The controversy of home in Dutch policy

Schoolonderwijs is regulier. Dat was bij de Grieken ook al zo. Ik ben twee jaar

boos op mijn

Steeds dat ouders geweest over dat ik MOETEN, alsof de wereld vergaat thuisonderwijs zonder dat je iets gehad heb. moet.

Afstudeerscriptie Onderwijskunde

De omstredenheid van thuisonderwijs in de Nederlandse beleidscontext

Fieke Steneker

Je kunt ook altijd nog emigreren als je Ik denk maar zo: Als het schoolonderwijs ouders maar in zoverre in Nederland niet met hun kinderen om goed genoeg vindt. kunnen gaan dat ze ze naar school sturen, dan kunnen ze hun kinderen Scholen hebben ook beter naar school niet het patent op sturen. sociale vaardigheden.

1

De omstredenheid van thuisonderwijs in de Nederlandse beleidscontext

Masterscriptie Onderwijskunde Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam F. Steneker Prof. dr. S. Karsten Amsterdam, februari 2013

2

Inhoudsopgave

Samenvatting ------pag. 3

1. Inleiding ------4

2. Probleemstelling en onderzoeksopzet------17

3. Resultaten

3.1 Analyse parlementaire documenten over thuisonderwijs ------24

3.2 Analyse Delphi-studie ------45

4. Conclusies en discussie ------61

Literatuur ------66

3

Summary

The controversy of home education in Dutch policy

Since the compulsory education act of 1969 is in charge in The , the only way for youngsters to obey this law is to visit a school regularly. However, some particular groups of pupils can be dispensed out of this act, namely those who are not able to visit a school or whose parents cannot find a school in concordance with their own vision of life. These pupils have the ability to be educated at home. Scientific research points out that home education can attribute to large study gains and to fine personal development. At this moment however no regulation for home education exists in The Netherlands. Both the very restricted possibility to be educated at home and the absence of legislation for home education may be the result of the disagreement upon home education in Dutch policy. The research questions of this study are: What makes home education a subject of disagreement in Dutch policy? At which points does this disagreement show? And at which points more agreement can be reached? The research methods that have been used, are an analysis of parliamentary documents and a Delphi-study that consisted of one round of interviewing and two rounds with questionnaires. It turned out that home education is a subject of disagreement mainly because of different political opinions upon freedom of education and because of fear that homestudents do not become social and that the home-education will not be restrictive enough. It turned out that clues in this subject can be found in parliamentary documents and that these clues are not followed yet by politicians in high positions. Educational theory might beside it point out that learning should take place as near as possible to the context in which it should be uses and that, therefore, by government obligated content matter apart from context may not be the best policy upon education. In the Delphi study agreement is reached on the assumption that a widening of the possibilities to educate at home can take place.

4

1. Inleiding

Het thuisonderwijs in Nederland

Momenteel geldt in Nederland een leerplicht voor kinderen van vijf tot achttien jaar of totdat een startkwalificatie behaald is. Deze leerplicht houdt het ingeschreven zijn op en het regelmatig bezoeken van een school in (Leerplichtwet, 1969). De mogelijkheid om kinderen in de leerplichtige leeftijd niet op een school maar thuis te onderwijzen, bestaat daarom officieel niet in Nederland. Er komen echter beperkte groepen kinderen in Nederland in aanmerking voor het verkrijgen van vrijstelling uit de leerplicht. Dit betreft kinderen die vanwege lichamelijke of psychische oorzaken niet in staat zijn een school te bezoeken, kinderen van wie de ouders een bezwaar hebben tegen de levensbeschouwelijke richtingen van alle scholen die tot in redelijke afstand van het woonhuis gelegen zijn en kinderen van wie de ouders een rondtrekkend bestaan leiden, mogen vrijgesteld worden van de leerplicht (Leerplichtwet, 1969). Hoewel zij van een onderwijsplicht vrijgesteld zijn, worden deze drie groepen jeugdigen geregeld thuis onderwezen. Ongeveer 3000 leerlingen zijn momenteel vrijgesteld van de leerplicht omdat zij vanwege psychische of lichamelijke redenen niet in staat zijn regelmatig een school te bezoeken (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2011a). Binnen deze groep zijn waarschijnlijk veel leerlingen te vinden die thuis onderwezen worden (schriftelijke informatie voorzitter NVvTO). Voor ongeveer 330 leerlingen geldt op dit moment vrijstelling uit schoolonderwijs door een richtingbezwaar van hun ouders tegen alle scholen tot in redelijke afstand van de woning. Een richtingbezwaar houdt een bezwaar tegen de godsdienstige of anderszins levensbeschouwelijke identiteit van scholen in. Voor zover bekend is, worden de op deze grond vrijgestelde leerlingen allemaal of bijna allemaal thuis onderwezen (Blok & Karsten, 2008). In welke mate de vrijgestelden op grond van het rondtrekkende bestaan van hun gezin door hun ouders onderwezen worden is binnen onderhavig onderzoek onbekend, maar de verwachting bestaat dat ook bij deze groep leerlingen thuisonderwijs voorkomt. Daarnaast zijn er nog twee groepen waarbij thuisonderwijs voorkomt: kinderen uit gezinnen die in het buitenland wonen maar wel gericht zijn op een terugkeer naar 5

Nederland en kinderen die niet vrijgesteld zijn van de leerplicht, maar wel schoolbezoek verzuimen. De laatste groep leerlingen wordt ook wel ‘thuiszitters’ genoemd. Er wordt genoemd dat zich onder de thuiszitters veel personen bevinden die thuis onderwezen worden (schriftelijke informatie secretaris NVvTO). In de Tweede Kamer beperkt de definitie van thuisonderwijs en daarmee de behandeling van het onderwerp thuisonderwijs zich tot de leerlingen die vrijgesteld zijn op basis van het richtingbezwaar (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2009). Redenen daarvoor zijn dat schoolonderwijs tezamen met ondersteuning vanuit de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) voldoende genoemd wordt voor leerlingen die vanwege lichamelijke of psychische problemen vrijgesteld zijn van de leerplicht (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2008) en omdat een verruiming van de gronden waarop thuisonderwijs gegeven mag worden, breder dan aan vrijgestelden vanwege een richtingbezwaar, niet aan de orde is binnen de Nederlandse politiek.

Soorten thuisonderwijs

Deskundigen van thuisonderwijs maken vaak het volgende tweeledig onderscheid in thuisonderwijspraktijken: er zijn situaties waarin doelbewust voor thuisonderwijs gekozen wordt en er bestaan situaties waarin er thuisonderwijs gegeven wordt omdat de schoolgang voor het betreffende kind niet mogelijk is. Doelbewust kiezen voor thuisonderwijs houdt het verkiezen van thuisonderwijs als onderwijsvorm boven schoolonderwijs in. Naar schatting hebben in ongeveer 500 van de 4000 gevallen waarin er thuis lesgegeven wordt, de ouders welbewust voor thuisonderwijs voor hun kinderen gekozen (schriftelijke informatie van de secretaris van de NVvTO). De secretaris van de NVvTO verwacht dat doelbewust kiezen voor thuisonderwijs, dus niet kiezen voor thuisonderwijs vanwege levensbeschouwing, het thuisonderwijs begunstigt (zie het interview met hem).

Lesmateriaal

Thuisonderwijzers kunnen zelf lesmateriaal verzamelen of gebruik maken van een kant en klaar pakket met lesmateriaal van een wereldschool. Volgens de voorzitter 6

van de NVvTO zijn er veel verschillen te vinden in de manier waarop thuisonderwijzers onderwijs geven. De meeste thuisonderwijzende ouders maken gebruik van lesmethodes die direct ingaan op de beleving van leerlingen gecombineerd met lesmethoden die meer op de klassieke schoolse instructie lijken en dus meer planmatig zijn (schriftelijke informatie voorzitter NVvTO).

Wettelijk kader thuisonderwijs in Nederland

Sinds de invoering van de leerplichtwet van 1969 zijn minderjarigen verplicht de leerplicht op een school te vervullen. In haar proefschrift over de juridische aspecten van thuisonderwijs betoogt Sperling (2010) dat het impliciete verbod op thuisonderwijs dat volgt uit de leerplichtwet van 1969 heroverwogen kan worden. Ten eerste wijst zij op artikel 23 van de Nederlandse grondwet, die bepaalt dat het geven van onderwijs vrij is, maar wel onder toezicht staat van de overheid en dat, voor wat bij de wet aangewezen vormen van onderwijs betreft, degenen die onderwijs geven, onderzocht mogen worden op hun bekwaamheid van onderwijzen en op hun zedelijkheid. De in dit artikel geboden onderwijsvrijheid biedt volgens Sperling weinig grond voor een verbod op thuisonderwijs, maar zou eerder de legaliteit van het geven van thuisonderwijs waarborgen. Ten tweede noemt Sperling dat meerdere internationaalrechtelijke verdragen die het recht op onderwijs voor kinderen waarborgen evenals de Nederlandse Grondwet niet bepalen waar het onderwijs plaats moet vinden. Buiten de leerplichtwet van 1969 om gelden er volgens Sperling voor Nederland zelfs geen wetten of verdragen die het kind verplichten zijn of haar onderwijs op een school te volgen. Naar het inzicht van Sperling behoren grondwetten en internationaal rechterlijke verdragen boven een leerplichtwet te staan en daarom geeft zij de Nederlandse regering het advies de mogelijkheden tot het geven van thuisonderwijs in Nederland te verruimen en daartoe de leerplichtwet te herzien. Ook Lautenbach (2011) betoogt dat een verruiming van de mogelijkheid tot het geven van thuisonderwijs nodig is in Nederland, maar dan vooral gezien vanuit het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Zij voert aan dat niet alle artikelen uit het IVRK met enkel schoolonderwijs voldoende tot hun recht komen. Een voorbeeld van een artikel uit dit verdrag waarin volgens haar onvoldoende met

7

enkel schoolonderwijs tegemoet gekomen kan worden, is artikel 3 IVRK. Daarin is vastgelegd dat ouders de primaire rol hebben in de opvoeding van hun kinderen. Naar de zienswijze van Lautenbach wijst dit artikel naar het bestaan van de mogelijkheid tot het geven van thuisonderwijs. Naast in het IVRK worden ook in de volgende internationaal rechterlijke verdragen uitspraken gedaan over onderwijs: het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Unesco verdrag ter bestrijding van discriminatie in het onderwijs, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Internationale Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten. In de meeste van deze verdragen wordt voorgeschreven dat de primaire verantwoordelijkheid voor onderwijs aan kinderen bij de ouders ligt en dat de overheid niet (totaal) kan bepalen welk soort onderwijs kinderen ontvangen (Andersson Elffers Felix, 2006).

Geen toezicht op thuisonderwijs

In Nederland bestaat momenteel geen overheidstoezicht op thuisonderwijs. Dit is een gevolg van dat thuisonderwijs er volgens de Leerplichtwet geen manier is om aan de leerplicht te voldoen. Er zijn argumenten te geven voor onrechtmatigheid van het ontbreken van dit toezicht. Lautenbach (2011) ziet het ontbreken van toezicht op thuisonderwijs als onrechtmatig, omdat kinderen volgens het IVRK recht hebben op onderwijs van voldoende kwaliteit en aan dit recht kan volgens haar niet voldaan worden als er niet op thuisonderwijspraktijken toegezien wordt. In verschillende internationaal rechterlijke verdragen wordt bepaald dat een ieder recht heeft op onderwijs en dat onderwijs moet voldoen aan door bevoegde autoriteiten vast te stellen minimumnormen (Andersson Elffers Felix, 2006) In de Nederlandse Grondwet staat het één en ander over onderwijstoezicht geschreven. Lid één van artikel 23, het artikel dat over onderwijs gaat, van de Nederlandse Grondwet luidt: Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering. Het tweede lid van dit artikel gaat als volgt: Het geven van onderwijs is 8

vrij, behoudens het toezicht van de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die onderwijs geven, een en ander bij de wet te regelen (Parlement en politiek, 2013).

Geschiedenis thuisonderwijs en schoolonderwijs in Nederland

Een aantal eeuwen geleden kwam onderwijs aan huis veel frequenter voor in Nederland dan nu het geval is. Hier wordt een bespreking gegeven van de geschiedenis van schoolonderwijs en thuisonderwijs in Nederland. Deze wordt begonnen met de middeleeuwen. In de middeleeuwen gingen kinderen in de leer bij volwassenen om zich een beroep of bepaalde vaardigheden eigen te maken. Dit meester-gezel principe wordt door een aantal onderwijskundigen uit de twintigste eeuw als een idee voor gebruik in het moderne (beroeps-)onderwijs voorgesteld, vanwege de intensieve individuele begeleiding die het met zich meebrengt (Zie Gardner, 1991). In de 15e, 16e en 17e eeuw vonden schoolonderwijs en thuisonderwijs vaak aanvullend op elkaar en naast elkaar plaats. Onderwijs aan huis kon gegeven worden door de ouders, maar bijvoorbeeld ook door een onderwijzer of een gouverneur. Dit lesgeven kon in het ouderlijk huis maar ook bij de onderwijzer of gouverneur thuis plaatsvinden. In beide gevallen sprak men van ‘onderwijs aan huis’ of ‘huisonderwijs’. De term ‘thuisonderwijs’ werd pas later gebruikt. Omdat in de 18e eeuw scholen vrije toegang boden tot mensen uit allerlei lagen van de bevolking en omdat ouders uit hogere milieus omgang tussen hun kinderen en die uit lagere milieus wilden vermijden, kozen veel ouders uit de hogere klassen voor het aan huis onderwijzen van hun kinderen. Ook de geringe kwaliteit van scholen en de geringe keuze aan gezindte van scholen speelden voor ouders mee in de keuze hun kinderen thuis les te gaan geven (Sperling, 2010). In 1806 werd een nationaal onderwijsbestel ingevoerd in Nederland. Sindsdien gold er de bepaling dat al het onderwijs op moest voeden tot maatschappelijke en algemeen christelijke deugden. Scholen met een specifiekere grondslag werden niet toegestaan. De schoolgang was niet verplicht en het geven van thuisonderwijs was dus 9

nog mogelijk. In deze eeuw daalde het aantal kinderen uit de bourgeoisie dat aan huis onderwezen werd echter sterk van enkele procenten naar enkele tienden van procenten van de totale leerlingpopulatie (Knippenberg, 1986). Redenen voor deze terugloop van thuisonderwijs waren de verbeterde kwaliteit van scholen, een grotere variëteit aan en een groter aanbod van scholen, - vanaf 1840 ontstonden er ook scholen specifiek voor kinderen uit de hogere milieus (Meijnen, 2000) - maar misschien ook het steeds meer als gangbaar gezien worden van de schoolgang (Sperling, 2010). In 1848 veranderde met de wijziging van de Nederlandse grondwet het Nederlandse onderwijsbestel. Voortaan werd het geven van onderwijs vrij gegeven behoudens toezicht door de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen vormen van onderwijs betreft, onderzoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid van de onderwijzers (Parlement en politiek, 2013). Sindsdien konden dus ook andere dan openbare (en algemeen christelijke) scholen opgericht worden, namelijk de bijzondere scholen. Deze vrijheid van schooloprichting geldt tot op heden. De Lager Onderwijswet van 1857 bepaalde dat openbaar onderwijs uit de staatskas bekostigd werd en bijzonder onderwijs niet. Lager onderwijs is het tegenwoordige basisonderwijs. Meer uitgebreid lager onderwijs - vergelijkbaar met het tegenwoordige VMBO - viel ook onder de Lager Onderwijswet van 1857. Deze wet schreef ook voor in welke vakken lager onderwijs gegeven moest worden. Ook in die tijd kon nog zowel op een school als in een woonhuis het onderwijs gegeven worden. Het lesgeven aan kinderen van ten hoogste drie gezinnen werd als huisonderwijs gezien. De nationale overheid verplichtte de gemeenten te waarborgen dat in elke plaats openbaar onderwijs gevolgd kon worden. Deelname aan onderwijs was niet verplicht (Verkuil, Riessen & Straaten, 2005). In de loop van de negentiende eeuw is de schoolgang vergroot. Begin negentiende eeuw bezocht nog ongeveer de helft van de vijf tot veertienjarigen een school en eind negentiende eeuw stond al zo’n negentig procent van deze leeftijdsgroep ingeschreven bij een onderwijsinstelling. De aanwezigheid van leerlingen op school wisselde wel per seizoen, bijvoorbeeld doordat boerenkinderen in een aantal seizoenen hun ouders hielpen bij werk op het land. Daarnaast bestonden er weinig landelijke richtlijnen voor onderwijstijden en voor leeftijdsgrenzen voor het volgen van schoolonderwijs. (Knippenberg, 1986). Kinderen die niet naar school gingen, werkten meestal,

10

bijvoorbeeld in huis, in fabrieken of op het land. Vanaf 1860 kwam er steeds meer kritiek op en minder noodzaak van kinderarbeid en werd schoolgang voor kinderen meer gepropageerd. Tegen het einde van de negentiende bezocht ongeveer 93% van de jeugdigen een school (Knippenberg, 1986). In 1901 werd de leerplichtwet van 1900 ingevoerd. Deze wet verplichtte de meeste Nederlandse kinderen tot het volgen van onderwijs, maar niet iedereen. Sommige groepen kinderen hoefden niet of niet altijd aan een vorm van onderwijs deel te nemen, dat gold bijvoorbeeld voor boerenkinderen en meisjes die thuis huishoudelijke taken hadden (Meijnen, 2000). Thuisonderwijs en schoolonderwijs werden in de leerplichtwet van 1900 nog beiden als wettelijke vorm van onderwijs gezien, maar thuisonderwijs kwam nog maar in enkele honderden gezinnen voor (Knippenberg, 1986). In 1917, na de zogenoemde schoolstrijd waarin in de politiek gestreden werd over onderwijsfinanciering, werd de overheidsfinanciering van bijzonder en openbaar onderwijs gelijkgesteld. Kinderen konden sindsdien dus overheidssteun ontvangen voor hun onderwijs in welke denominatie dan ook. Deze gelijkstelling van financiering werd opgenomen in de grondwet en is nog steeds van kracht (Parlement en politiek, 2013). Met de wijziging van de leerplichtwet in 1969 werd thuisonderwijs afgeschaft als wettelijke vorm van onderwijs. De belangrijkste argumenten van het parlement voor deze wijziging waren dat het thuis onderwezen worden een gemis zou betekenen voor het verwerven van sociale vaardigheden met betrekking tot leeftijdsgenoten en dat thuisonderwijs uit de tijd was (Sperling, 2010 ; Wakelkamp, 1996). Alle leerplichtigen werden vanaf toen verplicht onderwijs op een school te volgen. De laatste jaren is het aantal kinderen dat thuis onderwezen wordt vanwege vrijstelling van de leerplichtwet op basis van richtingbezwaren, weer groeiende (Sperling, 2010).

Effectiviteit thuisonderwijs voor schoolse vaardigheden

Henk Blok heeft in 2002 een literatuuronderzoek gedaan naar de effectiviteit van thuisonderwijs (Blok, 2002). Hij heeft daarbij acht studies geraadpleegd, waarvan 11

zeven afkomstig uit de Verenigde Staten en één uit Canada. De meeste van de door hem bestudeerde onderzoeken wijzen op een leervoorsprong van thuis onderwezen kinderen op kinderen die naar school gaan. In het onderzoek van Rudner (1999), de studie van de acht waarin de meeste kinderen zijn meegenomen, wordt zelfs een gemiddelde leervoorsprong van 4 jaar op 14-jarige leeftijd voor thuis onderwezen kinderen op schoolgaande kinderen vermeld (Rudner, 1999). Over resultaten van thuisonderwijs buiten Noord-Amerika is weinig bekend. Daarnaast is het meeste onderzoek onder christelijke thuisonderwijsgezinnen uitgevoerd. Enkele van de voor de meta-studie geraadpleegde onderzoeken laten geen verschil in schoolvaardigheden tussen thuis onderwezen kinderen en schoolkinderen zien. Verder vond Blok in zijn meta-studie dat de samenhang tussen opleidingsniveau en inkomen van ouders met leerresultaten van hun kinderen minder groot is voor thuis onderwezen kinderen dan voor kinderen die les op een school krijgen (Ray, 1994). Dit resultaat zou kunnen aangeven dat een kind met ouders die een relatief laag opleidingsniveau hebben, meestal beter af is voor wat betreft schoolvaardigheden met onderwijs door de ouders zelf dan onderwijs op een school. Mogelijk is een reden daarvoor dat de mate van betrokkenheid van ouders bij het onderwijs aan hun kinderen de grootste voorspeller blijkt te zijn van schoolresultaten van kinderen (Desforges & Abouchaar, 2003). Het is belangrijk om te vermelden dat mensen die thuisonderwijs geven, een selecte groep vormen. Thuisonderwijzers zijn gemiddeld veel vaker hoger opgeleid, blank, christelijk en welvarend dan ouders van wie de kinderen regelmatig een school bezoeken (mondelinge informatie Henk Blok). Van deze genoemde kenmerken is bekend dat ze met betere schoolresultaten van kinderen samenhangen. Men kan zich daarom afvragen of een verschil in leerresultaten te zien blijft als schoolkinderen en thuis onderwezen kinderen die over dezelfde achtergrondkenmerken beschikken, met elkaar vergeleken worden. Wakelkamp (1969) heeft zijn scriptie gewijd aan thuisonderwijs en ten behoeve daarvan de effecten van allerlei achtergrondvariabelen op onderwijs, en de verschillen tussen schoolonderwijs en thuisonderwijs onderzocht. Hij noemt in zijn werk veelvuldig voordelen van thuisonderwijs. Hij haalt bovendien onderzoeken aan waaruit blijkt dat opleidingsniveau van de ouders, het wel of niet hebben van

12

onderwijsbevoegdheid van de ouder(s) en het gezinsinkomen weinig samenhangen met de leerresultaten van de thuis onderwezen kinderen (Ray, 1990 ; Ray, 1992 ; Russel, 1994 ; Meighan & Toogood, 1992). Hieruit kan worden geconcludeerd dat de positieve resultaten van thuisonderwijs te danken zijn aan het onderwijs op zich en niet samenhangen met de sociale status van een gezin.

De sociale vaardigheden van thuisonderwezenen

Met name de sociale vaardigheden van kinderen die les aan huis krijgen en dat zij vijandig worden ten opzichte van de maatschappij blijken politici in Nederland zorgen te baren, als zij zich over thuisonderwijs uitspreken (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2011 ; Sperling, 2010). Uit onderzoek blijken echter geen negatieve sociale effecten van thuisonderwijs. Zo heeft Henk Blok (2002) heeft in zijn meta studie deze effecten meegenomen en is hij het volgende tegengekomen. Een van de studies naar thuisonderwijs duidt geen verschil aan in sociale vaardigheden tussen thuis- en niet-thuis onderwezen kinderen (Lee, 1995). In de andere gevonden studies worden echter verschillen ten voordele van kinderen die les aan huis krijgen, verkregen. Uit het onderzoek van Smedley (1992) blijkt bijvoorbeeld dat thuis onderwezen kinderen sociaal vaardiger en rijper zijn en ook dat zij over een beduidend positiever zelfconcept beschikken dan kinderen die onderwijs op een school volgen. Een onderzoek van Shyers (1992) toont aan dat kinderen die thuis onderwezen worden minder gedragsproblemen vertonen dan schoolgaande kinderen, maar dat er geen verschil in zelfconcept bestaat tussen deze twee groepen leerlingen. Een mogelijke verklaring voor deze uitkomsten is dat thuis onderwezen kinderen waarschijnlijk vaak deelnemen aan sociale verbanden buitenshuis, zoals sportclubs en kerkelijke groepen, waardoor ze hun sociale vaardigheden ten opzichte van leeftijdsgenoten toch kunnen ontwikkelen (Basham, 2001). Verder is gevonden dat kinderen die hun onderwijs thuis genoten hebben, zich doorgaans beter aanpassen op een vervolgopleiding dan kinderen die hoofdzakelijk op een school onderwezen zijn (Lattibeaudiere, 2000). Knowles (1993) heeft de levensloop van 53 thuis onderwezen individuen gevolgd. De onderzochte personen gaven aan geen heel negatieve kijk op een pluralistische

13

maatschappij te hebben. Twee derde van hen gaf juist aan te menen dat zij door het hebben genoten van thuisonderwijs beter in staat waren om te gaan met mensen uit verschillende geledingen van de maatschappij.

Andere resultaten van thuisonderwijs

Apostoleris (2000) rapporteert dat de leermotivatie bij thuis onderwezen kinderen doorgaans niet afneemt, hetgeen bij schoolkinderen wel het geval is, maar het op peil blijft of zelfs toeneemt. Volgens Blok (2002) zijn er weinig studies die aantonen dat thuisonderwezenen achterlopen op cognitief, persoonlijk of sociaal-emotioneel vlak, in vergelijking tot schoolgaande kinderen. Volgens Blok (2002) is het aantal onderzoeken waarin geen verschillen op cognitief, persoonlijk of sociaal-emotioneel vlak tussen thuis onderwezen kinderen en schoolkinderen gevonden worden, klein. Aanwijzingen voor een achterstand van thuis onderwezen kinderen op welk vlak dan ook ontbreken zelfs volledig naar het idee van Blok.

Thuisonderwijs en levensbeschouwing

Een van de legale redenen voor thuisonderwijs in Nederland is vrijstelling van de schoolplicht op grond van levensbeschouwing. Belangrijk is het te onderzoeken of levensbeschouwing zich negatief zou kunnen kenmerken in thuisonderwijs. Zo kan er bekeken worden of er vanuit sekten thuisonderwijs gegeven wordt en of er fundamentalistisch levensbeschouwelijk thuisonderwijs bestaat. De Amerikaanse onderzoeker Kunzman (2010) ziet in het verzorgen van thuisonderwijs inderdaad handvatten voor het overbrengen van een fundamentalistische levensovertuiging. Thuisonderwijzers hebben bijvoorbeeld bijna de volledige zeggenschap over welke informatie uit de wereld hun kinderen aangeboden krijgen. Het is bekend dat veel thuisonderwijsgezinnen in Noord- Amerika een fundamentalistische levensovertuiging zijn toegedaan. Het is volgens Kunzman mogelijk door thuisonderwijs een te eenzijdige ideologische visie op kinderen over te brengen. Het is bij thuisonderwijs volgens hem echter ook mogelijk om als ouders beter na te denken over wat het kind onderwezen wordt, dan in het 14

geval het kind naar een school toe gaat. Volgens Kunzman leidt dit meedenken vaak tot beter onderwijs dan het minder doordacht naar school laten gaan van de kinderen. Thuisonderwijs op onderwijsgronden zou naar het idee van Kunzman dus beter zijn dan thuisonderwijs op levensbeschouwelijke gronden. In Nederland worden tientallen verschillende levensovertuigingen genoemd als reden voor aanvraag van vrijstelling van de leerplicht op basis van richtingbezwaren. Daarbij horen bijvoorbeeld holisme, evangelisme en zevendedags adventisme (Blok & Karsten, 2008). Het is mogelijk een aantal van de geloofsrichtingen op de lijst sekten te noemen. In Frankrijk bestaat een interministeriële antisektenmissie voor het controleren en verminderen van sektarische bewegingen. Dit orgaan heeft geconcludeerd dat thuisonderwijs en sekten weinig met elkaar samenhangen en dat thuisonderwijs daarom in ieder geval niet vanwege gevaar voor sektevorming geweerd of ontmoedigd zou hoeven te worden (Miviludes, 2006).

Drie onderzoeken naar thuisonderwijs in Nederland

De Nederlandse regering wilde een beeld krijgen van de thuisonderwijspraktijken in hun land en heeft daarom twee onderzoeken laten uitvoeren naar het onderwijs aan vrijgestelden van de leerplicht op levensbeschouwelijke gronden. Uit deze onderzoeken bleek dat ouders van deze vrijgestelden, vrijwel altijd op consciëntieuze wijze thuisonderwijs voor hun kinderen verzorgen. In het thuisonderwijs dat deze ouders geven komen zowel de reguliere schoolvakken als extra leeraspecten aan bod. Geen of weinig van de onderzochte Nederlandse thuisleerlingen die tussen 2008 en 2010 waren overgestapt op schoolonderwijs of een beroep waren gaan uitoefenen in de maatschappij, hadden bij deze overstap problemen ondervonden (Blok & Karsten, 2008 ; Blok, Karsten & Triesscheijn, 2010).

Onderzoek naar mogelijkheden toezicht op thuisonderwijs

15

Voordat de regering besluiten wilde nemen over toezicht op thuisonderwijs heeft zij een onderzoeksbureau opdracht gegeven te inventariseren hoe toezicht op thuisonderwijs eruit zou kunnen zien. Dit bureau heeft het advies uitgebracht leerplichtambtenaren op thuisonderwijs te laten toezien door middel van gesprekken met thuisonderwijzende ouders (Andersson Elffers Felix, 2006).

Thuisonderwijs in andere landen

In alle lidstaten van de VS is thuisonderwijs een officiële vorm van onderwijs. Ook in de meeste landen binnen Europa bestaat voor een ieder de mogelijkheid thuisonderwijs te geven. In een handvol Europese landen, waaronder, Spanje, Duitsland en Nederland, is dat niet het geval. In deze landen wordt schoolonderwijs als de absolute norm gezien (Andersson Elffers Felix, 2006).

België als voorbeeld

Veel Nederlanders die zich uitspreken over thuisonderwijs, noemen de manier waarop thuisonderwijs in België geregeld wordt, als voorbeeld voor het maken van overheidsbeleid voor thuisonderwijs in Nederland. In België is de toegang tot het geven van thuisonderwijs vrij, maar ziet de overheid wel toe op de kwaliteit van het thuisonderwijs. Daarbij wordt in de gaten gehouden of het thuisonderwijs aan de volgende criteria voldoet: Het onderwijs is gericht op de ontplooiing van de volledige persoonlijkheid en de talenten van het kind en op de voorbereiding van het kind op een actief leven als volwassene. Het onderwijs bevordert het respect voor de grondrechten van de mens en voor de culturele waarden van het kind zelf en van anderen (Andersson Elffers Felix, 2008).

Theorie over volwaardig leren

In de onderwijskunde worden theorieën opgesteld en getoetst over effectieve leeromgevingen. Volgens de hoogleraar onderwijskunde Lodewijks (1993) is de kans 16

in grote mate aanwezig dat het meeste schoolse onderwijs niet leidt tot volwaardig leren. Het begrip en de kennis die via schools leren tot stand komen, schieten in zijn visie te kort op de punten begrijpen, toepasbaarheid en overzetbaarheid, omdat zij binnen afgesloten contexten en op een repeterende manier worden eigen gemaakt. De kennis gaat volgens hem op die manier meer symbool staan voor de afgesloten stof die voor een toets geleerd moet worden en wordt minder een vanzelfsprekendheid voor gebruik in het leven. Samengevat is het volgens Lodewijks de vraag of (traditionele) schoolse instructie, waarin boekenstof droog geleerd moet worden voor een toets, leidt tot echt leren en moet leren altijd in verband worden gebracht met begrijpen en gebruik. Daarom moeten naar het idee van Lodewijks aanmoedigingen tot leren krachtig en motiverend zijn. Ook zou leren volgens hem moeten aansluiten op of verandering moeten aanbrengen in intuïtieve kennis en zou instructie beter niet in de vorm van losse (boeken)kennis aangeboden dienen te worden (Lodewijks, 1993). De ideeën van Lodewijks voor leeromgevingen waarin wel volwaardig leren zou kunnen plaatsvinden, zijn de volgende. Overkoepelend kan gezegd worden dat krachtige leeromgevingen alle ingrediënten bevatten die ervoor zorgen dat de lerende gaat leren, oftewel hem of haar aanzet tot doelgerichte denk- en leeractiviteiten, en blijft leren totdat het gewenste niveau van kennen en kunnen bereikt is. Leren kan volgens Lodewijks (1993) daartoe ten eerste het beste plaatsvinden binnen probleemcontexten en is ten tweede bij voorkeur situatiegebonden. Het is daarnaast in de ogen van deze professor van belang dat expertmodellen aanwezig zijn bij het leren en dat er samen geleerd wordt met anderen. Ook moet de leeromgeving stimulerend zijn en de motivatie tot leren verhogen en dienen de leeromgevingen idealiter op die manier ingericht te zijn dat zij de navigatie voor leren langzamerhand overlaten aan de lerende.

17

2. Probleemstelling en onderzoeksopzet

Aanwijzing probleemstelling

Uit het theoretische kader van dit onderzoek kan een probleemstelling ontleend worden. Aan de ene kant blijken uit wetenschappelijk onderzoek hoogwaardige opbrengsten van thuisonderwijs. Ook juridisch onderwijstheoretisch gezien kunnen er stemmen opgaan voor een bestaansrecht van thuisonderwijs in Nederland. Aan de andere kant zijn er binnen de Nederlandse politiek zorgen over thuisonderwijs waar te nemen. De door politici genoemde gevaren van thuisonderwijs zijn met name dat thuis onderwezen kinderen te weinig sociale vaardigheden leren en dat er door thuisonderwijs groepen ontstaan die zich afsplitsen van de maatschappij. Thuisonderwijs is dus een omstreden onderwerp binnen de Nederlandse beleidscontext. Er kan dieper onderzocht worden waaruit de omstredenheid van thuisonderwijs in de Nederlandse beleidscontext bestaat en daarom is voor dit onderzoek uitgekomen op onderstaande onderzoeksvragen.

Onderzoeksvragen

1. Wat maakt thuisonderwijs omstreden in de Nederlandse beleidscontext? 2. Op welke punten uit die omstredenheid zich vroeger, nu en onder verschillende groepen aan onderwijs gelieerde personen? 3. Op welke punten is er consensus te bereiken en op welke niet?

Onderzoeksmethoden

Dit onderzoek is gedaan op de manier Mixed Methods (Creswell, 2008). Er zijn verschillende onderzoeksmethoden gebruikt met het oog op de beantwoording van de onderzoeksvragen, waar zowel kwalitatieve als kwantitatieve methoden onderdeel van uitmaakten. Het onderzoek bestaat uit twee deelonderzoeken: een Delphi-studie en

18

een onderzoek naar parlementaire documenten over thuisonderwijs. In een Delphi- studie worden de meningen van meerdere experts over een onderwerp gepeild en worden hun standpunten vervolgens tegenover elkaar geplaatst, met het doel tot meer overeenstemming van mening en tot voorspellingen te komen (Wikipedia, 2012). Parlementaire documenten zijn onderzocht vanaf het jaar 1994. De uitgetypte interviews, de argumenten in de vragenlijsten en de parlementaire documenten zijn geanalyseerd volgens content analysis, dat is een set van procedures die schriftelijke data meer hanteerbaar maken (Leary, 2001). Hieronder wordt meer uitgebreid beschreven volgens welke methoden en technieken de twee deelonderzoeken zijn uitgevoerd.

1.Onderzoek parlementaire documenten

Met behulp van de zoekterm ‘thuisonderwijs’ zijn ten behoeve van het onderzoek naar parlementaire documenten op de website https://zoek.officielebekendmakingen.nl parlementaire documenten opgevraagd. Deze webpagina bevat schriftelijke informatie die vanaf 1995 tussen het Nederlandse parlement en de Nederlandse regering uitgewisseld is. De bestanden betreffen onder andere rapporten, begrotingen en verslagen van overleggen. Op de website statengeneraaldigitaal.nl is ook naar parlementaire documenten over thuisonderwijs gezocht. Deze archiefbasis bevat Kamerdocumenten die tussen 1814 tot 1995 opgesteld zijn. Er is op deze site slechts één document gevonden dat betrekking had op thuisonderwijs. Later is gebleken dat met de zoekterm ‘huisonderwijs’ meer documenten tevoorschijn kwamen. Wegens tijdbeheer konden deze niet meer meegenomen worden in het onderzoek. Alle op thuisonderwijs betrekking hebbende informatie uit de gevonden documenten is allereerst per verkregen document samengevat. Deze samenvattingen zijn te vinden in de bijlagensectie die aan deze scriptie toegevoegd is. Daarna zijn de samenvattingen verkort bij elkaar gevoegd en zijn bij deze geschiedenis van stukken over thuisonderwijs opmerkingen geplaatst over de samenhang en de bijzonderheden, waardoor er een analyse van de parlementaire geschiedenis van de Nederlandse politiek over thuisonderwijs ontstaan is.

19

Geregeld kwam de term ‘thuisonderwijs’ ook in documenten voor die niet primair met thuisonderwijs van doen hadden, maar bijvoorbeeld met particulier onderwijs of met zorgleerlingen. Omdat deze onderwerpen met thuisonderwijs te maken hebben, zijn ook deze stukken in de analyse meegenomen.

2. Delphi-studie

De Delphi-studie van het onderzoek bestond uit drie rondes. In de eerste ronde werden de respondenten geïnterviewd, in de tweede ronde vulden zij op een vragenlijst hun standpunten binnen verschillende thema’s rondom thuisonderwijs in en in een derde ronde reageerden zij schriftelijk op de spreiding en gemiddeldes van standpunten die uit de vorige ronde gebleken waren (methode mondeling toegelicht door scriptiebegeleider).

Respondenten

De volgende personen zijn gevraagd voor deelname aan de Delphi-studie:

• Henk Blok: onderzoeker aan Kohnstamminstituut voor onderzoek van opvoeding en onderwijs;

• Michael Merry: hoogleraar opvoedkunde aan de UvA;

• Louise Fresco: universiteitshoogleraar UvA;

• Paul Zoontjens: onderwijsjurist en lid van de Onderwijsraad;

• Tonnie Nijenhuis: voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Thuisonderwijs;

• Peter van Zuidam: secretaris van de Nederlandse Vereniging voor Thuisonderwijs;

• Metin Çelik: Tweede Kamerlid voor de PvdA;

• Jack Biskop: Tweede Kamerlid voor het CDA; (De heer Çelik en de heer Biskop maken beiden deel uit van de vaste commissie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in de Tweede Kamer.)

• Kete Kervezee: voorzitter van de VO-raad; 20

• Sjoerd Slagter: voorzitter van de PO-raad;

• Twee sleutelinformanten die voor een deel van hun jeugd thuis onderwezen zijn;

• Een sleutelinformant die thuisonderwijs aan haar kinderen gegeven heeft.

Deze personen zijn gevraagd als respondent omdat zij deel uitmaken van verschillende sectoren die met onderwijs te maken hebben. De bedoeling was een breed veld van groepen personen die aan onderwijs gelieerd zijn, in het onderzoek te betrekken. Henk Blok is gevraagd om meer informatie te geven over de wetenschappelijke resultaten die bekend zijn van thuisonderwijs. Michael Merry is gevraagd om ideeën te geven over wat belangrijk is in opvoeding van kinderen. Louise Fresco was met name gevraagd voor hulp bij het analyseren van meningen en ook om haar eventuele onderwijsideeën toe te lichten. Paul Zoontjens is gevraagd als deskundige van onderwijsrecht. De heer Nijenhuis en de heer van Zuidam werden uitgenodigd, omdat zij meer informatie zouden kunnen aanleveren over thuisonderwijs in het algemeen. De gevraagde Tweede Kamerleden maken deel uit van de groep Kamerleden die overleg voeren over onderwijsgerelateerde onderwerpen. Specifiek deze twee Kamerleden kwamen in de overleggen nadrukkelijk naar voren, omdat zij veel vragen stelden over thuisonderwijs en er moties over indienden, maar ook omdat de één als het meest gesympathiseerd van thuisonderwijs naar voren kwam en de ander als het meest tegen. De voorzitters van de PO-raad en VO-raad zouden informatie kunnen geven over benodigdheden in en vragen die er leven in respectievelijk primair en voortgezet onderwijs. De personen die in persoonlijke sfeer ervaring hebben met thuisonderwijs stonden op de lijst voor uitnodiging tot deelname omdat zij uit eerste hand over thuisonderwijs zouden kunnen vertellen.

Henk Blok, Paul Zoontjens, Tonnie Nijenhuis, Peter van Zuidam, Jack Biskop, één sleutelfigurant die thuisonderwijs genoten heeft en een mevrouw die thuisonderwijs gegeven heeft, zijn op de uitnodiging ingegaan. Michael Merry, Kete Kervezee en Sjoerd Slagter, hebben niet op de e-mail voor uitnodiging voor deelname aan de Delphi-studie gereageerd. Tweede Kamerlid Metin Çelik gaf als antwoord op de e-mail niet over de tijd te beschikken voor deelname aan het onderzoek. Wel mocht 21

een medewerker van hem geïnterviewd worden, namelijk senior beleidsadviseur van de PvdA, Walfred Haans. Louise Fresco gaf aan te weinig kennis van het onderwerp te hebben om van voldoende toevoegende waarde te zijn in het onderzoek.

Delphi studie ronde één

In de eerste ronde van de Delphi-studie werden de deelnemers geïnterviewd. De vraaggesprekken waren semi-gestructureerd. De volgende drie vragen zijn aan elke geïnterviewde voorgelegd:

1) Welk beeld heeft u van thuisonderwijs? 2) Hoe zou thuisonderwijs volgens u geregeld kunnen worden door de overheid? 3) Hoe wordt volgens u voorkomen dat kinderen die zogenaamd thuis onderwezen worden in feite geen onderwijs ontvangen?

Naar het beeld van thuisonderwijs werd gevraagd om op een open manier de meningen, verwachtingen en kennis van de deelnemers over thuisonderwijs te weten te komen. Ook is het regelen van thuisonderwijs door de overheid aan bod gekomen. Dit onderwerp is aan de orde gekomen met het doel de ideeën over hoe de overheid met thuisonderwijs om zou moeten gaan naast elkaar te zetten. De derde vraag, naar het voorkómen van onderwijsverzuim, is gesteld om zowel ideeën voor onderwijsvrijheid als onderwijsplicht aan bod te laten komen; zodat het vraagstuk van onderwijswetgeving in zijn volledigheid bekeken zou worden. Daarnaast is in de interviews doorgevraagd op onderwerpen die de geïnterviewden zelf noemden en zijn de geïnterviewden gevraagd te reageren op visies die tegengesteld zijn aan hun eigen visie.

De uitwerkingen van de interviews zijn aan de geïnterviewden zelf voorgelegd ter controle. Het interview met dhr. Zoontjens is niet door hem gecontroleerd.

22

Delphi-studie ronde twee

Alle personen die geïnterviewd zijn, stemden toe in deelname van het volgende gedeelte van de Delphi-studie, behalve de twee geïnterviewden uit de Tweede Kamer, wegens tijdgebrek of afbakening van verantwoordelijkheid. In plaats van de heer Haans van de PvdA heeft wel een mevrouw aan het Delphi- onderzoek meegedaan die kritisch was over een thuisonderwijsgezin bij haar in de buurt en daarover in een e-mail geschreven heeft aan de PvdA-fractie van de Tweede Kamer. Met behulp van de al bestudeerde literatuur, de uit de interviews verkregen informatie en de al geanalyseerde parlementaire documenten is een eerste vragenlijst over thuisonderwijs opgesteld. In deze eerste vragenlijst is met name gevraagd naar meningen en verwachtingen omtrent thuisonderwijs en beleid voor thuisonderwijs. Deze vragenlijst is te vinden in de bijlagensectie.

Delphi-studie ronde drie

In de tweede vragenlijst zijn de mediaan en de spreiding van de antwoorden op elke vraag in de vorige vragenlijst samen met de antwoorden die de respondent zelf gaf op de eerste vragenlijst, teruggekoppeld aan elke deelnemer. In deze tweede vragenlijst werden de respondenten gevraagd te overwegen hun eerste antwoord te wijzigen richting het mediane antwoord, of anders te beargumenteren waarom zij bleven bij het antwoord dat zij eerder gaven. Ook deze vragenlijst vindt u terug in de bijlagensectie. De mevrouw die de e-mail aan de PvdA geschreven heeft en de heer Zoontjens hebben alleen de eerste vragenlijst ingevuld. Daarna is geen contact met hen meer verkregen.

Analysemethoden data Delphi-studie

Nadat alle deelnemers de eerste vragenlijst ingevuld en ingeleverd hadden, is hun beantwoording als volgt geanalyseerd. Voor elke item zijn over de antwoorden van

23

alle respondenten samen, de gestandaardiseerde interkwartielrange, de gestandaardiseerde modus en de gestandaardiseerde mediaan berekend met behulp van het statistische computerprogramma SPSS. Vervolgens is met behulp van de volgende berekeningen bekeken op welke items overeenstemming bereikt was door de respondenten. Als bij een item de modus min de mediaan kleiner of gelijk was aan 1.0 en de interkwartielrange kleiner of gelijk was aan 1.5, was overeenstemming onder de respondenten bereikt op het betreffende item. Er is niet berekend of uit de tweede vragenlijstronde nieuwe overeenstemmingen verkregen zijn, omdat twee respondenten waren uitgevallen uit het vragenlijstonderzoek nadat er na de interviews ook twee waren uitgevallen, en daarmee het respondentenpanel niet evenwichtig meer zou zijn. Ook was op het eerste oog niet te zien was dat er veel veranderingen van standpunt onder de deelnemers plaatsgevonden hadden. De kwalitatieve data - de interviewteksten en de argumenten voor en tegen thuisonderwijs die op de vragenlijsten ingevuld zijn - zijn volgens de methode van de content analyse systematisch onderzocht. Alle argumenten zijn geselecteerd en vervolgens verdeeld in categorieën. De ontstane categorieën met bijbehorende argumenten zijn opgeschreven in de resultatensectie en daarbij zijn enkele opmerkingen over de samenhang geplaatst (Leary, 2001). De losse argumenten zijn terug te vinden in de bijlagensectie.

24

3. Resultaten

3.1. Analyse parlementaire documenten over thuisonderwijs

Er wordt in dit hoofdstuk verwezen naar samengevatte kamerstukken die genummerd zijn en in de bijlagensectie terug te vinden zijn. In de analyse zijn de politieke ontwikkelingen van thuisonderwijs gecategoriseerd per kalenderjaar.

1994

Het eerste kamerstuk dat gevonden is over thuisonderwijs, gaat over onderwijs aan zieke leerlingen en komt uit 1994. Hierin wordt opgemerkt dat thuisonderwijs voor zieke leerlingen niet gemakkelijk te realiseren is.1 Redenen voor dit standpunt zijn echter niet teruggevonden. De volgende jaren is te zien dat een aantal voorzieningen voor thuisonderwijs aan zieke leerlingen opgeheven zijn door de overheid.

1997

Het volgende document dateert uit 1997 en betreft vragen van een Kamerlid over de mogelijkheden tot het geven van thuisonderwijs die op dat moment bestaan. De toenmalige minister van onderwijs legt de mogelijkheden uit.2 De mogelijkheden zijn sindsdien niet veranderd en gelden dus tot op heden (zie inleiding). In hetzelfde jaar volgen Kamervragen over een schijnbaar illegale school in Rotterdam die niet gecontroleerd wordt door de Onderwijsinspectie. De school blijkt te bestaan uit leerlingen die van de leerplicht vrijgesteld zijn en daarom geen officiële school te zijn. Een school waarop de leerplicht niet vervuld kan worden wordt terecht niet gecontroleerd door de Inspectie, zegt de verantwoordelijke staatssecretaris. Het Kamerlid vraagt of zich af of het niet beter is om toe te zien op onderwijs aan van de leerplicht vrijgestelde leerlingen. De staatssecretaris zegt daarop toe de Inspectie opdracht te geven informatie in te winnen over de betreffende school. 3

25

Het is opvallend dat de staatssecretaris informatie inwint over de betreffende school en niet over alle jeugdigen die zijn vrijgesteld van de leerplicht. Mogelijk komt het onderwijs voor sommige jeugdigen hierdoor in het geding.

1998

In 1998 verklaart staatssecretaris Netelenbos van onderwijs dat de term ‘onderwijs’ meer betekenisinhoud heeft dan ‘onderwijs op een school’; thuisonderwijs zou bijvoorbeeld ook een vorm van onderwijs zijn.5 In 1998 wordt tevens een voorstel aangenomen waarin staat dat de thuisschool thuisonderwijs aan zieke leerlingen moet verzorgen. Onder thuisschool wordt de school verstaan waar de leerling stond ingeschreven voordat deze ziek werd. Er wordt besloten dat het beter is thuisscholen thuisonderwijs voor zieke leerlingen te laten realiseren dan om daarin gespecialiseerde stichtingen deze taak op zich te laten nemen.6 Bij dit besluit kan enerzijds afgevraagd worden of het ook mogelijk is ouders van zieke leerlingen het thuisonderwijs aan hun kind te laten regelen, als zij dat zien zitten. Uit wetenschappelijk onderzoek zou men de bevinding kunnen halen dat dit mogelijk is, omdat thuisonderwijs door ouders doorgaans tot zeer goede resultaten blijkt te leiden (zie inleiding). Anderzijds kan men zich afvragen of scholen de capaciteiten hebben thuisonderwijs te verzorgen en waarom stichtingen voor thuisonderwijs opgeheven worden.

