XXIII. 47 Haemers J. en De Jaegher L, ‘In den tijt dat de stede van Audenarde beleit was’, p. 116.

19 4 De stad op kaart: 16de-eeuwse stadsplattegrond van Jacob van Deventer

Deze stadsplattegrond uit de jaren ’60 van de 16de eeuw kan beschouwd worden als de eerste ‘moderne’ plattegrond van de middeleeuwse stad (zie fig. 6.1). Modern in die zin dat het de eerste kaart is die opgetekend is aan de hand van de triangulatie, ook wel driehoeksmeetkunde genoemd.48 Aan de universiteit van Leuven studeerde van Deventer samen met Frisius en Mercator, beide tijdgenoten van de Nederlandse cartograaf. Men gaat ervan uit dat Frisius de eerste was die de theorie neerschreef, en dat van Deventer de eerste was die ze in de praktijk omzette. Of beide cartografen op dit vlak dan ook samenwerkten, weet men niet met zekerheid. De kans lijkt me echter groot dat ze wel van elkaars onderzoek afwisten. De kaart wordt aangezien als de eerste moderne kaart, wat echter niet wegneemt dat er misschien nog andere ‘moderne’ kaarten circuleren die nog niet ontdekt zijn of die destijds verloren zijn gegaan. Ze is tevens modern gezien de accuraatheid van de kaart.

“Une exception remarquable est formée par le tout premier plan réalisé, celui de Jacob van Deventer, qui par ses qualités d’exactitude constitue un cas unique, resté inégale jusqu’au XIXe siècle *…+.”49

Reeds in de jaren ’50 bestudeerden verschillende historische geografen de betrouwbaarheid van van Deventers kaart. Ze kan, net als alle andere kaarten -zie o.a. de kaart van Brugge en Amersfoort- nagenoeg geheel worden geprojecteerd op het huidige stratenplan van Oudenaarde.50 Op die manier kunnen we concluderen dat de kaart uit de 16de eeuw zeer professioneel is opgetekend, zeker met de toen nog beperkte technische middelen. Daarenboven kunnen we uit een vergelijking van beide kaarten ongetwijfeld interessante gegevens of verklaringen naar boven halen. Vannieuwenhuyze deed dit reeds voor de stadsplattegronden van Jacob van Deventer van Brussel, Halle en Vilvoorde in zijn doctoraatsverhandeling Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuwse stedelijke ruimte.51

Op de kaart bevinden zich de aanduidingen van noord, oost, zuid en west. Ook op dit vlak kan de kaart als “de eerste moderne kaart” aangezien worden. Het noorden is namelijk op het plan bovenaan georiënteerd. Bij vele kaarten uit die tijd ontbreken ofwel de windrichtingen of zijn zij meestal niet per se noordwaarts gericht, waar dit bij de hedendaagse, moderne kaarten wel het geval is.

48 Aan de hand van de goniometrie (sinus-, cosinus- en tangensregels, stelling van Pythagoras) wordt de exacte ligging van verschillende punten ten opzichte van elkaar berekend. In de landmeetkunde is dit een belangrijke werkvorm. In de landmeetkunde wordt dit vooral bepaald door het zoeken naar landmarks. Het komt er op neer dat de ligging van een onbekend punt kan worden vastgelegd als twee andere coördinaten gekend zijn. 49 Danckaert L., L'évolution territoriale de Bruxelles, p. 19. 50 Zie eveneens in Carton C., Oudenaarde, de stadsontwikkeling van de Scheldestad in de Middeleeuwen. 51 Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuwse stedelijke ruimte.

20 4.1 Jacob van Deventer, keizerlijk-koninklijk geograaf

Over het leven van Jacob van Deventer weten we weinig.52 Hij werd waarschijnlijk rond 1500-1505 geboren in Kampen.53 Men heeft namelijk een akte teruggevonden waarin Jacobus de Daventria zich inschrijft aan de Universiteit van Leuven in 1520.54 Na zijn dood in 1575 in Keulen werd hij snel vergeten. Waar men wel goed over geïnformeerd is, is dat hij in 1558 door Filips II werd aangesteld als keizerlijk geograaf om de steden van de Zeventien Provinciën in kaart te brengen.55 Vooraleer Jacob van Deventer de steden van de Lage Landen in kaart bracht, legde hij zich toe op de zogenaamde provinciekaarten: de verschillende provincies, zoals Brabant, Zeeland, Holland, enzovoort werden nauwkeurig opgetekend.56 Voor de rest moeten we ons voornamelijk baseren op de briefwisseling tussen Viglius, voorzitter van de Raad van State te Brussel en Hopper om ons te kunnen verdiepen in het leven van Jacob van Deventer.57 Op 1 april 1558 omschrijft Viglius de opdracht als volgt: “visiter, mesurer et desseigner toutes les villes de noz pays de par-deçà, aussi les rivières et villaiges circumvoisins, semblablement les passaiges ou destroictz des frontières, et le tout rédiger en ung livre contenant pourtraict de chascune province, et après démonstration de chascune ville particulière.”58

Van 1558 tot 1571 werkte van Deventer aan zijn meesterwerk.59 Van Deventer karteerde gemiddeld 22 steden per jaar, dat zijn 2 steden per maand. In die maand moest de cartograaf ook nog reizen en er kon alleen maar in de zomer gewerkt worden. Per stad zal hij dus niet meer dan een paar dagen aanwezig zijn geweest.60 Krogt is van mening dat van Deventer zeer nauwkeurig is geweest, behalve in Vlaanderen.61 Ik denk echter niet op vlak van metrische precisie, maar eerder op het vlak van beschrijving van de kaarten. Het wegennet blijft ongezien juist maar misschien is de invulling van de kaart zoals bijvoorbeeld de stereotiepe bebouwing minder accuraat. Het blijft echter wachten op meerdere studies van andere stadsplattegronden om dit te kunnen achterhalen.

Na de plundering van Mechelen door de Spanjaarden verhuisde hij naar Keulen waar hij in 1575 “in tamelijke welstand” overleed. Dat het werk niet volledig voltooid was, kunnen we zien in de uitspraak van Viglius. Die vond het spijtig dat niet overal de kerken, poorten en publieke gebouwen op de kaarten waren geplaatst.62 Nog niet alle steden waren gekarteerd, niet alles was getekend en

52 De Smet A., De plaats van Jacob van Deventer in de cartografie van de 16de eeuw, p. 480. 53 Vande Winkel G. (Red.), Gezicht op de steden Aalst, Ninove en Geraardsbergen, p. 226. 54 Vande Winkel G. (Red.), Gezicht op de steden Aalst, Ninove en Geraardsbergen, p. 226. 55 Deys H.P., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 86. Krogt, P. van der, Welke steden karteerde Van Deventer voor Filips II in diens 'landen van herwerts overe'?, p. 116. 56 De Smet A., De plaats van Jacob van Deventer in de cartografie van de 16de eeuw, p. 463. 57 Deys H.P., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 81. 58 Ruelens C.L., Atlas topographiques des villes des Pays-Bas au XVIe siècle par Jacques De Deventer, p.8. 59 Krogt, P. van der, Welke steden karteerde Van Deventer voor Filips II in diens 'landen van herwerts overe'?, p. 116. De Smet A., De plaats van Jacob van Deventer in de cartografie van de 16de eeuw, p. 476. 60 Krogt, P. Van der, Welke steden karteerde Van Deventer voor Filips II in diens ‘landen van herwerts overe’?, p. 120. 61 Krogt, P. Van der, Welke steden karteerde Van Deventer voor Filips II in diens ‘landen van herwerts overe’?, p. 119. 62 Deys H.P. , De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 82.

21 nog niet alles juist ingekleurd. Gent, Antwerpen en Ieper ontbreken als grote steden in de 16de- eeuwse collectie.63

Nadat het driedelige werk verzegeld in bewaring was gebracht door de stadsmagistratuur, kwam het in handen van Viglius.64 In 1577 stierf deze en was het de Spaanse landvoogd Don Juan die er zich over ontfermde. Of ze tot in Spanje is geraakt of wat er daarna mee is gebeurd, is nog steeds niet geweten.65

Dat we niet veel weten over deze Noord-Nederlandse cartograaf ligt ook in het verlengde van zijn opdracht: in naam van Filips II vervaardigde hij militaire kaarten van de Lage Landen. Deze werden liever geheim gehouden, wat ongetwijfeld een aanleiding zal zijn geweest voor zijn mysterieuze persoonlijkheid.66 In de verschillende steden en plaatsen die hij heeft bezocht, heeft hij nagenoeg geen enkel spoor nagelaten. Er zijn nergens bewijzen van betalingen of schenkingen teruggevonden die op zijn aanwezigheid zouden kunnen duiden:

“Een verder bewijs van zijn relatief teruggetrokken bestaan vinden we in het feit dat in geen van de opgenomen steden ook maar iets van zijn aanwezigheid is teruggevonden. Hij zal de stadsbesturen dit wellicht opgelegd hebben omdat hij in opdracht van koning Filips II werkte.”67

Vanaf de 19de eeuw kwam er echter meer en meer interesse in de oude cartografie, zo ook in de kaarten van Jacob van Deventer.68 In 1884 startte het Belgische project onder voogdij van Ruelens om de kaarten te reproduceren.69 Hoewel door het onderzoek naar deze kaarten verschillende documenten aan het licht kwamen, bleef het leven van de cartograaf uit Kampen een onbekend terrein.

4.2 Geschiedenis van de stadsplattegronden

In 1859, zo’n drietal eeuwen later, werden de stadsplattegronden bij een veiling in Den Haag ontdekt.70 Het waren 221 losse exemplaren en bleken de minuten te zijn. Maar dit kwam pas later aan het licht. In 1866 publiceerde de Friese archivaris Eekhoff een artikel waarin hij de vondst openbaar maakte.71 In 1875 ontdekte vervolgens Gachard, algemeen rijksarchivaris van België, twee banden in de Biblioteca Nacional te Madrid met de netexemplaren erin.72 Er zou nog een derde deel moeten zijn (met o.a. de Brabantse en Limburgse steden), maar dit is nog niet teruggevonden. Wel

63 Ruelens C.L., Atlas topographiques des villes des Pays-Bas au XVIe siècle par Jacques De Deventer, p. 17. 64 Deys H.P. , De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 82. De Smet A., De plaats van Jacob van Deventer in de cartografie van de 16de eeuw, p. 476. 65 De Smet A., De plaats van Jacob van Deventer in de cartografie van de 16de eeuw, p. 82. 66 Deys H.P., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 87. De Smet A., De plaats van Jacob van Deventer in de cartografie van de 16de eeuw, p. 461. 67 Ahlers W., Jacob van Deventer, nieuwe ideeën en nieuwe vragen, p. 59. 68 Vande Winkel G., Leven en werk van cartograaf Jacob van Deventer (1500/1505-1575), p. 225. 69 Hoff, B. van ’t, Jacob van Deventer, keizerlijk-koninklijk geograaf, p. 2. Deys, H.P., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 86. 70 Visser J.C., De waarde van de stedenatlas van Jacob van Deventer, p. 117. 71 Vande Winkel G. (red.), Gezicht op de steden Aalst, Ninove en Geraardsbergen, p. 225. 72 Koeman C. en Visser J.C., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 5.

22 zijn nog enkele minuten bewaard gebleven van dit deel. In totaal zou Jacob van Deventer om en bij de 250 steden in kaart hebben gebracht. Per stad waren er telkens drie kaarten: een minuut73 (de losse exemplaren gevonden in Den Haag), een netkaart (te Madrid) en een zogeheten carton (een kaartje toegevoegd bij de netkaarten met enkel de stadsversterkingen en de voornaamste gebouwen erop) (zie fig. 4.1).74 Samengevat zijn er dus drie delen met de netkaarten waarvan het eerste deel ontbreekt. Deze twee atlassen bevinden zich in Madrid. Daarnaast zijn er per stad drie soorten kaarten getekend, een minuut, een netkaart en een carton.75

Volgens verschillende vorsers zouden er meerdere kopieën gecirculeerd hebben. De minuten die we nu hebben, zouden de clandestiene kopieën van de verloren ‘echte’ minuten zijn die van Deventer maakte om later te kunnen uitgeven.76 Ze zijn weinig becommentarieerd en bevatten zo goed als geen schriftelijke informatie. Wel bevinden er zich naast de stedelijke elementen ook de meest markante topografische bijzonderheden op. Naast de eigenlijke steden geven de stadsplattegronden ook de galgen, windmolens, leprozerieën, kastelen, kloosters, en dergelijke weer.

Een legende heeft de kaart evenwel niet. De kaarten zijn niet vergezeld van een begeleidende tekst.77 Net zoals bij de meeste vroege cartografen werden kaarten niet vergezeld van een verklarende sleutel om de symbolen nader uit te leggen.78 Door Koeman en Visser werd een legende opgesteld voor de 16e-eeuwse stadsplattegronden. De kaarten werden als volgt ingekleurd:

73 Een minuut is een ambtelijk stuk en geeft de nagenoeg de definitieve versie van een document weer. Het is als het ware het laatste stadium van de kladversie vóórdat het definitief in het net wordt gezet. De term komt van het Latijnse woord minuta, wat ‘klein’ betekent. 74 Visser J.C., De waarde van de stedenatlas van Jacob van Deventer, p. 117. 75 Deys H.P., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 84. 76 Krogt, P. van der, Welke steden karteerde Van Deventer voor Filips II in diens 'landen van herwerts overe'?, p. 88. Ook Deys H.P. stelde deze hypothese: Deys H.P., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 87. 77 Ruelens C.L., Atlas topographiques des villes des Pays-Bas au XVIe siècle par Jacques De Deventer, p. 2. 78 Blakemore M.J. en Harley J.B., Concepts in the History of Cartography, p. 71.

23 bestanddeel kleur bebouwde oppervlakte Rood met huissignaturen bijzondere gebouwen wit (gevels) en blauw (daken) zandgronden of hoger gelegen, droge gebieden lichtgeel bossen donkergroen met boomsignatuur weilanden of lager gelegen, vochtige gebieden lichtgroen schorren, slikken en uiterwaarden donkergroen water blauw dijken arcering beplanting langs de weg groene band bosschages (aantal bosjes of struiken bij elkaar) donkergroene stippen op een lichtgroene of gele achtergrond

Kleurlegende gebruikt op de stadsplattegronden van Jacob van Deventer79

Deze kleuren leveren een sleutel op voor de kaarten, maar zijn veelal pas later ingekleurd. Of dit door Jacob van Deventer zelf gebeurde, is niet zeker. Dit wil uiteraard niet zeggen dat de kleurcodes die we in de 20ste eeuw aan de kaart geven geenszins zouden overeenkomen met wat Jacob van Deventer op het moment van intekenen zag of wilde duidelijk maken. Maar of Jacob van Deventer een legende in deze vorm op het had, zullen we nooit kunnen achterhalen. Blakemore en Harley halen het volgende voorbeeld van de watermolens aan.80 Op vele Engelse provinciekaarten uit de 18de eeuw staan watermolens afgebeeld met behulp van een asterisk. Evenwel weten we niet wat voor soort watermolens met deze legende bedoeld worden. Het kan om watermolens gaan met een enkel rad, met meerdere raderen, bestaande uit één enkel gebouw of meerdere. We kunnen dus zoeken naar een legende, maar volledig de gebruikte sleutel van de kaart achterhalen blijft onmogelijk.

De markantste gebouwen werden gedetailleerder weergegeven dan de gewone behuizing op de kaarten. Zij worden ook in een ander perspectief weergegeven om zo meer details te kunnen vrijgeven (cfr. infra over de verschillende perspectieven in de kaart). Typische burgerlijke en religieuze gebouwen zoals het stadhuis, de hallen, omwallingen, de stadspoorten, kerken, kloosters, molens, e.d.m. zijn op deze manier weergegeven op de kaart. Zij kregen een afbeelding in opstand en eventueel een blauw ruiterdak (zie fig. 4.2). De andere elementen die het beeld van de stad bepaalden werden schematisch weergegeven. De doorsnee behuizing van de gewone bevolking werd figuratief afgebeeld in de vorm van een omgekeerde V. Deze omgekeerde V vormde waarschijnlijk een allusie op de gevels van deze huizen.81

79 Koeman C., Visser J.C., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 8. 80 Blakemore M.J. en Harley J.B., Concepts in the History of Cartography, p. 74. 81 Ook B. Vannieuwenhuyze haalt dit aan: Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuwse stedelijke ruimte, Bijlage II, p. 7.

24 Net zoals bij de datering van de plattegrond van Oudenaarde van Jacob van Deventer, kunnen we ons niet baseren op rechtstreeks bronnenmateriaal voor het achterhalen van de manier waarop hij tewerk ging bij het in kaart brengen van Oudenaarde in de 16de eeuw. Ook hier moeten we ons baseren op indirect materiaal: de kaart zelf en de schaarse briefwisseling tussen van Deventer en zijn collega’s.

Er bestaat een soort consensus over het feit dat het waarschijnlijk van Deventer zelf was die het veldwerk grotendeels voor zich heeft genomen.82 Het feit dat hij een vrijgeleide kreeg van Filips II lijkt aan te geven dat hij op de plaatsen die hij in kaart wilde brengen, aanwezig was. Het is dus één van de weinige zekerheden dat hij veel van het werk zelf heeft verricht.83 Brouwer en Visser zien in de prikgaatjes (cfr. infra voor het kopiëren van de minuten, zie fig. 4.3), de verschillende watermerken en kettinglijnen een aanduiding voor het feit dat Jacob van Deventer door het landschap gelopen heeft. Of van Deventer tot in de achtertuinen van de huizen is geraakt, valt te betwijfelen. Het lijkt in de eerste plaats nogal logisch dat de cartograaf niet zomaar overal in ieders huis of tuin binnen kon (ook al had hij een vrijgeleide). Hij had daar ongetwijfeld ook de tijd niet voor. In de analyse zullen we ook zien dat die achtertuinen veelal zeer schematisch zijn weergegeven. Visser stelt het volgende:

“Kennelijk is Van Deventer niet tot de achterterreinen doorgedrongen. Het opnemen van deze details zal hem teveel tijd gekost hebben; tevens was het in verband met zijn opdracht niet noodzakelijk.”

“Van Deventer zal op deze terreinen doorgaans niet geweest zijn: hij had daar in het algemeen niets te zoeken.”84

Op het veld gebruikte Jacob van Deventer verschillende werktuigen. Volgens Koeman maakte hij geen gebruik van de meetketting maar had hij een boussole85 bij zich om samen met het aantal passen en de hoekmeting afstanden vast te leggen. In het onderzoek van Meurer van een Duitse stadsplattegrond van van Deventer behoorden tevens een kompas en een hoekmeter om de triangulatie te kunnen uitvoeren tot zijn gereedschap.86 De steden met een ommuring zijn veelal nauwkeuriger ingetekend. Dit kan er op wijzen dat de vestingwerken met relatief hoge punten een belangrijke rol speelden in het optekenen van de kaarten.87 Sommige vorsers twijfelen er zelfs niet aan dat Jacob van Deventer een al dan niet kleine groep medewerkers of arbeiders onder zijn hoede zou hebben gehad om het werk te kunnen voltooien.88

Naast het werk op het veld werden er ook veel manuren besteed om van de verschillende schetsen eerst kladversies en minuten te maken vooraleer men overging tot het finale werk: het creëren van

82 Vande Winkel G., Leven en werk van cartograaf Jacob van Deventer, p. 229-233. 83 Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuwse stedelijke ruimte, p. 8. 84 Visser J.C., De waarde van de stedenatlas van Jacob van Deventer, p. 121. Visser J.C., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 29. 85 Een boussole is de voorloper van het kompas. Het heeft dezelfde functie als een kompas. Een meetketting was een ketting bestaande uit verschillende even lange schakels. Het werd gebruikt om te meten. De meetketting bracht echter veel meetfouten met zich mee (gebogen schakels, dubbel liggende schakels,...). 86 Deys H.P., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 86. De hoekmeter werd gebruikt om hoeken te meten. Het bestond uit twee scharnierende plaatjes die ten opzichte van elkaar kunnen roteren. De graden kunnen eenvoudig worden afgelezen van de plaatjes. 87 Visser J.C., De waarde van de stedenatlas van Jacob Van Deventer, p. 118. 88 Onder andere B. Vannieuwenhuyze.

25 de netkaarten. In de minuutkaarten bevinden zich, op regelmatige wijze, verschillende ‘prikgaatjes’. Volgens van ’t Hoff deden deze dienst om gemakkelijker te kunnen kopiëren.89 Ze werden gebruikt bij het vervaardigen van tekeningen en kopieën. Volgens Deys was het, gezien de opdracht die van Deventer te vervullen had, van hogerhand niet toegestaan om de kaarten te kopiëren en in omloop te brengen, maar deed van Deventer dit toch, of was hij dit toch van plan te doen?90 Vervolgens stelde Visser vast dat er een verschil bestond in de gaatjes: er waren kleine ronde en grote onregelmatige gaatjes (zie fig. 4.3). Volgens hem kan hier een onderscheid worden gezien in kopieerpunten en meetpunten.91 De eerste werden ná en de tweede vóór de inkleuring gemaakt. Dit is echter vooral hypothetisch gesteld. Hoe de minuten werden gekopieerd is nog steeds onduidelijk. Op de netkaarten bevinden zich namelijk geen prikgaatjes. Dit zou er kunnen op wijzen dat er nog een tussenfase was tussen de minuten en de netkaarten.92

De 16de-eeuwse kaart van Oudenaarde werpt een nieuw licht op de methode van karteren van Jacob van Deventer. In de Nederstraat werd tussen de gewone huizen een kapel gevonden. Het bleek de St-Eligiuskapel te zijn. Deze kapel werd echter meegekleurd met de stereotiepe bebouwing (zie fig. 4.4). De kapel is getekend in opstand maar is niet witgelaten en kreeg geen blauw ruiterdak zoals bij andere belangrijke gebouwen het geval is. Volgens mij zegt het iets over de werkwijze van de cartograaf. Waarschijnlijk tekende Jacob van Deventer eerst het wegennet, gevolgd door de markante gebouwen. Daarna tekende hij de rest en pas op het einde werd de kaart ingekleurd. Ofwel werd de St-Eligiuskapel per ongeluk mee gekleurd als stereotiepe bebouwing ofwel werd de kapel niet belangrijk genoeg geacht om ze juist in te kleuren. De cartograaf vond het waarschijnlijk niet nodig om in de Nederstraat nog een markant gebouw te kleuren. Maar waarom werd het Grauwzusterklooster in de Hoogstraat dan wel ingekleurd? Het schept mogelijks een idee van de manier waarop Jacob van Deventer te werk ging, maar voorlopig blijven er meer vraagtekens dan antwoorden.

De kaart van Oudenaarde van Jacob van Deventer beoogt twee verschillende perspectieven. Deze zijn niet zomaar gekozen. In de eerste plaats heeft Jacob van Deventer gekozen voor een verticaal perspectief. Daarnaast koos hij eveneens voor een panoramisch perspectief. Beide werden echter voor andere doeleinden gebruikt. Het eerste werd gebruikt voor alle geografische kenmerken zoals groengebieden, hydrografie, maar ook het stratenplan van de stad. Het is ook daarom dat deze vroegmoderne kaart zo modern aandoet. Door dit perspectief, als het ware vanuit een helikopter opgetekend, lijkt de kaart het meest overeen te komen met het hedendaags perspectief. Dit heeft ook zo zijn redenen. Jacob van Deventer tekende zijn kaarten in opdracht van de Spaanse vorst Filips II en deze hadden dan ook militaire doeleinden. Plaatsbepaling en lokalisatie waren daarom van uiterst groot belang. Dit lukt het makkelijkst wanneer men het te tekenen gebied loodrecht projecteert op een plattegrond. Op die manier krijgt men minder te maken met wisselende perspectieven en wisselende groottes. Bij een schuin perspectief worden de straten vervormd en verkleind naargelang men ‘achteruit’ schuift of kijkt op de kaart. Bij een loodrechte projectie heeft men dit niet. Deze projectie sluit dus ook het best aan bij de militaire doeleinden die Filips II voor ogen had.

89 Hoff, B. van ’t, Jacob van Deventer, keizerlijk-koninklijk geograaf, p. 11. 90 Deys H.P., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 87. 91 Deys H.P., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 87. 92 Koeman C., Visser J.C., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 6.

26 Daarnaast werd er voor de bebouwde oppervlaktes een panoramisch of eerder schuin perspectief gebruikt. De huizen en de religieuze en burgerlijke gebouwen werden niet volgens de verticale, loodrechte projectie in kaart gebracht, maar door een vogelvluchtperspectief of in opstand gevisualiseerd. Koeman en Visser stellen het volgende: het zijn ‘plattegrond*en+ met opstallen in scheve parallelprojectie’.93

Op de kaart werd dus telkens de zuidoostelijke en de zuidwestelijke zijde van de bebouwing getoond. Bij een loodrechte projectie zou men enkel en alleen de daken van de bebouwde gebieden zien. Op die manier zou het herkennen ervan ook moeilijker worden. Aan de andere kant verliest de kaart ook informatie. Door het stratenplan e.d.m. vanuit een loodrecht perspectief te tekenen en de karakteristieke gebouwen in een schuine projectie te visualiseren, krijgt men regelmatig het fenomeen dat bijvoorbeeld een toren of een dak de achterliggende stukken grond of huizen verbergt (zie fig. 4.5). Ook hier lijkt me dit weer een gegronde reden van Jacob van Deventer om voor deze manier van aanzicht te kiezen. Naast een gemakkelijke lokalisatie van de plaatsen en gebieden door de loodrechte projectie, kon men zich eenvoudig oriënteren door een gemakkelijke herkenning van de gebouwen door de schuine projectie. Lokalisatie, oriëntatie en herkenning gaan dus hand in hand door het gebruik van deze beide perspectieven door elkaar.

4.3 Historiografie

Over de geschiedenis van Oudenaarde is reeds veel geschreven. Al sinds de 19de eeuw kende de Oudenaardse geschiedschrijving een gestage groei. De eerste echte vorser die zich toespitste op Oudenaarde was Bartholomeus De Rantere. Hij sloot zich vele dagen op in het oude archief om er verschillende teksten te transcriberen en over te schrijven.94 Daarna zouden vele historici elkaar afwisselen. Ketele,95 Vander Straeten,96 Vander Meersch97 en Van Cauwenberghe98 schreven midden 19de eeuw de eerste publicaties over de geschiedenis van Oudenaarde. Rond de eeuwwisseling was het de beurt aan De Potter en Broeckaert.99 In hun Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen werd ook het levensverhaal van de Scheldestad grondig uit de doeken gedaan. Rond 1950 kwam er een generatiewissel. Vorsers als Dhondt,100 Hoebeke101 en Delfos102 namen de taak op zich om zich verder te verdiepen in de geschiedenis van Oudenaarde. De laatste twee decennia doorwaadden vooral Berings,103 Devos,104 Van Durme105 en Castelain106 de Oudenaardse

93 Visser J.C., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 29. 94 De Smet M. (ed.), De Rantere B., Geschiedenis van Oudenaarde, 1985. 95 Ketele J., Vues et monuments d'Audenaerde (dessinés et lithographiés par G. Simonau), 1838. 96 Vander Straeten E., Notice historique sur l'ancien château de Bourgogne à Audenarde, 1851. 97 Vander Meersch D.J., Notice historique et généalogique sur le Vicomté d’ Audenaerde, in: M.S.H.B., Gent, 1848. 98 Van Cauwenberghe E., Lettres sur l'histoire d'Audenarde, 1847. 99 De Potter, F. en Broeckaert J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Zesde reeks. Arrondissement Oudenaarde. Deel 1, 1903. 100 Dhondt J., Ontstaan en wording van Oudenaarde, 1944-1945. 101 Hoebeke M., Oudenaarde, in: Belgische steden in reliëf, 1965. 102 Delfos L., Oudenaarde en Pamele voor 1117, G.K.O., 1956. 103 Berings G., Landschap, geschiedenis en archeologie in het Oudenaardse, 1989.

27 geschiedenis. Naast de vorsers die hier nu werden opgesomd, plozen uiteraard nog vele andere historici de geschiedenis van Oudenaarde uit. Hen allemaal opnoemen zou echter een artikel op zich vormen. Het toont nochtans wel aan hoeveel er reeds over de Scheldestad is geschreven en gepubliceerd.

Maar welke plaats neemt de 16de-eeuwse stadsplattegrond in dit kader in? Alle Oudenaardse historici kennen de kaart en gebruiken ze dan ook maar al te graag. De stadsplattegrond staat immers bekend om zijn accuraatheid en juistheid. Zeker de mediëvisten wisten de kaart te appreciëren. De kaart geeft per slot van rekening een gedetailleerd beeld van de middeleeuwse stad weer, vlak voor de overgang naar de vroegmoderne tijd. Elk werk dat handelt over het ontstaan of dat op z’n minst handelt over de middeleeuwse periode van de stad, publiceert de kaart. Maar daar blijft het bij. Van een diepe analyse wordt geen gewag gemaakt. Men neemt de kaart zonder verder kritisch nadenken op in het werk en gebruikt ze enkel als illustratie. De toponymische studie van Damman gebruikte de 16de-eeuwse kaart bijvoorbeeld om de verschillende straatnamen op aan te duiden.107 In het gedenkboek 750 jaar Pamelekerk in 1985 gebruikte wijlen Hoebeke de kaart om de grensproblematiek te duiden.108 Ook Van Cauwenberghe baseerde zich op Jacob van Deventers kaart voor de reeks kaarten die ze produceerde.109 Iedereen gebruikte de kaart zonder meer. Één van de gevolgen is dat de kaart ondertussen telkens verschillend wordt gedateerd. Daarenboven wordt altijd de 19de-eeuwse reproductie van Ruelens gebruikt en niet zozeer het 16de-eeuwse origineel. Maar in hoeverre is deze kaart van Oudenaarde wel betrouwbaar? Is het gebruik van deze stadsplattegrond als dé ultieme bron voor de plaatsaanduiding van het middeleeuwse Oudenaarde zonder enige vorm van onderzoek historisch wel verantwoord?

4.4 Technische analyse van de stadsplattegrond

Deze verhandeling is in meerdere delen opgesplitst. Één van deze onderdelen is een puur technisch onderzoek. Onder de technische kant van de kaart verstaan we het tastbare. Een kaart bezit ook puur historische gegevens, maar die worden later onderzocht. De afbeeldingen op de kaart zijn in se niet tastbaar. Ze zijn afgebeeld op de kaart en staan er logischerwijs niet letterlijk op. De historische gegevens analyseren is het onderwerpen van de feiten die de kaart ons wil aanleren aan andere bronnen. Met de technische analyse wordt de kaart an sich bedoeld -als het ware het papier- = materiaal = tastbare en niet zozeer wat ze ons wil vertellen. De volgende vergelijking kan worden gemaakt: wat men vertelt kan niet worden aangeraakt. In dit deel willen we dus eerst de verteller analyseren, nog niet het vertelde.

De technische analyse vertelt ons iets meer over de habiliteit van de kaart. De grootte, het formaat, de schaal, de afmetingen enzovoort vormen de technische kant van de kaart. Deze vertellen ons ook

104 Devos P., Het kasselrijhuis te Oudenaarde. Bijdrage tot de geschiedenis van het ambtsgebouw van het kasselrijbestuur Oudenaarde, 1989. 105 Van Durme L., Toponymische mengelingen uit Oudenaardse bronnen, G.K.O., 2005. 106 Castelain R., De mentaliteit van boeren en burgers in Oudenaarde en zijn kasselrij, 15de-18de eeuw, 1989. 107 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, 1959. 108 Hoebeke M., De stichting van de parochie Pamele, in: Gedenkboek 750 jaar Pamelekerk, 1985, p. 25-40. 109 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, 2004.

28 hoe de kaart tot stand is gekomen, welke werkwijzen werden gebruikt om het document te vervaardigen.

De Koninklijke Bibliotheek van België geeft ons enkele afmetingen en technische gegevens over de kaart. Het document betreft een “ingekleurd stadsplan met aquarel”. De kaart is handgetekend en geeft “Audenaerde en omgeving” weer, “omstreeks den jare 1550.” De atlas waar deze kaart zich in bevindt, wordt als volgt omschreven: “Atlas des villes des Pays-Bas: 73 places levées entre 1550 et 1565 sur les ordres de Charles Quint et de Philippe II, Jacob van Deventer, Plans coloriés à l'aquarelle.” Over de kaart van Oudenaarde schrijft men het volgende: “Plattegrond in kleuren. Origineele teekening van den beroemden Keizerlijken Aardrijks-beschrijver Jac. van Deventer”.

Al snel wordt duidelijk dat er geen moderne, wetenschappelijk onderbouwde, technische analyse is toegepast op de kaart. In het volgende deel willen we dan voor eens en voor altijd afrekenen met de wankele datering, het precaire formaat en de twijfelachtige schaal van de kaart.

4.4.1 Datering

Net zoals het een onbegonnen werk is het leven van Jacob van Deventer te schetsen en te reconstrueren, is het even moeilijk om de kaart van Oudenaarde te dateren. Het is wel zeker dat ze ergens tussen 1558 en 1575 moet getekend zijn. Deze data zijn respectievelijk het jaar waarin van Deventer de opdracht van Filips II kreeg en het jaar waarin hij stierf. De laatste datum moet zelf 4 jaar worden vervroegd daar hij in 1571 reeds zijn werk had voltooid uitgezonderd enkele versieringen.110 Thans weten we ook dat verschillende kaarten reeds vóór 1558 zijn gemaakt. Deze van Dordrecht was al klaar in 1545111 en deze van Brussel werd gedateerd in 1554.112 Verschillende plannen werden nog vóór “la commission donnée par Philippe II” gekarteerd.113

Verschillende Oudenaardse vorsers situeren de stadsplattegrond zelf “omstreeks de jaren 1550”.114 Als we de periode ‘1550-1571’ aanhouden, dan krijgen we nog altijd een tijdspanne van meer dan 20 jaar. Daarom moeten we ons voor deze datering toespitsen op indirecte aanwijzingen. Deys onderzocht de volgorde waarin Jacob van Deventer de verschillende steden karteerde en kwam tot een voorzichtige conclusie: eerst zou van Deventer de Hollandse steden hebben gekarteerd. Daarna kwamen de Vlaamse en Brabantse steden aan bod om te eindigen met de Waalse steden.115

De Oudenaardse literatuur en vorsers dateren de kaart eveneens rond 1560. Toch worden ook hier verschillende data naar voor geschoven. In Oudenaarde 1708. Een stad, een koning, een veldheer wordt de kaart gesitueerd ca. 1565.116 Devos laat de kaart vroeger dateren namelijk in 1560.117 In

110 Deys H.P., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 81. 111 Koeman C. en Visser J.C., De stadsplattegronden van Deventer, p. 7. 112 Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuwse stedelijke ruimte, Bijlage II, p. 15. 113 Ruelens C.L., Atlas topographiques des villes des Pays-Bas au XVIe siècle par Jacques De Deventer, p. 8. 114 De Smet M., Kroniek van de Sint-Pietersbandenkerk van Bevere, p. 11. Vandeputte, J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 239. 115 Deys H.P., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 87. 116 Lachaert P.-J. (red.), Oudenaarde 1708. Een stad, een koning, een veldheer, Leuven-Stad Oudenaarde, Davidsfonds, 2008, p. 12.

29 1961 dateerde Vandevelde de plattegrond in de jaren ’40 tot de jaren ’60 van de 16de eeuw.118 Damman en Vandeputte situeren tevens de plattegrond tussen 1546 en 1565.119 Als men de literatuur echter nakijkt, dan is het vinden van één of andere referentie betrekkelijk moeilijk. Waarom men de Oudenaardse plattegrond in de jaren ’60 plaatst, lijkt vooral af te hangen van de hypothese gebaseerd op de reeds vermelde Deys. Als we echter de datering, verschaft door de Koninklijke Bibliotheek van België, nalezen, dan is snel duidelijk waar men de deze heeft gehaald. De KBR vermeldt namelijk: “Atlas des villes des Pays-Bas: 73 places levées entre 1550 et 1565 sur les ordres de Charles Quint et de Philippe II, Jacob van Deventer”. Maar echt onderzoek naar de data per kaart afzonderlijk is nog niet gebeurd. Mijns inziens blijft een tijdspanne van 15 à 20 jaar nog altijd te algemeen.

Het watermerk van de kaart zou ons kunnen leiden tot een preciezere datering. In de middeleeuwen had papier immers veelal een watermerk. Dit teken toonde aan waar het papier gefabriceerd was. Aangezien men regelmatig van watermerk wisselde, kon dit helpen om de kaart te dateren. De tijdspanne van de 16de-eeuwse stadsplattegrond van Brussel werd op deze manier gereduceerd tot twee jaar.120 Om het watermerk echter te zien, moet men de kaart tegen het licht kunnen houden. Aangezien de te verwerken kaart nog steeds vastzit in het boek, kan men dit echter niet doen. Het is dus wachten tot de stadsplattegrond is losgemaakt vooraleer we een exactere datum kunnen weergeven.

Aangezien de voorgaande pistes ons niets exacts opleverden in verband met de datering, moeten we ons studieveld verleggen naar de kaart zelf. Een plattegrond kan inherente aanwijzingen bezitten die ons meer kunnen leren over het tijdstip waarop de kaart moet getekend zijn. Gebouwen, wegen, waterlopen, grachten enzovoort kunnen een terminus ante quem of post quem opleveren. Als we bijvoorbeeld weten dat een afgebeelde poort op de kaart pas in 1552 werd gebouwd, dan kunnen we dit jaartal als een terminus post quem stellen: de stad zal pas na 1552 in beeld zijn gebracht dus kan de kaart niet vóór 1552 zijn ingetekend. Een concreet voorbeeld doet zich voor bij de datering van de Brusselse stadsplattegrond van van Deventer. Daar werd de aanleg van een vaart gebruikt om de kaart tot op een jaar te dateren.121 Er moet worden opgemerkt dat bepaalde bouwwerken soms vóór de constructie al werden ingetekend.

Hoe zit dat nu met de stadsplattegrond van Oudenaarde? Verschillende mogelijkheden doen zich voor om de kaart preciezer te dateren. De hoop op een exacte situering zal ik maar onmiddellijk vergeten. Tot op vandaag is er nog niets gevonden om de kaart tot op een jaar juist in de tijd te plaatsen. Verder onderzoek van primaire bronnen lijkt mij noodzakelijk. Archiefdocumenten van o.a. het O.L.V.-hospitaal en stad Oudenaarde, maar ook van de abdij van Maagdendale of het klooster van Sion zouden voor een oplossing kunnen zorgen. Daarin moet dan vooral worden gezocht naar elementen die zichtbaar zijn op de kaart. Historische feiten, processies, rechtzaken en dergelijke meer laten meestal geen zichtbare sporen na op een kaart. Het is dus voornamelijk de bouwgeschiedenis die ons interesseert, al kunnen sommige gebeurtenissen ook hun sporen nalaten

117 Devos P., Devos P., Het kasselrijhuis te Oudenaarde. Bijdrage tot de geschiedenis van het ambtsgebouw van het kasselrijbestuur Oudenaarde, nu O.-L.-Vrouwcollege, p. 113. 118 Vandevelde P., De Geschiedenis der kerkgebouwen van Leupegem tot 1830, p. 17. 119 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 33. Van De Putte J., De Eindries, p. 8. 120 Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuwse stedelijke ruimte, Bijlage II, p. 15. 121 Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuwse stedelijke ruimte, p. 24.

30 op een stadsplattegrond. Een goed voorbeeld is het opkomen van het protestantisme. Dan werd er immers een geuzentempel op de Kleine Eindries opgetrokken. Maar later hierover meer. Een probleem dat zich niettemin voordoet bij deze bronnen, is dat als men de bouwgeschiedenis vermeldt, het meestal over inwendige aanpassingen gaat. Het herstellen van een stuk muur, het vernieuwen van de ramen, het verven van een muur, enzovoort. Dergelijke gebeurtenissen staan meestal niet gemarkeerd op de kaart.

Een tweede gegeven dat meespeelt, is dat Jacob van Deventer één van de eerste was die gebruik maakte van symbolen. Bij het afbeelden van bijvoorbeeld het klooster van de Grauwzusters in de Hoogstraat werd enkel een kerkvormig gebouw geschetst. Stel dan dat de Zwarte Zusters een stal lieten bijbouwen in de periode dat de cartograaf Oudenaarde in kaart bracht, dan zouden we dit hoogstwaarschijnlijk niet hebben kunnen waarnemen op de kaart. Of een klooster nu uit één of meerdere gebouwen bestond, is moeilijk waar te nemen op de kaart. Er werd enkel een symbool gebruikt. Het klooster van Sion, van de Grauwzusters in de Hoogstraat en van de Zwarte Zusters in de Wijngaardstraat zien er bijvoorbeeld allemaal hetzelfde uit (zie fig. 4.6)

Naast de primaire bronnen zou ook het verder lezen van het dagboek van Bartholomeus De Rantere, de eerste stadsarchivaris van Oudenaarde, de nodige informatie kunnen opleveren. De Rantere was eigenlijk een Oudenaardse meester-kleermaker die veel tijd doorbracht in het Oudenaards stadsarchief.122 Aan de hand van notities van o.a. de schepenbank van Oudenaarde stelde De Rantere een kroniek op van de geschiedenis van Oudenaarde tot 1825. De periode die ons het meest interesseert, werd toegelicht door een zekere Van den Broecke. In het begin van de 19de eeuw baseerde De Rantere zich op het manuscript van Van den Broecke.123 Deze leefde in de tweede helft van de 16de eeuw en hechtte een groot belang aan kwantitativiteit.124 Aangezien veel gegevens pas eeuwen later zijn opgeschreven, moet ook hier alles met de nodige kritiek worden benaderd.

De huidige stadsarchivaris van Oudenaarde Pieter-Jan Lachaert bracht me op het spoor van een eerste terminus post quem. In 1545 werden de eerste stenen van het tweede poortgebouw van de abdij van Maagdendale gelegd. In het oude Memoriaal van het klooster lezen we het volgende: Item int jaer xvc xlv was ghemaect tfondement ande poorte. Coste al tsamen van gravene, heyene, zaghene, blau ardun, correelen, calc ende dachuren 418 ponden en 10 schellingen parisis.125 In 1549 is er reeds sprake van de funderingen van een muur die begint an tnieuwe poorthuus.126 Blijkbaar werd er tussen 1545 en 1549 gewerkt aan een nieuw poorthuis. Op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer zijn twee poortgebouwen te zien (zie fig. 4.7). Hoogstwaarschijnlijk gaat het hier om het oude en het nieuwe poortgebouw. Op de maquette van de Nézot is er slechts één poortgebouw te zien (zie fig. 4.8). Als we de twee kaarten op elkaar projecteren (cfr. infra over het projecteren, zie fig. 4.9) dan lijkt het binnenste nieuwe poortgebouw overeen te komen met de poort die op de maquette van de Nézot nog overblijft.

De bouw van deze nieuwe binnenste poort en de afbeelding ervan op de stadsplattegrond vormt dus een terminus post quem voor de datering van de kaart. De resten van deze toen nieuwgebouwde

122 De Vierschaar, Heemkundige Kring Bevere, jaargang I, 2, 2000, p. 1. 123 De Smet M., Kroniek van de Sint-Pietersbandenkerk van Bevere, p. 13. 124 Ouvry B., Het materiële leven te Oudenaarde, p. 128. 125 SAO, archief Oudenaarde, 684/8 Maagdendale, nr. 10 Memoriaal van het klooster, f° 65r. 126 SAO, archief Oudenaarde, 684/8 Maagdendale, nr. 10 Memoriaal van het klooster, f° 65v.

31 poort zijn nog steeds zichtbaar. Bij het binnenrijden van de abdij van Maagdendale is het gebouw nog te zien op de rechterkant achter de huisjes (zie fig. 4.10).

Deze terminus post quem wordt echter onderuit gehaald door een ander element. Tijdens mijn onderzoek stootte ik op een kaartje daterend van vóór 1542 (zie fig. 4.11). Het betreft een kaartje waarop de watermolen van het O.L.V.-Hospitaal aan de Einepoort wordt afgebeeld. In een oud document stemde Boudewijn van Constantinopel in 1202 namelijk in met de bouw van een watermolen aan de gracht net buiten de Einepoort.127 Naast de watermolen en de Einepoort zijn ook de muren en vesten van de stadsomwalling tot aan de Beverepoort te zien. Volgens verschillende vorsers128 moet dit kaartje vóór 1542 getekend zijn omdat tussen de Beverepoort en de Einepoort de barm nog te zien is. De barm is namelijk het stuk aarden wal tussen de twee vesten. Op de kaart zijn duidelijk de binnenste en de verste veste te zien. In 1542 werd de aarden barm tussen de vesten echter weggegraven zodat er tussen de Beverepoort en de Einepoort slechts één grote brede stadsgracht kwam te liggen. De vuterste veste ende de binnen veste ghenaemd den ledertauwere tusschen der beuerpoorten ende eynpoorten zyn al een veste geworden mids dat den middelde baerme by scepenen es ghedaen vutevoeren ter fortificatie van der stede (1544).129 Een ander document haalt deze gebeurtenis aan. In een 16de-eeuwse oorkonde wordt een overeenkomst tussen het O.L.V.-Hospitaal en de stad uit de doeken gedaan. Daarin werd beslist de weggegraven grond van de barm te gebruiken om de Pudemere te dempen in 1543.130

Dit betekent echter dat ook de kaart van Jacob van Deventer vóór 1542-1543 zou moeten worden gedateerd. De wal tussen de stadsgracht en de leie131 is namelijk ook nog aanwezig op de stadsplattegrond en de Pudemere is nog niet gedempt (zie fig. 4.12). Deze terminus ante quem strookt dus niet met de terminus post quem van het poortgebouw van de abdij van Maagdendale. Waar het probleem zich dan juist situeert, weet ik niet. De datering van het kaartje voor 1542 is niet voor 100% zeker. Daarnaast lijkt het mij waarschijnlijker dat Jacob van Deventer pas ná 1548 de bouw van het poorthuis Oudenaarde in kaart bracht dan dat hij dit vóór 1542 zou hebben gedaan. Dit zou willen zeggen dat Jacob van Deventer de vesten tussen de Beverepoort en de Einepoort verkeerd inkleurde. Op de kaart zijn in ieder geval geen stippellijnen terug te vinden op deze barm. Jacob van Deventer heeft dus niet over de wal gelopen bij het opmeten ervan. Ofwel moet het kaartje i.v.m. de watermolen later worden gedateerd. In ieder geval: zekerheid hebben we nog steeds niet. Beide hypothesen hebben evenveel pro’s als contra’s.

Een ander jaartal dat eventueel naar voor kan worden geschoven is 1561. In 1561 lijkt men namelijk aan te dringen op het af te werpene van het vleeschuus.132 Aangezien de stadsplattegrond van van Deventer het Vleeshuis op de Grote Markt wél nog afbeeldt, moet de kaart dus vóór 1561 zijn getekend (zie fig. 4.13). Echt zekerheid over het wanneer van deze zaken heeft men echter niet. In de stadsrekeningen van Oudenaarde werd duidelijk dat vanaf 1579 de huisjes rond het Vleeshuis

127 Hoebeke M., Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal, p. 9. 128 Van De Putte J., De Eindries, p. 13. Hoebeke M., Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal, p. 66. 129 Hoebeke M., Een oud Pacht-en Renteboek van Oudenaarde, p. 153. 130 Hoebeke M., Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal, p. 62. 131 Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuws stedelijke ruimte, p. 205. De leieweg was de eerste weg net buiten de omwallingsgracht. In de middeleeuwen werd regelmatig een tweede omwallingsgracht aangelegd. Deze tweede gracht werd de leie genoemd. 132 Hoebeke, Een oud Pacht- en Renteboek van Oudenaarde, p. 163.

32 werden “geweerd”.133 In dit jaar zal het stadsbestuur tevens twee erven aan de achterkant van de Vismarkt, tegen de Burgschelde, opkopen om er het nieuwe Vleeshuis op te trekken.134 Blijkbaar werd het oude Vleeshuis pas in 1584 definitief afgebroken, en niet in 1561.135

Een andere datering gebeurt aan de hand van de windmolen die zich op de Groene Eindries bevond, ter hoogte van de Groenstraat (zie fig. 4.14). De molen lag op de plaats waar later de hoeve van de familie De Paepe kwam te liggen. Recht tegenover deze molen en deze hoeve ligt tegenwoordig de latere uitbreiding van het huidige kerkhof.136 Volgens Vandeputte stond de graanmolen er tussen 1515 en 1557.137 Dit zou een nieuwe terminus ante quem opleveren. Als we deze data samenbrengen met het jaartal van het poortgebouw, dan wordt de datering geminimaliseerd tot een tiental jaren. De Penningkohieren spreken dit tegen. Daar wordt melding gemaakt van een windmolen ter hoogte van de Groenstraat. Deze Penningkohieren werden in 1572 opgesteld. Volgens Vandeputte werd de molen in de jaren 1570 opnieuw opgetrokken.138 Dit zou aldus de hypothese nog steeds staande doen houden.

Een andere molen die eventueel kan zorgen voor een adequatere datering is de windmolen ter hoogte van de Meerspoort (zie fig. 4.15). Volgens Vandeputte was deze molen slechts een kort leven beschoren.139 Na een jaar werd hij weer afgebroken. Aangezien de molen afgebeeld staat op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer, zou dit gegeven de kaart tot op een jaar juist kunnen dateren. Wat we echter niet weten, is wanneer deze molen precies werd gebouwd. Volgens Castelain bevond deze molen zich hier echter al gedurende de hele middeleeuwen. Deze piste wordt dan ook verlaten.

In de buurt van de Meerspoort bevond zich evenwel een watermolen. Deze heeft gewerkt van 1548 tot en met 1554. De molen werd daar ingeplant om water vanuit de Schelde in de stadsvesten te pompen zodat de blekerijen op de Eindries voldoende water hadden. Na zes jaar water te hebben overgepompt werd hij buiten dienst gesteld totdat de rechttrekking van de Schelde in de jaren 1960 voor zijn definitieve einde zorgde. Aangezien deze molen niet staat afgebeeld op de stadsplattegrond, zou dit kunnen impliceren dat de kaart vóór 1548 moet zijn getekend. Samen met de datering van het poortgebouw zou dit eventueel kunnen betekenen dat de kaart in 1548 werd geschetst. Een kanttekening kan dit echter in twijfel trekken: bijna geen enkele molen in de stad Oudenaarde werd door Jacob van Deventer afgebeeld. Als ook deze eenvoudigweg niet door de cartograaf werd getekend, dan kan de watermolen niet voor een exactere datering zorgen. Of van Deventer deze watermolen niet heeft getekend of dat de molen er toen simpelweg nog niet was, zullen we echter nooit te weten komen.

133 SAO, Stadsrekeningen, 5 juli 1582 – 31 maart 1583. 134 Devos P., Monumenten en Landschappen in Oudenaarde, p. 70. SAO, Stadsrekeningen, 67, f° 136: ...een huus en erve geheten De Merminne op de gaerenmaerct tussen teleen huus v Willem de Windele over een zijde en de vischmaerct der stede ten andere zijde. (huidige Stadsbibliotheek en tekenschool). 135 Tulleken, M.J., Weekblad der Vlaamse Ardennen. Het weekblad wordt bewaard in de Stadsbibliotheek van Oudenaarde. De stadsrekeningen van de jaren 1583 en 1584 zijn spijtig genoeg verdwenen. 136 Vandeputte J.L.T., De Eindries, p. 64. 137 Vandeputte J.L.T., De Eindries, p. 63. 138 Vandeputte J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 256. 139 Vandeputte J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 255.

33 Een akte uit 1562 van de abdis van Maagdenale deed de hoop groeien om een juistere datering te verkrijgen.140 In het document geeft de abdis namelijk toestemming aan de schepenen van Oudenaarde om de gracht in den Huncst, een weide in het bezit van de abdij, te dichten. Het regest luidt als volgt: “Toestemming gegeven, door Mevr. Abdis van Maagdendale, aan de schepenen der stad, om te vullen de gracht liggende tussen de Kalsijde der stad, buiten de Baerpoort, gaande naar Leupegem en de weide van Maagdendale, genaamd ‘den Huncst’ – 19 juni 1562”.141 De gracht is echter niet terug te vinden op de 16de-eeuwse kaart. De weide van het klooster was zo uitgestrekt en bevatte zoveel grachtjes dat het moeilijk, zoniet onmogelijk is om aan de hand van dit document tot een betrouwbare en geloofwaardige datering te komen.

Toen de reformatie als een zwerm door de Lage Landen trok, werd de Eindries door heel wat hervormingsgezinden bevolkt. De Eindries bezat immers enkele troeven waardoor de wijk al snel de plaats werd voor de protestanten in de buurt van Oudenaarde. Hij behoorde tot de vrijheid van de stad, maar was niet ommuurd. De bevolking had het er ook niet al te breed, waardoor ze vatbaar was voor de nieuwe religie. De gereformeerden wilden er dan ook een kerk bouwen. In 1566 bood het stadsbestuur hen een plaats óver de Schelde aan. Oudenaarde had per slot van rekening liever dat een eventuele geuzentempel zo ver mogelijk van het stadscentrum verwijderd was.142 Daarnaast hadden de jaarlijkse jaarmarkten plaats op de Eindries. Dit zou alleen maar in het voordeel van de nieuwgezinden spelen. Het voorstel om over de Schelde een tempel te bouwen werd dan ook geweigerd door de protestanten. In hetzelfde jaar werd het de gereformeerden uiteindelijk toegestaan een nieuwe kerk op te richten op de Eindries. ‘De kerke van die van de nieuwe religie stond op den kleinen Eyndries in den uythoek van dewelke de schelde maekt op den voetweg lopende naer dezelfde riviere de schelde alwaer langen tijd naerdien de fundameneten nog te zien waeren benevens het kerkhof’.143 De kerk moet zich dus ergens tussen de Einepoort en het oude klooster van Sion hebben bevonden, up den cleenen heyndriesch naer de waterscep (zie fig. 4.16).144 In het huidige straatbeeld is dit aan de rechterzijde van wat nu de Parkstraat is. Op 28 december 1566 reikten de aanhangers van de nieuwe religie voor de eerste keer het nachtmaal uit aan de leden van hun gemeente in de nieuwe kerk. De bouw van een geuzentempel leidt eventueel tot een datering van de kaart. Op de 16de-eeuwse stadsplattegrond is deze geuzentempel niet te bemerken. Tegen beter weten in zou dit een ideale terminus ante quem kunnen vormen, ware het niet dat de kerk maar 7 maanden overeind bleef.145 Daarnaast moet de tempel niet zozeer als een mooi gebouw worden aanzien in de traditie van het Griekse voorbeeld, maar eerder als een schuur om er de mis en andere sacramenten te kunnen volbrengen. De kaart zou dus vóór, tijdens en na het jaar 1566 kunnen zijn getekend.

In het verlengde van deze gebeurtenissen ligt nog een andere terminus ante quem. Tot en met 1550 blijft het in Oudenaarde betrekkelijk rustig.146 Vanaf de jaren 1566 en 1567 overvielen vele geuzen de kloosters om er het goud- en zilverwerk te stelen en de beelden af te werpen. Het is echter pas in de late jaren 1570 dat vele katholieke gebouwen echt sneuvelden. In 1578 werd bijvoorbeeld de abdij

140 SAO, 684/8-2 (Klooster Maagdendale) 141 SAO, 684/8-2 (Klooster Maagdendale) 142 De Rantere B., Geschiedenis van Oudenaarde van 1557 tot 1567, p. 41. 143 De Rantere B., Geschiedenis van Oudenaarde van 1557 tot 1567, p. 49. 144 Van De Putte J., De Eindries, p. 17. 145 Van De Putte J., De Eindries, p. 29. 146 Hoebeke M., Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal, p. 23.

34 van Ename door de nieuwgezinden verwoest.147 In het begin van de Beeldenstorm werd enkel de inboedel kort en klein geslagen en geplunderd. De gebouwen op zich bleven gespaard van de vernielingen. In deze troebele tijden was er veel sprake van ‘verwoestingen en vernielingen’, maar wat hier juist mee werd bedoeld, is soms moeilijk te achterhalen. Zo werd bijvoorbeeld ook de Renaissancekerk van Leupegem, die te zien is op de kaart van van Deventer, in 1566 door de “beeldenstormers verwoest en de altaren ontwijd”.148 Of dit betekent dat de kerk met de grond werd gelijk gemaakt of enkel de beelden en muren binnenin werden neergehaald blijft onduidelijk. De grote verwoestingen kwamen pas in de late jaren ’70, begin jaren ’80 van de 16de eeuw. In 1580 bleven volgens een document uit 1585 noch de huizen, noch de kerk, noch de schuren overeind nadat eerst de Hugenoten en twee jaar later de troepen van Farnèse al plunderend door Leupegem trokken.149 Toen was onze cartograaf echter al aan het einde van zijn leven gekomen. Ook deze gebeurtenissen kunnen dus niet voor een terminus ante quem zorgen.

Nog een gebouw dat ons zou kunnen leiden naar een datering is de pastorie van Leupegem. Gedurende de protestantse gebeurtenissen in 1572 werd ook de pastorie platgebrand. Toen kon de verbannen Jacobus Blommaert, een succesvol tapijtwever, na 5 jaar in dienst van de Prins van Oranje te hebben gevochten, een hele schare nieuwgezinden achter zich verenigen en Oudenaarde binnenvallen.150 Op de kaart van van Deventer staat de pastorie van Leupegem niet expliciet afgebeeld, wat zou een terminus post quem kunnen betekenen. Als de pastorie er immers niet op staat, was ze misschien al platgebrand. Mijns inziens werd deze pastorie evenwel niet als een opvallend gebouw geklasseerd door van Deventer en eenvoudigweg niet afgebeeld. Een meer nauwkeurige datering zal dit gebouw dus ook niet weergeven.

Een andere optie om de kaart te dateren, is de installatie van de Vismarkt in de 16de eeuw (zie fig. 4.17). In 1547 werd in de stad een vismijn geopend. Een handelaar uit Vlissingen bracht hier voor de eerste keer zeevis.151 De vismijn verplaatste zich later naar de Achterburg. De Vismarkt is op de kaart van Jacob van Deventer duidelijk te zien. Deze bevond zich toen immers op de Voorburg. Op de stadsplattegrond is duidelijk dat de straat een verbreding vertoont. Maar of dit een sluitend bewijs is voor de aanwezigheid van de Vismarkt en of dit dan nog voor een datering zou kunnen zorgen, is een andere zaak. Desalniettemin kan het jaar 1547 eventueel een terminus post quem betekenen.

De bouw van de Begijnhofkapel op de Burg kan tot een preciezere datering leiden. Volgens Velghe gebeurde dit in de loop van 16de eeuw (zie fig. 4.18).152 De kapel is inderdaad afgebeeld op de stadsplattegrond van van Deventer en zou bijgevolg een terminus post quem kunnen inhouden (zie fig). Uit de literatuur werd echter duidelijk dat het Begijnhof reeds in 1449 van achter de Sint- Walburgakerk naar de Burg werd verplaatst. Het O.L.V.-Hospitaal werd toen intra-muros ingeplant, achter de Sint-Walburgakerk. Het Begijnhof was daar ook gelegen en moest dus verhuizen. Of van Deventer met het kerkgebouw op de kaart dus het Begijnhof in het algemeen bedoelde of enkel deze kapel, weten we niet zeker. Maar mijns inziens symboliseert het kerkhof het gehele Begijnhof en niet enkel de kapel, net zoals dit bij de andere religieuze gebouwen het geval is. Daarenboven werd de

147 Berings G., Landschap, geschiedenis en archeologie, p. 147. 148 Vandevelde L., Leupegem in woord en beeld, p. 14. 149 Vandevelde L., Leupegem in woord en beeld, p. 45. 150 Leupegem in de beroerde XVIe eeuw, p. 5. 151 Devos P., Monumenten en Landschappen in Oudenaarde, p. 70. 152 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 33.

35 kapel lang voor de komst van Jacob van Deventer gebouwd. Bijgevolg kan ook de kapel geen juistere datering van de kaart verschaffen.

Verschillende straatjes en steegjes die volgens Hoebeke voorkomen op de maquette van de Nézot, zijn niet terug te vinden op de 16de-eeuwse stadsplattegrond. Sommige van deze steegjes verdwenen volgens Hoebeke tussen 1550 en 1700.153 Een voorbeeld daarvan is blijkbaar een straatje dat zich ten noordoosten van de Nederstraat uitstrekte richting de omwalling, tussen het Kruisstraatje en het Pompstraatje. We krijgen hierdoor echter geen preciezere datering. Enerzijds weten we dat van Deventer de kleine steegjes niet afbeeldde, anderzijds is de tijdspanne tussen 1550 en 1700 veel te groot.

Nog een gegeven dat werd onderzocht om eventueel tot een preciezere datering te komen, was de plaatsing van de refuge van de abdij Beaulieu van Petegem. Volgens het Landboek bevond deze zich op de Smallendam.154 Op de maquette van de Nézot is de refuge zeer duidelijk aanwezig (zie fig. 4.19). Op de kaart van van Deventer niet (zie fig. 4.20). Er is geen symbool dat dit markant gebouw weergeeft. Bestond de refuge toen nog niet, of staat het langshuis dat er is getekend symbool voor de refuge? Volgens Hoebeke had de abdij in de 13de eeuw reeds een eigendom binnen de stad Oudenaarde in handen.155 De refuge van de abdij blijkt opgericht te zijn kort na 1478. Abdis Odijne Vander Haghen kocht in 1478 de gronden aan de Ham van Lansloet Cabillau en liet er een huis bouwen omme in tijden van orloghen commen daer het vertrec te haudene.156 In de 16de eeuw besliste men een refuge te bouwen op de Ham. In 1557 werd den huuse ende erve vanden clooster van peteghem voor het eerst als refuge vermeld.157 In de 18de eeuw namen de zusters Apostolinen hun intrek in de reeds vervallen refuge.158 Samenvattend kunnen we stellen dat reeds in de 13de eeuw de abdij van Petegem bezittingen had in Oudenaarde. In de 15de eeuw stond er een huis op de Ham in Oudenaarde waar de abdis in tijden van nood kon schuilen. In 1557 wordt de refuge zoals ze te zien is op de maquette van de Nézot opgericht. Aangezien de refuge niet werd afgebeeld op de kaart van Jacob van Deventer, kunnen we stellen dat de kaart vóór 1557 moet zijn gemaakt. Het blijft evenwel in het duister tasten. Vooral de definitie of invulling van een gebouw als ‘refuge’ zorgt voor een probleem. Voordat de refuge de allures kreeg zoals ze op de maquette van de Nézot te zien is, was het een gewoon huis. Wanneer de overgang moet worden gesitueerd, is een andere zaak.

De hydrografie kan ook leiden tot een meer accurate datering. Het armpje van de Schelde dat vanuit het midden van de Speikom richting de Tweemolen leidt, verdween volgens Hoebeke rond 1550.159 Op de maquette van de Nézot is het armpje niet meer te bemerken terwijl het wel nog te zien is op de kaart van Jacob van Deventer (zie fig. 4.21). Deze datum zou een terminus ante quem kunnen vormen. “Rond 1550” kan desalniettemin nog altijd over een periode van om en bij de 10 jaar gaan. Samen met de hypothese rond het poortgebouw wordt op deze manier de datering van de stadsplattegrond wel al gereduceerd tot een 7-tal jaren. Want later dan 1555 zal het stuk waterloop niet zijn verdwenen. In ieder geval moet de kaart op basis van deze bevinding niet in de jaren 1560 worden gedateerd.

153 Hoebeke M., Oudenaarde, in: Belgische steden in reliëf, p. 284. 154 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 52. 155 Hoebeke, M., Gwijde van Dampierre schept orde te Petegem, p. 121. 156 SAO, nr.684/22 Klooster van Petegem, nr. 57, f° 174v° 157 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 129. 158 De Smet M., e.a., Gids voor Oudenaarde (1976), p. 24. 159 Hoebeke M., Oudenaarde, in: Belgische steden in reliëf, p. 284.

36 Tot slot worden nog enkele andere mogelijkheden aangehaald die tot een meer nauwkeurige datering zouden kunnen leiden. Deze data zijn echter zeer twijfelachtig ofwel zeer moeilijk aan te tonen op de kaart en dienen enkel als voorbeeld. Toch worden ze hier vermeld om de manier van denken aan te tonen. Daarnaast kunnen ze bij het ontdekken van nieuwe details eventueel toch nog van pas komen.

Zo meldde Van Cauwenberghe dat er reeds voor 1409 een Begijnhof was gelegen in de Baarstraat.160 In 1559 werd het verkocht.161 Op de kaart van Jacob van Deventer is er geen Begijnhof te getekend in de Baarstraat. Of zou het worden verward met de Zwarte Zusters? Aan de ene kant zou het jaar 1559 dus een terminus post quem kunnen beteken daar het Begijnhof vanaf dan zich niet meer in de Baarstraat bevindt. Aan de andere kant wil een verkoop van een klooster daarom niet betekenen dat het verdween. Misschien vond Jacob van Deventer het Begijnhof daar niet belangrijk genoeg om het op de kaart in te tekenen?

Maar ook een gewoon huis zou kunnen leiden tot een betere datering. Krekelput 13 is een huis met trapgevel daterend uit de 16de eeuw.162 De cartouche op het gebouw laat blijken dat het huis in 1556 werd gebouwd. Het is nu een beschermd monument. De gevel is echter niet specifiek te herkennen op de kaart van Jacob van Deventer en is dus bijgevolg geen te bevaren piste voor een duidelijkere datering.

Het kaartje van het O.L.V.-Hospitaal uit 1542 kan ook op een andere manier voor een datering zorgen. Als we het dateren aan de hand van de watermolen aan de Einepoort laten gebeuren in plaats van aan de barm, dan zou dit betekenen dat de 16de-eeuwse stadsplattegrond pas ná 1579 zou zijn getekend. In dat jaar werd deze watermolen te samen met de vestingswerken gesloopt.163 Aangezien de watermolen niet te zien is op de kaart van van Deventer zou dit een terminus post quem kunnen inhouden. Toen was Jacob van Deventer echter al gestorven. Daarnaast kunnen we nog aanhalen dat geen enkele molen intra-muros werd afgebeeld, dus naar alle waarschijnlijkheid ook deze watermolen niet.

Na een lange weg te hebben afgelegd om de kaart op één of andere manier van een datum te kunnen voorzien, is het tijd om enkele conclusies te trekken. De kaart werd zeker vóór de jaren 1560 ingetekend. De aanwezigheid van de windmolen op de Eindries ter hoogte van de Groenstraat en de aanwezigheid van het armpje van de Schelde in het centrum van Oudenaarde lijken deze terminus ante quem te bevestigen. Daarnaast lijkt me de kans groot dat de kaart vóór de godsdiensttroebelen werd getekend. Gedurende deze roerige tijden Oudenaarde in kaart brengen lijkt onbegonnen werk. Dat de kaart erna werd ingetekend zou betekenen dat alle markante gebouwen, maar ook verschillende stereotiepe behuizingen zeer snel werden herbouw en dat lijkt me niet mogelijk.

Een duidelijke terminus post quem geeft het nieuwe poortgebouw van de abdij van Maagdendale uit 1548. Zo zijn we nog steeds niet tot een datering van de kaart gekomen, die de reeds vermelde dateringen in een ander daglicht stelt en zelfs doet wankelen. De kaart kan nu tot op een tiental jaar worden gedateerd. Een andere randconclusie die we kunnen maken, is dat het moment waarop de barm, die te zien is op het kaartje van het O.L.V.-Hospitaal, waarschijnlijk vroeger moet worden

160 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 27. 161 Dhondt L., Proeve tot een vernieuwde schets van de geschiedenis van Oudenaarde, p. 52. 162 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 35. 163 Vandeputte J.L.T., De Eindries, p. 72.