2002

In 2002 wordt de Wet op het OnderwijsToezicht aangenomen (hierna te noemen: WOT). Deze wet regelt het toezien op de onderwijskwaliteit op alle scholen. Erin wordt opgesteld dat al het onderwijs van voldoende kwaliteit dient te zijn en de bijbehorende criteria voor kwaliteit worden gegeven. Daarnaast is in de WOT opgenomen dat scholen die niet voldoen aan de kwaliteitscriteria zoals beschreven in de WOT, dienen te verbeteren. Bij de bespreking van de wetsopname wordt door de verantwoordelijke staatssecretaris opgemerkt dat juist de leerlingen die zich op de niet goed functionerende scholen bevinden, niet snel de overstap zullen maken naar thuisonderwijs of particulier onderwijs en dat daarom die scholen echt dienen te 26

verbeteren.7 Thuisonderwijs en particulier onderwijs worden door de staatssecretaris geschikt bevonden als vervanging van onderwijs op slecht functionerende scholen. Deze opvatting is opvallend, want dit is niet in de lijn met de algemene gedachtegang van de politiek over onderwijs, die verder in deze analyse aan de orde zal komen.

2003

In 2003 vraag een Kamerlid wat ‘overwegende bedenkingen tegen de richting van alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen’ precies inhoudt, de bedenkingen waardoor leerlingen thuisonderwijs mogen ontvangen. De verantwoordelijke minister antwoordt dat de bedenkingen van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard dienen te zijn. Ook vraagt het Kamerlid aan welke vereisten thuisonderwijs moet voldoen. De minister beantwoordt die vraag met het aangeven dat thuisonderwijs aan geen vereisten moet voldoen, omdat de thuisonderwezenen niet leerplichtig zijn.8 In 2003 begint de politieke bal over thuisonderwijs echt te rollen. Het begin daarvan is dat minister van der Hoeven van OCW in een notitie de lacune in wetgeving over thuisonderwijs aan het licht brengt. Ze stelt de volgende wetswijziging voor: Kinderen mogen enkel vrijgesteld worden van de leerplicht als hun ouders voor hen in een alternatieve vorm van onderwijs voorzien en daarop laten toezien. De term ‘leerplicht’ zou bovendien veranderd moeten worden in ‘schoolplicht’, zodat kinderen van ouders met een richtingbezwaar niet van de leerplicht vrijgesteld worden, maar enkel van de schoolplicht. De minister geeft aan dat het geenszins haar bedoeling is het recht op het geven van thuisonderwijs te vergroten. De wijze waarop de inspectie op thuisonderwijs toe zou kunnen zien, zou nader worden uitgewerkt.9 Eind 2003 verschijnt het eindrapport van de evaluatie van de wet ondersteuning onderwijs aan zieke leerlingen. Ook over thuisonderwijs aan zieke leerlingen wordt gesproken. Dit onderwijs voor deze doelgroep wordt niet in alle regio’s van het land toegepast. Daar waar het wel bestaat, wordt het verzorgd door onderwijsconsulenten of door scholen. Consulenten en scholen zijn niet geheel tevreden over de kwaliteit van thuisonderwijs die zij kunnen bieden, omdat de invulling van de werkuren van de werknemers al vast staat en daarin geen ruimte meer bestaat voor het geven van 27

thuisonderwijs. Het idee bestaat binnen schoolbesturen een landelijke stichting voor het geven van thuisonderwijs aan zieke leerlingen op te richten.10 Het is opvallend dat de overheid de taak van het geven van thuisonderwijs aan zieke leerlingen door scholen wil laten uitvoeren en stichtingen wil gaan opheffen, terwijl scholen zelf meer een tegenovergesteld plan voorstaan. Eind 2003 wordt ook voor het eerst een algemeen overleg over thuisonderwijs gehouden, door de vaste commissie van OCW in de Tweede Kamer. Het nieuwe wetsvoorstel dat minister Van der Hoeven hiervoor in een notitie aan de orde gebracht heeft voor thuisonderwijs, wordt besproken. Alle partijen spreken zich positief uit over het voorstel. Het deelnemende lid van de LPF wil het voorstel zelfs een verlengstuk geven, want zij pleit voor een vrij recht op thuisonderwijs. Het deelnemende lid van de PvdA zou alle vrijstellingen van schoolonderwijs juist liever teniet doen. Scholen mogen van haar geen kinderen ‘wegsturen naar thuisonderwijs’. Een Kamerlid van de VVD maakt zich zorgen over de mogelijkheid dat vrijgestelden geen onderwijs ontvangen en dat thuisleerlingen te weinig mogelijkheden hebben tot sociaal contact. De minister geeft opnieuw aan dat zij niet van plan is de vrijstellingsgronden te verbreden. Thuisonderwijs mag in haar opinie niet op ideële gronden plaatsvinden. De minister wil de opmerkingen van de VVD doorgeven aan de Landelijke Vereniging van Leerplichtambtenaren. 11 In dit overleg lijken er een aantal tegenstrijdigheden en omstredenheden te bestaan. De minister geeft aan dat zij thuisonderwijs wil verbieden op ideële gronden, terwijl de meeste thuisonderwezenen juist vanwege deze opvattingen thuis onderwijs genieten.

2004

In 2004 wordt wederom binnen de vaste commissie van OCW in de Tweede Kamer overlegd over onderwijs aan zieke leerlingen. De commissie besluit dat onderwijsconsulenten meer nadruk moeten gaan leggen op het begeleiden van de thuisscholen in het geven van thuisonderwijs aan de zieke leerlingen dan in het zelf verzorgen van het thuisonderwijs.10

2005

28

In een brief van 2005 deelt de minister aan de Kamer mede dat zij bij het schrijven van het wetsvoorstel voor toezicht op thuisonderwijs advies zal inwinnen bij de Onderwijsinspectie en ervaringen mee zal nemen van andere landen in de EU die bekend zijn met thuisonderwijs. Ook vertegenwoordigers van thuisonderwijs zal om raad gevraagd worden.15 In de begrotingsstaten van het ministerie van OCW voor 2006 geeft de minister aan wanneer de verwachte indiening van het wetsvoorstel voor thuisonderwijs zal plaatsvinden en zegt zij toe dat zij met de Landelijke Vereniging van Leerplichtambtenaren zal overleggen of de leerplichtambtenaren niet meer handreikingen moeten krijgen om te kunnen beoordelen of iemand terecht vrijstelling van de leerplichtwet aanvraagt. Het gesprek met de leerplichtambtenaren heeft in augustus dat jaar plaatsgevonden. De Tweede Kamer zou in het najaar van 2005 over de uitkomsten geïnformeerd worden.16 In de zomer van 2005 vindt opnieuw een algemeen overleg over thuisonderwijs plaats. Ditmaal wordt vooral een toezichtkader bediscussieerd. De LPF stelt toezicht op thuisonderwijs door de onderwijsinspectie voor, maar ook een vrije toegang tot thuisonderwijs. De andere partijen zijn tegenstander van een vrije toegang tot deze onderwijsvorm. De minister geeft opnieuw aan dat zij geen uitbreiding van thuisonderwijs naar pedagogische of didactische motieven wil. De pedagogische en didactische variëteit bestaat volgens haar binnen de oprichtingsvrijheid van schoolonderwijs naar richting. Ook zegt zij nogmaals toe dat een wetsvoorstel voor toezicht op thuisonderwijs zal uitkomen in het voorjaar van 2006. Een Kamerlid van de PvdA vraagt zich af of er ook kinderen onvrijwillig thuis onderwezen worden omdat zij elders niet terecht kunnen. De minister gaat het antwoord op deze laatste vraag proberen te achterhalen bij leerplichtambtenaren.17 In 2005 komt een advies van de Onderwijsraad over harmonisatie van de onderwijswetgeving uit. Daarin wordt ook op thuisonderwijs ingegaan: “De introductie van het recht op thuisonderwijs vormt een adequate verruiming van het ouderlijk keuzerecht naar ook pedagogische voorkeuren. Dit is passend in deze tijd. Door vele voorstanders wordt overheidstoezicht niet met het principe van thuisonderwijs onverenigbaar geacht <…> Er zijn Amerikaanse universiteiten waar voor dit soort kinderen voorrangsplaatsen zijn gereserveerd. De erkenning van het recht op thuisonderwijs is vooral ook daarom van belang, omdat het het auro van 29

schooldwang – dat niet ten onrechte aan het officiële bestel kleeft – weg kan nemen. Er wordt mee duidelijk gemaakt dat het doel van het officiële onderwijs er net zo goed toe strekt om zo volledig mogelijk tegemoet te komen aan keuzerechten van onderwijsvragers <…> zo is onder vrijheid van het bijzonder onderwijs slechts begrepen het recht eigen (bekostigde) scholen te stichten op religieuze en levensbeschouwelijke gronden, niet op bijvoorbeeld pedagogische motieven (onderwijsmethode: Montessori, Dalton, Iederwijs, etc.). Voor echte pedagogische vrijheid van individuele ouders is in ons stelsel nauwelijks plaats. Dit blijkt uit de bijna absolute dominantie van het officiële onderwijsbestel ten opzichte van het thuisonderwijs in Nederland.”19 Men kan de Onderwijsraad een deskundig adviesorgaan noemen. Zij stelt dus dat een recht op thuisonderwijs in Nederland nodig is om de onderwijswetgeving in dit land te harmoniseren. De in dit dossier geboden adviezen worden niet overgenomen.

2006

Dan vindt een vertraging plaats van de bekendmaking van het wetsvoorstel voor thuisonderwijs. De geplande versturing naar de Tweede Kamer wordt verzet van het voorjaar van 2006 naar de zomer van 2006. 22 Een advies van de Onderwijsraad komt uit, waarin de vraag beantwoordt wordt hoe de overheid variëteit en vrijheid kan waarborgen en tegelijkertijd een minimum aan kwaliteit van alle onderwijsvormen kan handhaven. Conclusies zijn dat er vrijheid moet zijn in oprichting van scholen en in het geven van thuisonderwijs en dat op alle onderwijsvormen door een onafhankelijke en deskundige inspectie toegezien dient te worden.23 Wederom komen dus het belang van een recht op het geven van thuisonderwijs en een deskundig toezicht op alle onderwijs aan de orde in een advies van de Onderwijsraad. Begin 2006 wordt het onderzoeksrapport ‘Toezicht op thuisonderwijs’ uitgebracht aan de Tweede Kamer. Dit onderzoek is uitgevoerd door het onderzoeksbureau Andersson, Elffers Felix (AEF) in opdracht van de directie Primair Onderwijs van het ministerie van OCW en behelst het vormgeven van toezicht op thuisonderwijs. AEF stelt voor het toezicht in de vorm te gieten van een jaarlijks gesprek tussen inspectie en thuisonderwijzende ouders. Het onderwijs thuis moet aan een aantal voorwaarden 30

voldoen: er mag voor de jongeren niet meer dan een half jaar leerachterstand op leeftijdsgenoten bestaan en er mogen geen twijfels bestaan over de kansen van het kind op een vervolgopleiding en/of beroep.25 Hierbij kan men de kanttekening plaatsen of men thuisonderwijs aan schoolonderwijs zou moeten afmeten – hetgeen gebeurt met de uitvoering van dit voorstel – of andersom, óf dat ze zich aan elkaar zouden moeten schaven. Opnieuw wordt het uitkomen van het wetsvoorstel voor thuisonderwijs uitgesteld, nu naar het voorjaar van 2007. Eerst moet de minister namelijk in gesprek gaan met de Landelijke Vereniging van Leerplichtambtenaren.26 Niet lang daarna vindt er een opvallende verschuiving van standpunt in de wetgeving voor thuisonderwijs plaats. Na overleg gehad te hebben met belanghebbenden concludeert minister van der Hoeven dat het toch wenselijker is een beperkter wetsvoorstel in te dienen dan zij in eerste instantie van plan was. Volgens haar blijkt toezicht van de Onderwijsinspectie op thuisonderwijs bij nader inzien niet nodig. Een leerplichtambtenaar, en niet de onderwijsinspectie, zou bij gebreken in het thuisonderwijs namelijk kunnen ingrijpen. 27 Hieraan valt op dat deskundigheid in toezicht niet als bruikbaar gezien wordt door minister van der Hoeven, terwijl in voorafgaande overleggen en adviezen meerdere keren op het belang van deskundigheid in toezicht gewezen is. De adviescommissie toelating en begeleiding behandelt zaken rondom problematische schoolplaatsingen en verwijderingen van zorgleerlingen. Vaak komen zorgleerlingen waarvoor geen passend onderwijs gevonden wordt, thuis te zitten. Hierover wordt in 2006 gerapporteerd in een rapport van deze commissie.29 Thuisonderwijs is dus mogelijk niet alleen een onderwijskans voor leerlingen met een andere levensbeschouwing dan die van scholen in de buurt en zieke leerlingen, maar ook voor zorgleerlingen (leerlingen met bijvoorbeeld gedragsproblemen) waarvoor geen passende school gevonden wordt. Dan komt een studie van de SEOR-ECRi (Sociaal Economisch Onderzoek Rotterdam – Erasmus Competition and Regulation institute) uit waarin opgemerkt wordt dat thuisonderwijs in Nederland zowel for-profit als non-profit kan zijn. Dat betekent dat binnen sommige Nederlandse thuisonderwijspraktijken op financiële winst gericht wordt en binnen andere thuisonderwijsgevallen in dit land niet. Ook binnen het Nederlandse schoolonderwijs komen beide varianten voor.32 Mogelijk is dit onderscheid in gerichtheid van belang in thuisonderwijs en ook in onderwijs in het 31

algemeen, omdat (primaire) geldgerichtheid ideëel onderwijs in de weg zou kunnen staan (Heertje, 2006). In 2006 stelt het ministerie van OCW een nieuwe besturingsfilosofie voor die ‘governance’ genoemd wordt. Dit voorstel houdt in dat onderwijsinstellingen zelf verantwoordelijk gehouden worden voor hun kwaliteit en voor processen van kwaliteitsverbetering. Thuisonderwijs wordt ook in het voorstel genoemd. Het overgaan van schoolonderwijs op thuisonderwijs wordt als exitgedrag getypeerd, omdat ermee weggegaan wordt uit een vorm van onderwijs.33 Het onderwerp governance zou gekoppeld kunnen worden aan het besturingsadvies van de Onderwijsraad ‘Doortastend onderwijstoezicht’, waarbij bekeken zou kunnen worden of onderwijskwaliteit gewaarborgd blijft zonder overheidsbemoeienis. Daarnaast zou men het eerste lid van artikel 23 van de grondwet, waarin staat dat onderwijs een voorwerp van aanhoudende zorg der regering is, tegenover het idee van governance kunnen plaatsen. Ook kan nagezien worden in hoeverre scholen exitgedrag als signaal zien om hun onderwijs te verbeteren en of de regering een taak heeft in informatievoorziening over onderwijskwaliteit naar ouders toe.

2007

Bij de politieke bespreking in 2007 van een wijziging van de leerplichtwet m.b.t. particulier onderwijs wordt de vraag gesteld waarom niet ook thuisonderwijs samen met dit wetsvoorstel voor particulier onderwijs besproken wordt. Staatssecretaris Dijksma beantwoordt de vraag door erop te wijzen dat opgepast dient te worden voor een ‘overkill’ aan wetgeving voor een zeer beperkte groep kinderen. Ook merkt iemand op dat geprobeerd moet blijven worden het schoolonderwijs ‘top’ te maken, zodat ouders de moeilijke weg van thuisonderwijs niet hoeven te gaan. Het recht op thuisonderwijs wil de staatssecretaris wel doen blijven behouden.34 Men kan zich afvragen of thuisonderwijs als vorm van particulier onderwijs gezien zou kunnen worden, of deze vormen van onderwijs samen besproken zouden kunnen worden en of voor deze twee typen dezelfde wetgeving kan gelden. Verder wordt genoemd dat toezicht wellicht teveel regelgeving zou opleveren. Dit toezicht is wel van belang, daar het wettelijk is vastgelegd dat er toezicht moet zijn op het onderwijs aan alle kinderen. 32

In de begrotingsstaat van het ministerie van OCW voor het jaar 2007 wordt vermeld dat de minister, zodra zij daar zicht op heeft, de Kamer zal informeren waarom sommige kinderen niet vrijwillig thuisonderwijs ontvangen. 35 Naar aanleiding van het verslag van de bespreking over het particulier onderwijs wijzen de leden van de PvdA-fractie de minister er in een nota op dat de vrijstelling van de leerplicht aanleiding geeft voor geoorloofd schoolverzuim.36 Dit lijkt erop te wijzen dat zij thuisonderwijs niet als legale vorm van onderwijs zien. Dan stuurt de commissie van OCW een brief aan staatssecretaris Dijksma van OCW waarin zij aangeven van oordeel te zijn dat het meest recente voorstel van de staatssecretaris voor toezicht op thuisonderwijs niet een wettelijke basis legt voor toezicht op thuisonderwijs. Zij vragen ook of de staatssecretaris de noodzaak tot wijziging van de leerplicht onderschrijft.37 Men kan hierbij opmerken dat staatssecretaris Dijksma nog wel een wetswijziging voor toezicht op thuisonderwijs voor ogen had op dat moment en dat de commissie dus even niet goed op de hoogte was van de situatie. De brief met de vraag naar toezicht op thuisonderwijs wordt beantwoordt door de staatssecretaris. Zij schrijft nog steeds van plan te zijn het probleem met thuisonderwijs aan te pakken en een brief met beleidsvoornemens betreffende het probleem naar beide kamers te sturen.37 Tijdens de behandeling van een wetswijziging van de leerplichtwet noemt staatssecretaris Dijksma dat er passend onderwijs geboden moet worden, als onderwijs mogelijk is, aan leerlingen die vanwege psychische of lichamelijke oorzaken niet in staat zijn een school te bezoeken.39 Men kan opmerken dat het genoemde onderwijs thuisonderwijs zou kunnen zijn en verder in deze analyse komt aan bod of deze zaak een vervolg krijgt. In september van 2007 komt een advies van de Onderwijsraad uit over het opkrikken van het imago van de leerkracht. Het advies luidt onder andere dat de leerkracht meer eigenaarschap over het lesgeven geboden moet worden.40 Hierbij kan overdacht worden of dit advies als stimulans van thuisonderwijs gezien kan worden, omdat bij thuisonderwijs de leerkracht veel eigenaarschap heeft over de lesstof. Het toezichtskader voor thuisonderwijs wordt nu in 2007 verwacht.41 In een memorie van toelichting op de begrotingsstaat van het OCW wordt vermeld dat de Kamer een brief met beleidsvoornemens voor thuisonderwijs op 29 juni 2007 33

ontvangen heeft. Ook staat er aangegeven dat de voorgenomen wetgeving nogmaals overwogen gaat worden en dat in september 2007 de kamer opnieuw een brief met beleidsvoornemens ten aanzien van thuisonderwijs ontvangt.42 De genoemde brief met beleidsvoornemens is binnen dit onderzoek nog niet terug gevonden. In het najaar van 2007 brengt de Onderwijsraad een advies uit over de sturing van vernieuwende onderwijspraktijken. De Onderwijsraad concludeert geen voorkeur te hebben voor een bepaalde variant van onderwijs. Zij schrijft daarover: “De toekomst voor de langere termijn kent veel onzekerheden en het is goed dat het stelsel gevarieerd en flexibel blijft.” Voor de raad is het wel belangrijk dat alle onderwijsvormen en zeker het funderend onderwijs aan bepaalde minimumkwaliteitseisen voldoen. Ook thuisonderwijs wordt genoemd als variant. Er wordt verder opgemerkt dat de overheid bepaalde kwadranten meer zou kunnen stimuleren als die door het veld weinig opgepakt worden.43 Opnieuw is er dus een aanvoering te zien vanuit de Onderwijsraad voor het behouden, verruimen of zelfs stimuleren van de mogelijkheid tot het geven van thuisonderwijs en ook om daarop toe te zien. In een rapport van het ACTB wordt gesteld dat enkel in zeer uitzonderlijke gevallen thuisonderwijs bewerkstelligd moet of kan worden bij zorgleerlingen (leerlingen met een PGB). Er wordt bij geschreven: “En daarvoor geldt heel nadrukkelijk dat het niet gaat om thuisonderwijs, maar om onderwijs thuis.”44 De indiening van het voorstel voor thuisonderwijs wordt verschoven naar het eerste kwartaal van 2008.45 De redenen voor de vele vertragingen van indiening van het voorstel zijn onbekend, maar het lijkt dat er geen beslissing over thuisonderwijs genomen kan worden. Wellicht heeft het te maken met het niet bekend zijn van bewindslieden met alternatief onderwijs en het daarom niet kunnen bepalen hoe ermee omgegaan kan worden. Verder is opvallend dat thuisonderwijs niet gewaardeerd wordt.

2008

In het eindrapport over het functioneren van B3-scholen [Dat zijn scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 3 van de leerplichtwet, hetgeen particuliere scholen zijn.] wordt vermeld dat 41% van de ouders met kinderen op een 34

vernieuwende school actie zouden ondernemen om hun kinderen goed onderwijs aan te bieden in het geval de school waarop hun kinderen zitten een negatief advies zou krijgen. Ze zouden het negatieve besluit aanvechten, proberen de situatie te verbeteren of hun kind thuis onderwijzen.46 Hieraan valt op dat een groot deel van de ouders die kiest voor een vernieuwende school dit blijft doen en dus echt graag vernieuwing ziet van het ‘standaard’ onderwijs. Het meest gangbare, of traditionele, onderwijs wordt niet door iedereen goed genoeg bevonden. In 2008 wordt ook een parlementair onderzoek naar onderwijsvernieuwingen uitgezet. Van het onderzoek maken besprekingen met personen uit het onderwijsveld deel uit. In een van die besprekingen komt een vrouw aan het woord die haar kinderen thuisonderwijs geeft. Zij geeft aan dat ze zich door de opmerkingen over onderwijs die in het overleg aan bod gekomen zijn, bevestigt voelt in haar keuze thuis te onderwijzen. Zij heeft deze keuze bovendien niet lichtvaardig gemaakt, want zij heeft zich twee jaar in thuisonderwijs verdiept alvorens zij voor haar kinderen de stap naar thuisonderwijs genomen heeft. Haar kinderen doen het goed volgens haar, zowel op sociaal als op cognitief vlak.47 Maart 2008 komt de brief met beleidsvoornemens voor thuisonderwijs uit die afkomstig is van staatssecretaris Dijksma van OCW. In de totstandkoming van het beleidsvoorstel heeft overleg plaatsgevonden met onder meer de NVvTO, de Onderwijsinspectie en de Landelijke Vereniging voor Leerplichtambtenaren. De staatssecretaris is erop uitgekomen dat zij het recht op onderwijs voor ieder kind wil waarborgen, maar zij is niet van mening dat voor dit waarborgen wetgeving persé noodzakelijk is. Wellicht zouden volgens haar enkel andersoortige stimulansen ook al voldoende effectief zijn om goed onderwijs te waarborgen in het geval van thuisonderwijs, zoals vrijwillige instemming van ouders met toezicht. Om een goede afweging te maken voor wat betreft de proportionaliteit en de noodzaak van wetgeving, wil de minister onderzoek laten doen naar de thuisonderwijssituaties in Nederland.49 Daarna schrijft de commissie van OCW in een brief aan de staatssecretaris dat zij denken dat het voorstel voor thuisonderwijs onvoldoende tegemoet komt aan toezicht op leerlingen die vanwege psychische of lichamelijke gronden vrijgesteld zijn van de leerplicht.53 Men kan inderdaad constateren dat het instellen van toezicht op vrijgestelden van de leerplicht op denominatieve gronden nog niet voorziet in toezicht 35

op alle leerlingen die van de leerplicht vrijgesteld zijn maar nog wel tot enige vorm van het volgen van onderwijs in staat zijn. De vrijgestelden op psychische en lichamelijke gronden evenals de vrijgestelden vanwege een rondtrekkend bestaan zijn nog niet verzekerd van toezicht in dit voorstel. De staatssecretaris van OCW beantwoordt deze brief met het aangeven dat zij de combinatie speciaal onderwijs en ondersteuning vanuit de AWBZ voldoende acht voor het waarborgen van het recht op onderwijs van jongeren met beperkingen.49 Men kan het opvallend vinden dat de betreffende staatssecretaris speciaal onderwijs, hetgeen schoolonderwijs is, noemt als oplossing voor leerlingen die niet meer naar school kunnen gaan. Daarnaast kan men zich afvragen welke vorm van onderwijsondersteuning de AWBZ biedt. Het is bekend dat er persoonsgebonden budgetten via de AWBZ aangevraagd kunnen worden. Uit een thuiszittersonderzoek waarvan het verslag wordt gestuurd aan de Tweede Kamer, blijkt dat ongeveer 1 op de 1000 leerlingen thuiszit in Nederland; in totaal zijn dat zo’n 1000 leerlingen. Thuiszitters hebben in de meeste gevallen psychische problemen of gedragsproblemen en zij zijn niet vrijgesteld uit de leerplicht, maar gaan voor drie weken of langer niet naar school.54 Er kan afgevraagd worden in hoeverre thuisonderwijs een oplossing is voor thuiszitters, oftewel of er een verruiming van de mogelijkheden tot het geven van thuisonderwijs dient te komen. Nu is er voor deze groep nog geen thuisonderwijs mogelijk. De Onderwijsraad geeft haar werkprogramma voor 2009 vrij. Daarin stelt zij dat zij in dat jaar mogelijk, onder andere, een advies over thuisonderwijs zal uitbrengen.55 Dit plan is niet ten uitvoering gebracht. In een rapportage van het ACTB wordt opgemerkt dat ouderbetrokkenheid van groot belang is bij het onderwijs aan kinderen.59 Hierbij kan de vraag gesteld worden of geldt: hoe meer ouderbetrokkenheid bij onderwijs aan het kind, hoe beter. En of daardoor thuisonderwijs als de beste onderwijsvorm gezien kan worden. De staatssecretaris van OCW schrijft in oktober 2008 in een brief dat het onderzoek naar thuisonderwijspraktijken in Nederland in november 2008 gereed zal zijn.60 Dan komt in een overleg over de toegankelijkheid van kleine scholen de stichtingsnorm van scholen aan bod. Het staat ter discussie of er een ondergrens van aantal leerlingen per school moet zijn, maar dit onderwerp wordt naar een ander 36

overleg verplaatst, mogelijk een overleg specifiek over thuisonderwijs.61 Opmerkelijk is ook dat kleine scholen en thuisonderwijs, voor zover ten tijde van dit onderzoek bekend is, verder niet meer gecombineerd zijn in overleggen. Men kan zich afvragen of het mogelijk is van particulier onderwijs en thuisonderwijs één onderwerp op de politieke agenda te maken.

2009

Uit een parlementair document uit 2009 over de stand van educatief Nederland blijkt dat nog geen 0.1% van het totale aantal leerlingen in de leerplichtige leeftijd privaat gefinancierd onderwijs of onderwijs over de grens volgt. Er zijn tussen de 40 en 45 particuliere scholen in Nederland. Iets meer dan een tiende deel van deze privaat gefinancierde leerlingen volgt thuisonderwijs.62 Het is opvallend dat zeer weinig leerlingen particulier- of thuisonderwijs volgen. Verder blijkt uit een kamerstuk over innovatief onderwijs dat de mogelijkheid tot het volgen van thuisonderwijs in veel Europese landen bestaat, maar dat er niet veel gebruik van dit recht gemaakt wordt. In de Verenigde Staten van Amerika wordt meer van de mogelijkheid tot het geven van thuisonderwijs gebruik gemaakt; ongeveer 1,7% van het totale aantal kinderen tussen 5 en 18 jaar daar volgt thuisonderwijs. Ook wordt genoemd dat belangrijke motieven tot het oprichten van particuliere scholen en het geven van thuisonderwijs de volgende zijn: het bieden van een alternatief voor het bekostigde onderwijs (onderwijsconcept, kleinschaligheid, extra zorg) en het bedienen van een specifieke groep leerlingen (levensbeschouwelijk, kinderen met leer- en/of gedragsproblemen) zijn.63 Dit kamerstuk zou men bijzonder kunnen noemen omdat erin geschreven wordt dat genoemde motieven tot het oprichten van particuliere scholen of het geven van thuisonderwijs niet alleen levensbeschouwelijke zijn. In mei 2009 komt het rapport ‘vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een richtingbezwaar’ uit. Dat is het verslag van het door de staatssecretaris van OCW aangevraagde onderzoek naar de Nederlandse praktijken van thuisonderwijs. De resultaten zijn als volgt: Bijna alle voor het onderzoek ondervraagde ouders voorzien in onderwijs voor hun van de leerplicht vrijgestelde kind of kinderen. In hun instructie besteedden bijna alle ondervraagden aandacht aan de onderwerpen die ook op 37

reguliere scholen aan bod komen, maar ook aan extra aspecten en vaardigheden, zoals persoonlijkheid, emotionele ontwikkeling, talen die niet op scholen onderwezen worden en staatsinrichting. Aan de onderzoeksdeelnemers is tevens gevraagd hoe zij aankeken tegen toezicht op thuisonderwijs. Ongeveer de helft van hen gaf aan toezicht in de vorm van vrijblijvend advies op prijs te stellen. Ongeveer een derde van de ouders gaf te kennen te voelen voor een meer controlerende vorm van toezicht zonder sancties. Circa een vijfde deel van de ouders wenste niet onder supervisie te staan. Het grootste gedeelte van de ondervraagden die controle of advies wenselijk achtten, gaven aan dit op structurele basis op prijs te stellen.64 Opvallend is de wens vanuit thuisonderwijzers voor vrijblijvend advies, terwijl afgevraagd kan worden of daarmee de bepaling dat onderwijs zorg van de regering is, vervuld kan worden. Kort voor het uitkomen van dit onderzoek stelde de commissie van OCW ter verheldering op dat het parlement het begrip ‘thuisonderwijs’ nader gespecificeerd heeft als: onderwijs dat betrekking heeft op de groep kinderen die zijn vrijgesteld van de leerplicht op denominatieve gronden.65 Bovendien stelt de commissie van OCW in dezelfde brief de vraag waarom de minister, nadat haar gevraagd is een opgave te geven van het aantal thuiszitters, een opgave geeft waarin de vrijgestelden op denominatieve gronden niet zijn meegenomen. De commissie ziet graag dat de ministers de vrijgestelden van de leerplicht op denominatieve gronden ook onder de thuiszitters rekent.65 Deze wens van de commissie kan opmerkelijk genoemd worden, omdat vrijgestelden van de leerplicht - volgens de definitie van thuiszitters - niet onder de thuiszitters vallen. Thuiszitters zijn namelijk leerplichtig en vrijgestelden van de leerplicht niet. Het lijkt alsof de commissie verwacht dat de vrijgestelden toch niet thuis onderwezen worden en dus thuiszitten zonder onderwijs te volgen. Onderzoek wijst erop dat het overgrote deel van vrijgestelden wegens een richtingbezwaar van de ouders thuis onderwezen wordt. Als reactie op deze constatering van de commissie stuurt de staatssecretaris de commissieleden het bovengenoemde rapport, ‘vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een richtingbezwaar’. Ook geeft zij gelijk haar beleidsreactie op thuisonderwijs. De belangrijkste zinnen daaruit kunnen zijn”: “Ik zou het onwenselijk vinden als het thuisonderwijs in de toekomst wordt gezien als een volwaardig alternatief van het regulier onderwijs en niet als een uitzondering die is voorbehouden 38

voor zeer specifieke situaties. Door het thuisonderwijs op te nemen in het wettelijke onderwijsstelsel zou juist een aanzuigende werking kunnen ontstaan <...> Ondanks dat zij deze kans klein achten, sluiten de onderzoekers niet uit dat de onderzoeksresultaten niet geheel representatief zijn voor de populatie van alle ouders met een richtingbezwaar. De uitkomst van dit onderzoek biedt daarmee naar mijn mening onvoldoende grond om aan te nemen dat er sprake is van misstanden die wettelijke maatregelen noodzakelijk maken. Om een goede afweging te maken acht ik daarom vervolgonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek zal ingaan op de overstap naar het regulier onderwijs, de behaalde resultaten en de positie op de arbeidsmarkt. Ook zal gekeken worden naar de uitvoerbaarheid, de administratieve lasten en de kosten die met inrichting van toezicht gepaard gaan en zal de doelmatigheid van toezichtssystemen in andere landen bekeken worden.”65 Niet lang daarna stuurt de commissie van OCW een brief over het onderzoek naar thuisonderwijs aan de staatssecretaris van OCW. De commissie vraagt of de staatssecretaris moeite wil doen ook de thuis onderwezen kinderen die nog niet in beeld zijn, bij het onderzoek te betrekken.66 De staatssecretaris beantwoordt dit verzoek van de commissie met het aangeven dat ze zal proberen de ontbrekende gezinnen in het vervolgonderzoek te betrekken.66

2010

In mei 2010 vragen de leden van de VVD-fractie in de kamer hoe het staat met het voornemen van de regering om thuisonderwijs te verplichten voor leerlingen die vanwege een richtingbezwaar vrijgesteld zijn van de leerplicht. De minister legt als beantwoording van de vraag uit dat het vervolgonderzoek naar thuisonderwijs in Nederland bijna afgerond is. Tevens geeft ze aan hoe zij aankijkt tegen het recht op onderwijs. Zij erkent dit recht, onder andere omdat dit is vastgelegd in het Europees verdrag van de rechten van de mens. Zij geeft aan dat het aan ouders is invulling aan dit recht te geven in het geval zij hun kinderen vrijstellen van de leerplicht. 67 In juli van 2010 komt het vervolgonderzoek naar thuisonderwijs uit. Het is gelukt enkele nieuwe ouders te betrekken bij het onderzoek. De belangrijkste bevindingen van het onderzoek zijn de volgende. De thuisonderwezen kinderen hebben over het algemeen succesvol de overstap van thuisonderwijs naar vervolgonderwijs of 39

arbeidsmarkt gemaakt, hetgeen inhield dat zij op hun nieuwe plek in de maatschappij weinig aanpassingproblemen ondervonden. De effectiviteit van wet- en regelgeving voor thuisonderwijs in andere landen kon niet goed in kaart gebracht worden, omdat gegevens daarover veelal niet beschikbaar waren. De extra doelgroep van het onderzoek bestond uit zes gezinnen. Ook binnen deze groep wordt thuisonderwijs voor de kinderen verzorgd en ook bij hen lijken in ieder geval alle schoolvakken aan bod te komen.71 Het kan opvallend genoemd worden dat de uitkomsten van het onderzoek voor wat betreft de overstap van thuisleerlingen op de arbeidsmarkt of een andere plek in de maatschappij erg positief zijn. Ten tweede is het opvallend dat evaluatierapporten van andere landen niet onder informatie over effectiviteit van wet- en regelgeving worden geschaard. In 2010 worden wetten aangepast i.v.m. de nieuwe staatsrechterlijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba binnen Nederland. Aan de orde komt ook de vraag of er voorzien gaat worden in wetten voor thuisonderwijs voor Nederland en haar nieuwe gemeenten.73 Als er wetten voor thuisonderwijs in Nederland gemaakt worden, gaan die dus mogelijk ook op Bonaire, Sint Eustatius en Saba gelden. Blijkbaar bestaat daar ook vraag naar deze wetten en bestaat daar dus mogelijk thuisonderwijs. In december 2010 volgt een beleidsreactie van de minister van OCW, Bijsterveldt- Vliegenthart op de onderzoeksrapporten van thuisonderwijs. Deze reactie luidt kort samengevat als volgt: Uit beide onderzoeken komen geen signalen voor misstanden naar voren. Het aantal vrijgestelden is klein. Eventuele wettelijke maatregelen zouden daarom disproportioneel zijn. Uit de vergelijking met vijf andere Europese landen waar de mogelijkheid tot het geven van thuisonderwijs bestaat, is geen beeld ontstaan van een alternatief wettelijk systeem dat grote voordelen zou opleveren t.o.v. de huidige Nederlandse situatie. Het maken van wetten en regels voor thuisonderwijs kan als ongewenst neveneffect hebben dat meer mensen dan nu thuisonderwijs willen gaan geven, omdat zij hiermee thuisonderwijs als een volwaardige vorm van onderwijs zouden gaan beschouwen.74 Deze beleidsreactie waarin thuisonderwijs onvolwaardig en onwenselijk genoemd wordt, is opmerkelijk, aangezien het gerapporteerde onderzoek zelf aantoont of lijkt aan te tonen dat thuisonderwijs zich kan meten met schoolonderwijs, Dan volgt een voorval in het gebied van thuisonderwijs. Omdat het Islamitisch College Amsterdam tot sluiting moest 40

overgaan, wilden sommige ouders van kinderen op deze school hun kinderen thuisonderwijs gaan geven. Er was met de sluiting van het college geen school meer aanwezig in de buurt die bij hun levensbeschouwing aansloot. Drie kamerleden van de PVV vragen in februari 2011 de minister van OCW of zij weet heeft van die situatie, of zij ook van mening is dat het niet mogen dragen van hoofddoekjes op andere scholen geen legitieme reden is thuisonderwijs te geven en of zij ook de mening is toegedaan dat Islamitisch thuisonderwijs niet past bij de kernwaarden van Nederland. En de laatste vraag van hen aan de minister is: “Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde het Islamitisch thuisonderwijs niet alleen in Amsterdam, maar in heel Nederland, te voorkomen?“75 Men kan overdenken welke zaken nodig zijn om thuisonderwijs tot een succes te maken en of deze (in eerste geval) samenhangen met etniciteit, cultuur, sociaal-economische status, en andere zaken. Vervolgens worden vragen van het Kamerlid Çelik (PvdA) naar de minister van OCW verstuurd. Çelik vraagt zich af of de minister artikel 5 onder b van de leerplichtwet, waarin staat dat leerlingen met ouders met een richtingbezwaar vrijgesteld mogen worden van de leerplicht, nog steeds van toepassing vindt en hoe ver scholen mogen gaan bij het stellen van kledingvoorschriften.76 Het is onduidelijk waarom scholen geen kledingvoorschriften zouden mogen stellen, als er vrijheid van schoolidentiteit is. En vooral is onduidelijk waarom Çelik niet inziet dat hij hiermee zelf een van de noodzakelijkheden voor het geven van thuisonderwijs noemt. Ook het Kamerlid Biskop (CDA) stelt vragen per brief aan de minister over de sluiting van het ICA en het daarmee samenhangende voornemen van sommige ouders thuisonderwijs te geven. Hij vraagt onder andere hoe wordt voorzien in toezicht op thuisonderwijs.77 Inmiddels is binnen politiek en het ministerie van OCW het ‘passend onderwijs’ als beleidsvoorstel ontstaan. Onder passend onderwijs wordt onderwijs verstaan dat op scholen aangeboden wordt aan een diversiteit van leerlingen. Scholen worden hierbij gevraagd met leerlingen van allerlei slag overweg te kunnen gaan. In een overleg over passend onderwijs merkt een Kamerlid op dat er te veel thuiszitters zijn. Dit lid vraagt of de minister bereid is in extreme gevallen thuisonderwijs voor thuiszitters te financieren. De minister wil daar nog niet direct een toezegging in doen. Wel geeft ze aan dat er geprobeerd gaat worden te bewerkstelligen dat er zo min mogelijk thuiszitters zijn. 78 41

Ook de commissie van OCW als geheel heeft, als gevolg van sluiting van het ICA, vragen gesteld aan de minister over thuisonderwijs. Dit maal is de lijst met vragen lang. Op onder andere de volgende zaken wordt ingegaan. Weer wordt gevraagd hoe de minister aankijkt tegen het voornemen van de groep Islamitische ouders, collectief, thuisonderwijs te gaan geven. De minister antwoordt er vanuit te gaan dat het niet zover zal komen dat de Amsterdamse ouders thuisonderwijs gaan geven. Ook komt aan de orde of er ook toezicht moet zijn op thuisonderwijs en of het volgen van thuisonderwijs een manier is om aan de verplichting tot het geven van een deugdelijke opvoeding te voldoen. Volgens de minister is de leerplicht schoolplicht en mogen kinderen van de leerplicht vrijgesteld worden. Verderop in de vragenlijst komt de vraag aan de orde of er een verschil van mening is over vrijstelling van de leerplicht tussen de minister en de onderwijsjurist Zoontjens. Dat zou niet het geval zijn. Naar toetsing bij thuisonderwijs wordt gevraagd. Verder zegt de minister als beantwoording van een vraag over toezicht op thuisonderwijs te verwachten dat de inspectiekosten per thuisleerling een veelvoud bedragen van die per schoolleerling. Als slot van de beantwoording van de vragen merkt de minister op er aan te hechten dat leerlingen echt naar school gaan en zich erop te gaan beraden of vrijstelling van de leerplicht wel moet blijven bestaan.79 Het valt op dat de Kamervragen die hier besproken worden, een grote breedte en diepte van onderwijsbeleid omvatten. Er wordt ingegaan op wenselijkheid van onderwijsvormen, motieven voor het geven van thuisonderwijs, onderwijsrecht, onderwijsinspectie, kosten van inspectie en wie deze betaalt, burgerschapsvorming, sociale doelen en onderwijsverzuim. Er kan verder geconstateerd worden dat de minister van OCW als beantwoording van de vragen vooral verhaalt hoe de zaken op dat moment geregeld zijn. Men kan zich afvragen of het schetsen van de feitelijke manier van regelen voldoende is voor het vertonen van inzicht in benodigdheden in het onderwijssysteem. In maart 2011 beantwoordt de minister de Kamervragen van leden van de PVV, de PvdA en het CDA over thuisonderwijs door moslims. De minister geeft aan thuisonderwijs onder moslims zelf niet af te wijzen, maar een oordeel hierover aan de rechter over te laten. Aan het einde van de beantwoording van de vragen van de PVV over thuisonderwijs aan moslims verscherpt de minister haar standpunt over thuisonderwijs. Ze geeft aan thuisonderwijs in principe onwenselijk te vinden. Zij is 42

die mening toegedaan omdat ze denkt dat de sociale schoolomgeving iets is dat ieder kind nodig heeft.80 Bij de opmerking van de minister van OCW over het overlaten van een oordeel aan de rechter kan de kanttekening geplaatst worden dat een richtingbezwaar in het algemeen niet door een rechter beoordeeld wordt, maar door een leerplichtambtenaar. Eind maart wordt een algemeen overleg over thuisonderwijs ingelast in de Tweede Kamer. Dit overleg draait vooral om de vraag of men eventueel ‘misbruik van de leerplichtwet’ - geen onderwijs na een vrijstelling - tegen moet gaan binnen de vrijstellingen of dat men vanwege verwacht misbruik maar een of meerdere vrijstellingsgronden uit de leerplichtwet moet schrappen. Volgens de minister blijkt uit het debat dat de meerderheid van de Kamer niet voelt voor afschaffing van artikel 5 onder b van de leerplichtwet, waardoor kinderen van ouders met bezwaren tegen de richtingen van alle scholen tot in redelijke afstand van de woning uit de leerplichtwet vrijgesteld mogen worden. De minister wil, opnieuw, de mogelijkheid bekijken voor het bieden van globale toezichtkaders voor deze vrijgestelde leerlingen. Toch blijft zij persoonlijk haar twijfels houden bij deze vrijstellingsgrond. Een Kamerlid vraagt of de minister het rapport van de juriste Sperling wil lezen. De minister zegt toe dit te gaan doen. Uit dit overleg kan verder opgemaakt worden dat het CDA en de VVD voor thuisonderwijs voor mensen met richtingbezwaar, en voor toezicht daarop zijn. Ook de PVV wil thuisonderwijs in deze gevallen toestaan en vraagt eveneens om enige mate van toezicht daarop. De PvdA, D66 en de SP zijn tegen thuisonderwijs. De CU is voorstander van thuisonderwijs door richtingbezwaarden en deze partij acht toezicht niet nodig.83 Het is opvallend dat weinig ideeën van de onderwijsraad zijn meegenomen tijdens het vormen van een mening over thuisonderwijs door verantwoordelijke ministers.

In een algemeen overleg over vroegtijdig schooloverlaten wordt door de politieke partijen PvdA en D66 genoemd dat kinderen ‘met een vlekje’ niet zomaar van school gestuurd mogen worden. De minister voegt daar aan toe dat de zorgplicht straks een feit is, hetgeen zal betekenen dat scholen kinderen met een bijzondere zorgvraag moeten aannemen als dit kind past bij de achtergrond van de school. 84 Men kan zich

43

afvragen wat de discussie over thuisonderwijs betekent voor het beleidsvoornemen van de zorgplicht en of die twee onderwerpen tegenover elkaar staan. Uit een brief van de minister van OCW blijkt dat de eerste kamer akkoord is gegaan met de volgende maatregel: bij ongeoorloofd schoolverzuim mag de kinderbijslag voor 16 en 17-jarigen stopgezet worden. De Eerste Kamer schrijft het ongepast te vinden dat deze maatregel niet bestaat voor kinderen die thuiszitten vanwege (gedrags)problematiek en voor kinderen die vanwege een richtingbezwaar zijn vrijgesteld van de leerplicht. De Eerste Kamer ziet de maatregel namelijk als stimulans om het recht van ieder kind op onderwijs te verzilveren. De minister beantwoordt de brief, maar geeft geen antwoord op de hierboven beschreven vraag vanuit de Eerste Kamer.86 Het is opvallend dat er een vraag is om negatieve financiële prikkels op thuisonderwijs uit te oefenen. In augustus 2011 geeft de minister aan scholen bestaande uit vrijgestelde leerlingen niet op prijs te stellen, nog daargelaten of die bestaan of niet.87 Men kan van mening verschillen over de mate waarin de overheid scholen in de hand moet houden. Men zou schoolvorming die niet onder de overheid valt als een verzet kunnen zien tegen streng schooltoezicht. Een nieuw algemeen overleg over thuisonderwijs wordt gehouden in december van 2011. Ditmaal vindt het plaats naar aanleiding van een beleidsvoorstel voor thuisonderwijs dat inmiddels door de minister en haar ambtenaren opgesteld is. Dit beleidsvoorstel houdt onder andere in dat ouders die thuisonderwijzen, een bepaald minimum niveau aan opleiding genoten moeten hebben en dat leerplichtambtenaren jaarlijks een gesprek houden met de thuisonderwijzende ouders. In dit overleg wordt meer ingegaan op de wijze van toezicht en de inhoud van onderwijs dan in het vorige overleg. In het overleg komt veel de opmerking aan bod dat het voorstel dat er nu ligt voor toezicht op thuisonderwijs, niet voorziet in inhoudelijk toezicht op thuisonderwijs. Daarom wordt door sommigen dit toezicht ook wel ‘windowdressing’ genoemd in dit overleg. 88 Drie maanden later houdt de gehele Tweede Kamer een debat over thuisonderwijs. De heer van der ham (D66) dient de motie in dat gemeenten moeten controleren of ouders echt thuisonderwijs geven vanwege levensbeschouwelijke bezwaren tegen scholen in de buurt en niet vanwege andere redenen. De heer van Dijk (SP) en de heer

44

Çelik (PvdA) verzoeken de regering in een motie in dit debat de vrijstellingsgrond van richtingbedenkingen te schrappen. Een derde motie die in dit debat wordt ingediend, is afkomstig van de heer Çelik (PvdA). In deze motie wordt voorgesteld dat de regering jaarlijks informatie geeft over de ontwikkeling van het aantal leerlingen dat thuis onderwezen wordt in Nederland. De volgende dag vinden stemmingen over de moties plaats. De moties Van der Ham en Çelik worden aangenomen. Die van /Çelik wordt verworpen.92 In een stuk over voorschoolse educatie komt aan de orde dat het Europees Hof van de Rechten van de Mens besloten heeft dat elke lidstaat voor zichzelf mag bepalen of zij een schoolplicht instelt.93 Het is nu afwachten welke wetgeving het Nederlandse parlement besluit voor thuisonderwijs en of zij daarmee de schoolplicht in stand houdt of laat vervallen.

Conclusie

De discussie over thuisonderwijs blijkt een terugkerend onderwerp in de politiek te zijn. Met het wisselen van de ministers treedt veel herhaling op in beleidsvoorstellen, maar zijn er ook verschuivingen van beleid te zien. Een nieuw plan lijkt wenselijk, daar er nu problemen optreden in het toezicht van het thuisonderwijs. Het moeten missen van sociale contacten wordt als meest zwaarwegende reden tegen thuisonderwijs aangevoerd, toch is dit punt niet bediscussieerd in politiek overleg. Verschillende lacunes in thuisonderwijsbeleid zijn opgemerkt en meermalig zijn er adviezen gegeven over thuisonderwijs. De lacunes zijn thuisonderwijs voor zieke leerlingen en zorgleerlingen en thuisonderwijs op gronden als kleinschaligheid en onderwijskwaliteit. Het advies is om de gronden waarop thuisonderwijs gegeven mag worden te verruimen en om deskundig toezicht op deze onderwijsvorm uit te oefenen. Er is geen politieke navolging van dit aangeven geweest.

45

3.2. Analyse Delphi-studie

Met de bedoeling meer te weten te komen over eventuele voor- en/of nadelen van thuisonderwijs en hoe daarmee omgegaan kan worden is een Delphi-studie uitgevoerd onder deskundigen van onderwijsbeleid, onderwijswetenschappen, onderwijsrecht en thuisonderwijs en twee (andere) personen die zich persoonlijk in een thuisonderwijssituatie bevonden hebben. Ten behoeve van deze studie zijn de deelnemers allereerst geïnterviewd. De uitwerkingen van de interviews zijn te vinden in de bijlagensectie. Vervolgens zijn twee vragenlijsten aan de deelnemers uitgestuurd waarin de uit de interviews verkregen informatie verwerkt is. In de tweede vragenlijst werd gezocht naar meer overeenstemming van meningen.

46

3.2.1. Onderwerpen vragenlijsten Delphi-studie

In het vragenlijstgedeelte van de Delphi-studie zijn de volgende onderwerpen aan bod gekomen: De verschillen tussen thuisonderwijs voor wat betreft hun tegemoetkoming aan onderwijskundige factoren en de invloed van de onderwijsvarianten schoolonderwijs en thuisonderwijs op de leerling, het geschatte aantal thuisleerlingen in Nederland, verwachte groei van thuisonderwijs bij een verruiming van de mogelijkheden tot het geven van thuisonderwijs, belasting van het thuis onderwijzen en het thuis onderwezen worden, wenselijkheid en praktiseerbaarheid van aspecten van regulering van thuisonderwijs, wenselijkheid en praktiseerbaarheid van het controleren van het voldoen aan kinderonderwijsrechten in thuisonderwijs en de invloed van beleidsalternatieven op aanzuigende werking van, stimulering onderwijskwaliteit van en het aantal misstanden in thuisonderwijs. Er is op factoren ingegaan die in onderwijs gelegen zijn, omdat het van belang lijkt te ontdekken wat thuisonderwijs tot een succesvolle of niet-succesvolle vorm van onderwijs maakt. Op regulering is ingegaan, omdat van belang werd gedacht inzicht te verkrijgen welke kaders thuisonderwijs begunstigen. Kinderonderwijsrechten kwamen aan bod, omdat er niet buiten een wettelijk kader omgegaan kan worden en om te bekijken of aan elk recht met thuisonderwijs voldaan zou kunnen worden. Een voorspellend gedeelte van beleidsalternatieven kwam in de vragenlijsten voor, met de bedoeling extra te overdenken wat de invloed van verschillende keuzes in beleid op thuisonderwijs zou zijn.

3.2.2. Bereikte overeenstemmingen

Op de onderstaande punten bestond overeenstemming onder de deelnemers van de Delphi-studie. In het achterhoofd kan gehouden worden dat overeenstemming in een Delphi-studie geen totale overeenstemming van meningen betekent, maar een redelijke nabijheid van positionering van standpunten in een vraagstuk. De nabijheid is berekend volgens de methode die in de methodensectie van dit verslag beschreven is. De mediaan en spreiding van de antwoorden op alle vragen uit de vragenlijst zijn in vragenlijst twee te vinden die als bijlage toegevoegd is. Na overdenking door de

47

deelnemers van de spreiding- en centrummaten op de antwoorden is geen verdere toenadering van standpunten bereikt. Op de volgende punten stemmen de deelnemers min of meer overeen: Thuisonderwijs is beter voor leerlingen dan schoolonderwijs voor wat betreft het leren van hetgeen op dat moment past, de snelheid van het eigen maken van kennis, het begrijpen van de lesstof, de levensbeschouwing en de zelfstandigheid. Schoolonderwijs is voor leerlingen beter voor hun functioneren in groepen en hun maatschappelijke integratie. Wat betreft regulering van thuisonderwijs is er overeenstemming bereikt over dat er een verruiming moet komen van de gronden waarop thuisonderwijs plaats mag vinden, bijvoorbeeld naar didactische of pedagogische gronden. Ook zou het geven van thuisonderwijs volgens de onderzoeksdeelnemers niet langer volledig vrij mogen zijn, wat betreft dat er momenteel geen criteria voor thuisonderwijs bestaan en er geen toezicht op gehouden wordt. Gemiddeld zien de respondenten het creëren van de mogelijkheid voor het volgen van lessen buitenshuis voor thuisleerlingen als zeer wenselijk. Naar de mening van de deelnemers is registratie van thuisonderwijsgezinnen makkelijk uitvoerbaar, maar een verplichte Cito-toetsafname bij leerlingen die thuis onderwezen worden is volgens hen onpraktisch te noemen. De studiedeelnemers is gevraagd naar de onderwijsomgeving waarin een aantal onderwijswetten en -bepalingen het beste nageleefd kon worden. Zij waren erover eens dat de bepaling die luidt dat kinderen verantwoordelijkheid bijgebracht moet worden in een vrije samenleving, zowel op een school als in een thuisonderwijsomgeving voldoende tot zijn recht kan komen. Toen de panelleden nadachten over specifieke beleidsstrategieën met betrekking tot thuisonderwijs, kwamen zij tot de gezamenlijke conclusie dat de mogelijkheden van thuisonderwijs niet goed tot hun recht komen als men toelatingsregels voor thuisonderwijs zou laten gelden maar geen toezicht op thuisonderwijs uitoefent.

3.2.3. Conclusie

48

De deelnemende panelleden zijn onder andere gekozen als deelnemers van deze studie vanwege hun uiteenlopende standpunten binnen het onderwerp thuisonderwijs. Daarom kan bijzonder genoemd worden dat onder hen toch de bovenstaande overeenstemmingen te vinden waren. Er komt bijvoorbeeld naar voren dat een aantal factoren in het primaire leerproces (de leerling en de leerstof) gunstig zouden kunnen zijn bij thuisonderwijs, en dat de meeste panelleden toezicht op thuisonderwijs als wenselijk zien.

49

3.2.4. Analyse onderzoeksdata Delphi-studie

In de Delphi-studie zijn de deelnemers gevraagd hun standpunten aan te geven binnen onderwerpen die aan de orde komen in discussies over thuisonderwijs en deze standpunten te beargumenteren als deze afweken van het gemiddelde standpunt van de deelnemers. De argumenten zijn volgens content analyse ingedeeld in categorieën. Hieronder worden de verschillende categorieën met bijbehorende standpunten behandeld.

Belangrijk bij het leren

Voor wat betreft leren worden verschillende zaken belangrijk gevonden door de onderzoeksdeelnemers. Sommigen van hen verwachten dat dwingende factoren in onderwijs, zoals het afnemen van toetsen en het aanwezig zijn van leerkrachten met gezag, goed werken voor leren. Anderen benadrukken vooral het belang van passie in onderwijs en hebben de verwachting dat het stellen van verplichtingen in onderwijs af kan doen aan leermotivatie. Het kan dus van belang zijn de vraag te stellen in hoeverre het effectief is verplichtingen aan leren te stellen.

Belangrijk bij onderwijzen

Ook wanneer het gaat om onderwijzen zijn er grofweg twee verschillende meningen onder de panelleden te herkennen. Een aantal leden verwacht dat het vooral belangrijk is dat het schoolcurriculum volledig aan bod komt in het onderwijs. Andere onderzoeksdeelnemers benadrukken dat het belangrijk is dat gekeken wordt aan welke leerinhoud een individuele leerling toe is. De vraag kan gesteld worden of het meest bevorderlijk is een algemene lescanon op te stellen of om meer vrijheid in lesonderwerpen te geven.

50

Schoolonderwijs is regulier

Een belangrijke reden van de twijfels die veel Nederlanders hebben over thuisonderwijs, zou volgens sommige onderzoeksdeelnemers zijn dat schoolonderwijs de reguliere onderwijsvorm is voor leerplichtigen in Nederland. De onbekendheid van thuisonderwijs zou naar de mening van deze respondenten thuisonderwijs onbemind maken. Het is volgens deze deelnemers mogelijk dat vrij onbekende zaken beter zijn dan veel voorkomende zaken. Andere deelnemers zijn juist de mening toegedaan dat het regulier zijn van een zaak aangeeft dat die zaak de beste mogelijkheid is. Hierbij kan de vraag gesteld worden in hoeverre het functioneel of gevaarlijk kan zijn af te wijken van het gemiddelde.

Beeld van thuisonderwijzers

De meeste onderzoeksdeelnemers hebben een divers beeld van thuisonderwijzers. Ze verwachten dat er thuisonderwijsgezinnen van allerlei slag bestaan. Er wordt wat betreft onderwijsmethodes geschetst dat de ene thuisonderwijsmethode die gebruikt wordt meer ervaringsgericht zou zijn en de andere meer overeen zou komen met schoolmethoden. Volgens de voorzitter van de NVvTO zouden de meeste thuisonderwijzers een mix van methoden gebruiken. Eén onderzoeksdeelnemer heeft het beeld dat thuisonderwijzers vaak tegen dingen zijn en dat ze op een bepaalde manier anders overkomen dan gemiddeld is in de maatschappij, bijvoorbeeld dat zij vaak groenten in hun tuin verbouwen. Thuisonderwijzers steken volgens deze respondent dus vaak boven het maaiveld uit. Het overkoepelende beeld dat op basis van de verhalen van de respondenten geschetst kan worden is dat er een grote verscheidenheid is in de levenswijzen van thuisonderwijzers en de lesmethoden die zij gebruiken.

Toegang tot het mogen geven van thuisonderwijs

51

Wat betreft de toegangsvoorwaarden tot het mogen geven van thuisonderwijs zijn er veel verschillende meningen onder de onderzoeksdeelnemers te herkennen. Sommigen zijn van mening dat thuisonderwijs op schoolonderwijs moet lijken en dat ouders die lesgeven een onderwijsopleiding genoten moeten hebben. Anderen zijn van mening dat er een toegang tot thuisonderwijs moet zijn die op de een of andere manier stimuleert dat ouders bewust kiezen voor het geven van thuisonderwijs, omdat dat de passie voor thuisonderwijs en daarmee, volgens hen, ook het thuisonderwijs zelf zou begunstigen. Anderen zijn voorstander van een vrije toegang tot het geven van thuisonderwijs. Een argument hiervoor is dat mensen een eigen keuze hebben in wat zij wel of niet doen, of omdat dit past binnen de Nederlandse onderwijswetgeving en/ of onderwijsbestel. Wat betreft de openstelling tot het geven van thuisonderwijs kan gezegd worden dat de standpunten van de respondenten hierover verschillen van een totaal slot tot een toegang voor degenen die het echt graag willen geven.

Eisen aan thuisonderwijs

Ook kwamen in het onderzoek vragen aan bod over het stellen van eisen aan thuisonderwijs, anders dan toegangsvoorwaarden. Door een aantal panelleden wordt vooral een verplicht curriculum voor thuisonderwijs niet als een goed controle-idee gezien, omdat ermee weinig reden overblijft zelf het onderwijs op te pakken. Enkele andere respondenten zien bijvoorbeeld het verplichten van de leergebieden taal en rekenen in thuisonderwijs als wenselijk. Een aantal deelnemers is van mening dat ouders die thuisonderwijs geven, goed zouden moeten kunnen opvoeden. Een enkele deelnemer verwacht dat het curriculum van thuisonderwijs zichzelf regelt, omdat thuisleerlingen over de kennis moeten beschikken die nodig is om op een vervolgopleiding toegelaten te kunnen worden. De aan thuisonderwijs te verbinden voorwaarden die door respondenten genoemd worden verschillen dus van het verplichten van leergebieden, naar een opvoedkwalificatie tot geen verplichtingen.

Toezicht op thuisonderwijs is een heikele kwestie voor de onderzoeksdeelnemers. Een deel van hen is namelijk de mening toegedaan dat het gevaarlijk is niet op

52

thuisonderwijs toe te zien. Er zouden volgens hen namelijk misstanden in thuisonderwijs plaats kunnen vinden en daar zou zelfs op dit moment al sprake van zijn. Zo zou er bijvoorbeeld sektarisch thuisonderwijs bestaan en zouden naar aanleiding daarvan kinderen weglopen van huis. Anderen zien het uitoefenen van toezicht op thuisonderwijs juist als onwenselijk, omdat de vrijheid van thuisonderwijs erdoor in het geding zou komen. Zij zien namelijk als nadelen van schoolonderwijs dat er zaken verplicht worden te leren waarvan volgens hen de juistheid nog niet onomstreden bewezen is. Verder vinden zij dat er überhaupt te veel verplicht wordt om te leren op scholen. Een toezichthouder op onderwijs zou volgens velen in ieder geval veel verstand van onderwijs moeten hebben, hetgeen niet automatisch betekent verstand van scholen te hebben, maar eerder van op welke manier er het beste geleerd kan worden. Een discussiepunt over toezicht op thuisonderwijs onder de onderzoeksdeelnemers houdt in dat er gevaren binnen thuisonderwijs bestaan en dat daarop toegezien dient te worden tegenover dat er niet te veel verplicht moet worden binnen (thuis)onderwijs.

Voorzieningen/mogelijkheden opzetten voor thuisonderwijs

Toen de deelnemers gevraagd werden naar ideeën voor het opzetten van voorzieningen voor thuisonderwijs, gaven zij de volgende suggesties.

Een aantal deelnemers ziet een kenniscentrum over thuisonderwijs als aanbevelingswaardig. Een kenniscentrum zou volgens diegenen zowel de taak van informatievoorziening over thuisonderwijs als de taak van uitwisseling van lesmethodes kunnen hebben. De meeste deelnemers uiten de wens dat thuisleerlingen van de mogelijkheid gebruik kunnen maken niet alleen door hun ouders, maar ook door anderen onderwezen te worden. Daarnaast vragen de onderzoeksrespondenten zich af of de mogelijkheid bestaat dat leerlingen voor een deel hun leerplichtig onderwijs op een school ontvangen en voor een deel thuis. Volgens het geïnterviewde Tweede Kamerlid bestaat deze keuze niet en zou deze ook niet snel gecreëerd kunnen worden.

53

Samengevat zijn informatievoorziening en de mogelijkheid voor lessen door anderen dan de ouders ideeën die genoemd worden voor het maken van voorzieningen voor thuisonderwijs.

Positieve aspecten van het in thuisonderwijs

De volgende zaken worden door de ondervraagde voorstanders van thuisonderwijs als positief gezien in thuisonderwijs. Sommigen van hen noemen vooral het ontbreken van prestatiedruk en de mogelijkheid om spelenderwijs te leren als gunstige factoren in thuisonderwijs. Anderen zien de kans aanwezig dat kinderen door thuisonderwijs meer volwassenheid bereiken dan door schoolonderwijs. Door middel van persoonlijke begeleiding in thuisonderwijs zou volgens een van de deelnemers een kind beter leren te navigeren door verschillende meningsinhouden heen dan bij schoolonderwijs het geval zou zijn. Dat zou met zich meebrengen dat thuisonderwijzers een sterkere identiteit kunnen ontwikkelen. Ook wordt aangegeven dat het geluksgevoel van leerlingen door thuisonderwijs zou kunnen toenemen. Als positieve resultaten van thuisonderwijs worden dus, plezierig leren, een kritische blik, een sterke identiteit en verwezenlijking van persoonlijk geluk genoemd.

Positieve aspecten van het schoolonderwijs

In het Delphi-onderzoek worden ook verschillen tussen schoolonderwijs en thuisonderwijs genoemd die positieve voor schoolonderwijs uitvallen. Op een school zouden voor de jeugdigen bijvoorbeeld meer potentiële vrienden voorhanden zijn dan in een thuisonderwijssituatie. Ook zou de samenwerking in het bepalen van het lesaanbod op scholen ervoor kunnen zorgen dat er meer levensbeschouwingen aan de orde komen binnen scholen dan in thuisonderwijs, waar ouders de volledige zeggenschap hebben over de lessen die er aangeboden worden. Sommige deelnemers

54

zien het als positief als leerlingen kennismaken met een breed scala aan levensbeschouwingen.

Volgens de onderzoeksdeelnemers is dus specifiek positief aan schoolonderwijs, ten opzichte van thuisonderwijs, dat er op scholen veel potentiële vrienden voor kinderen aanwezig zijn en dat er een breed scala aan levensbeschouwingen aan de orde komt.

Negatieve aspecten van het thuisonderwijs

Volgens een aantal onderzoeksdeelnemers zou een negatief effect van thuisonderwijs zijn dat kinderen niet leren met pesten om te gaan. Deze deelnemers vragen zich af of thuisleerlingen weerbaar zijn tegen negatief gedrag. Ook wordt de mogelijkheid gezien dat thuisleerlingen niet voldoende leren functioneren in groepen.

Een respondent mist discipline in het thuisonderwijs. Verder geeft een ex- thuisonderwijzeres aan dat het soms lastig voor thuisonderwijzende ouders kan zijn om zowel de rol van docent als de rol van ouder in te nemen . Dit kan namelijk ervaren worden als het hebben van een dubbelrol. De andere thuisonderwijzers uit het onderzoek zien onderwijs en opvoeding in elkaar overlopen bij thuisonderwijs en ervaren daarom geen dubbelrol als lesgevende ouder.

Een enkele deelnemer houdt de mogelijkheid voor ogen dat er binnen thuisonderwijs te weinig (school)voorbeelden aanwezig zijn voor de kinderen om zich aan op te trekken. Weer anderen hebben de zorg dat thuisleerlingen een te beperkte levensvisie meekrijgen.

Thuisonderwijzers hebben vaak eigen ideeën over de wereld. Dit is volgens sommige onderzoeksdeelnemers als negatief te beoordelen. De aan het onderzoek deelnemende thuisonderwijzers zien een kritische blik juist als een positieve eigenschap. Zij vinden het echter niet goed als ouders hun levensvisie dwangmatig op hun kinderen opleggen.

55

Door de deelnemers worden veel mogelijk negatieve aspecten van thuisonderwijs opgesomd, zoals het niet leren omgaan met negatief gedrag en een te beperkte blik op de wereld.

Negatieve aspecten van het schoolonderwijs

Er worden binnen de Delphi-studie ook factoren genoemd die zich negatief aan schoolonderwijs zouden kunnen zijn. Zo wordt genoemd dat er op scholen lesuitval mogelijk is en er pesten kan voorkomen. Een deelnemer heeft het standpunt dat het negatief kan zijn om veel in andermans rooster, de leerplannen die een ander voor je opgesteld heeft, te werken. Daaruit vloeit de verwachting, van enkele onderzoeksdeelnemers, voort dat er vaak geen optimale leermotivatie bij schoolleerlingen aanwezig is.

Volgens de onderzoeksdeelnemers speelt binnen dit punt dus de vraag of negatief gedrag uit de weg gegaan kan worden en of leermotivatie ontstaat door een relatieve vrijheid in leren.

Sociale vaardigheden

De meeste onderzoeksdeelnemers zijn van mening dat sociale vaardigheden van kinderen niet persé op school rijpen, maar dat meerdere situaties zich lenen voor het ontwikkelen van deze bekwaamheden. Sommige deelnemers brengen naar voren dat thuisleerlingen in onderzoek hoger scoren op sociale vaardigheden dan schoolleerlingen. Enkele respondenten stellen dat het op scholen soms meer overleven is op sociaal gebied dan ontwikkelen.

Naar het idee van veel onderzoeksdeelnemers heeft actief burgerschap te maken met sociale vaardigheden. Het zou naar hun mening als een sociale vaardigheid gezien kunnen worden dat personen zich inzetten voor de maatschappij. Of actief

56

burgerschap door thuisonderwijs ontwikkeld wordt, zou te maken hebben met de mate waarin thuisonderwijs zich daarop richt. Naar een ieders mening zouden thuisonderwijzers voor hun kinderen contacten met andere kinderen moeten stimuleren.

Opmerkelijk is dat weinig onderzoeksdeelnemers de verwachting hebben dat sociale vaardigheden (in eerste instantie) rijpen op scholen.

Het geven van thuisonderwijs is een intensieve bezigheid

De panelleden zijn erover eens dat het geven van thuisonderwijs een grote investering is. Niet een ieder is er zeker van of deze investering zich terugbetaalt in de ontwikkeling van de thuisleerlingen. De thuisonderwijzers die bewust gekozen hebben voor het geven van thuisonderwijs, willen deze investering graag doen in hun kinderen en denken ook goede uitwerkingen hiervan te zien.

Een vraag die hierbij gesteld kan worden is of het nodig is dat volwassenen leerlingen in intensieve mate en in persoonlijke sfeer begeleiden in onderwijs.

Recht op thuisonderwijs

Het onderwerp ‘een recht op thuisonderwijs’ is aan bod gekomen in het Delphi- onderzoek. Een meerderheid van de deelnemers uit dit onderzoek is van mening dat een dergelijk recht, waaronder een vrij recht tot het geven van thuisonderwijs verstaan, door iedereen, moet worden gecreëerd. Dat heeft voor hen ofwel te maken met hun standpunt dat ouders primair verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen ofwel met een beschouwing van de wettelijke kaders van onderwijs in Nederland. Ook de aan het onderzoek deelnemende tegenstanders van thuisonderwijs houden de mogelijkheid voor ogen dat er ouders bestaan die goed thuisonderwijs kunnen geven. De ouders die dat kunnen, zouden volgens hen de ouders zijn die over

57

heel goede opvoedkwaliteiten beschikken. Deze tegenstanders van thuisonderwijs verwachten echter dat er redelijk wat ouders bestaan die niet kunnen thuisonderwijzen. Daarom zou er volgens hen geen recht op het geven van thuisonderwijs gecreëerd moeten worden.

Een deelnemer kaart aan dat het mogelijk voordelen voor de thuis onderwezen kinderen met zich meebrengt thuisonderwijs officieel te maken. Door het officieel maken van deze onderwijsvorm, zouden de kinderen zich namelijk prettiger kunnen voelen bij hun positie. De deelnemer kaart aan dat het misschien niet goed is voor kinderen om een uitzondering te zijn. Het is volgens de betreffende persoon ook mogelijk dat thuisonderwijs, na enige tijd, maatschappelijk geaccepteerd gaat worden. Als voorbeeld daarvan gebruikt hij dat kinderopvang eerst ook omstreden was en dat dat momenteel, naar zijn mening, weinig meer het geval is.

De meeste deelnemers zijn voor een recht op thuisonderwijs.

Wetenschap

Uit dit onderzoek komt naar voren dat er op verschillende manieren tegen wetenschap aangekeken kan worden. Sommige van de onderzoeksrespondenten denken dat wetenschappelijke resultaten bijna overeenkomen met meningen. Er is volgens hen bij bijna elke mening onderzoek te vinden dat het staaft, hoe waar of onwaar de mening volgens hen ook is. Een andere deelnemer is juist bijna als een lopende encyclopedie van wetenschappelijk onderzoek te beschrijven. Hij ziet wetenschappelijk onderzoek wel als bruikbaar en eenduidig en gebruikt daarom wetenschappelijk onderzoek als argumentatie. Over thuisonderwijs is vooral onderzoek bekend waaruit blijkt dat thuisleerlingen gelijk lopen of voorlopen in hun ontwikkeling op schoolleerlingen. Waarom verhalen die de negatieve kant van het thuisonderwijs belichten niet in wetenschappelijk onderzoek naar voren komen, is vooralsnog onbekend.

58

Binnen dit onderzoek is dus een verschil in het beoordelen van de betrouwbaarheid van wetenschappelijk onderzoek te vinden. Daarnaast is het opmerkelijk dat de negatieve kant van thuisonderwijs nog niet goed belicht is in wetenschappelijk onderzoek.

Thuisonderwijs en levensbeschouwing

De onderzoeksdeelnemers maken zich weinig zorgen over levensbeschouwing bij thuisonderwijs, maar sommigen zien het niet evenredig aan bod komen van alle levensbeschouwingen als nadeel bij thuisonderwijs. De meerderheid denkt dat er weinig tot geen sektarisch thuisonderwijs bestaat in Nederland. Hierover blijven toch vragen bestaan, omdat via andere bronnen wel klachten te vinden zijn over sektarisch thuisonderwijs in Nederland, bijvoorbeeld bij de PvdA-fractie van de Tweede Kamer.

Hoe is thuisonderwijs voor de thuisleerling?

In het onderzoek worden ook weinig zorgen geuit over hoe de thuisleerlingen zelf het thuisonderwijs ervaren. Alhoewel veel van de respondenten denken dat het geven van thuisonderwijs een vrij grote belasting voor ouders is, is slechts één onderzoeksdeelnemer van mening dat thuisonderwijs een last voor thuisleerlingen zou kunnen zijn. Wel heeft een andere onderzoeksdeelnemer aangekaart dat het mogelijk lastig voor thuisleerlingen is om zich in een uitzonderingspositie te bevinden, zoals in deze analyse al eerder genoemd is. De thuisonderwijzers denken dat thuisonderwijs inspirerend en motiverend is voor thuisleerlingen. De respondent die thuis onderwezen is, heeft het genoten thuisonderwijs niet als prettig ervaren.

Informatie en promotie

59

Omdat zij thuisonderwijs niet willen aanmoedigen, is een aantal deelnemers geen voorstander van informatieverspreiding over en promotie van thuisonderwijs. De voorstanders van thuisonderwijs zien het wel als wenselijk dat burgers geïnformeerd worden over de mogelijkheid tot het geven van thuisonderwijs, maar niet minder dat het geven van thuisonderwijs gepromoot wordt. Sommige mensen zijn tevreden met de afgelegen positie waarin thuisonderwijs zich nu bevindt, die onder andere veroorzaakt wordt door de relatieve onbekendheid van thuisonderwijs.

Er is binnen het respondentenpanel dus weinig enthousiasme te vinden voor promotie van thuisonderwijs.

Wie betaalt het thuisonderwijs?

De meeste deelnemers zijn van mening dat thuisonderwijzers hun thuisonderwijs zelf kunnen bekostigen. Daarnaast wordt de opmerking gemaakt dat het krom is als de overheid iets wil zeggen over onderwijs dat zij niet betaalt. De algemene redenering wat betreft het onderwerp bekostiging van thuisonderwijs is dus dat onderwijzers die op zichzelf staan, hun lesmateriaal en -tijd zelf kunnen bekostigen.

Valt er een groei te verwachten van het aantal thuisonderwijsgezinnen?

De deelnemers verwachten weinig groei van het aantal gezinnen waarin thuisonderwijs voorkomt. Ook niet als er een verruiming van de mogelijkheden tot het geven van thuisonderwijs gecreëerd wordt. Ook bij het instellen van een geheel vrij recht tot het geven van thuisonderwijs wordt gemiddeld gezien geen groei van thuisonderwijs verwacht. In de politiek wordt een groei van thuisonderwijs vooral als onwenselijk gezien maar wel voor mogelijk gehouden. Die visie in de politiek zou volgens veel onderzoeksdeelnemers een reden kunnen zijn voor het niet maken van wetgeving voor thuisonderwijs. Door het opstellen van regels voor thuisonderwijs zou

60

Nederland namelijk het beeld afgeven dat zij thuisonderwijs als een volwaardige vorm van onderwijs zien.

Slechts door enkele respondenten wordt dus een groei van thuisonderwijs verwacht als de toegang tot thuisonderwijs openbaar gemaakt wordt. De algemene visie binnen de politiek over thuisonderwijs is een angst voor meer thuisonderwijs.

Conclusie

Er worden door een gevarieerd respondentenpanel ongeveer evenveel voordelen als nadelen van thuisonderwijs genoemd in deze studie. Voordelen die genoemd worden, zijn vrijheid, passie, intrinsieke motivatie, ontwikkelen van een kritische blik en actief burgerschap. De volgende nadelen worden door verschillende personen verwacht aanwezig te zijn bij thuisonderwijs: onevenredig aanbod van levensbeschouwingen, te weinig leerdwang, te weinig sociale contacten (met leeftijdsgenoten), niet weerbaar leren worden, overal tegen zijn en te ‘apart’ worden.

61

4. Conclusies en discussie

Dit onderzoek bestond uit twee delen: een analyse van parlementaire documenten over thuisonderwijs en een Delphi-studie.

Wat maakt thuisonderwijs omstreden in de Nederlandse beleidscontext?

De eerste deelvraag van dit onderzoek betrof wat thuisonderwijs omstreden maakt in de Nederlandse beleidscontext. Uit het gehouden onderzoek blijkt dat verschillende factoren deze meningsverschillen veroorzaken. Ten eerste komt uit de analyse van parlementaire documenten naar voren dat veel adviezen met betrekking tot thuisonderwijs niet overgenomen worden door parlementariërs, althans niet in gezamenlijke besluiten. De Onderwijsraad, een promovenda, een jurist en wetenschappelijk onderzoek hebben de afgelopen decennia een benodigdheid in het Nederlandse onderwijssysteem aangekaart: een verruiming van de mogelijkheden tot het geven van thuisonderwijs. Politici zijn hierop een aantal keer voorzichtig ingegaan, maar hebben steeds na een periode het onderwerp weer terug in de kast gezet. De redenen daarvoor zijn niet persé negativiteiten in thuisonderwijs, maar vermoedelijk meer een voorzichtigheid aangaande het nieuwe van thuisonderwijs. Er worden wel enkele redenen genoemd voor het niet invoeren van thuisonderwijs, zoals dat het een overmaat aan wetgeving zou betekenen en dat thuisleerlingen te weinig mogelijkheden hebben tot sociaal contact. Toch is juist gebleken dat dat de huidige wetgeving van onderwijs niet wetmatig is en dat een verruiming van de mogelijkheden tot het geven van thuisonderwijs de Nederlandse onderwijswetgeving zou harmoniseren, zoals verschillende wetenschappers en de Onderwijsraad naar voren brengen.

Op welke punten uit die omstredenheid zich, in tijd en onder verschillende groepen aan onderwijs gelieerde personen?

De tweede onderzoeksvraag die gesteld is in dit onderzoek betrof op welke punten de omstredenheid van thuisonderwijs zich uit, in de tijd en onder verschillende groepen aan onderwijs gelieerde personen. 62

Er kan opgesteld worden dat waarschijnlijk sinds de negentiende eeuw thuisonderwijs omstreden is in Nederland. Dat komt doordat schoolonderwijs in die eeuw een opmars heeft gemaakt en doordat toen langzaamaan thuisonderwijs in de vergetelheid geraakt is of thuisonderwijs vervangbaar werd door schoolonderwijs. Omdat vanaf 1969 thuisonderwijs geen wettige vorm voor het voldoen aan de leerplicht meer is, is thuisonderwijs buiten de invloedsfeer en ook het zicht van de Nederlandse overheid komen te vallen. Doordat sommige politici dit gegeven naar voren haalden , is thuisonderwijs later weer onderwerp van politieke besprekingen geworden. In de Nederlandse politiek is thuisonderwijs een onderwerp van debat sinds 2003. Toezicht op onderwijs is onderdeel van de politieke besprekingen, onderwijsvernieuwing door het vernemen van positieve resultaten bij thuisonderwijs, is dat minder. Binnen het parlement worden ook de zienswijzen op (levensbeschouwelijke) vrijheid van onderwijs behandeld binnen het dossier thuisonderwijs behandeld. Er zijn voorstanders te vinden van veel vrijheid van onderwijs en dat zijn de VVD en de christelijke partijen. De partijen D66, PvdA en SP spreken zich meer uit voor staatsonderwijs. Bij onderwijs vanuit de overheid is sprake van een lescanon en sommige liberale partijen en de christelijke partijen zijn tegen het invoeren van een vaste lesinhoud voor leerplichtig onderwijs. V Verschillende ministers van onderwijs spraken zich uit tegen een recht op thuisonderwijs, omdat zij het standpunt of vermoeden hadden dat thuisleerlingen te weinig sociale contacten hebben. Dit standpunt staat waarschijnlijk los van politieke achtergrond. Verschillende rapporten laten mogelijkheden en aanvoeringen zien voor een verruiming van de gronden voor het geven van thuisonderwijs. Praktisch gezien líjkt het echter makkelijker om leerplichtig onderwijs in de vorm van schoolonderwijs te blijven gieten. Daarom stellen leerplichtambtenaren en ministeries dit voor. Toch is het van belang dat er slechts minimumcriteria voor onderwijs opgesteld worden en dat de leerplichtwet te harmoniseren is met andere wetten, waardoor er geen schoolplicht kan bestaan.

De voor dit onderzoek geïnterviewde jurist, die tevens lid is van de Onderwijsraad, is voor een verruiming van de mogelijkheden tot het geven van thuisonderwijs en ziet dit passen in het wettelijke systeem van Nederland. Wel zou 63

toegezien moeten worden of er enige mate van sturing en structurering in thuisonderwijs in Nederland is, omdat dit door de Raad van State bepaald is. Een geïnterviewde vrouw die thuis onderwezen is, zou zelf graag naar school gegaan zijn, maar noemt dat er omstandigheden kunnen zijn waarin thuisonderwijs nodig is. Twee geïnterviewde bestuursleden van de NVvTO zien graag een verruiming van de mogelijkheden tot het geven van thuisonderwijs. Zij staan pleiten daar reeds elf jaar voor. Een beleidsadviseur van een toenmalig Tweede Kamerlid van de PvdA was ten tijde van een met hem gehouden interview erg tegen thuisonderwijs. Het liefst zag hij elk Nederlands kind naar school gaan. Naar zijn mening zijn openbare scholen in staat onderwijs van voldoende kwaliteit te bieden voor iedereen. Een geïnterviewd toenmalig Tweede Kamerlid van het CDA liet zich nog niet uit over een verruiming van de mogelijkheden tot het geven van thuisonderwijs, maar maakt zich weinig zorgen over thuisonderwijs, maar wel over een nationale lescanon. Wetenschappers zien meestal veel positieve resultaten van thuisonderwijs en dat thuisonderwijs op sommige punten gelijk scoort met schoolonderwijs. Onderwijstheoretisch gezien komen er uit respondenten onderzoek vooral tegenstellingen naar voren tussen extern opgelegde leerverplichtingen en leermotivatie vanuit de leerling zelf.

Op welke punten is overeenstemming te bereiken en op welke niet?

De derde en laatste onderzoeksvraag van dit onderzoek was op welke punten overeenstemming te vinden was onder de onderzoeksdeelnemers wat betreft discussiepunten over thuisonderwijs. Op de volgende punten stemmen de deelnemers ongeveer overeen. Thuisonderwijs is beter voor leerlingen dan schoolonderwijs voor wat betreft het leren van hetgeen op dat moment past, de snelheid van het eigen maken van kennis, het begrijpen van de lesstof, de levensbeschouwing en de zelfstandigheid. Schoolonderwijs is voor leerlingen beter voor hun functioneren in groepen en hun maatschappelijke integratie. Deze resultaten over groepsvaardigheden en actief burgerschap worden overigens niet bevestigd door literatuur (In press). 64

Wat betreft regulering van thuisonderwijs is er overeenstemming bereikt over verruiming van de gronden waarop thuisonderwijs plaats mag vinden, bijvoorbeeld naar didactische of pedagogische gronden. Ook zou het geven van thuisonderwijs volgens de onderzoeksdeelnemers niet langer volledig vrij mogen zijn, wat betreft dat er momenteel geen criteria voor thuisonderwijs bestaan en er geen toezicht op gehouden wordt. Gemiddeld zien de studierespondenten het creëren van de mogelijkheid voor het volgen van lessen buitenshuis voor thuisleerlingen als zeer wenselijk. Naar de mening van de deelnemers is registratie van thuisonderwijsgezinnen makkelijk uitvoerbaar. Een verplichte Cito-toetsafname bij leerlingen die thuis onderwezen worden is volgens hen onpraktisch te noemen. De respondenten is gevraagd naar de situatie waarin een aantal wetten en bepalingen het beste nageleefd kon worden. Zij waren erover eens dat de bepaling die luidt dat kinderen verantwoordelijkheid bijgebracht moet worden in een vrije samenleving, zowel op een school als in een thuisonderwijssituatie voldoende tot zijn recht kan komen. Toen de panelleden nadachten over specifieke beleidsstrategieën met betrekking tot thuisonderwijs, kwamen zij tot de conclusie dat de mogelijkheden van thuisonderwijs niet goed tot hun recht komen als er toelatingsregels voor thuisonderwijs gelden maar er geen toezicht op thuisonderwijs bestaat. Op overige punten van discussie binnen thuisonderwijs, zoals soorten regels en sociale contacten is geen overeenstemming bereikt.

Tot Slot

Beperkingen onderzoek

Dit onderzoek richtte zich op het verkrijgen van inzicht op de omstredenheid van thuisonderwijs. Mogelijk zou er in volgende onderzoeken gebruik gemaakt kunnen worden van focus-groepen. Hierdoor zou er door verschillende partijen met elkaar gediscussieerd kunnen worden over thuisonderwijs. Aan de Delphi-studie namen acht respondenten deel. Dit is een beperkt aantal om grote conclusies over te kunnen trekken. 65

Theoretische aanbevelingen

Verder onderzoek zou zich moeten richten op de emotionele beleving van thuisonderwezenen. Ook naar de effecten van thuisonderwijs aan zieke leerlingen en zorgleerlingen zou onderzoek verricht kunnen worden.

Praktische aanbevelingen

Het zou goed zijn wanneer er naar de wetsconstructie wordt gekeken van de leerplichtwet. Dit zou kunnen resulteren in een vrijer onderwijsbestel. Men kan zich afvragen of in de toekomst meer politieke interesse in alternatieve onderwijsvormen en de overdenking daarvan wenselijk is, zodat naar verbetering gezocht kan worden van bestaande onderwijssystemen. Ook kan men kijken naar minimumcriteria voor particulier onderwijs, waar al een pakket aan bestaat, en het maken van een takeninhoud voor de Onderwijsinspectie, bijvoorbeeld dat zij toezien op naleving van de minimumcriteria.

66

Literatuur

Andersson Elffers Felix (2006). Toezicht op thuisonderwijs. Onderzoeksrapport. Utrecht. Apostoleris, N.H. (2000). Children’s love of learning: Home schooling and intrinsic motivation for learning. Ph.D. dissertation, Clark University. [UMI AAI9964473] Basham, P. (2001). Home schooling: From the extreme to the mainstream. Vancouver: The Fraser Institute. Verkregen van www.fraserinstitute.ca/publications/pps/51/homeschool.pfd Blok, H. (2002). De effectiviteit van thuisonderwijs; een overzicht van onderzoeksresultaten. Nederlands Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid, 14 (4), p. 151-163. Blok, H. & Karsten, S. (2008). Vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een richtingbezwaar. SCO-Kohnstamm Instituut der Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam (SCO- rapport 802). Blok, H., Triesscheijn, B. & Karsten, S. (2010). Vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een richtingbezwaar; aanvullend onderzoek. SCO-Kohnstamm Instituut der Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam (SCO-rapport 840). Creswell, J. (2008). Chapter 14. Grounded Theory Designs. In J. Creswell (Ed.), Educational research: Planning, conducting, and evaluating quantitative and qualitative research (pp. 431-471). Upper Saddle River, NJ: Pearson Education. Desforges, C. & Abouchaar, A. (2003). The impact of parental involvement, parental support and family education on pupil achievement and adjustment: A literature review. Gevonden op 1 februari, 2012, via www.google.com. Gardner, H. (1991). The unschooled mind: How children think and how schools should teach. New York: Basic Books.

67

Parlement en politiek. (2013). Artikel 23 Grondwet. Verkregen op 30 januari, 2013, van http://www.parlement.com/id/vh8lnhrouwy3/artikel_23_grondwet Heertje, A. (2006). Echte ecomonie: Een verhandeling over schaarste en welvaart en over het geloof in leermeesters en lernen. Nijmegen: Thijmgenootschap. Ingrado. (2008). Verslag thuiszittersonderzoek Ingrado 2007-2008. Verkregen op 15 december, 2012, via www.zoek.officielebekenmakingen.nl. Knowles, J.G. (1993). Homeschooling and socialization. University of Michigan School of Education Study Press Release. Knippenberg, H. (1986). Nederlandse geografische studies 9: deelname aan het lager onderwijs in Nederland gedurende de negentiende eeuw. Amsterdam: Selecta Offset Amsterdam. Kunzman, R. (2010). Homeschooling and religious fundamentalism. International Electronic Journal of Elementary Education, 3, [1]. Lattibeaudiere, V.H. (2000). An exploratory study of the transition and adjustment of former home-schooled students to college life. Ph.D. dissertation, University of Tennessee. [UMI AAI9973466] Lautenbach, G. (2011). Recht op Islamitisch thuisonderwijs? Nederlands Juristenblad, 13, p. 2192-2197. Leary, M. R. (2001). Introduction to behavioral research methods. Boston: Pearson. Lee, W.J. (1995). The socialization of homeschooled and public-schooled children. Ph.D. dissertation, University La Verne.[UMI AA9512212] Leerplichtwet, 1969. Leerplichtwet 1969. Verkregen op 27 juni, 2011, van http://www.st-ab.nl/wetten/0180_Leerplichtwet_1969.htm Lodewijks, J.G.L.C. (1993). De kick van het kunnen: over arrangement en engagement bij het leren. Inaugurele rede katholieke Universiteit Brabant. Tilburg: mesoConsult. Meighan, R. & Toogood, P. (1992). Anatomy of choice in education. United Kingdom: Education Now Publishers. Meijnen, G.W. (2000). Onderwijs aan jonge kinderen: Historische ontwikkelingen. In G. W. Meijnen & A. M. L. van Wieringen (Red.), Onderwijs in maatschappelijk perspectief (p. 153-164). Leuven-Apeldoorn: Garant.

68

Miviludes. (2006). Rapport au Premier Ministre. Mission interministérielle de vigilance et de lutte contre les dérives sectaires, MIVILUDES. Ray, B.D. (1990). A nationwide study of home education: A synopsis. Beschikbaar gesteld door de Home School Legal Defense Association. Ray, B.D. (1992). Marching to the beat of their own drum: A profile of home education research. Beschikbaar gesteld door de Home School Legal Defense Association. Ray, B.D. (1994). A nationwide study of home education in Canada: Family characteristics, student achievement, and other topics. Salem, OR: National Home Education Research Institute. Rudner, L.M. (1999). Scholastic achievement and demographic characteristics of home school students in 1998. Education Policy Analysis Archives, 7(8). Verkregen van http://epaa.asu.edu/epaa Russel, T. J. (1994). Crossvalidation of a multivariate path analysis of predictors of home school student academic achievement. Home School Researcher, 10, 1- 13. Shyers, L. (1992). Comparison of social adjustment between home and traditionally schooled students. Ph.D. dissertation, University of Florida. [UMI DA8624219] Sperling, J. (2010). ‘Moet jij niet naar school?’: een onderzoek naar de juridische aspecten van thuisonderwijs vanuit Nederlands en rechtsvergelijkend perspectief. Proefschrift. Rotterdam, Nederland: Erasmus Universiteit Rotterdam. Smedley, T.C. (1992). Socialization of home schooled children: A communication approach. Unpublished Master of Science thesis. Radford, VA: Radford University. Swaans-Joha, B.C. & Hox, J.J. (1989). Methoden voor praktijkgericht onderzoek, een praktische invalshoek. In Swaans-Joha, B.C. & Hox, J.J. (red.). Praktijkgericht onderzoek. Debat/design/data. Amersfoort/Leuven, Acco, 9-16. Tweede Kamer der Staten-Generaal. (2007). De voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot

69

criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van die wet (30652).Kamerstukken II 2006-2007 Nr. 38. Tweede Kamer der Staten-Generaal. (2008b). Wijziging van de Leerplichtwet als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van die wet. Den Haag. Kamerstuk 30652 nr. Eerste Kamer. Tweede Kamer der Staten-Generaal. (2009). Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009: verslag van een schriftelijk overleg. 10 Maart 2009. Den Haag. Kamerstuk 31700-VIII nr. F. Tweede Kamer der Staten-Generaal. (2010). Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 13 december, 2010. Den Haag. Kamerstukken II 2010-2011 Nr. 123. Tweede Kamer der Staten-Generaal. (2011a). Vragen van het lid Çelik (PvdA) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht dat thuisonderwijs een grote vlucht dreigt te nemen door kledingvoorschriften in het reguliere onderwijs (ingezonden 10 februari 2011). Antwoord van minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 23 maart 2011). Den Haag. Aanhangsel van de handelingen nummer 1912. Tweede Kamer der Staten-Generaal. (2011b). Verslag van een algemeen overleg. Gehouden op 31 maart 2011. Vastgesteld op 26 april, 2011. Den Haag. Kamerstukken II 2010-2011 Nr. 165. Verkuil, D., Riessen, M. G., & Straaten, D. (2005). CE Examenkatern VWO. Geschiedeniswerkplaats: Van kind tot burger, volksopvoeding via het onderwijs in Nederland. Groningen, Nederland: Wolters-Noordhoff. Wakelkamp, A.H.N. (1996). Een ongehoorde keuze: Huisonderwijs als alternatief naast schoolonderwijs. Arnhem: Hogeschool Arnhem Nijmegen. Wikipedia. (2012). Delphi-studie. Verkregen op 6 december, 2012, via http://nl.wikipedia.org/wiki/Delphi-studie.

70

Bijlagensectie scriptie Fieke Steneker

Inhoud:

• ------Uit getypte interviews • ------De twee vragenlijsten die in het onderzoek gebruikt zijn • ------Sa menvattingen van parlementaire documenten, genummerd • ------Ru we data uit de Delphi-studie, onderverdeeld in thema’s

71

Het interview met de heer Blok is op zijn verzoek niet in de scriptie opgenomen.

72

Interview met een vrouw die thuis onderwezen is Vanwege privacyredenen is de naam van deze vrouw niet in dit verslag opgenomen. Gehouden op 7 oktober 2011.

Deze Nederlandse vrouw die geïnterviewd wordt, is ongeveer 7 jaar thuis onderwezen, omdat ze met haar ouders, broer en zusje in verschillende periodes in Afrikaanse landen gewoond heeft vanwege het werk van haar vader. Ten tijde van het interview is zij twintig jaar.