37 gelegd of dat het kaartje als vals moet worden aangezien. Dit zou anders betekenen dat de kaart van Jacob van Deventer vóór 1542 moet worden gedateerd en dat lijkt zeer onwaarschijnlijk. De grootste conclusie die we echter kunnen of eerder moeten stellen, is dat er nog verder onderzoek nodig is om tot een betere datering te komen.

4.4.2 Formaat

De kaart van Jacob van Deventer van Oudenaarde werd helemaal ontleed. Niet alleen is de binnenstad onder handen genomen, ook het platteland extra-muros werd verknipt. Want hoewel de kaart een stadsplattegrond is, omvat het grootste deel van de kaart het hinterland van Oudenaarde. Dit landschap buiten de stad werd niet getekend om de stadsplattegrond op te smukken, integendeel. Met het oog op het creëren van militaire kaarten was het niet voldoende om enkel het stadscentrum te karteren, maar tevens de groengebieden rondom de stad.164 De relatie stad- platteland wordt dus in geen geval losgekoppeld. Deze relatie was van levensbelang in het reilen en zeilen van de stad. Een andere factor die hierin meespeelt, is de Eindries. De Eindries was het landelijke gebied ten noorden-noordoosten van de stadsmuren. Hoewel het zich extra-muros bevond, behoorde het wel tot de vrijheid van Oudenaarde.165

Vooraleer de exacte maten van de kaart weer te geven, belicht ik eerst hoe het document er uitziet. Niet zozeer de kaart zelf, maar het hele document wordt besproken. De stadsplattegrond bevindt zich namelijk in een boek met papierformaat A2. In dit boek is elke kaart vastgekleefd op de rectokant van een blad. Als men de kaart zou uitknippen, zou er dus een stuk papier rond de kaart overblijven. Op dit stuk papier bevindt zich rechtsonderaan een annotatie uit 1866 (zie fig. 4.22). De initialen W.E. verwijzen naar Wopke Eekhoff. Hij publiceerde in 1866 een artikel over de losse minuten die in Den Haag in 1859 verkocht werden (cfr. supra). De annotatie vermeldt het volgende: Oedenaerde, (prov. Oost-Vlaanderen) met Ename, , Lubeghem en omgeving, omstreeks den jare 1550. Plattegrond in kleuren. Origineele Teekening van den beroemden Keizerlijken Aardrijks- beschrijver Jac. van Deventer. Op het eerste zicht kan dus de onderverdeling “document” en “kaart” worden gemaakt.

Als men vervolgens enkel de kaart aanschouwt, kan men deze terug opdelen in twee stukken: extra- muros en intra-muros. Het hele gebied dat zich binnen de stadsomwalling van Oudenaarde bevindt, wordt intra-muros genoemd, alles daarbuiten extra-muros (zie fig. 4.23). Bij het maken van dit onderscheid valt duidelijk de hoeveelheid hinterland op. Het gebied binnen de stadsvesten omvat amper 7% van de kaart.166 De netkaart van Aalst weerspiegelt hetzelfde: het stadscentrum omvat amper 6% van de hele plattegrond.167 Meer dan 90% van de kaart wordt dus ingenomen door het platteland rond Oudenaarde. Deze percentages tonen des te meer het militaire karakter van het doel van de stadsplattegronden.

164 Visser J.C., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 29. 165 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 8. 166 Via een berekening van het aantal pixels kunnen we deze percentages berekenen. Hierover later meer (cfr. pixelcount). 167 Vande Winkel G. (Red.), Gezicht op de steden Aalst, Ninove en Geraardsbergen, p. 229.

38 Algemeen wordt aangenomen dat de kaart 44 cm op 50 cm meet. Een juistere opmeting via de meetfunctie in Adobe® Photoshop® leert ons dat de kaart exact 40,33 cm in breedte en 45,25 cm in lengte meet. Als we het papier van het blad waar de stadsplattegrond is opgeplakt erbij rekenen, dan komen we aan een slordige 44 cm op 48 cm. De kaart bestaat echter uit verschillende stukken papier. Het grote middenstuk is 26 cm op 38 cm groot. Daaraan hangen drie flappen: de linkerflap meet 6 cm op 15 cm, de rechterflap meet 6 cm op 29 cm en de onderste flap 14 cm op 4 cm (zie fig. 4.24).

Maar waarom werden deze stukken papier er aan toegevoegd? Voor verschillende van Deventers stadsplattegronden zijn de redenen vanzelfsprekend. Op de kaarten van Brugge, Kortrijk en Brussel is het stadscentrum zodanig gepositioneerd dat het centrum duidelijk zichtbaar is en zich ongeveer in het midden van de kaart bevindt. Tevens zijn er aan de grenzen van de kaart voldoende landmarks aanwezig om zich, bij het gebruik van de kaart, snel te kunnen oriënteren. Meestal bevinden zich dan in de verschillende windstreken of hoeken van de kaart de nodige markante gebouwen, meestal kloosters. Ook bij Oudenaarde is dit het geval en wordt het meteen duidelijk waarom deze drie flappen aan de kaart zijn toegevoegd. De rechterflap is evenwel de meest opvallende. Bovenaan de flap bevinden zich als herkenningspunt de abdij van Ename en de St-Laurentiuskerk. Onderaan deze flap bevindt zich de kerk van Edelare. In de onderste flap is een windmolen getekend, deze is het meest zuidelijke punt van de kaart. Door deze flap eraan toe te voegen wordt ook de loop van de Maarkebeek op de kaart verlengd. De linkerflap vormt daarentegen een minder duidelijke toevoeging. Door deze flap hebben we zicht op enkele windmolens extra, maar voor de rest werden enkel de Oude Doornikse Heirweg en de Doornikse Baan, respectievelijk de huidige Doornikse Heerweg en Kortrijkstraat, op deze manier verlengd tot waar ze elkaar kruisen. Deze flappen zorgen wel voor een makkelijkere oriëntering op enige, al dan niet militair veilige, afstand van het stadscentrum. De reden voor het toevoegen van deze extra flappen zal dus waarschijnlijk wel op militair vlak liggen. Telkens bevindt er zich meer dan een kilometer tussen de stadsmuren van Oudenaarde en de landmarks op de flappen. De zuidelijke molen en de abdij van Ename zijn twee landmarks die op meer dan 2 km afstand van het stadscentrum liggen. Ik kan me goed inbeelden dat bijvoorbeeld verkenners, die vooruit werden gestuurd om de situatie in te schatten, deze stadsplattegronden op deze manier best een handig instrument vonden.

Echt grote herkenningspunten waren dit echter niet. De abdij van Ename en de kerk van Edalere even buiten beschouwing gelaten, vormen de molens aan de noord-, west- en zuidkant van de kaart mijns inziens geen optimale landmarks om zich op te oriënteren. Zeker als we de hoeveelheid molens in de middeleeuwen in rekening brengen. Maar volgens mij zegt dat meer over de stad Oudenaarde dan over de kaart of de cartograaf. Grote steden zoals Brugge bijvoorbeeld zullen ongetwijfeld meer kloosters en andere instellingen hebben gehad dan kleinere steden zoals Oudenaarde. Het kleine aantal landmarks in de nabije buurt van Oudenaarde zegt meer over de stad dan over de kaart.

4.4.3 Schaal

Een belangrijk gegeven bij het raadplegen van een cartografisch document is de kennis over de schaal van de kaart. Tegenwoordig staat de schaal altijd aangeduid op een kaart, maar op de stadsplattegrond van Oudenaarde is dit niet het geval. Jacob van Deventer vermeldde enkel op de

39 stadsplattegrond van Mechelen een schaalstok in pedes parisis. Voor alle andere stadsplattegronden, waaronder ook de kaart van Oudenaarde, moeten we de schaal zelf berekenen. Dit is echter enkel het geval voor de minuten. Op de netkaarten die zich in Madrid bevinden zijn wel schaalstokken weergegeven.168

Het principe is zeer eenvoudig: men berekent de afstand op de kaart tussen twee punten, bijvoorbeeld tussen het centrum van Bevere en het stadhuis van Oudenaarde. Deze afstand gaat men dan ook meten in de reële situatie. Daarna deelt men de reële afstanden telkens door de afstanden op de kaart. Ten slotte neemt men een gemiddelde van alle bekomen schalen.

Hierbij is het van groot belang dat punten worden genomen die nog herkenbaar of op zijn minst terug te vinden zijn. Het stadhuis is bij mijn weten sindsdien niet veranderd van plaats. En ook het centrum van Bevere is nog steeds hetzelfde gebleven.169 Andersom zijn er ondertussen vele landmarks en straten verdwenen.

Hoe groter men de afstand tussen twee punten neemt, hoe groter de kans op een juiste schaalberekening. Er werden dus voornamelijk diagonalen getrokken. Er vormt zich hier echter een probleem. Tijdens het onderzoek werd opgemerkt dat niet alle delen op de kaart op de juiste plaats liggen. Op die manier komen de diagonalen die men trekt op de kaart niet altijd overeen met de huidige situatie. Om dit te compenseren werden ook straten opgemeten. Dit is echter geen peulschil. Op de kaart worden dit veel kortere afstanden. Ook zijn verschillende straten rechtgetrokken waardoor de afstand ten opzichte van de 16de eeuw korter is geworden. Andere straten zijn dan weer langer geworden: de Bergstraat liep vroeger tot aan de ommuring. De hedendaagse Bergstraat loopt veel verder.

De gemiddelde schaal die na veel rekenwerk uiteindelijk werd bekomen, was 1/8555. Dit betekent dat 1 cm op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer in de realiteit overeenstemt met ongeveer 85 m.

Een opmerking moet evenwel worden gemaakt. De schaal voor het gebied intra-muros is kleiner dan de schaal voor het landschap buiten de stad. De gemiddelde schaal voor het stadscentrum bedraagt 1/8829 terwijl dit voor het gebied extra-muros 1/9002 is. Één centimeter op de kaart intra-muros is dus gelijk aan om en bij de 88m in de reële toestand. Één centimeter op de kaart extra-muros is in het echt 2 meter langer. Op zich valt deze 16de-eeuwse misrekening te verwaarlozen. Het doet geen afbreuk aan de precisie van de kaart maar moet wel worden vermeld.

4.5 Digitale analyse

De 16de-eeuwse kaart van Oudenaarde van Jacob van Deventer werd digitaal geanalyseerd. Dit vormt eigenlijk de hoofdmoot van het onderzoek. Historische kaarten zijn zeer kostbare documenten. Bij onderzoek op deze oude documenten is uiterste voorzichtigheid een vereiste. Vele historische

168 Vande Winkel G. (Red.), Gezicht op de steden Aalst, Ninove en Geraardsbergen, p. 235. 169 Als ‘centrum van Bevere’ werd het knooppunt van de Deinzestraat, Beverestraat, Kortrijkstraat en Wortegemstraat genomen. Ook dit punt is sinds de 16de eeuw nagenoeg onveranderd gebleven. Toen werd het ook wel de dries van Bevere geheten.

40 kaarten zijn moeilijk consulteerbaar, omdat ze snel kunnen verloren gaan en omdat ze heel vergankelijk en kwetsbaar geworden zijn. Historische kaarten, die wel sterk genoeg zijn om te bestuderen, zijn dan inhoudelijk soms moeilijk toegankelijk. Sommige kaarten zijn bijvoorbeeld zo klein dat de inhoud ervan moeilijk te achterhalen is. Een digitale analyse verhelpt deze problemen. Hiervoor moet de kaart eigenlijk maar eenmaal worden bovengehaald om een 1/1 scan te maken. Het grootste, of althans een groot deel van het onderzoek gebeurt dan via deze scan, waarbij de kaart dus opgeborgen blijft. Daarenboven zijn de computertechnische middelen tegenwoordig legio. Aan de hand van een digitale analyse wordt het dus mogelijk om een historische kaart al zijn informatie te laten prijsgeven.

4.5.1 Adobe® Photoshop®

De kaart van Jacob van Deventer werd onderworpen aan een uiterst gedetailleerde analyse. Aan de hand van de ‘Digitale Thematische Deconstructie (DTD)’ werd een digitale 1/1 scan van de kaart bewerkt en geanalyseerd als primaire bron. De kaart werd verknipt in verschillende delen om zo een beter zicht te krijgen over de inherente informatie die de kaart ons biedt.

Het basisprogramma dat hiervoor wordt gebruikt, is Adobe® Photoshop®. Dit is een grafisch programma om via de computer foto’s digitaal te kunnen bewerken. In het geval van Oudenaarde werd versie CS3 gehanteerd.

4.5.2 Methodologie

De ‘Digitale Thematische Deconstructie’ werd ontwikkeld door Vannieuwenhuyze. Hij gebruikte ze voor het eerst in zijn doctoraatsverhandeling Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuwse stedelijke ruimte.170 Vannieuwenhuyze analyseerde de stadsplattegrond van Jacob van Deventer maar ook die van Braun en Hogenberg. De opzet is eigenlijk hetzelfde: een gestructureerde en duidelijke analyse van de kaarten uit de vroegmoderne tijd. Vannieuwenhuyze ging echter veel verder in het uitdiepen van de stadsgeschiedenis.

Deze computertechnische methode omvat drie elementaire componenten. In de eerste plaats gaat het om een digitale methode. Aan de hand van een computer wordt de kaart verknipt. De kaart wordt dus -logischerwijs- niet letterlijk verknipt. Het gaat om een 1/1 scan van de kaart. Dankzij deze manier kunnen we de kaart bewerken zonder de kaart te vernielen. Het is ook van belang dat we een 1/1 scan gebruiken. Anders krijgen we te maken met vervormingen van de oorspronkelijke tekeningen.

Het tweede element van de methode berust op de deconstructie van de kaart. De kaart wordt digitaal verknipt en uit elkaar gehaald om zo gedetailleerder te werk te kunnen gaan bij het opsporen

170 Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuwse stedelijke ruimte, p. 20.

41 van de informatie. De kaart wordt systematisch gedeconstrueerd. Wat overblijft, is een kaart bestaande uit honderden stukken in plaats van uit één geheel.

De methode omvat tevens een thematische invalshoek. Het is de bedoeling dat we op een gestructureerde manier te werk gaan en niet zomaar beginnen te knippen en verknippen. Telkens een stukje uit de kaart werd geknipt, werd dit bij een thema ondergebracht. De thema’s die worden gehanteerd omvatten gewone behuizing, markante gebouwen, religieuze gebouwen, stadsomwallingen, straten, pleinen, groen, hydrografie enzovoort. Logischerwijs kan dit verschillen van kaart tot kaart, maar over het algemeen komen steevast dezelfde thema’s naar voren. De thematische herklassering van de stukjes kaart vormde 7 thema’s: wegennet, hydrografie, stadsomwalling, stereotiepe en markante bebouwing, onbebouwde ruimte en varia vormen de 7 hoofdthema’s. Bij deze manier van werken moet wel worden opgepast dat men niet met vooringenomenheid begint te analyseren. Eigenlijk zou men het knip- en plakwerk aan een leek moeten overlaten om zo alle informatie er uit te kunnen halen (cfr. infra).

Na deze digitale deconstructie is het de bedoeling dat men deze gegevens verwerkt. De nodige literatuur en de vergelijking met andere disciplines zoals archeologie, iconografie en cartografie in het algemeen spelen hierin een belangrijke rol. De digitale methode kan ook de gegevens verwerken. Voordelen bij de DTD zijn onder andere het kunnen op- en uitlichten van de verschillende onderdelen die worden gecreëerd om ze ten opzichte van elkaar te vergelijken en analyseren (zie fig. 4.25). Delen en gegevens die voorheen niet zichtbaar waren, kunnen zo duidelijker worden gevisualiseerd en geanalyseerd. Details die vroeger niet te zien waren doordat men niet voldoende diep op de kaart inkeek, worden nu wel zichtbaar.

Een tweede belangrijk gegeven is het kunnen vergelijken van verschillende of samenhangende delen in procenten ten opzichte van elkaar. Door een eenvoudige berekening van het aantal pixels kunnen zeer precieze resultaten worden behaald. Meer hierover bij het hoofdstuk Pixelcount (cfr. infra).

Vooraleer men de kaart begint te verknippen en analyseren, is het belangrijk een weldoordachte strategie te overwegen. In het wilde weg knippen zou de hoeveelheid aan informatie niet ten goede komen, maar zou, integendeel, een enorme chaos creëren. Aan de andere kant mag men zich niet enkel en alleen laten leiden door zijn strategie. Men mag niet met een bepaalde vooringenomenheid delen beginnen aanduiden, knippen en verknippen. Men mag eigenlijk niet met de context in het hoofd de details afzonderen. Met moet als het ware als leek naar de kaart kijken (althans naar een deel van de kaart, welk deel wordt door de strategie bepaald) en enkel en alleen op de zuivere definitie van een gebouw, een straat, een waterloop, een klooster, een kapel, een huis, gras, een toren, een muur enzovoort beginnen analyseren. Op die manier krijgt men de zuiverste informatie die de kaart ons te bieden heeft. De strategie dient dus om te bepalen waar men zonder vooringenomenheid begint te knippen.

Een hulpmiddel hierbij is het benoemen van de verschillende lagen. Op het einde van het intensieve knipwerk is de kaart immers veranderd in een bestand, bestaande uit honderden lagen. Na het technische werk moeten al deze lagen geplaatst en benoemd worden. Deze lagen reeds bij het knippen exact benoemen is echter niet aan de orde. Op die manier zou men het idee van het knippen zonder a-priori’s verliezen. Maar een tussenweg is welkom om achteraf op een snelle en efficiënte manier de verknipte kaart volledig te benoemen en te linken aan de literatuur. Zo kan men stukken wegennet laten verwijzen naar hun plaats op de kaart, kerksymbolen reeds benoemen met “kerk” of

42 “klooster”, enzovoort. Het helpt -zonder de vooringenomenheid aan te wakkeren- om op het einde sneller de literatuur een plaats te geven op de kaart.

Daarnaast bevat het programma een verschillend aantal tools om een fotografisch document te bewerken. Op hun beurt hebben deze gereedschappen nog eens meerdere manieren om bestanden te behandelen. Al snel wordt duidelijk dat het programma gigantisch veel mogelijkheden schept om een foto te bewerken. Één van de hulpmiddelen bijvoorbeeld is het hanteren van de contrast- of kleurinstelling van de foto. Op deze manier worden elementen die op het eerste zicht niet te zien zijn toch duidelijk voor de historicus of cartograaf. Bij het onderzoeken van de kraslijnen werd dit bijvoorbeeld gehanteerd.

4.5.3 Kaart laten spreken

Zoals reeds werd aangehaald, laten we de kaart spreken. De kaart wordt aanzien als de autonome gegevensbron. Ook bij de digitale analyse worden enkel de gegevens opgenomen die de kaart ons zelf aanreikt en niet omgekeerd. We zoeken niet met een bepaalde vooringenomenheid, opgedaan door historisch onderzoek of algemene kennis, naar gegevens in de kaart. Door te werken met voorkennis ontstaat het gevaar dat bepaalde verwachtingen moeten worden ingelost. Als men weet dat in Oudenaarde het klooster van Sion was gevestigd, dan zal men hier ook naar op zoek gaan terwijl dit niet zo hoeft te zijn. De kaart kan namelijk nog voor de oprichting van het klooster zijn getekend. Het is daarom van groot belang dat, bij digitale analyse, er wordt gewerkt vanuit een soort onwetendheid. Een leek op vlak van de Oudenaardse geschiedenis zal de 16de-eeuwse kaart van Oudenaarde meer tot zijn recht laten komen dan iemand die ermee ‘vergiftigd’ is. Het is daarom belangrijk om tijdens het digitale knip- en plakwerk de kaart te laten spreken.

4.5.4 Thema’s en subthema’s

Tijdens de digitale analyse ontstonden naarmate het knipwerk vorderde verschillende thema’s. De 7 hoofdthema’s zijn wegennet, hydrografie, stadsomwalling, markante bebouwing, stereotiepe bebouwing, onbebouwde ruimte en varia. Elk hoofdthema werd nog eens onderverdeeld in specifieke subthema’s. Verder in het onderzoek worden de thema’s uitgediept.

1/ wegennet 2/ hydrografie 3/ stadsomwalling Oudenaarde Schelde ommuring bruggen stadsgracht poorten Eindries leie torens bruggen Spei Bevere Grachtschelde bruggen Oorspronkelijke Schelde Leupegem Burgschelde bruggen Kasteelgracht Edelare

43 bruggen vijvers en plassen Ename grachten bruggen beken

Hutteweg Veerweg Oudenaardse Meersstraat

4/ markante bebouwing 5/ stereotiepe bebouwing 6/ onbebouwde ruimte 7/ varia intra-muros Oudenaarde stad letters extra-muros Eindries meersen wapenschild molens Bevere zandgrond Leupegem gras Edelare lage gronden Ename bos hagen dicht bos heuvels oevers en kaaien

4.5.5 Pixelcount (of Statistische analyse)

Één van de mogelijkheden van Photoshop® is een procentuele vergelijking te kunnen maken tussen de verschillende thema’s. Op die manier kan worden nagegaan hoe de verschillende thema’s zich ten opzichte van elkaar verhouden. Hierdoor kunnen we de verhoudingen van de verscheidene onderdelen van de middeleeuwse stad weergeven. Een klassiek voorbeeld is het meten van de bebouwingsdichtheid van de stad.

Het principe op zich is heel eenvoudig. Zoals reeds gesteld, bestaat een digitale foto uit duizenden pixels. Dit zijn kleine vierkantjes die telkens een kleur vertegenwoordigen. Hoe meer vierkantjes per foto en hoe kleiner deze zijn, hoe scherper de foto. Als een foto uit 100 pixels zou bestaan, dan zouden deze 100 verschillende vierkanten goed te onderscheiden zijn en krijg je een onscherpe foto. Als dezelfde foto uit 100.000 pixels zou bestaan, zal het menselijk oog het verschil tussen de vierkantjes niet meer waarnemen en krijg je een mooie, scherpe foto.

Tijdens de digitale analyse wordt een foto digitaal in verschillende stukken geknipt. Deze stukken bezitten telkens een bepaald aantal pixels. Deze aantallen kunnen dus tegenover elkaar worden gesteld. Via een tool in het fotografisch programma kunnen deze pixelaantallen worden geteld.

Verder in deze verhandeling zullen per thema de pixelcounts worden besproken. In de bijlage worden alle pixelcounts reeds samen vermeld (zie fig. 4.25a).

44

4.6 Merkwaardigheden

Op de kaart waren verschillende merkwaardigheden te zien. In de eerste plaats waren het meestal elementen die voor mij als leek op vlak van Oudenaardse geschiedenis nog ongekend waren. Na enig speurwerk werd de achtergrond ervan achterhaald. Deze onderdelen bevinden zich dan ook verder in de thesis. Doch zelfs na kennis van deze onderdelen kwamen op de kaart nog eigenaardige details voor. Details die zonder deze grondige analyse nooit naar de oppervlakte zouden zijn gekomen. Sommige blijven zelfs onopgelost en kunnen bijgevolg niet gedefinieerd worden door de hedendaagse historicus. Het kunnen eventueel foutjes van de cartograaf, maar dit is niet noodzakelijk zo. Enerzijds moeten we er vanuit gaan dat sommige gegevens op de kaart voor de 16de- eeuwse cartograaf of Oudenaardse inwoners de normaalste zaak waren, maar die voor de hedendaagse historicus onbeantwoord zullen blijven, anderzijds mogen we stellen dat ook af en toe de cartograaf in de fout kon gaan en we aldus sommige elementen nooit zullen kunnen definiëren. De onwetendheid van de historicus moet dus worden afgewogen tegen de kunde van de 16de- eeuwse cartograaf als het op onduidelijkheden aankomt. Dit kan echter reeds voor een groot deel worden opgelost door verschillende disciplines samen te laten werken. Een historisch onderzoek naar een oude kaart is daar een goed voorbeeld van. Verschillende cartografische details blijven in het begin onduidelijk voor de historicus. Omgekeerd heeft een cartograaf niet altijd de kennis van de context waarin de kaart werd gemaakt, welke geschiedenis ze afbeeldt of waarover de kaart handelt. Een samengaan van historische en cartografische kennis is dus van groot belang in dit onderzoek.

4.6.1 Kraslijnen

Op de kaart van Oudenaarde werden gedurende het verknippen verschillende rechte lijnen ontdekt. Deze rechte lijnen konden geenszins cartografische afbeeldingen zijn zoals een kerk of een huis of als deel van de onbebouwde ruimte beschouwd worden. Daarvoor waren de lijnen te strak getekend en bevonden ze zich op een plaats waar dergelijke lijnen normaal gezien niet voorkomen. De lijnen bevonden zich middenin de meersen ten noordoosten van de stad, nabij de eerste galg (zie fig 4.26). Daarenboven waren de lijnen op zo’n manier ten opzichte van elkaar gesitueerd dat het wel iets abnormaals moest zijn. Op het eerste zicht leken het hulplijnen om de kaart te kunnen tekenen.

In de veronderstelling elders nog op dergelijke lijnen te botsen, werden de eerste lijnen over de hele kaart doorgetrokken. Links onderaan de kaart werden dan gelijkaardige lijnen opgemerkt (zie fig. 4.27). Ook deze werden terug over de hele kaart doorgetrokken (fig. 4.28).

Twee lijnen bleken elkaar loodrecht te kruisen. In functie van de triangulatie die Jacob van Deventer gebruikte, speelde dit een belangrijke rol. Enkele andere lijnen passeerden enkele torens (waaronder o.a. de kerktoren van Bevere), maar echte landmarks werden door de lijnen niet doorkruist. Na de consultatie van de originele kaart bleken het echter geen getekende lijnen te zijn, maar kraslijnen. Hierbij kan de vraag worden gesteld of de kraslijnen vooraf of achteraf werden aangebracht. Vooraf zou eventueel kunnen wijzen op meetlijnen die nodig waren om de schetsen op de minuut in te

45 brengen. Achteraf zou eventueel kunnen wijzen op een hulpmiddel om te kopiëren. Aangezien de lijnen met verf zijn gevuld, blijkt ook de tweede hypothese een optie te zijn. De kaart werd geschetst en met verf ingekleurd. Pas achteraf werden de kraslijnen in de kaart ingeduwd. Mijns inziens lijkt het echter plausibeler dat de lijnen gebruikt zijn als hulpmiddel voor het in kaart brengen van Oudenaarde, voordat men de kaart inkleurde. Ook dat is mogelijk: eerst werden kraslijnen aangebracht om het gebied op het papier over te tekenen en pas later werden de lijnen gevuld met verf door het inkleuren.

Veel resultaat leverde dit aldus nog niet op. Na dit besproken te hebben met een geograaf171 bleef er enkel een magere conclusie over: het zijn ongetwijfeld lijnen die gebruikt werden om de kaart te fabriceren. Maar wat nu juist hun functie was, weten we nog altijd niet. Desondanks blijft het een niet onbelangrijk gegeven. Niet zozeer voor de stadsplattegrond van Oudenaarde, maar veeleer voor de algemene kennis over de karteringswerkzaamheden van Jacob van Deventer. Vissers statement omtrent hulplijnen was namelijk vrij hard: de minuten zouden niet aanschouwd mogen worden als oorspronkelijke meetschetsen aangezien er op deze versies geen hulplijnen te vinden zijn.172 De minuten zouden niet als de kladversies van de netkaarten mogen aanzien worden. Er zullen ook meetschetsen, lijsten met gegevens en functies aan de minuten zijn vooraf gegaan.173 Maar blijkbaar wordt dit nu door de stadsplattegrond van Oudenaarde enigszins onderuit gehaald. Verder onderzoek moet hier duidelijkheid brengen. Zo zouden misschien nog andere lijnen kunnen worden ontdekt als de kaart zou kunnen worden losgemaakt van het boek.

4.6.2 Schetslijnen

Een ander probleem is het schetsmatige karakter van de kaart. Veel details zijn onduidelijk. Soms is het moeilijk in te schatten of Jacob van Deventer wel degelijk iets wou afbeelden en duiden of dat het enkel krabbels waren van het schetsen. Een duidelijk voorbeeld is de loop van de Schelde ter hoogte van het Pamelekasteel (zie fig. 4.29). Daarin kan duidelijk het verschil tussen de schets en de eigenlijke tekening gezien worden. Naar alle waarschijnlijkheid heeft Jacob van Deventer eerst een stuk van de Schelde geschetst, achteraf ingezien dat de ligging van dat stuk niet klopte, en tenslotte dit aangepast zoals het moest zijn. Dat dit gebeurde bij een Scheldearm is ook niet verwonderlijk. Het wegennet kon hij bijvoorbeeld nauwkeuriger intekenen doordat hij er op kon wandelen. Enerzijds kon hij het zo makkelijker meten en anderzijds kon hij het tekenen terwijl hij zich erop bevond. Bij het waternet vielen deze twee voordelen volledig weg. De waterlopen moest hij dan ook vooral op het zicht tekenen, gezien van op de oever. Klopte een geschetste waterloop niet met het wegennet, dan lag dit niet aan foute metingen, maar aan het verkeerd inschatten van het stromende water.

Bij dit laatste kon echter gemakkelijk de afwijking worden opgemerkt. De tweede versie van de Schelde was blauw ingekleurd. De schets die de afwijking bijstelde was niet gekleurd. De stereotiepe bebouwing was echter een ander paar mouwen. De graad van symbolisatie voor dit thema zorgde voor een minder realistische weergave. Voor Jacob van Deventer was de stereotiepe bebouwing dan ook van minder groot belang. Gevolg was dat hij dit enkel schematisch weergaf, met behulp van het

171 Waarvoor ik Bart De Wit, geograaf aan de UGent, van harte wil bedanken. 172 Visser J.C., De waarde van de stedenatlas van Jacob van Deventer, p. 119-120. 173 Vande Winkel G. (red.), Gezicht op de steden Aalst, Ninove en Geraardsbergen, p. 233.

46 Ʌ-teken. Niet zozeer de individuele bebouwing moet worden aanschouwd, maar eerder de bouwmassa. Een ongelukkig neveneffect is dat ook de schetslijnen zeer onnauwkeurig en nonchalant zijn (zie fig. 4.30). Daarenboven is de inkleuring van de stereotiepe bebouwing zeer slordig. De hoofdidee bij de analyse werd dan ook dat de schetslijnen werden verkozen boven de inkleuring van de kaart. Hoe dan ook was dit geen sinecure gezien het schetsmatige en slordige van deze lijnen.

Andere schetslijnen ter hoogte van het Zakstraatje doen vraagtekens rijzen (zie fig. 4.31). Over de weg tussen de stereotiepe bebouwing aan beide zijden van de straat doet zich een pennenstreek voor. Op het eerste zicht lijkt het gewoon een mistekening van de cartograaf te zijn, maar Tulleken en De Smet deden me twijfelen.174 Vroeger moet ter hoogte van het Zakstraatje en de Burgschelde een lustprieeltje of eventueel een tolhuisje hebben gestaan. Gezien het schetsmatige van de kaart lijkt het echter mijns inziens weldegelijk een vage pennenstreek te zijn en niet meer dan dat.

4.6.3 Roestkleur

Ondanks de relatief goede bewaring van het document, is de kaart toch op sommige plaatsen beschadigd. De plaats en toestand waar de stadsplattegronden zich nu bevinden, heeft namelijk drie eeuwen op zich laten wachten en dat heeft zijn sporen nagelaten. Dit vormt een groot verschil met de lithografie van Ruelens.175

Een eerste opvallende beschadiging bevindt zich rechts bovenaan de kaart, in de buurt waar Ename op de kaart is getekend. Een deel van de kaart is daar verloren gegaan. Er is een vlek te zien in een roestige kleur (zie fig. 4.32). Zou hier destijds een ijzeren paperclip gezorgd hebben voor het bijeenhouden van de flap? De vlek komt voor op een oude plooi in de kaart, waar slijtage normaliter veel groter is dan ergens anders op de kaart. Daarbij komt dat daar een inkeping in het blad is, wat de plaats eveneens kwetsbaar maakt. Op de kaart zijn nog dergelijke sporen te vinden. Links van het woord Zuydt is eveneens een beschadiging te bemerken (zie fig. 4.33). Het valt dus op dat het vooral de plaatsen zijn waar de kaart werd geplooid, waar dus de kaart het zwakst is. Het lijkt mij ook niet zo vergezocht om net op deze plaatsen ook vochtinsijpeling te verwachten. Zeker de plek rechts bovenaan lijkt op één of andere manier vochtig te zijn geweest. De verf is er niet alleen gekreukt, maar ook uitgelopen en deels weggewassen. De kans zit erin dat de kaart vóór de ontdekking in 1859 op een slechte manier bewaard is geweest. Het plooien van het document heeft duidelijk zijn sporen nagelaten. Het zorgde voor slijtage van de kaart. Dit is verholpen door ze vanaf de 19de eeuw in een boek te plakken. Een nadeel is dan echter dat we daardoor de stadsplattegrond niet meer in al z’n glorie kunnen bestuderen. De prikgaatjes kunnen niet worden onderzocht en ook een eventueel watermerk kan niet worden gevonden.

174 Tulleken M.J. en De Smet M., Oudenaarde in oude prentkaarten, p. 25. 175 Zie punt Vergelijking bij hoofdstuk Ruelens’ facsimile.

47 4.6.4 Letters

Op het eerste zicht zijn letters geen merkwaardigheid op een kaart, al zijn ze wel intrigerend. Zeker op een oude 16de-eeuwse kaart zijn letters een belangrijke informatiebron. Over het algemeen waren de letters logisch en vanzelfsprekend. Lubeghem staat geschreven waar Leupegem zich bevindt, de windrichting Noordt duidt wel degelijk het noorden op de kaart aan. Twee gevallen vormen vreemde eenden in de bijt. In de parochie Bevere ter hoogte van de Gentstraat was doelen te lezen (zie fig. 4.34). In het noordoosten van de stadsplattegrond, in de buurt van Ename, was ten westen van de Scheldebocht ook iets gekrabbeld (zie fig. 4.35). Wat dit laatste echter was, hebben we niet kunnen achterhalen, al kunnen enkele hypotheses naar voor worden geschoven.

Over het eerste weiden we hier nog niet al te diep uit. Het woord doelen verwijst naar de schietschijven die zich daar bevonden. De schuttersgilde van Bevere had hier zijn oefenterrein.

De letters rechtsboven zijn een ander heikel punt. Ter hoogte van het dorp Ename is binnenin de Scheldebocht duidelijk iets geschreven. Het werd paleografisch onderzocht en in de eerste plaats werd wel degelijk geconstateerd dat het om een handschrift ging. Het valt op dat het om een ander handschrift gaat dan de andere woorden op de kaart. De letters zijn ronder en vetter neergeschreven. De kans zit er dus dik in dat het er pas achteraf door een andere hand is opgeschreven. Als we de indexen raadplegen van de atlassen in de Biblioteca Nacional te Madrid, dan zien we ook daar een ander geschrift. Blijkbaar zijn de kaarten achteraf behandeld en geïnventariseerd geweest. Volgens Deys is het mogelijk dat een Spanjaard de indexering heeft opgesteld en iemand uit de Lage Landen in functie van scribent fungeerde.176 Op de lithografie van Ruelens die in de 19de eeuw van de kaart werd gemaakt, zijn de letters verdwenen. We mogen dus vaststellen dat de letters waarschijnlijk van een latere datum zijn dan toen de kaart werd vervaardigd.

Verschillende mogelijkheden werden aangehaald. Sommigen dachten al snel aan de term ham. De ham is namelijk het hogergelegen stuk land aan de binnenkant van een bocht van een rivier. Een goed voorbeeld doet zich voor te Oudenaarde zelf. De alom gekende Ham bevindt zich nu op de linkeroever van de rechtgetrokken Schelde maar was oorspronkelijk op de rechteroever gelegen van de oude Schelde. Op de 16de-eeuwse kaart is dit nog zeer goed te zien. Daar kronkelt de Schelde mooi, zoals het begrip aangeeft, rond de Ham (zie fig. 4.36). Paleografisch gezien kan het echter onmogelijk ham zijn.

Een tweede optie was de term west. De letters bevinden zich namelijk ten westen van de Schelde. Maar ook dit was op paleografisch vlak niet mogelijk. Daarenboven zou het ook weinig informatie toevoegen aan de kaart. Een derde vluchtige optie was het woord meers, maar ook dit was paleografisch gezien niet mogelijk.

De laatste optie die paleografisch wél mogelijk was en die wél extra informatie aan de kaart gaf, was de letters interpreteren als een verwijzing naar een veer. Een veer als “een plaats van overtocht” is trouwens perfect daar te situeren. Alleen in de stad zelf is er een overtocht van de Schelde richting Ename mogelijk. Op de kaart is trouwens een voetweg te bemerken op de linkeroever van de Schelde

176 Deys H.P., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 85.

48 richting de abdij van Ename. De Rodelos loopt richting deze merkwaardige letters (zie fig. 4.37). De hypothese van een veer is dus heel goed mogelijk. Via de Vrienden van de Vlaamse Veren, een vzw werkgroep van de Koninklijke Vereniging voor Natuur- en Stedenschoon, kwam ik meer te weten over een overtocht of pont aldaar.177 Er was inderdaad een veer te Ename. Het was te linken aan de Sint Salvatorabdij te Ename. In het Rijksarchief te Ronse wordt ondermeer een document bewaard in verband met de verwoestingen aangericht aan de abdij in het laatste kwart van de 16de eeuw waarin het huis van de veerman wordt vermeld.178

Meerdere hedendaagse kaarten verklappen de aanwezigheid van een veer over de Schelde ter hoogte van de abdij van Ename. Op een kaart anno 1596, handelend over de visserijrechten van de abdij, wordt het weiland op de linkeroever van de Schelde ter hoogte van het veer de Veermeersch genoemd. Het is duidelijk te zien dat de Schelde er wordt gekruist door een weg. Waar de weg over de rivier loopt, staat bovendien letterlijk veer geschreven (zie fig. 4.38). Op de kaart uit 1600 van het Hospitaalarchief wordt ook de weide beoosten de Schelde Abt van Eename, Veer meersch genoemd (zie fig. 4.39). De laatste kaart dateert van een eeuw na het intekenen van de kaart van Jacob van Deventer, maar maakt ook duidelijk melding van den Veermeersch (zie fig. 4.40). Het gaat hier over de 16de-eeuwse kaart van Jan van Bale die het grondbezit van de abdij weergeeft. Ook vandaag nog staan op de archeologische site van de abdij trouwens borden met afbeeldingen van hoe de abdij er vroeger uitzag en daar wordt ook het veer op aangeduid (zie fig. 4.41).

Maar niet alleen de oude kaarten ondersteunen de hypothese. De oude straatnamen van de weg, die leidt van Enamedorp naar de oude Schelde, verraden eveneens de merkwaardigheid. Nu heet deze weg de Sint-Salvatorsstraat, maar vroeger werd ze Pontweg en Veerstraatje genoemd.179 Op een 18de-eeuwse kaart van Ename staat ook de aanduiding de ponte van Eename.180

4.6.5 Toren van Rokegem

Op de 16de-eeuwse kaart bevindt zich ten noorden van de Sint-Walburgakerk een andere merkwaardigheid. Het gaat hier duidelijk niet om een deel van de stereotiepe bebouwing achter de kerk. Er is klaarblijkelijk een markant, torenachtig gebouw geschetst. Het is niet zoals de andere markante bebouwing ingekleurd. Het is volledig wit gelaten en heeft geen blauw zadeldak (zie fig. 4.42).

In eerste instantie vroeg ik me af of het niet om de toren van de kerk zelf ging. Dit zou echter betekenen dat de kerktoren van de Sint-Walburgaparochie wel heel hoog is geweest en bovendien ook vrij scheef. Het moest dus weldegelijk om een toren achter de kerk gaan. Daarop tipte Castelain, voorzitter van de heemkundige kring van Oudenaarde, me dat het wel eens om de toren van Rokegem zou kunnen gaan. De familie van Rokegem was immers een rijke patriciërsfamilie in Oudenaarde.181 Ser Jan van Rokegem woonde in de 14de eeuw op de markt te Oudenaarde, op de

177 Voor meer over de werkgroep en de vereniging, zie: http://www.kvns.be/vvveren/ 178 Berings G., Landschap, geschiedenis en archeologie, p. 157. 179 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 314. 180 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 292. 181 Hoebeke M., Een oud Pacht-en Renteboek van Oudenaarde, p. 119.

49 hoek met het Hospitaalstraatje.182 In de 15de eeuw bezat Jan II reeds drie naast elkaar gelegen woningen op de Markt.183 In 1443 kocht hij namelijk de twee huizen naast het hoekhuis op het Hospitaalstraatje.184 Deze drie woningen lagen tussen de herberg De Croone tot aan het Hospitaalstraatje. Deze herberg leeft sinds de 15de eeuw vandaag nog verder als restaurant en is haar naam nog niet verloren. Op de markt is dit het huidige huisnummer 53. Op de hoek met het Hospitaalstraatje stond de duurste woonst. In dit huis was namelijk een wapencamere ingericht met een toren. Hierin bevond zich een schat aan luxevoorwerpen.185 Het is deze toren die op de kaart van Jacob van Deventer wordt voorgesteld als de toren van Rokegem. Het hoekhuis heette tijdlang het huus van Laerne daar Adriaan van door zijn huwelijk tijdlang heer van was. Na 1530 sterft de familie van Rokegem uit. De wapencamere werd echter behouden tot zeker in 1586. De toren werd dan verhuurd aan het stadsbestuur.186

4.6.6 Poorten

Op de kaart van Jacob van Deventer werden de 5 toegangspoorten van Oudenaarde snel gevonden. Tijdens de analyse kwamen nog drie andere poorten naar boven. Deze bevonden zich alledrie intra- muros.

De eerste twee die benoemd konden worden, waren de twee poortgebouwen van de abdij van Maagdendale. Deze vondst op de kaart was immers belangrijk voor de datering van de kaart (cfr. supra, zie fig. 4.7). Een grote en een kleine toegang zijn te bemerken. De grote binnenste poort is het nieuwe deel van de toegang tot de abdij en werd in 1548 aangelegd. Tot op heden is het poortgebouw te bezichtigen. Het kleinere poortje op de kaart gelegen ten oosten van de nieuwe toegangspoort is de oudere toegang die al snel gesupprimeerd werd. Op de maquette van de Nézot zijn beide poorten nog steeds te zien, al is het kleine toegangspoortje al bijna verdwenen (zie fig 4.8.).

De derde poort op de kaart was de Steenpoort (zie fig. 4.43). Deze bevond zich eertijds aan de Hoge brug of de Steenbrug aan het Spei. De poort stond op de linkeroever van de Schelde en vormde waarschijnlijk een deel van de eerste stadsomwalling rond Pamele. Vanaf de 15de eeuw raakt deze in onbruik door het optrekken van de nieuwe vestingswerken door Jan zonder Vrees, waardoor beide stadsdelen Oudenaarde en Pamele werden samengevoegd. De poort bleef er echter staan. Net zoals de andere poorten en torens van Oudenaarde werden verhuurd aan particulieren, werd ook de Steenpoort verpacht.187 De poort bleef dus staan om praktische reden, maar ongetwijfeld ook voor prestige doeleinden. De Steenpoort was namelijk één van de oudste poorten van Oudenaarde.

182 Castelain R., De Oudenaardse familie Van Rokeghem, p. 88. 183 Castelain R., De Oudenaardse familie Van Rokeghem, p. 91. 184 Castelain R., De Oudenaardse familie Van Rokeghem, p. 101. 185 Castelain R., De Oudenaardse familie Van Rokeghem, p. 93. 186 Castelain R., De Oudenaardse familie Van Rokeghem, p. 101. 187 Castelain R., De stad Oudenaarde en haar onroerend goed in de 16de eeuw, p. 5.referentie?

50 4.7 De betrouwbaarheid van de kaart

Het aantonen van de betrouwbaarheid van een kaart behoort tot één van de belangrijkste doelstellingen van het cartografisch onderzoek. Twee elementen spelen hier een rol. Ten eerste moet de morfologie van de afgebeelde kaart overeenkomen met de reële situatie van toen. Deze vergelijking is echter bijzonder moeilijk, dus wordt de morfologie van de kaart vergeleken met de hedendaagse situatie en met recent kaartmateriaal. In de praktijk komt dit voornamelijk neer op een onderzoek van de vormgeving van het weggennet. Als tweede element moet de inhoud van de kaart ook voldoen aan de toenmalige situatie. De weergave van bepaalde gebouwen kan aantonen of de kaart al dan niet betrouwbaar is. Of een kaart betrouwbaar kan worden genoemd, komt dus vooral neer op het onderzoeken of een kaart weldegelijk de contemporaine situatie weergeeft zonder vervormingen.

Een eerste vergelijking toont al snel aan dat de stadsplattegrond van van Deventer weinig vervorming vertoont wat betreft het wegennet. Het tweede punt, namelijk de inhoud van de kaart, zullen we pas achteraf kunnen controleren nadat we de literatuur hebben geraadpleegd. Zonder meer stellen dat het wegennet weinig vervormingen weergeeft en daaruit concluderen dat de kaart een betrouwbaar document is, is een povere argumentatie. Er bestaat een analytische manier om de betrouwbaarheid van een kaart aan te tonen. Een techniek ontwikkeld aan de Rijksuniversiteit van Utrecht door Hartman en Mekenkamp, bracht me op het idee iets gelijkaardigs toe te passen op de casus Oudenaarde.188 De techniek komt neer op het volgende: afstanden tussen vaste punten op verschillende kaarten worden in verhouding tot elkaar vergeleken. De kaarten waarvan de afstanden het dichtst bij elkaar liggen, zijn het betrouwbaarst.

Van Deventers stadsplattegrond werd op deze manier vergeleken met de kaart van Sanderus, de maquette van Nézot en een hedendaagse kaart. Als referentie werd de hedendaagse situatie gebruikt. Dit impliceert dat we ervan uitgingen dat de hedendaagse kaarten de meest betrouwbare kaarten zijn. Doch de kans is groot dat over enkele jaren er ongetwijfeld weer nieuwe inzichten over het weergeven van het landschap zullen ontstaan.

De keuze van deze drie kaarten ligt voor de hand. De stadsplattegrond van Sanderus werd ongeveer een eeuw later opgetekend, maar heeft ook een ander doel. Dit zal ook blijken uit de resultaten van deze analytische test. De maquette van de Nézot werd een goede twee eeuwen later gemaakt. Zij had naast prestige ook een militair doel. Ook dit zal weerspiegeld worden in de resultaten. De hedendaagse kaart werd reeds verantwoord: zij zou in principe de meeste betrouwbare moeten zijn en dient dus als referentie.

In concreto worden, net als bij het opmeten van de schaal, verschillende afstanden gemeten die voorkomen op alle vier de kaarten. Deze worden daarna geïndexeerd zodat de verschillende afstanden volgens de juiste verhoudingen met elkaar kunnen worden vergeleken. Op die manier worden alle afstanden eerst per kaart in procenten omgezet. Één afstand wordt eruit gekozen en voor alle kaarten gelijkgesteld aan 100%. Ten opzichte van deze afstand worden de andere afstanden dan ook in procenten omgezet. Daarna worden deze procenten per afstand vergeleken. De kaarten

188 Hartman J.L.H., De analyse van oude kaarten met behulp van de computer, p. 149. Mekenkamp P. en Koop O., Nauwkeurigheidsanalyse van oude kaarten met behulp van de computer, p. 47.

51 waarvan de procenten per afzonderlijke afstand het dichtst bij elkaar liggen, zijn het meest te vertrouwen.

Om dit te verduidelijken geven we een voorbeeld. De afstand tussen de abdij van Ename en de kerk van Edelare op de kaart van van Deventer bedraagt 3 cm. Deze wordt als ijk gebruikt en dus gelijkgesteld aan 100%. Op dezelfde kaart is de afstand van bijvoorbeeld de Beverepoort tot de Bergpoort gelijk aan 1 cm. Ten opzichte van de eerste afstand is dit dan 33% (1 cm is één derde van 3 cm). Als we dan kijken naar de afstand tussen de abdij van Ename en de kerk van Edelare op de hedendaagse kaart, bedraagt deze bijvoorbeeld 6 km. Deze afstand werd als ijk gekozen en dus ook hier gelijkgesteld aan 100%. De afstand op de hedendaagse kaart tussen de Beverepoort en de Bergpoort blijkt 1,9 km te zijn. Dit is ten opzichte van de geijkte afstand 31%. Conclusie: de kaart van van Deventer benadert de meest betrouwbare kaart zeer dicht. Dus kunnen we stellen dat de kaart van van Deventer vrij betrouwbaar is. De tabel verduidelijkt dit (zie infra.).

Een andere methode om de betrouwbaarheid van de stadsplattegrond te toetsen ligt in het verlengde van de voorgaande methode. Dezelfde gegevens worden gebruikt, maar in plaats van een indexering wordt nu een percentage berekend. Op zich verandert er niet veel, maar men krijgt wel een heel ander beeld hoe de kaarten zich ten opzichte van elkaar verhouden. Voor deze omzetting wordt namelijk eerst de schaal van de verschillende kaarten berekend. Daarna wordt via deze schaal de reële lengte die elke kaart uitbeeldt, omgezet. In theorie moeten al deze lengtes per kaart ten opzichte van elkaar dezelfde zijn aangezien ze hetzelfde afbeelden. Uiteraard weten we dat dit in de praktijk niet zo zal zijn, aangezien sommige kaarten minder betrouwbaar zijn en dus minder juist zijn. De nieuwe lijst reële lengtes wordt vervolgens omgezet in procenten. Als ijkwaarde voor deze procenten worden alle hedendaagse lengtes gelijkgesteld aan 100%. Per gekozen afstand wordt dan voor elke kaart telkens ten opzichte van de hedendaagse afstand het procent berekend. De nieuwe lijst aan gegevens geeft dus procenten weer ten opzichte van de hedendaagse situatie.

De volgende stap is dat we deze procenten vergelijken in een grafiek. Het gevolg is dat we één rechte lijn zullen krijgen en verschillende andere lijnen. De rechte lijn komt overeen met de hedendaagse situatie. Deze is namelijk als ijkwaarde gebruikt waarbij alle hedendaagse afstanden gelijk werden gezet aan 100%. De andere lijnen zijn de respectievelijke kaarten en tonen per plattegrond de procenten ten opzichte van de geijkte waarde.

Een voorbeeld moet het voorgaande illustreren. Als voorbeeld stellen we de eertijds vastgelegde afstand tussen de St-Walburgakerk en het Stadhuis. Ik kies voor dit voorbeeld omdat dit twee punten zijn die in het hedendaags stadsbeeld nog makkelijk terug te vinden zijn. De gemeten lengten tussen deze twee punten zijn op de van Deventerkaart 1,9 cm, op de kaart van Sanderus 3,48 cm, op de maquette van de Nézot 5,7 cm en vandaag in de reële situatie 159,84 m (15984 cm). Deze afmetingen komen overeen met de roze vakjes. Via de schaal die werd berekend per kaart, werden nu ook de afstanden zoals ze volgens de verschillende kaarten in het echt zouden zijn omgerekend. De schaal van Jacob van Deventers kaart bedraagt 1/8830. Dit betekent dat in de reële situatie de afstand 16,777m zou meten. Dit werd ook voor de andere kaarten gedaan. De bekomen afmetingen bevinden zich in de groene vakjes. Tenslotte werd de hedendaagse situatie als ijkwaarde genomen. Dit betekent dat de huidige afstand tussen de St-Walburgakerk en het Stadhuis gelijk werd gesteld aan 100%. Ten opzicht van deze waarde (namelijk 15, 984 m) werden vervolgens de groene waarden omgezet in procenten. Deze bevinden zich in de blauwe vakjes. Al snel wordt duidelijk dat de 16de-

52 eeuwse plattegrond de St-Walburgakerk en het Stadhuis op de kaart 5% te ver van elkaar heeft verwijderd ten opzichte van de huidige situatie. Op Sanderus’ kaart staan beide gebouwen 12% te dicht bij elkaar. Op de maquette van de Nézot staan de twee gebouwen amper 2 % te dicht bij elkaar.

van Deventer (1/8830) Sanderus (1/4051) de Nézot (1/2752) hedendaags

Walburgakerk- 1,9cm 16,777m 105% 3,48cm 14,097m 88% 5,7cm 15,686m 98% 15,984m 100% Stadhuis

Tenslotte wordt deze lijst met procenten in een grafiek gegoten . De grafiek toont de afwijkingen van de respectievelijke kaarten ten opzichte van de hedendaagse situatie. Het geeft dus per gekozen afstand weer hoeveel elke kaart ten opzicht van de juiste, reële situatie afwijkt. Deze juiste en reële toestand wordt gezien in de hedendaagse situatie. We gaan er dus terug vanuit dat de hedendaagse kaart de nauwkeurigste is en dat zij ook de situatie weergeeft zoals in de vroegere eeuwen het geval was.

Het resultaat van de wiskundige analyse bevestigt de veronderstelling: Jacob van Deventers stadsplan van Oudenaarde is een zeer betrouwbare kaart. Het wegennet is weinig vervormd. Gezien de middelen die toen voor handen waren, mag de kaart als zeer accuraat worden beschouwd. De kaart van Sanderus komt in de analyse dan ook naar voor als ten zeerste onbetrouwbaar. Nagenoeg alle verhoudingen wijken sterk af van de hedendaagse kaart. Zij had dan ook een ander doel dan de andere kaarten. De maquette van de Nézot blijkt uiteraard de kaart te zijn die het meest overeenstemt met de huidige kaart.

Desalniettemin vertoont de 16de-eeuwse kaart enkele misvormingen. De verschillende delen van de kaart liggen niet exact op de juiste plaats. Als bijvoorbeeld het gebied rond Ename wordt gegeorefereerd met de hedendaagse situatie, dan komt de rest van de kaart niet meer exact overeen met de huidige situatie. Wordt vervolgens het deel rond Leupegem juist geroteerd, dan liggen weer andere delen niet juist.

De kaart is tevens op vlak van oriëntatie niet volledig juist. Aan de hand van enkele berekeningen via het geografisch computerprogramma Google® Earth® en het fotografisch computerprogramma Adobe® Photoshop® werd duidelijk dat de kaart ten opzichte van het hedendaagse landschap ongeveer 10° westwaarts is gedraaid. Ook Meurer toonde aan dat verschillende plattegronden gemiddeld 11° miswezen. Dit komt overeen met de miswijzing van het kompas in die tijd. De declinatie rond 1560 bedroeg immers 12°.189 Het werkelijke noorden bevond zich in die tijd niet op dezelfde plaats als nu. Het noorden was in de 16de eeuw 12° oostelijker gesitueerd.190 Dit wil dus zeggen dat Jacob van Deventer er voor de stadsplattegrond van Oudenaarde amper 2° naast zat!

189 Deys H.P., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 86. 190 Visser J.C., De waarde van de stedenatlas van J. Van Deventer, p. 118.

53 5 De stad op kaart: Ruelens’ facsimile

5.1 Biografische nota

Charles Louis Ruelens was vanaf het midden van de 19de eeuw bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek van België. Hij werd in 1820 geboren in St-Jans-Molenbeek. Na zijn middelbare school studeerde hij rechten aan de universiteit van Leuven. Als polyglot kreeg hij al snel een functie in de KBR, toen onder bibliothecaris Alvin. Hij werkte o.a. in de afdeling Geografie onder de bekende Vander Maelen. In 1852 zorgde hij voor verschillende aankopen in Parijs en verrijkte Ruelens de KBR. In 1890 stierf de bibliothecaris.191

Ruelens spitste zich voornamelijk toe op geografie en archeologie. Zo was hij in 1875 de Belgische vertegenwoordiger in de tentoonstelling voor geografie in Parijs.192 Hij publiceerde o.a. de atlas met de ontdekking van Australië. Maar hij publiceerde ook de brieven van Rubens, de mémoires van Henningus Frommeling en de anekdotes over Jean de Hembyze te Gent. De man heeft ongelofelijk veel gepubliceerd, o.a. in de Revue d’histoire et d’archéologie en de Société Royale Belge de Géographie. “Il a coopéré activement et avec fruit au mouvement scientifique en Belgique”.193 In Milaan, Florence en Rome gaf hij verschillende lezingen betreffende de geografie.

Op het einde van zijn leven had hij twee doelen. Enerzijds wou hij oude geografische monumenten beschermen, anderzijds wou hij de onbestudeerde delen van de historische topografie van de oude Belgische steden blootleggen.194

Voor ons is echter enkel zijn meesterwerk, dat hij startte in 1884, van belang. In Atlas de villes de la Belgique au XVIe siècle, cent plans de Jacques de Deventer exécutés sur les ordres de Charles-Quint et de Philippe II wilde hij de verschillende minuten, opgemaakt door Jacob van Deventer, reproduceren. Elk gereproduceerd plan werd begeleid met een historische en een beschrijvende tekst, in samenwerking met baron Jean Béthune-De Villers. De reproducties worden nu nog steeds veelvuldig gebruikt, ook te Oudenaarde.

5.2 De lithografie

De atlas werd in 1867 aangekocht. In 1884 begon Ruelens aan zijn Atlas de villes de la Belgique au XVIe siècle, cent plans de Jacques de Deventer exécutés sur les ordres de Charles-Quint et de Philippe II. Ruelens gaf opdracht de stadsplattegronden van Jacob van Deventer te reproduceren. Deze facsimile’s werden aan de hand van de lithografie vervaardigd (zie fig. 3.3).

191 Hymans H., Ruelens Charles-Louis, p. 17. 192 Van Raemdonck J.H., Notice publiée à l’occasion de la Mort de M. Charles-Louis Ruelens, p. 101. 193 Van Raemdonck J.H., Notice publiée à l’occasion de la Mort de M. Charles-Louis Ruelens, p. 103. 194 Hymans H., Ruelens Charles-Louis, p. 17.

54 De reproducties werden tot op heden veelvuldig gebruikt. Nieuwe reproducties worden echter niet meer gemaakt. Een reden hiervoor moet waarschijnlijk gezocht worden in de opkomst van de digitale fotografie. Digitale fotografie is veel handiger en heel gebruiksvriendelijk. Ook voor dit onderzoek werd een fotografische scan gebruikt in plaats van een reproductie.

Lange tijd werd uitsluitend de reproductie van de Oudenaardse plattegrond gebruikt. Het Gedenkboek 750 jaar Pamelekerk195, Historische huisgevels te Oudenaarde van Devos en Maeyaert196, Van Cauwenberghe197 zijn maar enkele voorbeelden van de vele werken die nooit de minuut maar telkens de 19de-eeuwse reproductie te hand namen.

5.3 Vergelijking

Tot op heden stond men niet stil bij de verschillen tussen de 19de-eeuwse lithografie en de 16de- eeuwse minuut. Meestal werd enkel beroep gedaan op de 19de-eeuwse. Zo gebruikte men o.a. voor het deel over Oudenaarde in “Bouwen door de eeuwen heen” de uitgave van 1887 in plaats van de originele versie.198 Ook recent nog gebruikte bijvoorbeeld Bisschops de chromolithografie van Ruelens in plaats van het origineel ter hand te nemen.199 Nochtans zijn er een aantal grote verschillen.

In de eerste plaats werd de lithografische reproductie gerestaureerd. Hierbij werd informatie toegevoegd aan de kaart. Zo werd bijvoorbeeld de Schelde ter hoogte van de roestvlek doorgetrokken. De roestvlek zelf is daarenboven verdwenen (zie fig. 5.1). Op het eerste zicht lijkt dit positief, maar op die manier gaat er echter informatie over de kaart an sich verloren. De staat van het document werd gecamoufleerd. De bijgevoegde informatie is 19de-eeuws en niet 16de-eeuws. De facsimile oppert dus 16de-eeuwse informatie te geven, maar dit is niet zo. Daarnaast werd bijvoorbeeld de stadsplattegrond van Ieper bijgevoegd terwijl Viglius het juist spijtig vond dat de stad niet is gekarteerd geweest.200 Aan de hand van andere gelijktijdige kaarten heeft Ruelens een zogenaamde 16de-eeuwse stadsplattegrond van de hand van Jacob van Deventer in elkaar gestoken.201 Dit is een manipulatie van het kaartmateriaal.

In de tweede plaats geeft de reproductie een ander kleurenpalet weer dan het origineel. De groen- en geeltinten lijken voller en homogener. Ook al volgen we in de analyse voornamelijk de schetslijnen en niet zozeer de inkleuring, toch blijft dit een opmerkelijk verschil, te meer daar we ons voor de onbebouwde ruimte op de kaart voornamelijk moeten baseren op de inkleuring. Ook de

195 Hoebeke M., De stichting van de parochie Pamele, in: Gedenkboek, 750 jaar Pamelekerk-Oudenaarde, 1235- 1985, p. 31. 196 Devos P., Maeyaert P., Historische huisgevels te Oudenaarde, p. 5. 197 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 33. 198 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p.XXI. Hier gaat men er blijkbaar vanuit dat de lithografie in 1887 werd vervaardigd, niet in 1884. 199 Bisschops T., Leven aan de rand?, p. 43. 200 Krogt, P. Van der, Welke steden karteerde Van Deventer voor Filips II in diens ‘landen van herwerts overe’?, p. 118. 201 Deys H.P., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 86.

55 rode kleur van de stereotiepe bebouwing is anders. Meer nog, sommige huizen die op het origineel niet zijn ingekleurd (zoals te Ename, zie fig. 5.2), zijn op de facsimile van Ruelens wél ingekleurd.

Een derde punt van kritiek is dat er ook elementen worden weggelaten. Een markant gegeven is het missen van de letters ten westen van de Scheldebocht ter hoogte van Ename (zie fig. 5.2). Op de facsimile is het gebied ten westen van de Schelde aldaar volledig ingekleurd. Waarom deze letters werden weggelaten, blijft een raadsel. Een eventuele hypothese zou kunnen zijn dat deze letters er toen, in de 19de eeuw, nog niet opstonden. Het lijkt immers om een ander geschrift te gaan.202 Dat het woord er achteraf, op het einde van de 19de of in de 20ste eeuw zou zijn bijgeschreven lijkt me echter absurd. Wat wel plausibel is, is dat het woord er tussen de afwerking van de kaart en het maken van de reproductie werd opgeschreven. Als het klopt dat het niet van dezelfde hand zou zijn en om een nieuwer schrift gaat, dan lijkt dit wel een kanshebbende hypothese te zijn. Het lijkt me dus logischer dat Ruelens de letters moeilijk kon lezen en ze samen met de vlek die er zich links van bevindt, in het groen heeft ingekleurd dan dat ze pas nadien zijn bijgevoegd. De letters blijven evenwel een raadsel. Er is geen enkel document dat de bewaringsgeschiedenis van de plattegrond(en) sinds de ontdekking en sinds de opkoping door de Koninklijke Bibliotheek van België weergeeft, laat staan dat er één zou zijn voor de bewaringsgeschiedenis sinds de totstandkoming van de kaart tot nu. Het laat anderzijds de hypothese dat de letters er tussen de 16de eeuw en de 19de eeuw zouden zijn opgeschreven wel staande.

De toren van de familie van Rokegem bevond zich achter de Sint-Walburgakerk (zie fig. 5.3). De toren heeft duidelijk een andere vorm dan deze op de originele kaart. Blijkbaar heeft ook hier de reproductie een hand in de zaak. Waar de toren naar links buigt op het origineel, werd deze op de facsimile rechter getekend. Daarenboven werd de toren rood ingekleurd terwijl dit op de scan helemaal het geval niet is.

Daarnaast zijn het vooral de vele details op de lithografie die de verschillen tussen beide kaarten voyant maken. Zo is bijvoorbeeld het “krulletje” achter de benaming Oedenaerde wel heel lang geworden (zie fig. 5.4). Ook werden de parochienamen Beveren en Pamele enigzins gemanipuleerd en is er van het woord doelen niet veel meer te bemerken.

Kortom, de reproductie is, cru gesteld, een totaal andere kaart dan de originele. De vraag moet zeker gesteld worden hoe het komt dat er zoveel verschillen tussen de minuut en de facsimile zijn. Nemen we strikt de vertaling uit het Latijn van facsimile, namelijk “het letterlijk namaken”, dan gaat deze niet op voor de reproductie van Ruelens. Kan de minuut sindsdien zijn veranderd? Dit werd nagevraagd bij de archivaris van de afdeling Kaarten en Plans van de KBR Bracke, een autoriteit op vlak van de stadsplattegronden van Jacob van Deventer, maar dit bleek negatief. Of speelde de toenmalige techniek van de lithografie een rol in deze vervormingen?

In ieder geval kunnen we Ruelens deze kritiek niet kwalijk nemen. Ook hij was een kind van zijn tijd. Het was toen waarschijnlijk niet abnormaal, integendeel, misschien zelfs wetenschappelijk verantwoord, om een kaart er zo goed mogelijk te laten uitzien en te “restaureren”. Daarnaast stond toen ook de techniek nog niet op het punt om zoals nu een identieke fotografische scan van het

202 Prof. dr. Thérèse de Hemptinne, gespecialiseerd in de middeleeuwse paleografie aan de UGent, vertelde me dat het schrift niet overeenkomt met de andere woorden op de kaart. Het zou een latere toevoeging kunnen zijn.

56 document te maken. Maar ook al is de fotografische scan stukken beter dan de 19de-eeuwse reproductie, het origineel ziet er nog altijd andersuit. De hedendaagse digitale fotografische techniek mag dan wel veel hoogstaandere kwaliteit en getrouwheid geven dan de oudere reproductie, de scan is nog steeds niet hetzelfde als het origineel. Het origineel geeft bijvoorbeeld het reliëf weer van de verf waar de scan dit geheel niet kan. Een gevolg is bijvoorbeeld dat op de foto niet zichtbaar is of het nu over getekende lijnen of ingekraste lijnen gaat (cfr. infra). Ook het kleurenpalet verschilt van het origineel. De kleuren op de scan zijn donkerder dan op het originele document.

De vraag kan worden gesteld waarom deze verschillen hier nu worden aangehaald. In de eerste plaats om de nadruk te leggen op het feit dat, gedurende vele decennia, enkel gebruik werd gemaakt van de facsimile en niet zozeer van het origineel. Dit in gedachte lijkt het mij dan enorm boeiend, maar ook op één of andere manier betreurenswaardig, dat enerzijds het origineel nooit werd gehanteerd en dat anderzijds de vele foutjes die in de lithografie slopen zonder meer werden overgenomen. In de tweede plaats wordt op deze manier aangetoond dat de lithografie uit de 19de eeuw weldegelijk niet hetzelfde is als het origineel en dat er zich verschillende manipulaties op de reproductie voordoen. We kunnen het de verantwoordelijke mijns inziens niet kwalijk nemen, maar er moet wél bij worden stilgestaan. In de derde plaats leek het mij eenvoudigweg boeiend om de twee kaarten te vergelijken. Op die manier wordt nogmaals aangetoond dat een gedetailleerde kaartanalyse veel bijzonderheden aan het licht kan brengen.

5.4 Béthune-De Villers

Jean Béthune-De Villers was een Belgisch provinciegouverneur en kunsthistoricus. In 1875 werd hij na zijn studies rechten aan de universiteit van Leuven advocaat in Gent. Al snel koos hij voor een politieke carrière en werd hij naast gouverneur ook burgemeester. Zijn passie voor de geschiedenis weerspiegelde zich in zijn actieve lidmaatschap bij verschillende kringen. In 1885 werd hij lid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en secretaris van de Provinciale Commissie voor Monumenten. Hij was verder lid van een tiental historische genootschappen.