I= Interviewer G =Geïnterviewde

I: Hoeveel jaar heb jij thuisonderwijs. gehad? G: Groep 1 heb ik in Kongo als thuisonderwijs gevolgd. Groep 3 heb ik in Nederland op een school gevolgd. Groep 4 en 5 heb ik weer in Kongo gedaan thuis. Vervolgens heb ik in Nederland een jaar basisschool gedaan en groep 7 en 8 waren voor mij thuisonderwijs in Mozambique. Zoiets moet het geweest zijn, maar ik weet het niet meer zeker. We verbleven soms tussendoor een periode in Nederland als we moesten vluchten uit Afrika. Groep twee heb ik overgeslagen, omdat mijn moeder één jaar kleuteren voor mij genoeg vond. Ze was van mening dat ik het tekenen en kleuren inmiddels wel onder de knie had. De onderwijscommissie o.i.d. vond dat ook goed. O ja, ik heb ook nog twee jaar zelfstandig middelbare school gedaan. Daarvoor moesten we met IVIO (Instituut Voor Individuele Ontwikkeling) contact opnemen voor lesmateriaal. Het zelfstandige werken ging bij mij niet goed. Het eerste jaar ging het nog een beetje, maar het tweede jaar deed ik ongeveer niks meer. Ik vond het niet leuk om te doen. Ik werd toen ook nog ziek; ik kreeg hepatitis A. Mijn broer kon wel overweg met het zelfstandige onderwijs. Dat ik niet zoveel deed, had mijn moeder op den duur wel door. Ze probeerde me toen wat te helpen, onder andere door me te overhoren. Dat hielp wel een klein beetje, maar mijn zusje kreeg meer aandacht van mijn moeder. Ik moest het tweede jaar van de middelbare school over doen in

73

Nederland. Omdat ik ooit groep twee had overgeslagen, liep ik dus nog niet achter op leeftijdsgenoten. I: Hoe zag het thuisonderwijs dat jij gehad hebt eruit? G: In Kongo hadden we een speciale ruimte in ons huis die mijn moeder ‘de school’ noemde. Het zag er denk ik uit als een basisschoolklaslokaal, met posters over kleuren en leren schrijven e.d. Ik weet er niet heel veel meer van. Volgens mij kregen we les in de ochtenden. Mijn moeder gaf les. Een andere vrouw gaf eens in de maand les. Ik weet niet meer waarom. Misschien was zij wel van de onderwijsinspectie. Ik weet nog dat ik het een heel lieve vrouw vond. I: Hoe kwamen jullie aan lesmaterialen? G: Ik denk dat mijn moeder lesmaterialen toegestuurd kreeg. I: Hield je moeder zich vast aan de methodes of ging ze er juist vrij mee om? G: Ik kan me niet anders herinneren dan dat ze precies de methodes volgde. In Mozambique hadden we een zogenaamde paillotte waarin we les kregen. Een paillotte is een hut van steen met twee deuren en een dak. Het was dus zowel een beetje binnen als buiten. Dat gebouwtje had mijn moeder ook ‘de school’ genoemd. Ieder had er z’n eigen bankje, dat wil zeggen mijn broer, zusje en ik. Elke dag gingen we er op dezelfde tijd naartoe. Ieder werkte voor zich en mijn moeder gaf af en toe uitleg waarvan veel aan mijn oudere broer. Mijn broer ging na een tijdje weg uit die ‘school’ en ging voortaan in ons woonhuis middelbaar onderwijs zelfstandig leren. Toen had mijn moeder meer tijd voor mij over. We hadden geloof ik van half negen tot twaalf en van één tot drie les. Daartussendoor hadden we lunchpauze. Het was wel prettig om in die ‘school’ te komen. Het was er vertrouwd en rustig. Ik wel goed zelfstandig met de lessen aan de slag, mits mijn moeder er op de achtergrond bij was. Mijn zusje had meer moeite op ‘de school’. Ik had wel meer begeleiding gewenst bij het zelfstandige middelbare schoolonderwijs. Ik denk dat deze manier van onderwijs een achterstand bij me heeft bewerkstelligt. De overgang van de basisschool naar de brugklas is normaal een belangrijke stap en ik heb die weinig bewust meegemaakt. Jaren nadat ik thuisonderwijs gehad had, begon ik te realiseren dat ik het gehad had. Als ik mensen vertelde dat ik thuis les gekregen had, vonden ze dat raar. Toen ben ik erover na gaan denken. Ik ben twee jaar boos op mijn ouders geweest over dat ik thuisonderwijs gehad heb. Ik heb ervaringen gemist. Bijvoorbeeld het doen van 74

spellen in de klas met elkaar, sporten, zwemmen, het doen van andere activiteiten. Ik heb ook interactie met andere kinderen gemist, de omgang met elkaar. Ik kon dat gelukkig wel snel leren toen ik naar school ging. Mijn broer en zusje hadden wel moeite met de overgang naar school. Ze hadden weinig aansluiting bij de rest van de leerlingen. Mijn zusje werd heel stil en mijn broer werd gepest. Mijn broer was anders met reageren dan de rest van de jongens, anders in het sociale. Jongens hebben een bepaald taalgebruik en die moet je leren begrijpen als jongen. Ik had medelijden met mijn broer. Ik ben wat socialer. Ik voel aan hoe ik me aan moet passen aan mijn omgeving. Daarom noemt mijn moeder me wel eens een kameleon. Ook al kond ik me handhaven in nieuwe situaties, het kostte wel energie om me aan te passen. Ik moest veel bezig zijn met hoe ik me kon gedragen. De overgangen van thuisonderwijs naar school waren altijd moeilijk. De tweede klas van de middelbare school heb ik op een Nederlandse school gedaan. Iedereen zag mij toen als het rare meisje dat uit Afrika kwam. Ik kende de grappen en de tv-shows waarover gepraat werd e.d. niet. Het leren ging toen ook niet goed. Ik had veel hulp nodig. Dat kreeg ik wel in de klas waar de andere kinderen bij waren. Het grootste gedeelte van de middelbare school heb ik op internationale scholen doorgebracht. Dat ging wel heel goed. I: Wat vond je van de structuur en regelmaat op school? G: Dat vond ik wel fijn. Dat werkte wel als een stok achter de deur. Bij mijn broer ging het op sociaal vlak dus niet goed, maar wat leren betreft wel. In Nederland heb ik in één jaar mijn achterstand van leren ingelopen. Na dat jaar verhuisden we naar Cambodja en daar ging ik naar een internationale school. Ik moest wel even wat Engels bijleren, maar ik had geen zin meer in thuisonderwijs. Daarna gingen we weer terug naar Nederland en ging ik daar naar een internationale school toe. Op de universiteit in Nederland moest ik me weer aanpassen. De belangrijkste jaren van de middelbare school heb ik in het Engels gehad omdat ik op internationale scholen zat. Het schrijven van verslagen in het Nederlands vond ik daarom moeilijk op de universiteit. Daarom ben ik ook nog niet meteen in mijn eerste jaar bij een studentenvereniging gegaan. Het tweede jaar heb ik dat dus wel gedaan. Ik vond mijn tweede studiejaar eigenlijk heel goed gaan. Ik heb toen 85 studiepunten gehaald (een jaar is 60 studiepunten). Bij die studiepunten zaten alle vakken van het tweede jaar, 75

behalve een bepaald onderzoeksvak, plus vakken van het eerste jaar en een minor. Ik denk vaak wel dat ik lang doe over het lezen van artikelen, maar als ik mezelf vergelijk met anderen ben ik zo langzaam nog niet. Aan opdrachten blijk ik ook vaak niet zo lang als anderen gewerkt te hebben. I: Hoe komt dat, denk je? G: Ik denk dat dat een gave is. Ook heb ik op de internationale school veel les gehad in het schrijven van betogen. En als kind las ik al veel en snel. Soms raak ik wel afgeleid tijdens lessen of tijdens studeren. I: Je hebt er al een heleboel genoemd, maar zie je nog meer nadelen van thuisonderwijs? G: Ik mis presentatievaardigheden. Ik wil daarom een presentatiecursus gaan doen. Ik heb nooit leren presenteren, behalve heel af en toe op de middelbare school. Ik wordt heel zenuwachtig bij het doen van een presentatie. Ik weet dan niet goed hoe het moet. Het gaat dan ook daadwerkelijk slecht. Ik raak mijn verhaal kwijt etc. Als ik onder druk sta, kan ik niet goed uit mijn woorden komen. Dat komt ook door te weinig praten in ‘de wereld’. Herken je dat, dat je thuis een familietaaltje hebt en dat je dan niet goed leert praten in ‘de wereld’? I: Ja dat herken ik wel. G: Ik denk dat het een grote invloed op mij heeft gehad dat ik weinig in andere groepen dan het gezin heb leren praten en functioneren. Ik hoop er nog veel in te leren. In kleine groepen voel ik me wel goed, maar een drukke groep betekent voor mij paniek. I: Ik kijk even welke vragen ik je nog meer stellen kan. G: Ik zie dat het veld op je papier achter ‘voordelen’ nog helemaal leeg is. I: Ja, inderdaad. Zeg, zie je ook voordelen van het thuisonderwijs dat je genoten hebt? G: Dat ik meer aandacht van ‘de docent’, van mijn moeder dus, gehad heb? Maar eerlijk gezegd kan ik dat moeilijk als een voordeel zien. Ik luisterde goed naar mijn moeder, maar naar een docent vast ook. O ja, het volgende zie ik wel als een voordeel. Ik heb een hechte band met mijn familie en dat blijft voor het leven. We zien elkaar vaak. We gaan bijvoorbeeld veel met elkaar kitesurfen. Verder hebben we uitjes, gaan we samen op vakantie en hebben we onze eigen grappen. Dat alles was ook al zo ten tijde van het thuisonderwijs. Mijn 76

vader was in de periode van het thuisonderwijs ook niet ver van huis weg, want hij werkte in de buurt. Ik heb wel veel last van heimwee naar thuis gehad als ik ging logeren e.d. Ik mis mijn ouders heel snel. Daar hebben mijn broer en zusje geen last van. Ze hebben wel eveneens een hechte band met het gezin. Dat kun je bijvoorbeeld zien aan dat mijn broer nog bijna elk weekend thuiskomt, terwijl hij op kamers woont. I: Zie je ook nadelen van schoolonderwijs? G: Scholen zijn minder veilig dan woonhuizen. Op scholen kunnen schietpartijen e.d. zijn. I: Wat vind je van de groepsdynamiek op scholen? G: Dat zie ik als iets dat ieder kind moet ervaren en ik vind dat het bijna wreed is om dat een kind niet te laten ervaren. Ik heb dat ook een keer tegen mijn moeder gezegd en toen begon ze te huilen. Een kind moet mensen om zich heen hebben van zijn of haar eigen leeftijd. Door pesten moet je bijvoorbeeld heen. I: Hoe intentioneel was je moeders keuze voor het geven van t.o.? G: Mijn moeder koos voor t.o. omdat het moest. Ze voelt zich wel schuldig over het geven van t.o., vooral achteraf. Normaal leer je vier jaar voor het worden van docent. Mijn moeder had veel moeite met het jongste kind, mijn zusje. Hun karakters lijken namelijk veel op elkaar. Beiden zijn ze koppig. Mijn zusje was opstandig en ongeduldig. Mijn moeder had moeite om lesstof aan haar uit te leggen. Ik hoorde veel gehuil, boos zijn e.d. Ik heb me wel eens afgevraagd of mijn zusje bijvoorbeeld niet beter in een andere ‘klas’ gezet had kunnen worden. Ze had denk ik iemand nodig die wat verder van haar af staat. I: Stel, jij zou mogen adviseren over hoe thuisonderwijs in Nederland geregeld zou moeten worden, wat zou je dan adviseren , bijvoorbeeld wat betreft toezicht en bekwaamheidseisen van ouders? G: Heel belangrijk vind ik dat ouders een opleiding moeten volgen voor lesgeven; minimaal een jaar. Ik zou adviseren zoveel mogelijk géén thuisonderwijs te geven, enkel als het écht nodig is. In het geval van pesten is het een optie, maar dan als het pesten blijft als je er doorheen gaat, als het trauma’s oplevert. Er moet een belangrijke reden zijn voor het willen geven van thuisonderwijs En het liefste moet het thuisonderwijs door anderen dan de ouder gegeven worden, omdat de kinderen dan beter gehoorzamen. Ze hebben 77

meer ontzag voor een vreemde. Kinderen moeten ook breder dan het familietaaltje leren kennen. Eén keer per maand moet er toezicht gehouden op elk thuisonderwijsgezin, want het thuisonderwijs kan uit de hand lopen. Daar ken ik wel voorbeelden van. Ik kende kinderen van wie de moeder hielp bij de tests over de lesstof. De kinderen waren eigenlijk niet zo slim. Een moeder wil graag dat haar kind goede cijfers haalt. I: Wil je meedoen aan het vervolg van dit onderzoek, het emailpanel? G: Ik wil graag meedoen aan het emailpanel, want ik denk dat veel mensen een verkeerd beeld hebben van thuisonderwijs. Ik kan ook vragen of je mijn moeder, broer of zusje of anderen moeders die thuisonderwijs hebben gegeven, mag interviewen. Mijn moeder kent nog wel een aantal (ex-) thuisonderwijzers.

78

Interview met dhr. Walfred Haans Gehouden op 27 oktober 2011.

Walfred Haans is senior beleidsadviseur voor de PvdA in de Tweede Kamer. Hij werkt onder andere voor het kamerlid Metin Çelik.

I= Interviewer G= Geïnterviewde

I: Welk beeld heb je van thuisonderwijs? G: Dat het een oncontroleerbaar geheel is. Soms is het een uitweg omdat een kind bijvoorbeeld van school gaat omdat het er enorm gepest wordt. Artikel 23 van de grondwet is bedoeld voor godsdienstvrijheid, maar wordt door scholen te vaak misbruikt als excuus voor het wegsturen van leerlingen van school, onder het mom van dat het kind een levensbeschouwing heeft dat niet bij de school past. In werkelijkheid gaat het om het incapabel zijn van de school om met het gedrag van het kind om te gaan. Scholen kunnen artikel 23 dus uitbuiten voor eigen belangen en eigen bekostiging. Je kunt bij vrijwel elke wet mazen vinden voor misbruik. Daarnaast gaat het geven van thuisonderwijs te vaak mis. I: Ken je voorbeelden van dat laatste? G: Ja. In debatten over thuisonderwijs nemen wij, de PvdA meestal een negatieve houding aan ten opzichte van thuisonderwijs. Naar aanleiding daarvan krijgen we vaak mailtjes van mensen die zich door ons gesteund voelen in het debat, omdat ze zelf thuisonderwijs hebben gekregen en er negatieve herinneringen aan hebben. I: Kun je voorbeelden noemen van die negatieve ervaringen? G: Zo diep heb ik het niet uitgeplozen. Zo werkt het ook niet in de politiek. Je moet kijken wat je als ‘munitie’ kunt gebruiken. Als het noemen van mailtjes met verhalen van misbruik van vrijstelling van de leerplicht, genoeg is als munitie in een debat, hoef je niet verder aan waarheidsvinding van alle details te doen. Bovendien voel je wel al snel aan je water of iets klopt of niet klopt. Thuisonderwijs gaat te vaak mis en

79

daarom doet het kinderen tekort. Thuisonderwijs is dan recreatief geneuzel. Het is soms ook misbruik van de ouderlijke macht. Een debat is iets anders dan een wetenschappelijk onderzoek. I: Hoe kijk je dan aan tegen wetenschap? G: Men zal in de wetenschap pas iets durven te beweren als men het wetenschappelijk voldoende kan aantonen. Toch kun je ook makkelijk vinden wat je wílt vinden. Je kunt wetenschappelijke resultaten naar je hand omzetten. Ik zie het zo: wetenschappelijk onderzoek mag er wel zijn, maar er moet bij elk onderzoek vermeld worden wat de beperkingen van het onderzoek zijn. Het is bijvoorbeeld met dat ‘wetenschappelijk’ onderzoek over thuisonderwijs in Nederland zo dat enkel de mensen met een positief verhaal over thuisonderwijs mee wilden doen in het onderzoek. Op die manier blijven de negatieve berichten buiten beeld. I: En bij al de Canadese en Amerikaanse onderzoeken naar thuisonderwijs is hetzelfde aan de hand? G: Ja, daar geldt naar mijn idee hetzelfde. I: Verder over je beeld van thuisonderwijs.. G: Wat zich verder afgespeeld heeft op het gebied van thuisonderwijs is een situatie in Amsterdam waarbij Islamitische ouders hun kinderen na het sluiten van een Islamitische school thuisonderwijs wilden gaan geven. De ouders waren de gedachte toegedaan dat andere scholen hun kinderen niet wilden hebben. Toen heeft de Amsterdamse wethouder Asscher gesprekken met de betreffende ouders gevoerd over de vraag of zij toch konden overwegen hun kinderen naar een niet-Islamitische school te sturen. Ik denk dat dit genoemde een voorbeeld is van dat mensen vaak op basis van geruchten – dat een school niet goed is – de stap naar het geven van thuisonderwijs nemen. Zelf vind ik het gerucht in het verhaal waarover we het hadden onterecht. In Amsterdam zijn er genoeg scholen waarop hoofddoekjes gedragen mogen worden. I: Heb je het nu trouwens vanaf het begin van dit interview tot nu over vrijgestelden van de leerplicht of over de zogenaamde ‘thuisblijvers’ die niet vrijgesteld zijn van de leerplicht? G: We spreken trouwens niet over ‘thuisblijvers’ maar ‘thuiszitters’, maar dat terzijde. Ach, het zijn allemaal schimmige onderscheidingen. 80

Er is trouwens ook sprake van een uitstoot van leerlingen naar het speciaal onderwijs. Dat kun je wel ‘blame the victim’-gedrag noemen. Degenen die het leven op school onmogelijk worden gemaakt, worden met gedragsproblematiek afgedaan en naar het speciaal onderwijs gestuurd. Soms krijgen deze leerlingen vrijstelling van de leerplicht, soms niet. Er wordt misbruik gemaakt van artikel 5 onder a van de leerplichtwet waarin staat dat kinderen die op lichamelijke of psychische gronden niet tot het volgen van onderwijs op school in staat zijn, vrijgesteld mogen worden van de leerplicht. I: Kan thuisonderwijs volgens jou een uitkomst bieden in dat soort gevallen waar artikel 5 onder a van de leerplichtwet over spreekt? G: Het is wel goed dat kinderen die op school niet terecht kunnen dan in ieder geval nog thuis onderwezen kunnen worden. Het geven van thuisonderwijs is terecht wanneer kinderen echt niet naar school kunnen. Maar je moet weten, het is vaak een kat-en-muis-spelletje. Op scholen gebeurt soms grote ellende en dat brengt leerlingen schade toe. I: Wat denkt u, zou thuisonderwijs in die gevallen weer een uitkomst kunnen bieden? G: Thuisonderwijs kan goed zijn, maar meestal niet. Leeropbrengsten lijden eronder. Je moet weten, hier in Den Haag, is het een regelfabriek. We moeten denk ik op een dmanier de regelgeving veranderen waardoor het voor scholen minder makkelijk wordt leerlingen af te schepen. Scholen moeten gedwongen worden veiligheid te bieden. I: Een harde maatregel voor een zacht doeleinde, warmte; denk je dat dat werkt? G: Hé, ik zei geen warmte, ik zei veiligheid. Instellingen kun je ergens toe dwingen, bijvoorbeeld met behulp van bekostiging. I: Met een beloning bijvoorbeeld.. G: Nee! Sancties! Docenten moeten opletten op schoolpleinen etc. Een docent moet zijn of haar gezag gebruiken en straffen opleggen. Een leerkracht moet bijvoorbeeld ook de ouders van de pesters aanspreken. I: Neem me niet kwalijk, maar ik begrijp je niet helemaal. Ten eerste vind je dat een school soms een heel negatieve plek voor kinderen is. Ten tweede begrijp ik van je dat je alle uitzonderingen op de leerplicht als een gevaar beschouwt. Hoe kan ik dit anders begrijpen dan dat je van mening bent dat iedereen naar school zou moeten gaan, en dat terwijl je school een negatieve plek vindt? 81

G: Ik bedoel dat leerkrachten moeten helpen negatieve situaties te voorkomen. En zieke leerlingen mogen wel ontheffing van de leerplicht krijgen. I: Ik begrijp je al beter. G: En die schimmige vrijstellingen krijgen we er toch niet uit zolang in de grondwet vrijheid van onderwijs gegarandeerd wordt en uitgelegd wordt als dat niet iedereen naar school zou hoeven te gaan. Een grondwetverandering op dit punt krijg je er alleen door als niet langer meer een derde deel van de Tweede Kamer door godsdienstige partijen wordt uitgemaakt. Bovendien duurt het eventueel wel veranderen van een grondwet negen jaar. Overal zou voldoende openbaar onderwijs moeten zijn. Openbaar onderwijs is niet antireligieus, maar stelt religies gelijkwaardig. Als er in een plaats geen openbaar onderwijs wordt aangeboden, is het een ander verhaal. Maar degenen voor wie openbaar onderwijs nog niet genoeg is, en per se willen vasthouden aan een religieuze grondslag zouden ook nog altijd het land kunnen verlaten. I: Oké, dan wil ik hier graag een andere visie tegenoverplaatsen om van je te kunnen horen hoe je daarover denkt. Kun je inkomen in de visie dat openbaar onderwijs niet vrij van levensbeschouwing is, maar slechts vrij van godsdienst, in de zin van het ontbreken van godsdienst? En dat mensen de kijk op de wereld van het openbaar onderwijs hard kunnen vinden en wensen dat hun kinderen een andere kijk op de wereld wordt bijgebracht, bijvoorbeeld een godsdienstige? G: Nou, ik vind dat je bijvoorbeeld niet kunt zeggen dat gereformeerde mensen niet op het openbaar onderwijs terecht kunnen. Het openbaar onderwijs besteedt ook aandacht aan hun levensbeschouwing, net als aan andere levensbeschouwingen. Trouwens, er is gebleken uit onderzoek dat de meeste ouders een school voor hun kinderen kiezen op basis van didactische of pedagogische gronden en niet op basis van levensbeschouwing. Omdat je artikel 23 van de grondwet niet zomaar kunt wijzigen, moet je dit vraagstuk flexibel oplossen, met wat gerommel in de marge. En met het lid van artikel 23 waarin staat: ‘onderwijs is bron van aanhóudende zórg der regering’, ben ik het hélemaal eens. Artikel 23 wordt vaak geïnterpreteerd als vrijheid voor schoolbesturen, maar schoolbesturen vertegenwoordigen ouders helemaal niet meer. Dat komt doordat er momenteel veel schooloverkoepelende bestuursorganisaties bestaan. Dergelijke 82

besturen staan te ver van de locaties zelf af. Ongeveer 15 jaar geleden bestond er het ministerie van OCW in Zoetermeer. Dit schreef te veel voor en dat werkte voor geen meter. Maar nu is het voorschrijven van onderwijs van de schoolbesturen afkomstig en ook daar wordt niemand gelukkig van. De creativiteit wordt uit de scholen gehaald. Besluitvorming zou binnen de schoolgemeenschap zelf plaats moeten vinden. I: Nu begrijp ik je wederom slecht. Eerst zeg je dat de overheid een regelfabriek is, en naar ik begrijp ook zou moeten zijn, onder andere vanwege dat ‘onderwijs een bron van aanhoudende zorg der regering is’. Dan zeg je dat het ministerie van OCW teveel regelde. Vervolgens zeg je dat schoolbesturen teveel regelen en dat zij op een te grote afstand van de scholen zelf zitten. Je bent zelf voor het veel regelen vanuit de Tweede Kamer, die ook op grote afstand van de scholen zit? Hoe kan ik dit met elkaar verbinden? G: Regelgeving vanuit de overheid die verantwoordelijkheid op de locatie zelf legt en voorkomen dat scholen te gemakkelijk leerlingen afschuiven. En er hoeft niet voorgeschreven te worden hóe er lesgegeven moet worden. Ook kunnen scholen op verschillende manieren goed vorm geven aan levensbeschouwelijk onderwijs. Als iemand de uitspraak doet: ‘Er is geen school die goed bij mijn levensbeschouwing past’, denk ik: daar zit een luchtje aan. De levensbeschouwing van openbaar onderwijs is tolerant. Een ouder mag een kind eigenlijk niet leren dat sommige religies minderwaardig zijn. Als ze dat wel doen, zijn het mensen die overal tegenaan schoppen en een dergelijke houding is niet hebbelijk. Wie per se wil dat zijn kind wordt opgevoed tot intolerantie en neerbuigendheid kan altijd nog terecht in het buitenland. I: Hoe denkt u over het didactische aspect van thuisonderwijs; wat de opbrengsten zijn van 1 op 1 lesgeven? G: Dan denk ik weer: How to lie with statistics. Als thuisonderwijs goed gaat, heb ik daar wel complimenten voor, maar ‘goede’ ouders, mogen geen excuus zijn voor ‘slechte’ ouders. Thuisonderwijs moet niet over de hele linie gestimuleerd worden als sommige ouders hiertoe goed in staat zijn. I: Naar wie luister je dan, naar de ‘goede’ of ‘slechte’ ouders? Waar baseer je je beleidsadvies op, de gevallen waarin het goed gaat of de gevallen waarin het slecht gaat?

83

G: Ondanks de wetenschap dat verandering van de huidige mogelijkheid om thuisonderwijs te geven moeilijk zal zijn, denk ik dat het tekort doen door thuisonderwijs zwaarder weegt dan het belang van goede ouders om goed onderwijs te bieden. Ik zou dus vooral tegen het toestaan van thuisonderwijs zijn. I: Zou je het ook als misbruik kunnen zien als kinderen de mogelijkheid onthouden wordt thuisonderwijs te ontvangen in plaats van schoolonderwijs? G: Ik vind leerplicht in ieder geval een goede zaak en vind schoolplicht over het algemeen een goede zaak. Scholen moeten zorgen voor leerlingen die gepest worden. Deze leerlingen moeten niet van school worden gestuurd. Individueel lesgeven zou als grote uitzondering moeten gelden. Omdat ermee misbruik verminderd wordt, moet men maar voor lief nemen dat de toegang tot thuisonderwijs eventueel geblokkeerd wordt. I: Wat denk je over thuisonderwijs en sociale vaardigheden? G: Scholen hebben niet het patent op sociale vaardigheden. Bij thuisonderwijs leert een kind soms ook niet genoeg sociale vaardigheden. De vraag is echter hoe dat komt, maar dit is wederom een schimmig vraagstuk. Als een kind bepaalde vaardigheden wel of niet vertoont, weet je niet of zijn of haar genen hem of haar dit ingegeven hebben of dat door bepaalde omgevingsfactoren veroorzaakt wordt. Hierop concentreren is daarom niet erg zinvol. I: Zou er toezicht moeten komen op dat groepje van omtrent de 300 kinderen dat thuisonderwijs ontvangt? G: Er wordt momenteel in Nederland veel bezuinigd. Daarom kan er naar mijn mening beter geen toezicht ingesteld worden op thuisonderwijs. Je moet altijd de financiële kant van de zaak overwegen. Kijk, als die 300 kinderen nu op 1 school zaten, dan zou het nog wel te controleren zijn, want dan kun je die hele school in één keer controleren. Het vervelende is dat de gezinnen bij thuisonderwijs allemaal individueel lesgeven. Weer denk ik wel: onderwijs is bron van aanhoudende zorg der regering. In de ideale wereld zou je er dus wel op toezien, maar uit financieel oogpunt is dit niet goed mogelijk. Áls je al toezicht op thuisonderwijs zou invoeren, dan zou je steekproefgewijs toezicht in moeten voeren. Anders is het helemaal geen doen. I: Steekproefgewijs wat betreft de tijd en wel bij elk individu of steekproefgewijs een individu uitkiezen dat gecontroleerd wordt? G: Het laatste. 84

I: Hoe denk je over bekwaamheidseisen van thuisonderwijzers? G: Docenten moeten aan bekwaamheidseisen voldoen. Soms voel je wel aan je water dat een ouder niet kan onderwijzen. Dan roep je die een halt toe. I: Maar controle op bekwaamheid zou je dus achteraf steekproefsgewijs doen en niet vooraf bij iedereen? G: Precies. Je kunt niet van te voren iedereen controleren.

85

Interview met dhr. Jack Biskop Gehouden op 27 oktober 2011.

Jack Biskop is Tweede Kamerlid voor het CDA en is lid van de vaste commissie van de Tweede Kamer voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Tijdens overleggen heeft hij vragen gesteld over thuisonderwijs.

I= Interviewer G= Geïnterviewde

I: Welk beeld heeft u van thuisonderwijs, bijvoorbeeld wat betreft de aspecten leermotivatie, leeropbrengsten en sociale vaardigheden? G: Thuisonderwijs bestaat niet in de wet. Begin 20e eeuw ongeveer vond er in Nederland een schoolstrijd plaats. Er is toen bepaald dat ouders de verantwoording voor de opvoeding van hun kinderen hebben. Dat is in artikel 23 van de grondwet vastgelegd. Ergens van die tijd naar deze tijd onderweg is thuisonderwijs uit de wet verdwenen, bij de invoering van een bepaalde leerplichtwet. Wanneer was dat precies? 19.. I: In 1969. G: Er is discussie omtrent artikel 23 van de grondwet. Er staat nu al een overleg gepland voor 15 december om met de minister over thuisonderwijs te praten. Naar aanleiding van de gebeurtenissen omtrent de sluiting van het Islamitisch College Amsterdam hebben we over thuisonderwijs gesproken in de Tweede Kamer. I: Maar daarvoor niet dan? Ik ben daar wel benieuwd naar. Een deel van mijn onderzoek is trouwens het doorzoeken van kamerleggen op het onderwerp thuisonderwijs, maar ik ben daarmee nog maar in 2003. G: Ik had daarvoor wel al het onderzoek over thuisonderwijs gelezen dat een vorige minister had aangevraagd. Daar blijkt uit dat thuisonderwijs goed gaat. Wetgeving over thuisonderwijs is er niet, dus die kun je ook niet aanpassen. Ik weet toevallig best veel over onderwijs in België, omdat ik voorzitter ben van het Benelux Parlement. Ik voer dus veel overleg met België. Bij onze zuiderburen bestaat er wel thuisonderwijs.

86

Ik kreeg een brief van een moeder die naar België verhuisd is omdat ze thuisonderwijs wilde gaan geven. Ze was van mening dat ze zelf beter les kon geven dan er op scholen lesgegeven werd. Ik ben onderwijspsycholoog van opleiding en heb dus geleerd wanneer een kind in staat is onderwijs te volgen en wat de waarde is van onderwijs. Ik vind het merkwaardig dat ouders hun kind thuis kunnen houden zonder het les te hoeven geven. Oftewel, dat vind ik niet goed. Het is in strijd met artikel 23 lid 2 van de grondwet waarin staat dat onderwijs onder toezicht van de overheid dient te staan. Daarover gaan we het dus onder andere hebben op die 15e december. I: De minister laat momenteel onderzoek uitvoeren naar het onderwerp, begreep ik. Ik begreep nog niet precies welk soort onderzoek ze bedoelt. G: Ze moet dingen op een rijtje zetten. Hoe gaat het met de kinderen die thuisonderwijs krijgen? Welke wetten gaan erover? Als je voor toezicht op thuisonderwijs zou kiezen, hoe zou je dat dan vormgeven? Welke referentieniveaus hanteer je? Hoe regelen de ons omringende landen het? Etc. Je moet trouwens wel mee laten wegen in de keuze er wel of geen wetten voor te maken, dat het aantal kinderen dat momenteel thuisonderwijs ontvangt in ons land, klein is, I: Wat zijn uw eigen ideeën voor wetgeving voor thuisonderwijs? G: Ergens in de leerplichtwet opnemen dat als ouders vrijstelling van de leerplicht willen aanvragen voor hun kind of kinderen, zij een plan voor het geven van thuisonderwijs moeten laten zien. Ook zou ik een lichte vorm van toezicht instellen. Daarbij zou ik gebruiken wat ik weet van hoe het in Vlaanderen geregeld is. Ik zou denk ik voor toezicht in de vorm van een gesprek, eens in de zoveel tijd, gaan waarin de vorderingen van de kinderen bijgehouden worden. En voorafgaand aan het toekennen van de vrijstelling zou een gesprek met de ouders over het leerplan voor hun kinderen kunnen plaatsvinden. I: En als uit zo’n gesprek de plannen of vorderingen als ‘degelijk’ naar voren komen, krijgt men toestemming door te gaan of van start te gaan? G: Een onderwijsinspecteur zou er verstand van moeten hebben wanneer een leersituatie goed genoeg is en wanneer niet. Dat is zijn vakgebied. I: Wat ziet u zelf trouwens als het doel van onderwijs? G: Onderwijs moet jonge mensen voorbereiden op een plek in de samenleving. 87

I: Zijn ouders daartoe in staat, denkt u? G: Ouders kúnnen denk ik daartoe in staat zijn. Als ze dat niet zijn, zullen ze waarschijnlijk voor het lesgeven van sommige onderdelen van het curriculum personen van buiten vragen. I: Een andere geïnterviewde was bang voor misbruik van de vrijstelling van de leerplicht. Kan er volgens u misbruik van deze vrijstelling gemaakt worden? G: Minder denk ik als je aan de wet op de leerplicht zou toevoegen dat ouders een plan moeten laten zien voor het onderwijzen van hun kinderen. En ik denk dat ouders er goed over nadenken alvorens ze besluiten hun kinderen niet naar school te laten gaan maar zelf les te geven en dat ze dus meestal met goede bedoelingen hun kind thuis les gaan geven. I: En in het geval van artikel 5 onder a, vrijstelling van de leerplicht doordat de leerling op lichamelijke of psychische gronden niet tot het volgen van onderwijs in staat is, zou daar misbruik van gemaakt kunnen worden? G: Dat is een heel ander verhaal. Dat artikel is echt bedoeld als vrijstelling van het leren. De kinderen zijn dan vrijgesteld van het volgen van onderwijs, omdat ze niet goed (meer) tot het volgen van onderwijs in staat zijn. Zoiets kon ik bijvoorbeeld vroeger als onderwijspsycholoog bekijken. Er bestaan al allerlei wetten die dergelijke situaties bewaken. Er zijn bijvoorbeeld ziekenhuisscholen en er bestaan ook wetten voor wanneer je iemand van school mag sturen. I: We hebben het nu veel over thuisonderwijs gehad in het geval van vrijstelling van de leerplicht. Erkent u ook zoiets als een recht op thuisonderwijs? G: Dat is een goede vraag. – denkt even na- Ik zie geen aanzuigende werking op thuisonderwijs van mijn voorstel voor regulering uitgaan. Het moet ook geen wet voor gelegaliseerd spijbelen worden. In de geschiedenis was er wel thuisonderwijs. Zo ontving Abraham Kuyper tot zijn 12e thuisonderwijs voordat hij naar het gymnasium toe ging. In 1917 werd de bekostiging vanuit de overheid voor openbare scholen en bijzondere scholen gelijkgesteld. Als je artikel 5 onder b van de leerplichtwet omkleedt met voorwaarden, dat er een plan moet zijn voor het geven van thuisonderwijs, markeer je eigenlijk wel een recht op thuisonderwijs. Eerlijk gezegd sta ik er niet voor te trappelen dat iedereen thuisonderwijs gaat geven. Schoolonderwijs is regulier. Dat was bij de Grieken al zo. Ik zie leren als iets dat je in relatie met elkaar doet, dat leerlingen in relatie met elkaar 88

en met een leerkracht doen. En neem nu enkel al iets als de gesprekken van moeders op het schoolplein, ook dat is al iets goeds, dat je met elkaar over leren praat. I: Oké. Hoe denkt u over de sociale contacten van kinderen die thuisonderwijs krijgen? G: Thuisonderwezen kinderen hebben meestal geen belemmering tot sociale contacten. Dat blijkt uit onderzoek. Alhoewel ik scholen regulier vind, ben ik voor flexibilisering en vernieuwing van schoolonderwijs. Ik zou het bijvoorbeeld geen slecht idee vinden als scholen in vakanties open zijn of als leerlingen leerjaren sneller mogen doorlopen dan gebruikelijk. Er zijn heel veel variaties mogelijk tussen het kind dat op een reguliere manier de schooljaren doorloopt en het ‘wonder’kind dat op haar 17e de Universiteit al afrondt. Dat ga ik bijvoorbeeld vanavond naar voren brengen in de Tweede Kamer. I: Over thuisonderwijs en over flexibilisering gesproken, zou thuisonderwijs ook een plek kunnen hebben in flexibilisering van onderwijs? Bijvoorbeeld dat kinderen de ene helft van de tijd thuis les krijgen en de andere helft op school? G: Dat zou denk ik heel complex worden. Het moet wel werkbaar blijven voor alle partijen. Op eigen gelegenheid de lesstof doorlopen is dus misschien wel een mogelijkheid. I: Hoe kijkt u aan tegen thuisonderwijs op didactische gronden? G: Het gaat er dan om hoe er naar artikel 23 gekeken wordt. Ik wil hierbij een voorlopig standpunt innemen. Ik vind dat om op grond van pedagogische/didactische bezwaren vrijstelling van de leerplicht te kunnen verkrijgen, deze bezwaren wel heel dicht tegen een levensbeschouwing aan moeten liggen. Het kan niet zomaar om kleine dingen gaan, zoals: Mijn kind krijgt huiswerk op de middelbare school, maar dat vind ik niet goed. Of: Er is een Daltonschool in de buurt, een Jenaplanschool, maar geen Montessorischool, dus ik ga thuisonderwijs geven. Het moet om een zwaarwegende reden gaan, iets waarvan je hele zijn doordrenkt is. I: Een vorige geïnterviewde vond eigenlijk dat iedereen in ieder geval wel op een openbare school terecht zou kunnen, omdat die volgens hem aan alle levensbeschouwingen evenveel aandacht besteedt. Is het bestaan van openbaar onderwijs genoeg? G: Ik vind artikel 23 van de grondwet, waarin staat dat er zowel openbare als bijzondere scholen opgericht mogen worden, terecht. Abraham Kuyper heeft niet voor 89

niets gestreden voor religieus onderwijs. Als er enkel openbaar onderwijs zou zijn, zou ik in eigen persoon morgen de schoolstrijd opnieuw beginnen! Dan zoek ik daar een medestander voor, net zoals Abraham Kuyper had. Je mag vanuit je eigen overtuiging lesgeven. Je mag er bijvoorbeeld voor kiezen om de schooldag met gebed te beginnen en om zingen onderdeel van de dag te maken. De overheid moet enkel kerndoelen stellen voor het onderwijs. Onderwijs moet geen eenheidsworst worden. Ieder heeft het recht op zijn eigen levensvisie. Al het onderwijs wordt trouwens gegeven vanuit een bepaalde levensovertuiging. Pas hoorde ik iemand zeggen dat ook wiskunde vanuit een levensbeschouwing gegeven wordt en daar ben ik het helemaal mee eens. Ook bij wiskunde vertel je er van alles bij en wat je vertelt heeft te maken met hoe je tegen de wereld aankijkt. Ik denk wel dat het goed is als kinderen over allerlei culturen les krijgen. Dat helpt ze bovendien hun eigen levensbeschouwing te kunnen plaatsen, daarover na te denken, het beter uit te kunnen leggen. Thuisonderwijs is eigenlijk bijzonder onderwijs. Het geven van bijzonder onderwijs kan goed vanuit thuisonderwijs gebeuren. Thuisonderwijs blijkt uit onderzoek niet te eenzijdig te zijn. Ook thuisonderwijzers zouden de einddoelen van onderwijs als richtsnoer moeten gebruiken. En ze moeten dus een leerplan of iets dergelijks opstellen. I: Wat zijn einddoelen precies? G: Dat is wat vereist is om te beheersen aan het eind van het primair of het voortgezet onderwijs. Er komt een moment dat leerlingen van thuisonderwijs overstappen op regulier onderwijs. Dan zouden ze daar toch op moeten kunnen aansluiten en erop toegelaten moeten kunnen worden. Thuisonderwijzers moeten dus toewerken naar wat vereist is voor hun kinderen om toegelaten te worden op het voortgezet onderwijs of een vervolgopleiding. Ik neem namelijk aan dat ouders hun kind niet zelf tot bijvoorbeeld vaatchirurg of piloot gaan opleiden en dat de meeste ouders wel willen dat hun kind de toegang geboden wordt tot een dergelijk beroep. De meeste kinderen die les aan huis krijgen, hebben de basisschoolleeftijd. Slechts een klein deel van de thuis onderwezen kinderen krijgt les op het niveau van de middelbare school. Zij volgen staatsexamens. Daar komen de vakken al in aan bod die op reguliere scholen ook aangeboden worden en nodig zijn om te kunnen toestromen tot vervolgopleidingen. Er is dus geen wet nodig om te bepalen wat kinderen bij 90

thuisonderwijs zouden moeten leren. Doordat het staatsexamen afgelegd moet worden door thuis onderwezen kinderen om tot een vervolgopleiding toe te kunnen treden, moeten kinderen die bepaalde inhoud wel leren. I: Hoe denkt u over collectief thuisonderwijs? G: Is die term niet met zichzelf in tegenspraak? I: Nou, ik bedoel de gevallen wanneer kinderen van meerdere gezinnen in het huis van één van de gezinnen les krijgen. Omdat het in een huis plaatsvindt, kun je het thuisonderwijs noemen? G: Ik kan me dan ook voorstellen dat iemand met het verhaal komt dat hij of zij les krijgt bij iemand die een heel groot huis heeft met zes kamers waarin leerlingen van verschillende leeftijden lessen volgen. Gaat het dan niet erg op een school lijken? I: Jawel. G: Maar ik zou zeggen, het mag, behoudens toezicht van de overheid. Het is wel op het randje van pseudo-schooltjes en je moet je dus afvragen of het dan nog thuisonderwijs is. En ik denk ook – Hoe zeg je dat ook alweer op zijn Engels. Ik houd wel van anglicismen – we will cross that bridge when we come to it. Oftewel, we moeten afwachten of het gaat gebeuren, het geven van collectief thuisonderwijs. En als het gaat voorkomen, kunnen we erop reageren en eventueel nieuwe wetgeving maken. Ik vind in ieder geval dat je t.o. niet onmogelijk moet maken, omdat dit eventueel zou kunnen gebeuren. Je moet niet overal beren zien en angels plaatsen. Ik maak me geen zorgen over thuisonderwijs. I: Die schrijf ik nog even op. De laatste paar vragen. U vertelde dat u ouders capabel acht om les te geven, zonder daarvoor dus een opleiding gevolgd te hebben. Hoe kijkt u er dan tegenaan dat er lerarenopleidingen bestaan? G: Ten eerste zei ik niet dat ik denk dat alle ouders hun kinderen op alle gebieden goed les kunnen geven. Ik denk wel dat ze meestal zelf weten op welke gebieden zijzelf nog niet goed in staat zijn hun kinderen te onderwijzen en dat ze voor die gebieden de hulp van anderen inroepen. Ze zullen erin voorzien dat er onderwijs gegeven wordt. Ten tweede is thuis lesgeven nog wel iets anders dan lesgeven op een

91

school. Voor lesgeven op school moet je wel onderwezen worden. Veel ouders die thuisonderwijs geven, hebben trouwens wel de Pabo gedaan. I: Heeft u ideeën over hoe het komt dat de leerresultaten van thuis onderwezen kinderen zo goed zijn? G: Ten eerste hebben ze vaak hoogopgeleide ouders. Ten tweede kiezen de ouders welbewust voor thuisonderwijs en hebben zij dus een hoge motivatie voor het geven van thuisonderwijs. Een derde reden is denk ik dat ouders die thuisonderwijs geven zich ervan bewust zijn dat ze zich in een uitzonderingspositie bevinden en dat is een extra reden om er echt iets van te maken. Ten vierde is bekend dat daar waar ouders meer betrokken zijn bij het onderwijs aan hun kinderen de kinderen betere prestaties hebben. Het lesgeven aan eigen kinderen vereist een grote betrokkenheid. I: Zou het ook iets te maken kunnen hebben met dat 1 op 1 lesgeven beter is omdat dat het onderwijs meer passend maakt voor het kind? G: Thuisonderwijs is meer passend. Een thuisonderwijzer kent zijn of haar leerling goed. Er kan met de les aangesloten worden bij het kind op dat moment nodig heeft. Kleine groepen werken altijd beter. Maar er kleven, denk ik, ook enkele nadelen aan het geven van thuisonderwijs. Kinderen die thuis les krijgen, zien bijvoorbeeld geen kinderen als voorbeeld om zich aan op te trekken. Bij thuisonderwijs ontbreekt een hele sociale groep. Het lid zijn van een sportclub bijvoorbeeld is wel even wat anders dan hele dagen met leeftijdsgenoten optrekken, hetgeen op scholen gebeurt. School is een sociaal fenomeen. Onderwijs maak je met elkaar. Ouders hebben door scholen contact met elkaar, met de leraren etc. Het lijkt me ook lastig alle kerndoelen evenwichtig tot hun recht te laten komen met thuisonderwijs. Je kunt de doorlopende leerlijnen misschien iets minder in de gaten houden.

92

Interview met mevr. van der Kooij Gehouden op 2 november 2011.

De Nederlandse Ineke van der Kooij heeft in totaal ongeveer zes jaar thuisonderwijs gegeven aan één of meerdere van haar kinderen, omdat zij en haar gezin door het werk van haar man in een Afrikaans land woonden.

I= Interviewer G= Geïnterviewde

I: Hoeveel jaar heb je thuisonderwijs gegeven? G: Even denken. Een jaar of zes. I: Was dat achter elkaar? G: Ja, maar wel met een jaar verlof ertussen. I: Was het aan je eigen kinderen? G: Ja, enkel aan mijn eigen kinderen. Vanaf hun 5e tot 10e of 11e jaar ongeveer. Althans, voor wat mijn zoon betreft was dat zo. Hij heeft aan huis les gekregen van mij totdat hij na groep 6 van de basisschool naar een internaat wilde gaan. Wij als ouders vonden dat goed. Hij wilde heel graag naar het internaat gaan en we gunden hem die ervaring. Hij is ook heel sociaal. Hij kende vriendjes die ook naar het internaat gingen. Het internaat is hem ook goed bevallen. De school van het internaat was Engels en bevond zich in Rethy Zaire. Wijzelf woonden in Belgisch Kongo, ook wel Zaïre genoemd. Mijn jongste zoon heeft anderhalf jaar op een Franse kleuterschool in Zaïre gezeten. Hij heeft toen vloeiend Frans leren spreken, maar later is hij dat helemaal verleerd. Op die kleuterschool moesten kinderen allerlei dingen uit hun hoofd leren, een beetje ouderwets was het dus. Mijn zoon heeft er dan ook niet zoveel geleerd en moest een jaar kleuteren overdoen in Nairobi. Gelukkig was hij een vroege leerling. Daardoor had hij allereerst een onderwijsvoorsprong op leeftijdsgenoten en dat hij die voorsprong later heeft moeten laten inlopen vanwege de onderwijsvorm die hij kreeg, zorgde er daarom nog niet voor dat hij achter liep op leeftijdsgenoten. Ik heb hem na de kleuterschool slechts 3 maanden thuisonderwijs gegeven. Want in dat jaar, dat was 1996, brak er oorlog uit in Kongo en moesten we vluchten naar Nairobi. Het jaar daarna zijn we naar Nederland teruggegaan en daar 93

zijn we gebleven. Mijn middelste kind, mijn dochter, heeft een jaartje samen met enkele andere zendelingskinderen les gehad. Dat was niet bij mij thuis. Ik gaf op dat moment enkel mijn zoon zelf les. I: Gaf je enkel zelf les of gaf je man bijvoorbeeld ook les? G: Ik heb in alles zelf lesgegeven. I: Waar gaf je les? G: In iets dat we als lokaal ingericht hadden, naast het huis. I: En in welk land was dat? G: Belgisch Kongo. I: Het antwoord is misschien logisch, maar ik vraag het toch even. Waarom gaf je je kinderen zelf les? G: Waar we woonden was geen Nederlandse of internationale school en we waren gericht op een terugkeer naar Nederland. Daarom gaven we onze kinderen zelf les in het Nederlands. Bovendien was het alternatief een kostschool en deze was ook nog eens voor kinderen vanaf zeven jaar. I: Hoe zag het onderwijs dat je gaf eruit? G: Ik gaf les vanuit materiaal van het Instituut Voor individuele Ontwikkeling (IVIO). Ik vind het systeem van het IVIO heel goed. Ze brachten boekjes uit voor geloof ik elk schooljaar en daarbinnen voor elk vak. Alles was helemaal voorgekauwd. Er was bepaald wat je elke dag of elke week moest behandelen en hoe elke les eruit moest zien, wat betreft bijvoorbeeld uitleg door de docent en oefeningen voor de leerlingen. Toen we jaren geleden op stel en sprong wegvluchten uit het land waar we ons bevonden, konden we de boekjes niet meenemen. Sommigen bleken nog bewaard gebleven toen we er 12 jaar later op bezoek waren. Zal ik eens wat boekjes aan je laten zien? I: Ja, ik zou het heel interessant vinden die te mogen inkijken. G: Kijk hier zijn ze. Hier zie je bijvoorbeeld staan ‘maand 2, week 1’. De les die daaronder staat, moest dus in de eerste week van de tweede maand behandeld worden. En ik zorgde er wel voor ook dat we alles binnen de gestelde tijd afgerond hadden. Ik wilde niet dat mijn kinderen achter gingen lopen op kinderen die in Nederland een school bezochten. Bovendien werkte ik vrij nauwkeurig volgens de voorgeschreven methode. Af en toe vond een kind bepaalde oefeningen wel saai worden. Mijn dochter bijvoorbeeld vond het niet zo leuk de vele rekensommen te maken. Als ik van mening 94

was dat een kind bepaalde lesstof goed onder de knie had, liet ik het kind wel eens een aantal oefeningen overslaan. Ik hield me dus wel aan de voorgeschreven lesinhoud, maar ik kon zelf wat flexibilisering toepassen in hoeveel herhalingsoefeningen ik de kinderen aanbood. Ik hield steeds in de gaten wat elk van mijn kinderen al beheerste aan lesstof en baseerde daarop hoeveel oefeningen het kind nog moest maken. Omdat ik de kinderen enkel ’s ochtends les gaf, konden zij ’s middags altijd vrij spelen. Ik vond de manier van lesgeven van de IVIO heel handig en ik vond het onderwijzen ook nog eens heel leuk om te doen. Ik heb ook wel wat met onderwijs. I: Hoe komt het, denk je, dat je daar wat mee hebt? Heb je bijvoorbeeld in een beroep iets met onderwijs gedaan? G: Ik heb geen baan in het onderwijs gehad. Dat ik lesgeven leuk vind, komt denk ik door aanleg en interesse. Ik denk dat het voor wat betreft lesgeven vanuit de IVIO wel belangrijk is dat je lesgeven leuk vindt, anders is het denk ik wel moeilijk om te doen. Ik had geluk dat ik het leuk vond om te doen. Ik ging ook wel eens met mijn kinderen naar buiten om ze dingen uit de les aan te wijzen, zoals bijvoorbeeld bij het vak aardrijkskunde. I: Stond dat ook in de methode, dat je dingen uit de les in de praktijk uit kon leggen? G: Ja dat stond er ook wel in geloof ik. Je kreeg trouwens ook een handleiding voor hoe je het lesgeven moest aanpakken. Er stond bijvoorbeeld in dat je een schoolse setting moest creëren, oftewel dat je een ruimte in je huis als klaslokaal moest inrichten. Ook stond erin dat de kinderen en jij netjes aangekleed moesten zijn onder ‘schooltijd’. De lesactiviteiten moesten los staan van het huiselijke leven, het moest echt lijken dat de kinderen naar school gingen. Daarbij hoorde natuurlijk bij dat ik onder lestijd echt de rol van juf moest aannemen en daarna weer die van moeder. Die overschakeling was voor mij, als ik het me goed herinner, wel eens lastig. Vooral de overschakeling van juf naar moeder, denk ik. I: Weet je of de kinderen ook moeite hadden met je dubbelrol? G: Nee, niet dat ik nog weet. Volgens mij accepteerden ze me wel als juf. Ik herinner me nu trouwens dat ik altijd ’s avonds de lessen voor de volgende dag voorbereidde.