De begeleidende historische en beschrijvende tekst bij de reproductie van de minuut van Oudenaarde werd opgesteld door Jean Béthune-De Villers. Hij baseerde zich op werken van o.a. Ketele203, Van Cauwenberghe204 en Vander Straeten205 om de kaart te bespreken. Bij de reproductie zit namelijk ook een kaart met een legende waarop de verschillende wegen en markante gebouwen van op de minuut zijn op aangeduid (zie fig. 5.5).

Net als zijn collega Ruelens ging ook Béthune-De Villers voor sommige elementen de mist in. De nummering in de legende komt niet altijd overeen met wat eigenlijk wordt afgebeeld op de kaart. Een treffend voorbeeld is de benoeming van de O.L.V.-kapel Ten Walle. Deze bevond zich in de 16de eeuw op de rechteroever van de Schelde ter hoogte van de Bergstraat (zie fig. 5.6). Béthune-De Villers benoemde deze kapel als de Pierlepijn. De Pierlepijn was echter een openbare fontein die pas

203 Ketele J., Vues et monuments d’Audenarde, dessiinés par G. Simonau, Oudenaarde, 1839. 204 Van Cauwenberghe E., Lettres sur l’histoire d’Audenarde, Oudenaarde, 1850. 205 Vander Straten E., Recherches sur les communautés religieuses et les institutions de bienfasance établies à Audenarde, Oudenaarde, 1858.

57 in 1717 werd aangelegd. Maar ook verschillende straten werden verkeerd geplaatst of kon hij niet benoemen. De weg ten zuiden-zuidoosten van het kasteel van Pamele geeft hij bijvoorbeeld de hedendaagse naam Kasteelstraat. De Kasteelstraat ontstond echter pas toen het kasteel werd gesloopt. Een straatje dat de 19de-eeuwse historicus niet kon benoemen was bijvoorbeeld het Cuuperstraetke. Die straat was een zijstraat van de Nederstraat (zie fig. 5.7). Daarenboven gebruikt Béthune-De Villers telkens de 19de-eeuwse benaming wat een anachronisme inhoudt. Béthune-De Villers noemt het plein tussen de Oude Schelde en de Grachtschelde het Jezuïetenplein. Toen Jacob van Deventer Oudenaarde karteerde was er echter nog geen sprake van Jezuïeten in Oudenaarde en werd de wijk eigenlijk Bachten Meulen genoemd.

Maar net als Ruelens kunnen we het ook Béthune-De Villers niet kwalijk nemen dat hij regelmatig foutjes maakte. Ondertussen staat het onderzoek naar de Oudenaardse geschiedenis bijna anderhalve eeuw verder. Dat deze 19de-eeuwse vorsers hier en daar een steek lieten vallen, lijkt mij dus niet abnormaal. Zij waren de eerste die de minuten blootlegden en bestudeerden. Zij waren de eersten die het aandurfden dit meesterwerk ter hand te nemen en te onderzoeken.

58 6 De stad op kaart: 19de-eeuws kadasterplan

De 16de-eeuwse kaart werd uitvoerig vergeleken met 19de-eeuwse kadasterplannen. Deze plannen lenen zich uitstekend tot het maken van vergelijkingen vooral omdat het landschap pas vanaf de 20ste eeuw enorm is veranderd. Tot en met de 19de eeuw is de omgeving rond Oudenaarde ten opzichte van de 16de-eeuwse kaart amper veranderd. De kaart van Sanderus geeft alleen maar een beeld van het gebied intra-muros. Voor de maquette van de Nézot werd enkel het paneel intra-muros gebruikt. De 19de-eeuwse kaarten geven daarentegen ook een beeld van het gebied rond de stadsmuren. Op die manier kunnen ook de voorsteden worden vergeleken op andere oude kaarten. Daarnaast is de schaal van deze kaarten goed te hanteren samen met de 16de-eeuwse kaart. De schalen liggen dicht bij elkaar. De 16de-eeuwse kaart heeft een schaal van iets meer dan 1/8.000 terwijl de 19de-eeuwse kaarten een schaal hebben van 1/10.000.206 Op die manier zijn ze gemakkelijk te vergelijken daar ze ongeveer dezelfde details weergeven.

De grootste veranderingen tussen de 16de en de 19de eeuw zijn voornamelijk de aanleg van de spoorwegen. Het wegennet tussen Bevere, de Eindries en Oudenaarde is moeilijk te reconstrueren. Enerzijds deden vooral hier de vestingswerken van Vauban zich voor, anderzijds werd hier in 1857 de spoorlijn Oudenaarde-Gent aangelegd.207 Een goed voorbeeld van het behoud van het landschap tussen de 16de eeuw en de 19de eeuw is de loop van de Schelde. Op de 16de-eeuwse en de 19de- eeuwse kaart is de Scheldeloop nagenoeg identiek (zie fig. 6.1). Op de hedendaagse kaart is dit geenszins het geval. Sinds de jaren 1960 is de Schelde namelijk volledig rechtgetrokken.

De 19de-eeuwse kaarten die werden gebruikt waren de kadasterplannen van Desmares uit 1820 en de Atlas der Buurtwegen uit 1840. Aan de hand van het digitaal programma Google® Earth® werden de verschillende kaarten op elkaar geprojecteerd.

6.1 Methodologie: Google® Earth®

Aan de hand van Google® Earth® werden de verschillende kaarten op elkaar geprojecteerd. Op deze manier konden de kaarten worden vergeleken. Google Earth is een geografisch computerprogramma van Google Inc. waarmee men vrijwel elke plek op de wereld kan opzoeken met behulp van satellietfoto's en luchtfoto's. Daarnaast kan GIS aan het programma worden gekoppeld. In het verlengde van dit onderzoek was de mogelijkheid van het inbrengen van verschillende kaarten op de hedendaagse kaart zeer verruimend. Een kaart kon van in het computerbestand in het GPS-systeem worden gebracht, aangepast aan de hedendaagse vorm en vervolgens vergeleken worden (zie fig. 6.2). Op die manier konden elementen die reeds in de 16de eeuw bestonden worden teruggevonden op de hedendaagse kaart.

Bij het projecteren van de verschillende kaarten op het huidige netwerk, was het nodig om eerst verschillende punten op de hedendaagse kaart te doen oplichten. De hedendaagse kaart is als het ware het werkoppervlak waarop de andere kaarten worden vastgenageld. Aan de hand van pads

206 De Maeyer P., Historische cartografie, cursus UGent, 2009-2010, p. 3. 207 Tulleken M.J., De Smet J., Oudenaarde in oude prentkaarten, p. 44.

59 werden verschillende wegen en markante gebouwen opgelicht. Daarna werd een kaart in het bestand ingebracht en geprojecteerd op een hedendaagse kaart aan de hand van de pads. De kaarten moeten op elkaar en gelijk liggen en dus gegeorefereerd worden. Georefereren is het lokaliseren van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem. Eigenlijk worden dus de kaarten allemaal gelijk gelegd op één vast ruimtelijk referentiesysteem. Dit referentiesysteem is de hedendaagse kaart die als werkoppervlak dient. De gebruiker identificeert met elkaar overeenkomende punten op de oude en de nieuwe kaart en fixeert deze als het ware aan de hand van de pads. Vervolgens moet het juiste type transformatie gekozen worden om de twee kaarten op elkaar af te stemmen en moeten enkele parameters worden geselecteerd die de nauwkeurigheid van de visualisatie bepalen.

Pads zijn gewoon lijnen die worden uitgezet op de referentiekaart. Die worden met de vrije hand getekend. Het hoeven dus geen rechte lijnen te zijn. De kleur kan worden aangepast zodat verschillende soorten referentiepunten uit elkaar kunnen worden gehouden. Zo werd gekozen voor geel (wegen), rood (vestingen) en blauw (markante delen) (zie fig. 6.3). De pads dienen dus als link tussen de twee kaarten. Ze zetten de referentiepunten die worden gebruikt op de referentiekaart in het licht. Door de pads worden namelijk de kleinste details -die belangrijk zijn voor een juiste projectie- toch nog op grote afstand zichtbaar. De te analyseren kaarten zijn meestal oudere kaarten en zijn daarom meestal minder juist. Meestal doen er zich vervormingen voor. Op het eerste zicht zijn die niet direct zichtbaar, maar als men de kaarten projecteert, dan wordt het al snel duidelijk. Met de pads wordt er dus eigenlijk een soort grid aangemaakt om de oude kaarten duidelijk op te projecteren.

Wanneer dan tenslotte meerdere kaarten op elkaar geprojecteerd liggen, kunnen deze onderling worden vergeleken.

6.2 Desmares (1820)

Over de kaarten van Desmares weten we niet veel. Hij maakte van Oudenaarde 3 kadasterplannen in de jaren 1820 (zie fig. 3.5). De kadasterplannen werden opgedeeld in een deel Oudenaarde, een deel Pamele en een deel Eindries. Over de omliggende gebieden maakte Desmares echter geen kadasterplannen. De plannen zijn zeer nauwkeurig en geven Oudenaarde, Pamele en de Eindries gedetailleerd weer. De straten werden benoemd. De kaarten dienden als voorbeeld voor de kadasterplannen van Oudenaarde in de Atlas der Buurtwegen.

6.3 Atlas der Buurtwegen (1840-1845)

Twee decennia na het ontstaan van Desmares’ kadasterplannen werd vanuit de Belgische overheid beslist om het hele grondgebied te karteren. Rond 1840 werd gestart met de aanmaak van de kaarten van de buurtwegen. De Atlas van de Buurtwegen is een verzameling van boeken met overzichts- en detailplannen. Het is een waardevol document dat de toestand van het Belgische

60 landschap schetst halverwege de 19de eeuw. De kaarten werden gemaakt onder de voogdij van Vander Maelen, op schaal 1/10.000.208 Ze geven een goed beeld van het 19de-eeuwse wegennet.

De Atlas der Buurtwegen van de provincie Oost-Vlaanderen werd sinds enkele jaren online gezet. Via het project GISoost kunnen de kaarten worden gedownload.209 Een digitaal programma zorgt ervoor dat de kaarten op elke computer kunnen worden geraadpleegd. Bij de Atlas der Buurtwegen zit telkens een begeleidende tabel waarop alle wegen en sentiers worden benoemd.

Het voordeel aan de Atlas der Buurtwegen ten opzichte van de Desmareskaarten is dat ook het omliggende landschap in kaart is gebracht. Het wegennet kan zo ook voor de voorsteden worden vergeleken. Tenslotte is dit het grootste deel van het onderzoek daar het landschap extra-muros het grootste deel van de 16de-eeuwse kaart in beslag neemt. Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van de delen Oudenaarde, Bevere, Leupegem, Ename, Edelare, Volkegem en .

6.4 Maar ook de hedendaagse kaart: inertie in het landschap

Naast een vergelijking met oude kaarten, lijkt het mij niet overbodig de kaart van van Deventer ook te vergelijken met een hedendaagse kaart. De hedendaagse kaarten zijn ook veel betrouwbaarder, dus een vergelijking kanaantonen in welke mate de kaart van Oudenaarde betrouwbaar is.

Als we de kaart van Oudenaarde vergelijken met de hedendaagse cartografie, dan merken we onmiddellijk de gelijkenissen op tussen beide kaarten. De peervorm van Oudenaarde is nagenoeg perfect dezelfde op de kaart van van Deventer als op een hedendaagse kaart (zie fig. 6.4). Ook het stratenpatroon is quasi identiek. We kunnen als het ware de kaart van van Deventer letterlijk projecteren op de moderne hedendaagse kaarten. Dergelijk onderzoek is ook reeds gebeurd voor Oudenaarde210 en Amersfoort (fig. 6.5).211

Er bestaat een wetenschappelijke manier om dit letterlijk uit te voeren. Het Geographic Information System (kortweg GIS) wordt door geografen voor dergelijke projecten veel gebruikt. Het is een programma waarin men met kaarten werkt, waarbij het onder andere mogelijk is om oude kaarten op nieuwe te projecteren. Een goed voorbeeld hiervan is het werk van Bracke: Het Scheldeland door Jacob van Deventer.212 Hierin werd een huidige kaart van het Scheldeland geprojecteerd op dezelfde kaart van Jacob van Deventer. Het resultaat qua gelijkenissen is, net als bij Oudenaarde en Amersfoort, verbluffend.

Een vergelijking met de huidige cartografie vormt dus een uiterst belangrijke component in het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de kaart van Oudenaarde van Jacob van Deventer.

208 De Maeyer P., Historische cartografie, cursus UGent, 2009-2010, p. 3. 209 GISoost, http://www.gisoost.be/home/index.php, last update: 26 juli 2010. 210 Carton C., Oudenaarde, de stadsontwikkeling van de Scheldestad in de middeleeuwen, 2009, scriptie tot het behalen van het Bachelordiploma. 211 Visser J.C., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 32. Zie bijlage. 212 Bracke W., Het Scheldeland door Jacob van Deventer, in: Caert-Thresoor, 2006, 25, p. 99-103.

61 7 Structuur van Oudenaarde a.d.h.v. de stadsplattegrond

Vanaf dit punt in het onderzoek laten we de kaart zelf spreken. Bovenstaande bespreking van de technische kant van de zaak en de randinformatie was echter nodig om de kaart in zijn context te kunnen plaatsen. Nu zullen we de informatie die de kaart zelf weergeeft, onder handen nemen. Spreektaal (In een volgend onderdeel van deze verhandeling laten we de kaart voor zich spreken en brengen een gedetailleerde bespreking van de verkregen informatie.)

Een eerste punt handelt over de structuur van de plattegrond. Door een opdeling te maken van de kaart brengen we structuur in de gegevens die de minuut ons geeft. In het onderdeel Formaat bij de Technische Analyse werd het document reeds een eerste maal opgedeeld. Nu gaan we nog verder, maar dan vooral vanuit topografisch en historisch oogpunt.

Deze indeling maakt het verschil tussen intra- en extra-muros. Het deel intra-muros wordt vanaf nu benoemd als ‘Oudenaarde’. Het landschap, extra-muros, wordt opgedeeld in ‘Eindries, Bevere, Leupegem, Edelare en Ename’ (zie fig. 7.1). Er moet echter opgemerkt worden dat deze indeling puur topografisch en visueel gebaseerd is en niet historisch. Zoals in de inleiding werd vermeld, laten we de kaart spreken en werken we niet vanuit a-priori’s. We nemen de informatie op dezelfde manier op zoals de kaart ze ook geeft. Als we de kaart bekijken zien we zeer duidelijk deze 6 onderdelen ?. Een glimp subjectiviteit is hier mee gemoeid. Niet iedereen ziet hetzelfde, al is dit op de kaart wel zeer duidelijk. De nadruk wordt echter gelegd op topografisch en visueel omdat bijvoorbeeld de Eindries topografisch en visueel een apart deel vormt, maar dit eigenlijk in de geschiedenis niet zo was. De Eindries behoorde tot de vrijheid van Oudenaarde en zelfs tot de parochie van de Sint-Walburgakerk, maar was niet ommuurd. Historisch gezien heeft de Eindries meer te maken met Oudenaarde dan met Pamele terwijl dit in dit onderzoek niet naar voor wordt gebracht. Op de kaart is deze juridische relatie dan ook niet te zien. Om de kaart op een ordentelijke manier te verknippen werd dan ook gekozen voor de topografische en visuele opdeling en niet zozeer voor de historische.

Een voorbeeld van historisch opdelen is Damman’s werk Toponymie van Oudenaarde. Hij maakte ook het onderscheid tussen intra- en extra-muros, maar intra-muros deelde hij op in Oudenaarde en Pamele.213 Ook hij gebruikte de kaart van Jacob van Deventer maar koos voor een opdeling in het verlengde van de geschiedenis van Oudenaarde in plaats van een opdeling op topografisch vlak.

Wat volgt is eerst een korte contextualisering van de 6 gecreëerde onderdelen. Drie onderdelen vormen de zogenoemde voorsteden van Oudenaarde. Daarna worden andere structuren, die terug te vinden zijn, in de kaart belicht. Het ontstaan van Oudenaarde is mooi te illustreren aan de hand van de 16de-eeuwse kaart. Naast de verschillende onderdelen, geeft de kaart ook patronen prijs, zoals driesen en kouters, economische activiteiten enzovoort. Als laatste punt wordt een globale structuur van het wegennet aangetoond.

213 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 6.

62 7.1 Zes onderdelen

De zes verschillende onderdelen werden dus op een visuele en topografische manier gecreëerd. Maar ook op historisch vlak kennen ze hun specifieke kenmerken. Zo zijn Bevere, Leupegem en Edelare alledrie parochies op zich, maar worden ze vooral gekenmerkt doorheen de geschiedenis als voorsteden, als buitenwijken van de stad. Ze ontstonden langs de invalswegen naar Oudenaarde toe. Het waren vooral de minderbedeelden die in de voorsteden leefden.214 Door de Reconquista werden vele voorsteden met de grond gelijk gemaakt.215 De onderdelen Oudenaarde, Eindries en Ename vormen een ander verhaal. Wat met de andere onderdelen?

7.1.1 Oudenaarde

Het eerste onderdeel vormt de kern van de kaart en is het gebied intra-muros, het onderdeel dat de naam Oudenaarde meekreeg. Het speelt op historisch vlak een heel ingewikkelde rol. Juridisch gezien kan het worden ingedeeld in het rechtsgebied van Oudenaarde en dat van Pamele, respectievelijk op de linkeroever en op de rechteroever van de Schelde. Bij de jurisdictie van Oudenaarde hoort eigenlijk ook de Eindries. In dit onderzoek zal de Eindries zoals reeds werd vermeld een onderdeel op zich vormen, maar doorheen de geschiedenis was de Eindries eigenlijk het landelijke gedeelte buiten de stadsmuren behorende tot de Vrihede van de Stad. Ook op religieus vlak is het onderdeel Oudenaarde een vreemde eend in de bijt. Ongeveer gelijklopend met de jurisdictie valt de parochie Pamele niet onder hetzelfde bisdom als dat van Oudenaarde. Daarenboven behoort de Eindries ook tot de parochie van de Sint-Walburgakerk, de parochie van Oudenaarde (zie fig. 7.2).216 Bovendien werd de Sint-Walburgaparochie nogmaals opgedeeld in 4 portio’s. Elke portio had één pastoor. Zo was de Eindries één van de 4 portio’s van de Sint-Walburgaparochie. Hier zullen we echter niet verder op ingaan.

Het rijke verleden schetsen van het onderdeel Oudenaarde heeft hier echter geen zin. Hiervoor verwijs ik graag naar het deel Historiografie. Het is hier niet de plaats om verder uit te weiden over de geschiedenis van Oudenaarde.

7.1.2 Eindries

Het tweede onderdeel situeert zich ten noorden-noordoosten van de stad, op de linkeroever van de Schelde tot aan Bevere (zie fig. 7.3). Zoals reeds werd aangehaald behoorde het historisch gezien tot de vrijheid van Oudenaarde: “De Heyndriesch binnen de Vrihede der stad Audenaerde”.217 In dit onderzoek wordt het als een apart geheel gezien. Het omvatte in de 16de eeuw om en bij de 40 ha grond.

214 Vanwelden M., Productie van wandtapijten, p. 30. 215 Dhondt L., Proeve tot een vernieuwde schets van de geschiedenis van Oudenaarde, p. 62. 216 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 3. 217 Scheerlinck C., Het immobiliënbezit van de poorters te Oudenaarde en Pamele, p. 223.

63 Over de Eindries is nog niet veel geschreven. Één van de weinige auteurs die echt een analyse maakte van de Eindries en zijn geschiedenis was Vandeputte.218 Spijtig genoeg is dit werk enkel een opsomming van faits-divers, daarenboven zonder bronvermeldingen.

De Eindries was een deel van de stad, maar lag buiten de stadsvesten. Het was een landelijk gebied maar op sommige plaatsen dichtbevolkt. Hier vonden jaarlijks de jaarmarkten plaats. Het was een ruraal gebied waar de poorters enerzijds hun vee weidden en hun textiel bleekten, maar waar anderzijds de armoede welig tierde, pesthuisjes waren opgetrokken en de protestanten makkelijk voet aan grond kregen.219 Deze wijk binnen de stadsvrijheid zou dan ook de plaats bij uitstek voor het stadsproletariaat worden. De Einepoort werd regelmatig gesloten om de oproerkraaiers, die meestal van op de Eindries kwamen, uit de stad te weren.220 Alle vorsers omschrijven de Eindries als een moeilijk toegankelijke wijk. Niet alleen destijds op sociaal vlak, maar ook tot op vandaag op historisch vlak. Vandeputte en Dhondt schreven dat “de tweederangsarmen buiten de stad in de voorsteden Bevere, Leupegem, Ter Baillen of op de Eindries woonden”.”221 Werken over dit deel van de stad zijn dan ook vrij schaars. Aan de andere kant zijn er wel een massa primaire bronnen die een dieper onderzoek mogelijk maken. De keerzijde van de medaille is echter dat dit veel tijd in beslag neemt. Ook Bisschops merkte dit reeds op maar probeerde toch een gooi te doen naar een genuanceerder onderzoek van de vermogensverhoudingen.222

Tegenwoordig is de Eindries niet meer gescheiden van de stad door een versterkte omwalling maar door het park Liedts. De wijk verloor eind de 19de eeuw zijn landelijke karakter en is sinds de 20ste eeuw volgebouwd met huizen, fabrieksgebouwen, opslagplaatsen, een kerkhof en sportterreinen. Het is een echte woonwijk geworden.223

7.1.3 Bevere

Het derde topografische onderdeel is de parochie Bevere. Het situeert zich ten noordwesten van Oudenaarde (zie fig. 7.4). Het wordt gekenmerkt door de verschillende toegangswegen die via Bevere naar Oudenaarde leiden. De parochie Bevere werd waarschijnlijk reeds gesticht in de 12de eeuw door de vier pastoors van de Sint-Walburgaparochie. De plaats van de eerste kerk is te zien op de stadsplattegrond van van Deventer en lag op het einde van de huidige Ruttembergstraat (zie fig. 7.5). Dit straatje werd het Kerkstraatje genoemd toen men de Atlas der Buurtwegen opmaakte, een duidelijke verwijzing naar deze eerste kerk. In 1873 werd de eerste steen gelegd van de huidige Beverekerk.

218 Van De Putte J., De Eindries. Straten, gebouwen, mensen, feiten. Uit de Geschiedenis van Oudenaarde, 1966. 219 De Rantere B., Geschiedenis van Oudenaarde van 1557 tot 1567, 1566, onuitgegeven geschriften, p. 38-44. 220 De Rantere B., Geschiedenis van Oudenaarde van 1557 tot 1567, 1566, onuitgegeven geschriften, p. 13, 19, 39. 221 Dhondt L., Proeve tot een vernieuwde schets van de geschiedenis van Oudenaarde, p. 40. 222 Indien men hierover meer wil te weten komen, raadplege men: Bisschops T., Leven aan de rand?, 2006. 223 Van De Putte J., De Eindries, p. 81:

64 Het Beverse leven zou echter vooral worden bepaald door zijn status als voorstad van de stad Oudenaarde. Juridisch, administratief en kerkelijk hing het dan ook af van de stad. Voor leenzaken resorteerde het onder Pamele.224

Bij Bevere hoorden ook de meersen die zich ten zuidwesten van Oudenaarde uitstrekten. Zo behoortde de huizenrij, die zich over de linkerflap van de kaart, spreidde, ook tot deze voorstad. Deze huizen werden de Huddegemwijk genoemd. De wijk Huddegem zou terug te brengen zijn op een paaldorp.225 Het Germaanse toponiem zou al sinds de 13de eeuw gekend zijn als familienaam.226

7.1.4 Leupegem

Het vierde onderdeel werd gevormd door de voorstad Leupegem. Deze bevindt zich ten zuiden van Oudenaarde (zie fig. 7.6). De verbindingsweg tussen Ronse en Oudenaarde liep via deze buitenwijk. Ook deze parochie werd vooral beïnvloed door haar relatie met de stad.

Leupegem had een eigen schepenbank in de 16de eeuw. Hoewel de heerlijkheid samen met Edelare, Volkegem, Nederename, Welden en een deel van Schorisse onder de macht van de baron van Pamele hoorde, kon ze beroep doen op 7 schepenen. Deze schepenbank werd Pamele extra muros geheten en sprak recht over deze 6 parochies.227

Als kerkparochie viel Leupegem samen met Volkegem en Edelare. In de 12de eeuw werden de altaren ondergebracht bij de abdij van Ename. Volkegem bleef evenwel de “moederparochie” van Leupegem en Edelare, maar ook van de kerkparochie van Pamele. De parochie Leupegem bestond dus waarschijnlijk al in de 8ste eeuw.228 Leupegem had nochtans de meeste invloed als voorstad van de stad Oudenaarde. Zo zal op het einde van de 16de eeuw het dorp volledig met de kaart worden gelijk gemaakt door de Opstand die naar Oudenaarde trok.

De naam Leupegem zou een Germaanse oorsprong hebben. In de 12de eeuw schijnen de afgeleiden Lupengem, Lopengem en Lupenghem terug te gaan op Lupingheim. Het betekent de woning van de lieden van Lupo.229

7.1.5 Edelare

Het vijfde onderdeel is de parochie Edelare. De parochie strekt zich uit vanaf de Berpoort ten oosten van de stad (zie fig. 7.7). Edelar is de eerste schriftelijke vermelding van het dorp in de 12de eeuw.230

224 De Smet M., Versmessen M., Herinneringen aan Bevere, p. 11. 225 De Smet M., Versmessen M., Herinneringen aan Bevere, p. 9. 226 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 222. 227 Leupegem in de beroerde XVIe eeuw, p. 3. 228 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p; 336. 229 Vandevelde L., Leupegem in woord en beeld. De Geschiedenis, het uitzicht en de mensen, p. 7.

65 Het was in de middeleeuwen afhankelijk van de “moederparochie” Volkegem. Vanaf de 12de eeuw resorteerde het echter samen met Pamele, Leupegem en Volkegem onder de abdij van Ename.231 Het dorp ligt bovenaan de .

Toen de kaart door van Deventer werd ingetekend vormde het huidige gebied van Edelare ter hoogte van de Bergpoort de voorstad Ter Bailden of ter Baillen. Het telde niet veel inwoners.232 Volgens Damman betekent Ten Baillen zoveel als “plaats waar recht wordt gesproken.”233

7.1.6 Ename

Het laatste onderdeel handelt over Ename. Ename vormde geenszins, zoals de andere omliggende parochies, een voorstad van Oudenaarde. Integendeel, het kende een zeer eigen ontwikkelingsgeschiedenis en lag zelfs aan de basis van het ontstaan van Oudenaarde. Ten opzichte van de stad ligt het in het noordoosten, op de rechteroever van de Schelde (zie fig. 7.8).

In de 16de eeuw vormde Ename een niet onbelangrijke nederzetting. De abdij van Ename zwaaide er de plak. Reeds in de 10de eeuw bevond zich daar een portus met twee kerken en een burcht. Ename werd onder Godfried de Oude en Mathilde een echte handelsstad, met scheepvaart, markten en toldiensten.234 Door de graaf van Vlaanderens uitbreidingsdrang werd de zone definitief gedemilitariseerd en ontstond er in 1063 de benedictijnerabdij. Dat Ename niet uitgroeide tot een stedelijke agglomeratie en een plattelandsdorp bleef, heeft het te danken aan de Vlaamse graven. De naam Ename werd eind 9de eeuw voor het eerst vermeld als “Ehinham”.235 Het tweede lid van het stamwoord slaat op de ligging van de parochie. Een ham was de binnenste landtong van een rivier. Nu is deze Schelde rechtgetrokken maar op de kaart van Jacob van Deventer is de abdijkerk gelegen in de binnenkant van de Scheldebocht, de ham (zie fig. 7.9).

230 Van Mingroot, E., Woord en wederwoord over de oprichtingsakte van de parochie Pamele, p. 15. 231 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 234. 232 Ouvry B., Het materiële leven te Oudenaarde, p. 145. 233 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 174. 234 Leyman A., De vroegste Geschiedenis van Ename, p. 277 235 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 279.

66 8 Uitwerking thema’s

Na alles gecontextualiseerd te hebben en de grote structuren en patronen uit de kaart te hebben gehaald, spitsen we ons toe op het gedetailleerde onderzoek. Zoals reeds werd aangehaald, werd de 16de-eeuwse kaart volledig verknipt en werden alle gegevens geordend per thema. Elk thema zal nu afzonderlijk worden belicht. We krijgen als het ware een gedetailleerde ‘lectuur van de stadsplattegrond’.

8.1 Methodologie: hoe gaan we de verschillende thema’s aanschouwen?

Na de intensieve knip- en plakfase, is het de bedoeling de verworven gegevens te verwerken. Verschillende vaststellingen omtrent de vermelde thema’s komen nu aan bod.

Voor verschillende elementen op de kaart is er reeds een bestaande literatuurlijst aanwezig. Het is dan ook gewenst om deze te raadplegen en na te gaan in hoeverre ze de betrouwbaarheid van de kaart kan duiden. Denkt men hierbij bijvoorbeeld aan literatuur over de kloosters van Oudenaarde, over de hydrografie van Oudenaarde, over de poorten en de omwalling van Oudenaarde, enzovoort. Dit zijn allemaal elementen die we uit de kaart kunnen afzonderen en die men reeds bestudeerd heeft. Het is van belang om die dan te linken aan de kaart om eventueel een uitspraak te doen over ofwel de betrouwbaarheid van de kaart ofwel het artikel of onderzoek zelf.

Per thema komen telkens verscheidene onderdelen terug. In de eerste plaats wordt er gedefinieerd wat het thema inhoudt en hoe dit deel uit de kaart werd geknipt. Het zal doorheen de analyse duidelijk worden dat sommige delen van de kaart bij meerdere thema’s kunnen behoren, maar dat ze door de toepassing van de definitie onder één thema worden geplaatst. Een frappant voorbeeld is het verschil tussen enerzijds bepaalde delen van het wegennet en anderzijds stukken van de onbebouwde ruimte. Door een strakke definitie worden zij uit elkaar gehouden niettegenstaande zij in het middeleeuwse dagelijkse leven samen horen en in se niet los van elkaar kunnen worden gezien. Bij de respectievelijke thema’s wordt dit ongetwijfeld duidelijker.

In de tweede plaats wordt nagegaan of de behandelde lijnen, tekeningen, concepten, schetsen en allerhande op de kaart in de hedendaagse situatie terug te vinden zijn. Het overleven van oude structuren doorheen de tijd, zoals we reeds hebben gezien bij de D-vormige structuren, noemt men inertie. Het landschap behoudt soms lange tijd zijn vorm, soms tot in de hedendaagse tijd. Dit zien we het meest in het wegennet, doch ook andere infrastructuur brengt ons relicten uit het verleden. Het Stadhuis bijvoorbeeld staat er nog steeds sinds de 16de eeuw. Dit is nu een zeer merkbaar en bijna volstrekt normaal voorbeeld, maar er zijn andere objecten of entiteiten die minder voor de hand liggen.

Een derde onderdel dat bij elk thema zal terugkeren is, zoals reeds aangehaald werd, een statistische analyse aan de hand van de pixelcount. Per deel zal de hoeveelheid plaats die het inneemt op de kaart worden besproken en worden afgewogen ten opzichte van de andere thema’s. De originele scan van de 16de-eeuwse stadsplattegrond bestond uit 202617 pixels. Na het knip- en plakwerk

67 werden ook de verschillende lagen apart geteld. Als we deze aparte lagen allemaal samentellen komen we echter aan een groter aantal pixels, namelijk 234593 pixels. Hierover ver uitweiden lijkt me zinloos daar het niet in het verlengde van dit onderzoek ligt hoe en waarom dit het geval is. Daarnaast kan ik stellen op dit vlak zo goed als een leek te zijn en wil ik mijn vingers niet verbranden met verkeerde uitspraken. Een professioneel heeft het mij als volgt uitgelegd: het fotografisch programma Adobe® Photoshop® zorgt er voor dat alle beelden zo scherp mogelijk blijven en voegt daarom transparantiewaarden toe. Dit zorgt er echter voor dat er ook pixels bijkomen per laag. Daarom wordt de slotsom van alle lagen afzonderlijk groter dan het origineel. Deze toevoeging per laag gebeurt echter in verhouding waardoor het voor geen probleem zorgt bij de idee achter het gebruik van de pixelcount voor het afwegen van de verschillende lagen ten opzichte van elkaar. Belangrijk is dan wel dat niet het origineel aantal pixels wordt genomen maar de slotsom. De zogezegde fout zit dus eigenlijk in de genialiteit van het fotografisch programma en vormt dus geenszins een bedreiging voor de analyse. Bij deze wordt dus het aantal 234593 pixels als 100% aanschouwd.

8.2 Wegennet

Een goede definitie van wat nu juist het wegennet inhoudt, is van groot belang. Vannieuwenhuyze stelt onrechtstreeks volgende definitie: alle lijnen waar Jacob van Deventer heeft gewandeld behoren tot het wegennet.236 Dit betekent dat de hypothese van de meetpunten als waar wordt beschouwd. Alle lijnen met puntjes worden aanzien als wegen. Dit impliceert twee dingen: enerzijds wil deze definitie zeggen dat overal waar Jacob van Deventer heeft gelopen er een weg is en anderzijds wil dit zeggen dat de straten waar hij niet heeft gelopen dus niet als weg worden aanvaard. In de Oudenaardse en de Brugse casus zou dit betekenen dat sommige wegen niet tot het wegennet behoren. In Brugge zou op deze manier de huidige ’s Gravenstraat geen weg zijn geweest (zie fig. 8.1). In Oudenaarde zou dit willen betekenen dat de Meerspoortbrug niet tot het wegennet wordt gerekend (zie fig. 8.2).

De voorbeelden illustreren het dubieuze van het probleem en tonen dus ook dat een betere definitie noodzakelijk is. Op de stadsplattegrond van Oudenaarde is de wal tussen de vesten volgens Vannieuwnhuyzes definitie tot het wegennet gerekend: er zijn namelijk stippellijnen (zie fig. 8.3). Dit wil ik hier aanvechten: deze werd namelijk niet gebruikt als weg, maar wel door de leerlooiers. Dit deel van de vesten werd dan ook de Leertouwervest genoemd. Men kan er inderdaad over lopen en waarschijnlijk heeft Jacob van Deventer dit ook wel gedaan. Maar daarom is dit nog geen weg! Integendeel, het werd gebruikt als veld om te drogen. Over een veld kan men ook lopen en dit vervolgens aanduiden op een kaart. Maar of dit dan als een deel van het wegennet aanzien kan worden is een andere zaak. Een andere definitie dringt zich mijns inziens op.

Jacob van Deventer maakt wel het verschil tussen wegen en paden. Wat daarbij opvalt, is dat veel hedendaagse paden toen echte wegen bleken te zijn. In Brugge zijn er ook veel echte wegen, die wel getekend zijn, maar blijkbaar niet bewandeld (cfr. infra). Volgens de definitie zou dit dan ook geen

236 Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuws stedelijke ruimte, Bijlage II: Achtergrondinformatie over het stadsplan van Jacob van Deventer en de stadsplattegrond van Braun & Hogenberg, p. 9-10.

68 weg kunnen zijn: de definitie moet dus eigenlijk worden: alle wegen waar Jacob van Deventer heeft gewandeld. Of de hedendaagse definitie van weg zou moeten worden gebruikt.

De hedendaagse definitie van het wegennet wordt gekenmerkt door twee hoofdbegrippen: openbaarheid en verkeer. Onder wegennet wordt verstaan alle openbare wegen of paden die openstaan voor het verkeer. Hieronder horen dus ook openbare stegen, pleinen, open plaatsen en bruggen. Over het algemeen wordt een weg aanzien als een smalle strook van het land of van een oppervlakte van kunstmatige aard.237 Wegen zijn meestal verhard om de toegankelijkheid voor voertuigen te verbeteren of mogelijk te maken. In de bredere betekenis kan men de weg als primaire infrastructuur voor bepaalde transportmiddelen definiëren. Zo spreekt men bijvoorbeeld over een spoorweg en een waterweg.

Jacob van Deventer maakte een onderscheid tussen een ‘weg’ en een ‘onverhard pad’ (zie fig. 8.4). Een pad wordt in de Van Dale omschreven als ‘een smalle weg ontstaan door de voetstappen van mensen of dieren. De weg kan ook aangelegd zijn.’238 Op de kaart werd een grote weg afgebeeld door twee evenwijdige lijnen met in het midden een stippellijn. Het grondoppervlak was wit geschilderd. Een pad of een wegel was onverhard en bestond enkel uit een stippellijn. De onverharde weg was niet ingekleurd en kreeg gewoon de kleur van de onbebouwde ruimte mee waar het zich in bevond. Er zijn in tegenstelling tot een weg geen evenwijdige lijnen getekend. Jacob van Deventer maakte geen onderscheid of de weg al dan niet geplaveid was. Alle wegen zijn op dezelfde manier ingekleurd, maar blijken daarom niet allemaal verhard te zijn geweest. Wanneer een weg verhard was, stond in een primaire bron calchye of calseide te lezen.239 De 16de-eeuwse kaart geeft dus enkel weer of het om een grote of een kleine weg gaat, niet of de weg verhard of onverhard is.

Enkele hedendaagse voetwegen, op de 19de-eeuwse kaarten aangeduid als sentiers, zijn op de 16de- eeuwse kaart afgebeeld als ‘grote’ wegen. Nochtans maakte Jacob van Deventer wel degelijk het verschil tussen ‘wegen’ en ‘paden’ (cfr. supra). Blijkbaar zijn delen van het wegennet, die in de 16de eeuw als ‘weg’ werden bestempeld, doorheen de tijd steeds minder frequent gebruikt en slechts overgebleven als pad of voetweg. Het selectieve gebruik van de auto speelde hier ongetwijfeld een rol in.

De talrijke stippellijntjes die het stratenplan volgen, vallen op. Zoals reeds vermeld, vormden vele van deze stippen de aanleiding tot de hypothese dat dit prikgaatjes waren om te kopiëren. Een tweede hypothese hierover is dat van Deventer zelf de straat is opgegaan om karteringswerkzaamheden uit te voeren. We zien namelijk dat niet op alle straten stippellijntjes zijn aangebracht. Dit kan perfect in beide hypotheses worden naar voor gebracht. Bij het eerste kunnen we stellen dat het niet per se nodig was om vanuit elke straat een prikgaatje te gebruiken om juist te kopiëren. Voor de tweede hypothese kunnen we het volgende stellen: de straten die zijn aangeduid met een stippellijn kunnen overeenstemmen met de straten die Jacob van Deventer tijdens zijn werkzaamheden heeft bewandeld, terwijl de straten die hij niet heeft ingeslagen, zonder stippellijn zijn getekend.

Wat het wegennet betreft, lijkt Jacob van Deventers kaart zeer goed op de hedendaagse situatie. De meeste straten zijn doorheen de tijd blijven bestaan. De Hoogstraat, de Broodstraat, de Beverestraat

237 Geerts G., den Boon T, e.a., Van Dale J.H., Groot woordenboek der Nederlandse taal, p. 3932. 238 Geerts G., den Boon T, e.a., Van Dale J.H., Groot woordenboek der Nederlandse taal, p. 2464. 239 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 48.

69 zijn enkele goede voorbeelden. Andere wegen zijn dan weer verdwenen. Het Cuupestraetke is ingenomen door huizen (zie fig. 8.5). Maar omgekeerd zijn er ook veel straten bijgekomen. Één van de grote aanpassingen van het wegennet is de aanleg van de N60 rond de stad. Naast de aanleg van grote wegen, houden ook de verkavelingen en de aanleg van nieuwe industrieterreinen een verandering van het 16de-eeuwse wegennet in. Van de verdwenen wegen zijn er echter veel relicten. Ze zijn terug te vinden in de hedendaagse percelering. Er loopt nog steeds een pad tussen de Kortrijkstraat en Huttegem (zie fig. 8.6). Op de van Deventerkaart wordt dit de Kerkweg van Huddegem genoemd. Wanneer wegen de percelering volgen zijn het meestal oude wegen. Als wegen de percelen doorsnijden, dan zijn het meestal nieuwe wegen. De nieuwe wegen zijn veelal later aangelegd dan de oude percelering.

In 1965 werd Oudenaarde samengevoegd met 8 gemeenten: Bevere, Edelare, Eine, Ename, Leupegem, Nederename, Oudenaarde en Volkegem.240 Hierdoor kwamen veel straatnamen dubbel voor. Dit zorgde ervoor dat verschillende straten een nieuwe naam kregen. Wat de straatnamen betreft, werd zoveel mogelijk gestreefd om de oude benaming van het wegennet te behouden. Het onderzoek wil echter de kaart laten spreken. Op de kaart zijn de 16de-eeuwse wegen te zien en niet de huidige. Daarom werden verschillende primaire bronnen en secundaire literatuur gebruikt om de oude benaming van de straten te achterhalen. De verdwenen wegen zouden anders onbenoemd blijven. Uiteraard wordt er altijd een vergelijking gemaakt met het hedendaagse wegennet.

Het wegennet op de 16de-eeuwse stadsplattegrond bedraagt 19344 pixels. Omgerekend betekent dit dat 8,32% van de kaart wordt ingenomen door wegen, paden en straten. Nog geen 10% van het uitgebeelde landschap wordt ingenomen door het wegennet. Dit is op zich niet onlogisch daar het grootste deel van de kaart wordt ingenomen door gebied dat zich extra-muros bevond. In een gebied vooral gekenmerkt door platteland is het normaal dat er niet veel wegen zijn te bespeuren. Het wegennet intra-muros bedraagt 4275 pixels of 22,66 % van de wegennet op de hele kaart. 78,33 % van de wegen bevindt zich dus buiten de stad. Het gebied intra-muros bedraagt 7 % van de kaart. 22 % van de wegen, komt dus op 7 % van de kaart te liggen. 78,33 % van de wegen ligt op meer dan 63,7 % van de kaart.241 Het wegennet intra-muros is dus veel denser dan het wegennet extra-muros. Het wegennet binnen de stad is drie keer zo dens dan buiten de stadsmuren. Het wegennet extra-muros telt 15154 pixels of maakt 10 % uit van het platteland, terwijl het wegennet binnen de stad 26 % uitmaakt van het gebied. Op het platteland buiten de stadsmuren is het aandeel van de wegen dus veel kleiner. Het aandeel van de onbebouwde ruimte is er dan ook veel groter.

Het onderzoek hecht veel belang aan het wegennet. Het vertelt ons veel over de betrouwbaarheid van de kaart. Daarnaast is het wegennet iets zeer organischn maar toch goed te bestuderen. Vele wegen verdwijnen, blijven bestaan of komen erbij. Dit alles laat zijn sporen na en is dus gemakkelijk te onderzoeken. De stereotiepe bebouwing is ook iets zeer organisch, maar leent zich niet tot een even gemakkelijke studie.

240 De Smet M., De Oudenaardse straatnamen, p. 127 241 7 % van de kaart ligt intra-muros, 63 % van de kaart ligt extra-muros. De rest van de kaart wordt ingenomen door het papier rond de kaart.

70 8.2.1 Zes onderverdelingen

8.2.1.1 Oudenaarde

De volgorde van de straten die het Landboek van 1616 hanteert, wordt hier overgenomen. Het Landboek verdeelt het onderdeel Oudenaarde op in 3 wijken: de St-Walburga, Pamele en de Eindries.242 De St-Walburgawijk bestaat vervolgens uit de Hoochstrate, de Meijnaert, de Wyngaerstrate, de Nederstrate, het Cuupestraetken, de Cattestraet, de Maerct, Ter merschpoorten, de Borch, de Brootstrate, de Eynstrate en de Nieustrate. Dit is tevens de volgorde waarin het Landboek de wijk in zijn omschrijving afloopt. Op de kaart zijn de straten duidelijk weergegeven (zie fig. 8.7)

De Hooghstraete loopt ten westen van het Stadhuis tot aan de Beverepoort. In de 14de eeuw was nog sprake van de Hoogpoort.243 De straat behoort tot de oudste geschiedenis van Oudenaarde en verraadt dan ook een deel van haar ontstaansgeschiedenis. Ter hoogte van de Nederstraat, de parallelweg met de Hoogstraat, lag de St-Amandsplas. De Hoogpoort was dus de westelijke hoger gelegen straat, de vroegere Neerstraat was de lager gelegen weg ter hoogte van dat moeras. Tussen beide parallelstraten ontstonden twee brandgangetjes na een brand in de 13de eeuw: de Tcruusstraetken en het Pompstraatje.244 De tuinen van de westelijke erven liepen stelselmatig tot aan de stadsmuren. Op de 16de-eeuwse kaart is de kapel van het Grauwzusterklooster duidelijk te zien. In de Hoogstraat bevond zich ook de St-Amandskapel maar zij werd niet afgebeeld op de 16de-eeuwse kaart.245 Vanaf de 17de eeuw was in deze straat tevens het Kasselrijhuis gevestigd. Op de kaart van van Deventer is deze dus nog niet te bemerken. De Hoogstraat was een rijke straat. In de Hoogstraat stonden veel patriciërshuizen, herbergen en brouwerijen.246

Vele bekende huisnamen zijn hier terug te vinden waaronder de brouwerij de Catte, herberg den Franschen Schilt en het huis Het Cruysken.247 Deze laatste moet volgens het plan van van Deventer zelf een toegangsweg hebben gehad. Een hedendaags relict hiervan is de inspringing van de rooilijn tussen het hotel Pomme d’Or en Hotel Restaurant De in de Hoogstraat. Reeds in 1462 is er sprake van den ghanck van het schildeken.248 Het Landboek van 1616 omschrijft deze straat als weg naar den Franschen Schilt tegen de zogeheten ‘Bonte Esele’. Deze herberg gaat terug tot in de 15de eeuw.249 Volgens het Landboek van 1616 zou “den Franschen Schilt” ter hoogte van het huidige gebouw “Orphelinat”, het oude meisjesweeshuis, liggen.250 Aan de oostzijde van deze straat, midden het Pompstraatje en het Kruisstraatje bevond zich tevens de St-Amanduskapel. Op de kaart van Sanderus en de maquette van de Nézot is de kapel duidelijk weergegeven, op de kaart van van Deventer niet.

242 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 3. 243 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 33. 244 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 23. 245 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 14. 246 Castelain R., De Oudenaardse familie Van Rokeghem, p. 92. 247 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 10. 248 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 134. 249 Bouwen door de eeuwen heen, p. 82. 250 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 10.

71 De steeg in de Hoogstraat ten westen van het stadhuis van Oudenaarde, wordt op de kaart van van Deventer als een heuse straat afgebeeld. In de 16de eeuw zal dit nochtans naar alle waarschijnlijkheid niet meer dan een smalle steeg zijn geweest waar verschillende huizen rond stonden. Tot op vandaag de dag is de ligging van dit ondertussen verdwenen straatje nog duidelijk te zien. Tussen De Zwalm en Bonten Ezel bevindt zich een inham. Deze beide restaurants bevinden zich niet op dezelfde rooilijn. Waar deze rooilijn verandert, bevond zich vroeger deze steeg. Één van de bekendste huizen daar was den fransen schilt. Ook het Landboek van 1616 geeft aan dat het hier enkel om een steeg zou gaan: een straatnaam wordt zelf niet eens vermeld.251

De weg in de Hoogstraat lopende westwaarts naar de omwalling, tussen het Kruisstraatje en het Pompstraatje in, heette sinds de 13de eeuw den borreganc of borrenganghe.252 In het Landboek van 1616 is sprake van het Borreganckstraetken.253 Borregang betekent letterlijk ‘waterstraat’.254 De straat liep vroeger naar een waterpoort. Op de kaart van van Deventer is deze poort reeds gesupprimeerd tot een toren. Vanaf de 17de eeuw werd ten noorden van deze borregang het Kasselrijhuis gevestigd.255 Devos stelde evenwel dat het Borregangstraatje ook wel het Hospitaalstraatje werd genoemd.256 Dit is onjuist: het Hospitaalstraatje situeerde zich veel zuidelijker. Vandaag de dag bestaat de Borregang niet meer. Nu bevindt zich er het Vrij Landelijk Instituut.

De Meijnaert was het plein dat zich uitstrekte ten zuiden van de Beverepoort en sloot aan op de Hoogstraat en de Nederstraat. Heden bevindt dit deel zich ter hoogte van het Tacambaroplein. Dit plein werd aangelegd op de plaats van de Beverepoort ter nagedachtenis van de Oudenaardse soldaten die in Mexico sneuvelden.257 De Oude Catte en de 16de-eeuwse Molenstraat worden nu de Meinaert geheten. De Meinaert van de 16de eeuw is nu een deel van het Tacambaroplein. Het huidige Tacambaroplein is door de vestingswerken van Vauban veel groter dan de 16de-eeuwse Meinaert. In de middeleeuwen werd de Meinaert ook wel het deel Binnen der Beverpoorte genoemd.258

Ten westen van de Meinaert, naast de ommuring, was het Stoefstraetken gelegen.259 De straatnaam verwijst naar de stoven die er zich bevonden. Stoven waren publieke badhuizen in de middeleeuwen.260 Sinds eind 16de eeuw werd de Stoofstraat de Molenstraat genoemd.261 In 1579 werden de vestingen aangepast. Hierdoor ontstond er ter hoogte van de Stoofstraat een catte waarop een molen werd geplaatst. Op de kaart van Sanderus is de catte en dito molen goed te zien. Béthune-De Villers duidt de Stoofstraat aan als de Molenstraat, maar dit is dus eigenlijk verkeerd.

De Wyngaerstrate loopt van de Meinaert oostwaarts naar de stadsomwalling. De naam verwijst naar het voortijds moerassige gebied dat zich hier bevond. Anderen denken dat het aantoont dat er hier

251 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 10. 252 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 50. 253 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 10. 254 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 49. 255 Devos P., Het kasselrijhuis te Oudenaarde, p. 13. 256 Devos P., Het kasselrijhuis te Oudenaarde, p. 312. 257 De Smet M., De Oudenaardse straatnamen, p. 129. 258 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 28. 259 Hoebeke M., Oudenaarde, in: Belgische steden in reliëf, p. 284. 260 Geerts G., den Boon T, e.a., Van Dale J.H., Groot woordenboek der Nederlandse taal, p. 3266. Verwijs E., Verdam J., Middelnederlandsch Woordenboek, p. 2209, 2251, 2253. 261 De Smet M., e.a., Gids voor Oudenaarde, p. 8.

72 aan wijnteelt werd gedaan. In de middeleeuwen was dit niet ongewoon in onze contreien.262 In het Pacht- en renteboek kwam de weg reeds voor als de wingaertstrate.263

De Nederstrate vormt de verbinding tussen de Meinaert en de Grote Markt, evenwijdig met de Hoogstraat ten noordoosten van het Stadhuis. Samen met de Hoogstraat is het één van de oudste straten van Oudenaarde. De straat verwijst naar het lager gelegen, moerassige gebied genaamd de St-Amandusplas. Deze lag voor haar drooglegging in het noordoosten van de stad. Vroeger werd de weg ook de Neerstraat genoemd. In 1279 woedde hier een hevige brand. Het Pompstraatje en het Kruisstraatje kregen toen hun eigenlijke vorm om een dergelijke brand tegen te gaan.264 In de Nederstraat stond vroeger de St-Eligiuskapel.265

De twee dwarsstraatjes tussen de Nederstraat en de Hoogstraat veranderden doorheen de geschiedenis geregeld van naam. Tcruusstraetken haar oudere benaming was het Pompstraatje.266 De huidige Pompstraat heette in de middeleeuwen het Puttestraetke.267 Een tijdje werden de straatjes zelfs allebei Pompstraatje genoemd. Alle benamingen verwijzen in ieder geval naar de functie van de straatjes, nl. het tegengaan van een nieuwe brand. De Kruisstraat zorgde ervoor dat de huizen werd gescheiden zodat de brand minder makkelijk kon overslaan. Het Putstraatje en het Pompstraatje verwijzen naar het water dat nodig was om een eventuele brand te blussen.

Op het plan van Jacob van Deventer is in de Nederstraat bezuiden de Kattestraat een klein, doodlopend straatje te zien. Dit Cuupestraetken of Kuiperstraatje bestaat nu niet meer, maar moet gesitueerd worden ter hoogte van het huidige huisnummer 13 in de Nederstraat.268 Op de 19de- eeuwse kaarten is het steegje nog terug te vinden.

De Cattestraet loopt in het verlengde van het Kruisstraatje van de Nederstraat oostwaarts richting de stadsmuren. De straat wordt reeds vermeld voor 1363.269 Op het einde van de weg is een verdedigingswerk te zien. In de 16de eeuw werd dit de Blaffaertstoren. Voorheen was dit de Cattepoort die toegang gaf tot de Eindries. In het verlengde ervan lag in de 16de eeuw nog een straat, de Nieustraete. Deze twee straten hadden, toen nog sprake was van de Kattepoort, toegang tot elkaar.270 Twee hypothesen menen de oorsprong van de straatnaam te kennen. De eerste hypothese stelt dat de naam verwijst naar een belegeringswerk opgesteld bij de middeleeuwse stadswallen. Een verhoging van de wallen moest mogelijke belegeraars kunnen tegenhouden. Een katte was een ‘vrijstaande, hoog boven de wal uitstekende opstellingsplaats voor het geschut.’271 In ‘Bouwen door de eeuwen heen’ wordt deze stelling aangehaald, maar ook andere Oudenaardse vorsers zien hier de relatie in. Borremans is één van de hevige aanhangers die beweert dat de Kattestraat haar naam dankt aan een aarden ophoping langs de binnenzijde of de stadzijde van een vestingmuur.272 Deze

262 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 201. 263 Hoebeke M., Bouwstenen voor de kennis van ons Verleden, p. 121. 264 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 23. 265 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 24. 266 De Smet M., De Oudenaardse straatnamen, p. 129. 267 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 16. 268 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 14. 269 Borremans P., Proeve van etymologische verklaring van enkele Oudenaardse straatnamen, p. 246 270 Borremans P., Proeve van etymologische verklaring van enkele Oudenaardse straatnamen, p. 248. 271 Stichting Menno van Coehoorn, http://www.coehoorn.nl/begrippenlijst/structuur/menubegrippenlijst.html, last update: 18 januari 2010. 272 Borremans P., Proeve van etymologische verklaring van enkele Oudenaardse straatnamen, p. 252.

73 wordt echter door meer en meer historici ondergraven.273 Aangezien de Kattestraat gewoon doorliep in de Nieuwstraat en we weten dat tot in de 16de eeuw daar de Cattepoort stond, kunnen we concluderen dat de straat haar naam aan de toen reeds gesupprimeerde poort heeft te danken. Een 2de hypothese stelt dat haar naam verwijst naar een dier.274 De straat behoort tot de oudste wegen van Oudenaarde. Reeds in 1272 wordt ze vermeld, waarschijnlijk toen eerder als wijknaam rond de straat.275 In het Pacht- en Renteboek wordt de straat ook vernoemd.276

De Maerct omvat het hele plein begrensd door het Stadhuis, het begin van de Einestraat, de Broodstraat, de Voorburg, het Meerspoorsteegje en de Sint-Walburgakerk. Ze bestond uit verschillende kleinere markten: de Zautmarct, de Fruitmarct, de Corenmaerct, de Zuvelmaerct, de Gaerenmaerct, de Lijnsaetmaerct en de Wullemaerct.277 De Wullemaerct bevond zich ter hoogte van De Croone (zie fig. 8.8).278 Het plein werd opgedeeld naargelang de goederen die verkocht werden. De Fruitmarkt bevond zich ten noorden van het Vleeshuis, in de buurt van de Ammanije. De Garenmarkt en de Korenmarkt situeerden zich op de huidige Kleine Markt. De Lijnzaadmarkt verkocht haar goederen ter hoogte van de toren van Rokegem. 279 De Wolmarkt lag ten noorden van de Lijnzaadmarkt, ter hoogte van De Croone, de huidige huisnummers 47 tot 56.280 Waar de Zoutmarkt plaats vond, is onduidelijk. Waarschijnlijk lag ze ofwel tussen de Einestraat en de Nederstraat, ofwel tussen de Broodstraat en de Voorburg.

De Maerct werd naast de verschillende afzonderlijke markten opgedeeld in Kleine Markt en Grote Markt. Vandaag de dag worden deze benamingen nog steeds gebruikt. De Markt had met het Stadhuis, het Vleeshuis, de Lakenhalle, enzovoort een centrale functie, zowel commercieel als administratief.281 De Kleine Markt kwam overeen met de Garenmarkt en de Korenmarkt.282 Op de Kleine Markt stond vanaf de 13de eeuw een korenhal. In 1485 werd deze echter afgebroken.283 De Grote Markt werd vermoedelijk aangelegd in de 14de eeuw. Waar zich nu huisnummer 13 bevindt, tussen de Einestraat en de Broodstraat, bevond zich vroeger de Ammanije. Deze stadsgevangenis was tot eind 16de eeuw eigendom van de Franse koning Henri IV. In de eerste plaats werd ze gebruikt

273 Vanderghote P., correspondentie: “Een kat is een artillerieplatform, gekend in het Frans als “cavalier”, maar het lijkt mij zeer onwaarschijnlijk dat men stenen gebouwen als “kat” gebruikt zou hebben. Het zou trouwens het eerste en enige voorbeeld hiervan zijn dat ik ken, en ik mag wel zeggen dat ik nogal vertrouwd ben met literatuur over vestingen enz. Ik denk dat je eerder naar vroegere poortgebouwen moet gaan kijken om de afwijkende vorm te kunnen verklaren.” 274 Van Durme L., correspondentie: “De naam Kattestraat. De vermeende betekenis katte 'kade, ophoging, versterking' of kat 'verdedigingstuig' is erg omstreden! De betekenis is volgens mij wel degelijk 'kat'. Voor Oudenaarde wel zeker: in 1272, toen men nog heel goed wist wat het woord betekende, verschijnt voor Kattestraat in het (in het Latijn gestelde) renteboek de omzetting: in vico muricipum (OCMW-archief, nu Stadsarchief, nr. 46bis, 4 r°). Vertaald betekent dat 'in de wijk, straat van de muizen-vangers'! Ja, tot nader order ik blijf resoluut bij de betekenis 'kat'. En de reden voor die naamgeving dan! In heel wat steden bestaat een kattestraat. Waarom precies durf ik niet te zeggen. Kan het je helpen: in de middeleeuwse Oudenaardse bronnen kwam - naast huisnamen Kat - voor: 1272 (in Tiegem) iohannes maior qui dicitur clericus der catten (arch zoals gisteren vermeld nr. 46bis, 7 v°). In het Diets luidt het dan : der catten clerc” 275 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 107. 276 Hoebeke M., Een oud Pacht-en Renteboek van Oudenaarde, p. 121. 277 Vandevelde M. T., Vandeputte J., De huizen van de markt, p. 2. 278 Vandevelde M. T., Vandeputte J., De huizen van de markt, p. 51. 279 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 19. 280 Vandevelde M. T., Vandeputte J., De huizen van de markt, p. 51. 281 Scheerlinck C., Het immobiliënbezit van de poorters te Oudenaarde, p. 220. 282 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 20. 283 Van De Putte J., De Eindries, p. 73.

74 om criminelen op te sluiten, maar in tijden van oorlog werden ook krijgsgevangen hier gehuisvest. De gevangenis deed tevens regelmatig dienst als stal.284 In het Landboek van 1616 werd deze gevangenis, die ook te zien is op de Nézot’s maquette, zorgvuldig gebruikt als referentiepunt.285 Hier bevond zich tevens Den Baers, een min of meer officiële herberg van de stad.286 Vele herbergen bevonden zich reeds aan deze zijde van de Markt in de 15de eeuw. Op de hoek met het Meerspoortsteegje staat vandaag nog altijd de refuge van de priorij van O.L.V.-ten Walle van Elsegem. De Augustijnen kochten deze in 1628, en daarom is deze dus niet te zien op de 16de-eeuwse kaart.

Aan de westkant van de Grote Markt zijn de gevels na WOI heropgebouwd in Vlaamse stijl.287 Dit gebeurde in 1921 wanneer ook de rooilijn werd vooruitgeschoven.288 De vier gevels in Vlaamse stijl vervingen o.a. Thuus van Laerne, tot in de 16de eeuw eigendom van de familie van Rokegem (huisnummer 50, hoek met de St-Walburgastraat). Op deze steeg lag de toren van Rokegem. Herberg de Crone was eertijds het vierde huis van de Vlaamse trapgevels (zie fig. 8.9).289

De vischmaerct werd in de 16de eeuw gehouden op de Voorburg.290 Op de kaart van van Deventer is het wegdek hier duidelijk verbreed. In 1545 kocht het stadsbestuur dan ook hier enkele percelen op om de Vismarkt te kunnen installeren. Aan de westkant van de Vismarkt werd in 1584 de nieuwe Vleeshal gebouwd.291 Tot dan stond, zoals te zien is op de kaart van Jacob van Deventer, het Vleeshuis op de Markt, in de buurt van de Broodstraat. De Vismarkt en de Garenmarkt lagen dus naast elkaar.292 Lange tijd vormden zij één geheel. Pas in de 16de eeuw zorgden de opkomst van de huisjes voor een scheiding tussen de Vis- en de Garenmarkt.293 Op die manier ontstond het Zakstraatje en schoof de Garenmarkt noordwestwaarts op. De Voorburg ontstond waar de Vismarkt zich zal bevinden. De huidige Kleine Markt is dus het deel dat overbleef en niet bebouwd werd.

Op de garemaerct, het oudste gedeelte van de stad, bevonden zich in de 16de eeuw de rijke patriciërshuizen van de poorters. Zo had o.a. de familie Cabeliau verschillende woningen ter hoogte van de Burgbrug. Goesin Cabeliau was eigenaar van de Boudewijnstoren. Deze grote herenhuizen zijn nog steeds te bezichtigen. De zogeheten Boudewijnstoren uit de 12de eeuw, het huis van Parma en het Huis Cambier, voorheen Huus van Clesseneere naar één van de bewoners uit 1544.294

Thospitaelstraetken liep van de Grote Markt westwaarts richting het O.L.V.-Hospitaal van Oudenaarde ten noorden van de St-Walbrugakerk.295 Vandaag de dag is dit de St-Walbrugstraat.296 Rond de St-Walburgakerk stonden vanaf de 18de eeuw kleine huisjes. Deze zijn nu verdwenen,

284 Vandevelde M. T., Vandeputte J., De huizen van de markt, p. 15. 285 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 20. 286 Vandevelde M. T., Vandeputte J., De huizen van de markt, p. 18. 287 De Smet M., Vandeputte J., Tulleken-Vandevelde M.J., Gids voor Oudenaarde, p. 16. 288 Bouwen door de eeuwen heen, p. 151. 289 Van Hoecke K., Terugblik op Oudenaarde, p. 14. 290 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 198. 291 Bouwen door de eeuwen heen, p. 145. 292 Hoebeke M., Oudenaarde, in: Belgische steden in reliëf, p. 284. 293 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek, p. 14. 294 Castelain R., De mentaliteit van boeren en burgers in Oudenaarde, p. 25. 295 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 22. 296 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 181.

75 behalve de laatste twee geveltjes, thans de Carillon. Deze stonden vroeger tot aan het oude Hospitaalstraatje.

Op het kerckhof rond de St-Walburgakerk had de St-Jorisgilde haar kapel, maar ook de Minderbroeders hun klooster was hier net als het O.L.V.-Hospitaal gevestigd.297

Met Ter merschpoorten wordt de buurt bedoeld tussen de Meerspoort en de Kleine Markt. De weg die hier loopt, is het Meerschpoortstraetken.298 Vandaag bestaat het Meerspoortsteegje nog steeds. De buurt wordt nu gekenmerkt door het Centrum Ronde van Vlaanderen en het Minderbroederplein.

Het gebied, omgrensd door de Schelde, de Burgschelde en de Garenmarkt werd reeds in de 15de eeuw als den Sac benoemd. Het doodlopende straatje in het noordoosten ervan ontstond volgens Hoebeke in de 16de eeuw.299 Het straatje werd het zacxken genoemd en bestaat vandaag nog altijd.300 In 1412 vestigden de verstoten bogarden zich hier, na hun onteigening in 1382 door het O.L.V.- Hospitaal achter de St-Walburgakerk.301 Het Zakstraatje wordt tot vandaag gekenmerkt door de Boudewijntoren, het huis van Margaretha van Parma en het huis Cambier. Ook de Priorij van Elsegem had hier haar refuge, op de hoek met het Meerspoortsteegje.

De Borch houdt het wegennet in op de Burg, het eiland begrensd door de Schelde en de Burgschelde. De straat op de linkeroever van de Burgschelde wordt de Voorburg genoemd. Deze benaming kwam niet voor vóór de 16de eeuw.302 Het ligt namelijk vanuit het stadscentrum gezien vóór de Burg. De straat die van aan de Burgschelde in een bocht naar rechts draait, is de Burgstraat. De straat evenwijdig met de oude Schelde werd in de 16de eeuw weg naer tspey geheten.303 Nu heet deze weg de Achterburg.

Het Levytstraetken of Levitenstraetje loopt evenwijdig met de Burgschelde. In het begynestraetjen, een zijstraat van de Burgstraat, bevindt het Begijnhof zich.304 Waar vroeger het kasteel van Pamele stond, dat in 1784 werd afgebroken, kwam de huidige Kasteelstraat als herinnering eraan te liggen.

De Brootstraete is de straat lopende noordoostwaarts van het Vleeshuis op de Grote Markt naar de twee muelenen op de Krekelput.305 De straat wordt reeds vermeld in de 14de eeuw.306 De Broodstraat huisde enkele winkels en brouwerijen.307 Op het einde van de Broodstraat stond de Hoofdeloze Poort, met een brug over de Oude Schelde. In deze straat bevond zich tot 1548 het Huus van Elzegem.308 Dit was het refugehuis van de priorij van O.L.V.-Ten Walle van Elsegem. Op de 16de- eeuwse kaart is ze niet weergegeven. Ook de St-Barbaranering had hier hun gildehuis, genaamd het

297 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 8. 298 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 21. 299 Hoebeke M., Oudenaarde, in: Belgische steden in reliëf, p. 284. 300 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 21. 301 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 206. 302 Hoebeke M., Oudenaarde, in: Belgische steden in reliëf, p. 284. 303 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 27. 304 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 26. 305 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 45. 306 Hoebeke M., Een oud Pacht-en Renteboek van Oudenaarde, p. 122. 307 Scheerlinck C., Het immobiliënbezit van de poorters te Oudenaarde en Pamele, p. 221. 308 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 37.

76 St-Barbelenhuis.309 Een ander huis dat op de kaart van van Deventer staat maar niet zichtbaar is, is het zogeheten huis Den Pau. De oudste vermelding dateert uit 1487.310

De Eynstrate is de straat tussen de Grote Markt en de Einepoort. De Einestraat en dito poort verbinden Oudenaarde met de Eindries en onrechtstreeks met Eine. In de Heynstraete of deynstraete was in de 16de eeuw het St-Jacobsgasthuis gelegen.311 Een waterschep leidde naar de Oude Schelde. In het verlengde van deze waterschep zou later het Lappersfort komen. De Einestraat is één van de oudste straten in Oudenaarde. Ze leidt van de Grote Markt naar de Einepoort. De straat huisde vroeger vele toevluchtsoorden, neringhuizen, brouwerijen en herbergen.312 De ligging van de straat tussen de buitenwijk de Eindries, de Einepoort en de Grote Markt speelde hier een belangrijke rol in. De huisjes naar de Einepoort toe keken uit op de Oude Scheldeloop.