95

Ik weet ook nog dat we steeds verslagen en testjes opgestuurd kregen vanuit de IVIO en dat we ze ingevuld terug moesten sturen. Dat vond ik altijd heel spannend, want ik was benieuwd of mijn kinderen de tests goed gemaakt hadden. We hadden vanuit de IVIO een soort coach toegewezen gekregen. Niet dat er zoveel correspondentie of overleg mogelijk was; in die tijd bestond Internet nog niet. Alles ging via de post en die deed er drie weken over. I: Hoe scoorden je kinderen op de tests? G: Goed. Het scheelde voor het lesgeven voor mij denk ik ook wel dat mijn kinderen op zich goed konden leren. Mijn oudste zoon had wel dyslexie en kon niet zo netjes schrijven. Verder ging al het schoolwerk goed bij de kinderen. Er kwam trouwens eens in de zoveel tijd een Engelse onderwijzeres bij ons langs die was aangesteld voor toerusting van de thuisonderwijzende ouders. Ik stelde haar aanwezigheid zeer op prijs. Iedereen was op haar gesteld. Zij deed haar werk naar mijn mening dan ook heel goed. Bij ons gaf ze bijvoorbeeld lessen en sprong ze bij mijn zoon wat te helpen bij zijn dyslectie. Bij het meisje dat je geïnterviewd hebt, zal ze ook wel langs geweest zijn. I: Ja, dat denk ik wel. Zij vertelde dat er eens in de zoveel tijd een vrouw langskwam, maar dat ze niet (meer) wist waarom. G: Eens in de zoveel tijd verzorgde die vrouw ook een terugkomdag op het basis zendingsstation in Rethy voor de kinderen die thuis onderwezen werden. De kinderen moesten daar dan helemaal met het vliegtuig naartoe gaan. Dat vonden ze allemaal wel heel spannend. Die vrouw gaf hen op dat zendingsstation heel leuk les. Dan gingen ze bijvoorbeeld met een telescoop naar de sterren kijken. Het meisje dat je ook geiterviewd hebt, zal daar ook wel naartoe geweest zijn. I: Hoe kijk je aan tegen het onderwijs dat je gegeven hebt? G: Ik vond het lesmateriaal dus heel prettig om mee te werken. Ik denk dat de kinderen het ook wel leuk vonden om les te krijgen uit dat materiaal. Mijn zoon wilde op een gegeven moment dus wel naar het internaat gaan. Dat leek hem gewoon geweldig en hij vond het dus ook geweldig. Ik denk dus dat het uitmaakt of je het leuk vindt om les te geven. De randvoorwaarden zijn ook belangrijk. Daarmee bedoel ik het volgende. Je moet wel de tijd en de mogelijkheden hebben om je kinderen les te kunnen geven. Ik had

96

bijvoorbeeld een huishoudster in dienst en iemand die op de jongste kinderen paste. Daardoor kon ik thuisonderwijs geven. I: Meerdere thuis onderwezen kinderen vertellen het idee te hebben moeite te hebben met het functioneren in groepen en denken dat dat komt doordat ze i.p.v. op school thuis les gekregen hebben. Hoe kijk je aan tegen thuisonderwijs en sociale contacten en vaardigheden van kinderen? G: Ik denk wel dat kinderen het nodig hebben om geregeld in groepen te zijn. Thuisonderwijs zou voor isolatie kunnen zorgen, maar in het geval je thuisonderwijs geeft, kun je het gemis aan sociale contacten op school opvangen door voor de kinderen in andere sociale contacten te voorzien. ’s Middags speelde mijn kinderen bijvoorbeeld vaak met Zaïrese kinderen. Bij ons huis kwamen ook allerlei mensen langs, zoals de tuinman en bloemenverkopers. Het was levendig bij ons in de buurt. Het voelde er dan ook meer als een soort van dorp dan bijvoorbeeld hier in Amstelveen waar we nu wonen. Je kende de mensen meer persoonlijk dan in deze stad. Zowel blanke als Zaïrese mensen woonden bij ons in de buurt. De kinderen leerden dus verschillende culturen kennen. En we maakten ook speelafspraken met andere zendelingskinderen, die bijvoorbeeld op een kilometer afstand woonden. Daar brachten we de kinderen dan op de fiets naartoe. I: Het meisje dat ik geïnterviewd heb, miste bijvoorbeeld het doen van spelletjes, het sporten en het zwemmen met andere kinderen, zoals dat op scholen wel gebeurt. G: Bij haar in de buurt was er geen zwembad. Bij ons was er wel een. Daar gingen we elke zondag met de kinderen naartoe. Ook waren er, anders dan bij ons, bij dat meisje geen blanke kinderen in de buurt. En ik gaf ook wel sporten aan mijn kinderen. Ik weet trouwens niet precies hoe mijn kinderen het thuisonderwijs ervaren hebben. Misschien hebben ze wel dingen gemist, maar dat niet eerder verteld. I: Heb je het er wel eens met je kinderen over gehad hoe ze het vonden om thuisonderwijs gevolgd te hebben? G: Ik heb daar eigenlijk weinig met hen over gepraat. Ik denk dat ze het geen probleem vonden. Een voordeel van thuisonderwijs is bijvoorbeeld dat je het tempo van het kind kunt volgen. Je kunt sneller lesgeven; het kind hoeft niet te wachten op klasgenootjes. I: Besteedde je in je lessen aan nog meer aspecten of vakken aandacht dan aan die die voorkwamen in het lesmateriaal van het IVIO? 97

G: Ja, ik gaf Bijbelonderwijs extra. Verder kwam alles wel aan bod in het IVIO- materiaal. I: Kun je nog meer voordelen of nadelen van thuisonderwijs noemen? G: Ik denk dat mijn kinderen het heel leuk vonden thuis les te krijgen. Je moet dus misschien wel oppassen voor sociale isolatie. Ook moet je er alert op zijn of je kind gelukkig is in de thuisschoolsituatie. De terugkomst vanuit een andere cultuur naar Nederland was moeilijk voor de kinderen. I: Zie je nog verschillen tussen thuisonderwijs en school die je nog niet genoemd hebt? G: Als je thuisonderwijs geeft, hoef je je kind niet naar school te brengen. ‘De school’ is dan lekker dichtbij. Verder leer je je kind op een andere manier kennen door thuisonderwijs. Het is leuk om je kind te kunnen onderwijzen. Misschien kan de dubbelrol als moeder voor kinderen wel lastig zijn? Ik weet het niet. Voor mij was het in ieder geval wel lastig een strenge juf te zijn. I: Zijn er dingen, wat betreft het geven van thuisonderwijs, die je achteraf gezien anders gedaan zou hebben? G: Nee, eigenlijk niet. Niet dat ik me kan herinneren. I: Zou je ook thuisonderwijs geven als dat niet ‘noodzakelijk’ geweest zou zijn om te doen? G: Ik heb nog nooit overwogen hier in Nederland t.o. te geven. Thuis lesgeven hier lijkt me zwaarder, want hier plaats je kinderen in een uitzonderingspositie. Misschien is dat voor kinderen lastig. Aan de andere kant hebben mijn kinderen het bijvoorbeeld over het uitvallen van uren op school en dan denk ik: dat heb je bij thuisonderwijs tenminste niet. Thuisonderwijs zou sneller kunnen gaan dan schoolonderwijs. Daarom zou je hier misschien wel thuis les kunnen geven, maar dan in groepen of iets dergelijks, zoals in Amerika ook voorkomt. Dan kun je een betere kwaliteit van onderwijs aanbieden en kunnen de verschillende onderwijzers elkaar afwisselen, zodat de kinderen ook eens nieuwe gezichten zien. I: Stel, je zou mogen adviseren over hoe thuisonderwijs in Nederland geregeld moet worden, wat zou je dan adviseren? Bijvoorbeeld wat betreft bekwaamheidseisen ouders, voorwaarden om thuisonderwijs te mogen geven en toezicht? Kwaliteit staat buiten kijf. Er moet een goed programma zijn, goed materiaal.

98

Er moet wel controle zijn, want misschien kan het voorkomen dat ouders sjoemelen met toetsresultaten. Misschien zou er dan iemand langs moeten komen voor de controle? Het gaat om het belang van de kinderen. Ik kan me wel voorstellen dat ouders hun kinderen, vooral jonge, in bepaalde gevallen willen thuishouden, bijvoorbeeld als de kinderen niet gelukkig zijn op school. Dan zou thuisonderwijs een creatieve oplossing kunnen zijn. Al denk ik dat je kinderen niet te snel van school moet sturen. Hoe het thuisonderwijs uitpakt zal per kind verschillend zijn en het hangt af van hoe goed de ouder is in lesgeven. Ik denk wel dat ouders die niet tot het geven van thuisonderwijs in staat zijn het ook niet zullen doen. I: In hoeverre denk je dat ouders er misbruik van zullen maken als hen de mogelijkheid gegeven wordt thuisonderwijs te geven, bijvoorbeeld in de zin van dat ze helemaal geen les geven? G: Ik denk dat de meeste ouders blij zijn als hun kinderen naar school gaan, want dan hebben ze wat tijd over voor henzelf en allerlei andere zaken. Ik denk dat vooral gemotiveerde ouders thuisonderwijs zullen geven, want je moet het helemaal aanvragen e.d. Ik zag op de TV een keer een gezin waarin thuisonderwijs gegeven werd en dat zag er goed uit. Thuis les krijgen, lijkt mij geweldig voor kleine kinderen. Het leren kan veel sneller gaan. Mijn kinderen hebben een tijd in Nairobi op een heel kleine school gezeten waar kinderen van alle leeftijden met elkaar omgingen. Dat vonden ze heel leuk. Behalve mijn dochter; zij vond het er wel saai, omdat ze al verder was. Met thuisonderwijs zitten ook vaak kinderen van verschillende leeftijden bij elkaar. I: Ik weet eerlijk gezegd niet of het wat voor je is, want het zal nogal ver voeren – het zal bijvoorbeeld over grondwetten gaan - , maar zou je eventueel mee willen doen aan het vervolg van het onderzoek, de e-maildiscussie? G: Het lijkt me wel ingewikkeld, maar het mag wel. Mag ik als ik meedoe ook met de rest van het gezin overleggen over de antwoorden die we geven? Dan kan ik nog meer meningen inbrengen. I: Ja, als je meedoet, zou dat heel fijn zijn. Ik laat je nog weten of het me goed lijkt dat je meedoet.

99

Interview dhr. Paul Zoontjens Gehouden op 4 november 2011.

Prof. dr. Paul Zoontjens is onderwijsjurist, is lid van de Onderwijsraad en heeft aan een aantal publicaties over thuisonderwijs meegewerkt.

I= Interviewer G= Geïnterviewde

I: Welk beeld heeft u van thuisonderwijs wat betreft allerlei aspecten, zoals leeropbrengsten, wereldbeeld door thuisonderwijs etc? G: Ik geef nu mijn beeld als burger, niet als wetenschapper. Als burger is het eerste beeld van thuisonderwijzers dat in me opkomt dat het een groep met alternatieve opvattingen is. Iets dat lijkt op de dood-door-onderwijs-beweging van de jaren 60 van vorige eeuw. Zij hebben vrijstelling van de leerplicht voor hun kinderen verkregen. Tevens denk ik dat het geen eenvormige groep is. De één zal zijn kinderen op een boot les willen geven, de ander wil met ze de bossen in gaan, ik noem maar wat dingen. Ik weet niet welke uitkomsten er uit onderzoek over thuisonderwijs bekend zijn. Wat dat betreft is mijn beeld blanco. Ik weet weinig van de groep thuisonderwijzers. Wel heb ik een aantal keren wat thuisonderwijzers ontmoet, bijvoorbeeld op conferenties. Toen kreeg ik wel het idee dat thuisonderwijzers vaak van die types zijn die groente in hun tuin verbouwen, die veel met het milieu bezig zijn. Ze zijn vaak tegen dingen. Wat weet jij voor empirische feiten over thuisonderwijs? I: Uit Nederlands en Noord-Amerikaans onderzoek blijkt dat thuisonderwijs meestal goed of zelfs beter gaat dan schoolonderwijs voor wat betreft allerlei aspecten, zoals leeropbrengsten, sociale vaardigheden en aansluiting bij de maatschappij. G: Aha. En hoe doen thuisonderwijzers het in andere Europese landen, weet je dat misschien? I: Dat weet ik niet zeker. Ik weet dat het geven van thuisonderwijs in veel Europese landen is toegestaan. Ook heb ik gelezen dat in opdracht van de Nederlandse overheid nog niet zo lang geleden is onderzocht of Nederland een voorbeeld kon nemen aan toezichtssystemen in andere landen. De uitkomst daarvan was dat 100

Nederland er geen voorbeeld aan kon nemen. Volgens mij was men die mening toegedaan omdat niet duidelijk bleek of toezicht hielp. Misschien moet ik nog maar eens kijken naar onderzoeksresultaten van thuisonderwijs in Europese landen. G: Ja, dat lijkt me een goed idee. Ik weet wel dat uit Amerikaans onderzoek goede resultaten voor thuisonderwijs blijken. Ik weet ook dat in Amerika goede plekken op universiteiten worden gereserveerd voor kinderen die thuis onderwezen zijn. Dat zegt best wat. Maar Amerika is een ander land dan Nederland. Omdat het land zo wijds is, is er bij sommige gezinnen geen school in de buurt en móet er wel in het huis onderwezen worden. I: Wat ziet u als nadelen van thuisonderwijs? G: De onderzoeker Glenn van de Universiteit van Boston heeft studies gedaan naar t.o. en heeft gevonden dat t.o. een enorme opgave voor de ouders is. Je bent er je hele vrije tijd aan kwijt. Joke Sperling die een proefschrift over thuisonderwijs geschreven heeft, gaf zelf thuisonderwijs en heeft daar ook veel tijd in gestoken. In Europa is men bang voor geïsoleerde gemeenschappen. Er moet denk ik eerst een maatschappelijke acceptatie van thuisonderwijs komen in Nederland, wil het goed zijn voor kinderen. Dat zou wel mogelijk zijn. Kinderopvang was eerst ook niet echt maatschappelijk geaccepteerd en nu wel. In Amerika, waar ook thuisonderwijs gegeven wordt, is men heel gelovig en op die manier is er gemeenschapsvorming. Als het binnen zo’n gemeenschap gewoon is thuisonderwijs. te geven, val je als kinderen en ouders niet buiten de boot. Het is misschien niet goed een uitzondering te zijn. Bijna iedereen in Nederland vindt thuisonderwijs apart en ik vraag me af of dat niet zijn weerslag op thuisonderwezen kinderen heeft. Toch zijn er geen principiële argumenten tegen thuisonderwijs te geven. Nederland is een eigenaardig land wat thuisonderwijs betreft. Er bestaan geen regels voor thuisonderwijs. I: Wat ziet u als verschillen tussen les op school en thuisonderwijs? G: Wat ik me afvraag is of bij thuisonderwijs op een planmatige manier lesgegeven wordt. Dit is belangrijk in verband met een uitspraak van de Raad van State niet lang geleden over het wel of niet mogen noemen van een particuliere school als een school waar de leerplicht vervuld kon worden. De vraag daarbij is ook of de overheid mag voorschrijven wat onderwijs inhoudt. Uiteindelijk hebben we hier een afwezigheid van staatspedagogiek. Zowel het sturen van onderwijs door de leerkracht als vraaggestuurd leren zijn in Nederland mogelijk. In de betreffende rechtzaak is echter 101

bepaald dat onderwijs een zekere vorm van sturing en structurering van het leerproces moet inhouden. Deze uitspraak ging over een particuliere school die wat betreft het onderwijs uitging van de vraagstellingen van de leerlingen, naar het concept van de Sudbury Valley School in de VS. De onderwijsinspectie had mogen beoordelen dat er geen onderwijs op deze school gegeven wordt, omdat er niet van sturing en structurering van het leerproces sprake was. Ik draai de uitspraak uit, zodat je ‘m kunt meenemen. Als de overheid sturing van het leerproces verplicht, dan zou dat voor thuisonderwijs ook moeten gelden. I: Stel, u zou mogen adviseren hoe thuisonderwijs in Nederland geregeld zou moeten worden, wat zou u dan adviseren, bijvoorbeeld wat betreft bekwaamheidseisen voor de ouders en toezicht? G: Ik zou thuisonderwijs zo vrij mogelijk laten. Wel zou er ook bij thuisonderwijs dus sturing en structurering van het leerproces plaats moeten vinden. De leerplichtinspectie zou toezicht op thuisonderwijs moeten uitoefenen. De thuisonderwijzers zouden aan hen verantwoording van hun onderwijs moeten geven. Je kunt de mogelijkheid tot het geven van thuisonderwijs in de leerplichtwet opnemen. In Vlaanderen wordt thuisonderwijs niet in de leerplichtwet maar in een andere wet geregeld. Dat zou ook een mogelijkheid zijn in Nederland. Áls het maar in een wet staat. Toezicht zou in de vorm van een gesprek plaats kunnen vinden. Er mogen dan minimumcriteria aan thuisonderwijs gesteld worden, namelijk hoe er sturing en structurering plaatsvindt. Daar moet je het bij laten. Het is duidelijk dat er veel vrijheid moet zijn. Thuisonderwijs geef je namelijk juist omdat je het met het onderwijs van de scholen in de buurt niet eens bent. Men kan kijken naar voorbeelden van toezicht uit andere landen. Weet jij op welke manier de toezichtssystemen op thuisonderwijs in andere Europese landen zijn onderzocht? I: Ik weet het niet precies, maar ik neem aan dat men personen die ervan afweten gevraagd heeft hoe het toezicht op thuisonderwijs in hun land eruitziet. G: Tsja, die personen kunnen vertellen wat hen uitkomt. Om een goed beeld van de toezichtssystemen te verkrijgen, moeten die empirisch onderzocht worden. I: Als ik u goed begrijp, stelt u voor dat een inspectie moet bepalen in een gesprek met de ouders die thuisonderwijs geven of het onderwijs dat zij geven goed genoeg is? G: Ouders moeten een gefaseerd plan tonen voor het thuisonderwijs dat ze geven. I: Hoe denkt u over collectief thuisonderwijs? 102

G: Als ik het goed heb is in de Lager Onderwijswet van 1920 opgenomen dat onder t.o. het geven van onderwijs thuis aan kinderen van ten hoogste drie gezinnen werd verstaan. Verder weet ik het niet. I: Heeft u ideeën over hoe het voorkomen kan worden dat kinderen die zogenaamd thuis onderwezen worden, in de praktijk geen les krijgen? Eigenlijk heeft u daar al het één en ander over genoemd. G: Kinderen enkel ontheffen van de leerplicht als hun ouders ervoor zorgen dat de kinderen wel onderwijs ontvangen. Ook moet er toezicht zijn op dat onderwijs. Oud- minister van der Hoeven heeft ooit voorgesteld dat ouders in een alternatieve vorm van onderwijs voor hun kinderen moeten voorzien als hun kinderen zijn vrijgesteld van de leerplicht en dat daar toezicht op moet zijn. Maar ik ga over de afdeling wetgeving, niet over de afdeling politiek. Dan wil ik nog iets zeggen over de aard van de bezwaren tegen scholen. Ooit heb ik met drie andere hoogleraren onderzoek gedaan naar het begrip ‘richting’ in de leerplichtwet. We hebben toen gevonden dat de huidige betekenis van dit begrip levensbeschouwing of religie is. Ook rechters leggen ‘richting’ op die manier uit. Wij hebben toen voorgesteld het begrip ‘richting’ te verruimen. Ook didactische of pedagogische bezwaren zouden er toegerekend mogen worden. Maar de politiek moet daar een besluit over nemen. Wij hebben ons niet uitgesproken over de consequenties van een begripsverruiming voor de leerplichtwet. Ikzelf zou denken aan het schrappen van het richtingbegrip en het legaal maken van thuisonderwijs. Ik denk niet dat als thuisonderwijs regulier wordt, wettelijk, ineens heel veel mensen thuisonderwijs gaan geven. Niemand weet wat een goede aanpak is voor het lesgeven aan kinderen. Daarom moet er een keuze zijn. I: Kunt u misschien nog meer vertellen of de juridische aspecten van thuisonderwijs, bijvoorbeeld hoe internationale wetten die zich uitspreken over onderwijs zich verhouden tot de Nederlandse leerplichtwet? G: Mensen hebben wel het recht om thuis onderwijs te geven, ook internationaal gezien. Een kind heeft ook recht op toezicht op het onderwijs dat hij of zij krijgt. In de leerplichtwet van Nederland toezicht op thuisonderwijs vastgelegd worden. In de grondwet staat ook dat onderwijs onder toezicht van de overheid dient te staan. In het 103

Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) staat in artikel 2 van het eerste protocol dat een ieder recht heeft op onderwijs en op het inrichten van onderwijs. In jurisprudentie is uitgemaakt dat elk kind onderwijs van kwaliteit moet ontvangen. Bij alle vormen van onderwijs bestaan kwaliteitseisen, behalve bij thuisonderwijs. Dat is raar. Binnenkort komt een advies van de Onderwijsraad uit over artikel 23 van de Nederlandse grondwet. In 2002 is ook een advies uitgebracht over een soortgelijk onderwerp dat heet ‘Vaste grond onder de voeten’. De politiek moet het over regulering van thuisonderwijs eens worden. Er zijn twee argumenten vóór thuisonderwijs te geven. Ten eerste hebben mensen het recht op het geven van thuisonderwijs en ten tweede bestaat altijd een groep mensen die zich verzet tegen het officiële onderwijssysteem en deze groep moet een weg vinden. Leerplicht is nu ongeveer schooldwang. Is dat een juist uitgangspunt? Het is goed om een uitweg in te bouwen door thuisonderwijs toe te staan. Dan is er geen officiële dwang tot schoolonderwijs. Het is terecht dat de overheid eisen stelt aan de kwaliteit van onderwijs. Het is ook terecht dat er op output gestuurd wordt. Aan de andere kant kan dat tot te veel uniformiteit leiden. Nederland moet geen nationaal curriculum krijgen. Taal en rekenen mogen wel verplicht worden – al kan dat later misschien iets losser gelaten worden -, de rest niet, want anders komt de variëteit van het onderwijs in het geding. Een pluriform onderwijssysteem is een belangrijke waarde. Het Europese hof voor de rechten van de mens legt het EVRM uit, dus ook de betekenis van het recht op onderwijs. In het proefschrift van Sperling kun je lezen over de zaak Konrad. Het hof heeft in die zaak uitgesproken dat elk land de vrijheid heeft om wel of niet over te gaan tot een verbod op thuisonderwijs. Het hof bemoeit zich dus niet met de mogelijkheid tot het geven van thuisonderwijs. De reden daarvoor is dat landen verschillend over thuisonderwijs denken.

104

Interview met dhr. Nijenhuis Gehouden op 4 november 2011.

Tonnie Nijenhuis is voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Thuisonderwijs en geeft samen met zijn vrouw thuisonderwijs aan hun 14-jarige zoon.

I = Interviewer G = Geïnterviewde

I: Hoe lang bent u eigenlijk al voorzitter van de NVvTO? G: Sinds 1 januari dit jaar ben ik voorzitter. Daarvoor zat ik al een jaar in het bestuur van de NVvTO. I: Welk beeld heeft u van thuisonderwijs? Ga gerust op allerlei aspecten in. G: Er zijn veel verschillen in aanpak van het geven van thuisonderwijs. Soms zal de aanpak dicht bij schoolmethodes in de buurt liggen, andere keren zal die heel ervaringsgericht zijn. Meestal is de aanpak een mix van manieren van les te geven. I: Ervaringsgericht onderwijs is toch dat je steeds ingaat met je onderwijs op wat het kind meemaakt of waar het naar vraagt? G: Ja. Je vraagt de kinderen naar wat ze willen leren. Of je sluit aan op waar de interesse van kinderen ligt. I: Kun je voordelen van thuisonderwijs noemen? G: Scholen zijn erg verschillend. Binnen scholen zijn er ook verschillen. Soms heeft een leerling er een goede leerkracht, soms een goede remedial teacher, soms een welwillende directeur. Bij thuisonderwijs is glashelder met wie het kind te maken heeft. De ouders zelf verzorgen of organiseren het onderwijs. Dat levert maatwerk op, afgestemd op het kind. Een school kan daar niet tegen concurreren. Als ouders wil je altijd het beste voor je kind. Daar kan geen andere motivatie tegenop. Niet alleen factoren in het kind bepalen hoe hij of zij is, maar ook de wisselwerking van contacten in de groep. Bij de ene persoon voel je je op je gemak, bij de ander niet, etcetera. Voor je motivatie voor een vak maakt het bijvoorbeeld uit hoe goed je met de leerkracht op kunt schieten. Aan die zaken kun je dus aandacht besteden met thuisonderwijs.

105

Verder zijn voordelen dat je met thuisonderwijs het tempo van het onderwijs zelf kunt bepalen en dat je eigen keuzes kunt maken in wat je aanbiedt en hoe je lesgeeft. Lesstof hoeft bijvoorbeeld niet over veel lessen uitgesmeerd te worden, maar kan soms al in één les behandeld worden. In schoolse termen is dit vergelijkbaar met projectonderwijs. Thuisonderwijs is meer kindgericht, het sluit meer aan bij het kind dan schoolonderwijs. I: Zie je nog meer voordelen van thuisonderwijs? G: Je kunt doorgaan op de relatie met je kind die op natuurlijke wijze al gelegd is. Ook uit onderzoek blijken positieve resultaten van thuisonderwijs. Thuisonderwijs blijkt bijvoorbeeld goed te zijn voor de sociale vaardigheden en de zelfredzaamheid van kinderen. Dit beeld blijkt zowel uit Nederlands als uit buitenlands onderzoek. Thuisonderwijs is levendig, bijvoorbeeld doordat je bij thuisonderwijs van allerlei media gebruik kunt maken. Je kunt kiezen voor leermiddelen die aansluiten bij de interesses van je kind. I: Kun je ook nadelen van thuisonderwijs noemen? G: Ouders moeten voor het geven van thuisonderwijs veel organiseren. I: Is het wel te doen? G: Ja, het is wel goed vol te houden. Eén van de ouders kan bijvoorbeeld een baan hebben of beiden in deeltijd. Als je als ouders het thuisonderwijs samen verzorgt, kun je bijvoorbeeld één keer in de week, dat kan in het weekend zijn, de hoofdlijnen doorbespreken van waarin je die week les gaat geven. En je moet de sociale kant voor je kind wel organiseren. Je moet erop uittrekken naar waar kinderen zijn, bijvoorbeeld in de buurt of bij familie. I: Kun je verschillen tussen thuisonderwijs en schoolonderwijs noemen? G: Sommige ouders die horen dat we nu thuisonderwijs geven, vinden het jammer dat die mogelijkheid vroeger niet bestond. Ik denk dat schoolonderwijs wat achter loopt bij huidige inzichten of op een andere manier soms niet kloppend is. Ik heb geschiedenis gestudeerd en zie in schoolboeken informatie staan die niet klopt. Ook worden er op scholen veel dingen niet uitgelegd; ofwel het onderwijs is vaak niet zo open. Wij leren onze kinderen kritisch te zijn. Op Nederlandse scholen is de onderwijskundige benadering van Piaget erg aanwezig. Piaget heeft een theorie van een gefaseerde ontwikkeling geïntroduceerd, gekoppeld 106

aan leeftijd. Piaget doet net alsof voor alles maar één momentum is. Alle dingen moeten op een bepaald moment ontwikkeld worden en als het niet dan gebeurt is het optimale moment voorbij. Pas daarna, als het kind bepaalde vaardigheden onder de knie heeft, op de juiste tijd, gaat het naar de volgende fase. In het schoolsysteem is deze benadering bijvoorbeeld terug te vinden in het afschuiven van leerlingen naar lager onderwijs als deze twee keer een jaar over hebben moeten doen. Dan denk ik: alsof een kind er niet zijn eigen tijd over mag doen. De beschikbare tijd is meer norm dan de leerpotentie van het kind. Het hele idee van de gefaseerde ontwikkeling is natuurlijk achterhaald, maar dat is nog maar bij weinig mensen doorgedrongen. Kijk naar het tweede kans onderwijs. Daarin kunnen volwassenen een diploma van de middelbare school halen op basis van motivatie en niet op basis van hun leeftijd. Daarnaast is de maatschappij veel op meten en testen gericht en ook dat hangt samen met de benadering van Piaget. Als je hoger of lager dan het gemiddelde van de leerlingen functioneert, kom je niet goed mee. Als je deze hoog- of laagscorenden wel de juiste aandacht biedt – ook al kost dit wat meer moeite - haal je meer uit hen. Leerlingen zakken soms, door deze overgerichtheid op testen, enkel verder weg op school, terwijl ze zich er juist zouden moeten ontwikkelen. Sommige kinderen passen wel in de doelgroep van school. School is nog steeds op een gemiddelde leerling gericht. Passend onderwijs volgens de behoeften van het kind is veelal nog ver weg. Soms functioneren kinderen thuis beter dan op school. Aan de andere kant zijn scholen natuurlijk erg divers. De kwaliteit van scholen evenals de bekwaamheid van leraren verschilt. Op sommige scholen worden veel projecten ondernomen, andere scholen zijn plichtmatiger. I: Waar geeft je zelf de voorkeur aan: projectmatig of plichtmatig onderwijs? N: Passie in het onderwijs is beter dan plichtmatig onderwijs, omdat het inspirerender is. Op scholen houdt men vaak vrij strak de lesmethode aan en op die manier wordt de stof weinig verlevendigd. Verder moeten kinderen op scholen veel rustig blijven, maar dat sluit niet zo aan bij het jonge kind. Ook voor jonge kinderen zou lesgeven inspirerender kunnen zijn,

107

minder saai. Op school moeten veel vaste dingen gedaan worden. In thuisonderwijs kun je met je kind onderhandelen over de lessen. Het onderwijs kun je anders inrichten. Een kind kan bijvoorbeeld wiskundige vaardigheden leren door iets te bouwen. Op die manier wordt er betekenis aan het geleerde gegeven en wordt het makkelijker onthouden. Het geleerde moet ook toegepast kunnen worden. Daar geef je op deze wijze vorm aan. I: Je vertelde geschiedenis gestudeerd te hebben. Heeft u enig idee hoe regulier het geven van thuisonderwijs is als je het over de eeuwen heen bekijkt? G: Of kinderen naar school gingen, zal verschild hebben per tijdvak en sociale groep. Veel benaderingen die uit de industriële revolutie stammen, zijn terug te vinden in het schoolsysteem. Het is daarin belangrijker dat het kind leert op voorgeschreven tijden dan aan te sluiten op de intrinsieke interesses van een kind. Dat is typisch de fabrieksmatige organisatie die centraal staat. Daarvoor was het werken gericht op het levensonderhoud op korte termijn. Mensen werkten voor de duur die ze nodig hadden om in hun onderhoud te voorzien. Daarna stopten ze. De fabriek in volcontinu vraagt om andere arbeidskrachten. Ga de geschiedenis maar na. Arbeidskrachten werden kort gehouden en verdienden weinig om hen aan de fabriek te binden. Dat noem ik leven om te werken in plaats van werken om te leven. Op een gewone school leer je niet zelfstandig plannen. De school heeft een organisatorische planning, vergelijkbaar met fabrieken. In andere tijden namen kerken soms de taak van het onderwijzen op zich, ook vanuit het geloof. I: Hangen jullie eigenlijk een godsdienst aan, als ik vragen mag? G: We zijn niet godsdienstig in kerkelijke zin. We hebben een holistische levensvisie. We geloven dat er wel meer dan het natuurlijk waarneembare kan zijn. Spiritualiteit en intuïtie zijn voor ons even belangrijk als wetenschap. I: Verder over de geschiedenis van het onderwijs. G: Ook heeft een meester-gezel systeem bestaan, bijvoorbeeld in de middeleeuwen. Jonge mensen gingen bij een vakman zelf in de leer om zich het beroep eigen te maken. Momenteel leren mensen veel uit de media. Dat is fundamenteel anders dan in het verleden. Of je naar school kon gaan, hing er vroeger waarschijnlijk vanaf of je er geld voor had of niet.

108

I: Maar weet u of er in de geschiedenis ook een dergelijk soort van thuisonderwijs bestaan heeft zoals er nu bestaat, dat er in het lesgeven echt aan allerlei aspecten aandacht wordt besteed? G: Toen kreeg men natuurlijk wel eens muziekles thuis, las men boeken of leerde men talen. Gegoede families huurden daarvoor docenten in. Ik weet niet goed hoe de niet- gegoeden dat deden. Tegenwoordig leven we in een vervreemde wereld. Tegen religie bijvoorbeeld kijken we vreemd aan. De huidige samenleving is vrij individueel. Vroeger was de familieband sterker. Toen leerde je door voorbeeldgedrag van de groep. Van de groep leerde je hoe je met emoties e.d. om kon gaan. Ik neem namelijk aan dat er toen veel emoties waren, want toen overleden er vaak familieleden. Dat moest men leren verwerken en daar zal de groep een rol in gespeeld hebben. Nu woont familie vaak verder weg etcetera. Vroeger bestond er bovendien nog geen leerplicht. I: Welk advies zou u geven voor het regelen van t.o. vanuit de overheid? G: Regelen in de wet dat ouders een keuze hebben. Thuisonderwijs niet als een aparte vrijstellingsgrond opnemen in de leerplichtwet, maar als een algemene keuze: naar school of thuisonderwijs. Ervoor zorgen dat er meer ruimte is om thuisonderwijs te geven. Ik verwacht niet dat dat ineens veel mensen thuisonderwijs gaan geven. In Vlaanderen mag er bijvoorbeeld thuisonderwijs gegeven worden en daar krijgen ook maar 800 kinderen het. In Finland is het geven van thuisonderwijs ook volledig vrij en daar komt het maar 200 keer voor. In Amerika wordt drie procent van de leerplichtigen in het woon huis onderwezen. Ik zie het als logisch dat het thuisonderwijs niet ongebreideld groeit, want de meeste mensen zijn tevreden met school en hoeven dus geen thuisonderwijs te geven. Mensen denken er echt niet zo snel aan thuisonderwijs te gaan geven. En als er al van een lichte groei van thuisonderwijs sprake zou zijn, dan stabiliseert het wel. Je ziet ook vaak ouders slechts een tijdje thuisonderwijs geven. Een kind wil soms graag overstappen naar schoolonderwijs. Ik zou thuisonderwijs hier zo regelen als het in België geregeld is. I: Ik hoor veel van die stemmen opgaan in mijn interviews, maar ik weet eerlijk gezegd niet precies hoe het in België geregeld is. Weet u dat misschien?

109

G: Daar mag je thuisonderwijs aanvragen en krijg je een gesprek daarover met iemand van de inspectie. Ik heb hier een boekje dat gaat over thuisonderwijs in België en Nederland. Dat mag je hebben. Misschien staat het daarin. Een ander bestuurslid van de NVvTO woont in België. Misschien kan ik je via hem nog wat toesturen over thuisonderwijs in België. In Nederland bestaat flexieonderwijs, waarbij er deels onderwijs thuis genoten wordt en deels op school, maar dat is eigenlijk niet toegestaan. Zo zie je dat de leerplichtwet niet meer voorziet in alle mogelijke toepassingsvormen in de praktijk en wensen van mensen. Er is altijd in alle omstandigheden een mogelijkheid voor het geven van thuisonderwijs nodig, want er is niet overal een goede dichtheid van scholen waaruit je kunt kiezen. Het is geografisch bepaald afhankelijk van de bevolkingsdichtheid. Ik denk dat het ook goed zou zijn om vanwege een pedagogische stroming voor thuisonderwijs te kiezen. Thuisonderwijs is bovendien positief, omdat het goed is voor kinderen om op te groeien in de cultuur van de ouders. Het voorziet in de leervoorwaarden: herkenning, erkenning, veiligheid en respect. Alleen vanuit een diep respect voor je eigen waarden en normen kun je respect hebben voor die van anderen. Soms lees ik dat mensen vinden dat je tot je 18de jaar objectief onderwijs moet krijgen en dan vanaf je achttiende een keuze kunt maken voor een levensbeschouwing of religie en dan moet ik even inwendig lachen. Ik denk niet dat je waardevrij kunt opvoeden en onderwijzen. Als de mogelijkheid tot het geven van thuisonderwijs meer open is, moet je misschien ook op thuisonderwijs toezien, maar niet op een manier die erg testgericht is. Er moet niet teveel voorgeschreven worden, want dan gaat thuisonderwijs op een schoolse benadering lijken. Thuisonderwijs moet anders blijven dan schoolonderwijs. Ik zie als optie om het toezicht net zo te regelen als in België. Daarbij hoort bijvoorbeeld controle in de vorm van een gesprek tussen thuisonderwijzende ouders en een soort van inspectie die echt bekend is met thuisonderwijs. Een inspectie moet in thuisonderwijssituaties meegelopen hebben om bekend te raken met thuisonderwijs. Er zit veel angst voor thuisonderwijs in de politiek en dat uit zich ook in een angst voor groei van thuisonderwijs. En als men niet bang is voor thuisonderwijs, vindt men het vaak niet horen. Ik zie een weinig onderzoekende houding in de politiek. Een van de angsten is bijvoorbeeld die voor sektarisme. Ik wil daarover zeggen dat iedereen 110

met normen en waarden opgroeit. Het gaat erom dat je voldoende erkend en begrepen wordt. Als je jezelf respecteert, ga je anderen ook respecteren. Je hebt een goede basis van je identiteit nodig. Het is belangrijk dat een kind zich goed kan redden in de samenleving. Een aspect daarvan is het leren begrijpen van bronnen. Het is bijvoorbeeld van belang te weten welke betekenisinhoud elke politieke partij aan het woord ‘vrijheid’ geeft. De betekenis van woorden verschilt per bron. Ook moet een kind basale kennis leren en historisch inzicht verkrijgen. Daar kan een kind wat mee en dat is heel belangrijk. Over toezicht op thuisonderwijs gesproken kan ik opmerken dat er op dit moment wel enig toezicht op Nederlands thuisonderwijs bestaat. De omgeving van thuisonderwijsgezinnen houdt thuisonderwijzers namelijk wel in de gaten. Het komt zelfs voor dat mensen uit de omgeving van thuisonderwijzers het AMK (Algemeen Meldpunt Kindermishandeling) bellen, omdat ze bang zijn dat de kinderen die niet naar school gaan, geen goed onderwijs krijgen. Ik heb een idee voor iets om op te zetten, namelijk zoiets als een kenniscentrum voor het geven van t.o. Van daaruit zou lesmateriaal uitgewisseld kunnen worden en informatie gegeven kunnen worden over lesmaterialen. Thuisonderwijzers die lessen opgezet hebben, kunnen die dan delen met anderen, zodat niet iedereen opnieuw het wiel hoeft uit te vinden en er geld bespaard kan worden door thuisonderwijsgezinnen. De NVvTO heeft geen budget voor dergelijke taken. Ik kom op dit idee doordat een collega van mij materialen voor thuisonderwijs heeft uitgeprobeerd en de uitkomsten hiervan gedeeld heeft met anderen, waaronder wij. Op die manier zijn wij bijvoorbeeld gekomen op het aanschaffen van de DVD-serie die ik je liet zien. Een dergelijke uitwisseling van kennis en ervaring helpt enorm, want je wilt niet graag materialen kopen die niet geschikt blijken te zijn. Het inslaan van materiaal brengt natuurlijk kosten met zich mee en ook daarom is het handig geen miskopen te doen. Het kenniscentrum zou kunnen beschrijven vanuit welke benadering lesmateriaal gemaakt is. Ouders zouden zelfs meerdere benaderingen aan hun kinderen kunnen voorleggen, als zij dat willen. I: Enig idee hoe je voorkomt dat in het geval van het toestaan van thuisonderwijs er geen onderwijs gegeven wordt? G: Als je onderzoek over thuisonderwijs bekijkt, dan zie je dat degenen die het doen het goed doen. En bij scholen gaat ook wel eens iets minder goed. 111

Interview met dhr. van Zuidam Gehouden op 7 december 2011.

Peter van Zuidam is mede-oprichter van de Nederlandse Vereniging voor Thuisonderwijs (NVvTO) en is momenteel secretaris van deze vereniging.Hij geeft samen met zijn vrouw thuisonderwijs aan zijn eigen kinderen.

I= Interviewer G= Geïnterviewde

I: Welk beeld heb je van thuisonderwijs, wat betreft allerlei aspecten? G: - denkt na- Ik heb niet één beeld. Ik heb veel beelden. I: Dat begrijp ik. Vertel eens over allerlei beelden die je hebt van thuisonderwijs. Als dat niet lukt, maak ik mijn vragen specifieker. G: Thuisonderwijs verschilt per gezin. Ik heb veel gezinnen bezocht waarin thuisonderwijs gegeven wordt, misschien wel meer dan honderd. Veel van die bezoeken waren aan Nederlandse gezinnen. Ik heb trouwens ook een beeld van thuisonderwijs in andere landen en dat wordt bepaald door mijn bezoeken aan nationale en internationale conferenties en bijeenkomsten over thuisonderwijs. Bij sommige van die conferenties werden complete campings afgehuurd. I: En die zaten dan vol met thuisonderwijzende mensen? G: Ja. Ik ben veel naar dergelijke conferenties in Engeland geweest. Daar kwamen vooral Britten naartoe, maar ook wat andere Europeanen. Ik ging er naartoe voor kennismaking met andere thuisonderwijzers en voor het opdoen van inspiratie. I: Ging je vooral voor de NVvTO of ging je ook ten behoeve van het thuisonderwijs in je eigen gezin? G: Ik maakte er contacten voor mijn vereniging, maar ik ging er ook voor mijn gezin naartoe. Dat Engelse voorbeeld van conferenties is nagevolgd in Nederland. Nog steeds is er eenmaal per jaar een bijeenkomst voor thuisonderwijzers in Nederland. Mijn vrouw heeft dit jaar zo’n bijeenkomst helpen organiseren.