De Nieustrate liep van de Einepoort naar de Blaffaertstoren, in de nyeuwstraet in den nyeuwen stede muer tusschen der eynpoorte ende der cattepoorte.313 Vandaag heet de nieustraete de Woeker. In 1571 noemde men de buurt ook al den Woeker.314 De Woeker verwijst naar de geldhandel waar de Lombarden zich mee bezighielden. In de middeleeuwen werd winst, gehaald uit speculeren met geld ,als onrein gezien en dus ‘woeker’ genoemd. De Lombarden hadden daar hun zogeheten Pandhuys of Woeker.315 In het landboek van 1616 van Oudenaarde is tevens sprake van de Wouckere, niet als de straat, maar als het pandjeshuis.316 In de Nieustrate stond het klooster van Elseghem.317 Op de van Deventerkaart is een dergelijk klooster niet te bespeuren. Op de Kleine Markt bevond zich wel de priorij O.L.V. ten Walle van Elsegem. Zouden ze iets met elkaar te maken hebben? In ieder geval was er ook een Nieustraete gelegen op de Eindries, in het verlengde van de Kattestraat.

De patrouilleweg evenwijdig met de omwalling intra-muros heette in de 16de eeuw ofwel tussenmuren ofwel rempaerden. Op de plaats waar nu Achter de Wacht ligt en het deel ten zuidwesten van de abdij van Maagdendale werd tussenmuren genoemd.318 Als in het Landboek van 1616 wordt verwezen naar de weg evenwijdig met de omwalling wordt ook regelmatig rempaerden gebruikt. Een deel aan de Kattestraat, een deel evenwijdig met de Hoogstraat en het stuk tussen de Berg- en de Baarpoort heette rempaerden.319

De Pamelewijk bestond vervolgens uit Bachten meulene, Tusschenbrugghen, de Raemstrate, de Beckstrate, de Eijnpoorte, An tsion, de Berchstrate, An tspeij, de Baerstrate, Achter de kercke van Pamele, Den smallen dam, Ham, het Ent straetken, Buuten de beverpoorte, Buuten de baerpoorte en Ten bailden.320 Dit is terug de volgorde waarin het Landboek de wijk in zijn omschrijving afloopt. Ten bailden zal worden besproken bij het hoofdstuk over Edelare.

309 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde p. 28. 310 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 40. 311 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 43. 312 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 54. 313 Hoebeke M., Een oud Pacht-en Renteboek van Oudenaarde, p. 155. 314 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 165. 315 Van De Putte J., De Eindries, p. 77. 316 Borremans P., Proeve van etymologische verklaring van enkele Oudenaardse straatnamen, p. 248. 317 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 40. 318 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 200. 319 Hoebeke M., Oudenaarde, in: Belgische steden in reliëf, p. 284. 320 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 3.

77 Bachten meulene is de wijk begrensd door de Krekelput, de Grachtschelde, de omwalling en de Oude Schelde. Het dankt zijn naam aan de watermolen, de Tweemolen, die zich op de Oude Schelde bevond tussen de Broodstraat en de Krekelput. De twee straten die de wijk doorkruisten, werd dan ook in sommige bronnen de Tweemolenstraat genoemd.321 Op de 16de-eeuwse plattegrond is de wijk Bachten Meulen goed herkenbaar. Het bestond uit een langgerekt plein met een huizenblok in het midden. Sinds 1461 werd het gebruikt als Vlas- en Varkensmarkt.322 In de 17de eeuw kwamen de Jezuïeten zich hier vestigen. Tegenwoordig bevindt zich hier het Jezuïetenplein of Patersplein. De huidige Koningstraat en Lappersfort maken dwars over het plein de verbinding tussen de refuge van Ename en de Einestraat en werden pas aangelegd in de 18de eeuw.323 Volgens het Landboek zou hier een schuttershof hebben gelegen.324

Op Bachten Meulen bevonden zich vele steegjes. In het Landboek van 1616 is er bijvoorbeeld sprake van een IIe straetke.325 Zou het een voorloper van de Koningstraat zijn geweest? Jacob van Deventer heeft deze steegjes in ieder geval niet afgebeeld, waarschijnlijk omdat ze van geen belang waren. Bachten Meulen was dan ook een arme buurt, gekend voor de prostitutie.326 De vele steegjes waren nodig zodat alle arme kleine huisjes bereikbaar zouden blijven.

De Krekelput is te situeren tussen de Broodstraat en Tussenbruggen. Aan het westeinde bevond zich de Tweemolen, aan het oosteinde van de straat de Grachtmolen. In de 16de eeuw was het een deel van Bachten Meulen. In de Krekelput bevinden zich twee eeuwenoude huizen. De ene gevel dateert uit de 16de eeuw, de andere uit de 17de eeuw. Dit zijn nu twee beschermde monumenten.327

De straat tussen de stenen Hoge Brug en de brug aan de Grachtmolen werd zoals de bebouwing aantoont Tusschenbrugghen genoemd. Tegenwoordig zijn deze bruggen verdwenen maar leeft de straatnaam nog steeds voort. Ze is één van de oudste straten van Oudenaarde. In het Veil Rentier is sprake van “entre deux ponts”.328

Het Raemstraetkin is het L-vormig straatje dat van Tussenbruggen naar de Refuge van Ename loopt. Vandaag heet het dan ook de Refugestraat.

De Beckstrate loopt op de 16de-eeuwse kaart van de Steenpoort naar de Perretoren, evenwijdig met de middeleeuwse doorsteek.329 Het dankt zijn naam aan een huis dat zich op de hoek met Tussenbruggen bevond.330 Sinds de rechttrekking van de Schelde werd de Bekstraat ingenomen door de kaai aan de huidige Marlboroughlaan. De straatnaam wordt nu gebruikt voor het plein tussen de Marlboroughlaan en het Gentiel Antheunisplein. In het midden van de 20ste eeuw werd nog de naam Perregang gebruikt voor deze straat, verwijzend naar de Perretoren.331

321 Scheerlinck C., Het immobiliënbezit van de poorters te Oudenaarde en Pamele, p. 221. 322 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 155. 323 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 38. 324 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 33. 325 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 33. 326 Scheerlinck C., Het immobiliënbezit van de poorters te Oudenaarde en Pamele, p. 223. 327 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 35. 328 De Vreese K., De “Veil Rentier” (1275), p. 96. 329 Ouvry B., Het materiële leven te Oudenaarde, 1450-1600, p. 123. 330 Hoebeke M., Een oud Pacht- en Renteboek van Oudenaarde, p. 117. 331 De Smet M., e.a., Gids voor Oudenaarde, p. 8.

78 An tsion was de buurt rond het klooster van Sion, op de rechteroever van de Schelde. De straat, evenwijdig met de middeleeuwse doorsteek op de rechteroever, is de Bourgondiëstraat. Ze bevindt zich nu nog op de rechteroever van de Schelde. Ter hoogte van het knooppunt bevindt zich het huis van Lalaing. Het dankt zijn naam aan het kasteel van Bourgondië dat zich op het einde van de straat tegen de versterking gelegen was. Het zijstraatje van de Bourgondiëstraat werd het Sionstraatje genoemd. Op de kaart van van Deventer loopt het tussen het kasteel en het klooster.

De Berchstrate is de straat tussen het Spei en de Bergpoort. In het Veil Reniter wordt ze reeds vermeld als le Berstrate.332 Nadat de versterkingen werden afgebroken in de 19de eeuw, werd de Bergstraat verlengd tot aan herberg ‘De Smokkelkom’ te Edelare, aansluitende op de Aalststraat.333 De Bergstraat werd vroeger gekenmerkt door talrijke cafés en economische bedrijvigheid.

Met An tspeij wordt de kaai op de rechteroever van de Bergstraat tot aan de Baarstraat bedoeld. Sinds de 16de eeuw werd het de Sleutelstraat genoemd.334 Op de kaart is duidelijk de kapel van O.L.V. ten Walle te zien aan de Bergstraat. In 1717 werd op dezelfde plaats de fontein Pierlepijn aangelegd. In de 19de eeuw werd de Pierlepijn vervangen door de Louise-Mariefontein.335 Sindsdien heet de straat de Louise-Mariekaai.336

De Baerstrate verbindt het kerkhof van Pamele met de Baarpoort. Reeds in 1175 spreekt men over le rue de la Bare.337 In de Baarstraat moet de Baarmolen hebben gestaan.338 Volgens het Landboek liepen er verschillende waterlopen en gangen in de buurt van de Baarstraat.339 Lange tijd moet er een zogenaamd Doornijkzakstraatje hebben gelegen.340 Zou dit overeenkomen met het huidige Baarzakstraatje? Op de kaart van van Deventer is geen zijstraatje te bemerken, al is ondertussen geweten dat de 16de-eeuwse cartograaf niet elk steegje optekende.

Het maegdendael Straetken leidt vanop de Baarstraat naar de abdij van Maagdendale en bestaat vandaag nog steeds. Op de hedendaagse kaart is het nog zeer goed te volgen, tot aan het poortgebouw uit 1548 dat daar nog steeds te vinden is. Het L-vormige tracé dat er zich nu bevindt, stamt uit de 19de eeuw.341

De weg rond het kerkhof van Pamele werd achter de kercke van Pamele genoemd. Het kerkhof werd opgeheven in 1784 door Jozef II die alle kerkhoven buiten de stad wilde vestigen om de hygiëne intra-muros te optimaliseren.342 Het kerkhof wordt in het Veil Rentier derrière l’âtre genoemd.343 Ten zuiden van tkerckstraetken lag het Zwartezusterklooster van Pamele, duidelijk te zien op de 16de- eeuwse kaart.

332 De Vreese K., De “Veil Rentier” (1275), p. 96. 333 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 22. 334 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 17. 335 Tulleken M.J., De Smet J., Oudenaarde in oude prentkaarten, p. 21. 336 Hoebeke M., Oudenaarde, in: Belgische steden in reliëf, p. 284. 337 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 45. 338 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 173. 339 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 49. 340 Van Hoecke K., Terugblik op Oudenaarde, p. 24. 341 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 122. 342 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 165. 343 De Vreese K., De “Veil Rentier” (1275), p. 96.

79 Den smallen dam was het jaagpad of trekweg op de Ham op de rechteroever van de Oude Schelde. Sinds de rechtrekking van de Schelde bevindt de Smallendam zich op de andere oever van de Schelde.

De Ham slaat eigenlijk op het hele stuk land op de rechteroever van de Schelde tot en met de abdij van Maagdendale. De term betekent in de topografie zoveel als het stuk land in de binnenbocht van een rivier. In de primaire bronnen wordt met de Ham de straat bedoeld die loodrecht op de Scheldebocht staat. De Ham loopt dus van aan de Meerspoort tot aan de abdij van Maagdendale. Op de hoek met de Smallendam stond in de middeleeuwen de Refuge van de abdij van Petegem. Op de 16de-eeuwse kaart wordt ze niet specifiek afgebeeld maar moet het één van de huizen zijn die er te bemerken zijn.

Het meulen Straetken was de straat die de Ham doormidden sneed, lopende van de straat de Ham naar de Smallendam.344 Het dankt zijn naam aan de windmolen die op de hoek met de straat de Ham stond. De molen was in het bezit van het O.L.V.-Hospitaal maar is op de 16de-eeuwse kaart niet afgebeeld. Ten zuiden van de Molenstraat lag in de middeleeuwen het Jooris hoff, het oefenterrein van één van de drie schuttersgilden van Oudenaarde. Op de Sanderuskaart is het terrein goed te zien. De straat blijft doorleven tot aan de rechttrekking van de Schelde. Er waren dus twee Molenstraten: één als patrouilleweg in de buurt van de Beverepoort en één als gewone straat in de Ham. Beide straten dankten hun naam aan de windmolens die in de buurt stonden. Op de Jacob van Deventerkaart zijn deze molens niet te zien. Op de kaart van Sanderus staan ze wel afgebeeld.

Het walleken of doude wailleken was de naam voor het groepje huizen op de hoek van de Molenstraat en de Smallendam.345

Het Ent straetken moet één van de zijstraatjes van de Ham zijn geweest.346

De patrouilleweg aan de binnenkant van de omwalling rond de abdij van Maagdendale werd sinds de 15de eeuw Tussenmuren genoemd. Tot op vandaag is de naam ongewijzigd gebleven.347 De patrouilleweg tussen de Baar- en de Bergpoort kent hetzelfde verhaal. Sinds de middeleeuwen wordt het de Remparden genoemd. De patrouilleweg werd ofwel rampart ofwel tusschenmuren genoemd.348

8.2.1.2 Eindries

De wijk van de Eindries bestaat vervolgens uit den cleynen eyndriesch, den grooten eyndriesch, over clynkebilsbrugghe, Dabeelstrate, de eecxkens strate, het vuylstraetken, de dweestrate, Hofland, de Coolstrate, de Nieustrate, de Groenstrate, de Wostyne, Groenstrate suut, de Broucstrate, Meerschen en de Galgestrate.349 Dit is terug de volgorde waarin het Landboek de wijk in zijn omschrijving

344 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 53. 345 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 46. 346 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 53. 347 Hoebeke M., Oudenaarde, in: Belgische steden in reliëf, p. 284 348 Maes M. en Maes W., Refuge “De Rame”, p. 251. 349 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 3.

80 afloopt. Het wegennet van de Eindries is duidelijk waar te nemen op de kaart van Jacob van Deventer (zie fig. 8.10).

De Eindries werd in de 16de eeuw opgedeeld in drie stukken: de Cleenen Heyndriesch, de Grooten Heyndriesch en de Groenen Heyndriesch. Respectievelijk komt dit ongeveer overeen met de huidige Parkstraat, de Prins Leopoldlaan en de Groenstraat.350 Vanaf het graven van de Coupure in de 18de eeuw sprak men over Binnen en Buiten Eindries, respectievelijk binnen of buiten de Coupuregracht.

De straat lopende van de Einepoort noordoostwaarts richting de tweede bocht van de Schelde extra- muros, heette in de 16de eeuw den cleynen eyndriesch en werd ook wel Bleekdries genoemd.351 Rechts ervan bevonden zich de Ganzeputten en het oude 13de-eeuwse Sionklooster.352 Tijdens de vestingswerken van Vauban werd een dreef van de Einepoort naar het oude Sionklooster en naar de Ganzeputten ontdekt.353 Vandaag de dag valt de Kleine Eindries te vergelijken met de Parkstraat, al werd deze laatste pas aangelegd na de versterkingen van Vauban. De Parkstraat loopt dan ook veel oostelijker dan de oude Kleine Eindries. De huidige Scheldestraat, Scheldekaai, Adriaan Brouwerstraat en Keizer Karelstraat vormde in de 16de eeuw de buurt rond de Kleine Eindries.

In de 19de eeuw werd de Parkstraat (en de Prins Leopoldstraat) de Lindestraat genoemd. Op de hoek met de Dweestraat, de huidige Dijkstraat, stond sinds de 16de eeuw tussen de Grote en de Kleine Eindries een badstove.354 De straat had haar naam te danken aan die herberg, genaamd de Linde. In Bevere ligt ook een Lindestraat. Vanaf de fusie in de jaren 1960 werd de Lindestraat op de Eindries omgedoopt tot Parkstraat om twee gelijknamige straten in één gemeente te voorkomen.355

Op de Eindries lag ook een Nieustraat.356 Via de Kattepoort stond deze in verbinding met de Kattestraat. Als men de Kattestraat noordoostwaarts volgt, komt men via de Blaffaertstoren op de Nieustraat in de Eindries. De Kattepoort was vroeger naast de Einepoort een toegang tot de Eindries. In de 16de eeuw werd de Kattepoort gesupprimeerd.

De straat in het verlengde van de Kleine Eindries heette in de 16de eeuw den grooten eyndriesch.357 Ze liep vanaf herberg De Linde aan de Dweestraat noordwaarts tot aan de Clynckebijlbrugghe. De Grote Eindries valt nu te vergelijken met de Prins Leopoldstraat, al doet zich hier ook een heuse verandering voor. De Grote Eindries liep immers in halve maansgewijs rond de tweede Scheldebocht extra-muros. In de jaren ‘20 van de vorige eeuw werd deze Schelde rechtgetrokken waardoor de huidige Prins Leopoldstraat geen bochten meer bezit maar een rechte straat is. Beide straten, de 16de-eeuwse en de huidige volgen dus ongeveer evenwijdig met de Schelde, maar aangezien de Schelde ondertussen van loop is veranderd, zijn ook de desbetreffende straten veranderd. De bocht die de Schelde en de Grote Eindries maakten zijn evenwel nog steeds in het huidige perceleringsplan te zien. Van waar de IJzerstraat de Prins Leopoldstraat kruist, over de Fortstraat tot aan het kruispunt

350 Van De Putte J., De Eindries, p. 7. 351 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 58. 352 Van De Putte J., De Eindries, p. 23. 353 Van De Putte J., De Eindries, p. 26. 354 Van De Putte J., De Eindries, p. 36. 355 De Smet M., De Oudenaardse straatnamen, p. 129. 356 Van De Putte J., De Eindries, p. 77. 357 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaardep. 59.

81 met de Rodelos, is de lijn perfect te volgen. De weg die vanaf de huidige IJzerstraat langs de Schelde liep, heette in de 16de eeuw de Dries- of Donckstraat.358

Het O.L.V.-Hospitaal en de stad Oudenaarde bezaten hier verschillende stukken grond. Net zoals in de Kleine Eindries waren er leprozenhuisjes gevestigd.359

De weg parallel met de Grote Eindries ten westen ervan heette in de 16de eeuw de Groene Heyndriesch.360 De straat loopt tot aan het curte vestkin ande wostyn plancke.361 Vandaag de dag leeft de naam voort in de Groenstraat. Tot de buurt van de Groene Eindries hoorde traditioneel ook de Dweestraat.

Tussen de Pudemere, de westelijke vijver van de Eindries op de kaart, en de Kleine Eindries, lag de Dwerstraat of de Dwarsstraat.362 Het oostelijke deel van de huidige Dijkstraat ligt op het tracé van de oude Dweestraat. De Dweestraat huisde veel inwoners. Het Hospitaal bezat enkele gronden in de Dweestraat.363 Ten zuiden van de Dweestraat lag het Hofland.364 Voordat er sprake was van de Dijkstraat, werd de Dweestraat ook nog de Hertstraat genoemd.365

D’abeelstraat was de straat tussen de Clynchbytstbrugghe en de kapel van O.L.V. Ten Eik, op de hoek van de eexkens strate.366 In de buurt van deze straat moeten naar alle waarschijnlijkheid bomen hebben gestaan met een grensfunctie. Abelen zijn een soort loofbomen. Vanaf de 15de eeuw verschijnt het woord abeel. Het woord abeel slaat zowel op de witte abeel als op de grauwe populier.367 De abeel werd voornamelijk gebruikt om als grensboom bij akkers en andere eigendommen te dienen.368 Volgens Lindemans is het een specifiek Brabants woord dat bijna uitsluitend in de buurt van Brussel voorkomt.369 De geschiedenis van de Eindries toont blijkbaar het tegendeel. Op de kaart van Jacob van Deventer zijn deze bomen niet expliciet te bemerken. Ook hier bezat het Hospitaal gronden op de Eindries.370

De eecxkens strate liep van de Pudemere noordwaarts richting de kapel van O.L.V.-Ten Eik.371 De straat dankt haar naam aan de kapel, bij den Eecxkene.372 Het Sionklooster, de stad Oudenaarde en het Hospitaal bezaten hier vele gronden.373 Ten westen van de eecxkens strate lagen verschillende blekerijen.374 Hier bleekte men het linnen. Veel huizen stonden hier dan ook niet. De hedendaagse

358 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 30. 359 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 64. 360 Van De Putte J., De Eindries, p. 62 361 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 65. 362 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 56. 363 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 64. 364 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 56. 365 Van De Putte J., De Eindries, p. 62. 366 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 60. 367 Lindemans J., De planten in de Zuid-West-Brabantsche toponymie, p. 213. 368 Stallaert K., Glossarium van verouderde rechtstermen, I, p. 70. Lindemans J., De planten in de Zuid-West-Brabantsche toponymie, p. 214. 369 Lindemans J., De planten in de Zuid-West-Brabantsche toponymie, p. 214. 370 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 62. 371 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 61 372 Van De Putte J., De Eindries p. 51: 373 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 70. 374 Van De Putte J., De Eindries, p. 52.

82 benaming van de straat verwijst dan ook nog naar dit verleden, nl. de Blekerijstraat.375 Iets noordelijker ligt nog steeds Ter Eecken. Dit verwijst naar de plaats van de oude kapel.

Een oudere benaming van de straat was Schutterstraat. In 1479 is er namelijk sprake van “…de pudemere en delinghe commende an de schuttersstraete by de wallekin ter eecxkene gelegen tusschen…”376 Ook Damman beaamt dit.377 Of zou de Schutterstraat het zijstraatje in de Eecskensstraat zijn? Op de 16de-eeuwse kaart loopt deze dreef westwaarts naar derfve ghenaempt tmootken anclevende tsjioen.378 Het zijstraatje liep dus van de Eecxkensstraat naar het grondbezit van het klooster van Sion. Het mootke dwallekin dankt zijn naam aan één of andere moated site die zich op deze plek bevond.379 Vauban maakte blijkbaar handig gebruik van deze ophoging om er in 1681 het Fort aux Choux in te planten in functie van zijn verdedigingswerken.380 De huidige Fortstraat dankt zijn naam aan het Fort aux Choux.

Het peperstraetkinne liep van waar de Huddegembeek aan de Beverepoort in de stadsvesten kwam richting de Pudemere.381 Het Pumerestraatje liep waarschijnlijk ten oosten van de Pudemere, richting de stadsvesten, grenzend aan het Hofland.382

Het Vuylstraetken was de straat aen tcappelleken gaende naer de brouckstraete.383 Tcappelleken slaat op het eerder vernoemde O.L.V.-kapel Ten Eik.384 De Broekstraat is tot vandaag dezelfde straat gebleven.

Het Hofland was het stuk grond begrensd door de Dweersstraat in het noorden, de Nieustraat in het oosten, de Buitenste leieweg in het zuiden en de Pudemere in het westen.385 De huidige Hofstraat verwijst naar dit oude stuk grond. Thoflandstraetken is het zijstraatje van de Dweersstraat dat het Hofland doorsnijdt.386 Ook hier heeft het Hospitaal van Oudenaarde verschillende stukken grond in bezit.387

Na de vestingswerken van Vauban in de 17de eeuw verdween dit stuk, samen met de Coolstraete en de Nieustraete definitief en werd het ingenomen door bastions. In de 19de eeuw verdwenen deze verdedigingswerken en werd overgekocht door Liedts. Vandaag de dag ligt het park Liedts waar eertijds deze 16de-eeuwse straten lagen.388

Reeds in 1461 is er sprake van tbordeel op den eyndries.389 tBordeelkin was het hoger gelegen land begrensd door de Dweersstraat in het zuiden, de Eecxkensstraat in het westen en de Groenstraat in

375 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 49. 376 Van De Putte J., De Eindries, p. 52. 377 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 136. 378 Van De Putte J., De Eindries, p. 51. 379 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 68. 380 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 34. 381 Van De Putte J., De Eindries, p. 74. 382 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 204. 383 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 62 384 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 158. 385 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 204. 386 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 65. 387 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 54. 388 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 31. 389 Van De Putte J., De Eindries, p. 64.

83 het oosten.390 De St-Jacobsgilde en het klooster van Sion hadden er verschillende stukken grond in bezit.391 Het Landboek spreekt over derfve daernaest anclevende St Jacobs Ghulde ligghende op de oostzijde van de dweestraete groot IJ c XLIJ roeden landts ghenaempt het hoechbordeel.392 Een andere hoeve was eigendom van Sion, gheheeten tbordeelken [...] dwees over de wintmeuelen van Pieter Spigghen... Later zal op Thoogh Bordeel het kerkhof komen te liggen. Tussen de laatste rij graven schijnt nog een steenput van de boerderij dbordeelkin te liggen.393

De Coolstrate was de straat tussen de Nieustrate en de Kleine Eindries, evenwijdig met de Dweestrate en met de vesten.394 Moest het straatje nog bestaan, dan zou het het huidige Liedtspark als het ware doormidden snijden. In 1684 verdween de Coolstrate door Vaubans verdedigingswerken.395

De Nieustrate is de straat op de Eindries in het verlengde van de Kattestraat.396 Voorheen was de Eindries ook verbonden met de stad via de Kattepoort. Deze poort stond tussen de Kattestraat en de Nieustrate. In de 16de eeuw werd de poort echter gesupprimeerd en omgebouwd tot een toren.397 Vandaag de dag bevindt het park Liedts er zich.

De Wostyne was het straatje tussen de Groenstraat en de Eecxkensstrate, evenwijdig met de Abeelstrate.398 Vandaag ligt nog steeds op dezelfde plaats de straat genaamd Wostine.

De Broucstrate liep van de Beverestraat richting Eine.399 Het vormde de meest westelijke grens van de Eindries, de grens met Bevere.400 De Broekstraat bestaat nog steeds al is het tracé aan de Beverestraat lichtjes veranderd. In 1918 kreeg dit veranderde stuk de naam van de Oudenaardse oorlogsheld Jozef Braet mee.401 De Broekstraat werd reeds vermeld in 1285.402 De weg wordt bij het onderdeel Eindries gerekend om etymologische redenen. ‘Broek’ betekent ‘moeras’ en leunt daarom beter aan bij de laaggelegen meersen van de Eindries dan de hoger gelegen zandgronden van Bevere. Dit is ook de reden waarom het de grens vormt tussen Bevere en de Eindries: over deze straat loopt de grens tussen een hoger en een lager gelegen gebied. Daarenboven wordt in de primaire bronnen de straat ook tot deze wijk gerekend.

De Broekstraat was een dichtbevolkte straat, net zoals de Groenstraat en de Kleine Eindries.403 De hofsteden en boerderijen maken wel dat het rurale karakter blijft. Het Hospitaal had er veel blekerijen in bezit.404

390 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 177. 391 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 60. 392 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 62. 393 Van De Putte J., De Eindries, p. 63. 394 Van De Putte J., De Eindries, p. 17. 395 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek, p. 34. 396 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 66. 397 Zie puntje Torens, hoofdstuk Stadsomwalling. 398 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 65. 399 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 67. 400 Van De Putte J., De Eindries, p. 47. 401 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 222. 402 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 216. 403 Bisschops T., Leven aan de rand?, p. 183. 404 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 72.

84 De Pottierstraat was de weg tussen de Broekstraat en de Pudemere. Nu vormt het het westelijke deel van de Dijkstraat.405

Tpachtgoetstraetken liep van de Pottierstraat via de windmolen naar de Beverepoort.406 Op de 16de- eeuwse kaart is duidelijk te zien hoe het wegje door de oude gronden van het Hospitaal slingert.

De Galgestrate werd reeds in de 14de eeuw vermeld.407 Op de 16de-eeuwse kaart loopt de straat van de Clynckebijlsbrugghe aan de Abeelstraat noordwaarts richting Eine.408 De straat dankt haar naam aan de galg waar ze naartoe leidde.409 Op de 16de-eeuwse kaart is de galg echter niet afgebeeld. Vanaf de 20ste eeuw wordt de straat pas verhard.410

De Galgestraat leidde naar Eine. De andere weg die vanaf de Clynckebylsbrugghe vertrok richting Ename was de Rode weg of Rode baan. Nu wordt de weg de Rodelos genoemd. De kleur verwees naar het rode gruis van de steenbakkerijen die zich daar vroeger bevonden.411

8.2.1.3 Bevere

Het derde onderdeel bevindt zich ten westen van de Eindries. Bevere had als dorp een eigen ‘heer van Bevere’.412 Het vormde een voorstad van de stad Oudenaarde. In 1910 werd een fragment uit het renteboek van Bevere uit 1586 geschonken aan het stadsarchief. Dit renteboek werd opgesteld door Guillaume Cardenois, toenmalig baljuw van de parochie.413 Enkele straten werden in dit renteboek omschreven volgens het onroerende goed dat zich er bevond. Voor de overige straten werd voornamelijk beroep gedaan op de Atlas der Buurtwegen. Tot en met het begin van de 19de eeuw bleven de straten bijna onaangetast. Het Beverse wegennet is duidelijk te zien op de Jacob van Deventerkaart (zie fig. 8.11).

De kerckwech van die van Huddegem is duidelijk te zien op de kaart van Jacob van Deventer.414 Deze liep van het gehucht Huddegem naar de kerk van Bevere, tussen de Kortrijkstraat en de Huttegemstraat. Tot op vandaag is er een relict overgebleven van deze weg. Deze 16de-eeuwse kerkwegel ligt dus aan de basis van de hedendaagse percelering van de huizen daar. De plaats van waar de kerkwegel richting Huttegem vertrok, werd de Dries genaamd.415

De huidige Huttegemstraat bestond reeds in de 16de eeuw en waarschijnlijk reeds vroeger. Toen schreef men echter Huddegem. Dit woord heeft een Germaanse oosrprong. Het is afgeleid van de

405 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 26. 406 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 64. 407 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 30. 408 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 69. 409 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 181. 410 Van De Putte J., De Eindries, p. 45. 411 Van De Putte J., De Eindries, p. 47. 412 Ouvry B., Het materiële leven te Oudenaarde, p. 126. 413 Van Wassenhove A., Un Fragment du Rentier de l’église de Bevere-lez-Audenarde, p. 88. 414 Van Wassenhove A., Un Fragment du Rentier de l’église de Bevere-lez-Audenarde, p. 93. 415 Bevere, 400 jaar geleden, p. 19.

85 persoonsnaam Gudjinga Haim wat zoveel betekent als de woning van de stam van Gudjo.416 Op de kaart van Ferraris werd het gehucht Huttegem omschreven als Hultegem. In de 16de eeuw bevond er zich een herberg genaamd d’Hutte.417

De Kerckstraete liep van de Gentstraat naar de plaats van de eerste kerk.418 Tegenwoordig bestaat het straatje onder de naam Ruttemburgstraat en is het dus een verlengde geworden van deze straat. Het loopt evenwel af nog altijd naar een plaats die verwijst naar de eerste kerk van Bevere, namelijk de Kerkkouter.

De straat op de 16de-eeuwse kaart lopende van het Kerkstraatje naar de Beverestraat was het straetken van den Rutsenbourgh.419 De hedendaagse Ruttemburgstraat is een relict hiervan.

Het smesken liep van Beverecentrum420 richting de kerk van Bevere. De parochianen die via de kerkwegel van Huttegem kwamen, passeerden ook langs dit straatje. Dit straatje bestaat nog altijd.421

Het straetken vander hove van de schutters loopt ten zuiden van het oefenplein van de schutters van Bevere.422 Het maakt nu deel uit van het huidige winkelcentrum in de Gentstraat.

De Voetweg Eine loopt op de 16de-eeuwse plattegrond van het Schuttersstraatje noordwaarts richting Eine. Vandaag de dag bestaat deze nog altijd, maar is door de aanleg van de buurtspoorwegen in de 19de eeuw verlegd.

In de buurt van Bevere zijn er verschillende wegeltjes niet ingetekend door Jacob van Deventer. Het betreft dan ook vooral kleine paadjes (zie fig. 8.12). Zo werd de Paalweg, die de verbinding maakt tussen de Gentstraat over de Doornikse Heerweg en de Ommegang naar de Gentstraat, niet afgebeeld.423 Ook de Paalstraat, die parallel liep met de voetweg naar Eine ten westen van de Lindestraat, staat niet volledig weergegeven op de kaart. De Dievenlos was een klein landwegje dat zich ten noorden van de Wortegemstraat bevond, waarschijnlijk niet ver van het Brabants Moleke.424 Het is eveneens niet afgebeeld, ongetwijfeld omdat dit al aan de rand van de kaart gelegen was. Deze krioelende paadjes tussen de Gentstraat en de Broekstraat zijn wel terug te vinden op de kaart van Vincennes. Het Haagstraatje en Ter Hagen Voetweg, tegenwoordig twee naamloze wandelpaadjes, vormen ongetwijfeld de grens van Jacob van Deventers plattegrond.425 Nog in de buurt van Bevere zou de Roloopweg nog steeds bestaan en een anoniem leven leiden tussen de Koestraat en het Meersstraatje.426 Op de kaart van Jacob van Deventer is ook deze niet terug te vinden. Mijns inziens bestonden deze twee laatste straatjes toen nog niet. Niet alleen veranderde daar veel na de grote

416 De Poppkaart van Bevere (1859), in: De Vierschaar, p. 13. 417 De Smet M., Versmessen M., Herinneringen aan Bevere, p. 69: 418 Van Wassenhove A., Un Fragment du Rentier de l’église de Bevere-lez-Audenarde, p. 95. 419 Van Wassenhove A., Un Fragment du Rentier de l’église de Bevere-lez-Audenarde, p. 94. 420 Als centrum van Bevere werd het knooppunt tussen de Kortrijkstraat, de Beverestraat, de Deinzestraat en de Wortegemstraat genomen. Dit knooppunt werd ook wel de dries van Bevere genoemd. 421 De Vierschaar, I, 2, 2000, p. 1. 422 Van Wassenhove A;, Un Fragment du Rentier, p. 96. 423 De Poppkaart van Bevere (1859), in: De Vierschaar, p. 13. 424 De Poppkaart van Bevere (1859), in: De Vierschaar, p. 13. 425 De Poppkaart van Bevere (1859), in: De Vierschaar, p. 13. 426 De Poppkaart van Bevere (1859), in: De Vierschaar, p. 14.

86 infrastructuurverandering van Vauban tussen 1667 en 1678, ook in de 19de eeuw zijn er tussen Oudenaarde en Bevere heel wat veranderingen gebeurd door de aanleg van de buurtspoorwegen.427

De Beverestraat loopt op de kaart van van Deventer van de Beverepoort noordwestwaarts naar de plaats waar vier belangrijke wegen samenkomen.428 Toen in de 19de eeuw het station van Bevere werd aangelegd was het de bedoeling om van de Beverestraat dé verbindingsas met Oudenaarde te maken. Men zorgde er voor om van aan het station de St-Walburgakerk te zien.

De straat op de 16de-eeuwse plattegrond lopende van het Beverecentrum noordwestwaarts, ten oosten van de huidige kerk, heet nog altijd de Deinzestraat. Het eerste gedeelte van de straat tot aan de Doornikse Heirweg werd het Oppergebuurte genoemd.429

De Pontweg van Wortegem liep ten westen van de huidige kerk van Bevere westwaarts naar Wortegem. In de straat bevond zich het Brabandts Meuleken. Volgens het naslagwerk ‘Bouwen door de eeuwen heen’ stond deze molen er echter pas vanaf de 19de eeuw.430 Verder op deze weg ligt nog de befaamde Groene Vierschaar, nabij de grens met Moregem.431 Maar deze is dus niet te zien op de kaart van Jacob van Deventer.

Het gentsche stickelken liep noordwaarts vanop de Beverestraat ten oosten van de Ruttemburgstraat. Op de 16de-eeuwse kaart is het vanaf de Beverepoort de tweede straat rechts. Zoals de naam zegt, liep deze straat naar Gent. Stichelke betekent dat het een geplaveide weg was.432 De Gentstraat was blijkbaar de enigste geplaveide straat in Bevere. Op de hoek van de Beverestraat en de Gentstraat stond een huis genaamd den Hert.433

De St-Gillishouck was een deel van de Gentstraat. 434 Deze situeerde zich rond de huidige herberg Bevershoekske in de Gentstraat.

De Koestraat is op de 16de-eeuwse kaart duidelijk te zien als de straat die van de parochie Bevere naar beneden kronkelt richting de meersen. De naam geeft de functie van de straat dan ook mooi aan. Tot in de 19de eeuw werd de weg gebruikt om het vee naar de gemene weide te brengen.435

Een vierde invalsweg in Bevere is de baan lopende van het westen van de kaart noordoostwaarts recht naar het centrum van Bevere. Deze wordt nu de Kortrijkstraat genoemd, maar in de 16de eeuw was dit de weg op de linkeroever van de Schelde die van Oudenaarde naar Doornik leidde. Deze liep dan over de Beverestraat en de Kortrijkstraat richting Doornik.

De lange straat die zich op de kaart ten noordwesten van Bevere diagonaal uitstrekt, wordt nog steeds de Doornikse Heerweg genoemd. Op deze weg bevonden zich in de 16de eeuw, maar ook in de

427 Warmoes I., Les plans en relief des places fortes du Nord, p. 38. 428 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 49. 429 Beverse Herbergen in 1779, p. 14. 430 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 232. 431 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 216. 432 Geerts G., den Boon T, e.a., Van Dale J.H., Groot woordenboek der Nederlandse taal, p. 3247. Verwijs E., Verdam J., Middelnederlandsch Woordenboek, p. 2213. 433 Van Wassenhove A., Un Fragment du Rentier de l’église de Bevere-lez-Audenarde, p. 94 434 Van Wassenhove A;, Un Fragment du Rentier, p. 96. 435 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 93:

87 19de eeuw, vele windmolens. De Doornikse Heerweg werd op de kaart van Ferraris Chaussee de Tournay et Courtrai genoemd.436

De Lindestraat is thans een industriepark geworden maar was in de 16de eeuw een landweggetje dat van Bevere naar Eine leidde. Op de 16de-eeuwse kaart is het het paadje ten noorden van het schuttershof van Bevere, ter hoogte van het huisje dat zich ten westen van de Gentstraat bevindt.

De weg vanaf de Meerspoort richting meersen werd logischerwijs de Oudenaardse Meersstraat genoemd. Daar loopt nog altijd een weg, maar niet meer op hetzelfde tracé, namelijk de Meerspoort, genoemd naar de eeuwenoude poort die zich daar bevond.

De Molenstraat is een zijstraat van de Doornikse Heirweg en loopt noordwaarts naar enkele molens. De weg bestaat nog steeds, maar wordt sinds de fusie in de jaren 1960 de Windmolenstraat genoemd.437

De straatjes op de kaart van Jacob van Deventer tussen de Beverestraat, Koestraat en Huttegemstraat zijn moeilijk te benoemen. Enkele hedendaagse straatjes tonen nog relicten van in de 16de eeuw, maar de meeste gingen verloren door de verdedigingswerken van Vauban in de 17de eeuw of door de aanleg van de spoorlijn Oudenaarde-Gent in 1857 (zie fig. 8.13).438 Deze spoorweg kwam tussen Oudenaarde en Bevere te liggen. Door de werkzaamheden bleven sommige straatjes niet meer over. De Maertweg liep van in het midden van de Koestraat naar de Beverepoort en bestaat vandaag nog altijd. Het Leenstraatje liep van de Koestraat evenwijdig met de Huddegembeek richting Beverepoort. De twee overige straatjes kunnen eventueel het Meerstraatje zijn, maar dat ben ik niet zeker.

8.2.1.4 Leupegem

Het vierde onderdeel is de voorstad Leupegem. Deze parochie bevindt zich op de 16de-eeuwse kaart ten zuiden van Oudenaarde. In 1645 en in 1783 werd een Landboek van Leupegem gemaakt. Naast deze Landboeken werd voornamelijk gebruik gemaakt van de vergelijking met de 19de-eeuwse Atlas der Buurtwegen om de verschillende straten op de 16de-eeuwse kaart te kunnen benoemen. Voornamelijk werd het Landboek van Leupegem van 1783 gebruikt omdat deze begeleid is van kaarten. Een nadeel is dat het Landboek twee eeuwen later is opgetekend dan de 16de-eeuwse kaart. Het Landboek werd opgedeeld in 3 wijken: de St-Remisius Cauter, de Roode Zee en de Ommeloosen boom.439 Vooral de eerste twee wijken zijn van belang voor het wegennet op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer (zie fig. 8.14).

In Leupegem passeerde één van de parallelwegen met de Schelde tussen Gent en Doornik. Twee vertakkingen waren van groot belang op deze baan ter hoogte van Leupegem. Één loodrechte as liep via de huidige Groene Wandeling en de Vlaamse Ardennendreef richting Geraardsbergen. Een

436 Een plan van Bevere van 1770, p. 11. 437 De Smet M., De Oudenaardse straatnamen, p. 130. 438 Tulleken M.J., De Smet J., Oudenaarde in oude prentkaarten, 72. 439 De Smet M., De Oudenaardse straatnamen, p. 130.

88 tweede, waarschijnlijk de oudste en belangrijkste, liep van aan de kerk via de Vontstraat naar Ronse. Deze hoofdwegen zijn duidelijk te aangegeven op de kaart van van Deventer.

De Ommeganckstraete was vroeger een straat, behorende tot Leupegem. In de Atlas der Buurtwegen komt deze ook nog voor, maar dan op een andere plaats. De Ommegangstraat zoals ze nu is, komt overeen met de oude 18de-eeuwse Ommeganckstraete. De naam verwijst naar de bedevaart die hier voorbij kwam richting Kerselare sinds de 15de eeuw.

In de buurt van de huidige Ommegangstraat bevindt zich nu de Ommelozen Boom. Dit is nog een verwijzing naar één van de drie oude wijken van Leupegem, namelijk dommeloosen Boomcauter. In het Landboek van 1645 werd ook naar deze wijk verwezen maar werd ze Den Nameloosen Boom cauter genoemd.

Ook in Leupegem werd voor elke grote doorgangsweg die geplaveid was de naam calcyde gebruikt. De benamingen zijn divers: calcyne, calcye, calciede, calchie, calchye. In de 16de eeuw heette deze straat Diependale.440 Deze naam slaat eigenlijk op de meersen ten oosten van deze straat die vroeger o.a. eigendom waren van de damen van Maagdendale. Voordat deze straat de naam Diependale kreeg, werd ze ook nog de Neerstraat genoemd.441

De straat lopende van Diependale richting de kerk van Leupegem wordt de Leupegemstraat genoemd. Vroeger werd ze ook de Dorpstraat genoemd.442

Tot op heden vormt de huidige Vlaamse Ardennendreef als het ware een groene tunnel. Op de 16de- eeuwse plattegrond was dit toen ook al het geval. De toen genaamde Pontstraat liep tussen twee dicht begroeide bossen.

In het Landboek van Leupegem van 1645 is er sprake van de Poistraete. De Poistraete liep van de Berchemweg noordoostwaarts richting de Maarkebeke. Vandaag heet deze straat de Puistraat.

De Meuleweg liep zuidwestwaarts van de Puistraat naar de watermolen op de Maarkebeek. Het pad liep door naar de Oude Ronsese Heirweg, de huidige Schapendries. Het stuk tussen de Vontstraat ter hoogte van dingbanc en de Puistraat werd ook Meuleweg genoemd.

Reeds in het Landboek van 1645 is er sprake van de Poistraete, Vontstraete, Sinte Remeeus Cautere en de Calchye (jeghens de Vontstraete), den voetwech.

Ter hoogte van Leupegem loopt een weg over de Schelde die vanuit Oudenaarde komt. Op de 16de- eeuwse kaart lijkt dit een eenvoudig pad te zijn. Volgens Hoebeke zou dit wel eens de oude oversteek over de Schelde van de verbindingsweg ter hoogte van Oudenaarde tussen de twee wegen Gent-Doornik kunnen zijn. Immers er liep aan beide zijden van de Schelde, quasi parallel met de rivier, een weg tussen Gent en Doornik. Hier en daar werden deze verbonden. Ter hoogte van Oudenaarde gebeurde dit eertijds ook. Hoebeke ziet in dit pad de verbindingsweg die in het verlengde ligt van de Vontstraat. Deze straatnaam wijst tevens op een overzet of brug die zich ter hoogte van het Tonkin moet hebben bevonden. Tot de aanleg van de Leupegemstraat was dit de

440 De Smet M., De Oudenaardse straatnamen, p. 128. 441 Vandevelde L., Leupegem in woord en beeld, p. 60. 442 Vandevelde L., Leupegem in woord en beeld, p. 65.

89 toegang tot Oudenaarde vanuit het zuiden en het westen. 443 Blijkbaar werd er in de Veil Rentier d’Audenarde ook van een ponte gesproken rond de aangehaalde plaats.444

De Armenlos is duidelijk te zien op de kaart van Jacob van Deventer als het verlengde van de Vontstraat richting de Schelde. Ze loopt ten oosten van de gotische kerk. De grond bij het Schipperskerkje werd tussen 1644 en 1783 eigendom van de armen van de prochie. Als men wou laden en lossen aan de kaai aan de Schelde bij het Schipperskerkje moest men via deze straat. Het was dus de los der armkaai. 445 Daardoor werd het latere Kerkstraatje toen de Armenlos genoemd. Sindsdien zou het naast de naam Kerkstraat ook nog Kaaistraat worden gedoopt om voornoemde economische reden. In 1884 werd de Schelde te Leupegem rechtgetrokken en verloor het dus haar bestaansreden als kaai. Sinds de fusie met Oudenaarde werd teruggegrepen naar de aloude benaming Armenlos.

De weg vanuit Leupegem richting Berchem is eigenlijk de grote weg van Oudenaarde naar Doornik. Deze passeert echter wel in Leupegem en Berchem. De weg werd dan ook wel de Steenweg naer Doornyck genoemd. In het Landboek van 1645 sprak men steevast over de Calsyde. De oude benaming die er in de middeleeuwen werd aan gegeven, toont dat deze weg toen de enige geplaveide straat in Leupegem was. Doorheen de tijd is deze steenweg verschillende malen rechtgetrokken, maar de oude 16de-eeuwse relicten zijn wel nog steeds aanwezig. De huidige Georges Lobertstraat vormde eertijds de weg richting Berchem. In de jaren ’60 van de 20ste eeuw werd deze echter rechtgetrokken en ontstond de nieuwe huidige Berchemweg, die vertrekt aan het rondpunt te Leupegem.446 De Georges Lobertstraat die zich ten zuiden van deze nieuwe baan bevindt, was de oorspronkelijke 16de-eeuwse weg die te zien is op de kaart van van Deventer. Voor de aanleg van de N8 vertrok vanuit deze straat de 18de-eeuwse baan richting Ronse.

De weg naar Ronse kent eveneens een bewogen geschiedenis. Ook zij wordt gekenmerkt door een opschuiving. Op de 16de-eeuwse kaart zijn er twee wegen afgebeeld. De eerste was de toenmalige belangrijkste verbinding met Ronse de Vontstraat. Dezestraat bestaat nog steeds. De tweede weg bevond zich meer in de richting van Melden. De huidige Schapendries zou de oudste heirweg vanuit Oudenaarde richting Ronse geweest zijn. Reeds in de 16de eeuw lijkt deze hoegenaamd geen belang meer te hebben als verbindingsweg en werd deze functie door de Vontstraat overgenomen. Nadien krijgen we echter steeds meer een opschuiving naar het westen toe. In 1780 werd ten westen van de Vontstraat evenwijdig ermee “Den nieuwen steenweg naer Ronsse” aangelegd.447 In het Landboek van 1783 werd de Vontstraat dan ook omschreven als de “Los genoemd de Vondtstraete”. De term los betekent hier “een straat die zijn functie verloren heeft”. De hedendaagse Ronseweg (N60) werd in de 20ste eeuw aangelegd om per auto nog sneller naar Ronse te gaan. Langs deze weg is het immers niet meer nodig om Oudenaarde centrum te doorkruisen om Ronse te bereiken. Zo heeft sinds de 16de eeuw de baan naar Ronse drie verschillende plaatsen gekregen. In de tijd van Jacob van Deventer liep het traject naar Ronse via de Vontstraat. Vanaf de 18de eeuw nam de oude Ronseweg deze functie over.448 Tegenwoordig gebeuren de verplaatsingen naar Ronse via de N60.

443 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 4, 2, 1994, p. 10. 444 Vandevelde P., De Geschiedenis der Kerkgebouwen van Leupegem tot 1830, p. 8. 445 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 3, 2, 1993, p. 15. 446 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 3, 2, 1993, p. 15. 447 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 4, 1, 1993, p. 8. 448 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 336.

90 De weg die zich op de kaart van Jacob van Deventer van de huidige Vlaamse Ardennendreef zuidwaarts richting Leupegem centrum begeeft, werd eertijds als Marktweg of Kezerweg aangeduid. De weg slingert richting het Edelarebos. Dat deze weg een mens tot rust bracht temidden het groen, merken we nog altijd aan de naam de Groene Wandeling. Deze steile weg is trouwens nog steeds langs beide zijden begroeid. Dit pad was vroeger de traditionele weg om op bedevaart te trekken richting Kerselare.449

Ter hoogte van waar zich nu de J.-B. Eeckhoutkaai bevindt, was er volgens het plan van van Deventer geen weg. Nochtans verklapt deze straatnaam samen met de 16de-eeuwse stadsplattegrond dat er zich hier bepaalde voor de hand liggende economische activiteiten voordeden. Tot in de 20ste eeuw passeerde de Schelde hier bij Leupegem. Door o.a. de aanwezigheid van het Schipperskerkje als stapelhuis waren hier kaaien te vinden. Kaaien verwijzen naar een zekere handelsactiviteit van laden en lossen tijdens de vroege middeleeuwen. Tot in de 20ste eeuw bevonden zich hier zes kaaien waarvan vier loodsen hadden.450 De hedendaagse straatnaam, maar ook voorgaande namen zoals Kaai, verwijzen naar het uitzicht van deze plaats in de 16de eeuw. In het Landboek van 1783 kreeg deze straat de naam Kerkstraete met zich mee.451 De verschillende straatnamen die deze buurt kenmerkten, tonen duidelijk de oude, levendige geschiedenis van de plaats, kenmerken die allemaal terug te vinden zijn op de kaart van Jacob van Deventer. Tot op vandaag is de inertie van het landschap daar terug te vinden. Op de plaats waar de Schelde eeuwenlang heeft gestroomd, bevindt zich nu een lange groene oase, gevoed door het slib dat er jaren heeft gelegen (zie fig. 8.15).

Op de kaart van van Deventer is een wegel terug te vinden vanaf het kruispunt van de Vontstraat met het ’t Jompestraatje tot de Puistraat. Deze weg bestaat nog steeds en is een klein wegeltje, genaamd de Kerkhofwegel, en ligt in het verlengde van de Smallestraat. Aan de andere kant van de N60 werd de wegel doorheen de tijd verbreed tot de huidige Verenigde Natiënlaan. De straat werd aangelegd na WOII naar aanleiding van de oprichting van de internationale organisatie.452Vroeger werd deze wegel de Meuleweg genoemd. Ze liep immers van de Vontstraat, via de Puistraat richting de Neirste molen, één van de drie watermolens op de Maarkebeek.

Om zich, aan de hand van de kaart van Jacob van Deventer, van Leupegem naar Ename te begeven lijkt het wel of dit via Oudenaarde moet gebeuren of via een klein paadje richting noordoosten. Dit paadje werd de Dreve van de Planterye genoemd. Het Landboek van 1645 vermeldt immers een boomplantage, aangelegd op bevel van de baron van Pamele aan de voet van de Edelareberg.453 Het wegennet in deze buurt veranderde veel van naam en van betekenis. Soms veranderde de straat niet alleen van naam, maar werd ook met de naam een andere invulling gegeven. Het verlengde van deze dreve richting westen werd zoals reedsvermeld Calseyde genoemd. In het Landboek van 1783 opteert men voor Steenweg naar het westen, en Steenweg op Ename naar het oosten, het verlengde van de dreef. Popp maakte hetzelfde verschil tussen oost en west, maar veranderde de naam: Route d’Audenarde à Gramont richting oosten, Route d’Audenarde à Tournai richting het westen.454 Nog later zou het de Dorpstraat worden; nu wordt de straat de Leupegemstraat genoemd.

449 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 3, 3, 1993, p. 16. 450 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 342. 451 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 3, 3, 1993, p. 17. 452 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 4, 2, 1994, p. 10. 453 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 3, 3, 1993, p. 18. 454 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 3, 3, 1993, p. 18.

91 De straat gelegen tussen de Baarpoort en Leupegem kreeg eveneens verschillende benamingen. De huidige straatnaam Leupegemstraat werd voorafgegaan door de naam Neerstraat. Deze naam verwees naar het daar lagergelegen gebied, ook wel bekend als den diependaele.455 Dit stuk weiland omvatte het gebied tussen de stadsmuren en de Edelareberg. In de 16de eeuw werd deze samen met de hierboven besproken straat als één geheel van de Steenweg naar Doornik gezien.

Een niet onbekende straat in Leupegem is de Puistraat en is ook herkenbaar op de 16de-eeuwse plattegrond. Het Landboek van 1645 duidt de straat aan als deels Driesch ter Biest deels Puistraat.456 De huidige Dries ter Biest straat die in 1992 werd aangelegd verwijst hier dus naar, maar komt er niet mee overeen. Vanaf de 17de eeuw werd in het Landboek de straat enkel nog aangeduid met de naam Peuyestraete.

De weg richting de Nonnemolen, te zien op de kaart van Jacob van Deventer, had zijn naam niet gestolen. Het Landboek van 1645 vermeldt de Dreve van de Nonnemeulen en het Landboek van 1783 de Maegdendaeledreve. Ook later zou nog sprake zijn van de Molenweg. Na WOI verliest deze oeroude weg zijn betekenis door de bouw in 1923 van de Lainière de l’.457 Vanaf dan werd de naam veranderd in Fabrieksweg en werd de ligging ervan ook enigzins gewijzigd. Nu huist hier de huishoudlinnenfabrikant Sancolux. Op de kaart van Jacob van Deventer valt op hoe de nonnen van Maagdendale een quasi rechte weg hadden vanaf de Baarpoort vlakbij hun abdij tot aan de Nonnemolen. Gaande over de huidige Diependale, Sompelstraat en Sompelplein, Smallestraat en een deel van de Vontstraat geraakten ze ten slotte via de St-Remeuskouter aan de watermolen. De dreef leeft aldus voort in de huidige St-Remeuskouter. Deze verwijst op zich nog eens naar de vroegere indeling van de parochie in drie wijken. De eerste wijk van het Landboek van 1783 werd immers de St-Remisius Cauter genoemd.

Het pad dat op de 16de-eeuwse plattegrond tussen de Vontstraat en de Leupegemstraat zuidwaarts richting de Nonnemolen gaat, wordt in het Landboek van 1645 de Maertwigh genoemd. Sinds de 18de eeuw werd het straatje echter het Tjompestraetjen genoemd. Waar deze naam vandaan komt, weet men niet, maar het zou vermoedelijk van de spotnaam sompeneers komen. Sompeneers waren beledigers van Jezus Christus. Mogelijks woonden hier mensen die door de nonnen van Maagdendale werden geminacht en gebruikten zij deze scheldnaam wanneer de nonnen hier voorbijkwamen.458 Tot op vandaag heet deze straat de Sompelstraat. Deze werd door de bouw van de spoorlijn Gent-St- Ghislain opgesplitst in de Sompelstraat aan de ene kant en de Smallestraat aan de andere kant. In de volksmond werd dit wel eens het Tweede Sompelstraatje genoemd. Waar het station zich bevond, ontstond het Statieplein, het huidige Sompelplein.459

Op de 19de-eeuwse kadasterkaart werd het deel ten noorden van de huidige Vlaamse Ardennendreef “Achter-den-Berg” genoemd. Deze wijk werd omschreven ten opzichte van het dorp Edelare. Vroeger werd het deel ten zuiden van het station van Leupegem, ten oosten van de spoorweg “Tenberge” genoemd.460 Hier zien we nog steeds de verwijzing naar de Edelareberg die daar opdoemt.

455 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 3, 2, 1993, p. 17. 456 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 4, 1, 1993, p. 6. 457 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 4, 1, 1993, p. 8. 458 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 4, 1, 1993, p. 9. 459 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 4, 1, 1993, p. 8-9. 460 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 4, 1, 1993, p. 9.

92 De weg lopende van de Leupegemstraat oostwaarts richting Edelare, heet tegenwoordig de Vlaamse Ardennendreef. Tot voor WOI werd deze weg de Pontweg genoemd. Béthune-De Villers spreekt echter van “het Zoomke”. Zoals te zien is op de kaart, wordt de weg begrensd door twee bossen, waarvan het noordelijke het Edelarebos is. Deze weg vormt als het ware een groene tunnel, al is dit steeds minder en minder te merken. Waar het Edelarebos zich uitstrekt, bevindt zich in deze oude Pontweg de oude villa van de familie Gevaert. Het bos aan de andere zijde heette het Bois Royal.461 Pas in het begin van de 20ste eeuw werd deze weg naar Edelare geplaveid.

De weg op de 16de-eeuwse plattegrond tussen de Vontstraat en de Puistraat staat in de Atlas der Buurtwegen omschreven als de Blacaenweg en komt nu overeen met de huidige Zonnebloemstraat. Gezien het milieu waarin de eerste kadasterkaarten van België zijn gemaakt, is de naam Blacaenweg een verfransing van de oorspronkelijke naam. De straatnaam werd genoemd naar de herberg die zich op het kruispunt met de weg naar Doornik bevond, namelijk de Blauwe Kanne. In het Frans wordt dit al eens Bleae Cannewigh en dan is de sprong naar Blacaenweg niet ver.462

8.2.1.5 Edelare

Het vijfde onderdeel is de voorstad Edelare. Edelare bevindt zich ten oosten van Oudenaarde. Voor Edelare werd de 16de-eeuwse kaart vooral vergeleken met de Atlas der Buurtwegen om de oude benamingen van de straten te kunnen achterhalen. Een uitzondering vormde de wijk Ter Baillen. Deze straatwijk lag tussen de Edelareberg en de Bergpoort. Deze wijk behoorde tot Pamele. Daarom kon voor dit deel nog beroep worden gedaan op de Landboeken en de Penningkohieren van Oudenaarde en Pamele. Het wegennet is evenwel op de Jacob van Deventerkaart duidelijk afgebeeld (zie fig. 8.16)

Te Edelare is ook een duidelijke opschuiving van het wegennet te zien. De steenweg richting Ename op de 16de-eeuwse kaart ter hoogte van Edelare bestaat nu niet meer. Door de werken van Vauban in de 17de eeuw moest dit deel van de weg oostwaarts worden opgeschoven. Dit is zeer goed te zien op de Atlas der Buurtwegen (zie fig. 8.17). De Aalststraat loopt in de 19de eeuw van de Bergstraat tot aan de Smissestraat eerder noordoostwaarts om daarna een korte bocht naar links te maken. Deze bocht draait precies rond de versterkingen van Vauban. Voorheen lag deze weg dus meer westwaarts, dichter bij de oude stadsmuren van Oudenaarde. In de 20ste eeuw werd vervolgens de N46 aangelegd. Ter hoogte van Oudenaarde werd deze weg richting Oudenaarde rechtgetrokken en resulteerde dit in een verdere oostelijke verschuiving van de weg naar Ename. De Aalststraat vormt dus eerder een sluikweg evenwijdig met de N46 vanaf Oudenaarde tot ongeveer de Rekkemstraat. Doorheen de tijd is de kaart dan ook verschillende keren veranderd van naam.463 In het 17de-eeuwse Landboek van Oudenaarde is sprake van de eenamestraette.464 In het Landboek van 1783 van Leupegem wordt de straat omschreven als de Steenweg naer Eenaeme. Later zou deze straat de

461 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 4, 2, 1994, p. 10. 462 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 4, 2, 1994, p. 11. 463 Onze Straatnamen, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 3, 2, 1993, p. 15. 464 Minnaert S, Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 54.

93 Oude baan en de Steenweg naar Aalst worden genoemd. Deze belangrijke weg wordt aanzien als de oude steenweg die terug zou gaan tot de Romeinse weg Hofstade-Velzeke-Kortrijk.465

Een tweede belangrijke weg liep over Edelare naar Geraardsbergen. Op de kaart loopt deze weg van de Bergpoortin de richting van de kerk van Edelare, ten oosten van de kaart. In het Landboek van Leupegem van 1783 wordt de voormalige heirweg dan ook omschreven als herrewegh naer Geeraersberge.466 Deze straat wordt nu vertegenwoordigd door het verlengde van de Bergstraat, de Lucien Vande Fonteynelaan, Edelareberg, Hoge Weg en de N8. Vroeger liep de weg naar Geraardsbergen via de huidige Vlaamse Ardennendreef. In de 12de eeuw werd de functie verlegd door de opkomst van Oudenaarde als belangrijkste bewoningscentrum in de omgeving.467

De weg die zuidwaarts loopt vanaf de baan richting Geraardsbergen werd reeds in het Landboek van Leupegem van 1783 aangeduid als de Ommegangstraat. Deze baan bestaat tegenwoordig nog steeds en wordt gekenmerkt door verschillende ‘ommegangkappeletjes’ in de buurt. De straat dankt dan ook ongetwijfeld haar naam aan de bedevaartstocht die de gelovigen ondernamen richting O.L.V. van Kerselare.

De Vlaamse Ardennendreef vormt de grens tussen Leupegem en Edelare. De weg vormde de oorspronkelijke verbindingsweg naar Geraardsbergen maar de functie werd overgedragen vanaf de 12de eeuw aan de parallelweg ten noorden ervan, de huidige N8.

Ten Baillen was de straatwijk tussen de Bergpoort en de Edelareberg. Het lag extra-muros, ten oosten van de stad, maar behoorde juridisch gezien bij Pamele.468 Ten bailden of ten baigen wordt voor het eerst vermeld in 1434.469

De Kerkelos is het straatje ten oosten van de Banmolen lopende naar de kerk van Edelare. Lossen zijn oude kouterwegen of voetwegeltjes.470

8.2.1.6 Ename

Het laatste onderdeel is Ename en is gesitueerd ten noordoosten van Oudenaarde, in de rechter bovenhoek van de 16de-eeuwse stadsplattegrond. Om het wegennet van Ename te bestuderen, deed voornamelijk de kaart van Jan van Bale uit 1616 dienst als bron. Enkele straten die eveneens terug te vinden zijn op de Jacob van Deventerkaart werden er benoemd (zie fig. 8.18).

De baan van Oudenaarde richting de abdij van Ename, werd in de de 17de eeuw den dendermontschen herrewich of calseye genoemd.471 Tegenwoordig wordt deze ingenomen door de Martijn van Torhoutstraat en de Abdijstraat. Zoals reeds werd aangehaald bij het wegennet te Bevere was ook deze één van de parallelwegen met de Schelde die van Gent naar Doornik leidde. Het

465 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 234. 466 De Smet M., De Oudenaardse straatnamen, p. 128. 467 Berings G., Ename: meer dan een abdij, p. 57-58. 468 Scheerlinck C., Het immobiliënbezit van de poorters te Oudenaarde en Pamele, p. 224. 469 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 45 470 De Poppkaart van Bevere (1859), in: De Vierschaar, p. 12. 471 Devos P., Copie conforme uyt een kaerte figuratieven van Eenaeme, zie kaart.

94 deel van de Dendermondse Heerweg ter hoogte van Ename heet nu de Abdijstraat.472 Voorheen heette de weg daar in de 16de eeuw nederstraet en later de Statiestraat.473

De huidige Paardenmarktstraat heette vroeger den los ofte kerckestraete.474 Deze weg liep van de Dendermondse Heerweg noordoostwaarts naar de St-Laurentiuskerk. Vroeger werd er op het Enameplein de paardenmarkt gehouden.475 In de 18de eeuw was sprake van het maeken van eene calsijde in het straetien loopenden langhst den peirdecauter. De Kouterlos werd in de 17de eeuw ook wel de perdemaert genoemd.476 In de 16de eeuw bestond de St-Laurentiuskerk ook in Ename en kon het evengoed de Kerkstraat zijn geweest. De straat gaat naar de paardenmarkt en naar de kerk.

De straat die loopt naar de abdij van Ename raakt ook de Schelde subtiel aan. Tegenwoordig heet de straat de St-Salvatorsstraat, naar de St-Salvatorsabdij, maar heette vroeger het Veerstraatje.477 Ook de kaart van Jacob van Deventer maakt melding van een veer. Dat de straat dus op de kaart de Schelde aanraakt, is geen toeval. Op een figuratieve kaart van 1730 staat het veer mooi afgebeeld.478

Oostwaarts lopend van de Dendermondse Heerweg richting de St-Laurentiuskerk lag den cauterlos, hedendaags de Wallestraat.479 De cauterlos verwijst naar het vruchtbare land dat daar werd gebruikt door de landbouwers van de parochie van Ename. De hedendaagse benaming toont dat de straat de verbindingsweg vormt tussen de St-Salvatorsabdij en de het goed ‘Torreke te Walle’. Dit laatste was in het bezit van de abdij van Ename, maar is niet weergegeven op de 16de-eeuwse kaart.

Tussen de St-Laurentiuskerk en de Enamebeek is de plaetse van eenam te bemerken.480 De naam van het plein is tot op heden amper veranderd. Op het Enameplein werd vroeger de paardenmarkt gehouden.481 De straat ten noorden ervan heet nu de Beaucarnestraat.

8.2.2 Bruggen

Tot het wegennet behoren eveneens de bruggen. Waar op de kaart een weg het water kruist, versmalt de straat en worden twee halve maantjes getekend (zie fig 8.19). Deze halve maantjes wijzen wellicht op een stenen brug. Niet alle bruggen werden door Jacob van Deventer afgebeeld op de kaart, niet alleen extra-muros, maar evenmin intra-muros (zie fig. 8.20). Waarom Jacob van Deventer sommige bruggen wél afbeeldde en andere dan weer niet blijft een raadsel. Soms tekende hij gewoon de straat door over het water. Deze ingebeelde brug uitknippen en benoemen als brug is evenwel ingaan tegen het idee dat we de kaart laten spreken. Als Jacob van Deventer geen brug heeft getekend, dan was er misschien op die plaats nog geen sprake van een brug. Misschien waren

472 De Smet M., De Oudenaardse straatnamen, p. 128. 473 Berings G., Ename: meer dan een abdij, p. 56. 474 Berings G., Ename: meer dan een abdij, p. 48. 475 De Smet M., De Oudenaardse straatnamen, p. 129. 476 Berings G., Ename: meer dan een abdij, p. 58. 477 De Smet M., De Oudenaardse straatnamen, p. 130. 478 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 314. 479 Berings G., Ename: meer dan een abdij, p. 49. 480 Devos P., Copie conforme uyt een kaerte figuratieven van Eenaeme, zie kaart. 481 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 103.

95 niet alle bruggen definitieve bruggen en werd er gebruik gemaakt van planken die men kon wegnemen of verleggen?

Waar de Schelde Oudenaarde binnenkomt, ligt de meerschpoortbrugghe.482 Het is de waterpoort ten zuidwesten van de Meerspoort die de Schelde overbrugt. De brug zelf is duidelijk te zien op de 16de- eeuwse kaart. Jacob van Deventer heeft er niet over gelopen om ze op te meten aangezien er geen stippellijntjes te zien zijn. De brug is ook te zien op de Sanderuskaart en de maquette van de Nézot.

De brug over de Schelde tussen de Stenen poort en de Bergstraat, heette sinds 1275 de Steenbrug. Later werd ook de naam Hoge Brug of Hooge Steenbrugge gebruikt. Voorheen was dit een houten brug, maar vanaf 1275 wordt in het Veil Reniter melding gemaakt van de Steenen Brug. De stenen brug werd opgericht door hertog Gieselbrecht en telde drie bogen.483 De benaming duidde er op dat deze brug toen ongetwijfeld de enige stenen brug van Oudenaarde was. De brug werd ook gebruikt om de grens tussen de parochie van Pamele en St-Walburga aan te tonen en duidt dus op een oud verleden.