112

I: Vindt zo’n bijeenkomst plaats vanuit de NVvTO? G: Nee, het wordt op eigen verantwoordelijkheid georganiseerd, maar wel met steun van de NVvTO. Wij bevorderen het initiatief. I: Zijn er nog meer Nederlandse conferenties voor thuisonderwijs dan die je genoemd hebt? G: Ja, die zijn er. Er worden bijvoorbeeld dagen over christelijk thuisonderwijs georganiseerd. De mensen die deze dagen bezoeken, kennen elkaar van de Jozua-list. I: Is de Jozua-list een emaillijst (Ter informatie: als mensen zich aansluiten bij een email-lijst kunnen ze informatie verkrijgen over thuisonderwijs)? G: Ja. Die lijst is de Jozua-list genoemd, omdat de club wil verwijzen naar een vers uit het bijbelboek Jozua. Ik weet niet meer precies welk vers. In ieder geval namen zij een vers uit de bijbel waarin staat dat er een scheiding was tussen hen die God volgden en hen die dat niet deden, als aanvoering voor het apart houden van christenen en niet-christenen. Mensen mogen enkel van deze maillist lid worden na goedkeuring van de eigenaars van de maillist. Ik mocht bijvoorbeeld niet lid worden, omdat de mensen van de lijst mijn levensovertuiging opvatten als New-Age. Mijn christen-zijn heeft een iets andere inhoud dan dat van hen. Zij zien de Bijbel als een honderd procent gezaghebbende bron. Ik wil trouwens anders dan hen wel omgaan met niet-christenen. Ik vind verder dat iedereen zelf mag beslissen welke levensovertuiging hij of zij aanhangt. Ik wil die keuze respecteren. I: Kunt je misschien iets meer over je eigen manier van christen-zijn beschrijven, bijvoorbeeld over wat daarin als New-Age opgevat kan worden, als je dat wilt? G: Ik zie mezelf niet als New-Age, want ik hang het christendom aan en dat is een eeuwenoude godsdienst; geen nieuwe. Wat zij zien als New-Age in mijn godsdienstopvatting is misschien dat ik geen probleem heb met het toepassen van tradities uit andere dan christelijke religies in mijn religie. Toch moeten we met alle christenen samen een huis bouwen en dus wel een soort van eenheid vormen. Ik heb jaren geleden leren mediteren volgens een Indiase methode. Deze ervaring verlevendigde mijn religiositeit. In de Indiase religieuze verhalen vond ik meer diepte. Je kunt mijn geloof wel als mystiek christendom bestempelen. Voor mij houdt dat in dat de directe godservaring, het wandelen met God, de primaire plaats inneemt bij religie. De schriften nemen de tweede plaats in. I: Komt dat laatste volgens jou overeen met wat daar in de Bijbel over staat? 113

G: Voor mijn gevoel is dat Bijbels. Sommige mensen zullen denken van niet. Ik denk wel dat je als christen anderen moet inspireren. Meditatie heeft bij mij tot die opvatting bijgedragen. We moeten getuigen zijn van Gods werk in de wereld. Dat inspireert mij in mijn werk ook, de juridische belangenbehartiging van thuisonderwijzers, bijvoorbeeld voor de Raad van de Kinderbescherming. Ik stel op die manier mijn betrokkenheid en expertise in dienst van mensen. Rechters zijn veel vooringenomen over thuisonderwijs. Ik moet heel wat werk verrichten om mensen te overtuigen van de positieve kanten van thuisonderwijs. I: Dus je denkt dat veel mensen vooringenomen zijn over thuisonderwijs? G: Ik houd rekening met de mogelijkheid dat meer mensen dan de rechters die ik tegen gekomen ben, dat hebben. I: Verder over je beeld van thuisonderwijs. G: Thuisonderwijs is onderwijs dat plaatsvindt onder de eindverantwoordelijkheid van ouders. Ook bij het geven van bijles door ouders kan over thuisonderwijs gesproken worden. Thuisonderwijs kan zowel plaatsvinden in gezinnen met hoge als in gezinnen met lage inkomens. Ook bijles dat thuis plaatsvindt, maar door anderen dan de ouders gegeven wordt, valt onder thuisonderwijs. Dat zie je ook voorkomen bij gezinnen waarin thuisonderwijs gegeven wordt. F: Denkt je dat vaak voorkomt dat ook anderen dan de ouders thuisonderwijs geven? G: Ik denk in minder dan de helft van de gevallen, zeker niet snel in het basisonderwijs. Ouders kunnen bijvoorbeeld ook een cursus inkopen via een instelling, bijvoorbeeld de LOI, en op die manier hulp van derden inhuren. Dat gebeurt misschien vaker. I: Kun je iets vertellen over voordelen van thuisonderwijs? Z: Ik kan bij voordelen van thuisonderwijs verwijzen naar een meta-onderzoek van Henk Blok (overzichtsartikel uit NTOR 2002-4). Daaruit blijkt dat uit allerlei losstaande onderzoeken thuisonderwijs als positief naar voren komt. Zelf zie ik vooral het volgende als belangrijke factor in thuisonderwijs. Bij thuisonderwijs zijn meer volwassenen ten opzichte van kinderen aanwezig dan bij schoolonderwijs. Dat brengt een gunstige begeleidingsratio met zich mee en dat kan van invloed zijn op de emotionele en cognitieve ontwikkeling van kinderen. De kans bestaat dat thuis onderwezen kinderen sneller volwassen worden dan schoolgaande kinderen. Dat erkend wordt dat thuisonderwijs goed is voor de cognitieve 114

ontwikkeling, blijkt uit het actief rekruteren van Amerikaanse universiteiten op thuis onderwezen leerlingen. Ik heb begrepen dat bij middelbaar thuisonderwijs de leerstijl en leermotivatie van de leerling veel lijken op die van een student. Dat komt misschien doordat de thuisleerling minder in andermans rooster werk dan op een school. De motivatie voor het leren kan daardoor intrinsieker worden. Bij thuisonderwijs heeft de leerling meer invloed op de eigen kennisopbouw dan op een school. Verder kan er bij thuisonderwijs makkelijker onderhandeld worden over de lesinhoud, vanwege de gunstige begeleidingsratio. Het belang van het kind hoeft dan niet te worden gemiddeld met die van klasgenoten. Het belang van het kind wordt daarmee gediend. Deze factoren zie ik terugkomen in Amerikaanse onderzoeksresultaten. Het blijkt dat thuisonderwezen kinderen gemiddeld betere studieresultaten behalen, veel vaker een scholarship bemachtigen en veel frequenter na de bachelor ook een masterdegree willen halen. Dit past allemaal in het plaatje. I: Bedoel je met ‘passen in een plaatje’ dat thuisonderwijs gunstige factoren met zich meebrengt, die tot gunstige gevolgen leiden? G: Zoiets ja. In de theoretische verwachting van thuisonderwijs zou ik centraal willen stellen dat de sociaal-emotionele rijping en een behoorlijke intrinsieke motivatie worden bevorderd door betrokken ouders. Thuisonderwijzers zijn betrokken bij het leren van hun kind, want anders zouden ze hun kinderen niet zelf onderwijzen. Gordon Neufeld wees op het belang van hechting van het kind aan ouders en andere betrokken volwassenen. Een goede hechting past in het geheel van een gezonde ontwikkeling. F: Vat ik je goed samen als ik zeg dat je denkt dat thuisonderwijs beter is voor de ontwikkeling van een kind dan schoolonderwijs? Z: Ik kan niet voluit beweren dat thuisonderwijs beter is dan schoolonderwijs, want dan sla ik allerlei factoren over, maar ik heb hoge verwachtingen van thuisonderwijs als ouders daar bewust voor kiezen. Ik streef daarom naar een vrije keuze voor het geven van thuisonderwijs, op welke grond dan ook. Als argument hiervoor kan ik verder aandragen dat er in Nederland een verbod op discriminatie van mening bestaat. Daarom vraag ik me af of de staat mag voorschrijven op welke grond men thuisonderwijs mag geven. I: Kun je nog andere voordelen van thuisonderwijs noemen? Weet je bijvoorbeeld wat thuisonderwijs voor invloed heeft op het geluksgevoel voor de thuis onderwezenen? 115

G: Deani van Pelt en Brian Ray hebben in hun onderzoek naar thuisonderwijs gevraagd naar het geluksgevoel van thuisonderwezenen. Het bleek dat buitenproportioneel veel personen die hun onderwijs thuis genoten hebben, zich als gelukkig of heel gelukkig classificeren. Ikzelf zie geluksgevoel ook niet gelogenstraft in thuisonderwijs-gezinnen. Mij is opgevallen dat je merkt aan de flitsen in zijn of haar ogen of een kind lekker in zijn of haar vel zit. Ik zie vooral bij kinderen die nooit naar school zijn geweest dat ze stralen uit hun ogen. Dat maakt het geven van thuisonderwijs ook leuk en stimulerend voor ouders. I: Geef je zelf thuisonderwijs? G: Ja, althans, vooral mijn vrouw geeft thuisonderwijs aan onze kinderen. Mijn aandeel in het thuisonderwijs aan onze kinderen is vooral het beantwoorden van moeilijke vragen. Onze oudste zoon – hij is nu zeventien jaar - heeft één jaar les gehad op een school. De andere twee kinderen zijn nooit naar school geweest. Na onze keuze voor thuisonderwijs kregen we de hele juridische rompslomp over ons heen. We moesten veel moeite moeten doen om thuisonderwijs te mogen geven. We hebben zelfs een boete moeten betalen. I: Mag ik vragen waarom jullie thuisonderwijs wilden gaan geven? G: We hebben een richtingbezwaar ingediend op basis van mystiek christendom. We hebben onze zoon al een maand voordat hij vijf werd van school gehaald. Hij was toen dus nog niet leerplichtig. Na een tijd waarin we door rechtzaken heen moesten gaan, hebben we de boete moeten betalen en daarna is er niet zo moeilijk meer gedaan over ons t.o. I: Ik heb begrepen dat je de oprichter bent van de NVvTO. Klopt dat en wat was de reden de NVvTO op te richten? G: Ik ben één van de drie oprichters van de NVvTO. Voordat deze vereniging opgericht werd, bestond er wel al een Nederlandse maillist voor thuisonderwijs waarmee thuisonderwijzers van informatie over thuisonderwijs werden voorzien. De initiatiefnemer van deze maillist had wel ideeën voor het oprichten van een vereniging voor thuisonderwijs. Een half jaar later, op 28 december 2000, hebben we de NVvTO opgericht. We hebben momenteel nog dezelfde statuten als toen. Die zijn ook te vinden op www.thuisonderwijs.nl. De doelstelling van de NVvTO was en is het informeren en het leren kennen van elkaar. Vanwege dat laatste zijn we ook een vereniging. 116

I: Aha. Heeft de vereniging ook politieke doeleinden? G: We informeren de politiek ook over thuisonderwijs en we doen aan belangenbehartiging van thuisonderwijzers. We streven naar politieke klimaatverbetering van thuisonderwijs en ik denk dat die klimaatverbetering gedeeltelijk gelukt is. Er is meer inzicht gekomen over wat thuisonderwijs is en wat het betekent. Tien jaar geleden had men bijvoorbeeld niet in kaart of vrijgestelden op basis van een richtingbezwaar thuis les ontvingen. I: Denk je dat veel vrijgestelden van toen thuisonderwijs ontvingen? G: Ik denk het wel ja. Wijzelf gaven toen ook al t.o. en we kenden meer mensen die het gaven. Toen bestond er trouwens ook al een vereniging voor thuisonderwijs. Die heette Syntax. Dat was een vereniging die geen leden had en geleid werd door één man. Deze vereniging diende vooral als platform van bekendmaking van thuisonderwijs. De man achter de vereniging hield bijvoorbeeld bijeenkomsten over thuisonderwijs en bracht tijdschriften uit. Toen de NVvTO opgericht werd, is Syntax opgehouden te bestaan. We hebben voor een deel het werk van deze eerdere vereniging overgenomen. De NVvTO bestaat meer uit een groep mensen dan Syntax. I: Bestaat er in België een vereniging voor thuisonderwijs? G: Nee. I: Hoe komt dat, denk je? G: Thuisonderwijzers vormen een redelijk eigenwijs volkje. Ze kiezen er juist voor het onderwijs zelf te verzorgen. Het kan dan tegenstrijdig zijn om in een vereniging deel te nemen. Ook de NVvTO ziet zichzelf niet als onmisbaar voor het geven van thuisonderwijs. We willen niet de individuele vrijheid van de ouder inperken. I: Kun je ook nadelen van t.o. noemen? G: Als thuis onderwijzende ouder heb je minder tijd voor het verwerven van inkomen dan een niet-thuisonderwijzende ouder. Ouders die thuisonderwijs geven, kunnen niet beiden een dikke baan hebben. Althans, het kan wel voorkomen dat één van de twee buitenshuis werkt en de ander een baan vanuit huis heeft. Het is misschien niet zo erg als ouders zelf voor de situatie kiezen waarbij er maar één van de twee kan werken. Ik verwacht dat de meeste ouders het leuk vinden zelf les te geven aan hun kinderen. Bij ons thuis voelt dat in ieder geval wel zo. Mijn ervaring is dat naarmate de kinderen langer thuisonderwijs krijgen, het contact met hen leuker 117

wordt. Dat motiveert ouders ook. Thuis onderwezen kinderen zitten meestal stampvol creativiteit en eigen ideeën. Die kunnen ze rustig bij hun ouders kwijt. Thuisonderwijs is een goed gehechte vorm van opvoeding. Er bestaat in thuisonderwijs-gezinnen meestal veel vertrouwen. Er is wel een bescheiden kans dat ouders op een geforceerde manier thuisonderwijs gaan geven. Dan keert de wal het schip. Thuisonderwijs is vooral te onderscheiden van regulier onderwijs, doordat het de mogelijkheid biedt het curriculum aan te passen aan het individuele kind. Als ouders die mogelijkheid niet gebruiken maar het leerplan dat ze van te voren hun kinderen gaan opleggen, wordt het meer een schoolsituatie dan een thuissituatie. Een dergelijke situatie is voor inzichtontwikkeling vatbaar. Ouders gaan zich anders ook opstressen. Ze zullen het wel langer volhouden als ze voor juf of meester in de wieg gelegd zijn. Maar het voor honderd procent volgen van een van te voren vastgelegd leerprogramma ben ik nog niet tegengekomen. Vrijwilligheid brengt zelfselectie met zich mee: je gaat enkel thuisonderwijs geven als je jezelf daar geschikt voor acht. Uiteindelijk zullen bij de mogelijkheid tot het vrijwillig geven van thuisonderwijs waarschijnlijk enkel mensen het geven die ertoe in staat zijn. De volle verantwoordelijkheid voor het onderwijs aan je kinderen weegt zwaar. Het vermogen tot zelfselectie is een nuttige zaak. I: Wilt je nog meer kwijt over je beeld van thuisonderwijs? G: De beslissing om thuisonderwijs te gaan geven, neem je niet licht. Thuisonderwijs op zuiver pedagogisch motief zal niet zo vaak voorkomen, vanwege een vrij grote spreiding van verschillende types scholen in ons land. I: Vind je dat thuisonderwijs op pedagogische motieven wel toegestaan zou moeten worden? G: Ik raad ouders die bezwaar hebben tegen de pedagogiek van scholen, aan hun richtingbezwaar toe te lichten met hun levensbeschouwing. Die kan bijvoorbeeld zijn dat zij het leven zien als een kunstwerk. Oftewel dat zij humanistisch zijn, dat ze het leven zo mooi mogelijk willen maken. Ik kan ermee leven dat thuisonderwijs alleen mogelijk is in het geval van een overwegend bezwaar van de ouders tegen scholen, maar ik vind wel dat je op meer dan enkel levensbeschouwelijke gronden een overwegend bezwaar zou mogen indienen. De huidige regeling voor richtingbezwaren komt in de buurt van het verbod op bepaalde opinies. Artikel 5 onder b van de leerplichtwet in Nederland, waarin de mogelijkheid tot vrijstelling van de 118

leerplichtwet op basis van een richtingbezwaar gegeven wordt, is een unieke regeling in Europa. In een meerderheid van de landen die lid zijn van de Raad van Europa wordt de kwaliteit van het thuisonderwijs als voorwaarde voor het mogen geven van thuisonderwijs genomen en is niet de reden waarom je thuisonderwijs geeft de voorwaarde om thuisonderwijs te mogen geven. In die landen wordt thuisonderwijzers de vragen gesteld of ze weten waarvoor ze kiezen en of ze plannen hebben voor hun thuisonderwijs. In Vlaanderen bijvoorbeeld is de toegang tot het mogen geven van thuisonderwijs vrij. I: Hoe denk je over toezicht op thuisonderwijs? G: Ik kan leven met een regeling van overwegend bezwaar, omdat ik verwacht dat daar een proces van zelfselectie uit ontstaat en dat van daaruit de kwaliteit van het thuisonderwijs bevorderd wordt. De inhoud van dat overwegend bezwaar hoeft niet getoetst te worden. Het begrip richting zou wat mij betreft dus geschrapt mogen worden uit de vrijstelling van de leerplicht. Er is geen objectieve rechtvaardigheidsgrond voor inhoudelijke toetsing van het overwegend bezwaar. Dat vertel ik tegenwoordig in rechtzaken die over thuisonderwijs gaan ook aan rechters. De keuze voor vrijstelling hoeft geen zorgen te wekken voor de ontwikkeling van het kind. Er gaat onderwijs plaatsvinden, of dat nu in huis of buitenshuis is. Rudner heeft bevonden in een onderzoek dat het niet uitmaakt hoeveel regels er bestaan voor of hoeveel toezicht er uitgeoefend wordt op thuisonderwijs voor hoe goed het thuisonderwijs gaat. Hij heeft voor dit onderzoek de regelingen ten aanzien van thuisonderwijs in verschillende staten van de VS met elkaar vergeleken en als uitkomst uit het onderzoek kwam dus dat de regeling voor thuisonderwijs niet van invloed is op hoe goed het thuisonderwijs gaat. Daaruit kun je concluderen dat intensief toezicht geen kwaliteitsbevorderende werking lijkt te hebben. Als enig voordeel van geregeld optredend toezicht op thuisonderwijs kan ik misschien nog verwachten dat de overheid zich minder zorgen hoeft maken. I: En hoe kijk je naar een artikel 23 van de grondwet waarin staat dat onderwijs onder toezicht van de overheid dient te staan? G: Ja, volgens de grondwet heeft de overheid het recht toezicht uit te oefenen op onderwijs.

119

I: Denk je dat er misbruik kan ontstaan van de mogelijkheid om thuisonderwijs te geven als hier niet op toegezien wordt? G: Mijn gedachtegang is daarbij als volgt. Als ouders maar in zoverre met hun kinderen om kunnen gaan dat ze hen naar school sturen, dan kunnen ze hun kinderen ook beter naar school sturen. Ik acht de kans klein dat misbruik gemaakt wordt van thuisonderwijs op electieve basis. Trouwens, kinderen in thuisonderwijs-situaties vallen sowieso op. Het valt op als kinderen niet naar school gaan. Ik denk dat mensen in de omgeving snel het AMK bellen als ze zien dat kinderen die thuis les krijgen niet gelukkig lijken. Het toezicht dat momenteel op t.o. bestaat, is dus zuiver reactief. De Nationale Ombudsman heeft in 2005 in een rapport over thuiszitters geconcludeerd dat het ontbreken van cognitieve begeleiding moet worden gezien als een vorm van geestelijke mishandeling. Ik denk dus zeker dat er alternatief onderwijs plaats moet vinden in het geval van vrijstelling van de leerplicht op basis van een overwegend bezwaar tegen scholen. Concluderende dat er al sprake is van toezicht op basis van zorgsignalen – die overigens vaak ook onterecht zijn -, zit het dus met het onderwijs aan van de leerplicht vrijgestelde kinderen meestal wel goed. Geregeld toezicht zou van voordeel kunnen zijn voor thuisonderwijzers, omdat zij daarmee erkenning krijgen van hun omgeving. De omgeving ziet thuisonderwijs dan als een geldige manier van onderwijzen. I: Wat voor soort overheidstoezicht zou je zelf voorstellen op thuisonderwijs, indien dat er zou moeten komen? G: Toezicht in adviserende vorm. Henk Blok en Sjoerd Karsten hebben geconcludeerd dat thuisonderwijzers toezicht in adviserende vorm in meerderheid aanvaarden. Daar sluit ik me bij aan. Ik denk wel dat de adviesgevende personen expertise van thuisonderwijs nodig hebben. Die deskundigheid zie ik de onderwijsinspectie nog niet direct hebben. Als je gewend bent je wat betreft toezicht op schoolonderwijs te richten, hoe ga je dan thuisonderwijs controleren? Er is naar mijn mening een aparte groep mensen nodig die zich op het toezicht op thuisonderwijs concentreert en die landelijk werkt. In elke gemeente bestaan er namelijk maar weinig thuisonderwijzers. Binnen één gemeente kan een toezichthouder dus geen expertise ontwikkelen op het gebied van thuisonderwijs. Ik denk zelf aan een aparte groep binnen de landelijke onderwijsinspectie of een aparte 120

instelling onder auspiciën van de inspectie, zodanig samengesteld dat expertise van thuisonderwijs verzekerd is. Verder is de onderwijsinspectie niet geneigd tot het uitbrengen van advies. Zij is gewend te oordelen over de kwaliteit van scholen. Dat is een begrijpelijke manier van omgaan met professionele organisaties als scholen, maar op die manier benader je gezinnen niet. Onder artikel 11 van de WOT (Wet op OnderwijsToezicht) kun je als inspectie deskundigen inhuren die gericht zijn op thuisonderwijs. I: Hoe kijk je aan tegen schoolonderwijs? Je had daar al over gezegd dat de begeleidingsratio er minder gunstig is dan bij t.o. G: Er zitten intrinsieke handicaps in schoolonderwijs. Zo zijn de begeleidingsratio en de intrinsieke motivatie van de docenten er minder voordelig dan bij thuisonderwijs. De minister kwam zelf met het belang van gemotiveerde ouders ten aanzien van het onderwijs aan hun kinderen. Desforges en Abouchaar hebben in opdracht van het Engelse ministerie van onderwijs een onderzoek naar de voorspellers van schoolresultaten van leerlingen uitgevoerd. Het bleek dat de motivatie of betrokkenheid van ouders de belangrijkste predictor was voor schoolresultaten van kinderen. Thuisonderwijzers halen dat onderzoek aan om te voorspellen dat electief t.o. resultaten verhoogt. Niet vergeten moet worden dat ook thuisonderwijzers hun kinderen wel eens achter het behang zouden willen plakken, bij wijze van spreken. I: In hoeverre is intensieve begeleiding van het onderwijs aan kinderen belangrijk in hun leven? Ik bedoel, komen kinderen met wat minder goede schoolresultaten ook wel goed terecht? G: Volgens Neufeld is intensieve begeleiding essentieel voor de rijping naar volwassenheid. Met die betrokkenheid voorkom je dat kinderen zich aan leeftijdsgenoten gaan oriënteren i.p.v. aan volwassenen. Volwassenheid kenmerkt zich door het zelf kunnen ontwikkelen en onderhouden van opinies, los van de directe sociale omgeving. I: Hoeveel mensen bereiken die vorm van volwassenheid volgens jou? G: Misschien voldoen wel niet zoveel mensen aan die definitie van volwassenheid, maar ik heb geen weet van onderzoek naar dit onderwerp. I: Kun je ook te ver gaan in het ontwikkelen van een eigen mening? Ik bedoel, straks houd je met niets of niemand rekening meer en dat lijkt me een beetje gevaarlijk. 121

G: Je hebt gelijk. Ik vergat het andere gedeelte van volwassenheid te noemen. Volwassenheid is ook gebalanceerd zijn tussen eigen denken en het meenemen van andermans opvattingen in het opbouwen van je eigen mening. Abraham Maslow, de grondlegger van de human psychology, kwam met een concept van zelfactualisering, dat voor begrip van volwassenheid bruikbaar kan zijn. Als christen denk ik zo: een echte volwassene weet dat hij Gods kind is. Een rijp iemand refereert aan God zelf. Alle extern refereren is onderdeel van het pad daar naartoe. Idealiter worden we mensen die zich niet laten leiden door de sociale omgeving, maar er wel een bijdrage aan leveren. Bij bijvoorbeeld profeten in het oude testament in de Bijbel herken ik dit. Voor mij is een ideale persoon een zogenaamde ‘tsaddiek’, een gerechte. Dat is een term uit de Joodse traditie. Een tsaddiek weet wat recht is en wat onrecht is en is een volkomen rechtvaardig persoon. I: Dus als mensen in je sociale omgeving onrecht doen, dan.. G: .. zeg je daar wat van. Je laat je niet door je omgeving leiden.

Ik wil nog zeggen dat ik graag zie dat we op toezicht op thuisonderwijs komen. Dat heeft als voordelen vooral rust en respect. Ik ben voor het gestalte geven aan toezicht op een manier die bij de praktijk aansluit. Ik ben het met Tweede Kamerlid Biskop eens dat het stellen van eindtermen daarbij niet handig is. Thuisonderwezen jongeren verschillen te veel van elkaar om op een zinnige manier einddoelen van thuisonderwijs te kunnen formuleren. Anders zou er een dik boekwerk voor het uitleggen van de toetsing moeten komen. Redelijkheid en billijkheid moeten de boventoon voeren. Billijkheid betekent dat je het niet onnodig moeilijk moet maken. Verder is het goed ouders en kinderen te respecteren in hun keuzes. Als toezichthouder moet je een vertrouwensrelatie opbouwen met thuisonderwijs- gezinnen. Ik heb deze uiteenzettingen al eerder opgeschreven. De notities daarvan zijn te vinden op www.thuisonderwijs.nl. Verder nog wat toevoegingen op mijn visie op volwassenheid. Ik sluit me hierbij aan bij Neufelds visie. Ik zie peer-pressure als een ontwikkelingsrisico. Via www.thuisonderwijs.nl/thuisonderwijs-en-burgerschap/ kun je een uiteenzetting over de ontwikkelingstheorie van Neufeld in relatie tot t.o. vinden.

122

Met schoolonderwijs kún je wel tot rijping tot volwassenheid komen. Je kunt ook leraren als voorbeeld nemen om je aan op te trekken, leraren bij wie je welkom bent om te praten. Maar ik vraag me af in hoeverre het schoolleven daarop ingericht is. Of het klikt tussen leerling en leraar is een onvoorspelbare factor. Het is belangrijk voor leerlingen een leerkracht te hebben waarmee het klikt. Bij jonge kinderen zie je al dat ze het belangrijk vinden dat hun juf lief is. Er moet een sociale klik zijn in het onderwijs, anders komt het te ontbreken aan noodzakelijke sociale ontwikkeling. In dat geval kun je als ouders beter zelf voor de sociale klik zorgen. Je kunt direct vanuit de buik (de zwangerschap) aan de klik met je kind werken.

123

Vragenlijst 1 Delphi-studie thuisonderwijs

Beste meneer/mevrouw,

Een aantal weken geleden bent u door mij geïnterviewd over het onderwerp thuisonderwijs. Tegelijkertijd met dat u uitgenodigd bent voor het interview bent u gevraagd mee te werken aan mijn Delphi-studie naar thuisonderwijs. In een Delphi- studie worden de standpunten in en de verwachtingen omtrent een controversieel onderwerp gepeild van een groot aantal experts en wordt vervolgens in meerdere rondes geprobeerd tot een zo groot mogelijke overeenstemming in standpunten en verwachtingen te komen. Het delen van de antwoorden vindt anoniem plaats. De meesten onder u hebben al aangegeven (verder) te willen deelnemen aan de Delphi-studie. Van anderen heb ik op deze vraag nog geen sluitend antwoord ontvangen. Deze laatste groep personen wil ik bij deze daarom nogmaals uitnodigen voor verdere deelname aan de Delphi-rondes van mijn studie naar thuisonderwijs. Op de volgende pagina’s vindt u de eerste vragenlijst van de Delphi-studie. Als u wilt participeren in de Delphi-rondes, vult u om te beginnen deze vragenlijst in. Ik raad u aan de vragenlijst uit te printen en deze daarna in te vullen, omdat dat het invullen vergemakkelijkt. Het ingevulde formulier ontvang ik graag in week 3 retour. Het terugsturen van de lijst kan per e-mail of per post. Onderaan dit bericht vindt u mijn contactgegevens. Nadat de vragenlijsten van alle deelnemers geretourneerd zijn, zal ik u informeren over de volgende Delphi-rondes. Het invullen van dit eerste vragenformulier neemt naar schatting twintig minuten tijd in beslag. Bij vragen over het formulier kunt u mij e-mailen of bellen.

Fieke Steneker

Tel nr. 06-43787082 of 071-5140182 E-mailadres: [email protected] Postadres: Burggravenlaan 186, 2313 JA, Leiden

124

Begin vragenlijst 1 Delphi-studie thuisonderwijs

A. In de interviews zijn verschillende mogelijke voor- en nadelen van thuisonderwijs genoemd. Dit eerste deel van de vragenlijst gaat daarover. Kruist u hieronder in kolom 1 aan of u van mening bent dat – als de mogelijkheden tot het geven van thuisonderwijs verruimd worden, dus als thuisonderwijs aan een minder selecte groep gegeven zou worden dan nu het geval is - thuisonderwijs gemiddeld beter, even goed of slechter voor de bij nummer 1 t/m 12 genoemde vaardigheden of aspecten kan zijn dan schoolonderwijs. Probeer bij elke vraag een (voorlopig) standpunt in te nemen. Geeft u vervolgens in kolom 2 - tenzij u bij de vraag in de vorige kolom ‘even goed’ heeft aangevinkt en dus geen verschil in vaardigheden verwacht tussen thuisonderwezen kinderen en schoolonderwezen kinderen - op een schaal van 1 tot 10 aan hoe groot u het door u aangevinkte verschil in de vaardigheid of het aspect tussen schoolonderwezen kinderen en thuisonderwezen kinderen acht (1 = een heel klein verschil, 10 = een heel groot verschil). Daarna kruist u in kolom 3 aan welke verschillen in vaardigheden/aspecten van thuisonderwezen kinderen u belangrijke redenen vindt voor het verruimen van de mogelijkheden van thuisonderwijs en/of voor het níet verruimen van de mogelijkheden van thuisonderwijs (dus dat de genoemde vaardigheid bij schoolonderwijs eigenlijk genoeg of beter ten goede komt). Het aankruisen van een hokje is vrij. Ten slotte vult u bij elk nummer de tweede regel op dezelfde manier in, maar dan voor wat u denkt dat het antwoord van de gemiddelde Nederlander (het mediane antwoord in een steekproef onder alle volwassen Nederlanders die tot het invullen van een enquête in staat zijn) zou zijn, op elke vraag.

<------Kolom 1 ------> <- Kolom 2 -> <----- Kolom 3 ----->

Thuisonderwijs is t.o.v. schoolonderwijs Geperci- gemiddeld: Belangrijke Belangrijke pieerde reden voor reden dat beter even slechter grootte meer t.o. schoolonde goed van het voor voor rwijs voor verschil genoeg is.

1. ..de sociale vaardigheden ..

Ik ------NL ------

2. .. de wiskundige vaardigheden, het Nederlands en het Engels..

125

Ik ------

NL ------

3. .. het leren wat op dat moment past ..

Ik ------NL ------

4. .. actief burgerschap ..

Ik ------NL ------

5. .. het functioneren in groepen ..

Ik ------NL ------

6. .. het maken van vrienden ..

Ik ------NL ------

7. .. de snelheid van het eigenmaken van kennis ..

Ik ------NL ------

8. .. het begrijpen van de lesstof ..

Ik ------NL ------

9. .. de levensbeschouwing ..

Ik ------

NL ------

10. .. de maatschappelijke integratie ..

Ik ------NL ------

126

11. .. de zelfstandigheid ..

Ik ------

NL ------

12. .. het geluksgevoel ..

Ik ------NL ------

.. van/door de leerling als kind en later als volwassene.

B. Een paar korte vragen.

13. Hoeveel jeugdigen ongeveer ontvangen denkt u op dit moment thuisonderwijs in plaats van schoolonderwijs? Neem in uw schatting ook de kinderen mee die (nog) geen vrijstelling van de leerplicht ontvangen hebben, maar wel thuis onderwezen worden i.p.v. op school. ______

14. In hoeverre denkt u dat een verruiming van de mogelijkheden tot het geven van thuisonderwijs zal leiden tot een groei van het aantal gezinnen waarin thuisonderwijs gegeven wordt?

Weinig Veel

15. In hoeverre denkt u dat het geven van thuisonderwijs een belasting is voor de thuisonderwijzende ouders?

Weinig Veel

16. In hoeverre denkt u dat het ontvangen van thuisonderwijs een belasting is voor de thuisonderwezen jongeren?

Weinig Veel

127

C. In de interviews en in een voorstel van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn verschillende alternatieven genoemd voor het regelen van thuisonderwijs. Dit deel van de vragenlijst gaat daarover. In hoeverre vindt u de hieronder genoemde aspecten/alternatieven van regulering wenselijk én in hoeverre vindt u ze praktisch in Nederland? Kruis aan. Kunt u bij elk nummer uw antwoorden invullen?

Helemaal niet Helemaal wel

17. Thuisonderwijs moet een manier worden om aan de leerplicht te kunnen voldoen.

Wenselijk: Praktisch:

18. Thuisonderwijs moet op meer dan levensbeschouwelijke gronden kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld ook op didactische en pedagogische gronden.

Wenselijk: Praktisch:

19. Thuisonderwijs zou verboden moeten worden.

Wenselijk: Praktisch:

20. Aan thuisonderwijs hoeven geen eisen gesteld te worden. Thuisonderwijs is vrij.

Wenselijk: Praktisch:

21. Thuisonderwijsgezinnen moeten verplicht geregistreerd worden.

Wenselijk: Praktisch:

22. Thuisonderwijzers moeten gecertificeerd zijn voor het mogen geven van thuisonderwijs.

Wenselijk: Praktisch:

23. In allochtone thuisonderwijsgezinnen die gericht zijn op een terugkeer naar hun land van herkomst, hoeft geen Nederlands gesproken te worden.

128

Wenselijk: Praktisch:

24. De aspirant ‘hoofd’thuisonderwijzer moet minimaal een jaar een onderwijscursus volgen, voordat hij of zij thuisonderwijs mag gaan geven.

Wenselijk: Praktisch:

25. a. Thuisonderwijzers moeten een plan tonen voor hoe zij het thuisonderwijs willen geven.

Wenselijk: Praktisch:

b. De uitvoering van het plan van thuisonderwijzers moet regelmatig gecontroleerd worden.

Wenselijk: Praktisch:

26. Thuisonderwijzers moeten jaarlijks een gesprek hebben met een leerplichtambtenaar zonder dat de leerplichtambtenaar inhoudelijk op het thuisonderwijs in mag gaan.

Wenselijk: Praktisch:

27. a. Er moeten inhoudelijke eisen opgesteld worden voor thuisonderwijs door een groep binnen de onderwijsinspectie die in thuisonderwijs gespecialiseerd is.

Wenselijk: Praktisch:

b. Inspecteurs van de onderwijsinspectie moeten regelmatig controleren of de voor thuisonderwijs opgestelde inhoudelijke eisen nagevolgd worden in elk gezin waar thuisonderwijs gegeven wordt.

Wenselijk: Praktisch:

129

28. Inspecteurs van thuisonderwijs, of dit nu leerplichtambtenaren zijn of mensen van de onderwijs inspectie, moeten op onverwachte momenten een huisbezoek kunnen brengen aan thuisonderwijsgezinnen.

Wenselijk: Praktisch:

29. Thuisonderwijs moet gecombineerd kunnen worden met het volgen van lessen buitenshuis, bij andere docenten dan de ouders.

Wenselijk: Praktisch:

30. Thuisonderwezenen moeten jaarlijks individueel een CITO-toets afleggen.

Wenselijk: Praktisch:

31. Thuisonderwezen leerlingen moeten, als zij hun middelbare onderwijs ook thuis volgen, verplicht staatsexamen doen van de middelbare school.

Wenselijk: Praktisch:

32. Het geven van thuisonderwijs moet gepromoot worden onder (m.n. jonge) ouders.

Wenselijk: Praktisch:

33. Thuisonderwijzers moeten alle investeringen in het onderwijs aan hun kind(eren) zelf betalen (behalve het eventuele overheidstoezicht erop).

Wenselijk:

Praktisch:

D. In Nederland bestaan wetten en bepalingen die het onderwijs omkleden. Dit deel van de vragenlijst gaat daarover. In hoeverre zouden de volgende zaken volgens u eventueel als inhoudelijke eis gesteld kunnen worden aan thuisonderwijs? Geef uw standpunt aan over de wenselijkheid en praktiseerbaarheid van élke eis.

130

Kruist u vervolgens aan bij welke artikelen/eisen u de mogelijkheden tot naleving onvoldoende in Onvoldoende Onvoldoende in thuisonderwijs en/of onvoldoende in in schoolonderwijs schoolonderwijs vindt. Bij deze vragen bent u vrij thuisonderwijs of u een hokje aankruist.

< Helemaal niet Helemaal wel>

34. Onderwijzers moeten het leerproces van kinderen enigszins sturen en structureren (naar uitspraak Raad van State in zaak over particuliere school ‘De Koers’).

Wenselijk: Praktisch:

35. Onderwijs dient gericht te zijn op een zo volledig mogelijke ontplooiing van de talenten van het kind (naar artikel 29 IVRK*).

Wenselijk: Praktisch: 36. Onderwijs moet leerlingen respect bijbrengen voor de grondrechten van de mens (naar artikel 29 IVRK).

Wenselijk: Praktisch:

37. De leerling moet verdraagzaamheid worden bijgebracht voor andere dan de eigen culturen (naar artikel 29 IVRK).

Wenselijk: Praktisch:

38. Onderwijs dient kinderen voor te bereiden op het dragen van verantwoordelijkheid in een vrije samenleving (naar artikel 29 IVRK).

Wenselijk: Praktisch:

39. Kinderen hebben recht op onderwijs dat aansluit bij en eerbied bijbrengt voor de eigen ouders en diens culturele identiteit (naar artikel 29 IVRK).

Wenselijk: 131

Praktisch:

*IVRK=Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind. Dit verdrag is rechtsgeldig in Nederland

E. Verschillende regelingen van thuisonderwijs kunnen verschillende gevolgen met zich meebrengen. Onder de geïnterviewden is verschil te vinden in het denken over de gevolgen van regulering van thuisonderwijs. Dit deel van de vragenlijst gaat daarover. Welke impact op verschillende gebieden verwacht u van de hieronder genoemde vormen van regulering van thuisonderwijs? Kruis bij elk nummer uw antwoord aan onder elke kolom.

Aanzuigende De positieve Misstanden in Weinigwerking op Vee mogelijkheden van thuisonderwijs (op thuisonderwijs thuisonderwijs welk gebied dan ook) komen goed tot hun recht

Weinig Veel Weinig Veel Weinig Veel

40. Heldere toelatingsregels thuisonderwijs, maar geen toezicht op thuisonderwijs.

41. Geen toelatingsregels, maar wel meer toezicht op thuisonderwijs.

42. Heldere toelatingsregels en meer toezicht.

43. Volledige vrijheid thuisonderwijs.

44. Heldere toelatingsregels, verplicht plan door thuisonderwijzers, geen inhoudelijk toezicht, wel jaarlijks gesprek tussen thuisonderwijzende ouders en een leerplichtambtenaar.

132

Mogelijkheid tot het geven van feedback aan de maker van de vragenlijst: ......

Einde vragenlijst 1 Delphi-studie thuisonderwijs. Bedankt voor uw medewerking.

133

Vragenlijst 2 Delphi-studie thuisonderwijs

Beste meneer/mevrouw ……,

Enkele weken geleden heeft u vragenlijst 1 van mijn Delphi-studie naar thuisonderwijs ingevuld. Nu doe ik u zoals afgesproken de tweede vragenlijst toekomen. Dit is uw persoonlijke vragenlijst. In deze vragenlijstronde wordt u uitgedaagd uw eigen standpunt te overdenken met behulp van de standpunten van de andere respondenten. Deze manier van enquêteren is wellicht wat onwennig voor u. Het is echter een erkende manier van wetenschappelijk onderzoek doen, namelijk de Delphi-methode. Deze methode wordt ingezet bij het onderzoeken van controversiële onderwerpen. U bent onderling zeer verdeeld van mening over het onderwerp thuisonderwijs. Daarom leent dit onderwerp zich voor een Delphi-studie. Misschien kunt u zich een debat voorstellen. In een debat reageren deelnemers op elkaars meningen. In het begin van een debat staan deelnemers soms lijnrecht tegenover elkaar wat hun standpunten betreft. Idealiter laten zij zich echter door elkaars standpunten met bijbehorende argumenten beïnvloeden, waardoor ze op het einde van het debat meer overeenstemming bereiken. Realiseert u zich dat het soms zinnig kan zijn aan de eigen mening vast te houden, maar dat u dat pas kunt doen nadat u de meningen van anderen overdacht hebt. Als u echt zo zeker bent van uw zaak, moet u in staat zijn argumenten van anderen te weerleggen met behulp van uw eigen argumenten. Het volgende wil ik u alvast meegeven ter informatie. Bedenkt u zich dat u het veld van thuisonderwijs niet goed overzien heeft als u meent dat er geen misstanden (zoals sektarisch denken / ‘dwaalleren’) in thuisonderwijs voorkomen, maar ook als u meent dat er geen positieve kanten van thuisonderwijs (enorme leeropbrengsten) bestaan. Als onderzoeker ben ik beide kanten van de medaille veelvuldig tegengekomen. Met deze gedachten in uw achterhoofd kunt u de vragenlijst van de volgende pagina’s invullen. Ik wens u daar veel succes mee. Neem ongeveer een half uur of meer de tijd voor de beantwoording. U wordt gevraagd weloverwogen te reageren en daar de tijd voor te nemen. Ik zie uw ingevulde vragenlijst in week 7 terug.

Met vriendelijke groeten,

Fieke Steneker Tel nr. 06-43787082 of 071-5140182 E-mailadres: [email protected] Postadres: Burggravenlaan 186, 2313 JA, Leiden

134

Informatie

Voordat u de vragenlijst invult, kunt u onderstaande informatie lezen over de deelnemersgroep van deze Delphi-studie en de manier waarop de uitkomsten van de eerste Delphi-ronde geanalyseerd zijn. Deze informatie heeft u nodig om op een evenwichtige manier te bepalen in hoeverre u uw mening laat beïnvloeden door de mening van anderen.

Met wie bent u in ‘debat’?

U moet weten dat de volgende personen geïnterviewd zijn ten behoeve van dit onderzoek: een senior beleidsadviseur van de PvdA-fractie Tweede Kamer, een Tweede Kamerlid van het CDA, een onderwijsjurist, twee bestuurders van de Nederlandse Vereniging voor Thuisonderwijs (die zelf ook thuisonderwijs geven), een vrouw die zelf lange tijd thuis onderwezen is en daar negatieve herinneringen aan heeft, een vrouw die zelf thuisonderwijs gegeven heeft en daar positieve ervaringen mee heeft en een persoon die veel wetenschappelijk onderzoek naar thuisonderwijs gedaan heeft. Deze personen, behalve de beleidsadviseur van de PvdA en het kamerlid van het CDA, vormen tevens de deelnemersgroep van de vragenlijststudie. In plaats van de beleidsadviseur van de PvdA doet nu een vrouw mee aan het vragenlijstonderzoek die een email geschreven heeft aan de PvdA waarin ze een zorg uit over een thuisonderwijsgezin bij haar in de woonplaats. Hiermee is het aantal deelnemers van de discussierondes op zeven personen uitgekomen. Van hen zijn twee personen uitgesproken tegen thuisonderwijs en drie personen uitgesproken voor. Twee personen bevinden zich meer in het midden met hun standpunt; ze zien voordelen van thuisonderwijs in en zijn tevens bedacht op misstanden in thuisonderwijs. De uitvaller van het CDA was vooral positief over thuisonderwijs. Verder zult u zien dat ook ik, de onderzoeksleider, in deze ronde af en toe mijn mening naar voren laat komen. Inmiddels ben ook ik namelijk redelijk deskundig over het onderwerp van onderzoek geworden en zie ik het als mijn plicht punten naar voren te brengen die u wellicht over het hoofd gezien heeft. Ik hoop dat u dat kunt waarderen.

De analysemethode van deze Delphi-studie

Ik heb voor elke vraag van de vorige vragenlijst berekend of jullie overeenstemden in de antwoorden die jullie gaven. De maat voor overeenstemming die ik genomen heb is: de gestandaardiseerde modus min de gestandaardiseerde mediaan is 1.0. of kleiner en de gestandaardiseerde interkwartielrange is 1.5 of kleiner. Deze maten zijn in een ander Delphi-onderzoek ook gebruikt.

Ik deel u in deze ronde mede op welke vragen overeenstemming door jullie bereikt is. De vragen waarop geen overeenstemming in antwoorden bereikt is, stel ik u in deze ronde opnieuw. U krijgt bij de herhaalde vragen het gemiddelde antwoord van de deelnemers en een maat voor de spreiding van de antwoorden van de deelnemers te 135

zien. Dit kan u helpen opnieuw uw antwoord te bepalen. Ook ziet u welk antwoord u zelf in de vorige vragenlijstronde op de betreffende vraag gegeven heeft. De volgende symbolen gebruik ik om dit weer te geven:

Spreiding: Mediaan (is een soort van gemiddelde):

Uw antwoord:

Bij elke vraag zijn er twee mogelijkheden: u wijzigt uw eerdere antwoord óf u blijft bij uw eerdere antwoord. Wanneer u het antwoord dat u in de vorige ronde gaf niet wijzigt, móet u aangeven waarom u dat niet doet. Nogmaals, deze manier van bevraging dient ter overdenking van uw antwoord en niet om u te dwingen van standpunt te veranderen.

Begin vragenlijst 2 Delphi-studie thuisonderwijs

A. Voor- en nadelen van thuisonderwijs

Over twaalf vaardigheden van thuisonderwezen kinderen heb ik uw standpunt gevraagd.

Over de volgende vaardigheden is overeenstemming bereikt:

Thuisonderwijs is beter voor leerlingen beter voor.. - het leren van hetgeen op dat moment past - de snelheid van het eigen maken van kennis - het begrijpen van de lesstof - de levensbeschouwing - de zelfstandigheid ..dan schoolonderwijs.

Schoolonderwijs is voor leerlingen beter voor .. - het functioneren in groepen - maatschappelijke integratie .. dan thuisonderwijs.

Opmerking maker vragenlijst:

136

Uw overeenstemming over de positiviteit van thuisonderwijs voor levensbeschouwing van de leerling nu en later als volwassene verbaast me eerlijk gezegd. Heeft u er ooit over nagedacht dat thuisonderwijsgezinnen er vaak alternatieve/ongangbare (bijvoorbeeld zeer leerstellige, indoctrinerende of zweverige) levensbeschouwingen op na houden? Maakt u zich er ook (wel eens) zorgen over dat kinderen die thuis onderwezen worden bijvoorbeeld in een sekte-achtige stroming kunnen belanden? Ik maak me over dit aspect van thuisonderwijs het meeste zorgen, terwijl ik aan de andere kant wel het belang in zie van aandacht voor levensbeschouwing. Geeft u uw mening over dit onderwerp: ______

Vul de volgende meerkeuzevragen opnieuw in voor u persoonlijk. Als u uw antwoord wijzigt, kruist u een ander hokje aan dan het hokje waar het stipje bij staat. Als u uw antwoord niet verandert, geeft u met een argument aan waarom niet.

Thuisonderwijs is t.o.v. schoolonderwijs gemiddeld: beter even slechter voor goed voor voor

1. .. het geluksgevoel ..

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument: ______

2. .. het maken van vrienden ..

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

3. .. de wiskundige vaardigheden, het Nederlands en het Engels..

Ik wijzig mijn antwoord: 137

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

4. ..de sociale vaardigheden ..

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

5. .. actief burgerschap ..

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

…. van/door de leerling als kind en later als volwassene.

Passend leren, snelheid leren, begrip lesstof, levensbeschouwing en zelfstandigheid worden door 4 of 5 van de 7 respondenten als belangrijke redenen voor meer thuisonderwijs genoemd.

De gemiddelde Nederlander is volgens jullie mogelijk een stuk negatiever dan jullie zelf gemiddeld over de invloed van thuisonderwijs op de volgende aspecten: sociale vaardigheden, wiskunde, Nederlands, Engels, leren wat op dat moment past, snelheid eigen maken kennis, begrip lesstof, levensbeschouwing, zelfstandigheid en geluksgevoel. Geeft u aan hoe het volgens u mogelijk is dat de gemiddelde Nederlander mogelijk negatiever is over deze aspecten dan de Delphi-onderzoeksgroep. ______

B. Enkele korte vragen.

Vul opnieuw in.

138

6. Jullie gemiddelde antwoord over het aantal kinderen dat thuis les krijgt in Nederland is:

2039

[Wist u dat bijvoorbeeld ook leerlingen die ziek zijn, een handicap hebben, gedragsproblemen hebben op school, gepest worden, niet lekker in hun vel zitten, psychische problemen hebben, psychosociale stoornissen hebben en kinderen van rondtrekkende ouders en zendelingen door hun ouders en/of thuis onderwezen kunnen worden? Ik denk zelf dat jullie gemiddelde antwoord wel in de buurt kan liggen van het aantal Nederlandse jeugdigen dat thuis onderwezen wordt in totaal.]

Uw antwoord was 3342

Ik wijzig mijn antwoord: ______

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

7. In hoeverre denkt u dat een verruiming van de mogelijkheden tot het geven van thuisonderwijs zal leiden tot een groei van het aantal gezinnen waarin thuisonderwijs gegeven wordt?

Ik wijzig mijn antwoord:

Weinig Veel

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

8. In hoeverre denkt u dat het geven van thuisonderwijs een belasting is voor de thuisonderwijzende ouders?

Ik wijzig mijn antwoord:

Weinig Veel

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

9. In hoeverre denkt u dat het ontvangen van thuisonderwijs een belasting is voor de thuisonderwezen jongeren?

Ik wijzig mijn antwoord:

Weinig Veel

139

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

Opmerking maker vragenlijst.

Uw gemiddelde antwoord over belasting van thuisonderwijs voor thuis onderwezen kinderen verbaast me. U denkt gemiddeld dat thuis onderwezen worden niet zo’n grote belasting is. Ik wil u uitdagen na te denken of het vanzelf gaat dat thuis onderwezen kinderen zulke grote leeropbrengsten bereiken, zo zelfstandig worden en zo verantwoordelijk worden (zoals uit wetenschappelijk onderzoek blijkt)? Is het voor een kind niet een belasting dat het harder ‘moet’ leren dan andere kinderen en dat het meer weet dan veel leeftijdsgenoten? Is de daaruit vloeiende zelfstandigheid en verantwoordelijkheid niet een belasting (hoe positief het ook gebruikt kan worden)? En stel dat ouders dwangmatig in thuisonderwijs gaan staan. Hoe groot is dan de belasting voor de thuis onderwezen kinderen? Hoe groot is de belasting om als volwassene eventueel uit een sekte te moeten kruipen waar men als kind in opgenomen is en om zich eventueel zich van de eigen familie te moeten losmaken? Hoe groot is de belasting om te moeten verwerken dat je op een andere manier opgegroeid bent dan de meeste mensen om je heen en om te moeten onderzoeken of het goed of niet goed geweest is dat je thuisonderwijs gehad hebt? Reageert u daarop: ______

C. Regelen

Huidige regels voor thuisonderwijs Er bestaan momenteel géén regels voor thuisonderwijs in Nederland. Dat betekent dat als kinderen niet naar school kunnen gaan of hun ouders geen passende school voor hen kunnen vinden, ze niet onderwezen hoeven te worden. Ook betekent het dat er op het thuisonderwijs dat wel gegeven wordt, niet toegezien wordt.

Informatie over politieke ontwikkelingen van thuisonderwijs Reeds jaren wordt gedebatteerd door leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal over beleid voor thuisonderwijs. Momenteel is een meerderheid van de Tweede Kamerleden die zich bezig houden met onderwijs (de leden van de vaste commissie van OCW in de Tweede Kamer), voor instandhouding van vrijstelling van de leerplichtwet op basis van richtingbezwaren van de ouders tegen alle scholen tot in redelijke afstand van de woning. Richtingbezwaren worden genomen op godsdienstige en/of levensbeschouwelijke gronden. Hiermee is een meerderheid van de vaste commissie van OCW in de Tweede Kamer voor instandhouding van thuisonderwijs. Liever zien zij namelijk dat vrijgestelden van de leerplicht (leerplicht is in Nederland schoolplicht) thuis les krijgen dan helemaal geen les krijgen. 140

Vrijwel alle leden van de vaste commissie van OCW in de Tweede Kamer spreken zich positief uit over het opstellen van regels voor thuisonderwijs. Momenteel ligt een voorstel voor regulering van thuisonderwijs dat van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de minister van OCW uitgegaan is, aan de Tweede Kamer voor. Dit voorstel komt in de laatste vraag van deze vragenlijst terug. Het ziet er naar uit dat thuisonderwijs voorlopig mag blijven bestaan, maar dat het geven van thuisonderwijs niet lang meer volledig vrij zal zijn.

Informatie over juridische aspecten van thuisonderwijs De wet die het meeste zegt over de mogelijkheid en noodzakelijkheid van het bestaan van thuisonderwijs in Nederland is naar mijn mening artikel 23 lid 2van de Nederlandse grondwet:

Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die onderwijs geven, een en ander bij de wet te regelen.