Reeds in de 12de eeuw is er sprake van de Speiplanke, de brug over het Spei.484 Waar de sluis van het Spei zich bevond, kon via een brug de Schelde worden overgestoken. De Speiplank was mogelijks voorheen de toegang tot het kasteel van Pamele.485

In 1980-82 werd de huidige hefbrug gebouwd.486 Ze ligt tussen de Steen- en de Speibrug in, in het verlengde van de Bergstraat en Tussenbruggen (zie fig. 8.21). Het plein ter hoogte van het huidige restaurant de Pierlepijn is een overblijfsel van de straat die vroeger in de richting van deze Steenbrug ging. Aan de andere kant van het water kwam de Steenbrug ter hoogte van ’t Klein Kortrijk op de rechteroever, vlak naast het huis de Lalaing. Dit is nummer tien in de Bourgondiëstraat.

Lange tijd werd de borchbrugghe aanzien als Oudenaardes oudste brug.487 Een document uit 1117 legde de grens namelijk op diuturnior cursus en de oudste brug. Willems concludeerde uit andere geschriften echter dat niet de Borgbrug de oudste brug van Oudenaarde was.488

De twee oudste bruggen waren de Hoofdeloze Brug en de Steenbrug. De oudste van de twee moet de Hoofdeloze Brug geweest zijn. Ze liep namelijk over de oorspronkelijke Scheldeloop. Deze is ouder dan de twee latere rechttrekkingen die door de mens is gegraven. Volgens Delfos was de Hoofdeloze Brug de vroegste overgang van het oude tracé naar Kortrijk.489

De clynkebilsbrugghe was de brug over het curtvestkin bij de Galgestraat.490 Het curtvestkin was de gracht ten noorden van de Abeelstraat en liep naar de Schelde. De brug werd reeds vermeld in

482 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 22. 483 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 5. 484 Hoebeke M., De stichting van de parochie Pamele, p. 33. 485 Hoebeke M., Oudenaarde, in: Belgische steden in reliëf, p.284: 486 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 39: 487 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 21. 488 Hoebeke M., De stichting van parochie Pamele, p. 36. 489 Hoebeke M., De stichting van parochie Pamele, p. 39. 490 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 60.

96 1440.491 Waar het curtvestkin de Eecxkenstraat ter hoogte van de O.L.V.-kapel Ten Eik kruiste, lag de Wostyneplancke.492

De grachtmeulebrugghe was de brug over de Grachtschelde tussen de Krekelput en Tussenbruggen.493

Tussen het Pachtgoedstraatje en de Pottierstraat op de kaart is een brug te zien. De Pottiersbrugge maakte de verbinding tussen deze twee straten over de gracht.494 Later werd het Steenen Peirt genoemd. Vanaf de werken van Vauban en de aanleg van de Coupure werd het de Coupurebrug genoemd.495

In de Penningkohieren is er echter ook sprake van een hospitaelbrugghe, in de buurt van de Eine- en de Beverepoort.496 Zou dit dezelfde brug zijn als de Pottiersbrug? De grond waar het Pachtgoedstraatje en de Pottierstraat lagen, was vroeger in het bezit van het Hospitaal. Of zou de Hospitaalbrug de brug over de Huddegembeek aan de Beverepoort zijn? Beide bruggen liggen op het gebied waar vroeger het Hospitaal extra-muros was gevestigd. Aangezien de Pottiersbrug dichter bij de Pottierstraat moet worden gezocht, wordt de brug bij de Pottierstraat de Pottiersbrug genoemd. De Hospitaalbrug laat ik bij gebrek aan zekerheid onbenoemd.

Voor verschillende bruggen bleef het onmogelijk ze te benoemen. In Bevere was er tussen de Kerkweg van Huddegem en de Huddegemstraat over de Huddegembeek een brug. Er lag een brug over de Rijtgracht. In Leupegem was er een brug over de Maarkebeek en in Ename lag er een brug over de Enamebeek en over de gracht nabij Edelare.

Doch niet alle bruggen werden getekend. Plaatsen waar het wegennet water kruiste, zijn niet altijd weergegeven met het symbool van een brug (zie fig. 8.22). Of het hier om nalatigheid van de cartograaf gaat of dat er eenvoudigweg geen brug was, weten we niet.

Een merkwaardig soort brugje is te zien bij een landwegel bij Edelare. De doorkruising loopt niet over water maar over een pad (zie fig. 8.23). Tussen de Smissestraat en de Mijttestraat is het symbool terug te vinden. Wat het betekent, blijft alsnog een raadsel. Een gelijkaardige doorkruising van een landwegel is terug te vinden bij de 16de-eeuwse plattegronden van Lutzenburg en Heusden.

8.2.3 Conclusie

Wat het wegennet betreft, kunnen volgende vaststellingen worden gemaakt. In de eerste plaats zien we dat het wegennet op de 16de-eeuwse plattegrond zeer accuraat is. Als we de straten toetsen aan verschillende soorten bronnen, zien we veel gelijkenissen. De kaart werd naast primaire bronnen gelegd zoals de Landboeken en de Penningkohieren. Daarnaast werd Jacob van Deventers kaart ook

491 Van De Putte J., De Eindries, p. 44. 492 Van De Putte J., De Eindries, p. 64 493 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 38. 494 Van De Putte J., De Eindries, p. 52. 495 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 30. 496 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 52

97 vergeleken met de 17de-eeuwse kaart van Jan Bale en met 16de-eeuwse kadasterplannen uit de Atlas der Buurtwegen.

Bij de 19de-eeuwse kaarten was enerzijds het wegennet met enkele uitzonderingen perfect te projecteren op de 16de-eeuwse plattegrond, maar anderzijds vormden de straatnamen dan eerder een probleem. Straten evolueren minder snel dan de straatnamen. In de drie eeuwen die tussen het ontstaan van de kaarten lagen, is het wegennet amper veranderd, maar zijn de namen wel aangepast en geëvolueerd. Op die manier kregen de delen Bevere, Leupegem en Edelare niet met zekerheid de 16de-eeuwse benaming mee. Voor Oudenaarde en de Eindries kon volledig worden teruggevallen op de Landboeken en de Penningkohieren. Bij die onderdelen is de 16de-eeuwse benaming wel vrij zeker. Voor Leupegem werd voornamelijk beroep gedaan op het Landboek van de 18de eeuw en niet dat van de 17de eeuw. Voor Bevere is enkel maar een klein deel van het 16de-eeuwse Renteboek gepubliceerd. Wel zijn er 16de-eeuwse Penningkohieren ter beschikking, maar was er geen tijd om deze uit te diepen. De straatnamen van Edelare werden voornamelijk uit de vergelijking met de 19de- eeuwse kadasterkaarten gehaald. Voor Ename werd een vergelijking gemaakt metde 17de-eeuwse kaart met de bezittingen van de abdij erop.

Hoewel Jacob van Deventer het 16de-eeuwse wegennet van Oudenaarde zeer precies heeft getekend, liet hij toch enkele details achterwege. Het 16de-eeuwse Oudenaarde bevatte vele kleine steegjes. Dit was duidelijk te merken in het Landboek. Jacob van Deventer tekende deze steegjes echter nooit. Enkel de grotere wegen werden afgebeeld. De reden kan hiervoor gezocht worden in het doel van de kaarten. De kleine steegjes waren van geen belang voor het militaire nut van de kaarten. Daarnaast waren de steegjes misschien te klein om op zo’n schaal nauwkeurig weer te geven. Een andere factor dat bepalend was, was de staat van de steegjes. Niet alle steegjes waren openbaar. Misschien dat Jacob van Deventer enkel de openbare straten karteerde en de private niet afbeeldde.

De belangrijkste vaststelling is zonder meer dat Jacob van Deventer het 16de-eeuwse wegennet zeer nauwkeurig heeft weergegeven.

8.3 Hydrografie

Onder het thema hydrografie wordt alles gerekend dat water uitbeeldt op de kaart. Naast de Schelde werden ook de beken, grachten en vijvers uitgeknipt en onder het thema hydrografie geplaatst. Op de kaart van Jacob van Deventer werd al het water blauw ingekleurd. Onder beken werden alle waterlopen gerekend die een natuurlijke indruk nalieten. Onder grachten werd alles aanzien dat met de hand gegraven geweest is. Een beek vertoonde kronkels terwijl een gegraven gracht meestal recht was.

8.3.1 Schelde

De Schelde vormt de hoofdslagader, de aorta van Oudenaarde. Zonder de Schelde zou van Oudenaarde geen sprake zijn geweest. Haar hele geschiedenis speelt zich af aan de Schelde en is er

98 mee verwikkeld. De Schelde bood de inwoners groeikansen. Sinds het ontstaan van Oudenaarde was de rivier een grote rol toebedeeld. Letterlijk en figuurlijk speelde ze een centrale rol in het verleden van Oudenaarde.

De Schelde ontspringt op het plateau van St-Quentin, stroomt grosso modo noordwaarts tot in Doornik, slingert daarna oostwaarts voorbij Oudenaarde, via Gent om in Antwerpen uit te monden in de Noordzee.497 Gedurende haar afdaling naar de Noordzee wordt de meersvallei alsmaar breder. Ter hoogte van Oudenaarde wordt zij echter eventjes smaller. Het is dan ook daar dat Oudenaarde ontstaan is. Ten zuiden en ten noorden bevinden zich de alluviale meersen. Ten oosten doemt de Edelareberg op. Ten westen gaat het reliëf ook weer de hoogte in, maar dit is niet zo uitgesproken als de Edelareberg.498

De Schelde komt Oudenaarde in het westen binnen langsheen de Meerspoort. Bij de Buitenste Meerspoort is een versterkt sluizenwerk te zien. Dit bestond reeds in de 15de eeuw en had 3 windgaten.499 Wanneer ze in het oosten de stad verlaat, heeft de Schelde ondertussen drie vertakkingen: de Oude Schelde, de Grachtschelde en de latere middeleeuwse doorsteek. Een vierde deel vormt de Burgschelde. Hier ligt de bakermat van Oudenaarde .

Op het 16de-eeuwse grondplan is de loop van de Oude Schelde nog goed te volgen. De Schelde is haar grillige verloop nog niet verloren. Tot op vandaag vormt het wegennet in Oudenaarde centrum één groot relict van deze rivier. Waar nu de Smallendam, het Spei, een deel van de Grachtscheldestraat en een deel van de Burgscheldestraat loopt, stroomde in de 16de eeuw de Oude Schelde . De parking en de strook groengebied ten noorden van de Smallendam was vroeger water . De achtererven in de Einestraat keken dus in de 16de eeuw uit op de Oude Schelde . Op de kaart is duidelijk te zien hoe de rivier zich door het stadscentrum wriemelde. Deze S-vormige kronkel kwam er puur door de wetten van de hydrografie. De hedendaagse rechte waterstromen, zoals de Schelde er nu één is, komt er enkel en alleen doordat de mens zich heeft uitgesloofd om dit zo te behouden. Een natuurlijke loop zal altijd kronkelen: de buitenkant van de bocht wordt immers altijd verder uitgehold, de binnenkant wordt opgevuld met slib. Zo eenvoudig zijn de wetten der natuur. Op de stadsplattegrond is dit goed te zien. De andere stroompjes in de Schelde zijn aldus telkens uitgegraven door menselijke hand. De kronkelende Schelde is dus de Oude Schelde.

Waar de Schelde Oudenaarde verlaat, doet er zich echter een eigenaardig fenomeen voor. Waar de oospronkelijke Schelde haar oude loop heeft, vertoont zich een opvallend recht stuk. Is dit een deel van de Oude Schelde of van de Grachtschelde? Aan de ene kant ligt het niet in het verlengde van de Grachtschelde, maar aan de andere kant lijkt de waterloop mij te recht om natuurlijk te kunnen zijn. De Grachtschelde werd ook enkel aangelegd om watermolens in de stad te kunnen aanleggen. Zou het gaan om een rechtgetrokken stuk Schelde in de 16de eeuw? Volgens mij was het een latere rechttrekking van de Schelde.

Na WOI werd het sluizenwerk aan het Spei verder stroomafwaarts gelegd richting de Eindries. Tegenwoordig bevinden deze sluizen zich er nog steeds . Daardoor verkleinde het debiet door de

497 Bisschops T., Leven aan de rand?, p. 40. 498 Berings G., Landschap, geschiedenis en archeologie, p. 9. 499 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 5.

99 grachten intra-muros. De nieuwe sluis verhinderde de waterdoorstroming en de grachten slibden dicht.500 Vanaf dan werden de grachten binnen de stadsmuren stelselmatig gedempt.

In de jaren 1960 werd de Schelde volledig rechtgetrokken. In de jaren ’50 werden rechttrekkings- en profielverruimingswerken gepland die uiteindelijk tussen 1964 en 1971 voor een makkelijkere doortocht door Oudenaarde moest zorgen.501 Sindsdien kan zij enkel nog dromen van haar bijnaam als Het Kleine Brugge.502 Nabij Leupegem is er nog duidelijk de toenmalige Scheldearm zichtbaar. Ook dit is inertie van het landschap. De desbetreffende bocht is namelijk duidelijk te zien op de kaart van Jacob van Deventer.

De Scheldeloop ter hoogte van de abdij van Ename kent een aparte geschiedenis. Op de kaart van van Deventer loopt de Schelde al ten westen van de abdij. Destijds was dit echter anders. Toen liep de Oude Schelde ten oosten van het klooster.503 Op de 16de-eeuwse plattegrond is dit dus niet te zien, maar liep de Schelde letterlijk omheen de abdij.

De Scheldebocht ter hoogte van Leupegem werd in de 16de eeuw Tonkin genoemd.504 Via de Armenlos en de huidige J.-B. Eeckhoutkaai kan men dit gebied bereiken. Op de hedendaagse kaart is de Scheldebocht zeer goed te zien. Waar de Schelde vroeger liep, is nu, door de eeuwenlange slibafzetting, een strook vruchtbare grond ontstaan. De bomengroei die zich daar voordoet, loopt dus op het oude tracé van de Schelde .

De hydrografie telt 8409 pixels op de 16de-eeuwse kaart. Dat betekent dat amper 4 % van de kaart wordt ingenomen door water. Intra-muros telt het water 3186 pixels wat overeenkomt met 19 % van het gebied intra-muros. 37,8 % van de hydrografie op de kaart ligt in het centrum van Oudenaarde. dit grote getal is te danken aan de stadsvesten. De twee stadsgrachten nemen een groot deel in van het water op de kaart. Als de stadsvesten er niet worden bij gerekend, bedraagt de hydrografie intra- muros ten opzichte van de hele kaart nog maar 977 pixels of 11,6 %. Op die manier vormt het water ook maar 6 % van het gebied intra-muros in plaats van 19 %.

8.3.2 Stadsvesten

De versterkingsgracht rond de ommuring van Oudenaarde werd in de 16de eeuw als ‘stadsvesten’ omschreven. De leie was in de 16de eeuw de benaming voor een tweede stadsvest.505 Rond de stadsmuren bevindt zich op de kaart van van Deventer een dubbele gracht. De eerste wordt de stadsgracht genoemd, de buitenste de leie. Het gaat hier dus niet over de rivier de Leie. Op het

500 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 68. 501 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. XVI. 502 Van Hoecke K., Terugblik op Oudenaarde, p. 33. 503 Tack G., Ervycnk A. en Van Bost G., De monnik-manager. Abt de Loose in zijn abdij ’t Ename, p. 138-139. 504 Vandevelde L., Leupegem in woord en beeld, p. 95-96. 505 Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuws stedelijke ruimte, p. 204.

100 kaartje waarop de watermolen aan de Einepoort werd afgebeeld spreekt men over de binnenste veste en de verste veste . De stadsgrachten worden in de Veil Rentier seur l’eauwe genoemd.506

8.3.3 Spei

Het speye was de verbreding van de Schelde binnen Oudenaarde ter hoogte van de Bergstraat en Tussenbruggen.507 De kom vormde reeds van in het begin een belangrijke rol in de geschiedenis van de stad. Aan de hand van een verhaal uit 1155, terug te vinden in Sigeberti Gemblacensis Chronographiae Aucatrium Affligamense, blijkt dat het Spei toen al bestond. De abdij van Affligem had immers af te rekenen met een graantekort en moest het dus elders gaan zoeken. De monniken passeerden bij Oudenaarde en moesten er door een smalle doorgang aan de Speisluis. Hier kende de Schelde echter zo’n verval dat het schip krakend de diepte in ging maar als bij wonder naar de kant van de Stenen brug kon varen. Hieruit kunnen we dus besluiten dat de Speisluis reeds in de 12de eeuw bestond.508 In het Veil Rentier werd de kom aangeduid als Encosté l’Espée en stond een afbeelding waar de sluis in steen werd herbouwd.509 Op de kaart van Jacob van Deventer is de Speikom goed te zien . De heren van Oudenaarde waren de opdrachtgevers voor het bouwen van de sluis en hadden dus ook de tolrechten in bezit.510 De naam slaat eigenlijk op de aarden, later houten en stenen dam die het water tegenhoudt. In de volksmond werd met het Spei echter ook het water zelf aangeduid. Men sprak dan over de Speikom.511

Samen met het Spei werd ook de Grote Riviere van de Schelde gegraven. Deze rechtlijnige gracht vormt de doorsteek van aan het Spei richting het latere Bourgondische kasteel en is dus onnatuurlijk.512 Deze rechttrekking van de Schelde gebeurde omstreeks 1155.513 De scheepvaart kon zo makkelijker door Oudenaarde varen.

8.3.4 Burgschelde, Grachtschelde en Kasteelgracht

Één van de gegraven armpjes is de Burgschelde. Lange tijd vroeg men zich af of het een natuurlijke arm was van de Schelde of een gegraven gracht tussen twee bochten. Gezien de wetten der hydrografie is deze arm wel degelijk van menselijke aard. Ze werd enkel gegraven om een eiland te creëren.514 In 1957 werd de Burgschelde gedempt.515

506 De Vreese K., De “Veil Rentier” (1275), p. 96. 507 Hoebeke M., Een oud Pacht-en Renteboek van Oudenaarde, p. 117. 508 Hoebeke M., De stichting van de parochie Pamele, p. 33 509 De Vreese K., De “Veil Rentier” (1275), p. 98. 510 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 42. 511 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 198. 512 Hoebeke M., De stichting van de parochie Pamele, p. 34. 513 Hoebeke M., De stichting van de parochie Pamele, p. 38. 514 Hoebeke M., De stichting van de parochie Pamele, p. 36. 515 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 65.

101 De Grachtschelde werd reeds in Le Veil Rentier vermeld als seur le fossé.516 In de 16de eeuw liep tgrachtmeulenwatere tussen de Oude Schelde en de stadsvesten, als het ware tussen Bachten Meulen en de refuge van Ename.517 Op het einde van de Grachtschelde, waar de gracht de vesten doorkruist, was een versterkt sluiswerk.518 Deze gracht werd aangelegd om een hoger debiet te verkrijgen zodat het mogelijk werd een Grachtmolen aan te leggen. In 1961 werd de Grachtschelde gedempt.519

Rond de burcht van de heren van Pamele werd een gracht gegraven. Deze kasteelgracht werd in het Veil Rentier omschreven als een visvijver. De Sauvoir Monsignor d’Audenarde was een vijver voor vissen en sloeg dus op de gracht rond het kasteel.520

8.3.5 Beken

Jacob van Deventer maakte duidelijk een verschil tussen natuurlijke beken en gegraven grachten. Een kronkelige waterloop werd in dit onderzoek aanzien als een beek, als een natuurlijk stroom. Een rechte waterloop wordt aanzien als onnatuurlijk en gegraven. Dit werd vervolgens een gracht genoemd.

De Maarkebeek loopt op de 16de-eeuwse kaart van de benaming Zuydt naar de Schelde.521 Ze dreef drie watermolens aan.

De Enamebeek is op de stadsplattegrond de beek tussen de abdij en de St-Laurentiuskerk van Ename. Op de 19de-eeuwse kaarten is de beek nog duidelijk te bemerken. Ze voedde het goed Torreke Ten Walle. Dit was eigendom van de abdij van Ename.522

Naast deze beken beeldde van Deventer nog één beek af. Deze waterloop was gelegen ter hoogte van de grens van Edelare en Volkegem. Nergens in de literatuur is er sprake van de beek. Ze vormde de grens tussen de twee parochies. Dit is duidelijk te zien op het 19de-eeuwse kadasterplan. In de Atlas der Waterlopen werd ze niet vermeld op de gegeorefereerde kaart. In de Beschrijvende tafel der niet bevaar- noch vlotbare waterlopen der gemeente Edelare (1877) stond ze echter wel als beekske dat in de Schelde uitmondde en op de grens tussen Edelare en Volkegem liep. Deze beek kan eventueel gediend hebben om het goed Ten Walle van water te voorzien. Het goed Ten Walle was eertijds in het bezit van de abdij van Ename.523 Deze abdij staat net niet op de kaart van Jacob van Deventer maar ligt wel in het verlengde van de beek. Een andere beek die het goed van water voorzag, was de Enamebeek. In de documenten vinden we namelijk het volgende terug: Den loop

516 De Vreese K., De “Veil Rentier” (1275), p. 100. 517 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 38. 518 Hoebeke M., Oudenaarde, in: Belgische steden in reliëf, p. 284. 519 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 70. 520 De Vreese K., De “Veil Rentier” (1275), p. 96. 521 De Smet M., De Oudenaardse straatnamen, p. 129. 522 Tack G., Ervycnk A. en Van Bost G., De monnik-manager. Abt de Loose in zijn abdij ’t Ename, p. 149. 523 Tack G., Ervycnk A. en Van Bost G., De monnik-manager. Abt de Loose in zijn abdij ’t Ename, p. 149.

102 van der beken die te Walle lydt, behoort vry toe de kerke van Eename ende moet haren loop hebben door het cloester van Eename.524

De Riedekensbeek of de Hongerijebeek kunnen het eveneens niet zijn.525 Deze beken liggen daar wel in de buurt maar werden niet door Jacob van Deventer afgebeeld. De Riedekensmeersen zorgden wel voor de watervoorziening van Oudenaarde.526 De Riedekensbeek en de Hongerijebeek hoorden echter tot het grondgebied van Volkegem. Het grondgebied van Volkegem ligt niet waar de 16de- eeuwse beek is gesitueerd op de kaart.

Damman spreekt vervolgens over de Maasbroek. De Maasbroek was een moeras dat naar de stadsvesten van Oudenaarde liep.527 Op de 16de-eeuwse kaart liep de mysterieuze beek eveneens naar de stadsvesten. Daarenboven was rond de beek het gebied ingekleurd als een moerassig gebied.

De Huddegembeek liep van de wijk Huddegem naar Oudenaarde . Ter hoogte van de Beverepoort liep de beek in de stadsvesten.528 In de 16de eeuw sprak men ook over de onderbeke.529 Oorspronkelijk liep de Huddegembeek tot in de Pudemere. Vanaf de 16de eeuw werd de beek echter gebruikt om de stadsvesten van voldoende water te voorzien. Het gevolg was dat een gracht noordwaarts werd gegraven om de blekerijen op de Eindries te voeden.530 Vanaf dan werd de Pudemere kleiner.531 De Maalbeek was de gracht evenwijdig met de Huddegembeek, ten noorden van de Huttegemstraat.532 De Huddegembeek en de Maalbeek zijn vandaag de dag niet meer te zien.

Enkele kleine beken konden niet worden benoemd. Ten zuidoosten van de Bergpoort en ten zuiden van de Rijtgracht zijn nog twee beken te vinden.

8.3.6 Grachten

Het curte vestkin loopt op de 16de-eeuwse plattegrond van de O.L.V.-kapel Ten Eik oostwaarts naar de Schelde.533 Het Curtvestkin lag ten zuiden van het huidige St-Jozefsplein op de Eindries.534 De gracht liep dus onder de Wostynplancke en de Clinchbytsbrug.535 De gracht van aan de O.L.V.-kapel Ten Eik tot aan de Pudemere heette het Langvestkin. Het Langvestkin liep dus evenwijdig met de Eecxkensstraat.536 De in 1776 gegraven Coupure lag op dezelfde plaats als het Langvestkin en het Curtvestkin. De Coupure werd gegraven na de vestingswerken van Vauban om de blekerijen op de Eindries in de zomer van voldoende water te voorzien.537 Vanaf dan sprak men niet meer over de

524 Berings G., Ename: meer dan een abdij, p.61. 525 Devos P., Copie conforme uyt een kaerte figuratieven van Eenaeme, p. 17 526 De Smet M., e.a., Gids voor Oudenaarde (1976), p. 62. 527 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 179. 528 Hoebeke M., Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal , p. 14a. 529 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 53. 530 Van De Putte J., De Eindries, p. 74. 531 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 7. 532 De Smet L., Steden van zuid-oostvlaanderen, III. Oudenaarde, p. 142. 533 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 65. 534 Van De Putte J., De Eindries, p. 64. 535 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 30. 536 Van De Putte J., De Eindries, p. 52. 537 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 30.

103 Kleine, de Grote of de Groene Eindries maar over Binnen en Buiten Eindries, respectievelijk binnen of buiten de Coupure.

De Rijtgracht liep van de Meerspoort westwaarts door de Oudenaardse meersen. Vandaag de dag bestaat de Rijtgracht niet meer. De gracht leefde wel door tot in de 19de eeuw.

De gracht van maegdendale liep van de abdij van Maagdendale noorwestwaarts naar de Schelde.538 In de buurt liep nog een gracht evenwijdig met de Molenstraat. Een andere gracht liep evenwijdig met de Bergstraat en de Remparden. Ten noorden van het Bourgondiëkasteel was nog een gracht gegraven. Of deze laatste deel uitmaakte van de stadsvesten is niet zeker. Op de Einries bevond zich ter hoogte van de Pottierstraat en de Broekstraat een grachtstelsel. Het speelde ongetwijfeld enerzijds een rol in de drooglegging van de Eindries en anderzijds een nood voor de watertoevoer. Het stond in verbinding met het Langvestkin en het Curtvestkin.

8.3.7 Vijvers en plassen

Een laatste onderdeel binnen de hydrografie wordt gewijd aan de verschillende poelen, vijvers en meren die verspreid liggen over de stadsplattegrond. In de primaire bronnen noemt men deze vijvers meestal putten of plassen.

In de parochie Bevere bevonden zich in de Beverestraat twee plassen. In de eerste plaats lijkt het dat zij dan ook een centrale rol speelden in het dagelijkse leven. In de buurt van de poelen kwamen enkele straten samen en lijkt er een plein te zijn gesitueerd. Men zou kunnen uitgaan van een soort driesvormige plaats midden in de voorstad waar bijvoorbeeld de dieren hun dorst konden lessen, waar vrouwen water gingen halen, of waar men de was deed. De plas in de buurt van de Beverestraat en de Gentstraat werd mijns inziens benoemd in het Renteboek van Bevere uit 1586 als “de platteputte”. Een erf werd er namelijk omschreven als ...metten voirhoofde aenden platteputte lancx henen sheerenstraete, zuyt gelandt aende priesteraige...539 Dat sheerenstraete hier op de Doornikse Heerweg zou slaan, lijkt me ongegrond. Het Renteboek reikte immers niet tot daar en wanneer het desbetreffende erf wordt omschreven, keerde men juist terug van het schuttershof langs de Gentstraat richting Beverestraat. De priesteraige sloeg op het kleine gebouw ten oosten van de plas. Een bevesting hiervoor vormden de beschrijvingen van enkele erven ernaast. Het eerste erf ernaast lag tevens naast de pastorie en leunde aan tegen de St-Gillisstraat.540 De beschrijving van het erf daar nog eens naast gaat als volgt: ...up huys ende erfve by de IIen platteputte...541 Als eindresultaat krijgen we dus in de buurt van deze poelen volgende elementen: de Gentstraat, de pastorie, twee plassen en de St-Gillisstraat. Dat deze twee plassen dus kunnen worden benoemd als de Platteputten staat zo goed als een paal boven water. Nochtans werd er ook melding gemaakt van de Meynaertsput te Bevere.542 Maar mijns inziens slaat dit eerder op het laaggelegen gebied waar de

538 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 51. 539 Van Wassenhove A., Un Fragment du Rentier de l’église de Bevere-lez-Audenarde, p. 96. 540 Van Wassenhove A., Un Fragment du Rentier de l’église de Bevere-lez-Audenarde, p. 96. 541 Van Wassenhove A., Un Fragment du Rentier de l’église de Bevere-lez-Audenarde, p. 96. 542 De Smet M., Versmessen M., Herinneringen aan Bevere, p. 12.

104 Huddegembeek de stadsvesten vulde, dan op een echte vijver. In het Landboek van Oudenaarde werden deze putten zelf intra-muros gesitueerd.

Ter hoogte van de eerste Scheldebulk uitgaande Oudenaarde zijn tevens twee vijvers te aanschouwen. Het gaat hier om de Ganzeputten en waren in het bezit van het Klooster van Sion.543 Het vee kon hier zijn dorst laven, maar ook de mensen gebruikten het water van deze vijvers. Hoe deze vijvers zijn ontstaan, is niet geweten. In de buurt van de Schelde werden reeds van in de middeleeuwen putten gegraven voor de baksteenfabricatie.544 Zouden deze putten eertijds voor het vervaardigen van bouwmateriaal zijn ontstaan of hebben ze niets met een dergelijk verleden te maken?

De vijver ten westen van de Eindries is de Pudemere.545 In 1246 kreeg het O.L.V.-Hospitaal van Oudenaarde de Pudemere als gift van Margaretha van Constantinopel en mocht er worden gevist.546 In de 16de eeuw werd de vijver gedempt. De vijver verdween voorgoed in 1543.547 De aarde die werd gebruikt, was afkomstig van de barm tussen de Einepoort en de Beverepoort die werd weggegraven.548

Enkele vijvers bleven onbenoemd. Ten zuiden van het Sionklooster bevond zich een vijver. Ten westen van het Bourgondiëkasteel lag een visvijver. Deze zijn duidelijk te zien op de kaart van Jacob van Deventer .

8.3.8 Conclusie

De hydrografie in de omgeving van Oudenaarde werd zeer accuraat weergegeven. Vergelijking met andere kaarten, zoals de kaarten in de Atlas der Buurtwegen, tonen de finesse van Jacob van Deventer. Wat hij niet afbeeldde, waren de kleine waterlopen en grachtjes. Verschillende kleine stroompjes die worden vermeld in de primaire bronnen vinden we niet terug op de 16de-eeuwse kaart. Een goed voorbeeld is een waterloop in Bevere. Een erf wordt in het Renteboek omschreven als gelegen aenden waterloop west terwijl er op de kaart geen water te zien is.549 Ook de grachtjes van de weide den Huncst van de abdij van Maagdendale zijn niet terug te vinden op de kaart.550

8.4 Stadsomwalling

Voor het thema Stadsomwalling werd enkel de bemuurde wal rond de stad uitgeknipt. Daarbij hoorden eveneens de torens en de poorten. De Oudenaardse stadsomwalling omvatte echter veel

543 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 28 544 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. XVI. 545 Hoebeke M., Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal te Oudenaarde, p. 11. 546 Hoebeke M., Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal te Oudenaarde, p. 62. 547 De Potter F., Broeckaert J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, Beveren, p. 3. 548 Hoebeke M., Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal te Oudenaarde, p. 11. 549 Van Wassenhove A;, Un Fragment du Rentier, p. 96. 550 SAO, 684/8-2 (Klooster Maagdendale)

105 meer dan enkel de muren, de torens en de poorten. Op de 16de-eeuwse kaart is dit zeer duidelijk . Buiten de stadsomwalling lag een dubbele gracht met ertussen een wal. Deze dubbele wal werd ook wel de stadsvesten genoemd. De tweede, buitenste gracht werd een leie genoemd.551 In de 16de eeuw werd de binnenste gracht de binnenste veste genoemd. De buitenste gracht of de leie werd de verste veste genoemd .

Op sommige plaatsen was de wal bewandelbaar. Men spreekt dan van een leieweg. Rond deze stadsvesten lag een weg, de buitenste leieweg genaamd. Er was altijd een soort van niemandsland binnen de vesten van een 14 voet breed. Dit was in het bezit van de stad en werd gebruikt als patrouilleweg of om te allen tijden de ommuring vrij te houden.552 De stadsomwalling van Oudenaarde bestond dus uit meer dan enkel de ommuring. Het deel stadsvesten werd echter bij het thema Hydrografie geplaatst en de desbetreffende wegen bij het thema Wegennet.

Een deel van de stadsomwalling werd reeds besproken bij de datering van de kaart. Een deel van de wal tussen de twee grachten werd in de 16de eeuw de ledertauwere genoemd.553 De familie Van Coye waren huidevetters en huurden het deel van de vesten tussen de Einepoort en de Beverepoort. De barm tussen de twee grachten werd door de huidevetters gebruikt om het leer te looien.554 In 1542 werd deze barm geslecht. De grond werd dan gebruikt om de gronddepressie bij de Pudemere en de Wostine op te hogen.555

De ommuring van Oudenaarde bedraagt 907 pixels en vormt dus nog geen 1 % van de kaart. Van het deel intra-muros maakt het 5,2 % van het gebied uit. Als de stadsvesten er worden bij geteld dan bedraagt het deel 2730 pixels, goed voor 17 % van het gebied intra-muros. De ommuring speelde op zich dus geen grote rol, maar samen met de stadsvesten palmde het wel veel ruimte in.

De Oudenaardse stadsomwalling werd in de 17de eeuw door Vauban volledig aangepast aan de nieuwe noden. In 1782 werd gestart met de ontmanteling van de stadswallen. In de 19de eeuw was het keurslijf van Oudenaarde definitief afgebroken.556

8.4.1 Ommuring

In 1290 werd de aarden stadsomwalling verbouwd tot een stenen ommuring.557 Het tracé zoals het te zien is op de 16de-eeuwse kaart bestond al in de 13de eeuw.558 Nog voor 1253 werden ook de vesten rond Pamele getrokken. De Bourgondische vorst Jan Zonder Vrees liet in 1415-1416 de Oudenaardse ommuring versterken door 5 poorten en 24 torens.559

551 Definitie? 552 Hoebeke M., Een oud Pacht-en Renteboek van Oudenaarde, p. 118: 553 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 188. 554 Van De Putte J., De Eindries, p. 77. 555 Hoebeke M., Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal te Oudenaarde, p. 65. 556 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 40. 557 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 25. 558 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 23. 559 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 25.

106 De goede ligging van Oudenaarde had als voordeel dat de stad gegeerd werd door de Vlaamse graven en aldus een versterking kreeg. Het nadeel was dat de stad juist door deze vestingen eeuwenlang als het ware in een keurslijf vastgebonden zat.560 De peervorm bleef door de vestingen tot op vandaag zselfs aanwezig in Oudenaarde.561

De ommuring tussen de Bergpoort en de Baarpoort leeft nog steeds voort. De straat Remparden komt nagenoeg perfect overeen met deze 16de-eeuwse afbeelding. Heden loopt de straat tussen het Jan Jozef Raepsaetplein en de Bergstraat. Deze strook veranderde nagenoeg niet sinds Jan zonder Vrees deze muren liet aanleggen. Zelfs de militair-ingenieur Vauban bleef gebruik maken van deze linie tussen beide poorten. Ook de naam verklapt haar geschiedenis. In 1904 en in 1928 werd de straat wel telkens afgelijnd waardoor de straat nu rechter toont dan de muren ooit waren.562

8.4.2 Poorten

Oudenaarde telde in de 16de eeuw 5 toegangspoorten en 3 waterpoorten. Daarnaast stonden er binnen de muren van Oudenaarde nog 3 andere poorten. Alle poorten waren in het bezit van de stad.563 De poorten werden verpacht om er bijvoorbeeld hooi en stro te drogen, varkens en kippen te houden, als gevangenis, enzovoort.564

De Meerspoort, de Einepoort en de Beverepoort waren de oudste toegangspoorten tot Oudenaarde. Eeuwenlang waren zij de belangrijkste vesten van de stad.565 De beverport gaf toegang tot Oudenaarde vanuit de voorstad Bevere.566 De vestingswerken van Vauban spaarden de poort. Vanaf dan werd ze de Gentse poort genoemd.567

De eynpoorte vormde de toegang tot Oudenaarde vanop de Eindries.568 De Einepoort omvatte tevens een bolwerk, als het ware een extra versterking die voor de Einepoort gebouwd was. De versterking werd de Vurderpoort of eenvoudigweg bolwerck genoemd.569 Op het kaartje met de watermolen uit 1544 werd het bolwerk ook afgebeeld . In 1859 werd ze door het leger gesloopt.570

De merschport lag ten zuidwesten van de Kleine Markt. De Meerspoort was de enige poort van Oudenaarde die uit twee delen bestond. Er was een cleene mersportkin en een groeter merschporten.571 De Grote Meerspoort werd ook wel de buter merschporten genoemd, terwijl de Kleine Meerspoort de Binnenste poort was. Op de kaart van Jacob van Deventer is er ook een kleinere Meerspoort getekend, maar deze ligt niet binnen maar buiten de stad. De Kleine Binnenste

560 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 23. 561 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 25. 562 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 180. 563 Castelain R., De stad Oudenaarde en haar onroerend, p. 5. 564 Castelain R., De stad Oudenaarde en haar onroerend, p. 5. 565 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 23. 566 Hoebeke M., Een oud Pacht- en Renteboek van Oudenaarde, p. 117. 567 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 181. 568 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 48. 569 Castelain R., De stad Oudenaarde en haar onroerend, p. 5. 570 Van De Putte J., De Eindries, p. 15. 571 Hoebeke M., Een oud Pacht- en Renteboek van Oudenaarde, p. 117.

107 Meerspoort is echter niet afgebeeld op de stadsplattegrond. De Kleine, Binnenste Meerspoort was de oude Meerspoort.572 Toen in de 13de eeuw Oudenaarde en Pamele volledig werden omwald, sloot de nieuwe ommuring aan op de Buitenste Meerspoort.573 De Binnenste Meerspoort stond toen tussen de Garenmarkt en het Meerspoortsteegje . De Binnenste Meerspoort verloor vanaf de 13de eeuw zijn functie en is op de kaart van Jacob van Deventer niet meer te zien.

De berchpoort bestond reeds in 1175.574 De Bergpoort werd in het Veil Rentier uit 1275 vermeld als Le porte de le Berstrate.575 De Bergpoort lag op de Bergstraat, richting Edelare. De poort werd door Vauban omgedoopt tot de bastion de Bruxelles .

Waar zich nu het huidige J.J. Raepsaetplein bevindt, lag vroeger de baerchpoort.576 De Baarpoort werd reeds in 1285 vermeld in het Veil Rentier.577 Met Vauban werd de poort de Doornikse poort genoemd.

De torre op de steenbrugghe was de poort aan de Steenbrug op de linkeroever van de Schelde.578 De Steenpoort was één van de oudste poorten van Oudenaarde.

Dhoofdeloose poorte lag tussen de Krekelput en de Broodstraat.579 Het is één van de oudste poorten van Oudenaarde, ouder dan de Meerspoort, de Beverepoort en de Einepoort. Het was eertijds de grens tussen Oudenaarde en Pamele.580 Toen Oudenaarde en Pamele één grote omwalling hadden, werd de Hoofdeloze poort overbodig. In de 16de eeuw was de poort al afgebroken. Op de stadsplattegrond is de poort niet meer te zien.

De Schelde stroomde door Oudenaarde langsheen 3 waterpoorten. Net onder de Meerspoort bevond zich een waterpoort en een versterkt sluizenwerk. De Meerspoortbrug liep hier over de Schelde. Hetzelfde is te zien bij de Einepoort. De waterpoort bij de Einepoort is tevens te zien op het kaartje met de watermolen van het O.L.V.-Hospitaal. De waterpoort over de Grachtschelde werd in de 16de eeuw de Barbels toren genoemd.581

Behalve de poortgebouwen van de abdij van Maagdendale werden er geen particuliere poorten binnen de stadsommuring aangetroffen. Op de stadsplattegronden van Brugge, Brussel en Vilvoorde was dit wel het geval.

572 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 23. 573 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 25. 574 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 47. 575 De Vreese K., De “Veil Rentier” (1275), p. 96. 576 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 38. 577 Damman J., Toponymie van Oudenaarde p. 44. 578 Hoebeke M., Een oud Pacht- en Renteboek van Oudenaarde, p. 118. 579 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 24. 580 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 186. 581 De Rantere B., Geschiedenis van Oudenaarde van 1557 tot 1567, 1566, onuitgegeven geschriften, p. 17.

108 8.4.3 Torens

Jan zonder vrees liet in de 15de eeuw de Oudenaardse stadsomwalling versterken met 5 toegangspoorten en 24 torens. Op de kaart van van Deventer zijn echter meerdere torens te zien. Strikt genomen geeft de 16de-eeuwse kaart maar 23 cilindervormige torens weer. Er doen zich echter ook nog andere torens voor. Twee oude poorten werden gesupprimeerd en omgebouwd tot twee vierkante torens. Er waren ook twee torens op de kaart, die vervallen waren.

Ongeveer 20 torens waren bezit van de stad en werden net als de poorten verpacht voor allerlei doeleinden.582 De andere torens waren meestal in privébezit. Zo werden niet alle torens achter de Hoogstraat benoemd. De torens werden naar de naam van de eigenaar van de aanpalende woning genoemd. 583 Voor deze torens was het dus niet nuttig om de namen van de steeds veranderende eigenaars op te sommen.

Tussen de Beverepoort en de Einepoort lagen 6 torens. De Goysein Beystoren lag op de hoek van de Wijngaardstraat.584 Ten noorden van de Einepoort lag de Blaffaert. Oorspronkelijk lag hier op het einde van de Kattestraat de Kattepoort.585 Sinds 1363 stond de Kattestraat in verbinding met de Eindries via deze poort.586 In 1516 werd de Kattepoort gesupprimeerd en omgebouwd tot den nyeuwen torr ghenaempt den Blaffaerts torre.587 De Matthystoren, de clessenaerstoren en de Beelkinstoren staan hier tussen in.588

Tussen het kasteel van Bourgondië en de Bergpoort lagen tpoortkin op de scelde dat men seid crauals poortkin589, de Kannebrekerstoren, de Maleghijs en het Smeystorreke.590 Op de linkeroever bevond zich eveneens de Perretoren. De Perretoren was verbonden met de rechteroever door een brug.

Tussen de Bergpoort en de Baarpoort lagen de Peenmakere of Herboutstoren, de Hermanstoren en de Matthijs de Cesteleyntoren.591

Tussen de Baarpoort en de Meerspoort lagen 5 torens: de Blauwen steenen of Nieuwe Blauwe toren592, de tRailletoren ten zuidwesten van de abdij van Maagdendale593, de St-Joristoren aan het St- Jorishof594 en de crispijntorre of Meester Kerspijntoren.595 Één van de torens kon niet worden benoemd.

582 Castelain R., De stad Oudenaarde en haar onroerend, p. 5. 583 Castelain R., De stad Oudenaarde en haar onroerend, p. 6. 584 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 54. 585 Hoebeke M., Oudenaarde, in: Belgische steden in reliëf, p. 284. 586 Hoebeke M., Een oud Pacht- en Renteboek van Oudenaarde, p. 117. 587 Hoebeke M., Een oud Pacht- en Renteboek van Oudenaarde, p. 155. 588 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 55. 589 Hoebeke M., Een oud Pacht- en Renteboek van Oudenaarde, p. 118: 590 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 143. 591 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 193. 592 Damman J., Toponymie van Oudenaarde ,p. 49. 593 Hoebeke M., Een oud Pacht- en Renteboek van Oudenaarde, p. 155. 594 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 56. 595 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 56.

109 Tussen de Meerspoort en de Beverepoort lagen nog 7 torens: de Leupegemtoren, de toren van Ysaac van der Moten, de Malvaute en de Vispaenstoren.596 De toren op het einde van het Borregangstraatje was een gesupprimeerde poort. ‘Borregang’ is een oud woord voor ‘weg naar het water’.597 Voordat de toren op het einde van de Borregang gebouwd werd, lag hier een poort die toegang gaf tot de meersen. In de stadsrekeningen van 1410-1411 staat een uitgave vermeld voor een schipper die de waterpoort van de Borregang verscheepte van Ename naar Oudenaarde. De poort was door hoog water uit haar hengsels gelicht en naar Ename afgedreven.598 Twee torens konden niet worden benoemd.

Tijdens het onderzoek werden nog verschillende andere namen van torens gevonden, maar dezekonden niet worden aangeduid op de kaart. Of het om fouten van Jacob van Deventer gaat of om torens die reeds verdwenen of aangepast waren, is niet zeker.

Op het kaartje met de watermolen van het O.L.V.-Hospitaal aan de Einepoort staat de Trompetterstorn afgebeeld. Op het kaartje lijkt het om een vierkante toren te gaan. De Trompetstoren bestond zeker tot in 1557.599 Op de kaart van van Deventer lijkt de toren echter niet te zijn afgebeeld. Ten westen van de Einepoort bevonden zich enkel twee waterpoorten en het kasteel van Bourgondië. Op het kaartje met de watermolen was de eerste waterpoort naast de Einepoort ook afgebeeld. De tweede waterpoort was de Barbels toren. De Trompettoren kan dus vooralsnog niet worden benoemd.

Een andere toren tussen de Einepoort en het Bourgondiëkasteel was de lijkerkxtoren.600 Ook deze toren is niet terug te vinden op de Jacob van Deventerkaart.

8.4.4 Conclusie

Jacob van Deventer gaf de stadsomwalling van Oudenaarde qua vorm goed weer. De peervormige stadsomwalling van Oudenaarde is duidelijk te zien op de kaart van Oudenaarde. De vorm van de stadsomwalling werd lange tijd hergebruikt door nieuwe ingenieurs en zorgde er voor zorgen dat de stad nauwelijks van morfologie veranderde. Op een hedendaagse kaart is het tracé van de oude stadsomwalling nog altijd te zien. De stad zou zich van haar keurslijf, dat ze sinds de 13de eeuw aanhad, pas ontdoen in de 19de eeuw.601 Door dit keurslijf is sinds de 16de eeuw de stad de muren niet meer ontgroeid. Een mooi voorbeeld hiervan is dat het station van Oudenaarde niet in Oudenaarde zelf ligt, maar in Bevere. 602

Qua vorm is de 16de-eeuwse plattegrond één van de beste bronnen voor het bestuderen van de middeleeuwse stadsomwalling van Oudenaarde. Wat de torens betreft, rijzen enkele vragen. Er zijn geen 24 cilindervormige torens terug te vinden op de kaart. Als de andere torens, zoals de twee

596 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 57. 597 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 160. 598 SAO, stadsrekeningen, 1410-1411, f° 136. 599 Van De Putte J., De Eindries, p. 13. 600 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 59. 601 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 23. 602 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 6.

110 gesupprimeerde poorten, er worden bij gerekend, dan zouden er meer torens te tellen zijn. Het benoemen van de torens is geen gemakkelijk werk. Er zijn veel torens onbenoemd gebleven, maar er zijn ook veel namen van torens die nog niet aan een desbetreffende toren konden worden gelinkt. Het is dus nog in het duister tasten of Jacob van Deventer de torens nu juist heeft afgebeeld of niet.

Het deel tussen de Einepoort en het Bourgondisch kasteel lijkt ook niet volledig juist te zijn getekend. De Trompettoren en de Lyckerkstoren worden door verschillende bronnen daar geplaatst, maar zijn op de kaart van Jacob van Deventer niet terug te vinden. Hoe dit komt, blijft voorlopig een raadsel.

8.5 Markante bebouwing

Onder het thema ‘markante bebouwing’ wordt alle bebouwing verstaan met specifieke kenmerken. Er wordt dus een verschil gemaakt tussen de stereotiepe huizen van de gewone man en de gebouwen die specifiek kenmerkende details meekregen. Deze gebouwen werden getekend in opstand met veelal witgelaten gevels en een blauw ruiterdak. Het gaat over kerken, kloosters, burchten, leprozenhuizen, maar ook sluizen, galgen, molens, ...

Ze werden realistischer getekend dan de stereotiepe huizen, maar het bleven symbolen. Het is niet zo dat aan de hand van de details van het gebouw kan achterhaald worden over welke instelling het gaat. Het is de plaats waar het symbool werd getekend dat zorgt voor de identificatie van het gebouw. Alle religieuze instellingen bijvoorbeeld zijn afgebeeld als een kerk of een kapel. Het Grauwzusterklooster in de Hoogstraat is nagenoeg hetzelfde als het Sionklooster in de Bourgondiëstraat. Het is door de plaatsing in de Hoogstraat en in de Bourgondiëstraat dat kerkjes worden vereenzelvigd met het Grauwzusterklooster en het Sionklooster. Het is niet zo dat als de kerkjes uit hun context worden gehaald, het Grauwzusterklooster en het Sionklooster door specifieke details nog herkenbaar zijn. Door de grotere gedetailleerdheid vallen de markante gebouwen op, maar ze zijn daarom nog niet herkenbaar. Het is de plaatsing van het markante gebouw dat bepaalt of het herkenbaar is.

Jacob van Deventer tekende de belangrijkste gebouwen realistischer en in opstand zodat er een contrast ontstond tussen de stereotiepe huizen en de markante bebouwing. Wat Jacob van Deventer dus een markant gebouw vond, werd uitgeknipt en onder het thema markante bebouwing geplaatst. Dit wil dus niet zeggen dat alle markante gebouwen van Oudenaarde in dit thema zitten. Er zullen ongetwijfeld nog andere belangrijke gebouwen zijn geweest in het 16de-eeuwse Oudenaarde, maar Jacob van Deventer vond die blijkbaar niet belangrijk voor de plattegrond. Deze werden dan ook niet uitgeknipt. De voor Jacob van Deventer onbelangrijke gebouwen werden met een ᴧ-symbool getekend en horen onder het thema ‘stereotiepe bebouwing’.603

Een goed voorbeeld is het O.L.V.-Hospitaal. Tot in de 15de eeuw breidde het Hospitaal stelselmatig uit en werd het zelfs ommuurd. Het bestond toen uit twee kerken, een kapel en drie gewijde kerkhoven.

603 Zie hoofdstuk Stereotiepe bebouwing.

111 Op de 16de-eeuwse kaart is dit allemaal niet te zien. Er staat maar één kapel afgebeeld, maar het Hospitaal wordt wél herkend.604

Van de hele kaart wordt enkel 0,7 % van de kaart ingenomen door de markante bebouwing. Dit is logisch te verklaren: de opvallendste gebouwen maken nooit het grootste deel uit, anders zouden ze niet markant worden genoemd. Ook opvallend is dat 46,5 % van de markante bebouwing intra- muros terug te vinden is. Dit wil zeggen dat 53,4 % van de markante bebouwing zich extra-muros bevindt. Op een oppervlakte van 63,7 % van de kaart, is dit evenwel weinig. De markante bebouwing is intra-muros dus, net als het wegennet, veel denser dan het gebied buiten de stadsmuren. Er bevinden zich meer dan 6 keer zoveel markante gebouwen in het stadscentrum van Oudenaarde dan extra-muros. De centrumfunctie van een stad ligt hier aan de basis van. De stad trekt kloosters aan, natiehuizen, bezit een stadhuis voor zijn administratieve en juridische functie, enzovoort.

8.5.1 Intra-muros

Tzwartzusterhuus van Oudenaarde bevond zich sinds 1295 in de Wijngaardstraat nabij de stadsommuring.605 De Zwarte Zusters verhuisden door de vestingswerken van Vauban in 1670 naar het huidige Karmelietenklooster in de Einestraat.606 Voorheen was daar het St-Jacobshospitaal gevestigd. Het bastion dat zich aan de Einestraat uitstrekte, werd naar de Zwarte Zusters genoemd.

Op den borch ligt het Begijnhof.607 De kapel die op de stadsplattegrond is getekend, werd in 1516 ingewijd. Het heeft gewitte gevels en wordt overdekt met een leien zadeldak.608 Voor hun intrek op de Burg hadden de begijnen van Oudenaarde hun klooster achter de St-Walburgakerk. Toen de Dames van het O.L.V.-Hospitaal er de gronden opkochten, verhuisden de begijntjes in 1449 naar de Burgstraat. Het Begijnhof is nog steeds te bezoeken. Via de imposante toegangspoort uit de 17de eeuw komt men op het rust brengende ommuurde pleintje.

In Le Veil Rentier is er ook reeds sprake van les béghines dou castel.609 Volgens De Vreese bevond deze zich toen al ter hoogte van de burg. Mijns inziens moet dou castel anders worden geïnterpreteerd: van het kasteel, maar daarom niet bij het kasteel. Wat we wel zeker zijn, is dat er sindsdien weldegelijk een vrome vrouwengemeenschap was gevestigd binnen de ommuring van Oudenaarde. Tulleken, prentkaarten, 72p. 54: ligging kapel Begijnhof en toegangspoort ervan komt overeen met JvD.

Op de Burg bevond zich het octagonaal kasteel van Pamele. De rijke heren van Pamele hadden goede contacten met de Vlaamse graven en genoten vrij veel macht. In 1786 werd het Oude Kasteel

604 Hoebeke M., Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal, p. 22. 605 Hoebeke M., Oudenaarde, in: Belgische steden in reliëf, p. 284. 606 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 34. 607 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 49. 608 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 11. 609 De Vreese K., De “Veil Rentier” (1275), p. 99.

112 afgebroken. De huidige Kasteelstraat herinnert aan de gloriedagen van de heren. De straat loopt recht door waar ooit het kasteel stond.610

Het kasteel van Bourgondië werd gebouwd in 1385 in opdracht van Filips de Stoute.611 De constante dreiging van de Gentenaren zorgde ervoor dat een sterke verdediging zich opdrong.612 Het kasteel bestond uit een donjon met omwalling bestaande uit vier hoektorens. Toen Jan zonder Vrees in 1415-1416 de ommuring van Oudenaarde versterkte, liet hij het kasteel aanpassen. Op de 16de- eeuwse kaart ligt het kasteel op het einde van de Bourgondiëstraat. Zoals te zien op de kaart van van Deventer werd er een Perretoren bijgebouwd op de linkeroever van de Schelde en een Bourgondische toren op de rechter, verbonden door een brug.613 Later deed het dienst voor verschillende doeleinden, van vergaderzaal van de Raad van Vlaanderen tot residentieplaats, van kazerne tot bibliotheek. In 1967 werd het kasteel afgebroken omwille van de verbreding van de Schelde.614

Volgens de morfologie op de kaart blijkt het Bourgondische kasteel haar neerhof buiten de ommuring gehad te hebben. Het opperhof en het neerhof stonden in verbinding met een brug over de stadsvesten. Het meertje ten oosten van het neerhof zal ongetwijfeld in functie ervan hebben gestaan. In de buurt moet hier ook de zogeheten IJsput hebben gelegen. Of de naam op het meertje slaat, kon ik echter niet achterhalen.

Op de rechteroever van de Schelde, ten zuidoosten van het Bourgondisch kasteel is het klooster van Sion gesitueerd. Deze gemeenschap te Oudenaarde is reeds in de geschiedenisgekend van in de 13de eeuw. Een eerder legendarische kroniek vertelt dat enkele vrouwen in 1200 de toelating vroegen aan het stadsbestuur om een klooster op de Eindries op te richten om er de ondeugdzaamheid aan te pakken.615 De kroniek verhaalt dat een halve eeuw later de Heilige Maagd aan een groep Oudenaardse pelgrims de opdracht gaf de gemeenschap aan te sterken en voortaan O.L.V. van Sion te noemen. Het is echter pas van in 1286 dat we met zekerheid mogen spreken over een Sionklooster op de Eindries.616 In 1455 werd een einde gesteld aan de eigen regel die het klooster oplegde en werd het onderhorig aan het augustijnerklooster van Elsegem.617 Dertig jaar later zal het klooster, de Gentse aanvallen moe, een plaats intra-muros krijgen. Een groot probleem vormde echter de verandering van oever en daarmee samengaand de overheveling van parochie.618 Het begijnhof op de Eindries, dat werd verlaten, moest worden afgebroken, maar op de kaart van van Deventer zijn de restanten, meer dan 60 jaar later, nog steeds te zien . In het Pacht- en Renteboek is namelijk te lezen dat er verschillende erven nog werden verpacht.619

610 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 38. 611 Poschet K., Het Bourgondisch kasteel te Oudenaarde, p. 371. 612 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 25. 613 Dhondt L., Proeve tot een vernieuwde schets van de geschiedenis van Oudenaarde, p. 39. 614 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 44. 615 Donckt, R. Van der, Het Sion te Oudenaarde, p. 152 616 Donckt, R. Van der, Het Sion te Oudenaarde, p. 151. 617 Donckt, R. Van der, Het Sion te Oudenaarde, p. 154. 618 Donckt, R. Van der, Het Sion te Oudenaarde, p. 156. 619 Van De Putte J., De Eindries, p. 25.

113 Bij de belegering van de Fransen in 1745 werd het klooster, op de kerk na, door brand vernield. Na de Franse revolutie werd het verkocht. Sinds 1824 wordt het gebruikt als gerechtsgebouw. Ook de hedendaagse gevangenis bevindt zich op de oude gronden van het klooster van Sion.620

Aan het Spei, op de rechteroever van de Schelde ter hoogte van de Bergstraat, is op de 16de-eeuwse kaart ter onse Lieve Vrauwen cappelle op de walle te bemerken.621 De kapel O.L.V. ten Walle is ook duidelijk weergegeven op de Sanderuskaart. Wanneer deze kapel werd gebouwd is onzeker, maar in de 14de eeuw moet ze er zeker al hebben gestaan. In de stedelijke archieven van de pijnders ofte zakkendragers uit 1363 is namelijk te lezen dat ze er een schip laeden en draghent, ter hoogte van de kaai nu genoemd kaeye an de O.L.V. capelle te Pamele. Wat verder lezen we dat de pynders [...] wederomme in ’t selve schip, als het schip haerde, van O.L.V. capelle te Waeleij goederen moesten laden en lossen. In 1828 werd de kapel afgebroken.622

Béthune-De Villers noemt de kapel in zijn uitweiding over Oudenaarde de Pierlepijn. De Pierlepijn bevond zich inderdaad op de rechteroever van de Schelde, op de huidige Louise-Mariekaai, maar was een fontein. De Pierlepijn werd trouwens pas opgericht in 1717.623 In 1854 werd ze vervangen door de huidige fontein.624

De Pamelekerk bevindt zich op de 16de-eeuwse kaart ten zuiden van het Kasteel van Pamele. De O.L.V.-kerk van Pamele is één van de mooiste voorbeelden van de Scheldegotiek. Sinds de middeleeuwen was de kerk nochtans telkens aangepast aan de toengeldende modetrends. In de 19de eeuw restaureerde architect August Van Assche de kerk tot het huidige gotische schoolvoorbeeld. De kerk die te zien is op de kaart van van Deventer is deze die in 1234 door meester Arnold de Binche werd gebouwd.625 Het kerkhof werd opgeheven door de keizer in 1784.626

Ten zuidwesten van de Pamelekerk bevond zich het Zwartzusterklooster van Pamele. Vandaag is het nog te bezichtigen vanop het Pamelekerkplein of via een steegje vanop de Baarstraat. Het is nu lichtgeel geschilderd. Het stamde vermoedelijk al uit de 13de eeuw en luisterde naar de augustijnerregel.627 De huidige gebouwen dateren uit de 17de eeuw.628

Het complex op de Ham ten zuiden de Molenstraat op de kaart van van Deventer is de abdij van Maagdendale. De 13de-eeuwse kerk is superieur weergegeven en toont ook haar status die ze genoot in Vlaanderen. Thans huist er de Koninklijke Tekenacademie en het Stadsarchief. De cisterciënzerabdij, gesticht in Vloesberg in Henegouwen, kreeg van Arnulf IV, baron van Pamele, in 1233 deze gronden op de rechteroever van de Schelde.629 Het kerkgebouw uit de 13de eeuw bestaat

620 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 45. 621 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 43. 622 Vander Meersch, D.J., Iets over de kapel van Onze-Lieve-Vrouw, gezegd te Waele, binnen Audenaerde, Feuille d’annonces, 1828, 30 maart. 623 De Smet M., e.a., Gids voor Oudenaarde (1976), p. 30. 624 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 42. 625 Van Hoecke K., Terugblik op Oudenaarde, p. 36. 626 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 38. 627 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 26. 628 De Smet M., e.a., Gids voor Oudenaarde, p. 8. 629 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 18.

114 nog steeds, maar de andere gebouwen dateren van later en kregen doorheen de tijd veelal andere doeleinden.630 Tussen 1830 en 1966 deed het bijvoorbeeld dienst als legerkazerne.631

In de Einestraat bevindt zich nog steeds het klooster van de Karmelietessen. Dit klooster is ook te zien op de 16de-eeuwse stadsplattegrond, maar huisde toen het gasthuis van de St-Jacobs- en St- Michielshospitalen.

In de Einestraat is de zogenaamde St-Jacobscapelle van de broederschap van St-Jacob van Compostella te bemerken.632 Eind 13de eeuw werd deze gemeenschap opgericht op de Eindries, maar begin 16de eeuw vestigde deze zich reeds intra-muros, bestaande uit een hospitaal en een kapel.633 Door de werken van Vauban verloren de Zwartezusters hun klooster in de Wijngaardstraat. Daarop kochten ze de gebouwen van de broeders van St-Jaocb van Compostella in de Einestraat, inclusief het oud clooster of Tempeliershuys, daterende van 1188. Sinds 1846 is het ingericht als Karmelietessenklooster, zoals het nu nog te zien is. 634

Het huidige Stadhuis, een volmaakt voorbeeld van de klassieke stroming in Brabantse laatgotiek, pronkt reeds sinds de 16de eeuw op de Grote Markt.635 Van 1526 tot 1537 werd het nieuwe Stadhuis gebouwd en nam het de plaats in van het oude Schepenhuis.636 Alleen de oude Lakenhalle bleef toen overeind en een deel van het Schepenhuis uit de 14de eeuw. Op de kaart van Jacob van Deventer is het Stadhuis goed te bemerken, al is er van de imposante Lakenhalle niets te bespeuren. De cartograaf achtte het symboliseren van het Stadhuis naar alle waarschijnlijkheid voldoende om zich daar te kunnen oriënteren.637 Tegen de Lakenhalle stonden vroeger huisjes aangebouwd. Dit is dan weer wel te zien op de 16de-eeuwse stadsplattegrond.

De kapel van het Grauwzusterklooster is duidelijk te bemerken in de Hoogstraat en werd er gevestigd tussen 1454 en 1783.638 Voordien waren zij, ook wel Grijszusters of Penitenten genoemd, in de Burg ingeplant totdat het Begijnhof zich daar ging vestigen. Op de huidige locatie bevindt zich het Technisch Instituut Onze-Lieve-Vrouw. Waar de kapel zich bevond, staat nu een herenhuis in Lodewijk XVI-stijl, huisnummer 14.639

Het O.L.V.-Hospitaal werd in 1135 gesticht te Bevere.640 Op de 16de-eeuwse kaart is het gebied goed te zien. Het lag toen tussen de Beverestraat, de Broekstraat, de vestingen en de Pudemere.641 Het klooster genoot de vrijgevigheid van de graven van Vlaanderen. In de 13de eeuw stichtte Johanna van Constantinopel, gravin van Vlaanderen, een cisterciënzerabdij naast het hospitaal om de nonnen daar een handje toe te steken. De verschillen tussen beide gemeenschappen was echter te groot en de abdij verhuisde na een jaar naar Ath. Ze behielden de naam Bernardinnen en de klederdracht, die

630 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 15. 631 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 124. 632 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 45. 633 De Smet M., e.a., Gids voor Oudenaarde (1976), p. 33. 634 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 63. 635 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 31. 636 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 14. 637 Van Hoecke K., Terugblik op Oudenaarde, p. 14. 638 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 27. 639 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 85. 640 De Smet M., Versmessen M., Herinneringen aan Bevere, p. 10. 641 Hoebeke M., Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal, p. 10.

115 ze overgenomen hadden van deze abdij.642 De aanvallen van de Gentenaren grondig beu, werd het klooster omstreeks 1379 overgeplaatst achter de St-Walburgakerk, deze keer intra-muros.643 Op de kaart van van Deventer staat de kapel ten noordwesten van de St-Walburgakerk symbool voor dit hospitaal. Het O.L.V.-Hospitaal extra-muros werd in 1382 afgebroken om als bouwmateriaal te dienen voor de stadsversterking.644 Tijdens de Troebelen tussen 1572 en 1580 werd het vernield door de Geuzen. Het huidige AZ van Oudenaarde werd gebouwd in de jaren 1960, maar kent dus een eeuwenoude traditie.645

Vandaag bevindt zich bij het Hospitaalcomplex ook het Bisschopskwartier. Op de kaart van Jacob van Deventer staat dit gebouw niet afgebeeld daar het pas vanaf 1623 werd aangelegd.646

Het Minderbroederklooster werd in 1230 gesticht en lag dus in de vroege geschiedenis buiten de stadsmuren.647 Pas bij de aanleg van de nieuwe stadsmuren in de 13de eeuw kwam het klooster intra- muros te liggen. De ommuring ging vanaf de 13de eeuw pas via de Buiten Meerspoort, voordien via de Binnen Meerspoort. Het lag dus in het begin op grond, die behoorde tot Bevere.648 Op het einde van de 18de eeuw werd het vernield.649 Tot aan WOI deed het dienst als foeragemagazijn en kazerne.650 Sindsdien is het verdwenen uit het stadsbeeld. Het Minderbroederplein verwijst nog naar de plaats waar het klooster zich ooit bevond.

Door het verdwijnen van het Minderbroederklooster en de huisjes rond de Meerspoortsteeg ontstond het zogenaamde ‘Gat in de Markt’. Op de kaart van van Deventer is goed te zien hoe mooi de Markt was afgesloten, omringd door huizen. De Meerspoortsteeg was toen vanuit het westen de enige toegang tot Oudenaarde. Tot op het einde van de 20ste eeuw lag in dit oude deel van Oudenaarde een baan met vier rijstroken. Nu is er het Ronde van Vlaanderen Centrum ingeplant.

Op de 16de-eeuwse kaart is de voormalige St-Joriskapel duidelijk te bemerken. In de 16de eeuw stond ze blijkbaar nog volledig geïsoleerd. Op de kaart van Sanderus en de maquette van de Nézot is de kapel reeds ingewerkt in de behuizing op de markt. Vanaf dan komen er ook huisjes rond het St- Walburgakoor te staan. Achter het huidige Vlaams gestileerde huis op de Markt huisnummer 51 moet de plaatsing van de kapel tegenwoordig worden gezocht. De rooilijn werd daar immers naar voor geschoven in de 20ste eeuw. Van de kapel blijft evenwel niets meer over.

Ten westen van de Voorburg en de Garenmarkt bevindt zich nog steeds de St-Walburgakerk. In de 16de eeuw lag zij niet ver van de eerste Scheldebocht binnen de stad. De voorlopers van de 16de- eeuwse kerk werden vermoedelijk opgericht omstreeks eind 10de of begin 11de eeuw onder invloed van de Vlaamse graven. Samen met het ontstaan van de nederzetting en de opkomende handelsactiviteiten kreeg het kerkgebouw vorm. De kerk werd dus vrij laat opgericht. In 1027 verkreeg de graaf het patronaat over de kerk.651 Gedurende verschillende eeuwen werd de kerk

642 Van Hoecke K., Terugblik op Oudenaarde, p. 41. 643 Van Hoecke K., Terugblik op Oudenaarde, p. 39. 644 Hoebeke M., Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal, p. 21. 645 Hoebeke M., Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal, p. 61. 646 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 59. 647 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 15. 648 De Smet M., Versmessen M., Herinneringen aan Bevere, p. 10. 649 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 26 650 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 67. 651 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 182.

116 uitgebreid en aangepast aan de nieuwe trends. In de 16de eeuw werd de hele inboedel door de beeldenstormers vernield. Na de Opstand, vanaf 1580, werden er huisjes rond de kerk gebouwd. Het huidige dak van de kerk werd pas in de 17de eeuw voltooid.652 Het dak, afgebeeld op de kaart van Jacob van Deventer, toont een eenvoudig zadeldak en geeft dus niet de latere peperbussentoren weer. Op de 16de-eeuwse plattegrond zijn ook nog geen huisjes te bemerken rond de kerk. Een overblijfsel hiervan is de taverne De Carillon. De huisjes werden pas gebouwd na het uitvaardigen van Jozef II’s decreet waarin staat dat alle kerkhoven buiten de stadsmuren moeten liggen.653

Op de 16de-eeuwse kaart situeert Tvleeshuis zich op de Grote Markt op de hoek met de Broodstraat.654 In de 16de eeuw was het Vleeshuis al aan het vervallen. In 1561 wilde het stadsbestuur de hal reeds afbreken.655 In 1544 kocht de stad twee huizen op de hoek van de Burgstraat om er een nieuwe Vleeshal te laten bouwen. Het was echter eerst de Vismarkt die zich er twee jaar later vestigde.656 Pas in 1584 werd het oude Vleeshuis afgebroken en naar de Burgstraat overgeplaatst.657 Nu bevindt het majestueuze Vleeshuis zich nog steeds op de Kleine Markt. Het doet nu dienst als Stadsbibliotheek.

In de 16de eeuw lagen er een 13-tal huisjs rond de Vleeshal. De huisjes zijn echter niet te zien op de kaart van Jacob van Deventer. Ze waren in het bezit van de stad en stonden in een boog rond de hal naar de Broodstraat gericht.658

Op de Grote Markt bevond zich naast het Vleeshuis een typisch marktkruis. Waar marktrechten golden en er rechtspraak werd uitgeoefend, werden in de middeleeuwen marktkruisen geplaatst als aanduiding van de macht en de geldende regels. Op de 16de-eeuwse kaart van Kortrijk is een dergelijk marktkruis ook terug te vinden. Naast dat marktkruis stond toen meestal ook nog een schandpaal en soms een schavot. In Ename staat tot op heden nog altijd een marktkruis, een waterpomp en een schandpaal . In Oudenaarde komt in de buurt van het cruuse meermaals terug in de primaire bronnen als plaatsaanduiding. Dit slaat dan op het marktkruis dat zich daar bevond.

De Refuge van de abdij van Ename bevond zich in het Raemstraatje. Dit heet nu het Refugestraatje. De oude gebouwen van de refuge staan nog altijd op de site. Het poortgebouw is ondertussen dichtgemetseld maar is nog steeds zichtbaar. Op de van Deventers kaart heeft de refuge toegang tot de Grachtschelde. Dit is nog steeds zo, al is de Grachtschelde nu een straat geworden .

In de middeleeuwen bevonden de meeste kloosters zich op het platteland, maar was het bijna een vaste regel dat ze ook een refuge binnen de dichtsbijzijnde stad hadden. Een refuge diende als toevluchtsoord binnen een ommuurde stad voor de broeders en de nonnen.659 In Oudenaarde waren er drie refuges: de Augustijnenpriorij van O.L.V. Ten Walle van Elsegem in de Broodstraat en later op

652 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 15. 653 Van De Putte J., De Eindries p. 68. 654 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 54. 655 Hoebeke, Bouwstenen voor de geschiedenis. Het Pacht- en Renteboek van Oudenaarde, p. 163. 656 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 14. 657 Tulleken, M.J., Weekblad der Vlaamse Ardennen. Het weekblad wordt bewaard in de Stadsbibliotheek van Oudenaarde. De stadsrekeningen van de jaren 1583 en 1584 zijn spijtig genoeg verdwenen. 658 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 14. 659 Devos P. en Maeyaert P., Historische huisgevels te Oudenaarde, p. 76.

117 de Kleine Markt, de abdij Beaulieu van Petegem in de Kattestraat en later op de Ham en de abdij van Ename in het Refugestraatje.660

De abdij van Ename kocht in 1507 de wijk de Ramen. Deze wijk lag tussen de middeleeuwse doorsteek en de Grachtschelde.661 In 1797 werd de refuge vernield.662

Ten noorden van het Bourgondische kasteel bevindt zich op de rechteroever een omwalde site. Het staat in verbinding met het kasteel via een brug en is omgeven door een gracht. Morfologisch gezien zou het het neerhof van het kasteel kunnen zijn. Het was misschien de boerderij van het kasteel. Het idee van opperhof en neerhof is echter een fenomeen dat zich reeds lang voor de 16de eeuw voordeed. Wat het juist is, weet ik niet. Aan de stippellijntjes te zien, is duidelijk dat Jacob van Deventer er heeft gewandeld.

Reeds in de 15de eeuw was de St-Eloiskapel in de Nederstraat gelegen.663 Deze kapel zorgde voor bescherming van de smeden.664 Op de kaart van Sanderus is de St-Eligiuskapel goed weergegeven.

Op de kaart van van Deventer is de kapel echter niet zo makkelijk terug te vinden. Pas als de kaart van dichtbij word bekeken, is in de stereotiepe bebouwing ten noordoosten van de Nederstraat tussen de twee Pompstraatjes een kapel te zien. De kapel werd echter meegekleurd met de stereotiepe bebouwing. Het is wel getekend in opstand maar is niet witgelaten en kreeg geen blauw ruiterdak. Volgens mij zegt het iets over de werkwijze van de cartograaf.665 De St-Eligiuskapel is ook terug te vinden op de kaart van Sanderus.

Een ander merkwaardig gebouw was het kaaihuisje tussen de Meerspoort en het Zakske, op de linkeroever van de Schelde. Het huisje valt op doordat het geïsoleerd ligt van de andere huizen en duidelijk op de kaai bij de Schelde ligt. Op de kaart van Sanderus en de maquette van de Nézot is het kaaihuisje ook te zien. Ongetwijfeld lag hier reeds in de 16de eeuw een kleine haven. Het bleef meer dan 3 eeuwen in gebruik.

De abdij van Beaulieu van Petegem bezat een refuge op de Ham. Op het einde van de 18de eeuw vestigden de Apostolinen zich hier. Wegens expositie van oorlogen wensen zij een woonplaats, zij weten dat er een oude refuge is, situé à l’écart sur les remparts de la ville cy devant occupé par l’abbesse e religieuse de l’abbaye de Petegem, à présent ruiné, qu’ells pouvent rétablir...666

In 1557 wordt den huuse ende erve vanden clooster van peteghem voor het eerst vermeld.667 Op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer is de refuge niet te zien. Het blijft echter de vraag of de refuge toen al op deze plaats was gebouwd. Reeds in de 13de eeuw had de abdij van Petegem

660 Maes M. en Maes W., Refuge “De Rame”, p. 236: 661 Maes M. en Maes W., Refuge “De Rame”, p. 237. 662 Maes M. en Maes W., Refuge “De Rame”, p. 241 663 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 158. 664 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 156. 665 Zie hoofdstuk Geschiedenis van de stadsplattegronden. 666 SAO, Ordonnantienen en Edikten 124 (1693-1724) (Mijn dank gaat uit naar Rik Castelain, voorzitter van de G.K.O.). 667 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 129.

118 bezittingen in Oudenaarde.668 Het blijft dus een raadsel wanneer de refuge werd gebouwd en of Jacob van Deventer ze wel afbeeldde.

Een bizar gegeven volgens de literatuur is het voorkomen van twee begijnhoven in Oudenaarde. Op de kaart is enkel het begijnhof van Oudenaarde weergegeven. Verschillende auteurs schuiven echter ook een begijnhof van Pamele naar voor in de Baarstraat. Het begijnhof bevond zich er al in de 15de eeuw.669 In 1559 werd het begijnhof verkocht.670 Of de verkoop van het begijnhof inhield dat het gebouw ook verdween, weten we niet. Stel dat het gebouw er bleef staan, waarom tekende Jacob van Deventer het dan niet? Voorlopig tasten we in het duister.

8.5.2 Extra-muros

Volgens De Rantere brandde de eerste kerk van Bevere af doordat ze te dicht tegen de bebouwde kom aanleunde.671 De tweede kerk werd daarom in 1410 verder weg van de parochie geplaatst. Op de 16de-eeuwse kaart is dit duidelijk te zien. De huidige wijk Kerkkouter verwijst nog naar dit verleden. In 1576 werd de kerk gesloopt om te dienen als bouwmateriaal voor de nieuwe vestingwerken aan de Beverepoort. Hetzelfde lot was de kerk van Leupegem beschoren.672 Ook de watermolen aan de Einepoort zou zo aan zijn einde komen (cfr. infra). Ze zou echter worden heropgetrokken totdat ze in 1677 definitief werd afgebroken.673 In 1682 kreeg de Beverekerk een nieuwe plaats in de Deinzestraat, waar nu het kerkhof nog ligt.674 In 1873 werd de eerste steen gelegd van de huidige Beverekerk. Tussen de drie kerken van Bevere zijn er nog altijd straatjes die de plaatsen verbinden .

Het kerkje op het kruispunt met de Abeelstraat en de Eecxkensstraat is de O.L.V.-kapel Ten Eik.675 Op de huidige plaats bevindt zich nu de 20ste-eeuwse St-Jozefskerk.676 De kapel gaf de naam aan de straat die er ten zuiden van liep.

Béthune-De Villers benoemt het kerkje net buiten de Einepoort met de ommuring errond het leprozenhuis aan de Galgestraat. Dit is echter het oude klooster van Sion. Volgens de legende namen rond de jaren 1200 enkele vrouwen hun intrek op de Eindries. Ze aanbaden O.L.V. Ten Distelen en zagen hun opdracht in het bekeren van de gure mensen op de Eindries. Toen ze bij hun terugkeer van het Heilige Land verdwaalden, verscheen de Heilige Maagd. Sindsdien werd het klooster naar Sion vernoemd.677 In 1424 werd de kapel gebouwd en in 1466 verbonden deze vrouwen zich aan de regel

668 Hoebeke, M., Gwijde van Dampierre, p. 121. 669 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 47. 670 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 27. 671 De Smet M., Kroniek van de Sint-Pietersbandenkerk, p. 6-7. 672 Leupegem in de beroerde XVIe eeuw, p. 7. 673 De Smet M., Kroniek van de Sint-Pietersbandenkerk, p. 14. 674 Tulleken, prentkaarten, 1972p. 42. 675 De Smet M., Geklasseerde Monumenten en landschappen uit het Oudenaardse, p. 119. 676 De Smet M., e.a., Gids voor Oudenaarde (1976), p. 42. 677 Van De Putte J., De Eindries, p. 23:

119 der Augustijnen.678 In de 15de eeuw werd het klooster meermaals vernield en kregen de nonnen gronden in 1487 van Pieter Hessy te Pamele intra-muros.679

De gronden die op de Eindries werden achtergelaten, bleven nog lange tijd verhuurd.680 De ruïnes van het klooster op de Eindriesbleven nog lange tijd liggen en werden uiteindelijk in 1579 gebruikt om de stadsomwalling te versterken.681

De St-Salvatorskerk bevindt zich in de uiterste noordoosthoek van de kaart, te Ename. Ten westen van de Dendermondse Heerweg is de abdij en de straat ernaartoe duidelijk te bemerken. De cartograaf heeft echter enkel de kerk afgebeeld en de rest als stereotiepe bebouwing ingetekend. De abdij werd in 1063-1070 opgericht in opdracht van Boudewijn V. In zijn oostwaartse agressiepolitiek wilde de graaf van Vlaanderen deze zone op de rechteroever van de Schelde liever demilitariseren. De burcht werd dan ook afgebroken en vervangen door een benedictijnerabdij.682 Deze abdij van Ename had veel gronden in zijn bezit, kende zeer voorspoedige tijden en genoot dus veel prestige. Vele kaarten die deze gronden in beeld brachten, zorgden er dan ook voor dat we een gedetailleerd beeld hebben van het uitzicht van de abdij. Nu is haar ruïne omgevormd tot een archeologisch park met respect voor de geschiedenis.

De kerk te Ename ten oosten van de Dendermondse Heerweg is de St-Laurentiusparochiekerk. De kerk werd gebouwd rond de 10de eeuw in opdracht van Herman van Verdun en groeide uit tot de huidige parochiekerk. Het is thans één van de best bewaarde Romaanse kerken en behoort tot de Maaslandse stijl, gebouwd naar Ottoonse traditie.683

Op de weg tussen de Bergpoort en Edelare staat op de hoek met de Mijttestraat een leprozenhuis.684 Het wordt gesymboliseerd door een kapel. Ook de kaart van het Land van Aalst, getekend door Le Cler in 1784, benoemt dezelfde kapel als laserije . Net ten zuiden van de leprozerie bevindt zich nog een kerkachtig gebouw. Wat het vertegenwoordigt, weet ik niet.

Op de kaart van van Deventer is tevens de bakstenen gotische kerk van Edelare te zien. Ze zou uit de 15de eeuw stammen, maar het koor zou terug te leiden zijn tot de 13de eeuw. De huidige versie is een 20ste-eeuwse heropbouw nadat de kerk in 1974 grotendeels uitbrandde.685

De laat-gotische kerk helemaal op de oostzijde van de kaart is de St-Martinuskerk van Edelare. Dit plattelandskerkje kent haar wortels in de 10de eeuw. De oudste delen van de huidige kerk dateren vermoedelijk uit de 13de eeuw. Tussen de Edelareberg en de Bergpoort, ter hoogte van waar de weg de Edelareberg op kronkelt, bevond zich in de 16de eeuw een leprozerie. In de literatuur of op andere kaarten werd meestal verwezen naar lazerije . De leprozerie werd vermeld als le maladerie de Pamele in Le Veil Rentier en kende een bestaan tot in de 17de eeuw.686

678 Van De Putte J., De Eindries, p. 24. 679 Van De Putte J., De Eindries, p.25. 680 Van De Putte J., De Eindries, p.25. 681 Ouvry B., Het materiële leven te Oudenaarde, p. 130. 682 De Smet M., e.a., Gids voor Oudenaarde, p. 52. 683 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 293. 684 De Smet M., Vandeputte J., Vandevelde M.J., Gids voor Oudenaarde (1958), p. 45. 685 De Smet M., e.a., Gids voor Oudenaarde (1976), p. 47. 686De Vreese K., De “Veil Rentier” (1275), p. 100.

120 De kerk van Leupegem die te zien is op de kaart van van Deventer, was een 16de-eeuwse gotische kerk. Later werd hier een andere kerk opgetrokken.687 In de buurt lag het romaanse Schipperskerkje dat waarschijnlijk een opslagplaats was dichtbij de Schelde.688 De huidige dorpskerk stamt uit de 19de eeuw en werd overgeplaatst naar de Ronseweg.689

Op de kaart van Jacob van Deventer is een schepenbank duidelijk te zien. Op de weg naar Ronse staat deze dingbanc ter hoogte van de straat richting Nonnemolen duidelijk weergegeven . Net als de Vierschaar in Bevere ging het hier ook om een vierhoekige laagbouw. Het was naar alle waarschijnlijkheid de schepenbank van Leupegem. De heerlijkheid Leupegem stond juridisch gezien onder de heren van Pamele, maar had wel een eigen schepenbank.690

Op de 16de-eeuwse plattegrond staan tussen de Schelde en de weg naar Ename twee galgen afgebeeld. Op andere kaarten staan deze galgen ook getekend . Ze dienden niet alleen voor terechtstellingen maar deden ook dienst als grenspalen. Op de kaart van 1596 is dit goed te zien . De rode lijnen duiden de grenzen aan. Deze lopen tweemaal door de plaats waar een galg stond opgesteld.

Op de minuten van Marse en Famenne, Duinkerke, Diksmuide, Kortrijk, Leuven en Damme staan ook galgen getekend. Op de kaart van Thionville staat er zelfs galghe bijgeschreven.

Op de 16de-eeuwse kaart staat een klein onopvallend gebouw temidden van de Beverestraat tussen de Gentstraat en de Broekstraat. In het artikel “Beverse Herbergen in 1779” wordt melding gemaakt van het wethuys van Bevere.691 De herberg den Helme stond namelijk in het midden van de Beverestraat ontrent 40 m van het wethuys. Het Renteboek van 1586 van Bevere stelt dit echter in een ander daglicht. Bij de beschrijving van een erf komen we het volgende tegen: ...commende metten voirhoofde aenden platteputte lancx henen sheerenstraete, zuyt gelandt aende priesteraige ende...692 De platteputte slaat hier op de poel naast de Beverestraat en sheerenstraete op de Gentstraat. Het Renteboek gaat de verschillende huizen af vanaf het schuttershof van Bevere langsheen de Gentstraat richting Beverestraat. De priesteraige van Bevere lag metten eender zyde commende voren aan St Gillisstraete.693 Het eerste deel van de Gentstraat werd te Bevere St- Gillishouck genoemd.694 Volgens mij zou het gebouw de pastorie van Bevere kunnen zijn.

De eerste toren ten zuiden van de Bergpoort vertoont een eigenaardige bouw. De toren heeft een soort uitstulpsel in de stadsvesten. Zou dit een sluis kunnen zijn of is het enkel een deel van de ommuring? Of zou heel het gebouw een sluiswerk zijn? Of zou het om een vervallen toren gaan? Bij het doorbladeren van literatuur in Brussel ben ik iets soortgelijks tegengekomen. In ieder geval is de toren door Jacob van Deventer zeer onduidelijk getekend. Voorlopig blijft het een raadsel.

687 De Smet M., e.a., Gids voor Oudenaarde, p. 58. 688 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 109. 689 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 336. 690 Leupegem in de beroerde XVIe eeuw, p. 3. 691 Beverse herbergen in 1779, p. 15. 692 Van Wassenhove A., Un Fragment du Rentier de l’église de Bevere-lez-Audenarde, p. 94. 693 Van Wassenhove A., Un Fragment du Rentier de l’église de Bevere-lez-Audenarde, p. 96. 694 Van Wassenhove A., Un Fragment du Rentier de l’église de Bevere-lez-Audenarde, p. 94.

121 8.5.3 Molens

De molen speelde in de middeleeuwen en nog veel later een essentiële rol in het dagelijkse leven en was broodnodig om te kunnen overleven. De molen vervulde niet enkel de functie van graanmolen, doch werd ook gebruikt voor het stampen van olie, het maken van schors, het overpompen van water etc. Een molen kon verschillende vormen aannemen en er moet een onderscheid worden gemaakt tussen wind- en watermolens. Daarnaast kon een windmolen uit hout of uit steen zijn gebouwd, een watermolen kon bijvoorbeeld meer dan één waterrad hebben…

Op de stadsplattegrond van van Deventer staan in totaal 13 molens afgebeeld. Vooral rond Bevere zijn er veel molens gesitueerd. Daar bevonden zich volgens Jacob van Deventer maar liefst zes windmolens. Ten opzichte van de rest van de kaart is dit veel. Op de Eindries stonden er slechts twee, nabij Oudenaarde stond er amper één. Één windmolen is terug te vinden bij Edelare en Leupegem bezat drie windmolens waarvan één eigenlijk tot Meldens grondgebied behoorde. Een eerste opmerking hierbij is dat geen enkele wind- of watermolen intra-muros werd afgebeeld.

Vandeputte is de enige schrijver die zich tot nog toe heeft toegespitst op de moleninfrastructuur van het Oudenaardse. Het is dan ook vooral zijn werk dat hier zal worden geciteerd. In andere werken komen enkel de voornaamste molens aan bod, maar nooit even grondig als bij Vandeputte. Een scheefgetrokken visie op de molens kan dan ook schuilgaan achter de tekst. Bij gebrek aan andere literatuur, is dit voor het ogenblik de enige uitweg.

8.5.3.1 Bevere

Bevere vormde binnen de omgeving van Oudenaarde de voorstad met de meeste molens. Op de 16de-eeuwse stadsplattegrond zijn 6 molens te bespeuren. Volgens Vandeputte, De Smet en Versmessen zijn er maar 5 te zien.695 Mijns inziens bevinden er zich op de Jacob van Deventerkaart ter hoogte van de Wortegemstraat, over de Doornikse Heerweg, twee molens: één links en één rechts van de weg. Ook de Penningkohieren van Bevere van 1572 en het verzamelwerk Bouwen door de eeuwen heen vermeldden 6 molens. In de 16de eeuw werd dit gebied te Bevere in de renteboeken de Meulewyck geheten. Volgens Vandeputte staan er daar maar 5 molens. Wat hij echter over het hoofd zal hebben gezien, is dat op de Wortegemstraat, helemaal in het noordwesten twee molens vlak naast elkaar stonden. Een benaming voor deze zesde molen ontbreekt dus.

Alle molens exact benoemen lukte aanvankelijk niet. Enkele molens staan zo dicht bij elkaar in de buurt dat al snel een vergissing kan gemaakt worden. Ongetwijfeld was het voor de toenmalige bewoners kinderspel deze molens uit elkaar te houden. De twee molens waar wél met zekerheid over hun standplaats kan worden gesproken, zijn De Spriet en De Ruine. De Spriet was een stenen koren- en oliemolen en bevond zich op het knooppunt van de Gentstraat met de Oude Doornikse Heirweg.696 De funderingen van de molen zijn nog terug te vinden op de Atlas der Buurtwegen . De

695 Vandeputte, J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 239. De Smet M., Versmessen M., Herinneringen aan Bevere, p. 10. 696 De Smet M., Versmessen M., Herinneringen aan Bevere, p. 49.

122 Ruine was de molen dichterbij het centrum van Bevere, die op de hoek van de Deinzestraat met de Doornikse Heerweg stond.697 Deze stenen windmolen werd later De Hollander genoemd.698 In de Atlas der Buurtwegen staan ook zijn funderingen gesymboliseerd.

Een tweede molen in de buurt van het centrum van Bevere, was het Torrekot, reeds in 1331 vermeld.699 Deze molen werd ook wel de Schorsemolen genoemd omdat hij dienst deed om eikenschors of bark fijn te malen. De gemalen schors werd met toevoeging van water gebruikt door de leerlooiers. Het bevatte namelijk looizuur en werd gebruikt bij het bewerken van leer. Vandeputte gaat echter de mist in. In zijn relaas spreekt hij over meerdere schorsemolens. Vandputte verwisselt de naam Schorsemolen met de functie schorsemolen. Zo plaatst Vandeputte een Schorsemolen ter hoogte van de Beverekerk, maar ook een Schorsemolen ter hoogte van de ligging van het oude Hospitaal.700 Vroeger lag deze instelling buiten de stadsmuren, net buiten de Beverepoort, op de Eindries, tussen de toemalige Broekstraat, de Pottiersstraat, het Hofland en de Beverestraat. Op het huidige plan is dit te situeren tussen de Jozef Braetstraat, de Dijkstraat, de Ververijstraat en Gevaertsdreef en de Beverestraat. Op de kaart van Jacob van Deventer is daar weldegelijk een windmolen afgebeeld. Een factor die in het voordeel van deze laatste speelt, is de Leertouwersveste. Dit was de wal tussen de twee vesten tussen de Einepoort en de Beverepoort. Deze berm was in het bezit van een leerlooiersfamilie en werd gebruikt er het leer te laten drogen. De nabijheid van deze economische tak in de buurt van deze molen, laat blijken dat het om een schorsmolen zou kunnen gaan. In het archief vinden we namelijk het volgende terug: farde raekende de zaker van thospital jeghens dhuydevetters nopens eenen windmolen gestaen hebbende op den grond van ’t zelve hospitaal, omtrent de Beverpoorte. Anderzijds hadden de huidevetters het gebied tussen de Oude Doornikse Baan, de Wortegemstraat en de Deinzestraat in hun bezit. Dit is dan weer een reden te meer om de Schorsemolen in de buurt van de huidige kerk van Bevere te situeren. Het deel van de Doornikse Heerweg tussen de Wortegemstraat en de Deinzestraat heette immers de Schorse.

Uiteindelijk zorgde een artikel in de Vierschaar, de heemkundige kring van Bevere, ervoor dat de knoop kon worden doorgehakt. Het Torrekot bevond zich weldegelijk op de gronden van de huidevetters aan de Doornikse Heerweg. De molen op het gebied van het oude Hospitaal hoefde niet per se in het bezit te zijn van de leerlooiers daar. Deze molen werd dan ook eenvoudigweg aanzien als de molen van het O.L.V.-Hospitaal. Hoewel de kloosterlingen daar al lang niet meer huisden, hadden zij deze gronden nog steeds in eigendom.

Een derde molen die dicht bij het centrum van de Bevereparochie lag, was De Vogelzang. Deze korenwindmolen lag het dichtst in de buurt van de huidige kerk, bij het Vuilstraatje daar. Naast de molen lag de herberg “den Vogelsanck”.701 Een laatste molen die vermeld dient te worden was Den Heere of Het Stampkot. Het was een windmolen die net als De Spriet op de Oude Doornikse Baan lag.702 Deze is evenwel niet te zien op kaart van van Deventer maar wel in de Atlas der Buurtwegen.

Ten slotte staan er op de stadsplattegrond in de straat richting Wortegem nog twee andere molens afgebeeld aan beide kanten van de straat. De molen ten noorden van de straat zou het Brabants

697 De Molens van Bevere, in: De Vierschaar, p. 6. 698 Vandeputte J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 243. 699 De Smet M., Versmessen M., Herinneringen aan Bevere, p. 50. 700 Vandeputte J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 255. 701 Beverse Herbergen in 1779, p. 14. 702 Vandeputte J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 249.

123 Moleke moeten zijn. Het Brabants Moleke bevatte onderaan een gemetste paardenstal. De molen bezuiden de Wortegemstraat komt niet voor op de Atlas der Buurtwegen. Verder onderzoek is nodig om de tweede molen te kunnen onderscheiden. Een inkijk in de Penningkohieren van 1572 van Bevere zou bruikbaar materiaal kunnen opleveren.

Een laatste opmerking omtrent de molens in Bevere is de volgende: niet enkel de ligging van de Schorsemolen vormde een struikelblok, ook de plaatsing van de andere molens zorgt voor een probleem. De molens op de kaart liggen niet altijd aan de juiste kant van de straat. Zou Jacob van Deventer dit gewoon op het zicht hebben getekend? Als we de stippellijntheorie volgen niet, want dat zou betekenen dat hij er voorbij gewandeld zou hebben. Deze theorie op deze grond aan de kant schuiven lijkt me nogal gewaagd. Of zou hij de torens pas later ingetekend hebben?

Reeds in de 16de eeuw domineerden de molens de parochie Bevere. In de 19de eeuw zou dit aantal aangroeien tot een dikke tiental molens.703 Straatnamen als de Windmolenstraat, Molenaarsstraat en de Molenkouter verwijzen nog daar deze geschiedenis. De huidige Windmolenstraat bestond zelfs al in de 16de eeuw en is afgebeeld op de stadsplattegrond.

8.5.3.2 Eindries

Op de Eindries stonden twee windmolens. De eerste windmolen werd al vermeld bij de locatieproblematiek bij Bevere. Deze was in het bezit van het O.L.V.-Hospitaal, maar bevond zich eigenlijk op de Eindries.

De tweede windmolen bevond zich in de Groenstraat. Deze molen van de Groene Eindries werd er in 1515 opgetrokken. In 1557 werd hij echter terug afgebroken.704 Deze windmolen stond op de plaats waar later de hoeve De Paepe werd gesitueerd. Vandaag de dag is daar een open plaats met gras te vinden, ter hoogte van nummer 45. Recht tegenover de molen kwam het huidige kerkhof te liggen.

Op de Kleine Eindries moet er echter ook een watermolen van het O.L.V.-Hospitaal in bedrijf zijn geweest. Een oud document uit 1202 openbaart de schenking van Boudewijn van Constantinopel, graaf van Vlaanderen, om aan de Einepoort een watermolen te bouwen.705 Waar en wanneer de molen werd opgericht en geslecht weet men niet zeker. Op de kaart is de watermolen, ook wel Bolwerckmolen genoemd, nergens te bespeuren.706 In de 16de eeuw moet de molen er nochtans wel hebben gedraaid. Op een kaartje uit het archief van het O.L.V.-Hospitaal uit 1544 staat de watermolen nog duidelijk afgebeeld naast het bolwerk . Daarop is te zien dat de watermolen werd aangedreven door de Huddegembeek. Toen in 1579 Alexander Farnèse beval delen van de Eindries, Bevere en Ter Baillen af te breken in het kader van de vestingwerken, werd ook de watermolen geslecht.707

703 De Smet M., Versmessen M., Herinneringen aan Bevere, p. 10. 704 Vandeputte J.L.T., De Eindries, p. 63. 705 Hoebeke M., Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal, p. 9. 706 Vandeputte J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 270. 707 Ouvry B., Het materiële leven te Oudenaarde, p. 130.

124 8.5.3.3 Edelare

Op de kaart van Jacob van Deventer staat op de Oude Baan tussen de Ommegangstraat en de Kerkelos de Banmolen. Deze molen stond op de Edelareberg en deed dienst als graanmolen. Uit het Veil Rentier blijkt de Banmolen in het bezit te zijn van de heren van Pamele.708

8.5.3.4 Leupegem

Te Leupegem staan op de stadsplattegrond drie molens afgebeeld, waarvan één windmolen ter hoogte van de parochie Melden staat. Melden staat echter niet weergegeven op de kaart. De twee andere molens zijn watermolens. Ze behoren tot de drie molens die werden aangedreven door de Maarkebeek. Één molen moet zich in de buurt van deze molens bevinden, maar werd niet op de kaart ingetekend.

De belangrijkste en grootste van deze drie molens te Leupegem was de Nonnemolen. Op de stadsplattegrond van Oudenaarde, maar ook op de kaart van Vincennes uit de 18de eeuw staat ze als een heus gebouw afgebeeld. Op het eerste zicht lijkt het op de kaart van van Deventer een kasteel met een toren te zijn. Na enig zoek- en vergelijkingswerk blijkt dat het de fameuze Nonnemolen is. Het moet blijkbaar een niet onbelangrijke landmark zijn geweest, want ook op de kaart van Ferraris uit de jaren 1770 staat ze getekend. De aanduiding luidt: Magdendedaelemulen. Ze werd dan ook niet voor niets de “middelste”, maar ook de “Groten” molen genoemd.709

De prestigieuze watermolen was dan ook enig in zijn soort. Het heeft namelijk naast een onderslagrad ook een bovenslagrad om zo bij hoog en bij laag water te kunnen functioneren.710 In 1990 werd hij geklasseerd als beschermd monument. De molen werd in 2000-2001 gerestaureerd en is vandaag maalvaardig. In het weekend is de molen geopend als taverne, in de huidige Watermolenstraat, de molen alle eer aandoend.

De Nonnemolen kent een lange geschiedenis. In 1269 werd de molen door de nonnen van het klooster van Maagdendale aangekocht. Vandaar ook de naam voor de molen.711 Voor 1269 was het nog eigendom van het O.L.V.-Hospitaal.712 De watermolen bestond dus al voor deze datum. In 1580 leed de molen onder de Opstand en werd ze volledig vernield. Zes jaar later werd ze weer heropgebouwd en bleef ze dienst doen als graan- en oliemolen.

Een tweede watermolen, richting de Schelde, bevindt zich op de Maarkebeek en is duidelijk te zien op de stadsplattegrond. Deze molen bevond zich van de drie watermolens het dichtst bij de Schelde. De molen werd dan ook de Neirste molen geheten aangezien hij het meest stroomafwaarts was

708 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 242. 709 Vandevelde L., Leupegem in woord en beeld, p. 57. 710 Architectenbureau Van Wassenhove, http://www.vanwassenhovearchitecten.be/nonnemolen.html, last update: mei 2010. 711 De Smet M., e.a., Gids voor Oudenaarde (1976), p. 53-55. 712 Vandeputte, De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 40.

125 gelegen. De molen perste in tegenstelling tot de Nonnemolen olie.713 Op de 16de-eeuwse plattegrond is de watermolen goed te bemerken, ter hoogte van de Meuleweg. Dit landwegeltje liep van de Puistraat naar de Schapendries. De naam van het pad verwijst naar deze molen. Op de kaart van Vincennes kon hij net niet worden afgebeeld.

Vandeputte spreekt van een “Leughebeke” die in 1523 zou zijn gegraven.714 Volgens hem lag aan dit kanaaltje de Schorsemolen. Vandeputte is terug onjuist want dat blijkt evenzeer niet het geval te zijn. Als we het Landboek van Leupegem van 1645 en 1783 erbij nemen, komen we tot de conclusie dat de Leughebeke een beekje van om en bij de 200m was ter hoogte van de Meuleweg.715 Aldus ligt niet de Schorsemolen van Leupegem daar, maar de Neirste molen. De Schorsemolen werd immers ook de “opperste molen” geheten en lag dus ten opzichte van de Nonnemolen meer stroomopwaarts. De Leughebeke lag blijkbaar meer stroomafwaarts, precies op de plaats waar de Neirste molen kan worden gesitueerd.

Een document van het klooster vermeldt dus drie watermolens die door de Maarkebeek aangedreven. Het Memoriaal van het klooster noemt deze derde molen de opperste molen. 716 Deze moet ten opzichte van de Neirste en de Nonnemolen dus meer stroomopwaarts worden gezocht. Deze schorsemolen bevindt zich niet op de 16de-eeuwse stadsplattegrond. Net als de windmolen te Bevere maalde hij eikenschors voor de leerlooiers. Op de 16de-eeuwse stadsplattegrond is de molen niet in kaart gebracht. Op de 18de-eeuwse kaart van Vincennes is deze opperste molen wél te zien. In de 19de-eeuwse Atlas der Buurtwegen staat hij aangeduid als “de Scheusemolen”.

De laatste molen op de kaart van van Deventer is tevens ook de meest zuidelijk georiënteerde molen op de kaart. Deze windmolen bevond zich aan de Waarde en was eigendom van de abdij van Maagdendale.717 De molen was sinds 1540 operationeel en perste olie uit lijn- of raapzaad.

8.5.3.5 Oudenaarde

De stadsplattegrond geschetst door Jacob van Deventer vormt op het vlak van molens binnen de muren van de stad een merkwaardig fenomeen. Hoewel er om en bij de vijf molens intra-muros waren, is er geen enkele terug te vinden op de 16de-eeuwse kaart. Aangezien het uitgesloten is dat toen van Deventer de kaart intekende er geen molens te vinden waren in het centrum, moet een andere reden aan de dag worden gesteld. Mijns inziens ligt de reden in het verlengde van het militaire doel van de kaarten. De molens extra-muros werden wél afgebeeld en intra-muros niet. De reden is eenvoudig: buiten de stad vormden de molens ideale landmarks. Binnen de stad vormden de lage watermolens en de windmolens ten opzichte van de kerktorens, kastelen en toegangspoorten geen opvallende indruk. In de stad worden dus de landmarks ruimschoots ingevuld door het stadhuis, de ommuring, de kloosters en abdijen. In het platteland rond de stad wordt dit enkel bepaald door de kerken en de molens.

713 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 352. 714 Vandeputte, De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 41. 715 Vandevelde L., De “Leughebeke en de “Neirste meulene”, p. 3-4. 716 Vandeputte J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 40. 717 Vandeputte J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 139.

126 In de stad vormden drie watermolens het hart van de economie. De oude kroniek Le Veil Rentier vermeldt de volgende drie molens: de Speimolen op het Spei, de Grachtmolen op de Grachtschelde en de Viermolen op de oude Scheldeloop.718 Deze kroniek stamt uit de de 13de eeuw, 1275 om precies te zijn.719 Dus toen Jacob van Deventer Oudenaarde karteerde, behoorde de molens zeker al tot het stadszicht.

Alledrie de Moelins rivage waren in het bezit van de heer van Pamele.720 De Viermolen stond op de oude Scheldeloop ten noordwesten van de Hoofdeloze brug, aan de Krekelput. Zijn naam kreeg hij doordat de molen uit vier molenraderen bestond. Later werden dit er twee en werd ook zijn naam aangepast: de Tweemolen. Oorspronkelijk werd deze molen echter de “portionniersmolen” genoemd. De Portionniers waren de geestelijke overheid die de maalrechten bezaten van de watermolens.721 De buurt achter deze molen werden dan ook naar hem vernoemd. Waar het huidige Jezuïtenplein is gelegen werd vroeger Bachten Meulen genoemd. Samen met de Grachtmolen vormde hij de bron voor allerlei disputen omtrent watertoe- en afvoer.722 Op de thans gedempte Scheldearmen vormt het huis in het midden van de zogeheten Burgschelde een relict van de molen.

Ook de Grachtmolen, een korenwatermolen, bevond zich op het grondgebied Pamele en was geplaatst op de Grachtschelde, benoorden Tussenbruggen. Deze arm van de Schelde werd gegraven zodat het debiet groot genoeg zou zijn om er een molen door te laten aandrijven.723 Op de kaart van Sanderus is de Grachtmolen in de vorm van een eiland afgebeeld. In de jaren 1960 werd deze molen echter gelijk met de rechtrekking van de Schelde afgebroken.

De Speimolen (ook wel Potlood-, Vol- of Stampkotmolen) kan worden gesitueerd op de Schelde ten zuiden van de Speiplanke, d.i. de brug over de Schelde ter hoogte van het kasteel van Pamele.724 Voorheen bestond deze moelin u à l’espée uit koorden en houten balken, vanaf 1446 zou een stenen constructie de oude vervangen.725 Op Jacob van Deventer is dus de stenen sluis van het Spei te zien. Een vierde watermolen bevond zich buiten de Einepoort en was in het bezit van de dames van het O.L.V.-Hospitaal (cfr. supra).

Maar in de stad bevonden zich blijkbaar ook windmolens. Op de Ham, op de rechteroever van de Schelde, had het O.L.V.-Hospitaal een molen in bezit. Deze werd in 1384 opgericht door de heer van Schorisse en geschonken aan de Bernardinnen.726 De straat naast deze molen, haaks op de Ham de verbinding makend met de Smallendam, werd sindsdien de Molenstraat genoemd. Een andere windmolen stond op de catte ter hoogte van de Meinaert.727 De Cattemolen ontstond echter pas na de verdedigingswerken in 1579, twee jaar na de dood van Jacob van Deventer. Deze Cattemolen is net als de molen op de Ham duidelijk te zien op de maquette van Nézot en op de stadsplattegrond van Sanderus. Op van Deventers kaart zijn zij beide afwezig.

718 Vandeputte J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 254. 719 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 115. 720 De Vreese K., De “Veil Rentier” (1275), p. 96. 721 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 116. 722 Vandeputte J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 257. 723 Vandeputte J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 262. 724 Vandeputte J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 264. 725 De Vreese K., De “Veil Rentier” (1275), p. 96. 726 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 46. 727 Vandeputte J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 270.

127 De Meerspoortmolens bestonden uit een windmolen en een watermolen. De windmolen werd echter al snel afgebroken na een geschil. Volgens Vandeputte althans, want Castelain veronderstelt dat deze molen daar zeker al stond sinds de middeleeuwen. De watermolen daarentegen deed dienst als pomp om het water van de Schelde over te scheppen in de vestingsgracht. Op die manier zouden de lijnwaadblekers op de Eindries van voldoende water worden voorzien. De watermolen werd in 1548 opgericht maar raakte 6 jaar later reeds in onbruik.728 Het molengebouw bleef tot aan de rechttrekking van de Schelde in de jaren 1960 overeind.

8.5.3.6 Andere

De Hongrijmolen was in het bezit van de abdij van Ename. De windmolen kreeg zijn naam van het weiland dat daar Hongerije werd genoemd. Op zijn beurt gaf de molen zijn naam aan Het Molenhuis, een herberg dat zich vandaag de dag nog steeds in de Aalststraat bevindt.729 Op de kaart van Ferraris en van van Deventer wordt hij echter niet afgebeeld.

8.5.4 Conclusie

Jacob van Deventer tekent de belangrijke gebouwen van Oudenaarde realistischer dan de gewone huizen. De markante gebouwen blijven wel symbolisch en zijn geen gedetailleerde weergaven van de werkelijkheid. Zonder de specifieke plaatsing kunnen de markante gebouwen niet worden geïdentificeerd. Sommige gebouwen werden wel groter of kleiner getekend. De St-Walburgakerk is veel groter getekend dan de O.L.V.-kapel Ten Eik op de Eindries. De toren van Rokegem is ook anders getekend dan het Stadhuis. Toch houdt dit niet in dat zonder de context de gebouwen kunnen worden herkend. Dezelfde symbolen komen telkens terug: een kerkvormig gebouw met een toren, witgelaten met een blauw ruiterdak op de beuk en op de toren. Jacob van Deventer gebruikte dus ook voor de markante gebouwen symbolisatie.

Daarenboven is de markante bebouwing iets subjectief op deze kaart. Jacob van Deventer heeft besliste welke gebouwen in opstand werden getekend en besliste dus wat de markante gebouwen van Oudenaarde zijn. Er zullen in de 16de eeuw ongetwijfeld nog andere gebouwen in Oudenaarde opvallend zijn geweest. Als Jacob van Deventer deze niet afbeeldde, vinden we ze nu niet terug op de kaart. Dit betekent echter niet dat deze er nog niet waren. Men denke bijvoorbeeld aan het huis van Parma, de Boudewijntoren, het huis van Schorisse, enzovoort. De reden waarom deze gebouwen niet werden getekend ligt voor de hand. Ze waren ofwel minder belangrijk dan de andere gebouwen ofwel niet van belang voor een juiste oriëntatie. Op een subjectieve manier heeft Jacob van Deventer dus een kaart getekend die zich goed leent tot het oriënteren van de kaart. In het geval van de St- Eligiuskapel die niet ingekleurd was, kunnen we misschien een twijfelende Jacob van Deventer zien. Eerst was het de bedoeling de kapel te tekenen, maar bij nader inzien werd het kerkje gewoon ingekleurd gelijk met de stereotiepe bebouwing. Blijkbaar was het niet nodig om ook de St-

728 Vandeputte J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde, p. 255. 729 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 104.

128 Eligiuskapel nog af te beelden. Dit is een goed voorbeeld van de subjectiviteit bij het beslissen wat al dan niet op de kaart als een markant gebouw wordt weergegeven.

Een derde opvallend punt, is dat er bijna twee maal zoveel markante gebouwen intra-muros werden getekend dan extra-muros, zeker als we de oppervlakte grond in beschouwing nemen. In het onderdeel Oudenaarde komt veel meer markante bebouwing voor dan in alle andere 5 samen. De centrale functie van de stad komt op de kaart duidelijk naar boven. Verschillende religieuze, economische en administratieve functies ontplooien zich in de stad. Voor deze functies is een specifieke bebouwing nodig en dit resulteert in een groter aantal markante gebouwen intra-muros dan extra-muros.

Aan de hand van de studie van de markante gebouwen werden enkele nieuwe ontdekkingen gedaan. Zo stond men lange tijd niet stil bij het feit dat de Nonnemolen wel degelijk stond afgebeeld op de 16de-eeuwse kaart. Een andere ontdekking waren de ruïnes van het oude Sionklooster op de Eindries. Blijkbaar lagen de overblijfselen van dit klooster nog tot diep in de 16de eeuw onaangeroerd. Men ging er ook vanuit dat Leupegem geen schepenbank had. De kaart van Jacob van Deventer beslist hier anders over. Onderzoek toonde juist het omgekeerde aan. Een grondige analyse van de 16de- eeuwse kaart geeft veel nieuwe details vrij.

Een laatste puntje vormt de vraag of er een eventuele verblijfplaats van de cartograaf terug te vinden is op de kaart. Jacob van Deventer tekende de kaarten op een ongezien tempo. Toch moest de cartograaf hier telkens enkele dagen overnachten.730 Nergens werden er in rekeningen, kronieken of andere lijsten sporen van de cartograaf teruggevonden. Een landmeter was in die tijd geen alledaags iets. Zeker als de landmeter een hele stad begon op te meten. Anderzijds moest zijn opdracht gezien het militaire doel ervan, in alle voorzichtigheid gebeuren. De kans dat er iets over Jacob van Deventer zal worden teruggevonden, is dus klein. Maar misschien verraden details op de kaart zijn eventuele verblijfplaats te Oudenaarde. Op de kaart van Brussel werd door Vannieuwenhuyze een mogelijkse verblijfplaats reeds ontdekt.731 Ook te Oudenaarde doen zich enkele mogelijkheden voor, al is voorzichtigheid geboden. Echte conclusies kunnen hierover nog niet worden getrokken. Het blijft voorlopig bij gissen en het geven van mogelijkheden. Vooraleer conclusies te trekken, moeten archieven van oude instellingen worden geraadpleegd. Hiervoor was echter geen tijd meer. De kaart kan echter wel al een hint geven waar eventueel moet gezocht worden.

Een eerste mogelijkheid was het Minderbroederklooster. Over het kerkhof zijn richting het klooster stippellijnen te zien . Als de hypothese van de stippellijntjes wordt gevolgd, dan lijkt het alsof Jacob van Deventer naar het klooster heeft gewandeld. Misschien is dit een aanduiding dat de cartograaf er heeft overnacht? Anderzijds kan het evengoed zijn dat Jacob van Deventer daar heeft gewandeld om er het kerkhof op te meten.

Een tweede mogelijke verblijfplaats kan worden gezocht in het zogezegde ‘neerhof‘ van het Bourgondische kasteel. Dwars over het hof loopt eveneens een stippellijn. Is dit wederom een hint naar een eventuele verblijfplaats of wandelde Jacob van Deventer hier om het stuk land op te meten?

730 Krogt, P. Van der, Welke steden karteerde Van Deventer voor Filips II in diens ‘landen van herwerts overe’?, p. 120. 731 Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuws stedelijke ruimte, p. 33.

129 Een laatste mogelijkheid wordt gezien in de pastorie van Bevere. Het is namelijk niet volledig zeker dat het om de pastorie gaat. Het kan ook een herberg zijn.732 Waarom zou Jacob van Deventer er de pastorie van Bevere hebben afgebeeld? Zou het kunnen dat de cartograaf er zijn verblijfplaats subtiel heeft proberen weergeven? Het is in ieder geval geen typisch symbool daar het dan ook niet over een typisch markant gebouw gaat. De meeste markante gebouwen hadden een toren, maar een pastorie of een herberg had dit niet. Als het over de pastorie zou gaan, kan de vraag worden gesteld waarom Jacob van Deventer nu net de pastorie van Bevere afbeeldde. Als het gebouw de herberg uitbeeldt, dan kan de hypothese misschien worden gesteld dat het om de verblijfplaats van Jacob van Deventer kan gaan.

8.6 Stereotiepe bebouwing

Onder het thema Stereotiepe bebouwing worden alle gewone behuizing verstaan. De stereotiepe bebouwing die zich in tegenstelling tot de markante bebouwing niet individueel kenmerkt. De plaatsen waar gewone huizen in de 16de eeuw voorkwamen worden gekenmerkt door het schetsmatige, omgekeerde V-symbool en is rood ingekleurd . De omgekeerde V alludeert op de geveltoppen van de huizen. Soms wordt tussen twee omgekeerde V-symbolen een rechte lijn getekend. Deze lijn verwijst dan naar de nok van het dak, tussen de twee gevels van het huis.

Bij het verknippen van de stereotiepe bebouwing, was het niet steeds eenvoudig om de grens tussen bebouwde en onbebouwde ruimte vast te leggen. In de eerste plaats was dit te wijten aan het schematische van dat deel van de kaart. Aan de andere kant was dit te wijten aan de soms zeer slordige manier van inkleuren. Veelal was het niet duidelijk en was het bij deze gissen waar de grens te leggen. Zo zijn sommige delen van de kaart ingekleurd terwijl er niet is getekend. Of dit een fout is van degene die de kaart heeft ingekleurd of dat er juist wel iets was, maar er daarom niets hoefde getekend te worden (bijvoorbeeld een pleintje, openbare plaatsen,…) is niet zeker. Een keuze maken tussen de inkleuring en de tekening is soms moeilijk of twijfelachtig. Een gevolg van deze schetsmatige weergave is dat het moeilijk wordt om conclusies te trekken over de bebouwingsdichtheid van Oudenaarde aan de hand van deze kaart.733

We zien dat de huizen die geïsoleerd voorkomen groter worden afgebeeld dan de rijhuizen die gegroepeerd staan. Alleenstaande huizen lijken waarheidsgetrouwer te zijn getekend, terwijl gegroepeerde huizen daarentegen in de typsiche omgekeerde V-vorm zijn afgebeeld. Dit is ook logisch: er is meer ruimte rondom de huizen om de gevels te tekenen. Dit wil echter niet zeggen dat de huizen daarom groter waren. Het is niet zo (bijvoorbeeld in de Koestraat, Bevere) dat daar de rijkere heren woonden, integendeel: zij woonden in de stad. Deze stadshuizen zijn gegroepeerd en dus kleiner afgebeeld, maar waren daarom niet kleiner.

In de 16de eeuw kende Oudenaarde tussen 1458 en 1580 acht bevolkingstellingen.734 Deze tellingen omvatten niet alleen het stadscentrum, maar ook Pamele, de Eindreis en Ten Baillen. Het 16de- eeuwse Oudenaarde kende in het begin een echte demografische expansie. Van ongeveer 6.200

732 Zie hoofdstuk Extra-muros bij het onderdeel Markante bebouwing. 733 Visser J.C., De waarde van de stedenatlas van Jacob van Deventer, p. 121. 734 Ouvry B., Het materiële leven te Oudenaarde, p. 126.

130 inwoners in 1504 steeg de bevolking tot 7.646 in 1534. Deze groei van 36% gedurende een halve eeuw en werd voortgezet tot in 1552.735 Toen telde de Oudenaardse bevolking 8.467 zielen. Dit aantal bleef aanhouden tot in de jaren ’60 van de 16de eeuw. Daarna zette zich een dalende trend in.736 De reformatie en repressie na het Wonderjaar en de Pest die later uitbrak zullen ongetwijfeld tot de oorzakelijke factoren behoren.737

8.6.1 Straatwijken

Oudenaarde werd gedragen door haar dorpen. De voorsteden buiten de stadsmuren vormden een aanzienlijk aandeel in de totale bevolking. In haar kasselrij omvatte het aandeel inwoners van de stad ten opzichte van de totale bevolking 23 tot 26%. Het Oudenaardse had een minder stedelijk karakter dan de rest van Vlaanderen.738 Opvallend zijn de straatwijken rond Oudenaarde. Voornamelijk Bevere, Ter Baillen en Leupegem waren echte voorsteden van Oudenaarde. Als de stereotiepe bebouwing ten opzichte van de invalswegen wordt vergeleken, dan valt dit zeer goed op. Rond de wegen die de voorsteden doorkruisen doet zich een enorme lintbebouwing voor.

8.6.2 Meer huizen tijdens JvD

Bij het vergelijken van de 16de-eeuwse kaart met de 19de-eeuwse kadasterplannen, valt op dat er in de 16de eeuw meer huizen stonden dan in de 19de eeuw. Toen Jacob van Deventer Oudenaarde karteerde, bevond de stad zich dan ook op het hoogtepunt van haar kunnen. Enkele jaren later brak de Opstand uit in de Lage Landen en viel ook Oudenaarde ten prooi. Duizenden mensen verlieten de Zuidelijke Nederlanden, vele gebouwen werd met de grond gelijk gemaakt. Een ware exodus teisterde onze contreien. Toen Jacob van Deventer de kaart tekende had Oudenaarde om en bij de 8400 inwoners. Op het einde van de eeuw is dat nagenoeg gehalveerd door de Opstand.739 Op het einde van de 18de eeuw werd nog niet de helft van het bevolkingsaantal in van in de 16de eeuw behaald.740 Het zou tot in de 20ste eeuw duren vooraleer Oudenaarde terug het peil van in de 16de eeuw zou evenaren.

Een andere oorzaak kan de schetsmatige weergave van de stereotiepe bebouwing zijn. Misschien werden er meer huizen vluchtig geschetst dan dat er eigenlijk waren. Als de Landboeken en de Penningkohieren naast de kaart worden gelegd, dan zijn er echter meer percelen dan dat Jacob van Deventer huizen heeft getekend. Op sommige plaatsen kan uit de symbolische en schetsmatige stereotiepe bebouwing, toch elk huis individueel worden geteld. Bij het vergelijken van het aantal huizen op de kaart met het aantal percelen in de primaire bronnen zien we dat er op de kaart minder huizen werden afgebeeld dan dat er eigenlijk inwoners waren. In de Wijngaardstraat wonen er

735 Demuytere D., Demografische evolutie in de kasselrij, p. 27. 736 Bisschops T., Leven aan de rand?, p. 63. 737 Ouvry B., Het materiële leven te Oudenaarde, p. 130. 738 Dhondt L., Proeve tot een vernieuwde schets van de geschiedenis van Oudenaarde, p. 45. 739 Demuytere D., Demografische evolutie in de kasselrij en het arrondissement Oudenaarde, p. 27. 740 Castelain R., De mentaliteit van boeren en burgers in Oudenaarde, p. 198.

131 bijvoorbeeld volgens het Landboek van 1616 12 gezinnen. Op de kaart zijn maximum 5 huizen getekend. Een ander voorbeeld zien we in de Sleutelstraat. Daar telt het Landboek 12 erven terwijl Jacob van Deventer maar 9 huizen heeft getekend. Het schetsmatige van de stereotiepe bebouwing liegt dus niet in het voordeel van het grote aantal huizen, maar toont juist het tegendeel. Oudenaarde was een dichtbevolkte toen Jacob van Deventer de stad kwam karteren.

Op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer wordt Leupegem afgebeeld als een dens bebouwde parochie. Een contemporain document bevestigt dit: ... seght voorts dat de voorn. heerlicheden van Bailden ende Luepeghem zeer bewoont zijn van allerande volcke, als de herlichede van Luepeghem van vele cooplieden doende faict in de wulle....741 In de jaren 1560 telde de voorstad om en bij de 650 inwoners, in 1574 zelfs 675. Na de Opstand en de daarop volgende pest blijven er in de jaren ’80 van de 16de eeuw nog slechts 22 gezinnen over. Tegen het einde van de 16de eeuw is het aantal geslonken tot een luttele 165 inwoners waarvan een 80-tal arme Franse vluchtelingen.742

De Eindries maakte in de periode dat Jacob van Deventer de stad karteerde tussen de 15 en de 17 % van de stadsbevolking uit. In 1534 was dit 15 % en in 1552 en 1565 17 %. In 1571 daalde het echter weer tot een slordige 12 %.743 Tegen 1530 werd de arme Eindries ook rijker. In het werk van Bisschops zien we dat het tegen dan het stadsdeel Pamele heeft bijgebeend en niet meer zo arm lijkt te zijn.744 De bevolkingstoename leidde dus ook tot een verrijking van de wijk.

In 1458 telde de Bevere 1078 inwonenden. Volgens De Smet en Versmessen telt de 16de-eeuwse stadsplattegrond van Bevere om en bij de 160 huizen.745 Deze telling zou ik echter afdoen als een ruwe om niet te zeggen onbetrouwbare schatting. Jacob van Deventer schetste symbolen voor de stereotiepe huizen en tekende niet letterlijk de bebouwing. In het stadscentrum van Oudenaarde werd reeds bemerkt dat er minder Λ-symbolen worden weergegeven dan er in het Landboek van 1616 erven waren.

8.6.3 Pesthuisjes

Tot de stereotiepe bebouwing horen naast gewonen huizen ook allerlei andere soorten gebouwen. Herbergen en winkels maakten in de 16de eeuw een groot deel van het huizenbestand uit. Dit is echter niet te zien op de kaart van Jacob van Deventer. Een ander soort huisjes waren de lazerijen. Lazerijen waren groepen kleine pesthuisjes in het bezit van de stad. De stad stelde deze open voor de bevolking die ziek was. Een pesthuis stond op de weg tussen de Bergpoort en Edelare. Er waren ook nog andere pesthuisjes die niet op de 16de-eeuwse kaart zichtbaar zijn. Net buiten de Einepoort lagen op de linkerkant verschillende pesthuisjes.746 Vandaag de dag ligt hier het Liedtspark.

741 Vandevelde L., Leupegem in woord en beeld, p. 34. 742 Vandevelde L., Leupegem in woord en beeld, p. 34. 743 Ouvry B., Het materiële leven te Oudenaarde, p. 155. 744 Bisschops T., Leven aan de rand?, p. 179. 745 De Smet M., Versmessen M., Herinneringen aan Bevere, p. 12. 746 Van De Putte J., De Eindries, p. 26.

132 8.6.4 Soorten huizen

Op de kaart van Jacob van Deventer zijn verschillende soorten huisjes te vinden. Ondanks het schetsmatige van de stereotiepe bebouwing zijn niet alle huizen op dezelfde manier weergegeven. Jacob van Deventer tekende voornamelijk diephuizen. Diephuizen zijn huizen waarbij de korte zijde naar de straat is gericht . Bij deze diephuizen zijn telkens de twee omgekeerde V-symbolen en de lijn ertussen goed zichtbaar. Ze komen overeen met de twee gevels van het huis en de nok van het dak ertussen. Jacob van Deventer tekende tevens langhuizen. Langhuizen zijn huisen waarbij de lange zijde naar de straat is gericht . Deze huizen komen echter veel minder voor. Zouden het net als de St- Eligiuskapel aanzetten zijn tot markante bebouwing, maar werden ze uiteindelijk niet afgewerkt? De cartograaf maakte ook een verchil tussen de huisjes qua grootte. De reden hiervoor werd echter reeds aangehaald. Huizen die in groep voorkomen zijn individueel kleiner afgebeeld dan alleenstaande huizen. Alleenstaande huizen kunnen meer ruimte innemen dan rijhuizen. Alleenstaande huizen zijn bijna driedimensionaal afgebeeld terwijl huizen in groep enkel tweedimensionaal werden getekend.

In de stereotiepe bebouwing zitten regelmatig markante gebouwen verscholen. In de casus Oudenaarde werd de St-Eligiuskapel ontdekt tussen de gewone huizen in de Nederstraat. Op andere van Deventerkaarten doet zich hetzelfde fenomeen voor. Bij het onderzoek naar de kaart van Kortrijk werd eveneens een kerkje gevonden. Een merkwaardig soort huisje doet zich voor ter hoogte van Bevere, niet ver van de Maertweg. Zou dit een stalletje zijn? Het was tot nog toe niet mogelijk het te identificeren.

Het thema stereotiepe bebouwing bedraagt amper 11742 pixels of 5 % van de kaart. Een dikke 27 % ervan ligt intra-muros. Bijna 73 % van de stereotiepe bebouwing ligt buiten de stadsmuren. Dit lijkt op het eerste zicht veel, maar ten opzichte van de oppervlakte is dit niet zo. Het gebied intra-muros is zonder de markante bebouwing er bij te rekenen meer dan 4 keer dichter bebouwd dan het platteland. Ook hier speelt de centraliserende functie van de stad een rol.

Toch betekent dit dat nog geen derde van de bevolking in de omgeving van Oudenaarde in de stad woonde. Het cijfer komt overeen met de procenten die Dhondt reeds publiceerde. Hij stelde dat het aandeel inwoners van de stad ten opzichte van de bevolking in de hele kasselrij tussen de 23 en de 26 % bedroeg.747 De kaart van Jacob van Deventer neigt ook naar dit getal. We moeten wel opmerken dat bebouwing nog niet hetzelfde betekent als bewoning.

8.6.5 Conclusie

Ondanks het schetsmatige van de stereotiepe bebouwing weet Jacob van Deventer toch een goed beeld te geven van de gewone huizen in Oudenaarde in de 16de eeuw. In het schetsmatige van de kaart zitten verschillende nuances. Om aan de hand van de stereotiepe bebouwing een cijfer te plakken op de bevolkingsdichtheid is een delicate zaak. Het is niet volledig zeker of de cijfers de situatie weergeven zoals ze zich in de 16de eeuw effectief voordeden. Het kan wel een beeld geven

747 Dhondt L., Proeve tot een vernieuwde schets van de geschiedenis van Oudenaarde, p. 45.

133 van de bebouwingsdichtheid van de stad. De schetsmatigheid moet echter in het achterhoofd worden gehouden. De stereotiepe bebouwing werd symbolisch weergegeven. Dit impliceert dat elke huis nagenoeg evengroot wordt weergegeven. Er wordt dus geen specifiek onderscheid gemaakt tussen groot en klein. Er werd reeds aangehaald dat sommige huizen kleiner zijn dan de andere, maar dit komt door de grafische vaardigheden of tekortkomingen van de cartograaf. Het is niet omdat een huis groter of kleiner wordt afgebeeld, dat het in de 16de eeuw ook zo was. De kaart kan dus enkel een globaal beeld geven van de bebouwingsdichtheid.

De analyse van de stereotiepe bebouwing van de 16de-eeuwse stadsplattegrond van Oudenaarde toont nogmaals aan dat een grondig onderzoek veel kan vertellen over de geschiedenis van een stad. Wat op het eerste zicht een slordig onderdeel van de kaart lijkt te zijn, blijkt na een grondige analyse veel te vertellen. De stereotiepe bebouwing toonde de lintbebouwing aan die reeds in de 16de eeuw opkwam. De pixelcount toont dat Oudenaarde net als de andere Vlaamse steden niet dens bebouwd was. Veel ruimte bleef vrij voor groene plaatsen in de stad. Toch kan worden gesteld dat Oudenaarde in het midden van de 16de eeuw een grote bevolking had. Ondanks het schetsmatige van het onderdeel, werden er toch nuances aangebracht. Daarenboven werd na een grondig onderzoek een markant gebouw ontdekt.

8.7 Onbebouwde ruimte

Onder de onbebouwde ruimte wordt alle ruimte verstaan die niet werd ingetekend, maar wel ingekleurd met groen- en grijstinten. Het is dus de ruimte die overblijft nadat de onderdelen Wegennet, Hydrografie, Stadsomwalling, Markante en Stereotiepe bebouwing werden weggeknipt. Het omvat dekkers, de weiden, de bossen, het weiland, de hagen,... enzovoort. Strikt genomen wordt er dus wel degelijk iets getekend. Ook hier maakte Jacob van Deventer gebruik van enkele symbolen. De inkleuring speelt dus wel de belangrijkste rol in dit onderdeel. De onbebouwde ruimte is dus enkel in die mate onbebouwd dat er geen gebouwen op staan. Het gaat dus niet om ‘lege’ ruimte. Een goed voorbeeld zijn de kerkhoven. Op de 16de-eeuwse kaart worden de kerkhoven met groen ingekleurd. Hoewel we weten dat er wel degelijk iets op de stukken grond was ‘gebouwd’, wordt het toch bij de onbebouwde ruimte geplaatst. We laten de kaart spreken. De 16de-eeuwse kaart geeft het symbool van groen gras weer. De laag wordt dus uitgeknipt en bij het subthema ‘gras’ geplaatst.

De onbebouwde ruimte vormt een speciale categorie binnen de verschillende thema’s. In de eerste plaats kenmerkt het zich niet door schetslijnen, maar door inkleuring. Terwijl voor de andere thema’s het idee werd verdedigd niet de inkleuring te volgen maar de schetslijnene, is het nodig dat we afstappen van de onbebouwde ruimte. Desondanks vormt het wel een belangrijk thema: gezien het militaire doel van de kaart was de onbebouwde ruimte rondom de stad mijns insziens belangrijker dan het gebied intra-muros. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de vele afbeeldingen van de hagen. Op militair vlak waren hagen zeer functioneel.

Het militaire doel is ook te merken aan de overvloedige symbolisatie die Jacob van Deventer hanteerde: grijsbruine tinten, groene tinten, groen met krulletjes, bos, akkerland, heuvels enzovoort. Dit is geenszins de vrijheid van Jacob van Deventer die we hier aan het werk zien, integendeel. Van Deventer was één van de eerste cartografen die symbolen gebruikte en hij benutte dit dan ook

134 vollop. Het is nu aan ons om te achterhalen wat dit juist inhield. Aldus zien we dat de stadsplattegrond ook kan worden gebruikt om een reconstructie van het toenmalige landschap te maken.

De indeling van de onbebouwde ruimte vormt een probleem. De keuze moet worden gemaakt tussen het groeperen van de onbebouwde ruimte volgens specifieke begroeiing of volgens de geografische ligging ervan. Bij wijze van voorbeeld nemen we het volgende: ofwel groeperen we alle zandgronden ofwel groeperen we alle onbebouwde ruimte van de Eindries. Er werd gekozen om de onbebouwde ruimte te groeperen volgens de begroeiing. Als volgt ontstonden 9 verschillende subthema’s: meersen, zandgrond, gras, lage gronden, bos, hagen, dicht bos, heuvels en oevers en kaaien.

Meer dan de helft van de kaart wordt ingenomen door de onbebouwde ruimte. 120347 pixels of 51,73 % van de kaart bestaat uit gras, bos, weiland, zandgrond e.d.m. Op een militaire kaart waar het grootste deel wordt ingenomen door het platteland is dit dan ook niet meer dan normaal. Slechts een kleine 3 % ervan ligt intra-muros. Dit betekent echter wel dat het meer dan 1/5de van het stadscentrum in beslag neemt. Oudenaarde was blijkbaar niet zó dichtbebouwd. Er was nog aanzienlijk wat ruimte vrij. Omgekeerd betekent dit dat bijna 98 % van de onbebouwde ruimte in het platteland rondom de stad lag. Dat er in het platteland veel meer onbebouwde ruimte lag, valt niet te verwonderen. 116849 of bijna 79 % van de ruimte extra-muros wordt ingenomen door weiland, lage gronden, gras, enzovoort.

8.7.1 Reliëf

Aan de hand van de 16de-eeuwse kaart kan een schets van het reliëf in de omgeving van Oudenaarde worden vastgelegd. De Scheldevallei bepaalt het grootste deel van het topografische beeld van de streek rond Oudenaarde. Diagonaal over de 16de-eeuwse kaart stroomt de rivier, van linksonder de kaart door Oudenaarde richting de abdij van Ename. Het Scheldealluvium varieert tussen 500 en 1500m breed. Ter hoogte van de stad versmalt het Scheldealluvium.748 Oudenaarde en Pamele werden opgericht op “lichte verhevenheden in de brede alluviale vlakte.”749 Deze verhevenheden in de vallei van de Schelde liggen zelf hoger dan de Bevere- en Einekouter. Ook de noordelijke Eindries is hoger dan de normale alluviale vlakte van de Schelde.750 Rond deze verhevenheden in de vallei zijn talrijke moerassen gesitueerd. De Broekstraat verwijst nog steeds naar dit verleden. Deze straat bevond zich eertijds op de grens tussen de hogere Eindries en het lagere Bevere. 751

Aan de beide kanten van de Scheldevallei zijn duidelijk zandige gronden waar te nemen. Ten oosten van de rivier is de valleiwand evenwel veel steiler. De Edelareberg doemt onmiddelijk op bij het verlaten van de stad. Daarnaast is deze talud doorsneden door twee beekdepressies. Op de kaart vertoont de Maarkebeek en de beek ten noordoosten van de stad duidelijk een uitdieping van deze zandgronden . Samen met de Edelareberg vormen de Wolvenberg, Materberg en er een

748 Berings G., Landschap, geschiedenis en archeologie, p. 17. 749 Verhaeghe E., Verslag van het zevende tweejaarlijks colloquim, p. 111. 750 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 7. 751 Verhaeghe E., Verslag van het zevende tweejaarlijks colloquim, p. 112.