Deze wet bepaalt mijns inziens dat onderwijs zowel op school als thuis mag plaatsvinden. Tevens bepaalt het dat de overheid op thuisonderwijs moet toezien. Internationale kinder- en mensenrechten, waarvan de (denk ik) belangrijkste eerder in dit Delphi-onderzoek naar voren gekomen zijn, bepalen dat kinderen recht hebben op goed onderwijs. Naar mijn mening wordt dit recht voor thuisonderwezen kinderen momenteel niet gewaarborgd. Ook daarom zou thuisonderwijs gecontroleerd moeten worden bij de wet. Ook juridisch gezien kunnen jullie er dus vanuit gaan dat thuisonderwijs blijft bestaan en dat er toezicht op thuisonderwijs gaat komen. Een vreemde constructie in de Nederlandse onderwijswetgeving vind ik zelf dat er wel een leerplicht in Nederland bestaat voor minderjarigen, maar dat die leerplicht het ingeschreven staan op een school inhoudt en dat leerlingen die niet in staat zijn naar een school te gaan – maar wel om thuis onderwezen te worden – niet alleen van de schoolplicht maar ook van de leerplicht vrijgesteld zijn!

Wat het reguleren van thuisonderwijs betreft hebben (ook) jullie over het volgende overeenstemming bereikt:

- Er moet een verruiming komen van de gronden waarop thuisonderwijs plaats mag vinden, bijvoorbeeld naar didactisiche (onderwijskundige) of pedagogische (opvoedkundige) gronden.

- Het geven van thuisonderwijs mag niet volledig vrij zijn.

Wat verder opvalt aan jullie antwoorden is dat jullie gemiddeld het bestaan van de mogelijkheid voor het volgen van lessen buitenshuis voor thuisonderwezen kinderen zeer wenselijk vinden!

Informatie over mogelijkheid combinatie van thuisonderwijs en lessen buitenshuis

141

Jullie mogen weten dat het combineren van thuisonderwijs en het volgen van lessen door andere docenten dan de ouders helaas juist het enige aspect van regulering van thuisonderwijs is dat één van de geïnterviewden uit de Tweede Kamer niet uitvoerbaar leek. Misschien dat als er veel meer thuisonderwijs gegeven gaat worden, deze mogelijkheid op den duur wel gecreëerd kan worden, naar mijn idee, maar dan enkel voor wat betreft erkende onderwijsvormen. Het volgen van gastlessen bij een persoon die niet erkend is als onderwijzer of thuisonderwijzer, zal misschien niet mogelijk worden. Het combineren van thuisonderwijs en onderwijs op een school waar de leerplicht vervuld kan worden, is momenteel volgens de geïnterviewde niet toegestaan en zal ook moeilijk geregeld kunnen worden in de toekomst. Praktisch gezien is dit gewoon zeer lastig te regelen.

De vraag over regulering die voor jullie rest is: hoe zouden jullie omgaan met een grotere toegang tot het geven van thuisonderwijs en het verbinden van regels aan thuisonderwijs (de zaken waarover jullie het eens zijn)?

Vul daartoe de volgende vragen opnieuw in.

[Omdat de mate van praktisch zijn van aspecten van regulering moeilijk door jullie beantwoord leek te kunnen worden (jullie verschilden ontzettend van mening over het praktisch zijn van elke regeling), hoeven jullie niet meer op de praktiseerbaarheid van elke regeling in te gaan, enkel op de wenselijkheid.]

In hoeverre vindt u wenselijk:

Weinig Veel

10. Het volgen van thuisonderwijs moet een manier worden om aan de leerplicht te kunnen voldoen.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

11. Thuisonderwijsgezinnen moeten verplicht geregistreerd worden.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

12. Thuisonderwijzers moeten gecertificeerd zijn voor het mogen geven van thuisonderwijs.

142

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

13. In allochtone thuisonderwijsgezinnen die gericht zijn op een terugkeer naar hun land van herkomst, hoeft geen Nederlands gesproken te worden.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

14. De aspirant ‘hoofd’thuisonderwijzer moet minimaal een jaar een onderwijscursus volgen, voordat hij of zij thuisonderwijs mag gaan geven.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

15. a. Thuisonderwijzers moeten een plan tonen voor hoe zij het thuisonderwijs willen geven.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

b. De uitvoering van het plan van thuisonderwijzers moet regelmatig gecontroleerd worden.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

16. Thuisonderwijzers moeten jaarlijks een gesprek hebben met een leerplichtambtenaar zonder dat de leerplichtambtenaar inhoudelijk op het thuisonderwijs in mag gaan.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

143

17. a. Er moeten inhoudelijke eisen opgesteld worden voor thuisonderwijs door een groep binnen de onderwijsinspectie die in thuisonderwijs gespecialiseerd is.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

c. Inspecteurs van de onderwijsinspectie moeten regelmatig controleren of de voor thuisonderwijs opgestelde inhoudelijke eisen nagevolgd worden in elk gezin waar thuisonderwijs gegeven wordt.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

18. Inspecteurs van thuisonderwijs, of dit nu leerplichtambtenaren zijn of mensen van de onderwijsinspectie, moeten op onverwachte momenten een huisbezoek kunnen brengen aan thuisonderwijsgezinnen.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

19. Thuisonderwijs moet gecombineerd kunnen worden met het volgen van lessen buitenshuis, bij andere docenten dan de ouders.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

20. Thuisonderwezenen moeten jaarlijks individueel een CITO-toets afleggen.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

21. Thuisonderwezen leerlingen moeten, als zij hun middelbare onderwijs ook thuis volgen, verplicht staatsexamen doen van de middelbare school.

144

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

22. Het geven van thuisonderwijs moet gepromoot worden onder ouders (van m.n. jonge kinderen).

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

23. Thuisonderwijzers moeten alle investeringen in het onderwijs aan hun kind(eren) zelf betalen (behalve het eventuele overheidstoezicht erop).

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet: Argument.______

Alhoewel u wellicht moeite heeft met het inschatten van de praktiseerbaarheid van elke aspect van regulering, heeft u wel overeenstemming over de praktiseerbaarheid van de volgende aspecten bereikt:

- Registratie van thuisonderwijsgezinnen is praktisch

- Een verplichte jaarlijkse Cito-toets voor thuisonderwezenen is niet praktisch.

Opmerking maker vragenlijst.

Ik ben benieuwd waarom u een jaarlijkse Cito-toets afname bij thuis onderwezenen niet praktisch vindt. Naar mijn mening is een jaarlijks afnamemoment van de Cito-toets bij thuis onderwezen kinderen zeer praktisch, omdat dit efficiënt in groepjes gedaan zou kunnen worden en de Cito-toetsen bovendien al bestaan. Met behulp van Cito-toetsresultaten kan de overheid evalueren of het beleid voor thuisonderwijs slaagt. Ik maak me ook geen zorgen over het uitgaan van een remmende werking op de mogelijkheden van thuisonderwijs door een toets. Ik verwacht dat een toets juist als een stok achter de deur fungeert en dat thuisonderwijzers erbij tevens hun vrijheid in lesmethodes en verdiepingsaspecten kunnen blijven behouden. Ik verwacht ook dat de inhoud van de Cito-toets overeenkomt met wat een kind in een gezonde leerontwikkeling zich (minimaal) eigen maakt, wat ook bij thuisonderwijs het geval zou moeten zijn. Cito heeft jarenlange ervaring met het maken van toetsen. Hoe denkt u hierover? ______145

______

D. Wetten en bepalingen

U heeft overeenstemming bereikt over het volgende.

De volgende wetten en bepalingen zouden voor thuisonderwijs moeten gelden:

- Minimaal enige mate van sturing en structurering door de onderwijzer van het leerproces van de leerlingen.

- De talenten en mogelijkheden van het kind moeten zoveel mogelijk ontplooid worden.

- Onderwijs dient voor te bereiden op het dragen van verantwoordelijkheid in een vrije samenleving.

Vul de volgende vragen opnieuw in.

De volgende bepalingen moeten ook voor thuisonderwijs gelden:

Wenselijk: Weinig Veel

24. Onderwijs moet leerlingen respect bijbrengen voor de grondrechten van de mens (naar artikel 29 IVRK).

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

25. De leerling moet verdraagzaamheid worden bijgebracht voor andere dan de eigen culturen (naar artikel 29 IVRK).

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

26. Kinderen hebben recht op onderwijs dat aansluit bij en eerbied bijbrengt voor de eigen ouders en diens culturele identiteit (naar artikel 29 IVRK).

Ik wijzig mijn antwoord:

146

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

Over het praktisch zijn van de toepassing van elke wet in thuisonderwijssituaties heeft u geen overeenstemming bereikt.

Ik heb u ook gevraagd waar u vond dat de bepaling of wet voldoende nageleefd kan worden: in een schoolsituatie of in een thuisonderwijssituatie.

U bent erover eens dat ..

- .. het bijbrengen van verantwoordelijkheid in een vrije samenleving zowel op school áls thuis kan geschieden.

E. Impact.

U bent erover eens dat de mogelijkheden van thuisonderwijs niet goed tot hun recht komen als..

- ..toelatingsregels gelden voor thuisonderwijs, maar geen toezicht op thuisonderwijs bestaat.

Vul de volgende vragen opnieuw in.

Aanzuigende werking

Ik verwacht in zoverre een aanzuigende werking uitgaan van .. op thuisonderwijs:

Weinig Veel

27. ..heldere toelatingsregels thuisonderwijs, maar geen toezicht op thuisonderwijs.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

28. ..geen toelatingsregels, maar wel meer toezicht op thuisonderwijs

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

29. ..heldere toelatingsregels en meer toezicht.

147

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

30. ..volledige vrijheid thuisonderwijs.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

31. ..heldere toelatingsregels, verplicht plan door thuisonderwijzers, geen inhoudelijk toezicht, wel jaarlijks gesprek tussen thuisonderwijzende ouders en een leerplichtambtenaar. [Dat is het plan voor het regelen van thuisonderwijs dat nu voorligt aan de Tweede Kamer.]

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

De positieve mogelijkheden van thuisonderwijs komen goed tot hun recht

Ik verwacht in zoverre dat de kansen van thuisonderwijs goed tot hun recht komen bij ..:

Weinig Veel

32. ..geen toelatingsregels, maar wel meer toezicht op thuisonderwijs

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

33. ..heldere toelatingsregels en meer toezicht.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

148

34. ..volledige vrijheid thuisonderwijs.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

35. ..heldere toelatingsregels, verplicht plan door thuisonderwijzers, geen inhoudelijk toezicht, wel jaarlijks gesprek tussen thuisonderwijzende ouders en een leerplichtambtenaar. [Dat is het plan voor het regelen van thuisonderwijs dat nu voorligt aan de Tweede Kamer.]

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

Misstanden in thuisonderwijs (op welk gebied dan ook)

Ik verwacht dat in zulke mate of in zoveel gevallen misstanden in thuisonderwijs zullen voorkomen bij…

Weinig Veel

36. ..heldere toelatingsregels thuisonderwijs, maar geen toezicht op thuisonderwijs.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

37. ..geen toelatingsregels, maar wel meer toezicht op thuisonderwijs

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

38. ..heldere toelatingsregels en meer toezicht.

Ik wijzig mijn antwoord:

149

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

39. ..volledige vrijheid thuisonderwijs.

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

40. ..heldere toelatingsregels, verplicht plan door thuisonderwijzers, geen inhoudelijk toezicht, wel jaarlijks gesprek tussen thuisonderwijzende ouders en een leerplichtambtenaar. [Dat is het plan voor het regelen van thuisonderwijs dat nu voorligt aan de Tweede Kamer.]

Ik wijzig mijn antwoord:

Ik wijzig mijn antwoord niet. Argument:______

Mogelijkheid tot het geven van feedback aan de maker van de vragenlijst: ......

Einde vragenlijst 2 Delphi-studie thuisonderwijs. Dit was de laatste Delphi- ronde. U krijgt mijn volledige scriptie (onderzoeksrapport) toegestuurd als deze beoordeeld is. Als u al eerder benieuwd bent naar resultaten van mijn scriptie- onderzoek of als u wilt corresponderen over de uitkomsten, kunt u met mij contact opnemen. Bedankt voor uw medewerking.

150

Samenvattingen parlementaire documenten, genummerd

1. Vaststelling van de begroting van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen voor het jaar 1994; verslag van een mondeling overleg Kamerstuk 23 400 VIII Nr. 56 21 februari 1994 Tweede Kamer

De heer De Cloe (PvdA): Wij hebben het rapport van de Werkgroep ziekenhuisonderwijs ontvangen. In het rapport wordt veel nadruk gelegd op de positie van het thuisonderwijs. Uit een eerder onderzoek van het RION is gebleken dat dit thuisonderwijs niet tot de meest succesvolle vormen van onderwijs gerekend kan worden. Iedereen weet uit zijn praktijkervaring dat de onderwijsverzorging bij de zieke leerlingen thuis een probleem is, zeker wanneer de school buiten de woonplaats is gelegen. De nadruk die in het rapport wordt gelegd op het thuisonderwijs lijkt vanzelfsprekend, maar een en ander is in de praktijk niet zo gemakkelijk te realiseren. Eerdergenoemd RION-onderzoek geeft er ook geen aanleiding toe om alle vertrouwen op dit punt te hebben. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister. [Reactie van de minister niet gevonden].

2. Vragen van het lid Stellingwerf (RPF) over thuisonderwijs Aanhangselnummer 702 27 februari 1997 Tweede Kamer

Vragen van tweede kamerlid Stellingwerf (RPF) over thuisonderwijs aan de regering. Staatssecretaris Netelenbos van OCW geeft antwoord. Kamerlid: Bent u ervan op de hoogte dat er ouders zijn die op basis van principiële bezwaren tegen regulier onderwijs thuisonderwijs aan hun kinderen geven? Staatssecretaris: Ja. Kamerlid: Wat zijn de criteria voor het verlenen van toestemming voor thuisonderwijs?

151

Staatssecretaris: [Legt artikel 5 onder b van de leerplichtwet uit en hoe deze wordt uitgevoerd.] Kamerlid: Kan er toezicht op thuisonderwijs komen? Staatssecretaris: Nee, want de kinderen die thuisonderwijs krijgen, zijn vrijgesteld van de leerplicht. Overigens waren er vorig jaar 160 gevallen van vrijstelling op basis van artikel 5 onder b van de leerplichtwet.

3. Vragen van het lid Lambrechts (D66) over een schijnbaar illegale school in Rotterdam Aanhangselnummer 29 1 oktober 1997 Tweede Kamer

Vragen van het lid Lambrechts (D66) over een schijnbaar illegale school in Rotterdam. Staatssecretaris Netelenbos van OCW geeft antwoord. Kamerlid: Bent u op de hoogte van een ‘illegale school’ voor ongeveer 20 kinderen in Rotterdam? Staatssecretaris: Ja, maar het is de vraag of hier van een school gesproken kan worden. Het gaat waarschijnlijk om kinderen die van de leerplicht vrijgesteld zijn. Kamerlid: Is deze school eigendom van meneer <..> van wie eerdere soortgelijke ‘scholen’ zijn gesloten? Staatsecretaris: Niet dat ik weet. Kamerlid: Waarom zijn deze scholen gesloten? Staatssecretaris: Zie vorig antwoord. Kamerlid: Bent u op de hoogte van het bestaan van andere, niet erkende scholen voor kinderen in de leerplichtige leeftijd? Staatssecretaris: Nee. Kamerlid: Acht u een onderzoek naar de ‘school’ in Rotterdam niet dringend gewenst? Staatsecretaris: Ik zal de inspectie vragen informatie in te winnen over deze ‘school’. Ik sluit niet uit dat er op deze ‘school’ ook kinderen les krijgen die niet van de leerplicht vrijgesteld zijn.

152

Kamerlid: Kunnen ouders hun kind ongestraft thuishouden in de periode tussen de aanvraag van de vrijstelling en de toekenning van de vrijstelling van de leerplicht? Staatssecretaris: Er is geen sprake van een aanvraag maar van een ter kennisgeving. Na de ter kennisgeving mag thuisonderwijs gegeven worden. Als de ter kennisgeving door de rechter niet wordt erkend, ook niet in eventueel hoger beroep, moet de vrijstelling ingetrokken worden. Tot die tijd wordt de vrijstelling erkend. Kamerlid: Hoeveel van deze verzoeken om vrijstelling van de Leerplichtwet lopen er en hoeveel kinderen worden in de tussentijd thuisgehouden? Staatssecretaris: Zie vorig antwoord. Kamerlid: Is een controlerende taak voor de onderwijsinspectie in gevallen van thuisonderwijs wenselijk? Staatssecretaris: Ik zal de inspectie vragen informatie in te winnen over de betreffende ‘school’ in Rotterdam.

4. Wijziging aantal onderwijswetten i.v.m. ondersteuning onderwijs aan zieke leerlingen Kamerstuk 25871 nr. 4 15 april 1998 Tweede Kamer

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om een reactie op de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de al bijna 100 jaar actieve Stichting Onderwijs Aan Zieke Kinderen te Amsterdam. Is de regering op de hoogte van de activiteiten van deze stichting? Zijn er in andere gemeenten vergelijkbare stichtingen actief ten behoeve van het thuisonderwijs aan zieke kinderen en wat is uw oordeel over de activiteiten van deze stichting(en)? Zijn de ervaringen met het thuisonderwijs in de Amsterdamse situatie een voorbeeld van een aanpak die ook elders kan worden toegepast en zo ja, op welke wijze denkt u deze aanpak onder de aandacht te brengen van andere gemeenten?

5. Behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en

153

de Wet op het voortgezet onderwijs inzake bestuurlijke fusie tussen openbare en bijzondere scholen Vergaderingnummer 28 4 Mei 1998 Eerste Kamer

Staatssecretaris Netelenbos: Voorzitter! De heer Veling heeft gevraagd wat er nu niet mag en wat in het eerdere voorstel wel mocht. Dat is een heel interessante vraag, omdat zij omgekeerd is aan de vragen die ik tot nu toe heb gekregen. Oorspronkelijk mocht men een samenwerkingsschool starten. Om het heel simpel te zeggen: een samenwerkingsschool heeft één BRIN-nummer. In een samenwerkingsschool kon zowel openbaar onderwijs worden gegeven als bijzonder onderwijs. Ik heb in die discussie onderscheid gemaakt tussen het begrip ’’school’’ en ’’onderwijs’’. Daar kan verschillend over worden gedacht en ik heb dan ook staatsrechtsgeleerden gevraagd om daar een beschouwing over te geven. Het blijkt dat men daarover verschillend denkt. Ik volg de benadering van bijvoorbeeld prof. Akkermans en de heer Mentink, die een bepaalde invulling geven aan het onderscheid tussen school en onderwijs. Er is bijvoorbeeld thuisonderwijs, er is onderwijs in een school, je kunt op verschillende manieren onderwijs verzorgen.

6. Wijziging aantal onderwijswetten i.v.m. ondersteuning onderwijs aan zieke leerlingen; nota n.a.v. het verslag. Kamerstuk 25871 nr. 5 19 juni 1997-1998 Tweede Kamer

Staatssecretaris Netelenbos in antwoord op een vraag van de PvdA-fractie over stichtingen voor thuisonderwijs aan zieke leerlingen: Er is vanuit de rijksoverheid geen zicht op gemeentelijke initiatieven op het gebied van onderwijs aan zieke leerlingen. Het wetsvoorstel dat we bespreken, regelt dat de thuisschool van de zieke leerling zorg blijft dragen voor zijn onderwijs. De thuisschool moet uiteraard ook invulling geven aan deze verantwoordelijkheid. Vanuit dit uitgangspunt is dus geen noodzaak voor aanvullende initiatieven van gemeenten. Hoewel ik de inzet van de 154

gemeente Amsterdam voor zieke leerlingen waardeer, zie ik geen aanleiding om de Amsterdamse stichting voor thuisonderwijs aan zieke leerlingen als voorbeeld te stellen.

7. Financiële verantwoording over het jaar 2001; verslag van een algemeen overleg van de vaste commissie van OCW Kamerstuk 28380 nr. 78 10 juli 2002 Tweede Kamer

Staatssecretaris Adelmund: Het doel van de Wet op OnderwijsToezicht, die onlangs aangenomen is, is om heel inzichtelijk te maken waar het niet goed functioneert in het onderwijs. In het Onderwijsverslag staat dat het onderwijs op een meerderheid van scholen goed is. Mevrouw Lambrechts (D66): Je zult je kind maar op een school hebben die tot de minderheid behoort! Staatssecretaris Adelmund: Daar is zelfs een boek over geschreven. Mevrouw Schaapman heeft in haar boek aangegeven hoe het is als je kind in groep 7 van de montessorischool nog niet kan klokkijken, omdat het er toevalligerwijs nog niet aan toe was. Zij keek nooit naar de klok, dus hoefde zij het ook niet te leren. Dat zijn de scholen waar kinderen schade oplopen. Er zitten 200.000 kinderen van de 1,6 miljoen kinderen op een school die slecht presteert. Zo’n school hoeft niet altijd slecht te zijn geweest. Dat wisselt. Er zijn scholen die het na een slechte periode weer heel goed gaan doen. Die 200.000 kinderen hebben ook recht op goed onderwijs. Mevrouw Lambrechts (D66): Maar krijgen zij dat dan ook? Staatssecretaris Adelmund: Dat is ook precies mijn vraag. Wij hebben de Wet op OnderwijsToezicht nodig om met de scholen die het niet goed doen, afspraken ter verbetering te maken. De minister krijgt in laatste instantie de mogelijkheid om de school te sluiten. Dat is in de afgelopen decennia maar één keer gebeurd, namelijk in Havelterberg. Met de Wet op het OnderwijsToezicht hebben wij echter het instrumentarium in handen om met de besturenorganisatie te zorgen dat de kwaliteit van een school direct zal verbeteren en dat er inzicht komt in die verbetering. Het baart mij grote zorgen dat er 200.000 kinderen slecht onderwijs krijgen, omdat die 155

kinderen vaak op scholen zitten waarbij de ouders niet zullen kiezen voor thuisonderwijs of privaat onderwijs. Zij zijn overgeleverd aan het onderwijs op die school. Ik wil dus dat die kinderen goed onderwijs krijgen.

8. Vragen van het lid Van der Vlies (SGP) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de ruimte voor thuisonderwijs Aanhangselnummer 1124 12 maart 2003 Tweede Kamer

De heer Van der Vlies (SGP): Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank in Zwolle, waarbij is afgezien van rechtsvervolging voor thuisonderwijs op grond van geloofsovertuiging? Minister: Ja. De heer Van der Vlies (SGP): Aan de hand van welke criteria wordt getoetst of er sprake is van «overwegende bedenkingen tegen de richting van alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen» (Leerplichtwet 1969, artikel 5, sub b en artikel 8, lid )? Hoe wordt het begrip «redelijke afstand» in artikel 8, lid 1 van de Leerplichtwet 1969 geoperationaliseerd? De heer Van der Vlies (SGP): Het moet om godsdienstige of levensbeschouwelijke bezwaren gaan en geen andere, maar een rechter mag het gewicht van het bezwaar niet toetsen, want dat is iets persoonlijks. Voor ‘redelijke afstand’ wat betreft binnen redelijke afstand tot de woning, zijn geen nadere criteria gesteld. Het een en ander wordt afgewogen. De heer Van der Vlies (SGP): Aan welke formele en kwalitatieve voorwaarden ten aanzien van het thuisonderwijs moet worden voldaan om vrijstelling van de leerplicht te kunnen krijgen? Minister: Geen, want het geven van t.o. is geen grond voor vrijstelling van de leerplicht. De heer Van der Vlies (SGP): Heeft de uitspraak van de rechtbank in Zwolle consequenties voor de toepassing van de wetsbepalingen ten aanzien van de vrijstelling van de leerplicht op grond van godsdienstige bezwaren?

156

Minister: Waarschijnlijk wel. Eén van de voorwaarden voor het mogen vrijgestellen van de leerplicht is dat de leerling in het voorafgaande jaar niet op de school heeft gezeten waartoe zijn/haar ouders/verzorgers bezwaar hebben gemaakt. De jongere uit deze rechtspraak zat dat wel, maar omdat deze jongere toen nog niet leerplichtig was, is besloten dat hij/zij toch vrijgesteld mag worden van de leerplicht. Dit kan gevolgen hebben voor andere rechtszaken. Ik heb echter begrepen dat het Openbaar Ministerie intussen cassatie heeft ingesteld.

9. Vaststelling van de begrotingsstaat voor het ministerie van OCW voor het jaar 2003; notitie thuisonderwijs in Nederland. Kamerstuk 28600-VIII nr. 128 5 juni 2003 Tweede Kamer

Minister van der Hoeven van OCW brengt in deze notitie een lacune in de wet- en regelgeving omtrent thuisonderwijs in Nederland onder de aandacht. Over de in de notitie voorgestelde maatregelen zou ze graag nader overleg met de kamer willen voeren.

Notitie Ik hecht eraan het schoolonderwijs zo aantrekkelijk te maken dat alle leerplichtige kinderen onderwijs kunnen volgen aan een school van hun keuze. Op scholen moet respectvol omgegaan worden met elkaars overtuigingen. In enkele uitzonderingsgevallen kan toch een kind vrijgesteld worden van de verplichting een school te bezoeken. Ik zie het als mijn taak erop toe te zien dat ook de van de leerplicht vrijgestelde kinderen de kansen worden geboden die zij verdienen. Thuisonderwijs is geen recht van ouders maar een plicht om ervoor te zorgen dat leerlingen voldoende onderwijs ontvangen. Kinderen die op basis van een richtingbezwaar van de ouders zijn vrijgesteld van de leerplicht, ontvangen meestal thuisonderwijs. Het is echter niet wettelijk geregeld dat deze kinderen thuisonderwijs zouden moeten ontvangen en er bestaat ook geen toezicht op de onderwijssituatie van deze kinderen. Het is een onwenselijke situatie 157

dat op deze manier niet toegezien wordt of deze kinderen op een deugdelijke manier worden voorbereid op het zelfstandig functioneren in de maatschappij. Ik stel als maatregel de volgende wetswijziging voor: Kinderen mogen enkel vrijgesteld worden van de leerplicht (schoolplicht) als hun ouders voor hen in een alternatieve vorm van onderwijs voorzien en hierop laten toezien. De term ‘leerplicht’ zou bovendien veranderd moeten worden in ‘schoolplicht’, zodat kinderen van ouders met een richtingbezwaar niet van de leerplicht vrijgesteld worden, maar enkel van de schoolplicht. Kinderen van ouders met een richtingbezwaar moeten namelijk wel les krijgen. Ik wil deze maatregel nemen in het belang van het kind en de maatschappij, namelijk door het beter waarborgen van onderwijs voor kinderen en de toegevoegde waarde die dat kan hebben voor de maatschappij. Het is geenszins mijn bedoeling het recht van ouders op het bieden van thuisonderwijs te vergroten. Aan thuisonderwijs kunnen niet dezelfde voorwaarden verbonden worden als aan schoolonderwijs. Er kan bijvoorbeeld niet van elke ouder een onderwijsbevoegdheid verlangd worden. Op welke wijze de inspectie op thuisonderwijs toe kan zien, wordt nader uitgewerkt.

10. Eindrapport evaluatie wet ondersteuning onderwijs zieke leerlingen Bijlage bij Kamerstuk 25871 nr. 22 27 oktober 2003 Tweede Kamer

In 1999 zijn de ziekenhuisscholen opgeheven. De voormalige leerkrachten van de ziekenhuisscholen zijn veelal consulent geworden, een functie waarin zij vooral ondersteuning bieden via onderwijsbegeleidingsdiensten aan zieke leerlingen. Wat betreft onderwijs aan zieke leerlingen zien zowel de scholen als de consulenten gebrek aan personeelscapaciteit op de scholen als belangrijkste knelpunt bij het thuisonderwijs door de school zelf. Dit knelpunt stelt andere knelpunten in de schaduw en structurele oplossingen zijn er niet voor gevonden. Een ander knelpunten binnen het thuisonderwijs is het ontbreken van eenduidige regels. Er bestaan geen regels voor de inhoud van het thuisonderwijs en voor bij welke ziektebeelden thuisonderwijs gegeven mag worden in plaats van schoolonderwijs. 158

Het knelpunt van tijdgebrek voor het geven van thuisonderwijs wordt soms opgelost door het thuisonderwijs te laten verzorgen door anderen dan de leerkrachten van de thuisschool van de leerling, bijvoorbeeld freelance leerkrachten, leerkrachten van mythylscholen of de onderwijsconsulent. Het idee is opgedaan een landelijke stichting op te richten voor het geven van thuisonderwijs aan zieke leerlingen. In sommige grote besteden bestaat al jaren een dergelijke stichting. Thuisonderwijs door consulenten heeft vaak resultaat. Veel zieke leerlingen gaan ondanks hun verzuim over of slagen voor hun examens. Thuisonderwijs voor zieke leerlingen wordt niet in alle regio’s toegepast, omdat sommige OBD’s het geven van thuisonderwijs niet bij het capaciteitenpakket van consulenten vinden passen. Uit opmerkingen in de kantlijn van een vragenlijst leken we op te kunnen maken dat het fenomeen onderwijs in een ziekenhuis beter bekend was dan thuisonderwijs aan zieke leerlingen. Basisscholen proberen vaak zelf thuisonderwijs aan zieke leerlingen aan te bieden en middelbare scholen doen dat vaak via de consulent voor zieke leerlingen. Voor de school is het aanbieden van thuisonderwijs aan de zieke leerlingen een behoorlijke belasting. De leerlingen krijgen wat les van leraren in belangrijke vakken en moeten verder veel zelfstandig huiswerk maken. Volgens de consulenten raakt een zieke leerling thuis eerder in sociaal isolement ook al is de ouder aanwezig. De consulenten vinden dat de school of de overheid genoeg formatie zou moeten hebben om thuisonderwijs aan zieke leerlingen te kunnen verzorgen.

11. Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2004; verslag van een algemeen overleg Kamerstuk 29200-VIII nr. 103 1 december 2003 Tweede Kamer

De commissieleden aan het woord De heer Rouvoet (ChristenUnie) denkt dat in Nederland voor ouders een tendens bestaat meer zelfstandig keuzes te maken voor opvoeding en onderwijs voor hun kinderen en verwacht daarom dat er in de toekomst meer vraag zal zijn naar 159

particulier onderwijs en thuisonderwijs, omdat deze vormen van onderwijs aan specifieke wensen gehoor kunnen geven. Hij maakt zich echter zorgen over de wijze waarop particulier onderwijs en thuisonderwijs momenteel in Nederland geregeld zijn. In het geval van vrijstelling van de leerplicht zijn kinderen niet gewaarborgd van onderwijs. In het belang van het kind en de samenleving zou elk kind goed onderwijs moeten ontvangen. Hij kan, geredeneerd vanuit het belang van het kind, akkoord gaan met het voorstel van de minister om alleen vrijstelling te verlenen van de schoolplicht op grond van levensbeschouwelijke bezwaren als ouders een andere vorm van onderwijs aanbieden aan hun kind. Ouders met richtingsbezwaren zullen in de meeste gevallen zelf het thuisonderwijs van hun kind verzorgen. Er kunnen daarom volgens hem aan deze vorm van onderwijs slechts minimale en globale kwaliteitseisen worden gesteld, terwijl het toezicht van de inspectie op deze vorm van onderwijs zeer terughoudend dient te zijn. De heer Jan de Vries (CDA) wijst op het dilemma, dat er bij het particulier onderwijs of het thuisonderwijs sprake is van een vorm van onderwijs die niet door de overheid wordt bekostigd, terwijl de overheid hierover toch iets te zeggen wil hebben. Ook hij vindt dat de overheid een antwoord dient te geven op de sterk toenemende behoefte aan de principiële keuze van mensen voor thuisonderwijs. De overheid heeft een waarborgfunctie op het vlak van het bieden van onderwijs aan kinderen, zij het altijd in het verlengde van de verantwoordelijkheid van de ouders voor de opvoeding. Hij steunt het voorstel van de minister om in geval van thuisonderwijs de vrijstelling van de leerplicht om te zetten in een vrijstelling van schoolplicht. Hoewel de grond voor de vrijstelling, zoals deze in de wet is geformuleerd, is gelegen in de levensbeschouwelijke bedenkingen, heeft hij de indruk dat dit niet altijd de ware reden is voor ouders om voor thuisonderwijs te kiezen en een verzoek tot vrijstelling in te dienen. Herkent de minister dit beeld? Hij is van mening dat de toestemming tot het geven van thuisonderwijs aan een zeer stringente regelgeving gebonden dient te zijn. Hoe verhoudt zich het stringente vereiste in de Leerplichtwet tot artikel 23 van de Grondwet? Hij is voor het stellen van extra voorwaarden aan het thuisonderwijs in de vorm van het moeten zorgdragen voor onderwijs door de ouders en het accepteren van toezicht. Hoe kunnen deze voorwaarden vooraf getoetst en gewaarborgd worden? In 160

Vlaanderen dienen de ouders hiervoor ieder jaar een verklaring te ondertekenen, waarin ook de norm voor de kwaliteit van het onderwijs is opgenomen. Als de ouders de verklaring niet ondertekenen, moet het kind worden ingeschreven op een school. Kan dit concept in Nederland ook worden toegepast? Op welke wijze wordt toegezien op de kwaliteit van het onderwijs bij thuisonderwijs? Overlegt de minister over het toezichtskader voor thuisonderwijs met de Nederlandse Vereniging voor Thuisonderwijs? De heer Balemans (VVD) stelt het belang van het kind in het onderwijsveld voorop. Hij hecht aan de kerntaak van de overheid in het onderwijsveld en stemt in grote lijnen in met het beleid dat de minister voornemens is te voeren op het vlak van het thuisonderwijs. Hij is zich bewust van het spanningsveld tussen artikel 23 van de Grondwet dat vrijheid van onderwijs waarborgt en het belang van het kind. Het baart hem zorgen dat het mogelijk is dat kinderen die thuisblijven helemaal geen onderwijs ontvangen. Hij vraagt zich overigens af of de scepsis die in Nederland bestaat over thuisonderwijs terecht is. De Nederlandse Vereniging voor Thuisonderwijs ziet de plannen van de minister als een erkenning van het thuisonderwijs en moedigt het beleid dus aan. De vereniging vindt dat ouders zelf moeten kunnen kiezen voor thuisonderwijs. Voor het thuisonderwijs zou moeten gelden dat dit een recht moet worden en daarom dus volledig geaccepteerd dient te worden in Nederland. De vereniging ziet de plannen van de minister als een eerste stap in die richting. Hoe valt dit te rijmen met de zinsnede in de brief van de minister dat het dus geenszins haar bedoeling is de rechten van de ouders op het bieden van thuisonderwijs te vergroten? Hoe beoordeelt de minister de onderzoeksresultaten over het thuisonderwijs in het Nederlandse perspectief? Hij kan zich vinden in de suggestie van de minister om de zinsnede «vrijstelling van de leerplicht» te vervangen door «vrijstelling van de schoolplicht». Welke eisen wil de minister gaan stellen aan de kwaliteit van het thuisonderwijs en de ouder/leraar die thuisonderwijs geeft, maar geen bepaalde bevoegdheid heeft? De VVD heeft moeite met het geheel vrijgeven van thuisonderwijs en ziet geen enkele reden voor een regeling die ouders een opstap biedt naar een vrije keuze voor thuisonderwijs. Onderwijs is niet alleen maar kennis opdoen maar heeft ook een 161

sociale component. Het leren omgaan met leeftijdsgenoten in een groep is een voorbereiding op de samenleving die het kind bij thuisonderwijs misschien niet altijd krijgt. Hij wijst erop dat sommige kinderen op andere gronden problemen hebben om te functioneren op een school. Hij noemt het voorbeeld van een kind dat manisch- depressief is en dus moeilijk functioneert. Bestaat er voor dit soort randverschijnselen een andere oplossing dan het thuisonderwijs? Mevrouw Kraneveldt (LPF) legt de nadruk op het thuisonderwijs en de 100-plus- kinderen van wie de ouders op grond van richtingsbezwaar, levensovertuiging of om pedagogisch-didactische redenen graag thuisonderwijs willen geven. De LPF zou het geweldig vinden als het onderwijsstelsel in Nederland zo perfect was dat thuisonderwijs niet nodig zou zijn omdat uit alle kinderen op alle fronten het beste gehaald zou worden op school. Jammer genoeg vallen sommige kinderen buiten de boot door leerachterstand, handicap, religie of levensovertuiging, persoonlijkheid of bijzondere begaafdheid. Sinds de Leerplichtwet 1969 is thuisonderwijs officieel niet toegestaan. Zij zou thuisonderwijs meer als een recht willen zien. De meningen van de leerplichtambtenaren over het thuisonderwijs zijn verdeeld. Het hangt vaak van de goodwill van een leerplichtambtenaar af of ouders goede afspraken kunnen maken over het thuisonderwijs aan hun kinderen. Zij haalt de situatie aan van een kind dat thuisonderwijs krijgt, maar staat ingeschreven op een wereldschool die daarvoor bekostiging van de overheid ontvangt. Zij heeft een aantal onderzoeken gelezen over thuisonderwijs in andere landen, waaruit blijkt dat deze kinderen zich in de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling kunnen meten met hun leeftijdsgenoten. Zij hoopt dat er in de toekomst ook onderzoek komt naar thuisonderwijs in Nederland. Kan de minister hier een reactie op geven? De LPF vindt dat ouders die thuisonderwijs willen geven, het recht daartoe moeten hebben, zonder dat steeds te moeten bevechten bij een leerplichtambtenaar. Zij is ervoor om van thuisonderwijs een recht te maken, met een paar randvoorwaarden die kunnen worden verwoord in het toezicht. Zij is het met de minister eens dat ouders bij thuisonderwijs de plicht hebben om te zorgen dat de kinderen voldoende onderwijs ontvangen. Zij is voorstander van een passende vorm van toezicht, ook bij het particulier onderwijs. Om uitsluitend het argument van richtingsbezwaar als 162

vrijstelling te accepteren, doet geen recht aan redenen van andere levensbeschouwelijke of pedagogisch-didactische aard. Wat is overigens redelijke afstand? Mevrouw Hamer (PvdA) is van mening dat het openbaar onderwijs in principe een oplossing biedt aan ouders die op grond van richtingsbezwaar een verzoek indienen om thuisonderwijs te mogen geven. Het openbaar onderwijs staat los van levensbeschouwing, terwijl ouders daar voldoende zeggenschap hebben over het pedagogische klimaat. Zij wil restrictief zijn met het verlenen van vrijstellingen. Zij wijst op het feit dat ook veel kinderen thuiszitten die helemaal niet thuis willen zitten. Scholen moeten geen vrijbrief krijgen om te zeggen dat een kind niet op hun school past en beter thuisonderwijs kan krijgen.

Antwoord van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (van der Hoeven) De minister onderschrijft het uitgangspunt van de Kamer dat alle kinderen tot een bepaalde leeftijd naar school moeten, dat een restrictief beleid moet worden gevoerd op het punt van vrijstellingen – alleen de LPF heeft op dit laatste punt een andere opvatting – en dat ook de rol van de inspectie in de toekomst beter vorm moet krijgen. Zij wil allereerst een misverstand uit de wereld helpen over het thuisonderwijs. De keuze voor thuisonderwijs wordt gemaakt door de ouders. De problematiek van de thuiszitters, de leerlingen voor wie nog geen schooloplossing is gevonden, is van een andere orde. Hierover zal op 17 december een apart overleg plaatsvinden, waarin gesproken zal worden over de positie van het speciaal onderwijs, de onderwijsconsulenten, de ambulante begeleider en de crisisplekken. Zij is blij dat de Kamer het op de LPF na eens is met haar voorstel om bij het thuisonderwijs in de toekomst niet langer meer een vrijstelling van de leerplicht te geven maar uitsluitend een vrijstelling van de schoolplicht. Deze vrijstelling zal verleend worden door de leerplichtambtenaar, onder twee voorwaarden. Er worden kwaliteiten gesteld aan het onderwijs dat door de ouders wordt gegeven en er dient toezicht te zijn door de inspectie. Zij is absoluut niet van plan om de uitzonderingsgrond die er momenteel is voor het verkrijgen van een vrijstelling, namelijk het recht van gewetensbezwaarden, te gaan oprekken of uitbreiden. De interpretatie die de Nederlandse vereniging voor thuisonderwijs aan haar brief heeft gegeven, is dan ook volkomen verkeerd. Thuisonderwijs is en moet een uitzondering 163

blijven. Artikel 23 van de Grondwet is de basis van het onderwijsstelsel. Scholen kunnen gesticht worden op basis van een richtingsaspect, een levensovertuiging. Daarbinnen is er diversiteit op pedagogisch-didactisch terrein. Daarnaast is er het openbaar onderwijs, bedoeld voor alle gezindten. De uitzondering kan alleen gemaakt worden voor ouders die gewetensbezwaren hebben. De vrijstelling die gegeven wordt, is een vrijstelling om naar de school te gaan, maar ieder kind heeft niet alleen leerrecht maar ook leerplicht. Als een kind niet naar school gaat op grond van het feit dat de ouders vrijstelling hebben gekregen, dienen de ouders ervoor te zorgen dat het kind voldoende kwalitatief onderwijs blijft krijgen. Het kind moet op latere leeftijd aansluiting kunnen vinden bij een school van voortgezet onderwijs of bij de maatschappij. Er kan daarom alleen vrijstelling van de schoolplicht worden verleend, als een aantal voorwaarden wordt gesteld aan het thuisonderwijs door de ouders en als hierop toezicht wordt uitgeoefend door de inspectie. Zij vindt de suggestie om naar de werkwijze in Vlaanderen te kijken waardevol en neemt deze graag over. Zij zal verder contact opnemen met de Nederlandse vereniging voor thuisonderwijs over de te formuleren kwaliteitseisen. Een heldere regeling zal ook tegemoetkomen aan het bezwaar dat het thuisonderwijs nu soms een stigmatiserend karakter heeft. De minister gaat tot slot in op een aantal specifieke vragen. Het niet aanvaarden van thuisonderwijs als volwaardige vorm van onderwijs is niet in strijd met de internationale regelgeving. Ook de internationale regelgeving gaat uit van schoolonderwijs. Zowel in het Verdrag inzake de rechten van het kind als in het Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten staat dat kinderen regelmatig de school moeten bezoeken, dat het aantal kinderen dat de school vroegtijdig verlaat, verminderd moet worden en dat er inrichtingen voor onderwijs opgericht moeten worden. De minister heeft geen aanwijzingen dat vrijstellingen worden aangevraagd op oneigenlijke gronden, zoals ideële motieven. Er worden per jaar ongeveer 100 vrijstellingen aangevraagd. In geval van twijfel kan de leerplichtambtenaar proces- verbaal opmaken. Overigens wil zij graag weten welke school een leerling die thuisonderwijs ontvangt, heeft ingeschreven en hiervoor bekostiging ontvangt om dit soort fraudeachtige zaken aan te kunnen pakken. Zij heeft in de notitie geen voorstel opgenomen om het begrip «richting» aan te scherpen. Zij is dit ook niet van plan.

164

Wanneer je de deur openzet voor ideële en pedagogisch-didactische motieven, begeef je je op het hellende vlak. Ouders die thuisonderwijs geven en onplezierig worden bejegend door de leerplichtambtenaar, kunnen zich wenden tot de desbetreffende gemeente. Deze heeft een klachtenregeling, waar de normale bezwaar- en beroepsprocedure op de beslissing van de leerplichtambtenaar van toepassing is. Zij zal de punten die de heer Balemans inbracht graag onder de aandacht brengen van de Landelijke vereniging van leerplichtambtenaren. De minister heeft de artikelen over het thuisonderwijs in andere landen en de reacties per e-mail gelezen. Zij wijst erop dat de heer Blok in zijn studie opmerkt dat de kwaliteit van de verrichte onderzoeken nog veel te wensen overlaat. Er valt uit deze onderzoeken dus geen goede conclusie te trekken.

Nadere gedachtewisseling De heer Rouvoet (ChristenUnie): Wat het thuisonderwijs betreft, vindt hij het voor discussie vatbaar of het aantal vrijstellingsgronden uitgebreid moet worden met pedagogisch-didactische bezwaren. Hij wil er daarbij wel op wijzen dat Nederland een uniek door de overheid bekostigd onderwijsstelsel heeft, waarin ruimte is voor een grote levensbeschouwelijke diversiteit. Hij ziet geen reden om het thuisonderwijs te verbreden tot een recht. De heer Jan de Vries (CDA) is het ermee eens dat thuisonderwijs alleen bij hoge uitzondering mogelijk moet zijn. Het lijkt hem moeilijk voor leerplichtambtenaren om te beoordelen of ouders terecht bedenkingen hebben tegen de richting van scholen in een bepaalde omgeving. Dienen de leerplichtambtenaren niet meer handreikingen te krijgen om hier daadwerkelijk invulling aan te kunnen geven? De heer Balemans (VVD) is tevreden met het antwoord van de minister, dat aansluit bij de lijn van de VVD. Mevrouw Kraneveldt (LPF) vindt het belangrijk dat een oplossing wordt gevonden voor de situatie van willekeur waarin de ouders in het thuisonderwijs zich bevinden. Zij blijft voor uitbreiding van de uitzonderingsgronden voor thuisonderwijs. Zij zou het thuisonderwijs meer willen zien als een recht. Zij kan zich vinden in een passend toezicht op het thuisonderwijs en het particulier onderwijs.

165

Mevrouw Hamer (PvdA) steunt het voorstel van de minister in grote lijnen en zal bij de bespreking van het wetsvoorstel de nadere uitwerking door de minister bekijken. Zij heeft geen behoefte om het toezichtskader van de inspectie te zien. De Kamer moet niet op de stoel van de inspectie gaan zitten.

De minister vindt het belangrijk dat de Kamer en zij het eens zijn over een aantal zaken, zoals liefst alle kinderen naar school, aanpakken van de willekeur, dus duidelijk maken waar ouders, scholen en leerplichtambtenaren mee te maken hebben en regelen van het toezicht. Zij is geen voorstander van uitbreiding van de vrijstellingsgronden tot pedagogisch- didactische bezwaren. Zij zal hierop in de toelichting op het wetsvoorstel nader ingaan. Het toezichtskader voor thuisonderwijs wordt door de minister vastgesteld. Zij zal de Kamer hierover informeren, daarbij rekening houdend met de wensen van de Kamer. Het toezicht zal een reguliere inspectietaak zijn. Zij zal de vraag of de leerplichtambtenaar niet meer handreikingen moet krijgen om te kunnen beoordelen of iemand terecht vrijstelling vraagt, opnemen met de Landelijke vereniging van leerplichtambtenaren. Het lijkt haar van belang dat de leerplichtambtenaren zelf een lijn ontwikkelen die duurzaam is.

12. Advies Onderwijsraad: Tel uit je zorgen Bijlage bij documentnummer ocw0301068 18 december 2003 Tweede Kamer

In het werkprogramma van de Onderwijsraad staat onder de hoofdlijn Autonomie, deregulering en rekenschap het onderwerp Bezorgdheden in en rond het onderwijs vermeld. De Onderwijsraad stelt dat de onderwijsagenda in belangrijke mate wordt bepaald door politici en beleid en dat mogelijk onvoldoende rekening wordt gehouden met de bezorgdheden van het onderwijsveld. Het SCO-Kohnstamm Instituut en ITS Nijmegen hebben een inventariserend onderzoek verricht naar de vraag op welke

166

wijze in het buitenland en ook in Nederland de bezorgdheden of onvrede over scholen en onderwijs worden onderzocht en welke bezorgdheden daarbij naar voren komen. De inventarisatie heeft een schat aan instrumenten opgeleverd, zoals telefonische en schriftelijke surveys, interviews, focusgroepen, publieksfora, internetpolls en discussieplatforms. Vooral in de Verenigde Staten worden de zorgen van de bevolking en ouders systematisch en regelmatig onderzocht. Dit past binnen een meer decentrale en pluriforme bestuurscultuur. In Europa gebeurt dit meer incidenteel en ligt het initiatief meer bij de overheid. De bezorgdheden die naar voren komen, liggen op een breed terrein. De meest genoemde zijn te volle klassen, lerarentekorten, geweld, drugs en drank, gebrek aan discipline, gebrek aan toezicht, bedreigingen, gebrek aan individuele aandacht voor de leerling en voortijdig schoolverlaten. Verder hebben ouders, leraren, leerlingen, schooldirecteuren en burgers wensen als het gaat om doorstroommogelijkheden, aandacht voor basisvaardigheden, kwaliteit van leraren, vernieuwingen, informatie en communicatie, contact met de leraar, kosten van het onderwijs, en de kwaliteit van voorzieningen. Naar de indruk van de onderzoekers zijn niet alle instrumenten even geschikt om de zorgen en onvrede met bepaalde aspecten van het onderwijs boven water te halen. Het is moeilijk om alleen met de bestaande instrumenten zicht op de publieke onderwijsagenda te krijgen. Daarvoor moeten meer (interactieve) instrumenten en ook kwalitatieve methoden gebruikt worden. Voorts moet een onafhankelijk kader ontwikkeld worden om de zorgen in de alledaagse praktijk te meten. Ten slotte is het ook belangrijk dat de politiek meer openstaat voor die zorgen. Zorgen moeten eerder als een uitdaging dan als een bedreiging voor het beleid worden gezien.