135 langgerekt plateau.752 Ten westen van de vallei, op de kaart ter hoogte van de voorstad Bevere, strekt zich een veel minder uitgesproken hoogteverschil. Op de kaart zijn hier ook geen rivieren te bemerken die een eventueel steile rand zouden doorsnijden. Aan de steile wand beoosten Oudenaarde zijn twee bossen te herkennen, aan de andere zijde niet. De steilere wanden ten oosten van de Schelde waren immers minder geschikt voor landbouwkundige doeleinden.753 Ten westen van de Schelde is op de kaart geen beboste oppervlakte te zien. Afgezien van deze twee bossen op de rechteroever van de Schelde en de enkele hagen weergegeven op de kaart, kunnen we dus voornamelijk van een open landschap spreken.

Oudenaarde ligt bodemkundig gesproken in het overgangsgebied tussen de Zandleemstreek en de Leemstreek.754 Dit verschil is op de 16de-eeuwse kaart niet te bemerken. Jacob van Deventer gebruikte voor beide ondergronden dezelfde zanderige kleur. Ongetwijfeld had hij geen weet van het verschil in grondstructuur. Desondanks kunnen we concluderen dat ook op vlak van topografie en reliëf de 16de-eeuwse kaart reeds de nodige en juiste informatie weergeeft.

Het opvallendst reliëfverschijnsel is de Edelareberg. Hoogtelijnen heeft Jacob van Deventer evenwel niet geschetst, maar aan de hand van de kaart kan de berg, ook wel de Kerselareberg genoemd, duidelijk worden onderscheiden. Ten zuidoosten van de stad, na de meersen vlak bij de ommuring, duiden de kronkelige symbolen op de verhevenheid die zich aldaar voordoet. Jacob van Deventer had dus ook oog voor reliëf.

8.7.2 Meersen

Het grootste deel van de onbebouwde ruimte wordt ingenomen door de meersen. De meersen bevonden zich ten zuidwesten en ten noordoosten van Oudenaarde. Eigenlijk vormen deze meersen slechts een klein deel van wat eigenlijk de vallei van de Schelde is. De meersen zijn de lager gelegen gebieden in de alluviale vlakte van de Scheldeloop. De meersen waren vruchtbare gebieden die vooral gebruikt werden om ofwel het linnen te bleken of om het vee te laten grazen. Verschillende instellingen bezaten grote delen van de meersen.

In de 16de eeuw lagen de Oudenaardse meersen ten westen en zuidwesten van Oudenaarde.755 Ze behoorden eigenlijk tot de parochie Bevere. Tegenwoordig liggen hier de Donkvijvers en wordt het natuurgebied aldaar den Donk genoemd. Reeds lang werd van de meersen gebruik gemaakt om het vee te laten grazen en er het linnen te laten bleken.756 Anderzijds vormde het ook een natuurlijke buffer en beschermingszone bij mogelijk aanvallen van buitenaf. Zo liet ingenieur Vauban het gebied gebruiken als région d’inondation .757 Deze kant van de ommuring werd dan ook in mindere mate

752 Berings G., Landschap, geschiedenis en archeologie, p. 17. 753 Berings G., Landschap, geschiedenis en archeologie, p. 53-55. 754 Berings G., Landschap, geschiedenis en archeologie, p. 17. 755 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 7. 756 De Smet M., Versmessen M., Herinneringen aan Bevere, p. 11. 757 Warmoes I., Les plans en relief des places fortes du Nord, p. 38.

136 uitgebreid in de 17de eeuw dan de noord-, oost- en zuidkant van de stadsversterkingen. De meersen blijven nog altijd een rem op eventuele uitbreiding.758

In 1253 verleende de dorpsheer Olivier van Machelen een charter om er de dieren te laten weiden.759 Het gebied betrof de meersen tussen het Wintgat en de kerk van Bevere tot aan de brug van Huddegem en de hoeve van Berteld. Deze laatste hoeve kon niet worden gespecifieerd op van Deventers plattegrond, maar de brug van Huddegem bevindt zich helemaal ten westen van de kaart. Met het “Windgat” wordt het gebied in de buurt van de Meerspoort bedoeld. De pastoors waren belast met het bepalen van het aantal dieren, koeien, paarden enzovoort die toegelaten op de Donk. Toen Jacob van Deventer Oudenaarde intekende werden telkens twee donkmeesters aangesteld om te waken over een juist beleid van de meersen.760 In het jaar 1539 waren er niet minder dan 136 landlieden die met hun dieren naar de meersen afzakten. In het totaal ging het om 159 koeien.761

Verschillende wegen leidden destijds naar deze drinkplaats. De meest frappante is de Koestraat in Bevere die nog letterlijk verwijst naar deze functie. Op de kaart van Jacob van Deventer is dit echter ook nog te zien binnen het centrum van de stad. Het Borreganckstraatje loopt dood op de stadsmuren. De toren die zich aldaar bevindt was eertijds een poort die toegang bood tot de meersen. Na de verdedigingswerken aan de stadswallen werd deze poort echter gesupprimeerd.

Verschillende meersen in het bezit van de abdij van Ename lagen ten oosten van de Schelde. Hierbij denken we aan de Schaepweeken, Maeymeersch en de Coeijenweeken.762 De abdij van Ename bezat ook de Enamemeers en het Schildeken toen ze de refuge in Oudenaarde kochten.763 Het Schildeken was het stuk alluvium tussen de middeleeuwse doorsteek en de Grachtschelde buiten de muren van Oudenaarde. Het gebied werd vrij groot geïnterpreteerd. Waar zich nu het Gentiel Antheunisplein bevindt, lag vroeger de versterkingswerken van de Einepoort, maar ook dit werd aanzien als deel van het Schildeken.

Op de kaart van van Deventer is het gebied Diependale duidelijk te bemerken. Vandaag de dag verwijst er nog altijd een straat naar deze plaats. Vroeger omvatte het evenwel een heel gebied. Het had dan ook zijn naam niet gestolen. Het vormde inderdaad het lager gelegen sompige weiland ten zuidoosten van de stadsmuren.764 De abdij van Maagdendale bezat hier tussen de stadsmuren en de Edelareberg verschillende stukken grond. In het Landboek van Leupegem van 1645 en 1783 is dit duidelijk. De weiden worden aldaar den diependaele genoemd. Zo lag maegdendaele meersch ten westen van de Leupegemstraat, beoosten de Schelde. Het gebied Diependale werd echter reeds in de 13de eeuw aangeduid in het Veil Rentier als le pasture de Diependale. Er stond toen enkel een skeure die verpacht werd door de heren van Pamele.765

758 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 6. 759 De Smet M., Versmessen M., Herinneringen aan Bevere, p. 24. 760 De Potter F., Broeckaert J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, Bevere, p. 5. 761 De Smet M., Versmessen M., Herinneringen aan Bevere, p. 10. 762 Tack G., Ervycnk A. en Van Bost G., De monnik-manager. Abt de Loose in zijn abdij ’t Ename, p. 148. 763 Maes M. en Maes W., Refuge “De Rame”, p. 237 764 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 179. 765 De Vreese K., De “Veil Rentier” (1275), p. 98.

137 Le bos de Curtenbroec lag volgens Le Veil Rentier buiten de grenzen van Pamele in de richting van Ename.766 Het waren de meersen rond de meest zuidelijke galg op de kaart van Jacob van Deventer.

Rond de galgen ten noorden van de stad lagen in de 16de eeuw de Galgemeersen. Door de rechttrekking van de Schelde in de jaren 1960 kwamen stukken grond van de Galgemeers op de rechteroever van de Schelde te leggen en zo uit het bezit van de abdij van Ename.767

8.7.3 Zandgrond

Zoals reeds werd aangehaald bij de reconstructie van het reliëf van het 16de-eeuwse Oudenaarde aan de hand van de Jacob van Deventerkaart, lagen ten oosten en ten westen van de Scheldevallei hogere zandgronden. Ze worden op de kaart gekenmerkt door de geel-grijze tinten. Ter hoogte van Bevere werd dit grotendeels ingenomen door kouters. De kouters van Bevere werden tot de vruchtbaarste gerekend van Vlaanderen.768 Met de klok mee op de kaart van van Deventer bevonden zich respectievelijk de Huddeghemkouter, Groten Kouter, Meulenkouter, Meynaertskouter en Oostkouter.769 De Meynaertskouter omvat het gebied waar zich nu het industrieterrein De Bruwaan uitstrekt.

8.7.4 Gras

De grasgebieden worden op de 16de-eeuwse kaart gekenmerkt door groene langwerpige zones. Ze zijn lichter dan de meersen, maar donkerder dan de ‘lage gronden’. Ze situeren zich voornamelijk langs de wegen. Ze kunnen waarschijnlijk ook worden geïnterpreteerd als bermen.

8.7.5 Lage gronden

De lage gronden worden op de kaart gekenmerkt door de groene tinten. Ze zijn minder donker dan de meersen, maar lichter dan de graszoden langs de wegen. Ze doen zich vooral voor ter hoogte van de Eindries. Het gaat waarschijnlijk om gronden die eertijds laaggelegen waren maar die door toedoen van de mens minder drassig zijn geworden. Ze bevinden zich duidelijk in de alluviale vlakte van de Schelde, maar krijgen toch een minder donkere kleur mee. Deze lage gronden werden vooral ingenomen door de blekerijen. De gronden werden gebruikt om het was te laten bleken. De laaggelegen weidelanden werden ook verhuurd door de stad tot op het einde van de 16de eeuw.770

766 De Vreese K., De “Veil Rentier” (1275), p. 96. 767 Van De Putte J., De Eindries, p. 46. 768 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 209. 769 De Poppkaart van Bevere (1859), p. 12. 770 Van De Putte J., De Eindries, p. 54.

138 Vanaf de 18de eeuw verliezen deze blekerijen aan belang doordat dit opschuift naar de donk aan de Meerspoort.771

Op de Eindries vormde het St-Jacobsland een van de vele stukken van de lage gronden. Deze vierkante stukken land werden ook wel Scheldebulken genoemd. Het bevond zich waar nu het huidige kerkhof op de Eindries is gelegen. Deze gronden behoorden tot de broederschap van St- Jacob van Compostela toen zij in de 13de eeuw nog resideerden in de Eindries.772

Vele stukken lage grond waren in het bezit van het O.L.V.-Hospitaal van Oudenaarde. Ze strekten zich uit tussen Broekstraat en de Eexckensstraat en tussen de Beverepoort en het Vuylstraetken. De Pumere en de Leemputten bevonden zich ook in dit gebied.773

8.7.6 Bos

Het bos kenmerkt zich op de kaart door groene stippen en donkergrijze krulletjes op een zanderige achtergrond. Vooral in de stad bevonden zich veel bomen. Daarnaast waren vooral Edelare en Leupegem enorm bosrijk gebied. Op de kaart van Jacob van Deventer is naast de Edelareberg ook twee dichte bossen te bemerken. De twee dichte bossen zijn denser getekend met donkergrijze krulletjes en zijn donkergroen gekleurd. De bossen bevinden zich beide op het grondgebied van de parochie Edelare. De naam verwijst ook naar dit gegeven. Edelar en Adelar komen reeds voor in de 12de eeuw en stammen van een Germaans toponiem dat bosachtig en moerassig betekent.774

8.7.7 Hagen

De hagen kenmerken zich op de 16de-eeuwse kaart door de dunne groene banden met donkergrijze boogjes langs de wegen. De hagen vormden in de 16de eeuw een belangrijk militair voordeel. Dit is dan ook de reden waarom de hagen werden afgebeeld. Het toont tevens dat ondanks het weidse landschap door de zandgronden en de meersen Oudenaarde en omgeving reeds in de 16de eeuw een gesloten landschap moet zijn geweest.

8.7.8 Heuvels

Op de 16de-eeuwse kaart wordt de Edelareberg goed weergegeven. Evenwijdig met de stadsomwalling tussen de Berg- en de Baarpoort vertonen zich heuvelachtige symbolen. Ten zuidoosten van de meersen bij Diependale zijn dikke groene slierten getekend. Het lijkt alsof Jacob

771 Van De Putte J., De Eindries, p.54. 772 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 39. 773 Van De Putte J., De Eindries, p. 75. 774 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p. 234.

139 van Deventer er het heuvelachtige van de streek wilde weergeven. De Edelareberg is daar gesitueerd. Jacob van Deventer probeerde dus ook hoogteverschillen in de kaart te symboliseren.

8.7.9 Oevers en kaaien

Een ander probleem dat zich bij het thema onbebouwde ruimte voordoet, zijn de vele kaaien in de stad van Oudenaarde. Grote stukken kaart, veelal tussen een waterloop en een weg, zijn niet bebouwd. Deze plaatsen op de kaart behoren dus tot de onbebouwde ruimte, al valt op dat ze wel een functie hadden als kaai.

Een kade of kaai is een beschoeide of gemetselde oeverstrook. Kenmerkend voor een kade is dat in extra faciliteiten voor het aanleggen van schepen is voorzien, zoals een verhard loopoppervlak (hout, steen, beton). Daarenboven is het belangrijk dat er tevens voldoende vrachtverkeer kan verkeren bovenop de kaai.775 Een oever is de zoom van het land aan de beide zijden van een waterloop. De oevers zijn het stuk land aan een waterloop dat bij de hoogste waterstand door water wordt bedekt. Het is het gebied tussen de zomer- en de winterdijk.776 Een kaai is dus door de mens gebouwd terwijl een oever daarentegen iets natuurlijk is.

De definitie zorgt voor echter een probleem. Op de kaart lijkt het niet altijd kaai in functie van een verharde oever te zijn. Het kan ook eenvoudigweg een oever/versterkte oever zijn. Indien het een versterkte oever is dan kan men het een kaai of kade noemen. Daar hoort steevast de connotatie van schepen bij, maar dat hoeft niet zo te zijn. Ter hoogte van de Kasteelgracht bij het kasteel van Pamele zou er op die manier ook een kaai zijn, maar mijns inziens voeren er geen schepen op de Kasteelgracht. Ofwel is de definitie onderhevig aan gradaties ofwel wordt de tekening van Jacob van Deventer verkeerd geïnterpreteerd.

Niet onbelangrijk bij een kaai is de mogelijkheid om de goederen op een vlotte manier naar en weg van het water te voeren. Daarom is bijvoorbeeld een weg vrij noodzakelijk in de nabijheid van de kaai. Zoniet dan denk ik dat het niet zozeer over een kaai gaat, maar eerder een versterkte oever of steiger. Dit zien we bijvoorbeeld bij de aanbouw van huizen tegen het water, of waar er enkel een groengebied achter de kaai is gesitueerd. In dat geval moet ik ook het kind een naam geven en zal er naar worden verwezen met de term oever. Daarenboven moet het water bevaarbaar zijn dat zich bij de kaai bevindt! Geen schepen, dan kunnen we ook niet spreken van een kaai, want er is geen mogelijkheid om te lossen of te laden.

In de stad deden zich volgens de gestelde definities verschillende kaaien voor. Oudenaarde was in het midden van de 16de eeuw een economisch welvarende stad. De scheepvaart was dan ook één van de uitgelezen transportmiddelen. Doorheen de stad ontstonden dan ook verschillende kaaien. In de 16de eeuw werd voor tmarct schip van audenaerde vp Doornyk een nieuwe kaai gebouwd aan de Einepoort.777 Aan de Einepoort bevond zich tevens een schiphuis.778

775 Geerts G., den Boon T, e.a., Van Dale J.H., Groot woordenboek der Nederlandse taal, p. 1526. 776 Geerts G., den Boon T, e.a., Van Dale J.H., Groot woordenboek der Nederlandse taal, p. 2219. 777 Van De Putte J., De Eindries, p. 14. 778 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 48.

140 De volgende vraag dringt zich echter op: voeren er boten om de stadsgrachten rond de ommuring? Naar alle waarschijnlijkheid niet, al gebeurde dit blijkbaar in sommige steden in Nederland wel. Maar misschien kan dit aan de hand van het volgende wel worden overwogen. Zo werd een stuk oever/kaai ter hoogte van de stadsomgrachting en de Baarpoort een kaai genoemd omdat het aan de opgestelde criteria voldeed: er was mogelijkheid tot transport, er was water en dat water was volgens de tekening van Jacob van Deventer bevaarbaar. Maar voer men met schepen op de stadsgrachten? De literatuur blijkt hier positief op te antwoorden.

8.7.10 Conclusie

De onbebouwde ruimte in de omgeving van het Oudenaardse in de 16de eeuw werd door Jacob van Deventer nauwkeurig weergegeven. Het geeft een goed idee van de grondgesteldheid en het grondgebruik in de 16de eeuw. De kaart schept zelf de mogelijkheid om op macro-niveau een uitspraak te doen over het reliëf rond de omgeving van Oudenaarde. Zonder in detail te treden kan de van Deventerkaart een reconstructie geven van het 16de-eeuwse landschap rond Oudenaarde.

8.8 Varia

Het thema varia omvat alle cartografische gegevens die an sich niets met het landschap te maken hebben. Het zijn cartografische gegevens die ons wél iets meer vertellen over de kaart, maar die geen deel uitmaken van het landschap. Als gevolg offeren zij cartografische ruimte op. Door het neerschrijven van bijvoorbeeld letters verdwijnt een deel van bijvoorbeeld de meersen. Dit heeft zijn repercuties bij de pixelcount van de onbebouwde ruimte. Hier dient dus rekening mee te worden gehouden.

8.8.1 Leeg wapenschild

Net als vele andere stadsplattegronden kreeg de Oudenaardse stadsplattegrond een leeg wapenschild mee. Het neemt een heuse plaats in van de meersen ten westen van Oudenaarde.

8.8.2 Windrichtingen

Op de kaart staan de vier windrichtingen aangeduid: Noordt, Oost, Zuijdt en West.

141 8.8.3 Namen van dorpen en plaatsen

De kaart wordt vernoemd naar de stad zelf. Onder het wapenschild bevindt zich de naam Oedenaerde. De voorsteden worden ook allemaal benoemd: Beveren, Lubeghem, tweemaal Ename, Elare en Edelare en Pamele.

Op de kaart van Jacob van Deventer staat de parochie Bevere omschreven als ‘Beveren’, met een eind-n. Op Sanderus’ kaart staat Bevere ook met een eind-n geschreven. Het verband is waarschijnlijk te vinden in de prehistorische oorsprong ervan. Het zou niet Keltisch zijn, maar een afstammende taal er van, het Belgisch. Vanuit de stamvorm “Bebrona” ontwikkelden zich twee varianten: een romaanse Bruwaen, vandaag de dag nog steeds bestaand in de hoeve van Bruwaan en in het industrieterrein te Bevere; en een germaanse Bevere. In de grondvorm van het woord is een eind-n te merken evenals in de romaanse afgeleide ervan. In 966 komt een verwijzing naar Bevere voor het eerst voor in de vorm van Buerna, in 1203 zien we voor het eerst Bevra.779 In het woord is het dier de bever te herkennen. Bhebhreana betekent dan ook zoveel als beek waar bevers wonen.780 Het slaat op de waterrijke omgeving rond Bevere, namelijk de Donk en de Pudemere.781 In 1203 is dit Beurna geworden en vanaf het derde kwart van de 12de eeuw is dit geëvolueerd naar Bevere.782 Voordat er sprake was van Bevere, noemde men de parochie ook Beveren.

Van Durme geeft echter aan dat vanaf de 16de eeuw niet meer werd gesproken van Beveren, maar de vorm Bevere, zonder eind-n, in voege was.783 Volgens Castelain sprak men reeds in de 15de eeuw over Bevere.784 Zou de Hollandse cartograaf ook hier de mist in zijn gegaan? Zoja, dan kunnen we hem evenwel enkel op een schrijffout wijzen, niet zozeer op een geografische fout.

8.8.4 Letters

In de voorstad Bevere, ter hoogte van de Gentstraat, ten oosten van het Kerkstraatje, bevinden zich enkele merkwaardige letters. Het woord “doelen” lijkt er op te wijzen dat daar een schuttersgilde zijn oefenterrein had. In het Renteboek van Bevere zien we inderdaad dat er een erf is gelegen noort aen straetken vander hove van den schutters van den hantboge te Bevere.785 Een akte uit 1533 omschrijft het verkrijgen van een octrooi van Keizer Karel en het opstellen van de verschillende statuten van de nieuwe schuttersgilde met als patroonheilige St-Sebastiaan.786 Uit de akte lijkt dat de gilde waarschijnlijk al vóór deze datum bestond, maar nog geen officiële bekrachtiging en oefenterrein had gekregen.

779 Milis L., De onuitgegeven oorkonden, p. 35. 780 Berings G., Landschap, geschiedenis en archeologie, p. 19. 781 De Smet M., Versmessen M., Herinneringen aan Bevere, p. 10. 782 Berings G., Toponiemen uit het Oudenaardse, p. 79. 783 Van Durme L., correspondentie: “Ik heb het nagetrokken: Bevere (Oudenaarde) verschijnt vóór 1500 steeds zonder -n: bevere; Beveren-Waas daarentegen luidt beverne. Mogelijk kende de cartograaf het verschil niet eens en ging hij af op de naam Beveren.” (Van Durme L.) 784 Castelain R., Lenen en heerlijkheden in het Oudenaardse, p. 286. 785 Van Wassenhove A., Un Fragment du Rentier de l’église de Bevere-lez-Audenarde, p. 96. 786 Castelain R., Een Schuttersgilde in Bevere in 1533, p. 8.

142 Het woord doelen doet zeer Hollands aan. Gezien de afkomst van de cartograaf lijkt dit nochtans niet te verbazen. Daarenboven blijkt dat dit Hollands aandoend woord in de 16de eeuw in onze contreien een regelmatig gebruikt woord was.787 Veel hedendaagse toponiemen in Nederland kennen hun oorsprong in dit woord. In Vlaanderen komt dit helaas amper terug.

Een verdere verwijzing naar dit oefenterrein van de schutters is de ligging van een herberg in de Gentstraat. De herberg werd naar deze gilde het hof van de Gilde van Ste Sebastiaen genoemd. Daarenboven bevond de herberg zich op den grond (is) van de gilde bij gifte van de heer deser prochie.788 Het lag op het perceel waar zich vandaag huisnummer 49 bevindt in de Gentstraat.

Maar ook al weten we nu de betekenis van het merkwaardige woord, het blijft een ongewoon gegeven. Meestal lagen de doelen of het oefenplein van de schuttersgilden intra-muros.789 In het 16de-eeuwse Oudenaarde hadden niet minder dan 3 schuttersgilden hun vereniging: de St- Hermesgilde, de St-Jorisgilde en de St-Sebastiaansgilde.790 Op de Sanderus’ kaart zijn de drie oefenterreinen goed te bemerken . De St-Joris- en de St-Sebastiaansgilde hadden hun terrein ter hoogte van de Ham, de St-Hermesgilde ter hoogte van de Einepoort. Op de kaart van Jacob van Deventer is hier niets van te zien.

Volgens de kaart van Jacob van Deventer bevond zich ter hoogte van de Vontstraat en de Maagdendaledreef in de 16de eeuw de schepenbank van Leupegem. Op de kaart wordt ze aangeduid met dingbanc. Ook dingbank is veeleer een Nederlandse term.791

Een merkwaardiger gegeven is zoals reeds werd aangehaald het eventuele woord “veer” ter hoogte van de Scheldebocht aan de abdij van Ename. In de 16de eeuw was er een overzetdienst tussen de beide oevers van de Schelde te Ename.792

787 Van Durme L., correspondentie: “Doelen komt bij ons in het Middelnederlands voor…” Mertens J., De Oudenaardse schutterij van St.-Hermes in de 19de eeuw, p. 82. 788 Beverse Herbergen in 1779, p. 14. 789 Van Durme L., correspondentie: “Verder is het inderdaad zo dat de doelen meestal in de stedelijke kern zelf te vinden waren.” 790 Mertens J., De Oudenaardse schutterij van St.-Hermes in de 19de eeuw, p. 81. 791 Van Durme L., correspondentie: “dingbank is veeleer Hollands-Limburgs. Zoals je zelf aangeeft: denkelijk de roots van de cartograaf” 792 Velghe J., Rau H., Oudenaarde en deelgemeenten, p. 107.

143 9 Stedenbouwkundige analyse

Aan de hand van de verschillende gedetailleerde gegevens die werden bekomen aan de hand van de digitale analyse en de verworven resultaten na het vergelijken met de andere kaarten wordt de 16de- eeuwse kaart nu op een stedenbouwkundige manier geanalyseerd. Het zijn voornamelijk de grote bovenliggende structuren die van belang zullen zijn. De onderdelen die worden besproken zijn de invalswegen, ontstaanspatronen, straatpatronen en de relatie tussen infrastructuur en wegennet.

9.1 Invalswegen

Het wegennet werd reeds gedetailleerd besproken, maar het globaal overzicht ging hierdoor verloren. Dit deel handelt enkel en alleen over de grote invalswegen en de structuren die daardoor op de kaart te zien zijn. Wat meteen opvalt als men de wegen op de kaart bekijkt, is dat zij allemaal samenkomen in Oudenaarde zelf. De Scheldevallei doorkruist de kaart van linksonder naar rechtsboven. Het lijkt alsof de rivier nergens over te steken valt behalve via het stadscentrum van Oudenaarde. Oudenaarde was in de middeleeuwen een heuse knooppuntovergang. Verschillende grote wegen kwamen toe in Oudenaarde om de Schelde over te steken en dan terug uit te spreiden. In het westen komen de Broekstraat vanuit Gavere, de Gentstraat vanuit Gent, de Deinzestraat vanuit , de Wortegemstraat vanuit Wortegem, de Kortrijkstraat vanuit Kortrijk en de Doornikse Heirweg vanuit Doornik allemaal via de voorstad Bevere in Oudenaarde toe om daarna via de voorsteden Edelare en Leupegem weer uit te spreiden. In Bevere worden alle straten geconcentreerd tot de Beverestraat om zo via de Hoogstraat naar de Grote Markt te leiden. Van daaruit gaat men via de Broodstraat en Tussenbruggen naar de rechteroever van de Schelde. Op de rechteroever van de Schelde zien we hetzelfde fenomeen. Vanuit Aalst via Ename langs de huidige Aalststraat, langs de Mijttestraat vanuit Volkegem, komende van Geraardsbergen langsheen de Oude Baan en langs de Ommegangstraat vanuit Etikhove komen de invalswegen via de buitenwijk Ter Baillen en de Bergpoort Oudenaarde binnen. Langs de Berchemweg vanuit Berchem, langs de Vontstraat vanuit Ronse en komende van Edelare via de Pontweg wordt het wegennet geconcentreerd in de voorstad Leupegem om via de Baarpoort Oudenaarde te betreden. Ook van op de Eindries komt een invalsweg naar de stad. Deze weg komt Oudenaarde binnen via de Einepoort maar is in vergelijking met de andere toegangswegen van minder belang. We zien dus op de beide Scheldeoevers een waaier aan wegen die zich aan de voorsteden concentreren om dan via het stadscentrum van Oudenaarde de rivier te kunnen oversteken. De voorsteden zijn zodoende ontstaan als straatwijken. De invalswegen vormen aldus een radiaal stratenpatroon in Oudenaarde. Bisschops rekent de Hoogstraat, de Broodstraat, Tussenbruggen en de Einestraat tot de invalswegen van Oudenaarde. Zij vormen dan ook de welstellende buurten van de stad.793

793 Bisschops T., Leven aan de rand?, p. 174.

144 9.2 Patronen

Reeds lang proberen historici gespecialiseerd in het vak van de stadsgeschiedenis structuren te achterhalen in het stadsweefsel. De hoop is telkens groot patronen te vinden die op een oude voorgeschiedenis kunnen wijzen en de stad een extra cachet geven. Anderzijds vormt dit hopen ook een gevaarlijke middel. Met a-priori’s werken kan tot gewaagde conclusies leiden. Desalniettemin kan dit zoeken naar oude patronen in de stad verhelderend werken voor de wordingsgeschiedenis ervan. Doorgaans vormt het huidige maaswerk van een stad een relict van de aloude voorloper. Aan de andere kant verhindert het hedendaagse wegennet veelal de mogelijkheid om daar naar op zoek te gaan. Het ontdekken van structuren en patronen op oude kaarten kan daarom een stap dichter betekenen om het ontstaan van een stad beter te leren kennen.

Verschillende soorten structuren werden reeds doorheen de historiografie aangehaald en naar voor geschoven. De meest gebruikte zijn de circulaire structuren die wijzen op een eerste proto-urbane ontwikkeling.794 Wijlen De Meulemeester spitste zich hierop toe voor verschillende streken in België. Volgens deze professor doctor die aan de UGent instond voor Archeologie en de Oude Geschiedenis, kunnen er drie verschillende castra worden gedefinieerd. Er doen zich namelijk circulaire en semi- circulaire vormen voor. Maar ook “versterkingen opgetrokken in relatie tot de plaatselijke hydrografie”. Dit laatste zal voornamelijk het geval zijn in Oudenaarde.795 De semi-circulaire structuur doet zich eveneens voor in Oudenaarde. Meestal gaat het dan om een D-vormige structuur met de lange zijde tegen het water. Deze D-vormige structuren blijven soms eeuwenlang als relicten voortleven in het wegennet. Als deze terug te vinden zijn op een kaart, in ons geval de 16de-eeuwse kaart van Jacob van Deventer, dan verklappen ze de oude aanwezigheid van proto-urbane nederzettingen.

Maar naast elementen die zorgen voor het ontstaan, ook wel éléments d’origine genoemd, moeten er ook elementen zijn die de nieuwe nederzetting levensvatbaar kunnen houden. Deze genererende elementen of éléments de croissance zijn zeer belangrijk.796 Indien deze troeven er niet zijn, dan kan de nederzetting niet blijven bestaan. In de middeleeuwen zullen op deze manier vele proto-urbane nederzettingen doodbloeden.

9.2.1 Driesen en kouters

In de 16de-eeuwse stadsplattegrond werd ook op zoek gegaan naar patronen die kunnen wijzen op pré- of proto-urbane nederzettingen. Een eerste vorm die werd opgemerkt, was een D-structuur ter hoogte van de kerk van Leupegem. Het gaat hier weliswaar niet over de huidige kerk, maar over de romaanse kerk die zich nu nog steeds op de Armenlos bevindt. Deze kerk wordt dan ook afgebeeld op de stadsplattegrond. De weg die zich daar uitspreidt vormt een scherpe D-vorm met de Schelde . Dat dit wijst op een oude stadstructuur lijkt me best aannemelijk. De kerk bevindt zich binnen deze

794 De Meulemeester J., Circulaire vormen in Oost-Vlaanderen, 1984. 795 De Meulemeester J., Karolingische Castra in Vlaanderen en Artesië, p. 22. De Meulemeester J., La fortification de terre et son influence sur le développement urbain, p. 13. 796 Danckaert L., Evolution territioriale, p. 23-25.

145 structuur. De Schelde zorgt voor een herkenbare en massieve grens. Daarnaast doemt ook het alom bekende Schipperskerkje hier op. Het Schipperskerkje was een oud stapelhuis aan de Schelde uit de 12de eeuw.797 Lange tijd werd geloofd dat dit een oude romaanse kerk was.798 De steunberen en het kerkachtig gebouw leidden tot deze hypothese. Niets was echter minder waar. Nog geen 20 jaar later werd er reeds aan getwijfeld. De ligging en het ontbreken van vensteropeningen wijzen op een handelsfunctie.799 Op de kaart van van Deventer is het oude magazijn niet expliciet getekend maar kan het wel worden aangeduid bij de stereotiepe bebouwing. Dit alles toont de ouderdom van deze site zonder meer aan. Een opmerking moet echter worden gemaakt. Mijns inziens duidt dit patroon niet op een mogelijke aanleiding om op zoek te gaan naar een eventuele versterking ter hoogte van deze D-vormige weg. In de meeste gevallen was dit nochtans wel het geval. Een goed voorbeeld deed zich voor in Ename in de 10de eeuw.800 Waarom hier geen omwalling hoeft worden gezocht lijkt me evident. Het gaat hier om een oude parochiestructuur en niet zozeer om een militaire inkadering. Toch wil ik even volgende gewaagde hypothese aanhalen. Ik wil hier stellig benadrukken dat het om een hypothese of eerder hersenspinsel gaat, maar misschien kan gesteld worden dat er weldegelijk een omwalling ter hoogte van deze weg was gevestigd en dat onder de toenmalige kerk funderingen zouden terug te vinden zijn van een oude versterking of donjon. Op deze manier zou het ook de kans openlaten om het Schipperskerkje alsnog als de eerste romaanse kerk van Leupegem te benoemen. Aangezien verder onderzoek hieromtrent impliceert dat de oude kerk wordt ondergraven, komt ook hier een einde aan de hypothese. Daarnaast bevindt het huidige relict van de kerk zich in een laagte en bevond een donjon, toren of andere gelijkaardige versterking zich veelal op een hoogte. Daarom laat ik het idee ook liever varen en de gevonden structuur toewijzen aan een vroegmiddeleeuwse nederzettingsstructuur.

Maar een vroegmiddeleeuwse nederzettingstructuur bestond niet alleen uit een kerk, een weg en een stapelhuis. Naast deze markante gebouwen moest de rest van de parochie ook worden ingevuld door de gewone mens. In de middeleeuwen werd deze functie voornamelijk opgenomen door een dries of een kouter.801 Van een dries lijkt er mij evenwel geen sprake te zijn. Een driesgehucht was een dorpachtige gemeenschap die zich concentreerde rond een gemeenschappelijke weide. Deze weide diende enerzijds om het vee te laten grazen, maar had ook andere sociaal-economische doeleinden. De term dries sloeg op deze weide en had over het algemeen een driehoekige vorm. Een dergelijke vorm met een licht dense bebouwing errond is op de 16de-eeuwse kaart niet terug te vinden. Deze mogelijkheid kan dus achterwege worden gelaten. Voor de hypothese van de kouter daarentegen zijn wel verschillende aanwijzingen terug te vinden op de kaart. De definitie van een dorpskouter802 duidt op een meestal vierhoekig stuk grond waarop verschillende boeren van eenzelfde dorp hun gewassen gezamenlijk of individueel onderhouden. Twee namen lijken dergelijke middeleeuwse structuur aan te geven. De Kauterweg liep vroeger van waar de huidige 19de-eeuwse kerk zich bevindt zuidwestwaarts tot aan de Puistraat. Een deel van de oude Kauterweg is vandaag de dag nog altijd te zien in de oude Ronseweg op de rechterkant. Een andere aanduiding is het

797 Berings G., Landschap, geschiedenis en archeologie, p. 57. 798 Vandevelde P., De Geschiedenis der kerkgebouwen van Leupegem tot 1830, p. 10. 799 Vandevelde L., Leupegem in woord en beeld, p. 12. 800 Callebaut D., De portus en de abdij van Ename, p. 92-3. 801 Thoen E., Inleiding tot de historische geografie, cursusmateriaal UGent, 2009-2010, p. 20. 802 Er bestaat ook een hofkouter. Een hofkouter is tevens een vierhoekig stuk grond waar boeren hun gewassen gezamenlijk of individueel planten. De bovenliggende structuur is dan echter geen dorp maar een klooster, abdij of andere instelling.

146 Landboek van 1783 van Leupegem.803 Daarin wordt de parochie opgedeeld in drie wijken. De eerste wijk is de St-Remisius Cauter. Deze wijk omvat echter een groot gebied, strekkende van aan de ommuring van Oudenaarde in het noordoosten tot aan de Nonnemolen omvattende het hele gebied op de rechteroever van de Maarkebeek . De middeleeuwse dorpskouter waarin we hier naar doelen moet veel kleiner worden gezocht. Vier patronen doen zich voor op de 16de-eeuwse plattegrond en kunnen hier verheldering scheppen.

De eerste vierhoek die een eventuele dorpskouter zou kunnen zijn geweest, wordt begrensd in het noordoosten door de Pontweg, de huidige Vlaamse Ardennendreef; in het zuidoosten door een voetweg die op de plattegrond niet is weergegeven maar wel te zien is in het Landboek van 1783; in het zuidwesten door de Vontstraat en in het noordwesten door de Leupegemstraat . Dwars door dit gebied loopt echter de Keizerweg, dit is de huidige Groene Wandeling. Deze weg toont ongeveer het begin van de helling van de Edelareberg aan. Op de kaart van van Deventer wordt deze ook duidelijk afgebeeld. Daarom lijkt het mij mogelijk om te stellen dat de noordoost en de zuidoost grens kunnen vervangen worden door het ’t Jompestraatje, respectievelijk de huidige Sompelstraat en Smallestraat. Op die manier kan de dorpskouter aanzien worden als de ideale plaats om gewassen te planten en de grond te bewerken zonder dat de landbouwer hiervoor een helling op moet. Dit tweede patroon vormt dan wel een driehoek, maar lijkt mij een vruchtbaardere en geschiktere landbouwgrond.

Een tweede vierkante dorpskouter kan gezien worden in het gebied begrensd door de Vontstraat in het oosten, de Meuleweg in het zuiden, de Balcaeneweg in het westen en de weg tussen Berchem en Oudenaarde in het noorden. De Meuleweg was vroeger de weg die liep van de Vontstraat westwaarts richting de Puistraat om zo naar de watermolen op de Leughebeke te geraken. Deze vindt zijn relict in de huidige Kerkhofwegel en de Verenigde Natiënlaan. Tegenwoordig wordt deze hypothetische dorpskouter aldus doorsneden door de N60. Deze rechthoek grenst immers ook in het noordoosten aan de oude kerk van Leupegem. Deze dorpskouter wordt eveneens doorsneden door de reedsvernoemde Kauterweg en kan dus een extra indicatie zijn. Anderzijds kan ook hier gekozen worden om de Kauterweg als zuidwest grens te nemen. Het lijkt me echter logischer dat de Kauterweg pal door de dorpskouter liep.

Deze laatste bevindingen over de kouters zijn vooral hypothetisch materiaal. Echte stavingen kunnen vooralsnog niet worden aangebracht en zijn dus overwegend visuele gissingen. Afgezien daarvan kunnen het wel aanwijzingen en pistes zijn voor verder onderzoek.

9.2.2 Ename

Op de kaart is te Ename ook een structuur terug te vinden die te rijmen valt met het ontstaan van de nederzetting. De hoofdweg aldaar is de parallelweg op de rechteroever met de Schelde lopende tussen Gent en Doornik. Waar Ename is ontstaan, werd bepaald door twee factoren. De eerste is een natuurlijk factor en was het gegeven van de Schelde en dito bocht. Hierover werd reeds gesproken bij het aanhalen van de ontstaansgeschiedenis van Ename (cfr. supra). De tweede aanleiding is een

803 SAO, Oud Archief, Vreemd Archief, nr. 64 Leupegem, nr. 14 (1783)

147 menselijke en is de structuur haaks op de parallelweg. Op sommige plaatsen werd de Schelde overgestoken ter hoogte van de parallelwegen. Een overzet bevond zich ook te Ename en is aangeduid op de kaart (waarover later meer). Rond deze haakse as is Ename ontstaan. Tussen deze as en de Enamebeek werden een portus en twee kerken gebouwd: de St-Salvatorskerk en de St- Laurentiuskerk. Tussen deze kerken en de burcht, de beek en de loodrechte as settleden zich landbouwers en handelaars en begon een parochie te bloeien. Al snel kregen het huidige Enameplein, de Lijnwaadmarkt en de Zwijndries vorm.804 Deze laatste twee zijn evenwel niet te zien op de kaart van Jacob van Deventer, maar ze doen wel denken aan een driesgehucht. Het huidige Enameplein heeft nog steeds een drieskarakter. In 1576 werden het Enameplein en de Lijnwaadmarkt trouwens aangeduid met “den grooten ende cleynen driessche”.805 Volgens Berings was deze dries in de 15de eeuw zelf omheind en bevond er zich een drenkplaats waar nu het huis Beernaert is gelegen. Dit laatste is niet te zienop de kaart van van Deventer. Wat de kaart wel toont, is het driesmatige van het plein. Het gaat vooral over weidegrond, en niet zozeer over een verhard, aangelegd plein. Zouden we dan ook nog een middeleeuwse kouter kunnen terugvinden? Het perceel begrensd door de Wallestraat, de Paardenmarktstraat en de grote parallelweg zou een dorpskouter kunnen zijn. Dit is echter veel te kleinschalig om een heel dorp daar hun gewassen te laten telen. De literatuur beslist er dan ook anders over. In het verlengde van de structuur St- Salvatorskerk-Enameplein-St-Laurentiuskerk-Lijnwaadmarkt-Zwijndries moet de Enamekouter ten oosten van het dorp worden gezocht.806 Wat zich daar wel bevond, was de pastura. Deze weide diende om de dieren overdag te laten grazen. ’s Avonds werd het vee dan op het Enameplein gebarcht om de dorpskouter niet te laten vertrappelen. Daarom was de dries ook omheind.807 Deze is echter niet op de kaart ingetekend maar is nog te bemerken in de hedendaagse percelering.

Wederom is dit vanuit de kaart gezien voornamelijk hypothetisch materiaal. De hypothese wordt evenwel gesteld omdat zo nogmaals blijkt dat de informatie die een oude kaart kan geven legio is. Als achteraf het materiaal wordt getoetst aan andere gegevens zijn de vaststellingen verhelderend. Het is vooral Berings die de dorpsontwikkeling van Ename heeft besproken.808

9.2.3 Aldenarda

Ook in het centrum van de stad zijn verschillende patronen weer te geven. Vele van deze patronen werden reeds in de Oudenaardse literatuur naar voor gebracht. Dit exposé hier wil dan ook voornamelijk een illustratie zijn voor dit onderwerp.

Oudenaarde is op vlak van proto-urbane structuren een mooi schoolvoorbeeld. Steden ontstonden in de middeleeuwen op verschillende manieren. Één van de meest begane wegen die werden ingeslaan, zeker in de vroege middeleeuwen, was het optrekken van een burcht met als gevolg het ontstaan van een stad.809 Veelal had een graaf of ander vooraanstaand persoon hier dan ook de hand

804 Berings G., Ename: meer dan een abdij, p. 41. 805 Berings G., Ename: meer dan een abdij, p. 75. 806 Berings G., Ename: meer dan een abdij, p. 60. 807 Berings G., Ename: meer dan een abdij, p. 62. 808 Berings G., Ename: meer dan een abdij. Historische schets van een dorpsontwikkeling, in: G.K.O., 29, 1992. 809 De Meulemeester J., Burchten en stadsontwikkeling, p. 89.

148 in. In deze uiterst vrome periode ontstond dan al snel -of moest dan al snel ontstaan- een kerk. De uitzondering bevestigt inderdaad de regel, maar als wet geldt dat handelaars en andere lui tussen deze burcht des heren en de nieuw ontstane parochiekerk een beschermende plaats zochten. Een markt ontpopte zich dus aldaar, tussen burcht en kerk. Ook in het eertijdse Oudenaarde was dit het geval. De relicten zijn ingetekend op de kaart van Jacob van Deventer en bleven zelf tot op vandaag de dag zichtbaar.

Op het einde van de 10de eeuw vond het graafschap Vlaanderen zich voldoende sterk om een donjon op de linkeroever van de Schelde te bouwen. Deze werd opgericht tegen de burcht die was ontstaan te Ename als onderdeel van de verdedigingspolitiek van de Duitse keizer tegen Frankrijk. Het was echter het graafschap Vlaanderen dat de kaart van de agressie zou trekken.810 Waar deze eerste versterking van Oudenaarde zich echter bevond, is niet zo duidelijk. Als we de kaart van Jacob van Deventer er bijnemen, is het nochtans niet zo moeilijk om de aangehaalde algemene wet van het ontstaan van vroegmiddeleeuwse steden (cfr. burcht, kerk, markt) erop aan te wijzen. Een duidelijke D-vormige structuur doet zich immers voor ter hoogte van de toenmalige Burgschelde. Daar wordt er immers net als te Leupegem een misvormde letter D gemaakt door de Burgstraat, de Schelde en de Burgschelde. De Burgstraat is het straatje op de kaart dat tegenwoordig te rijmen valt met de Burg en de Achterburg. Zoals we verder zullen zien bij het onderdeel “Hydrografie”, was deze Burgschelde een gegraven arm van de Schelde om op die manier een kunstmatig eiland te creëren. Rechttegenover deze D-vormige structuur bevindt zich naar het noordwesten toe de St- Walburgakerk. Deze zou als antwoord op de burcht zijn ontstaan. Als we onze wet dan doortrekken, zien we inderdaad op de 16de-eeuwse plattegrond dat er tussen de kerk en de burcht een markt is ontstaan. Tot op vandaag bevindt de Kleine Markt zich hier. Deze is ontstaan als de Garenmarkt en was toen veel groter dan nu. De huisjes die zich daar bevinden werden pas later gebouwd en zorgden voor een opvulling en dus verkleining van de Garenmarkt.

Maar kan deze evolutie nu worden gestaafd? Wat de Burgstraat betreft, haalt Berings aan dat deze ouder is dan het latere kasteel van Pamele. Het zou immers gaan over de gedempte vestingsgracht van de eerste versterking van Oudenaarde.811 Deze eerste versterking moeten we zien in de felbetwiste turris Aldenardensis. Zoals de naam laat blijken ging het hier niet zozeer over een burcht maar eerder over een toren of donjon. Het kasteel van Pamele dat zich ten oosten van dit alles bevindt, heeft een andere rol in het spel. Deze werd pas in de 13de eeuw opgericht na het ontstaan van de Novus Burgus, het latere Pamele, nadat de donjon in 1260 werd afgebroken.812 De turris Aldenardensis bevond zich immers ten westen van deze eerste gracht, op de plaats van het latere begijnhof .813 Ook Dhondt waagde zich aan het vraagstuk om de donjon te plaatsen. Baserend op de straatnamen van de Burg concludeerde hij dat de toren niet op de plaats van het latere kasteel stond.814 We kunnen dus reeds vaststellen dat de D-vormige structuur weldegelijk te linken valt aan enerzijds een oude omwalde site en anderzijds aan een burcht.

810 Voor een uitgebreide analyse van de toenmalige gebeurtenissen verwijs ik naar o.a. het werk van Dhondt J., Ontstaan en wording van Oudenaarde (1944-1945). 811 Berings G., Geschiedenis en archeologie: de vroeg-middeleeuwse bewoning in het Oudenaardse, p. 112. 812 Van Hoecke K., Terugblik op Oudenaarde, p. 39. 813 Delfos L., Oudenaarde en Pamele voor 1117, p. 91. 814 Dhondt J., Ontstaan en wording van Oudenaarde, p. 17.

149 Ook de zaken aangaande de geschiedenis van de St-Walburgakerk die in onze proto-urbane wet kan passen, heeft reeds veel voeten in de aarde gehad. Sommige vorsers leggen het ontstaan ervan in de 9de eeuw.815 Dit zijn echter twee 19de-eeuwse auteurs en zijn dus mijns inziens minder goed te vertrouwen dan de latere auteurs. Want deze laatste schrijven immers dat de kerk er waarschijnlijk pas op het einde van de 10de eeuw of zelfs pas 11de eeuw zou ontstaan zijn onder impuls van de Vlaamse graven. Vanaf 1150 werd gestart met de bouw van de vroeggotische toren.816 Gezien de situatie op de kaart en de manier van het ontstaan van vroegmiddeleeuwse steden lijkt dit ook logischer te zijn. Tussen de eerste burg en de latere Garenmarkt kwam er een brug. Dat er tussen deze beide markante gebouwen een markt groeide hoeft geen verdere uitleg. De oudste kern van de stad situeert zich tussen de St.-Walburgakerk en het casetllum van Pamele, meer precies op de Garenmarkt en rond de kerk.817

Een derde D-vormige structuur op de 16de-eeuwse stadsplattegrond ligt in het verlengde van de voorgaande en vormt de tweede binnen het Oudenaardse stadscentrum. De buik van de D-vorm is terug te vinden in de tweede Scheldebocht in de stad. Het rechte deel licht zoals een typische semi- circulaire structuur tegen de Burgschelde . Zoals reeds werd aangehaald was deze waterloop een gegraven arm van de Schelde. In de 13de eeuw werd immers de gekende turris Aldenardensis afgebroken en werd gestart met de bouw van een grotere burcht ten oosten van de eerste D- vormige structuur, beoosten de Burgstraat. Deze burcht zou later uitbreiden tot het octagonale kasteel van Pamele zoals te zien is op de plattegrond.

Ook hier kan de reeds gekende wet der proto-urbane structuren worden aangebracht al ligt de zaak hier enigzins anders. De kerk die hier tegenover werd opgetrokken bestond reeds in de 12de eeuw als kapel. De plaatsing van de kerk valt dus wél te rijmen met de regel, maar het tijdstip niet. De bouw van de O.L.V.-kerk van Pamele startte nog vóór het neerhalen van de donjon. Daarenboven werd de parochie en dito kerk reeds opgericht in 1110, nog voor dat men startte met de bouw van het kasteel. Het patroon is dus te verantwoorden, maar het geval Pamele volgt niet het gewone stramien. Dit is niet onlogisch aangezien reeds aan de andere kant van de Schelde een stad aan het groeien was. Daarnaast is er op de stadsplattegrond evenmin geen markt te bespeuren tussen beide bouwwerken. Ook dit strookt niet met het vroegmiddeleeuwse stadspatroon, maar is wel te verklaren. Aan de ene kant was er geen plaats voor een markt tussen de nieuwe burcht en de kerk. Anderzijds was er al een markt aan de andere kant van de rivier. Een nieuwe markt oprichten op de rechteroever zou alleen maar overbodig zijn geweest. Daarom vraag ik me af of er nooit een brug de overspanning heeft gemaakt tussen het kasteel van Pamele en de O.L.V-kerk. Anderzijds is het niet te verwonderen dat er geen nieuwe brug werd aangelegd daar er enkele meters verder reeds een brug aanwezig was. Ter hoogte van de Speikom bevond zich de Speiplanke, een brug over de Schelde richting de Bergstraat. Nog altijd, en zeker toen, was een brug bouwen een hele karwei en vormt dit de reden waarom er nooit een brug is geconstrueerd tussen deze urbane structuren.

Rond deze tweede proto-urbane structuur is er op de kaart van Jacob van Deventer nog een patroon terug te vinden. Het lijkt alsof er rond de O.L.V.-kerk van Pamele een omwalling heeft gelegen. Op de kaart is duidelijk een rechthoekig grachtstelsel waar te nemen . Waar de O.L.V.-kerk van Pamele een

815 Hiervoor verwijs ik naar de werken van Béthune-De Villers en Ketele. Zij laten de geschiedenis van de kerk teruggaan tot in de 9de eeuw. 816 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 15. 817 Castelain R., De mentaliteit van boeren en burgers in Oudenaarde, p. 25.

150 zogezegde tweede uitbreiding was, vormde dit misschien de eerste versterking rond deze proto- urbane structuur op de rechteroever. Net zoals er op de linkeroever een eerste versterking moet zijn geweest, was dit misschien ook een voorloper van de latere peervormige ommuring uit de 15de eeuw.

Aldus werden er op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer binnen het stadscentrum twee structuren gevonden die wijzen op een proto-urbane nederzetting. De eerste die werd gevonden was tevens de oudste en vormde de meest typsiche vroegmiddeleeuwse structuur van een nieuw groeiende stad. De tweede die werd gevonden was dan ook een vervolg op het eerste en was bijgevolg minder te spiegelen aan die stereotiepe ontstaansstructuur. Dit is geen reden om ze te verwerpen, integendeel. Het tweede geval toont het organische groeimodel van een middeleeuwse stad. Deze D-structuren zijn dus ook toe te passen op verder gevorderde stadsweefsels, al lijken ze dan minder te voldoen aan de gestelde regels.

Volgend op deze twee patronen werd in de 13de eeuw en nog later in de 15de eeuw, meer bepaald onder het bewind van Jan zonder Vrees, graaf van Vlaanderen, Oudenaarde volledig omwald en ommuurd. Als volgt worden deze twee vroegmiddeleeuwse D-vormige structuren uitgebreid weg van de Schelde. Op die manier krijgen we eigenlijk te maken met een exponent van de vroegste stadsstructuur in de 16de-eeuwse stad. Al moeten we hier de opmerking maken dat er ook andere factoren hierin meespeelden zoals de invalswegen. Zo spelen ook de Hoog- en de Neerstraat op de linkeroever en de Baar- en de Bergstraat op de rechteroever een rol in het ontstaan van de latere ommuring van de stad. Hierover meer bij het themaonderdeel “Stadsomwalling”.

Het dicht naast elkaar voordoen van deze twee structuren, Oudenaarde en later Pamele, had echter een onvoorzien gevolg. De grensafbakening tussen beide zou lange tijd voor problemen zorgen. Niet alleen grensden er twee heerlijkheden aan elkaar, maar ook twee parochies. Daarenboven behoorden deze twee parochies niet tot hetzelfde bisdom. De St-Walburgaparochie van Oudenaarde behoorde tot het bisdom van Doornik, de Pamelekerk behoorde tot het bisdom Kamerijk. De kaart van Jacob van Deventer is een ideaal middel om deze problematiek aan te tonen.

Algemeen werd aangenomen dat de Schelde niet alleen de grote grens was tussen het Duitse Keizerrijk en het Franse Koninkrijk, maar ook tussen de twee bisdommen. Ware het niet dat in Oudenaarde de Schelde zich in verschillende takken opsplitste. Niet alleen werd er in de 12de eeuw veel over deze zaak gediscussieerd, maar ook tot in de 20ste eeuw was hier onenigheid over, zij het dan op een andere manier. In de 12de eeuw was er geen duidelijkheid tot in 1110 Odo, bisschop van Kamerijk, in de nieuw ontstane parochie van Pamele de grond kwam wijden en hij meteen de grens vastlegde:

“…et ita fines ipsius parochie dividens ut quidquid diuturnior cursus fluminis Scaldi a citeriori termino separat, cum prato quod adjacent, ...”

Voor de contemporaine mens was dit ongetwijfeld bij deze een gedane zaak. Voor hen zal het document meer dan duidelijk genoeg zijn geweest. In de 20ste eeuw, ondertussen bijna 9 eeuwen later, hadden de Oudenaardse vorsers echter een groot probleem met de interpretatie van diuturnior. Aan de ene kant kan ze langstdurend dus de langste stroom betekenen, aan de andere

151 kant kan ze langst bestaande dus de oudste stroom betekenen.818 In de jaren ’50 van de voorgaande eeuw werd lang over deze twee termen gedebatteerd. Vorsers als zoals Leyman819, Dhondt, Gevaert820, Delfos821, Hoebeke, Koch822 en Willems823 bleven elkaar betwisten. De langstdurende stroom slaat op de kronkelende Schelde in het stadscentrum. Een bocht tussen twee punten is altij langer dan een rechte tussen deze twee dezelfde punten. Op de kaart van Jacob van Deventer is dit mooi waar te nemen. De bocht die eerst richting de Pamelekerk gaat rond het kasteel is veel langer dan de Burgschelde die van aan het Zakske recht naar de Krekelput loopt. Beide stromen van het Zakske naar de Krekelput. De Schelde gaat echter in een bocht rond het kasteel terwijl de Burgschelde zo goed als een rechte lijn tussen de twee punten maakt. Wanneer men het over de langst bestaande stroom heeft, dan wordt eigenlijk de vraag gesteld of de Burgschelde ouder of jonger is dan de kronkelende Schelde. De grote vraag was eigenlijk of de Burgschelde al dan niet een gegraven of een natuurlijke arm van de Schelde was. Als het een gegraven arm zou zijn, dan was de uitkomst eenvoudig: de Burgschelde zou dan niet alleen de kortste zijn, maar ook de jongste. Als het een natuurlijke zou zijn, dan bleef het debat open: de Burgschelde zou dan eveneens de kortste zijn, maar daarom niet per se de jongste.

Het waren Delfos en Willems die tot de enige stevige conclusies kwamen. Volgens hen liep tot in de 18de eeuw de grens op de S-vormige bocht en niet op de Burgschelde en behoorde de Burg tot in 1556 met zekerheid tot het bisdom Doornik.824 Mijns inziens is dit ook de meest voor de hand liggende keuze. Volgens de wetten van de hydrografie kronkelt een rivier doorheen het landschap, in de vorm van meanders. Een rechte rivier bestaat niet in de natuur. De hedendaagse Schelde is een onnatuurlijke rivier, die in stand wordt gehouden door het toedoen van de mens. De kronkelende rivierbochten zijn dus niet alleen de langste stromen in de stad, maar tevens de oorspronkelijke en de oudste. De rechtgetrokken armen zijn van menselijke aard. Ze zijn gegraven en dus niet alleen korter, maar ook jonger. Bij deze kan met recht en rede worden gesteld dat de kronkelende bocht de grens was tussen de twee bisdommen.

9.3 Straatpatronen

In het 16de-eeuwse wegennet kunnen zich patronen voordoen die ons iets meer vertellen over de geschiedenis van Oudenaarde. Net zoals de proto-urbane structuren ons iets kunnen vertellen over de groei van Oudenaarde, kunnen specifieke patronen in het wegennet ons iets vertellen over bijvoorbeeld de economische activiteiten die er gebeurden of bijvoorbeeld of het over organische of planmatige groei ging.

818 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 19. 819 Leyman, Proeve tot verklaring betwiste Latijnse teksten 1110-1117, 1952-1953. 820 Gevaert G., Nog over het ontstaan van Oudenaarde, 1952. 821 Delfos L., Oudenaarde en Pamele voor 1117, 1956. 822 Koch A.C.F., Het land tussen Schelde en Dender voor de inlijving bij Vlaanderen (met een opmerking over het ontstaan van Oudenaarde), 1956. 823 Willems R., Een oud grensgeschil: parochiale grens Oudenaarde Pamele, 1963-1964. 824 Delfos L., Oudenaarde en Pamele voor 1117, p. 85.

152 9.3.1 Doodlopende straatjes

Gaiardo toonde aan dat doodlopende straatjes meestal een specifieke functie hebben.825 Een doodlopende straat verklapt veelal een economische activiteit. Een straat die abrupt eindigt, verbergt op het einde van de straat een activiteit. Er moet altijd een reden zijn waarom een doodlopende straat ‘doodloopt’. Op het einde van een doodlopende straat staat bijvoorbeeld een bepaald gebouw. Alleen langs die doodlopende straat kan dat gebouw worden bereikt. Het gebouw herbergt een specifieke activiteit, anders zou de straat niet doodlopen.

Op de 16de-eeuwse stadsplattegrond van Oudenaarde komen vele doodlopende straatjes voor. Twee grote groepen doen zich voor. Een grote groep eindigt steevast aan water, een tweede grote groep eindigt steevast in het niets. Deze laatste is voor dit hoofdstuk niet van belang. Het zijn veelal straten die eindigen in het veld of in een bos. Deze wijzen niet op een specifieke activiteit maar op het feit dat Jacob van Deventer niet verder heeft gewandeld over de weg en de straat dan ook niet heeft verder getekend. Het gaat bij deze tweede groep vooral over zijstraten. Ze geven dus geen bepaalde activiteit weer, ze geven eerder weer of de weg al dan niet belangrijk is. Een straat eindigend in een bos kan natuurlijk wijzen op eventuele bosbouw of houtindustrie.

De tweede groep geeft echter wél een specifieke activiteit weer. Er is een bepaalde reden om een straat te laten doodlopen op water, anders zou de straat er niet naartoe leiden. Rivieren, vijvers, meren, enzovoort hadden verschillende economische mogelijkheden. Visindustrie, transport van goederen, aan- en afvoer van proper of vuil water, enzovoort zijn redenen om via een straat naar het water te gaan. In de 16de eeuw werden doodlopende straatjes naar water ‘waterscheppen’ genoemd. In de Landboeken en de Penningkohieren komt de term waterschep of waterscep veelvuldig voor. Op de 16de-eeuwse plattegrond zijn er veel waterscheppen te zien, maar Jacob van Deventer heeft niet alle waterscheppen afgebeeld. In de Einestraat, tegenover het gasthuis, doet zich een mooi voorbeeld voor van een waterschep . Een waterschep bestond meestal uit enkele trappen richting het water. Het was een gemeenschappelijke plaats waar men water kon scheppen.826 Waterscheppen waren te vinden in het Raemstraatje827, te Bachten Meulen828, bij de Einepoort829, op de Borg830, enzovoort. In de Einestraat bevonden zich twee waterscheppen.831 Volgens Delfos was er zelf een klein haventje in de Einestraat.832 De waterschep in het midden van de Einestraat groeide later uit tot de straat Lappersfort. Lappersfort had verschillende betekenissen. Volgens Borremans betekent Lappersfort o.a. ‘het oplappen van schepen’.833 Het kan ook op een bepaalde vissoort slaan die zich voornamelijk voordeed in grachten.834 De naam Zakstraatje is tevens een typische benaming

825 Gaiardo L., Gangen in Brussel, p. 8. 826 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 181, 201. 827 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 36. 828 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 33. 829 Van De Putte J., De Eindries, p. 16. 830 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 30. 831 Minnaert S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, p. 30. 832 Delfos, Oudenaarde en Pamele voor 1117, p. 88. 833 Borremans P., Proeve van etymologische verklaring van enkele Oudenaardse straatnamen, p. 259. 834 Borremans P., Proeve van etymologische verklaring van enkele Oudenaardse straatnamen, p. 260.

153 voor een doodlopende straat.835 Het eindigde in de 16de eeuw ook op een waterschep in de Burgschelde.

Andere economische activiteiten op het einde van doodlopende straten zijn herbergen, blekerijen, enzovoort. Het doodlopende straatje ten westen van het Stadhuis liep naar de herberg Den Franschen Schilt . Op de Eindries lopen verschillende doodlopende straatjes naar de blekerijen . Een aparte categorie zijn de doodlopende straten die leiden naar markante gebouwen. Zij eindigen niet op een economische activiteit, maar eerder een religieuze of profane activiteit. De straatjes naar de kerk van Bevere en het Maagdendalestraatje zijn maar enkele voorbeelden .

Als vervolgens het aantal doodlopende straatjes per onderdeel van de kaart wordt opgeteld, kan een vergelijking worden gemaakt i.v.m. de economische activiteit. Hoe meer doodlopende straatjes, hoe meer economische activiteiten zich voordeden. Telkens werd ongeveer het middelpunt van het onderdeel bepaald en werd vandaaruit telkens een even grote cirkel getrokken . De hoeveelheid doodlopende straatjes staat dus in verhouding tot de concentratie aan economische activiteiten per onderdeel. In Oudenaarde zelf zijn op de kaart 15 doodlopende straatjes te tellen. In Bevere 4, op de Eindries 3, te Ename 2, in Edelare 4 en in Leupegem 2. De hoogste concentratie doodlopende straatjes ligt dus in het stadscentrum. Daarnaast is het ook alleen Oudenaarde die 3 pleinen bezit waarvan 2 markten . Dit is ook niet onlogisch. De stad had een centrale functie die een aantrekkingskracht had ten opzichte van het platteland. In de 16de eeuw trok een constante inflow naar de stad. In de stad deed zich dan ook een hoeveelheid aan verschillende economische activiteiten voor. Verschillende ambachten, transportmogelijkheden, centrale functies, enzovoort waren in de stad terug te vinden. Vijf toegangspoorten zorgden ervoor dat deze economische activiteiten en centrale functies op een vlotte manier te bereiken waren .

9.3.2 Visgraatpatroon

Een ander straatpatroon dat zich kan voordoen, is een visgraatpatroon. Wanneer rond een centrale as verschillende nieuwe straatjes ontstaan, ontstaat als het ware een visgraatpatroon. Een visgraatpatroon in het wegennet kan duiden op een planmatige aanleg, al hoeft dit niet altijd zo te zijn.836 In de wijk Bachten Meulen zal zich ongetwijfeld dergelijk visgraatpatroon hebben voor gedaan. Op de kaart van Jacob van Deventer is dit niet op te merken, maar deze buurt was grotendeels opgebouwd uit steegjes. Deze steegjes waren naar alle waarschijnlijkheid van geen belang voor Jacob van Deventer en werden daarom ook niet afgebeeld. Haaks op de twee straten in Bachten Meulen waren nochtans vele toegangswegjes gesitueerd om naar de arme en kleine huisjes te bereiken . Of het hier om een planmatige aanleg van hogerhand gaat, valt te betwijfelen. Het toont mijns inziens eerder de snelle groei aan van de stad. Tussen de Grachtschelde en de Oude Schelde werden twee centrale straten aangelegd. Al snel werden huisjes opgericht die haaks op de twee straten steegjes nodig hadden om toegang tot de verschillende huisjes te hebben. Het duidelijkste visgraatpatroon doet zich voor in het centrale deel van de stad. De Hoog- en de Neerstraat vormen twee centrale assen dwars door Oudenaarde. Ze werden eertijds aangelegd op de

835 Damman J., Toponymie van Oudenaarde, p. 202. 836 Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuws stedelijke ruimte, p. 201.

154 grens tussen het hoge en het lage gedeelte van de stad. Vanuit de Garenmarkt, als het ware de bakermat van Oudenaarde, ontstonden deze twee straten wég van de Schelde. De Schelde was toen een te groot opstakel. De uitbreiding van de proto-urbane nederzetting verliep noordwestwaarts.837 Haaks op deze assen ontstonden de eerste wijken van Oudenaarde. Rond de Broodstraat, de Einestraat, de Kattestraat, de Wijngaardstraat, de Borregang, het steegje naar de herberg Den Franschen Schilt en het Hospitaalstraatje vestigden zich de eerste inwoners.

9.3.3 Verdichtingstraatjes

Een derde stratenpatroon dat zich voordoet op de 16de-eeuwse stadsplattegrond zijn ‘verdichtingstraatjes’.838 Verdichtingstraatjes vullen zoals de term laat blijken een stuk grond op. Ze maken dat een open stuk land wordt verdicht met straatjes en opgevuld met huizen. Het gaat steevast over het verdichten van een stuk land aan de binnenkant van een rivierbocht. Gelijk met de rivier wordt een straat of kaai aangelegd. Loodrecht op deze kaai wordt een centrale straat gebouwd. De verdichtingstraatjes vullen vervolgens de ruimte op tussen de centrale straat en de kaai.839 Op de Ham, op de rechteroever van de Schelde, doet zich dergelijk fenomeen voor. De Smallendam is de straat of kaai die naast de Schelde werd aangelegd. Loodrecht hierop kwam de straat genaamd de Ham te liggen. De ruimte tussen de Ham en de Smallendam werd opgevuld door drie verdichtingstraatjes. Rond de verdichtingstraatjes werden vervolgens huisjes gebouwd. Vandaag de dag is de Ham echter terug een leeg plein geworden. De verdichtingstraatjes zijn niet blijven bestaan. Op de Borg doet zich een gelijkaardig fenomeen voor. Het Levietenstraatje en de Begijnhofstraat verdichten de ruimte tussen de Burgschelde, de Schelde en de Burgstraat .

Een vierde patroon dat zich in het wegennet voordoet op de kaart van Jacob van Deventer is een dambordpatroon. Een dambordpatroon kan wederom het planmatige in een wegennet aantonen.840 Kronkelende wegen zullen meestal organisch zijn gegroeid. Wegen die evenwijdig liggen zijn meestal met voorbedachten rade aangelegd. Maar ook hier vormt de uitzondering de regel. De straten in de Eindries vormen een nagenoeg vierkant dambordpatroon. Verticaal en horizontaal liggen telkens een viertal straten evenwijdig met elkaar. De Buitenste leieweg, de Dweestraat en de Pottierstraat, de Fortstraat, de Wostyne en de Abeelstraat en de Vuilstraat lopen alle vijf evenwijdig met elkaar, loodrecht op de Schelde. De Kleine en de Grote Eindries, de Groene Eindries en de Nieustraat, de Eecxkensstraat en de Broekstraat lopen quasi evenwijdig met de Schelde, loodrecht ten opzichte van de vorige 5 straten . Dit dambordpatroon toont aan dat het goed mogelijk is dat de Eindries stelmatig werd ontgonnen. De Eindries bestond voornamelijk uit laaggelegen, zompige gronden. Bij het langzaamaan droogleggen van de meersen werd waarschijnlijk op een georganiseerde en geordende manier te werk gegaan. Straat per straat werd aangelegd nadat een stuk was gedraineerd. Het stelselmatige weerspiegelt zich in het dambordpatroon.

837 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 14. 838 Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuws stedelijke ruimte, p. 204. 839 Vannieuwenhuyze B., Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuws stedelijke ruimte, p. 206. 840 Het standaardwerk dat hier werd voor gebruikt, werd geschreven door Beresford. Beresford M., New Towns of the Middle Ages: Town Plantation in England. Het gaat over het al dan niet planmatige van stadsontwikkeling. Achter een wegennet met dambordpatroon kan een vooropgestelde planning schuil gaan.

155 Deze verschillende aangehaalde patronen zijn voornamelijk hypotheses. Als we de kaart laten spreken, dan kunnen dergelijke patronen worden ontdekt. Of ze ook een bepaalde historische inhoud hebben, is een andere zaak. Het geeft wel de mogelijkheden weer om nieuwe pistes te onderzoeken bij de studie naar de stadsontwikkeling van Oudenaarde.

9.4 De relatie tussen het wegennet en de infrastructuren

De focus van dit onderdeel ligt op het gebied intra-muros. De voorsteden waren in de 16de eeuw nog niet verder gegroeid dan grote straatwijken. Een stedenbouwkundige analyse enkel toespitsen op wat nog niet is uitgegroeid tot steden is zinloos. Daarenboven wordt in dit onderdeel de nadruk gelegd op de stedelijke infrastructuren. De voorsteden hadden geen stedelijke infrastructuren zoals een stadsomwalling. Dit is de reden waarom dit onderdeel voornamelijk zal focussen op het gebied intra-muros.

9.4.1 De wegen in relatie tot de stadsomwalling

De relatie tussen het wegennet en de stadsomwalling is duidelijk in de casus Oudenaarde. Wanneer het wegennet de stadsomwalling volgt, betekent dit meestal dat het wegennet nadien werd aangelegd. Wanneer de stadsomwalling het wegennet volgt, hebben we te maken met een omgekeerde situatie. In Oudenaarde deed zich duidelijk beiden voor. Enerzijds volgt het wegennet de stadsomwalling, anderzijds volgt de stadsomwalling het wegennet. Op de linkeroever van de Schelde bepaalden de Hoog- en de Nederstraat, de Kattestraat en de Einestraat de ligging van de stadspoorten en dus dito muren. Het is niet de ligging van de poorten die de ligging van de straten bepaalden, maar de bebouwing en het ontstaan van de eerste wijken rond die straten die de ligging van de stadsommuring bepaalden. Op de rechteroever zorgden de Berg- en de Baarstaat voor de brede kuipvorm rond Pamele. Omgekeerd zijn het de patrouilleweg en de leiewegen die de bouw van de stadsomwalling hebben gevolgd. Rond de stadsmuren lag een stuk niemandsland dat in het bezit was van de stad. Deze werden gebruikt om de muren vrij te houden en te kunnen patrouilleren. Deze patrouillewegen aan de binnenkant van de stad werden Remparden of Tussenmuren genoemd. Deze straatnamen bestaan tegenwoordig nog altijd. De leiewegen waren de wegen rond de leie. De leie was de tweede of de buitenste stadsgracht. De wal ertussen en de weg buiten de stadsomwalling werden de leiewegen genoemd. Zij volgen de ligging van de stadsomwalling. Van de leiewegen blijft niets meer over.

Een voordeel van de digitale analyse wordt in dit onderdeel naar voor geschoven. Door het in relatie plaatsen van het wegennet en de stadsomwalling komen enkele interessante structuren naar voren. Door het aanvinken van enkel deze twee componenten werd de verdedigingstructuur van Oudenaarde duidelijker. De stadsomwalling kan eigenlijk in 3 verschillende delen worden opgedeeld. Één deel omvat de Meerspoort-Beverepoort-Einepoort, een tweede deel omvat Einepoort- Bourgondië Kasteel en aan de andere kant Meerspoort-Baarpoort en een derde deel omvat het stuk stadsomwalling tussen de Berg- en de Baarpoort.

156 Het deel Meerspoort-Beverepoort-Einepoort wordt gekenmerkt door brede oninneembare verdedigingsgordel. De gordel bestaat uit de ommuring met patrouilleweg met daarrond een dubbele gracht met een wal en een leieweg. Enkel langs de versterkte poorten kan men de stad binnen.

Het deel tussen de Einepoort en het Bourgondisch Kasteel en aan de andere kant tussen de Meerspoort en de Baarpoort wordt enkel gekenmerkt door een ommuring. Er is geen dubbele stadsgracht of een leieweg te bespeuren. Dit lijken twee zwakke schakels in de Oudenaardse verdediging te zijn, ware het niet dat daar de Schelde kronkelend Oudenaarde binnen- en buitenkomt. Aan de kant van de Meerspoort betekent dit dat naast de stadsgracht de Schelde er dienst doet als leie. Daarenboven liggen de meersen daar als extra verdedigingsinfrastructuur. Aan de kant van de Einepoort doet zich tevens een wirwar aan waterlopen voor zodat het ook daar niet gemakkelijk is Oudenaarde binnen te dringen.

Het derde deel, tussen de Berg- en de Baarpoort, kenmerkt zich net als het eerste deel met een dikke verdedigingsgordel. Deze is echter minder breed dan de eerste. Dit wordt echter perfect opgevangen door de twee duyckers aan de Berg- en aan de Baarpoort. Deze duykers zijn de slalommende wegen tussen de stadsgracht en de leie net voor de poorten. Op die manier kon nooit recht naar de poort toe worden gegaan. Als aanvaller moest men 3 korte bochten nemen vooraleer aan de toegangspoort toe te komen. Tegen dan kon een aanval al worden geneutraliseerd.

Een relict van dit samengaan tussen wegennet en stadsomwalling is de peervorm van Oudenaarde. Oudenaarde heeft eeuwenlang vastgezeten in een keurslijf door de stadsomwalling. Als de 16de- eeuwse kaart via het computerprogramma Google® Earth® op het hedendaagse stadsplan wordt geprojecteerd, dan is er sindsdien amper iets veranderd aan de peervorm van Oudenaarde.

9.4.2 De wegen in relatie tot de hydrografie

Als het wegennet wordt uitgezet tegenover de hydrografie, wordt ook deze dichte relatie duidelijk. In de eerste plaats valt de dikke dubbele band water op rond de stad. In de bekende peervorm nestelt het water zich tussen de patrouilleweg, de binnenste en de buitenste leieweg. Deze peervorm wordt in het midden doorsneden door de Schelde en haar zijarmen. Links en rechts van deze watermassa ontwikkelden Oudenaarde en Pamele zich. Tussen deze verschillende kronkelende waterlopen in het centrum van de stad krioelden verschillende straatjes en steegjes. Aan de hand van de relatie tussen het wegennet en de hydrografie wordt al snel de nauwe link tussen Oudenaarde en haar waterlopen duidelijk. De Scheldestad had haar bijnaam Le Petit niet voor niets gekregen.

157 10 De stad op kaart: andere stadsplattegronden

De 16de-eeuwse kaart werd naast de 19de-eeuwse kadasterplannen ook vergeleken met andere stadsplattegronden. Een gelijtijdige kaart van Oudenaarde werd nog niet gevonden. De eerstvolgende kaart die een overzicht geeft van Oudenaarde is bijna een eeuw ouder. Midden 17de eeuw maakte Sanderus een stadzicht van Oudenaarde. Het eerste cartografisch document dat de kaart van Jacob van Deventer kan evenaren is de maquette van de Nézot uit de 18de eeuw. Tenslotte werd sporadisch ook naar andere kaarten van Jacob van Deventer gekeken om meer te weten over de stadsplattegronden van van Deventer in het algemeen.

10.1 Sanderus: Oudenaarde in de 17de eeuw

Sanderus’ Flandria Illustrata werd in 1641 uitgegeven.841 Dit is bijna een eeuw later dan de Jacob van Deventerkaart. De Flandria Illustrata is een historiografisch en cartografisch werk dat de voornaamste steden en dorpen van het graafschap Vlaanderen illustreert. Tegenwoordig wordt het werk omschreven als weinig objectief maar wordt het gewaardeerd voor de prachtige tekeningen en kaarten.

De Flandria Illustrata werd verschillende keren heruitgegeven. De bekendste uitgave is deze van Blaeu. Oorspronkelijk was het de bedoeling onder het werk onder Hondius uit te geven. Tussen 1641 en 1644 werd het werk ingekleurd door de gebroeders Bleau en uitgegeven. In 1753 werd het werk ook in het Nederlands gedrukt onder de titel Verheerlykt Vlaandre.842

Het eigenlijke opzoekingswerk werd gedaan door de kanunnik uit Ieper Antonius Sanderus. De kaarten werden echter opgetekend door Vaast du Plovich. In de legende linksonder de Oudenaardse kaart staat Vedastus du Plovich Geometra. Naast de ontwerper geeft de legende ook nog de Latijnse naam van de markantste gebouwen weer en vermeldt het het toenmalige Oudenaardse stadsbestuur. Enkele delen uit de legende worden echter niet aangeduid op de kaart.

10.1.1 Verschillen en gelijkenissen

Ik wil deze kaart vergelijken met de 16de-eeuwse kaart omdat het de kaart die in tijd het dichts bij de Jacob van Deventerkaart aanleunt. Uit deze vergelijking zullen we kunnen vaststellen welke kaart nu het best bij de realiteit weergeeft.

De gebouwen op Sanderus’ kaart zijn net als bij de kaart van Jacob van Deventer in opstand getekend. Naast dit perspectief gebruikt hij echter geen ander perspectief zoals van Deventer wel deed met zijn loodrechte projectie, noch gebruikte Sanderus de triangulatietechniek, waardoor er

841 Devos P. en Maeyaert P., Historische huisgevels te Oudenaarde, p. 28. 842 Claude Sorgeloos, Antonius Sanderus, Flandria illustrata.

158 meer vertekeningen zijn dan op van Deventers kaart.843 De kaart is niet zoals de 16de-eeuwse kaart met het noorden naar boven gericht: het noorden bevindt zich rechtsboven de gravure. Op het eerste zicht zijn er dus veel elementen die pleiten in het voordeel van Jacob van Deventer.

Ze bevat een zeer hoge cartografische en grafische gedetailleerdheid. Op de kaart zijn de gebouwen in perspectief getekend en vertonen zelfs met de hedendaagse toestand ervan een enorme overeenkomst met de realiteit. Ook de gewone huizen zijn veel realistischer en gedetailleerder getekend dan de kaart van Jacob van Deventer, maar uiteraard niet in dezelfde mate als de karakteristieke gebouwen. Het was onmogelijk om elk pand te reproduceren.

Als we de kaarten vergelijken zien we al snel enkele grote verschillen. In de eerste plaats vertoont de kaart van Jacob van Deventer een grotere objectiviteit omdat hij o.a. de triangulatietechniek gebruikt en zo geen vertekeningen creëert. Van Deventer hanteert een moderner perspectief en een modernere oriëntatie van de kaart. Op dat vlak is de kaart van Jacob van Deventer betrouwbaarder dan deze van Sanderus. Wat de intekening van de gebouwen betreft, vormt Sanderus dan weer een betere bron. De karakteristieke gebouwen zijn nagenoeg reëel nagetekend. Zelf de weerspiegeling in het water van de torens van het Pamelekasteel is afgebeeld. Op vlak van oriëntatie en lokalisatie is de kaart van van Deventer betrouwbaarder. Op vlak van representatie van de stad, is de kaart van Sanderus betrouwbaarder. Dit verschil zit hem ook in het opzet van de cartografen: Jacob van Deventers opdracht was het tekenen van een geografisch betrouwbare militaire kaart die het makkelijker moest maken om zich te kunnen oriënteren en verplaatsen. Sanderus’ bedoeling was het weergeven van de verschillende mooie troeven van Oudenaarde. Die werden dan ook zo gedetailleerd mogelijk weergegeven. Waar deze zich exact op de kaart bevonden deed er niet toe. Beide kaarten zijn dus op hun eigen domein betrouwbaar te noemen. Al oogt de kaart van van Deventer door zijn wetenschappelijkere en modernere methode betrouwbaarder dan deze van Sanderus. Ook vanuit ons hedendaags standpunt en in vergelijking met de huidige manier van karteren is de kaart van Van Deventer juister dan deze van Sanderus. Maar ook dit ligt in het verlengde van de opzet waarin heden ten dage kaarten worden gemaakt: zij worden niet zoals bij Sanderus gemaakt om steden, landen of gebieden hun schoonheid te tonen (daar hebben we tegenwoordig de fotografie voor), maar om ons op een juiste en gemakkelijke manier te kunnen verplaatsen. Dit idee ligt dichter bij de opzet van van Deventers kaart en oogt daarom betrouwbaarder. Het gevolg is dat de kaart van Sanderus onmogelijk te projecteren viel op de andere kaarten. Het vergelijken van de kaarten gebeurde dus voornamelijk door het bekijken van de kaarten, niet door de kaarten aan elkaar te linken.

Verschillende elementen zijn terug te vinden op de Sanderuskaart die niet worden weergegeven op de kaart van Jacob van Deventer. Ofwel werden deze elementen pas in de loop van de 16de en 17de eeuw opgericht ofwel ging één van de cartografen in de fout. Zo geeft Sanderus de molens intra- muros wél weer. Op de Grachtschelde is de Grachtmolen te zien, aangeduid als Molae Aquaticae, en de Hammolen en de Cattemolen zijn ook weergegeven. Deze laatste bestond ten tijde van Jacob van Deventer nog niet. De bastions die te zien zijn op Sanderus’ kaart werden pas op het einde van de 16de eeuw aangelegd.844 Toen pas werd de Cattemolen opgetrokken. Daarom is op de 17de-eeuwse kaart de Molenstraat wél getekend en niet op de kaart van Jacob van Deventer.

843 Claude Sorgeloos, Antonius Sanderus, Flandria illustrata. 844 Lachaert P.-J., Oudenaarde 1708. Een stad, een koning, een veldheer, p. 127.

159 Het 16de-eeuwse Oudenaarde hadden niet minder dan 3 schuttersgilden hun vereniging: de St- Hermesgilde, de St-Jorisgilde en de St-Sebastiaansgilde.845 Op de kaart van Sanderus zijn de schuttersgilden duidelijk te bemerken terwijl dit bij de kaart van Jacob van Deventer niet het geval is. Het is echter niet uitgesloten dat beide cartografen verkeerd zijn. Jacob van Deventer heeft de schuttersgilden dan niet expliciet weergegeven, de ligging van de oefenterreinen op de Sanderuskaart komen ook niet overeen met de literatuur. Zo had het schuttershof van St-Sebastiaen hun oefenterrein in 1572 op Bachten Muelene terwijl dit op de kaart van Sanderus op de Ham ligt.846 Of zouden de terreinen sindsdien verander zijn van ligging? Een opmerkelijk verschil is dat tegen het midden van de 17de eeuw de St-Joriskapel en de St-Walburgakerk zijn omgord door kleine huisjes. Op de 17de-eeuwse kaart staat vervolgens nog het praetorium de Mulhem, de domini de Tassis en de domini Comitisae de Barlaymont.

Als gevolg van het uitblijven van de triangulatietechniek bij Sanderus, is de ligging van enkele straten betreurenswaardig. De manier waarop de Broodstraat, de Smallendam en de Hoog- en Nederstraat zich ten opzichte van elkaar situeren klopt niet met de huidige situatie . Zo ligt het Borregangstraatje bij Sanderus veel te noordelijk. De Borregang lag oorspronkelijk in het verlengde van de Kattestraat. Op de kaart van Sanderus is dit niet het geval. De Bekstraat is op zijn beurt op de 17de-eeuwse kaart veel kleiner dan het Refugestraatje. Tenslotte is ook de ligging van het wegennet tussen de Baar- en de Bergstraat op de kaart van Sanderus onjuist. De Pamelekerk ligt er tussen de Berg- en de Baarstraat. Het kerkhof is zelf verbonden door een straat met de Bergstraat en de ligging van het Zwarte Zusterklooster van Pamele is verkeerd gesitueerd ten opzichte van de straat. Bij de Nézot en Jacob van Deventer ligt het klooster ten zuidwesten van het kerkhof, bij de Sanderuskaart ten noorden. Het wegennet laat dus op de Sanderuskaart te wensen over.

Op de Sanderuskaart worden Heyne, Gendt of Gandavum en Beveren vermeldt. Net als op de van Deventerkaart staat Beveren met een eind-n geschreven.

Het aantal torens op de Sanderuskaart komt niet overeen met het aantal torens op de kaart van van Deventer. Op het einde van de 16de eeuw werden de stadsmuren dan ook grondig aangepakt. De bastions op de kaart van Sanderus zijn hier de opmerkelijkste veranderingen.

10.2 de Nézot: Oudenaarde in de 18de eeuw

In de 16de eeuw zorgde de verfijning van de artillerie voor een nieuw concept van versterkingen. De bastions waren beter gewapend tegen de precieze bombardementen. Een ander gevolg was de opkomst van de cartografie en de topografie. Op die manier kon de militaire staf de aanvallen beter organiseren.847 Het waren in de eerste plaats de militaire ingenieurs die met deze laatste opdracht werden opgezadeld. Ze moesten niet meer weergeven hoe mooi de steden waren, maar waar men de stad kon belegeren. Niet alleen de stad werd dus afgebeeld, maar ook de omliggende gebieden. De bekendste experts hierin waren de Franse ingenieurs. Het project is nochtans vooral ontstaan uit

845 Mertens J., De Oudenaardse schutterij van St.-Hermes in de 19de eeuw, p. 81. 846 Stabel P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele, p. 10. 847 Warmoes I., Les plans en relief des places fortes du Nord, p. 11.

160 persoonlijke interesse van koning Louis XIV in 1668.848 We zien dus dat Filips II samen met Jacob van Deventer eigenlijk een eeuw voor waren op hun tijd! Het grootste succes kende het evenwel vooral met de Franse scholing van de ingenieurs. Het ontstaan van de maquettes gaat samen met de overwinningen van de Franse militairen. Onder Louis XV zal het project echter alleen maar verder openbloeien.

In de 17de en 18de eeuw kende het Franse Rijk haar hoogtepunt. Het was toen op het toppunt van haar kunnen. Frankrijk was niet alleen in Europa een heuse grootmacht, maar ook ver daarbuiten vormde het een groot imperium. Op cultureel vlak was het dé natie waar men zich aan wilde spiegelen. Om dit te beschermen stelden de Franse koningen toen ingenieurs aan om verdedigingswerken uit te voeren. Vauban was ongetwijfeld de meest legendarische onder hen, maar ook Nicolas de Nézot behoorde tot deze intellectuele elite in Frankrijk. In 1699 werd de Nézot geboren en genoot later een wetenschappelijke vorming opgeleid in de wiskunde en de hydraulica.849 Na zijn studies werd hij één van de ingenieurs onder Lodewijk XV.

Nicolas de Nézot kende een ontegensprekelijke reputatie als maquettebouwer. Zijn eerste plan relief vervaardigde hij in 1736 van de stad Briançon. In 1746, tien jaar later, werkte hij de maquette van Oudenaarde af. 850

De indrukwekkende maquette bestaat uit 11 panelen. Het stuk meet 5,48 op 4,16 m en heeft een schaal van 1/600.851 De maquette werd gemaakt tijdens de campagne van Louis XV in Vlaanderen gedurende de Oostenrijkse Successieoorlog.852 Ze is naar alle waarschijnlijkheid gebaseerd op de gelijktijdige kaart die wordt bewaard te Vincennes.853 In 1746 werd deze kaart ingetekend. Een voordeel aan de kaart is wel dat er een legende is bijgevoegd. Niet alleen krijgen alle vestingsonderdelen een nummer met uitleg, ook de markante gebouwen worden benoemd. De kaart van Vincennes hanteert ook symbolen om het de onbebouwde ruimtes te duiden.

symbool betekenis Vertaling

J Jardin Tuinen T Terre akkerland P Prairie grasland M Marais moeras V Verger boomgaard 64 Blanchiries blekerijen 65 Tanneries leerlooierijen Kleurlegende gebruikt op de stadsplattegronden van Jacob van Deventer

848 Warmoes I., Les plans en relief des places fortes du Nord, p. 12. 849 Lachaert P.-J., Oudenaarde 1708. Een stad, een koning, een veldheer, p. 132. 850 Bogaert C., Lanclus K., Tack A., e.a., Bouwen door de eeuwen heen, p.7. 851 Lachaert P.-J., Oudenaarde 1708. Een stad, een koning, een veldheer, p. 122. 852 Warmoes I., Les plans en relief des places fortes du Nord, p. 26. 853 Lachaert P.-J., Oudenaarde 1708. Een stad, een koning, een veldheer, p. 125.

161 Daarnaast gebruikt hij ook de termen Bois, Lande en Tailli. Het eerste begrip is evident en verwijst naar een bosrijk gebied. Een regio waar moerassige veenvorming zich voor doet, wordt aangeduid met Lande. De term Tailli slaat op kreupelhout?

De maquette van Oudenaarde wordt omschreven als “Le joyau de la collection”.854 De verfijndheid van de maquette valt op, zijn rijkheid aan details is bewonderenswaardig. Ze is ook de enige maquette die ook losse delen weergeeft zoals kanonnen en boten. De markante gebouwen zoals de St-Walburgakerk en het Stadhuis zijn evenwel op een verschillende schaal getekend om de herkenbaarheid ervan te vergroten. Het gevolg is dat bijvoorbeeld de huizen naast het kasteel van Pamele kleiner werden afgebeeld om de overeenkomst met het wegennet te laten kloppen.855 De maquette werd gebouwd tussen 1745 en 1747 onder leiding van ingenieur de Nézot.856

10.2.1 Verschillen en gelijkenissen

De vergelijking met deze 18de-eeuwse maquette is voor de hand liggend. Het is het eerste cartografisch document dat sinds midden de 16de eeuw de nauwkeurigheid van de Jacob van Deventerkaart van Oudenaarde evenaart. De kaart en de maquette kunnen nagenoeg perfect op elkaar worden geprojecteerd. De grootste veranderingen doen zich voor in de komst van nieuwe markante gebouwen. Een grote gelijkenis met van Deventer en een groot verschil met Sanderus, is dat de maquette van de Nézot tevens het platteland rondom de stad afbeeldt. Beide de gelijkenis en het verschil hangen dan ook samen met het doel van de kaarten: de Nézot en van Deventer hadden een militaire opdracht terwijl Sanderus een ontspannende en culturele opdracht had.

10.3 Jacob van Deventer: Brussel, Brugge en Kortrijk

10.3.1 Verschillen en gelijkenissen

Naast een vergelijking met een kaarten van dezelfde stad maar van een ander tijdstip, is het ook nodig om een gelijkaardige (ipso facto een gelijktijdige) kaart van Jacob van Deventer van een andere stad te vergelijken met deze van Oudenaarde. Veel voorbeelden zijn er niet voor handen. Zoals reeds vermeld werden deze kaarten veelal in het verleden gebruikt als illustratie en zeker voor de Belgische steden. Enkele steden zijn echter in België wel al op dezelfde manier ontleed en geanalyseerd. In Brussel, de ontwikkeling van een middeleeuwse stedelijke ruimte, van Vannieuwenhyze werd Brussel op deze manier bestudeerd. Carton onderzocht reeds deels de plattegrond van Brugge.857 D’Haene onderzocht de Jacob van Deventerkaart van Kortrijk. De kaarten van Aalst, Geraardsbergen en

854 Warmoes I., Les plans en relief des places fortes du Nord, p. 37. 855 Warmoes I., Les plans en relief des places fortes du Nord, p. 38. 856 Van Cauwenberghe K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, p. 37. 857 Carton C., Een kaartstudie van de stadsplattegrond van Brugge van Jacob van Deventer, paper ingediend voor het vak Stadsgeschiedenis, 2009-2010, 25p. (docent: Van Bruaene).

162 Ninove werden ook reeds kort toegelicht.858 Een vergelijking met deze onderzoeken moet ongetwijfeld leiden tot een groter inzicht niet alleen in de kaart van Oudenaarde maar tevens in de kaarten van Jacob van Deventer in het algemeen. Hiaten zoals onduidelijke gegevens zouden op die manier kunnen worden ingevuld en geduid. Naast deze kaarten bieden de reeds verder gevorderde studies bij onze buurlanden extra vergelijkingsmateriaal. Het onderzoekswerk van de Nederlandse geografen Brouwer en Visser en van de Duitse geograaf Meurer zijn hier enkele voorbeelden van.859

Voor het onderzoek naar de kaat van Oudenaarde werd regelmatig gekeken naar de kaart van Brussel en van Kortrijk. Het afwegen van stedelijke fenomenen, stedelijke densiteit, stedenbouwkundige en ruimtelijke patronen ten opzichte van de verschillende kaarten behoort tot enkele vergelijkingsmogelijkheden. Verschillen in de kaarten kunnen zich uiten in omvang of schaal, complexiteit en spreiding van de bebouwing. Gelijkenissen kunnen worden ontedekt in de ruimtelijk fenomenen en structuren. Een vergelijkende studie tussen deze kaarten kan een nieuw licht werpen op de ontwikkeling en groei van de 16de-eeuwse stad in de Lage Landen.

858 Vande Winkel G. (red.), Gezicht op de steden Aalst, Ninove en Geraardsbergen. Verklarende teksten bij de uitgave van de originele stadsplattegronden van Jacob van Deventer (circa 1565) in: Het Land van Aalst. 859 Voor Nederland: Hofman, W., Ratsma, P., Donkersloot-De Vrij M., e.a., Historische plattegronden van Nederlandse steden Voor Duitsland: Meurer P.H., Pläne Rheinischer Städte bei Jacob van Deventer. Meurer P.H., Deutschland und Luxemburg.

163 11 Besluit

Tot slot van wil deze verhandeling alles nogmaals kort op een rijtje zetten. Zoals het elk werk betaamt, wordt ook hier een besluit genomen. Een opsomming van het onderzoek wil dit evenwel niet zijn. Daarvoor hoef je het werk maar opnieuw te lezen. Wat volgt, is wat we kunnen concluderen over en uit de kaart. In de eerste plaats hebben we de betrouwbaarheid en de troeven van de kaart blootgelegd. Door dit te doen werd het nut van een kaartanalyse aangetoond.

11.1 De betrouwbaarheid van de kaart

Één van de eerste pistes die werd betreden was de betrouwbaarheid van de 16de-eeuwse kaart achterhalen en toetsen. Men ging hier reeds voor meer dan eeuw zonder meer van uit. Studies naar soortgelijke kaarten wezen op de accuuraatheid van van Deventers plattegronden, maar dit werd nog niet expliciet voor de Oudenaardse casus bewezen. Uitgaande van het spreekwoord “De uitzondering maakt de regel”, kon per definitie de kaart van Oudenaarde wel eens minder te betrouwen zijn dan men denkt. Het logisch verstand leerde ons echter dat dit wel heel vergezocht zou zijn. Maar toch, op een wetenschappelijke manier werd dit tot nu toe niet aangetoond. Aan de hand van een wiskundige en analytische methode afgeleid van Hartman en Mekenkamps theorie werd dan ook bewezen dat de kaart zonder meer als zeer betrouwbaar mag worden aangenomen. Reeds in de 16de eeuw werd de cartograaf geprezen voor zijn vaardigheden en voor de nauwkeurigheid van het kaartenmateriaal. Na een gedetailleerde digitale analyse werd dit nogmaals in de verf gezet. Als de kaart wordt vergeleken met andere kaarten, blijkt de 16de-eewse kaart de eerste moderne kaart van Oudenaarde te zijn die de 16de-eeuwse situatie in Oudenaarde en omgeving zeer accuraat weergeeft.

11.2 De troeven van de kaart

Doorheen het onderzoek en doorheen dit artikel is duidelijk geworden dat de kaart enkele belangrijke troeven bezit. Vooral het militaire doel van de kaart zorgde voor deze voordelen. Aangezien de kaart voor militaire doeleinden zou worden gebruikt, moest zij vooreerst juist en accuraat zijn.

In de eerste plaats werd de betrouwbaarheid aangetoond van de kaart. Zonder meer mag worden aangenomen dat de kaart een juiste weergave is van het 16de-eeuwse Oudenaarde. In het onderzoek naar de 16de-eeuwse geschiedenis van Oudenaarde kan en mag de kaart dus niet ontbreken als bron. De kaart hoeft dus niet alleen een illustratie te vormen bij het onderzoek, maar kan juist als verschaffer van informatie worden gebruitk.

Een tweede troef is de accuraatheid van het wegennet. Niet alleen de oriëntatie van de straten ten opzichte van elkaar is zeer exact, maar ook de lengte van de straten op de kaart zijn nauwkeurig.

164 Voor een studie van het 16de-eeuwse wegennet is de Jacob van Deventerkaart een onmisbaar werktuig.

Een derde voordeel van de kaart is de mogelijkheid om de markante gebouwen uit de middeleeuwen gemakkelijk en precies te kunnen lokaliseren. Dit ligt enerzijds in het verlengde van de tweede troef, maar is eigenlijk vooral een gevolg van het militaire doel van de kaart. Lokalisatie en oriëntatie waren twee noodzaken waar de kaart aan moest voldoen om als militair nuttig document te kunnen worden gebruikt. Bijgevolg is het ook voor de hedendaagse historicus een handig document gebleven om te weten waar religieuze, weredlijke en andere markante gebouwen zich voordeden in het middeleeuwse Oudenaarde.

De stadsplattegrond van Oudenaarde heeft nog een andere troef. De kaart werd telkens stadsplattegrond van Oudenaarde genoemd, maar dit geeft de facto een vertekend beeld van de kaart. Het stadscentrum van de Scheldestad wordt inderdaad gedetailleerd weergegeven, maar daar blijft het niet bij. Ook het hinterland werd zorgvuldig ingetekend. Het platteland vormt zelf het grootste deel van de kaart, veel groter dan Oudenaarde zelf. Ook de parochies Bevere, Edelare, Ename en Leupegem worden afgebeeld. Nog een troef van de kaart is dus dat ze ook een bron is voor het landschap rond de stad en niet enkel voor het gebied intra-muros. Bij het bestuderen van de onbebouwde ruimte werd duidelijk dat de kaart een reconstructie van het reliëf uit de 16de eeuw op macro-niveau weergeeft. Het landschap op de kaart is geen opsmuk van de stadsplattegrond maar is juist de situatie zoals ze zich in de 16de eeuw manifesteerde.

11.3 Het nut van de kaartanalyse

Doorheen dit onderzoek zijn enkele belangrijke factoren naar de oppervlakte gekomen niet alleen inzake de stadsplattegrond van Oudenaarde, maar tevens voor de andere kaarten van Jacob van Deventer, en tevens voor het historische cartografisch materiaal in het algemeen.

Het is een huzarenwerk, waarbij met volle concentratie en aandacht, minutieus moet worden geknipt en geplakt. Maar de hoeveelheid aan gegevens over het getekende dat op die manier vrij komt, is immens. Dit onderzoek wil dan ook een aanleiding zijn om dit in de toekomst uit te breiden. De vrijgekomen gegevens worden vervolgens vergeleken met ander kaartmateriaal en primaire bronnen. Het samenwerken van de primaire bronnen zoals de landboeken, de renteboeken en de penningkohieren met de 16de-eeuwse kaart brengt een schat aan informatie naar boven die voordien niet aan de oppervlakte kwam. Het belangrijkste aan de analyse is het zich verdiepen in de kaart, er elke dag mee bezig zijn om zo in de huid van de kaart te kruipen en er alle gegevens uit halen. Soms is het niet onbelangrijk te denken als de kaart.

Het onderzoek dat heeft plaatsgevonden, heeft duidelijk aangetoond wat er allemaal in de mogelijkheden ligt van een gedetailleerde analyse van een historische stadsplattegrond. De kaartanalyse wil dit dus niet alleen aantonen voor deze 16de-eeuwse kaart, maar ook bij uitbreiding vele andere historische kaarten. We hebben door de studie naar de stadsplattegrond van Jacob van Deventer nogmaals aangetoond dat hij een ongelofelijk cartograaf blijkt te zijn geweest. De accuraatheid in zijn werk valt niet te onderschatten, zeker voor die tijd.

165 Een gedetailleerde digitale analyse waarbij de vrijgekomen gegevens werden getoetst aan andere kaarten en primaire bronnen zorgde voor een datering van de kaart. De complexe cartografische inhoud werd ontleed en in een overzichtelijker medium gegoten. Het koppelen van historische, iconografische, archeologische en cartografische kennis zorgde voor een inzicht in de motieven van de cartograaf en voor een ontluiking van het 16de-eeuwse landschap rond Oudenaarde. Door deze cartografisch-historische computertechnische methode kan op een wetenschappelijke manier een waardeoordeel over de kaarten worden geveld. De digitale werkwijze zorgt ervoor dat verschillende consultatieproblemen worden opogelost. De gebruiksvriendelijkheid van de kaart wordt verhoogd waardoor de informatie die de kaart in zich heeft makkelijker naar boven komt.

11.4 Verdere pistes voor nieuw onderzoek

Deze paper komt misschien hier tot z’n einde, maar het werk op zich niet. Een juistere datering zou bijvoorbeeld welkom zijn. Tot nu toe werd de kaart tot op een kleine 10 jaar nauwkeurig gedateerd. De kans wordt kleiner dat de kaart tot op een jaar juist wordt gedateerd, maar de mogelijkheid is er nog. Nog niet alle pistes werden onderzocht. Een dieper onderzoek naar het begijnhof en de refuge van Beaulieu kan eventueel voor nieuwe inzichten zorgen.

Aan de hand van de kaart werd gezocht naar stedenbouwkundige patronen. Als we de kaart laten spreken, dan kunnen dergelijke patronen worden ontdekt. Of ze ook een bepaalde historische inhoud hebben, is een andere zaak. Het ging dan ook voornamelijk over hypotheses. Het geeft wel de mogelijkheden weer om nieuwe pistes te onderzoeken bij de studie naar de stadsontwikkeling van Oudenaarde. De kaart kan dus dienen als leidraad voor nieuw onderzoek.

Veel kan en moet nog worden opgezocht in de primaire bronnen. Verschillende Landboeken van de andere parochies kunnen nog tot nieuwe inzichten leiden. Vooral het wegennet moet nog worden uitgekiend. Veel straten kregen doorheen dit onderzoek ofwel hedendaagse benaming of in het beste geval 19de-eeuwse benamingen. Ondertussen beseffen we ook dat veelal de 19de-eeuwse benamingen in mindere mate overeenkomen met de 16de-eeuwse toestand dan nu. Een goed voorbeeld is de Broodstraat in het centrum van Oudenaarde. In de 19de eeuw werd deze straat omgedoopt naar de Vrijheidstraat door de onafhankelijkheid van België. Na WOII verkreeg ze haar aloude naam terug.

Geheel deze analyse kan worden gekaderd in een groots project of opzet. Het is de bedoeling om alle kaarten van van Deventer opnieuw uit te geven en te onderzoeken. Daarom wil dit artikel niet alleen een analyse betekenen maar ook een aanleiding of aanzet voor of tot verdere onderzoeken. Reeds 1992 werden bij onze Noorderburen de stadsplannen van Jacob van Deventer opnieuw uitgegeven.860 De stadsplattegronden van de Zuidelijke Nederlanden en Noord-Frankrijk wachten nog steeds op een nieuwe reproductie. In België was het nochtans de bedoeling van de Stichting tot bevordering van de uitgave van de plattegronden van Jacob van Deventer om de kaarten in een

860 Koeman C., Visser J.C., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, Alphen aan den Rijn, Canaletto, 1992.

166 facsimile-uitgave van de Belgische en Noord-Franse steden te reproduceren.861 Voorlopig is daar nog niets van in huis gekomen.

Een cartografische en stedenbouwkundige vergelijking van de stadsplannen dringt zich op. Als deze 16de-eeuwse kaarten één voor één worden geanalyseerd en worden vergeleken, wordt een onderzoek over de 16de-eeuwse stad in de Lage Landen mijns inziens een nieuwe onontgonnen terrein. De digitale analyse toepassen op de andere van Deventerkaarten kan leiden tot nieuwe conclusies omtrent enerzijds de kaartenverzameling zelf en anderzijds over de steden in de Lage Landen.

Verder onderzoek is nog mogelijk in de richting van de cartograaf zelf. Over het leven van Jacob van Deventer weten we vooralsnog niet veel. Er zijn ongetwijfeld nog documenten in omloop die nooit werden bestudeerd die ons meer kunnen vertellen over de cartograaf. Daarom hoeft het niet alleen over documenten van de cartograaf zelf te gaan, maar kan het ook onrechtstreeks terug te vinden zijn in archieven van instellingen van steden waar Jacob van Deventer verbleef. Nog steeds weten we weinig over de werkwijze van de cartograaf. Wanneer andere kaarten ook zouden worden onderzocht, kunnen nieuwe hypotheses ontstaan over de manier van werken van Jacob van Deventer. In het verlengde hiervan is het nog steeds gissen naar de verblijfplaatsen van van Deventer. Blijkbaar geven sommige stadsplattegronden subtiel hints die kunnen worden geïnterpreteerd als een mogelijke verblijfplaats van de cartograaf. Op verscheidene stadsplannen wordt vaak een gasthuis, hospitaal of klooster expliciet bij naam genoemd. Vervolgens loont het de moeite om bij deze plaatsen de archivalia te doorbladeren en een verband te vinden dat kan leiden naar nieuwe informatie over Jacob van Deventer. Een verbreiding naar de andere stadsplattegronden van van Deventer is dus ook een nieuwe onderzoekspiste.

861 Koeman C., Visser J.C., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 2.

167

168 UNIVERSITEIT GENT

Oudenaarde op kaart Een grondige analyse van de 16de-eeuwse kaart van Oudenaarde van Jacob van Deventer Bibliografie en bijlagen Cyril Carton 2009-2010

Deze masterscriptie heeft als doel een grondig onderzoek uit te voeren op een 16de-eeuwse kaart van Oudenaarde. Op een digitale manier is het document volledig ontleed geworden. Vervolgens zijn de vrijgekomen gegevens getoetst aan de bestaande literatuur. Naast de 16de-eeuwse kaart van Jacob van Deventer is ook gebruik gemaakt van andere kaarten om de analyse verder uit te diepen.

169 Bibliografie

Verschillende artikels komen uit het Oudenaardse Heemkundig tijdscrhift: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde, van zijne kastelnij en van den Lande tusschen Maercke en Ronne. Dit werd in de bibliografie afgekort met G.K.O.

AUGUSTIJN B., Abdij van Maagdendale te Pamele-Oudenaardde, in: G.K.O., XXXI, 1994, p. 73-105.

BERINGS G., Ename: meer dan een abdij. Historische schets van een dorpsontwikkeling, in: G.K.O., XXIX, 1992, p. 39-76.

BERINGS G., Landschap, geschiedenis en archeologie in het Oudenaardse, Oudenaarde, 1989, 192 p., ill.

BERINGS G., Toponiemen uit het Oudenaardse, in: G.K.O., XXVI, 1989, p. 73-113.

Beverse Herbergen in 1779, in: De Vierschaar, Heemkundige Kring Bevere, jaargang II, 2, mei 2001, p. 14-16.

Bibliografie G.K.O. 1956-2004, in: G.K.O., XLII, 2005, Jubileumnummer, p. 434.

ROOMS L. & WALTERS, Oudenaardsche bibliographie, in: Annales du Cercle archéologique et historique d’Audenaerde, I, 1906-1907, p. 177-206.

BISSCHOPS T., Leven aan de rand? Proeve tot duiding van eenheid, verscheidenheid en continuïteit in de vermogensverhoudingen in en om de stadsrand. Leiden en Oudenaarde aan het einde van de middeleeuwen (ca. 1470 - ca. 1530), Antwerpen, Universiteit Antwerpen (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 2006, 2 dln., 213 & 32 pp.

BLAKEMORE M.J. & HARLEY J.B., Concepts in the History of Cartography, A Review and Perspective, in: Cartographica, volume 17, 4, winter 1980, University of Toronto.

BORREMANS P., Proeve van etymologische verklaring van enkele Oudenaardse straatnamen, in: G.K.O., XLIII, 2006, p. 245-270.

BOUQUÉ E., Opbouw. Goniometrie en driehoeksmeting. Wiskunde voor het secundair onderwijs, Wesmael-Charlier, Namen, 1972, 203 p., ill.

VAN WEGENS I., Het kaarten- en prentenfonds van het hospitaalarchief, in: G.K.O., XXVIII, 1991, p. 215- 241.

CALLEBAUT D., De portus en de abdij van Ename, in: Archaeologia belgica, I, Brussel, 1985, p. 89-94, ill.

CASTELAIN R., De bezittingen en rechten van de heer van Pamele in de regio Oudenaarde (15de en 16de eeuw), in: G.K.O., XXXII, 1995, p. 5-30.

170 CASTELAIN R., De mentaliteit van boeren en burgers in Oudenaarde en zijn kasselrij, 15de-18de, Oudenaarde, 1987.

CASTELAIN R., De Oudenaardse familie Van Rokeghem en haar bezittingen, in: G.K.O., XXIII, 1986, p. 87-106.

CASTELAIN R., De stad Oudenaarde en haar onroerend goed in de 16de eeuw, in: G.K.O., XXX, 1993, p. 5-8.

CASTELAIN R., Een Schuttersgilde in Bevere in 1533, in: De Vierschaar, Heemkundige Kring Bevere, jaargang II, 1, december 2000, p. 8.

CASTELAIN R., Leven op het platteland, 1984.

CASTELAIN R., De Stenen Man, grafelijk leenhof te Oudenaarde, in: Jaarboek van de geschied- en heemkundige kring “de Gaverstreke”, II, 1984, p. 107-116.

DAMMAN J., Toponymie van Oudenaarde, 1959.

DANCKAERT L., L'évolution territoriale de Bruxelles. La cartographie de ± 1550 à 1840, in: Publications du Centre national d'histoire des sciences, II, Bruxelles, Arcade, 1968.

DE MEULEMEESTER J., Burchten en stadsontwikkeling: archeologische beschouwingen bij de kaarten van Jacob van Deventer, in: De Duinen, 1986, XVI, p. 73-91.

DE MEULEMEESTER J., Karolingische Castra in Vlaanderen en Artesië, in: Archaeologia Mediaevalis, XII, Namur, Crédit Communal de Belgique, 1989, p. 22-23.

DE MEULEMEESTER J., La fortification de terre et son influence sur le développement urbain de quelques villes des Pays-Bas méridionaux, Revue du Nord, 1992, LXXIV, 296, p. 13-28.

DE MEYER P.B., Bijdrage tot de geschiedenis der minderbroeders te Oudenaarde, in: G.K.O., XII, 1960. (3 delen)

DE MEYER P.B., De minderbroeders te Oudenaarde (1230-1797), in: G.K.O., Feestnummer, 1956, p. 161-187.

De Molens van Bevere, in: De Vierschaar, Heemkundige Kring Bevere, jaargang III, 1, december 2001, p. 6-7.

DE POTTER F. & BROECKAERT J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. 6e reeks: Arrondissement Oudenaarde. 1: Amougies, Berchem, Berlegem, St.-Blasius-Boekel, St.-Denijs- Boekel, Deftinge, Dikkele, Edelare, Eename, Gent, 1903, 82 p.

DE RANTERE B., Geschiedenis van Oudenaarde van 1557-1567.

DE RANTERE B., Het dagboek. Uitgegeven door Marc de Smet, Geschied- en Oudheidkundige kring van Oudenaarde, 1973-1977.

DE SMET L., Steden van Zuid-Oost-Vlaanderen. III. Oudenaarde, in: Bulletin de la Société belge d’études géographiques, XX, 1951, p. 133-164, ill.

171 DE SMET M., De Oudenaardse straatnamen, XV 1e afl., 1967, p. 127-131.

DE SMET M., Kroniek van de Sint-Pietersbandenkerk van Bevere, Oudenaarde, 1995.

DE SMET M., VANDEPUTTE J. & VANDEVELDE M.J., Gids voor Oudenaarde, 1976.

DE SMET M., VANDEPUTTE J. & VANDEVELDE M.J., Gids voor Oudenaarde en omliggende, Oudenaarde, 1958.

DE SMET M. & VERSMESSEN M., Herinneringen aan Bevere, Oudenaarde, 1978, 109 p.

De Vierschaar, in: Heemkundige Kring Bevere, jaargang I, 2, 2000, p. 1.

DE VREESE K., De “Veil Rentier” (1275), weerspiegeling van het sociale, economische en culturele verleden in de streek van Zuid-Oost-Vlaanderen, in: Gedenkboek 750 jaar Pamelekerk-Oudenaarde 1235-1985, Oudenaarde, 1985, 272 p.

DELFOS L., Oudenaarde en Pamele voor 1117, in: G.K.O., 1956.

DEMUYTERE D., Demografische evolutie in de kasselrij en het arrondissement Oudenaarde (14de- 20ste eeuw), in: G.K.O., XXVI, 1989.

DEVOS P. & MAEYAERT P., Historische huisgevels te Oudenaarde, Oudenaarde, 1974, 154 p.

DEVOS P., Bouwgeschiedenis van de toren der St. Walburgakerk te Oudenaarde, in: Kultureel Jaarboek van de Provincie Oost-Vlaanderen, XXVIII, 1973, p. 191-216.

DEVOS P., Copie conforme uyt een kaerte figuratieven van Eenaeme, in:, XIX, 1978, p. 3-145.

DEVOS P., De Sint-Walburgakerk – De Pamelewijk – Het huis de Lalaing – De Onze-Lieve-Vrouwekerk van Pamele, ter gelegenheid van: Open monumentendag te Oudenaarde, 10 september 1989, 1989, Oudenaarde.

DEVOS P., Het kasselrijhuis te Oudenaarde. Bijdrage tot de geschiedenis van het ambtsgebouw van het kasselrijbestuur Oudenaarde, nu O.-L.-Vrouwcollege, in: Kultureel Jaarboek voor de Provincie Oost-Vlaanderen. Bijdrage, nieuwe reeks, XXIX, Gent, 1989, ill.

DEVOS P., Monumenten en Landschappen in Oudenaarde, uitgegeven naar aanleiding van de Open Monumentendag 1993, Oudenaarde, 1993, 107 p.

DEVOS P., Op het breukvlak van twee werelden: het Vleeshuis van Oudenaarde, Oudenaarde, 1984, 46 p., ill.

DEVOS. P., De Cisterciënzerinnenabdij Maagdendale te Oudenaarde – Het Onze-Lieve- Vrouwehospitaal te Oudenaarde – Het Zwartzusterklooster te Oudenaarde, in: Monumenten en landschappen in Oudenaarde, V, 1993, Oudenaarde.

DEYS H.P., De stadsplattegronden van Jacob van Deventer. Resultaten van recent onderzoek te Madrid, in: Caert-Thresoor, nummer 4, 1989.

DHONDT J., Ontstaan en wording van Oudenaarde, 1944-1945.

172 DHONDT L., Proeve tot een vernieuwde schets van Oudenaarde en het Oudenaardse in de 16de eeuw, in: Robyn L., Historie van de ketterij te Oudenaarde, p. 24-79.

VAN DER DONCKT R., Het Sion te Oudenaarde, in: G.K.O., XXXII, 1995, p. 151-182.

Een plan van Bevere van 1770, in: De Vierschaar, Heemkundige Kring Bevere, jaagang VII, 13, p. 11.

FRANK L., De poging tot het verkrijgen van een octrooi van een steenweg Gent-Oudenaarde-Ath, XVI, 1e afl., 1968, p. 73-90.

GAIARDO L., BILLEN C., COOLS L., e.a., Itineraire des vitrines à Bruxelles : 11 km à la découverte du commerce du centre-ville, Bruxelles, Société royale belge de géographie, 1994, 64 p.

Geklasseerde monumenten en landschappen uit het Oudneaardse, XII, 1e afl., 1960, p. 119-120.

HAEMERS J. & DE JAEGHER L, ‘In den tijt dat de stede van Audenarde beleit was’. De politieke en militaire geschiedenis van Oudenaarde op de kentering van Middeleeuwen en Nieuwe tijden, in: G.K.O., XLVI, 2009.

HARTMAN J.L.H., De analyse van oude kaarten met behulp van de computer, Ontsluiting en gebruik van historische landkaarten/Erschliessung und Auswertung historischer Landkaarten, Maastricht- Keulen, 1988, p. 147-174 (werken uitgegeven door het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap, X, p. 255-272).

Het Leupegems Kroniekske, jaargang 13, 25, 2003, inventaris.

HOEBEKE M., De “Kale” van Oudenaarde: proeve van een etymoligie van het woord KALE, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde, XXV, 1988, p. 23-46.

HOEBEKE M., De etymololgie van Oudenaarde, in: G.K.O., X, 1952-53, p. 32-49.

HOEBEKE M., De Proosdij te Petegem-aan-de-Schelde. Aantekeningen en status questiones, in: G.K.O., XVIII, 1975-76, p. 223-241.

HOEBEKE M., Een oud Pacht-en Renteboek van Oudenaarde. Bouwstenen voor het verleden, in: G.K.O., X, 1e afl., 1952, p. 117-119.

HOEBEKE M., Gwijde van Dampierre schept orde te Petegem, in: G.K.O., XIII, 1963-64, p. 109-124.

HOEBEKE M., Het toponiem Hongerie. Wortes anst Verbi gratia (donum natalicum Gilbert A.R. De Smet), Acco, Leuven, 1986.

HOEBEKE M., Oudenaarde, in: Belgische steden in reliëf, Brussel, 1965, p. 263-293, ill.

HOEBEKE M., Uit de geschiedenis van het Onze-Liev-Vrouwenhospitaal te Oudenaarde, Oudenaarde, 1953, 91 p.

HOEBEKE M., Windgat, een technische term in de Zuid-Nederlandse toponymie, Med. Ver. Naamkunde Leuven, XXX, 1954, p. 127-132.

173 HYMANS H., Ruelens Charles-Louis, in: Biographie Nationale, XX, Bruxelles, Thiry-Van Buggenhoudt, 1908-1910, coll. 391-406.

Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oostvlaanderen, in: Kultureel Jaarboek voor de provincie Oostvlaanderen, 1962, Tweede band, 1963.

VAN DER MEIREN K. & DERDE W., Unieke kaart van Ename uit 1596, in: Ename 974, XXX, 2006.

KETELE J., Vues et monuments d'Audenaerde (dessinés et lithographiés par G. Simonau), 1838.

DHONDT L., Oudenaarde en het Oudenaardse in de 16de eeuw, in: L. Robyn, Historie van de ketterij te Oudenaarde, ed. Dhondt L., Oudenaarde, 1982, p. 24-71.

LACHAERT P.-J., Oudenaarde 1708. Een stad, een koning, een veldheer, Oudenaarde-Leuven, 2008.

LEDENT A., Région et esthétique urbaine. Trois siècles d’évolution de la place du Marché, Brussel, 1961, 147 p., ill.

LEMPKE I., Een klooster, twee plattegronden. Wie heeft er gelijk?, in: Caert-Thresoor, XXV, 4, 2006, p. 121-123.

Leupegem in de beroerde XVIe eeuw, in: Het Leupegems Kroniekske, jaargang 2, I, 1991, p. 3-8.

LEYMAN A., De vroegste Geschiedenis van Ename.

LEYMAN H., Proeve tot verklaring van de betwiste Latijnse Teksten van 1110 en 1117.

MAES M. & MAES W., Refuge ‘De Rame’ van de abdij van Ename in Pamele-Oudenaarde, XXXVI, 1999, p. 233-260.

MEKENKAMP P. & KOOP O., Nauwkeurigheidsanalyse van oude kaarten met behulp van de computer, in: Caert-Thresoor, V, 1986, p. 45-52.

MERTENS J., De Oudenaardse schutterij van St.-Hermes in de 19de eeuw. De terloorgang van een aloude buksschuttersgilde, XXII, 1985, p. 81-98.

MESKENS A., Wiskunde tussen Renaissance en Barok: aspecten van wiskunde-beoefening te Antwerpen 1550-1620, in: Publikaties van de Stadsbibliotheek en het Archief en museum voor het Vlaamse cultuurleven, 1994, 41-43, Antwerpen, AMVC, VIII, 251 p., ill.

MINNAERT S., Inventaris van het landboek van Oudenaarde, gepolykopieerde uitgave, Oudenaarde, 1976, p. 9.

NACHTERGAELE H., De rekeningen van het Onze-Lieve-Vrouwhospitaal te Oudenaarde (1550-1580). Een financiële studie, in: G.K.O., XXX, 1993.

OPSOMMER R., De lenen van het grafelijk leenhof van de Stenen Man in Oudenaarde anno 1366: Uittreksel uit het “Leenboek van Vlaanderen”, XXXII, 1995, p. 239-253.

OPSOMMER R., Het Grafelijk leenhof “de Stenen Man” in Oudenaarde, in: Handelingen I van het kongres georganiseerd door De Leiegouw in Kortrijk, 21-24 augustus 1986, p. 357-366.

174 OPSOMMER R., Oudenaardse reliëfrekeningen en hun belang voor de plaatselijke geschiedenis, in: G.K.O., XXIII, 1986, p. 135.

OUVRY B., Het materiële leven te Oudenaarde, 1450-1600, in: G.K.O., XXI, 1984, p. 121-155.

RAEPSAET L., Chronologisch overzicht van de voornaamste historische gebeurtenissen te Oudenaarde en van het oprichten der merkwaardigster monumenten in de ze stad (tot 1830), in: G.K.O., XII, 1960, p. 108-118.

RAEPSAET L., Ter verklaring van de schilderij “Panorama van Oudenaarde”, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde, X, 1953, p. 175-176.

RENNES H., De stad in het landschap, in: RUTTE (Reinout) & van ENGEN (Hildo), Stadswording in de Nederlanden. Op zoek naar overzicht, Hilversum, Verloren, 2005, pp. 15-46. (=Middeleeuwse Studies en Bronnen, LXXXV)

RUELENS C.L., Atlas topographiques des villes des Pays-Bas au XVIe siècle par Jacques De Deventer, in: Bulletin de la Société royale belge de géographie, VIII, 1884, Bruxelles, Institut national de géographie, 25 p.

RUELENS C.L., Plans topographiques des villes des Pays-Bas au XVIe siècle, Bruxelles, Toint-Scohier, 1820-1890, 11 p.

RUYS R., Veer en Veerdienst in Oost-Vlaanderen, Antwerpen, 1979.

SCHEERLINCK C., Het immobiliënbezit van de poorters te Oudenaarde en Pamele in de tweede helft van de vijftiende eeuw, XXXVI, 1999, p. 193-232.

SCHEERLINCK P., De Zwarte Zusters te Oudenaarde en het Zwartzustershuis te Pamele, Oudenaarde, 1984.

STABEL P., Conjunctuur en immobiliënmarkt in Oudenaarde einde 15de-16de eeuw, XXVI, 1989, p. 3-25.

STABEL P., Het twintigste penningkohier van Oudenaarde – Pamele (1572): uitgave en bewerking (deel 1), in: G.K.O., XXVII, 1990.

TACK G., ERVYCNK A. & VAN BOST G., De monnik-manager. Abt de Loose in zijn abdij ’t Ename.

TRIO P., Middeleeuwse pelgrimsbroederschappen te Oudenaarde, XXVIII, 1991, p. 131-152.

TULLEKEN M.J. & DE SMET J., Oudenaarde in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1972, 156 p., ill.

VAN CAUWENBERGHE E., Lettres sur l'histoire d'Audenarde, 1847.

VAN CAUWENBERGHE K., Historisch morfologisch onderzoek van Oudenaarde, 2004.

VAN DE PUTTE J., De Eindries. Straten, gebouwen, mensen, feiten. Uit de Geschiedenis van Oudenaarde, (Gemeentekrediet van België), Oudenaarde, 1966, 83 p., ill.

VAN DE PUTTE J., De molens van het arrondissement Oudenaarde uit hun geschiedenis, Oudenaarde, 1974, 296 p., ill.

175 VAN DER DONCKT R.A., Het Sion te Oudenaarde, XXXII, 1995, p. 183-215.

VAN DER MEERSCH J.D., Notice sur les monnaies obsidionales d’Audenarde, frappées pendant le siècle de 1582; précédée d’un aperçu historique sur l’état de la ville avant, pendant et après le siècle, Brussel, 1850, 79 p., ill.

VAN DURME L., Toponymische mengelingen uit Oudenaardse bronnen, in: G.K.O., 2005.

VAN HOECKE K., Terugblik op Oudenaarde, Oudenaarde, 1998, 96 p.

VAN RAEMDONCK J.H., Notice publiée à l’occasion de la Mort de M. Charles-Lousi Ruelens, Conservateur à la Bibliothèque de Belgique et discours prononcé aux funérailles, in: Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 1891-92, p. 101-104.

VAN WEGENS I., Het Kaarten- en Prentenfonds van het hospitaalarchief, XXVIII, 1991, p. 215-241.

VANDE VELDE H., Het Oudenaardsche door de Eeuwen heen, Brugge, 1946, p. 277.

VANDEPUTTE J.L.T., De Eindries, 1966.

VANDEPUTTE J.L.T., De molens van het arrondissement Oudenaarde uit hun geschiedenis, Oudenaarde, 1974.

VANDER MEERSCH D.J., Notice historique et généalogique sur le Vicomté d’ Audenaerde, in: M.S.H.B., Gent, 1848.

VANDER MEERSCH D.J., Iets over de kapel van Onze-Lieve-Vrouw, gezegd te Waele, binnen Audenaerde, Feuille d’annonces, 1828, 30 maart.

VANDER STRAETEN E., Notice historique sur l'ancien château de Bourgogne à Audenarde, 1851.

VANDEVELDE L., Evolutie in het uitzicht van Leupegem (XVIe tot Xxe eeuw), XXVIII, 1991, p. 153-176.

VANDEVELDE L., Leupegem in woord en beeld. De geschiedenis, het uitzicht, de mensen, 1978, 143 p.

VANDEVELDE M. T. & VANDEPUTTE J., De huizen van de markt, in: ’t Weekblad, 1957.

VANDEVELDE P., De Geschiedenis der kerkgebouwen van Leupegem tot 1830, Oudenaarde, 1961, 36 p.

VANDEVELDE P., De geschiedenis der kerkgebouwen van Leupegem, XII, 2e afl., 1961, p. 271-291, ill.

VANWASSENHOVE A., Un Fragment du Rentier de l’église de Bevere-lez-Audenarde, in: Handelingen van den Oudheid- en Geschiedkundigen Kring van Audenaerde, III, 1910-1911, p. 88-97.

VANWELDEN M., Productie van wandtapijten, p. 30.

VAN VEEN P. A. F. & VAN DER SIJS N., Etymologisch Woordenboek, de herkomst van onze woorden: Nederlandse taalkunde.

VELGHE J. & RAU H., Oudenaarde en deelgemeenten, 2006, Gloucestershire.

176 VERHAEGHE E., Verslag van het zevende tweejaarlijks colloquium van het Oost-Vlaams Verbond van de Kringen voor Geschiedenis te Oudenaarde op 10 oktober 1987, in: G.K.O., XXV, 1988.

VERWIJS E. & VERDAM J., Middelnederlandsch Woordenboek, deel II, Den Haag, Martinus-Nijhoff, 1889, 2212 p.

VERWIJS E. & VERDAM J., Middelnederlandsch Woordenboek, deel IX, Den Haag, Martinus-Nijhoff, 1929, 2890 p.

VERWIJS E. & VERDAM J., Middelnederlandsch Woordenboek, deel VI, Den Haag, Martinus-Nijhoff, 1907, 1742 p.

Verzamelband Ch. Ruelens, oeuvres diverses, bibliographie.

WARMOES I., Les plans en relief des places fortes du Nord dans les collections du Palais des Beaux-Arts de Lille, Lille, 2006, 95 p.

177 Bijlagen

fig. 3.1 Jacob van Deventer, Oudenaarde (bron: KBR)

178

fig. 3.2 Sanderus

fig. 3.3 Ruelens’ facsimile fig. 3.4 de Nézot, maquette

179

fig. 3.5 Desmares, deel Oudenaarde fig. 3.6 Atlas der Buurtwegen, deel Bevere

fig. 3.7 kaart Hospitaalarchief (1600)

180

fig. 3.8 Jan Bale, 1660, bezittingen van de abdij van Ename.

fig. 4.1 netkaart met carton fig. 4.2 markant gebouw in opstand

181

fig. 4.3 prikgaatjes fig. 4.4 St-Eligiuskapel

fig. 4.5 De huizen achter het Grauwzusterklooster fig. 4.6 De kloosters worden allemaal op dezelfde manier en het stadhuis zijn niet meer zichtbaar. gesymboliseerd door een kapel.

fig. 4.7 Het nieuwe en oude poortgebouw van de fig. 4.8 Het nieuwe en oude poortgebouw op de abdij van Maagdendale maquette van de Nézot

182

fig. 4.9 Projecties van de kaart van Jacob van Deventer en de maquette van de Nézot op de hedendaagse kaart.

fig. 4.10 Het poortgebouw nu.

183

fig. 4.11 Bron: Hoebeke M., Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal, p. 9.

fig. 4.12 De barm tussen de Beverepoort en de Einepoort is nog fig. 4.13 het Vleeshuis duidelijk zichtbaar.

184

fig. 4.14 Windmolen op de Groenstraat. fig. 4.15 Windmolen Meerspoort

fig. 4.16 Oude klooster van Sion, latere plaats van de fig. 4.17 De Vismarkt geuzentempel.

fig 4.18 Begijnhof op de Burg. fig. 4.19 Ligging van de refuge van Petegem op de kaart van de Nézot.

185

fig. 4.20 Vermoedelijke ligging van de refuge van Petegem op de kaart van Jacob van Deventer.

fig. 4.21 Het sinds 1550 verdwenen armpje van de Schelde op de kaart van Jacob van Deventer en op de maquette van de Nézot.

186

fig. 4.22 19de-eeuwse annotatie bij de minuut.

fig. 4.23 Het document tegenover de kaart zelf. Het fig. 4.24 De samenstelling van het document. verschil tussen extra- en intra-muros.

187

fig. 4.25 Een voorbeeld waarbij het wegennet ter hoogte van de Eindries en Edelare wordt gehighlight door de desbetreffende wegen niet te laten weergeven door het programma Adobe® Photoshop®.

Intra- Hele kaart muros % tov. hele % tov. intra- % tov. hele pixels kaart pixels muros kaart wegennet 19344 8,32 4275 26,63 22,10 hydrografie 8409 3,61 3186 19,85 37,89 onbebouwde ruimte 120347 51,73 3533 22,01 2,94 stereotiepe bebouwing 11742 5,05 3269 20,37 27,84 markante bebouwing 1719 0,74 800 4,98 46,54 stadsomwalling 907 0,39 907 5,65 100,00 varia 1533 0,66 81 0,50 5,28 papier 68631 29,50

totaal 232632 100,00 16051 100,00 6,90

hydrografie intra-muros zonder stadsvesten 977 6,09 11,62 stadsomwalling met stadsvesten 2730 17,01

188 Extra-muros % tov. extra- % tov. hele pixels muros kaart wegennet 15154 10,23 78,34 hydrografie 5260 3,55 62,55 onbebouwde ruimte 116849 78,85 97,09 stereotiepe bebouwing 8562 5,78 72,92 markante bebouwing 919 0,62 53,46 stadsomwalling varia 1452 0,98 94,72 papier

totaal 148196 100,00 63,70

fig. 4.25a De pixelcounts van de verschillende onderdelen. Deze worden bij de thema’s afzonderlijk besproken.

fig. 4.26 Kraslijnen ter hoogte van de galg. fig. 4.27 Onderaan werden ook kraslijnen ontdekt.

189

fig. 4.28 De kraslijnen werden doorgetrokken over de hele kaart. De gele lijnen zijn de kraslijnen die werden teruggevonden op de kaart. De rode lijnen werden doorgetrokken. Ter hoogte van de blauwe lijnen werd een rechte hoek ontdekt.

fig. 4.29 Schetslijn aan het Pamelekasteel

190

fig. 4.30 Schetslijnen bij de stereotiepe bebouwing. Zoals op de kaart is te zien en nadat het werd uitgeknipt.

fig. 4.31 Schetslijn over het Zakstraatje. fig. 4.32 Beschadigingen aan de minuut.

fig. 4.33 Beschadiging door het plooien van de flap. fig. 4.34 Letters doelen ter hoogte van Bevere.

191

fig. 4.35 Letters veer ter hoogte van Ename. fig. 4.36 Theorie over de ham.

fig. 4.37 De Rodelos liep vroeger richting het veer.

192 fig. 4.38 Kaart met het grondbezit van de abdij van Ename uit. Het veer is er op aangeduid.

fig. 4.39 De Veermeersch aangeduid op de kaart van het Hospitaalarchief in 1600.

fig. 4.41 Informatiebord op de archeologische site.

193

fig. 4.43 Steenpoort

fig. 5.2 Ruelens bewerkte ook de huizen.

194 fig. 5.4 Ruelens

fig. 5.5 Béthune-De Villers’ legendekaart.

fig. 5.6 De O.L.V.-kapel Ten Walle. fig. 5.7 Het cuuperstraetke.

195

fig. 6.1 De Schelde in de 16de, in de 19de en in de 21ste eeuw. De rode is de oude Scheldeloop, de groene de hedendaagse.

196

fig. 6.2 Google® Earth®

fig. 6.3 Het gebruik van pads vergemakkelijkt de fig. 6.4 De peervorm in het hedendaags wegennet. projecties.

197

fig. 6.5 Projectie 16de-eeuws Amersfoort op een 19de-eeuws kadasterplan. (bron: Visser J.C.)

fig. 7.1 De verschillende onderdelen van de plattegrond.

198

fig. 7.2 De St-Walburgaparochie

fig. 7.4 Bevere

199

fig. 7.6 Leupegem

fig. 7.8 Ename

200

fig. 8.1 ’s Gravenstraat Brugge

fig. 8.3 Stippellijnen op de leertouwerveste.

fig. 8.5 Het cuupestraetke.

201

fig. 8.6 De oude kerkweg van Huddegem (rood) bestaat nog steeds als perceelsgrens en fietspad.

202

fig. 8.7 Wegennet Oudenaarde

203

fig. 8.8 Indeling Grote Markt fig. 8.9 Gevels in Vlaamse stijl op de Grote Markt.

fig. 8.10 Wegennet op de Eindries.

204

fig. 8.11 Wegennet Bevere.

fig. 8.12 Niet weergegeven paadjes op de Jacob van Deventerkaart.

205

fig. 8.13 De invloed van de vestingswerken van Vauban en de aanleg van de spoorlijn op het gebied tussen Bevere en Oudenaarde. De donkerblauwe lijn toont de 16de-eeuwse versterkingen, de rode de Vaubanversterking en de lichtblauwe de spoorlijn Oudenaarde-Gent.

fig. 8.14 Wegennet Leupegem

206

fig. 8.15 De groene band verwijst nog naar de oude Scheldeloop.

fig. 8.16 Wegennet Edelare

207

fig. 8.17 Wegennet Ename fig. Hydrografie.

fig. Stadsomwalling fig. Stereotiepe bebouwing

208

fig. Onbebouwde ruimte fig. Patronen (D-structuren, visgraatpatronen, dambordpatronen, verdichtingstraatjes).

fig. Doodlopende straatjes. fig. Wegennet en omwalling, intra-muros.

209

fig. Hydrografie en wegennet intra-muros. fig. Markante bebouwing intra-muros.

210