13. Advies Onderwijsraad: Voorwerp van aanhoudende zorg Bijlage bij documentnummer ocw0301068 18 december 2003 Tweede Kamer

Deze studie gaat over de zorgen over onderwijs die bestaan in de samenleving. Samengevat staan de volgende onderwerpen op de publieke onderwijsagenda: 167

• Zorgen met betrekking tot leraren: het lerarentekort; de werkomstandigheden; een onvoldoende kwaliteit van sommige leraren; en de onbespreekbaarheid van slecht lesgeven. • Zorgen met betrekking tot leerlingen: gedragsproblemen; voortijdige uitval; een gebrekkige aansluiting tussen onderwijs en leerlingen; een gebrek aan individuele aandacht voor leerlingen; en te grote groepen en scholen.

• Zorgen die betrekking hebben op normen en waarden en discipline: een gebrek aan regels op school en aan respect voor leraren; en onvoldoende aandacht voor normen en waarden en integratie op scholen. • Zorgen die betrekking hebben op de relatie tussen de school en ouders: een toename van opvoedende taken voor de school; en problemen in de wederzijdse relatie tussen ouders en scholen. • Zorgen over de vernieuwingen in het voortgezet onderwijs: tweede fase; en basisvorming. • Zorgen over geldgebrek van scholen.

De raad pleit voor het organiseren van een maatschappelijk debat, zowel over zorgen die mensen over het onderwijs hebben als over dat wat men juist goed vindt gaan. De Onderwijsraad zou, naast andere, een rol kunnen vervullen bij de inhoud van dit debat. Een dergelijk debat kan leiden tot meer bewustwording en op termijn mogelijk tot acties. Een maatschappelijke discussie is met name interessant waar het gaat om zorgen waarover de meningen van de verschillende groepen uiteenlopen. Waar bestaat de zorg precies uit volgens de verschillende betrokkenen en hoe moet die aangepakt worden? Welke rol hebben bijvoorbeeld de ouders en de school in de opvoeding van kinderen en jongeren te vervullen? Verschuift de primaire taak van de school van het opleiden naar het opvoeden van kinderen en jongeren? Verschillen in visies zoals die voor verschillende zorgen beschreven zijn in dit advies, kunnen gebruikt worden om het onderwerp in discussie te brengen.

De raad pleit ook voor het laten uitvoeren van opinie-onderzoek. Opinieonderzoek moet gestalte krijgen via een combinatie van onderzoeksmethoden. Bijvoorbeeld eerst

168

kwalitatief onderzoek onder een kleinere groep (vragenlijst met open vragen of groepsinterviews), gevolgd door een kwantitatieve toets onder een grotere groep (enquête met gesloten vragen). Op deze manier komen ook nieuwe zorgen of latente onvrede voldoende in beeld. Daarbij is het van belang dat het opinieonderzoek zich uitstrekt tot alle belanghebbenden bij het onderwijs (leerlingen, ouders en leraren) en het bredere publiek. Onderzoek naar gedrag kan door het in kaart brengen en analyseren van de feitelijke reacties op onvrede zoals: uitingen van onvrede via medezeggenschap, (formele) klachten bij de school, overheid of andere verantwoordelijke instanties en, in het uiterste geval, exit-gedrag (wisselen van school, oprichten van eigen onderwijs, verzorgen van thuisonderwijs). De raad bepleit dat de minister opdracht geeft een samenhangend programma van dergelijk onderzoek te laten opstellen en periodiek te laten uitvoeren door één uitvoerende, onafhankelijke instantie.

14. Wijziging aantal onderwijswetten i.v.m. ondersteuning onderwijs aan zieke leerlingen; verslag van een schriftelijk overleg. Kamerstuk 25871 nr. 23 26 januari 2004 Tweede Kamer

De minister komt op grond van de evaluatie tot de conclusie dat er in het veld verwarring bestaat over de verdeling van verantwoordelijkheden voor het onderwijs aan zieke leerlingen. Ze heeft de indruk dat de consulenten alle zieke leerlingen tot hun verantwoordelijkheid rekenen en dat ze daarbij ook veelal zelf het onderwijs aan die leerlingen verzorgen in plaats van zich te beperken tot begeleiding van scholen. De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen echter dat consulenten er meer en beter bewust van moeten worden dat de school primair verantwoordelijk is en dat zij een primaire taak hebben scholen te ondersteunen. In het evaluatierapport staat echter dat het ontbreken van thuisonderwijs geweten wordt aan een strikte opvatting binnen de verschillende onderwijsbegeleidingsdiensten (OBD’s) dat de consulent geen leraar is, maar een begeleider en daarom zelf geen thuisonderwijs mag geven. Dit lijkt de

169

leden van deze fractie met elkaar in tegenspraak. Ze vernemen graag een reactie van de minister hierop. De fractieleden van de ChristenUnie willen graag weten wat de minister vindt van het feit dat zowel de scholen, als de consulenten het gebrek aan personeelscapaciteit op de scholen als belangrijkste knelpunt zien bij het thuisonderwijs door de school zelf. Reactie minister: De consulent heeft primair tot taak de school en de leraar, op hun verzoek, te ondersteunen bij het verzorgen van het onderwijs aan de zieke leerling. Met de invoering van de wet in 1999, is op het terrein van onderwijs aan zieke leerlingen veel veranderd. De voormalige leraren verbonden aan ziekenhuisscholen zijn herplaatst bij schoolbegeleidingsdiensten en hebben hun functie zien veranderen van leraar naar ondersteuner van de leraar van de thuisschool. In feite kunnen we hier spreken van een majeure vernieuwing met als doel het onderwijs aan de zieke leerling te verbeteren en eerder beschikbaar te hebben. Ook voor de thuisschool van de zieke leerling is er het een en ander veranderd. Tot 1999 waren zij formeel niet verplicht om onderwijs te verzorgen aan deze leerling. Nu zijn zij verantwoordelijk voor het onderwijs aan alle leerlingen die bij hen staan ingeschreven. Op zich is er niets mis met een diverse en flexibele invulling van de begeleiding door consulenten, mits er eenduidigheid bestaat over de primaire taken van de consulent en de wijze waarop begeleiding van de thuisschool vooral zou moeten plaatsvinden. Daarom heb ik in mijn beleidsreactie aangegeven dat er stappen genomen zullen worden om te komen tot een beroepsprofiel voor de functie van consulent ondersteuning onderwijs aan zieke leerlingen, met een invulling die primair gericht is op begeleiding van de school en de leraar. Door meer nadruk te leggen op het aspect begeleiding in plaats van het zelf verzorgen van onderwijs is er uiteindelijk meer tijd beschikbaar voor het ondersteunen van de thuisschool. Dat zorgt er voor dat deskundigheid op de thuisschool vergroot wordt en dat meer zieke leerlingen van de eigen school verantwoord onderwijs ontvangen.

15. Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2005; brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 29 800 VIII nr. 184 4 april 2005 170

Tweede Kamer

Op 30 oktober 2003 maakte ik met uw Kamer afspraken over wijzigingen in de wet- en regelgeving met betrekking tot onderwijs aan leerlingen die zijn vrijgesteld van de leerplichtwet. Wij constateerden dat er een groep is van ongeveer 100 kinderen die zijn vrijgesteld van de leerplicht op grond van overwegende bezwaren van de ouders tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen. Deze kinderen bezoeken dus geen school, maar onbekend is of ze op andere wijze onderwijs ontvangen. Ook is niet voorzien in toezicht op het onderwijs dat deze kinderen ontvangen. Om dit knelpunt op te lossen, spraken wij de volgende maatregel af: – Vrijstelling op grond van levensbeschouwelijke bezwaren (artikel 5, onderdeel b. van de Leerplichtwet 1969) is uitsluitend mogelijk indien ouders /verzorgers zorg dragen voor een alternatieve vorm van onderwijs en akkoord gaan met een vorm van toezicht van de onderwijsinspectie op aangeboden onderwijs. Voor deze maatregel is niet alleen aanpassing van de Leerplichtwet nodig maar ook aanpassing van de Wet op het onderwijstoezicht. Om de voortgang van de wetswijziging met betrekking tot het particulier onderwijs niet op te houden zal ik u het wetsvoorstel met betrekking tot thuisonderwijs separaat doen toekomen. In samenwerking met de inspectie wordt bekeken welke vorm van toezicht geschikt is voor deze bijzondere vorm van onderwijs. De ervaringen die hiermee in andere EU landen is opgedaan, is hier behulpzaam bij. Ook vertegenwoordigers van het thuisonderwijs worden volgens afspraak om advies gevraagd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. J. A. van der Hoeven

16. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2006; memorie van toelichting Kamerstuk 30300-VIII nr. 2 8 april 2005 Tweede Kamer

171

Particulier primair en voortgezet onderwijs en thuisonderwijs in Nederland • De minister zegt toe dat zij in het wetsvoorstel zal terugkomen op een omschrijving van de kwaliteitswaarborging en daarbij vragen meeneemt over de internationale verdragen, artikel 2 van de WPO en artikel 23 van de GW. • Wetsvoorstel wijziging WPO is in voorbereiding. Indiening van het wetsvoorstel Tweede Kamer vindt plaats in najaar 2005 en inwerkingtreding is 1-9-2006. De minister zegt toe het punt van het toezichtskader in het wetsvoorstel mee te nemen. • Wetsvoorstel wijziging Leerplichtwet 1969 is in voorbereiding. Indiening van het wetsvoorstel vindt plaats in najaar 2005 en de inwerkingtreding van de wet is 1-9- 2006. De minister zegt toe dat zij in het wetsvoorstel zal terugkomen op de nadere uitwerking van de procedure van het aanmerken als school, in de zin van de Leerplichtwet. • Het wetsvoorstel wijziging Leerplicht 1969 is in voorbereiding. Indiening van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer vindt plaats in najaar 2005 en inwerkingtreding is 1-9-2006. De minister zegt toe dat zij de vraag of de leerplichtambtenaar niet meer handreikingen moet krijgen om te kunnen beoordelen of iemand terecht vrijstelling vraagt, opnemen met de landelijke vereniging van leerplichtambtenaren. • De gemeenten hebben in mei een brief ontvangen over de te volgen procedure. Een gesprek tussen de LVLA (Landelijke Vereniging van Leerplichtambtenaren) en de minister heeft in augustus plaats gehad. De Tweede Kamer wordt in het najaar van 2005 geïnformeerd.

17. Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2006; verslag van een algemeen overleg. Kamerstuk 30300-VIII nr. 6 31 Augustus 2005 Tweede Kamer

Mevrouw Kraneveldt (LPF) herinnert aan haar opmerkingen tijdens het algemeen overleg van 30 oktober 2003 over het thuisonderwijs. Ouders zijn afhankelijk van de willekeur van de leerplichtambtenaar. Mevrouw Kraneveldt wil dat het voor ouders 172

die kiezen voor thuisonderwijs duidelijk wordt dat dit hen wordt toegestaan. Deze ouders mogen niet geconfronteerd worden met een buitenproportioneel toezichtkader. Een vorm van toezicht acht zij gerechtvaardigd in de vorm van een onderwijsinspecteur die goed bekend is met de motieven en de situatie van de ouders. Het pedagogisch-didactische argument mag een reden tot thuisonderwijs zijn en niet alleen een richtingsbezwaar. Wanneer ontvangt de Kamer het wetsvoorstel over het thuisonderwijs? De heer Slob (ChristenUnie) is van mening dat voor het thuisonderwijs niet meer ruimte hoeft te worden gemaakt dan momenteel beschikbaar is. Hij wil het thuisonderwijs zeker niet negatief bezien. Wel bepleit hij om ook op dit punt terughoudend te zijn. In Nederland bestaat een veelheid van keuzes voor onderwijs, maar in Scandinavië bijvoorbeeld is het recht op thuisonderwijs in de grondwet verankerd. De heer Balemans (VVD) merkt op dat de eerste zin van artikel 23 van de Grondwet inhoudt dat de overheid zorg voor het onderwijs draagt. Daarom moet de overheid de mogelijkheden krijgen om kinderen, zolang zij leerplichtig zijn, kwalitatief goed onderwijs te bieden. De controle daarop is dus ook een taak van de overheid. Dit houdt in dat controle moet plaatsvinden ongeacht de financieringswijze van de school. Particuliere scholen en thuisonderwijs mogen wat de heer Balemans betreft, meer langs de meetlat van het huidige bekostigde onderwijs worden gelegd. Hij verwijst naar de afgelopen incidenten waaruit blijkt dat controle cruciaal is in het belang van de kinderen en de samenleving. Voorkomen moet worden dat kinderen later geen plaats op de arbeidsmarkt vinden. Het particulier onderwijs wordt als een uitzonderingssituatie gezien op het bestaande bekostigde onderwijs. De heer Balemans wil dit handhaven en keert zich tegen de gedachte van mevrouw Kraneveldt om het thuisonderwijs volledig over te laten aan de keuze van de ouders. De lijn die de bewindsvrouw bij het thuisonderwijs inzet vind de heer Balemans goed, maar er is weinig zicht op deze vorm van onderwijs. Een kind dat niet via particulier of bekostigd onderwijs zijn weg kan vinden, krijgt maximale ontheffing van de leerplicht. Dit betekent, strikt juridisch, dat niet meer kan worden gecontroleerd of kinderen onderwijs krijgen. Bestaat een volledig beeld van het thuisonderwijs? Hoe

173

kan de kwaliteit daarvan worden gegarandeerd zodat kinderen de overstap naar het reguliere of het vervolgonderwijs kunnen maken? Mevrouw Vergeer (SP) proeft uit de tekst van de minister over thuisonderwijs dat een kind zonder al te grote problemen op grond van levensbeschouwelijke bezwaren geïsoleerd mag worden. Medische gronden zijn goede redenen om een kind thuis onderwijs te geven, maar wegen levensbeschouwelijke bezwaren op tegen het isoleren van een kind? Wil de minister hierop bij het wetsvoorstel een nadere toelichting geven, temeer omdat in de eisen voor de scholen wordt gesteld dat leerlingen moeten leren wat burgerschap en integratie inhouden. De heer Van der Vlies (SGP) signaleert dat de bereikbaarheid en de kosten daarvan om een school naar keuze te bezoeken, een rol spelen bij het thuisonderwijs. Dit kan leiden tot een levensbeschouwelijk georiënteerde keuze voor thuisonderwijs. De heer Van der Vlies benadrukt dat de inzet van de desbetreffende ouders vaak voorbeeldig is en dat het eindresultaat vaak boven het gemiddelde ligt. Tot slot schaart de heer Van der Vlies zich bij degenen die om een wettelijk verankerd kader vragen. Mevrouw Hamer (PvdA). Bij het thuisonderwijs speelt de vraag in hoeverre het vrijwillig is een rol. Hier moet snel zicht op komen. Hoe staat het met de voortgang?

Antwoord van de minister Het thuisonderwijs is onderwijs aan leerlingen die zijn vrijgesteld van de leerplicht op grond van de richtingsbezwaren van ouders. Verder wil de minister niet gaan: zij wil dus geen uitbreiding naar pedagogisch-didactische motieven. In het bekostigde onderwijs is hiermee wel rekening gehouden onder het kopje neutraal-bijzonder onderwijs om te zorgen voor variëteit binnen de ruimte die artikel 23 biedt. Daarom heeft het particulier onderwijs ook deze ruimte gekregen. Het gaat de minister echter te ver om individuele ouders die thuisonderwijs willen geven deze ruimte te geven. De minister is het met mevrouw Vergeer eens dat als thuisonderwijs tot isolement leidt, dit een verkeerde ontwikkeling is. Zij zal aan dit punt aandacht besteden in het wetsvoorstel, waarbij zij opmerkt dat ook op andere manieren aan burgerschap kan worden gewerkt dan alleen in de schoolsituatie. Hierover is zij in discussie met vertegenwoordigers van het thuisonderwijs. Nederland heeft een fijnmazig netwerk voor allerlei soorten onderwijs. Zij kent de Vereniging voor thuisonderwijs die zich baseert op het buitenland en veel verder wil gaan, maar dan moet het onderwijs in zo'n 174

land vergeleken worden met de Nederlandse situatie. Er is een inventarisatie uitgevoerd met betrekking tot de positie van en het toezicht op het thuisonderwijs in de verschillende EU-landen. De uitkomst is dat dit toezicht op uiteenlopende manieren is geregeld. Samen met de vertegenwoordigers van het thuisonderwijs wordt gezocht naar een manier van toezicht voor de situatie in Nederland. De Inspectie moet een uitvoeringstoets doen naar de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het toezicht. De suggestie voor een gespecialiseerde inspecteur neemt de minister graag mee in de richting van de Inspectie. Een wetsvoorstel over het toezichtkader voor alles wat met thuisonderwijs te maken heeft komt in het voorjaar 2006.

Nadere gedachtewisseling De heer Balemans (VVD) vraagt hoeveel kinderen thuisonderwijs volgen, waarbij hij erop wijst dat ontheffing van de leerplicht in strikt juridische termen ontheffing van alles inhoudt. Mevrouw Hamer (PvdA) betreurt het dat ten aanzien van het thuisonderwijs pas in het voorjaar 2006 tot wetgeving wordt gekomen. Is mogelijk, het gehele thuisonderwijs nog eens goed te bekijken? Zij krijgt signalen dat sommige kinderen, omdat zij elders niet terecht kunnen, niet vrijwillig thuisonderwijs krijgen. Kan de minister bij de voorgenomen wetgeving naar deze kinderen kijken? Minister van der Hoeven antwoord de heer Balemans dat volgens het overzicht 2002– 2003 160 kinderen thuisonderwijs ontvingen om medische en religieuze redenen en vanwege problemen met de afstand. Ingaande op de vraag van mevrouw Hamer zegt de minister dat zij deze informatie van de leerplichtambtenaar moet krijgen. Het gaat hierbij niet om aantallen, maar om achterliggende redenen. Zij zal de Kamer nader informeren zodra zij hierop meer zicht heeft.

18. Rapportage Adviescommissie Toelating en Belgeleiding (ACTB) Bijlage bij Kamerstuk 27728 nr. 86 11 november 2005 Tweede Kamer

Geeft de Leerlinggebonden Financiering (LGF) aan ouders de mogelijkheid hun wens voor regulier onderwijs voor hun gehandicapte kind te realiseren? Uit deze tweede 175

rapportage van de ACTB, over het schooljaar 2004/2005, blijkt dat de plaatsing van rugzakleerlingen in het reguliere voortgezet onderwijs problematisch is. Uit het samenspel van wet- en regelgeving dat van toepassing is op het voortgezet onderwijs, valt af te leiden dat het voortgezet onderwijs, van VMBO (vanaf het laagste niveau) tot VWO, diplomagericht onderwijs is. Volgens de wettelijke toelatingscritera voor de beroepsgerichte leerwegen van het VMBO (het laagste niveau van het VMBO) mogen echter geen geschiktheidseisen worden gesteld aan de leerling. Dat wringt. In deze rapportage wordt aandacht gevraagd de (oudere) wet –en regelgeving voor het voortgezet onderwijs te bezien en -waar nodig- in overeenstemming te brengen met de LGF. Hoe vergaat het de geplaatste leerlingen in het reguliere onderwijs? Een half jaar na het advies van de onderwijsconsulent blijkt het grootste gedeelte (zeventien) van de (21) leerlingen nog steeds geheel (vijftien) of gedeeltelijk (twee) onderwijs op school te volgen. Dit is 80% van de geplaatste leerlingen. De twee leerlingen die gedeeltelijk deelnemen aan het reguliere onderwijs, hebben aanvullend thuisonderwijs. Niet alle thuiszitters die zich melden bij de onderwijsconsulent, zijn bij leerplichtambtenaren bekend. Na begeleiding van de onderwijsconsulent besluiten sommige ouders/verzorgers vrijstelling van de leerplicht aan te vragen of over te gaan op thuisonderwijs bij instellingen zoals het NTI. In de omgeving Apeldoorn is een projectvoorstel gedaan waarin voor de doelgroep leerlingen met een verstandelijke beperking of ernstige gedragsproblemen (ASS) thuisonderwijs voorgesteld werd. Dit project is in mei 2005 door het Ministerie van Onderwijs afgekeurd vanwege mogelijke precedente werking. In overleg met de projectleider is met de onderwijsconsulenten besloten voor deze doelgroep toch te proberen een alternatief aanbod te realiseren in samenwerking met verschillende partners in de regio. Begin juli is een herzien projectvoorstel ingediend. Dit voorstel wordt eind augustus besproken met de projectleider en zal vervolgens aan enkele leden van de ACTB voorgelegd worden. Indien het plan goedgekeurd wordt, volgt een nadere uitwerking en zal het voorstel in de ACTB vergadering van oktober ter goedkeuring voorgelegd worden.

19. Advies Onderwijsraad ‘Kansen voor harmonisatie van de onderwijswetgeving: naar een voorzieningenwet voor het onderwijs’ 176

Bijlage bij Kamerstuk 29546 nr. 9 15 November 2005 Tweede Kamer

Geschreven door prof. mr. P.J.J. Zoontjens en prof. dr. P.H.A. Frissen.

Thuisonderwijs Over het recht van ouders om hun kinderen in de leerplichtige fase thuisonderwijs te bieden. Dit recht bestaat in Nederland thans niet. Ouders die thuisonderwijs bieden, zijn strafbaar ingevolge de Leerplichtwet 1969, tenzij ze, bijvoorbeeld vanwege richtingsbezwaren, een ontheffing hebben van de leerplicht. Er is een groot aantal landen in Europa en daarbuiten (bv. Oostenrijk, België en VS) die thuisonderwijs als reguliere mogelijkheid accepteren. Ierland heeft het zelfs in zijn Grondwet vastgelegd. De introductie van het recht op thuisonderwijs vormt een adequate verruiming van het ouderlijk keuzerecht naar ook pedagogische voorkeuren. Dit is passend in deze tijd. Door vele voorstanders wordt overheidstoezicht niet met het principe van thuisonderwijs onverenigbaar geacht. Het gebeurt in vele landen ook. Naar blijkt, kiezen ouders nergens lichtvaardig voor dit soort onderwijs. Er zit veel verantwoordelijkheid aan vast en het betekent een intensieve tijdsbesteding. Kinderen die thuisonderwijs hebben genoten, staan in sommige landen dan ook hoog aangeschreven. Er zijn Amerikaanse universiteiten waar voor dit soort kinderen voorrangsplaatsen zijn gereserveerd. De erkenning van het recht op thuisonderwijs is vooral ook daarom van belang, omdat het het aura van schooldwang – dat niet ten onrechte aan het officiële bestel kleeft – weg kan nemen. Er wordt mee duidelijk gemaakt dat het doel van het officiële onderwijs er net zo goed toe strekt om zo volledig mogelijk tegemoet te komen aan keuzerechten van onderwijsvragers. Ook de onderwijsvrijheid richt zich sterk op instituties, niet individuele onderwijsvragers. Zo is onder vrijheid van het bijzonder onderwijs slechts begrepen het recht eigen (bekostigde) scholen te stichten op religieuze of levensbeschouwelijke gronden, niet op bijvoorbeeld pedagogische motieven (onderwijsmethode: Montessori, Dalton, 177

Iederwijs, etc.). Voor echte pedagogische vrijheid van individuele ouders is in ons stelsel nauwelijks plaats. Dit blijkt vooral uit de bijna absolute dominantie van het officiële onderwijsbestel ten opzichte van het thuisonderwijs in Nederland.

20. Jaarwerkplan 2006 van de inspectie van het onderwijs Bijlage bij Kamerstuk 30300-VIII nr. 138 6 december 2005 Tweede Kamer

De minister heeft aan de Tweede Kamer voorgesteld dat de inspectie ook toezicht gaat houden op het thuisonderwijs. Momenteel is daar namelijk niet in voorzien. De minister heeft met de Tweede Kamer het volgende afgesproken: thuisonderwijs wordt alleen toegestaan op grond van levensbeschouwelijke bezwaren tegen het onderwijs op school (zie artikel 5 van de Leerplichtwet). Ouders/verzorgers moeten zorg dragen voor een alternatieve vorm van onderwijs en akkoord gaan met toezicht door de onderwijsinspectie. Hiervoor is zowel een aanpassing van de leerplichtwet als van de WOT (Wet op Onderwijstoezicht) nodig. Deze wetswijzigingen worden nu voorbereid. De inspectie ontwikkelt in overleg met het kerndepartement en vertegenwoordigers van het thuisonderwijs een geschikte vorm van inspectietoezicht. De ervaringen die in andere landen zijn opgedaan worden daarbij betrokken.

21. Openstaande toezeggingen Commissie OCW d.d. 15 december 2005 Bijlage bij documentnummer ocw0600097 6 februari 2006 Tweede Kamer

Het wetsvoorstel over het toezichtkader betreffende thuisonderwijs stuurt de minister in het voorjaar van 2006 naar de Kamer. Het wetsvoorstel thuisonderwijs gaat in juni naar de Tweede Kamer. De minister zal, zodra zij zicht heeft op de redenen waarom sommige kinderen niet vrijwillig thuisonderwijs krijgen, de Kamer hierover informeren. Dit wordt meegenomen bij het wetsvoorstel thuisonderwijs dat in juni naar de Tweede Kamer gaat. 178

22. Overzicht van beleidsnota's, wetsvoorstellen en (voorhang)AMvB's die tot en met het zomerreces aan de Kamer worden gestuurd Bijlage bij Documentnr ocw0600097 6 februari 2006 Tweede Kamer

Wetsvoorstel tot wijziging Leerplichtwet 1969 en Wet op het onderwijstoezicht i.v.m. thuisonderwijs bij vrijstelling o.g.v. art.5 onderdeel b van de Leerplichtwet 1969 zijn gepland om in juni naar de kamer te worden verstuurd.

23. Advies Onderwijsraad 'Doortastend Onderwijstoezicht' Bijlage bij Kamerstuk 30183 nr. 4 7 februari 2006 Tweede Kamer

Op de grenzen van variëteit en waarborg Variëteit en vrijheid zijn uitgangspunten van ons onderwijsstelsel. Tegelijkertijd waarborgt de overheid dat overal in Nederland het onderwijs van een minimumniveau aan kwaliteit is. Hoe kan de overheid (nog) meer loslaten en tegelijkertijd toch grenzen stellen? Wanneer zijn die grenzen bereikt? Met behulp van onderstaande gevallen zullen we proberen die aan te geven.

Thuisonderwijs Een aparte variant van het particulier onderwijs is het thuisonderwijs. Leerlingen die vanwege richtingsbezwaren ontheffing krijgen van de Leerplichtwet, zijn voor wat betreft het niveau van onderwijs aangewezen op hun ouders. Het gaat om een heel kleine groep, zo’n honderd leerlingen in totaal. De ouders hebben overwegende bezwaren tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen, maar er zijn soms ook medische problemen. Deze kinderen bezoeken dus geen school, maar onbekend is of ze op andere wijze onderwijs ontvangen. Ook is niet voorzien in toezicht op het onderwijs dat deze kinderen ontvangen. De minister wil daarom de vrijstelling op grond van levensbeschouwelijke 179

bezwaren (artikel 5, onderdeel b van de Leerplichtwet 1969) uitsluitend mogelijk maken als de ouders zorg dragen voor een alternatieve vorm van onderwijs en akkoord gaan met een vorm van toezicht van de Inspectie. Het moet een zeer kleine categorie blijven. Oprekken van de grenzen door bijvoorbeeld ook pedagogisch- didactische criteria erbij te betrekken, wordt als ongewenst ervaren. Nederland kent volgens de minister een zeer fijnmazig net van (basis)scholen van elke richting, zodat er in principe voor iedereen een school op redelijke afstand is.

Er is een noodzaak van profilering van de taken van het overheidstoezicht Een conclusie is dat horizontale of meer privaat georiënteerde vormen van toezicht en handhaving als vervanging van of aanvulling op verticaal overheidstoezicht, moeilijk te realiseren zijn. Verticaal, hiërarchisch toezicht door of vanwege de overheid laat zich moeilijk vervangen door horizontale, gelijkwaardige vormen van controle op de naleving en uitvoering van bepaalde kwaliteitsvoorschriften.

(Extern) toezicht heeft twee belangrijke kenmerken: • Het is onafhankelijk. In operationele zin is een toezichthouder primair geen adviseur, maar controleur; in institutionele zin is de Inspectie geen verlengstuk van de Minister of een andere (commerciële) organisatie. De onafhankelijkheid komt verder tot uitdrukking in het kader, dat met name het algemeen belang in het oog heeft. • Het is professioneel: het gaat erom wie hij is (een vakman of -vrouw), wat hij doet (objectief onderzoek) en hoe hij dat doet (via eisen en methoden die valide, betrouwbaar en navolgbaar zijn).

24. Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2006; brief van de minister over termijn indiening wetsvoorstellen particulier onderwijs en thuisonderwijs Kamerstuk 30300-VIII nr. 185 3 februari 2006 Tweede Kamer

180

De leden van de Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben mij per brief verzocht aan te geven wanneer zij het kabinetsstandpunt over thuisonderwijs kunnen verwachten.

Wetsvoorstel thuisonderwijs In de notitie Thuisonderwijs in Nederland wordt geconstateerd dat de wet- en regelgeving ten aanzien van thuisonderwijs ontoereikend is. In Nederland kan met het volgen van thuisonderwijs niet aan de leerplicht worden voldaan. Uitsluitend indien er sprake is van een vrijstellingsgrond kan thuisonderwijs worden geboden. De gronden voor vrijstelling zijn beperkt. Tijdens het Algemeen Overleg van 30 oktober 2003 heb ik aangegeven het niet wenselijk te vinden thuisonderwijs als algemeen aanvaarde vorm van onderwijs mogelijk te maken dan wel de vrijstellingsgronden te verruimen. Het Nederlandse onderwijsbestel kent ruime mogelijkheden om een eigen school te stichten. Ouders hebben de mogelijkheid om zich ervan te verzekeren dat hun kinderen onderwijs ontvangen dat in overeenstemming is met hun levensbeschouwelijke en pedagogische overtuigingen. Kinderen die zijn vrijgesteld van de leerplicht op grond van levensbeschouwelijke bezwaren van hun ouders tegen de richting van alle scholen die binnen redelijke afstand van de woning liggen, ontvangen veelal thuisonderwijs. Het is echter niet duidelijk of dit in alle gevallen gebeurt. Voor deze groep kinderen bestaat geen wettelijke garantie op onderwijs. Ook is er geen wettelijke basis voor toezicht op onderwijs aan vrijgestelde leerlingen. Dit is een ontoelaatbare situatie. Ik heb daarom met de Kamer afgesproken wettelijk te verankeren dat vrijstelling op grond van levensbeschouwelijke bezwaren (artikel 5, onderdeel b van de Leerplichtwet 1969) uitsluitend mogelijk wordt indien: – ouders zorg dragen voor een andere vorm van onderwijs dan schoolonderwijs, en – ouders akkoord gaan met een vorm van toezicht van de inspectie van het onderwijs op het aangeboden onderwijs. Om deze maatregelen te realiseren is het noodzakelijk zowel de Leerplichtwet 1969 als de Wet op het onderwijstoezicht aan te passen. Ter voorbereiding op het toegezegde wetsvoorstel is in mijn opdracht door Andersson Elffers Felix (AEF) onderzoek verricht naar de wenselijke en reële aspecten van

181

toezicht op thuisonderwijs. Dit onderzoek is onlangs afgerond en bied ik u bijgaand aan. Het wetsvoorstel thuisonderwijs zal via de ministerraad aan de Raad van State worden aangeboden. In genoemde planningsbrief is aanbieding aan de Tweede Kamer voorzien voor juni/juli 2006.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. J. A. van der Hoeven

25. Onderzoeksrapport 'Toezicht op thuisonderwijs' Bijlage bij Kamerstuk 30300-VIII nr. 185 8 februari 2006 Tweede Kamer

In opdracht van de directie Primair Onderwijs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft Andersson, Elffers Felix (AEF) een onderzoek uitgevoerd naar het vormgeven van toezicht op het thuisonderwijs. Daarbij stonden de volgende vragen centraal:

1. Aan welke eisen moet toezicht op thuisonderwijs voldoen? a. Welke eisen die in de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT) aan onderwijsinstellingen gesteld worden zijn (in aangepaste vorm) wenselijk / reëel voor het thuisonderwijs? b. Dienen er daarnaast andere eisen gesteld te worden aan toezicht op het thuisonderwijs? 2. Hoe dient het toezicht op thuisonderwijs te worden vormgegeven?

De volgende beantwoording van de onderzoeksvragen is volgens AEF uit het onderzoek gebleken: 1. AEF stelt voor de volgende voorwaarden te verbinden aan vrijstelling op grond van richtingbezwaren in de leerplicht: • Ouders moeten zorgen voor alternatief onderwijs dat tenminste gericht is op: 182

- Volledige ontplooing persoonlijkheid en talenten kind. - Voorbereiding op actief leven als volwassene. - Voldoende voortgang in leerresultaten. IJkpunten daarbij zijn overstap naar de middelbare school en een diploma op tenminste het niveau van een startkwalificatie. [De eerste twee bepalingen zijn afkomstig uit het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. De derde bepaling heeft AEF zelf als voortvloeiend uit de eerste twee bepalingen geconcludeerd.] • De ouders stemmen in met toezicht door de inspectie op de kwaliteit van het thuisonderwijs. AEF stelt voor in de WOT op te nemen dat thuisonderwijs object van toezicht door de onderwijsinspectie is en dat het toezicht er op gericht moet zijn na te gaan of aan de criteria voor vrijstelling van de leerplicht voldaan wordt. De volgende onderdelen van artikel 11 WOT moeten naar het oordeel van AEF van kracht zijn voor thuisonderwijs: - een jaarlijkse controle; - bekijken leerresultaten en voortgang in de ontwikkeling; - onafhankelijke deskundigen mogen bij het onderzoek betrokken worden; Indien sprake is van een achterstand van meer dan een half jaar ten opzichte van leeftijdsgenoten en de inspectie twijfels heeft over afdoende voorbereiding van het kind op het kind op een vervolgopleiding of een startkwalificatie moet in het toezicht ook aandacht besteed worden aan het leerstofaanbod, het didactisch handelen en de leerlingenzorg. Ook kan in dat geval een huisbezoek plaatsvinden en een toets bij de leerling afgenomen worden. 2. AEF stelt voor het toezicht op de volgende manier vorm te geven. Jaarlijks moet een gesprek met thuisonderwijzers plaatsvinden, waarin ingegaan wordt op: - de visie van de ouders op onderwijs; - het leerstofaanbod, de gebruikte leermiddelen en onderwijsvormen; - de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de behoeften en mogelijkheden van het kind; - de leerresultaten, de voortgang in de ontwikkeling van het kind en de wijze waarop de voortgang in de gaten gehouden wordt. [Onduidelijk is hoe AEF wettelijk wil verankeren op welke punten ingegaan mag worden in het gesprek.] 183

Als de inspectie van mening is dat niet wordt voldaan aan de wettelijke vereisten – minder dan een half jaar leerachterstand op leeftijdsgenoten en geen twijfels over de voorbereiding van het kind op een vervolgopleiding - wordt dit gemeld aan de leerplichtambtenaar, die daar een proces-verbaal van opmaakt. Op basis daarvan kan het college van Burgemeester en Wethouders van de woonplaats van de jeugdige besluiten de vrijstelling het volgende jaar niet te verlenen.

26. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2007; memorie van toelichting Kamerstuk 30800-VIII nr. 2 25 september 2006 Tweede Kamer

Minister Van der Hoeven zegt toe dat zij de vraag of de leerplichtambtenaar niet meer handreikingen moet krijgen om te kunnen beoordelen of iemand terecht vrijstelling vraagt, zal opnemen met de landelijke vereniging van leerplichtambtenaren. In het voorjaar 2007 wordt het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden.

27. Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2007; brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Kamerstuk 30800-VIII nr. 3 21 September 2006 Tweede Kamer

In Nederland laten zo’n 100 gezinnen hun kinderen om levensbeschouwelijke redenen niet naar school gaan. In mijn notitie «Thuisonderwijs in Nederland» heb ik aangekondigd de voorwaarden hiervoor te veranderen in de Leerplichtwet 1969. In de notitie stond dat ouders alleen nog vrijstelling konden krijgen als ze zorgden voor een alternatieve onderwijsvorm voor hun kinderen. Verder moesten ze akkoord gaan met toezicht van de Inspectie van het Onderwijs. Na het uitbrengen van de notitie heb ik intensief overlegd met belanghebbenden en de Inspectie van het Onderwijs. En ik heb Andersson Elffers Felix (AEF) aanvullend 184

onderzoek laten doen naar het toezicht op thuisonderwijs. Dat onderzoek is u per brief van 3 februari jl. aangeboden. Uit dat overleg en het onderzoek bleek dat het wenselijker was om een beperkter wetsvoorstel in te dienen dan ik eerste instantie van plan was. Wat overeind blijft is dat de leerplichtambtenaar alleen een verzoek tot vrijstelling zal accepteren als de ouders verklaren ervoor te zorgen dat hun leerplichtige kind onderwijs ontvangt. Ze moeten daarbij ook aangeven hoe dat onderwijs vorm krijgt. Het toezicht van de inspectie blijkt echter bij nader inzien niet nodig. Als ouders in gebreke blijven en toch hun kind thuishouden, kan de leerplichtambtenaar relatief eenvoudig ingrijpen. Dat is efficiënter dan regulier toezicht van de inspectie, dat onevenredig veel tijd en geld zou kosten. Bovendien voorkomt het dat de inspectie dan in discussies over ouderlijke opvoeding verward raakt. Een ander belangrijk voordeel van de inzet van de leerplichtambtenaar is dat ouders zich niet voortdurend aan de inspectie hoeven te verantwoorden en dat hun administatieve lasten dus beperkt blijven. Ik zal het wetsvoorstel voor advies voorleggen aan de Onderwijsraad. Omdat ook nog tijd nodig is voor interdepartementaal overleg en de procedure bij de Raad van State, is de planning dat het wetsvoorstel volgend jaar naar uw Kamer gaat.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. J. A. van der Hoeven

28. Werkprogramma 2007 Onderwijsraad Bijlage bij documentnummer ocw0600779 3 oktober 2006 Tweede Kamer

De Onderwijsraad zal ook in 2007 over enkele wetsontwerpen adviseren. Uitgangspunten daarbij zijn dat het gaat om belangrijke wetsontwerpen waarover de raad recent niet separaat adviseerde of wetsontwerpen die samenhangen met artikel 23 Grondwet. In

185

2007 zal de raad aandacht besteden aan: • Wetsvoorstel tot wijziging van de WPO (Wet op het primair onderwijs), WEC (Wet op de expertisecentra) en WVO (Wet op het voortgezet onderwijs) in verband met het toezicht op het godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs; • Wetsvoorstel thuisonderwijs; en • Wetsvoorstel samenwerkingsscholen.

29. Rapportage, Advies Commissie Toelating en Begeleiding Bijlage bij Kamerstuk 30800-VIII nr. 21 13 oktober 2006 Tweede Kamer

Met dit derde jaarverslag wordt de eerste periode van drie jaar ACTB/Onderwijsconsulenten afgesloten. De ACTB is in 2003 ingesteld als onafhankelijke adviescommissie om een goede invoering van de leerlinggebonden financiering (LGF) te bevorderen. In deze rapportage is opgetekend wat in de praktijk de ervaringen zijn met het plaatsen van leerlingen met een 'rugzakje' in het onderwijs, en welke knelpunten daarbij worden ondervonden. Het is goed er vooraf op te wijzen dat de ACTB/Onderwijsconsulenten zaken rond problematische schoolplaatsingen en verwijderingen van zorgleerlingen behandelt. Dat zijn de gevallen waarbij een onderwijsconsulent wordt ingeschakeld. Het gaat dus om een betrekkelijk klein aantal van de leerlingen met een LGF-indicatie. Over de algemene invloed en uitwerking van de LGF biedt dit verslag geen informatie. Het financiële 'rugzakje' blijkt voor sommige zorgleerlingen met een complexe (gedrags)problematiek niet voldoende te zijn om te kunnen deelnemen aan het onderwijs. Er is voor deze kinderen geen passend onderwijs, ook niet in het speciaal onderwijs waarin hun cluster voorziet. Vaak komen deze zorgleerlingen thuis te zitten. Voor hen is maatwerk noodzakelijk, dat niet altijd gevonden kan worden binnen de bestaande kaders. Dit maatwerk vereist van de onderwijsconsulenten creatieve oplossingen en een behendig manoeuvreren langs bestaande bureaucratische

186

structuren. Ook moeten regelmatig bestaande schotten tussen onderwijs en zorg worden geslecht. Daarnaast levert de bekostiging van een 'onderwijsplek op maat' nogal eens problemen op.

De verdeling naar redenen om een onderwijsconsulent in te schakelen is als volgt: Handelingsplan/bestedingsprobleem: 17% Plaatsingsprobleem: 66% REC/CvI: 1% Verwijdering/schorsing: 12% Anders: 4%

De verdeling van gevonden oplossingen (naar voorkeur van de ouders) is als volgt: Van 300 van de 322 zaken die in het schooljaar 2005/'06 tot een oplossing waren gebracht, zijn de volgende gegevens bekend over de schoolplaatsing ten opzichte van de wens van de ouders: In 76 gevallen waarbij de ouders de voorkeur hadden voor speciaal onderwijs, zijn 58 leerlingen geplaatst in speciaal onderwijs en 18 leerlingen in het regulier onderwijs. Van de 114 casussen waarbij de ouders de voorkeur hadden voor regulier onderwijs, zijn 87 leerlingen geplaatst in het regulier onderwijs, 20 in het speciaal onderwijs en is voor 7 leerlingen een andere oplossing gevonden (namelijk: uithuisplaatsing, werk- leertraject, volwassenenonderwijs, hulp van RIAGG, Project Op de Rails. Voor één leerling is geen oplossing gevonden; de casus is overgedragen aan de ACTB.) Bij aanmelding hebben 110 ouders geen specifieke voorkeur uitgesproken; 56 leerlingen zijn geplaatst in het speciaal onderwijs en 33 leerlingen in het regulier onderwijs. Voor 21 leerlingen is een andere oplossing gevonden (namelijk: terugkeer naar land van herkomst, thuisonderwijs, Centrum voor Creatief Leren (CCL), Educatiegroep, KJP-observatie, onderwijs/zorgarrangement, instituuttherapie en - onderwijs, vervoer, huiskamerproject, werk-leertraject, uithuisplaatsing, bemiddeling en dagbesteding/activerende begeleiding). Van de 553 casussen zijn er nog 231 in behandeling. Hiervan kan dus nog niet bepaald worden of plaatsing naar de voorkeur van de ouders heeft plaatsgevonden.

Voorbeeld thuisonderwijs goedgekeurd als oplossing 187

Een meisje van 16 bij wie een psychiatrische diagnose is gesteld, zit al anderhalf jaar thuis wanneer zij aangemeld wordt bij de ACTB/Onderwijsconsulenten. Al vele instanties en hulpverleners hebben zich voor dit meisje ingezet, maar tot dusver zonder succes. De onderwijsconsulent voert een groot aantal gesprekken, bestudeert het omvangrijke dossier rondom haar problematiek en onderzoekt de onderwijsmogelijkheden. Oplossingen in het regulier en/of speciaal onderwijs blijken voor het meisje niet geschikt te zijn. Het meisje heeft een therapeutische setting nodig met daarbinnen aangepast onderwijs. Voor het meisje blijkt thuisonderwijs een belangrijk onderdeel van de oplossing. Via de inzet van het PGB wordt aanvullend onderwijs gerealiseerd op een particuliere instelling.

Voorbeeld thuisonderwijs niet goedgekeurd als oplossing Een onderwijs/zorgarrangement in de regio REC Groot Gelre voor leerlingen met een verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen, die door hun complexer hulpvraag tijdelijk niet kunnen participeren in het speciaal onderwijs. Het oorspronkelijke projectplan, thuisonderwijs voor deze doelgroep, is in mei 2005 afgekeurd.

30. Activiteiten 2007 Jaarwerkplan Inspectie van het Onderwijs Bijlage bij Kamerstuk 30800-VIII nr. 49 26 oktober 2006 Tweede Kamer

Thuisonderwijs De minister heeft aan de Tweede Kamer voorgesteld dat de inspectie ook toezicht gaat houden op het thuisonderwijs. Deze wetswijzigingen worden thans voorbereid. Als de contouren van de voorgestelde wetswijzigingen bekend zijn, ontwikkelt de inspectie in overleg met de kerndepartementen en vertegenwoordigers van het thuisonderwijs een geschikte vorm van inspectietoezicht.

31. Niet bekostigd onderwijs: onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs op scholen in de zin van de leerplichtwet. Bijlage bij Kamerstuk 30800-VIII nr. 58 188

31 oktober 2006 Tweede Kamer

Vormen van niet bekostigd onderwijs Een derde vorm van niet bekostigd onderwijs is het thuisonderwijs. Ouders/verzorgers die verklaard hebben overwegende bedenkingen te hebben tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen, zijn ingevolge artikel 5 onder b van de Leerplichtwet 1969 vrijgesteld van de verplichting hun kind op een school in de zin van de Leerplichtwet in te schrijven. Het staat die ouders vervolgens vrij zelf onderwijs voor hun kind te organiseren.

32. Winstuitkering: winst voor de publieke belangen, een literatuurstudie Door SEOR-ECRi (Erasmus school of Economics - Erasmus Competition and Regulation Institute) Bijlage bij Kamerstuk 30800-XIII nr. 38 17 januari 2007 Tweede Kamer

Een onderdeel van de brede discussie die gevoerd wordt over meer ondernemerschap in de publieke dienstverlening is de discussie over het wel of niet toelaten van op winst gerichte ondernemingen in de sectoren van publieke dienstverlening. Wanneer kunnen de publieke belangen bijvoorbeeld onder druk komen te staan? Onder welke (markt)omstandigheden en met welke (sector)specifieke regels en/of instituties is het toestaan van winstuitkering verantwoord? Hoe gedragen op winst gerichte ondernemingen zich wanneer op dezelfde markt ook ondernemingen zonder winstoogmerk actief zijn? Deze en andere vragen zullen in dit onderzoeksrapport aan bod komen.

In dit rapport richten we ons op de belangrijkste gedragsverschillen tussen private op winst gerichte ondernemingen en private ondernemingen zonder een expliciet winstoogmerk. Ondernemingen die streven naar winst met de bedoeling deze op korte termijn (gedeeltelijk) uit te keren aan de eigenaren of aandeelhouders noemen we in dit rapport ‘for-profits’, afgekort FP’s. Deze op winst gerichte ondernemingen 189

hebben een structuur waarin het economische eigendom van de onderneming is neergelegd bij de aandeelhouders (B.V. of N.V.). Naast deze ondernemingsvorm onderscheiden we ondernemingen, zoals de stichting of vereniging die geen eigenaren hebben aan wie eventuele winst kan worden uitgekeerd. In de woorden van Hansmann (1980) hebben ze te maken met een ‘nondistribution constraint’. In dit rapport noemen we deze groep ondernemingen ‘not-for-profits’, afgekort NFP’s. Hoewel NFP’s primair niet gericht zijn op winst, is het wel mogelijk dat ze enig jaar afsluiten met een positief bedrijfsresultaat. Deze winst wordt dan in beginsel toegevoegd aan de reserves of opnieuw geïnvesteerd in het bedrijf.

Schoolsysteem Verenigde Staten een voorbeeld voor Nederland? De Verenigde Staten kent vier verschillende typen scholen. Er zijn in de eerste plaats publieke scholen die volledig in eigendom zijn van overheden. Deze overheden zorgen voor de financiering en regulering van de publieke scholen. Naast deze publieke scholen bestaan er in de Verenigde Staten ook zogeheten contract scholen. Deze scholen zijn in eigendom van overheden, maar hebben in vergelijking met het eerste type met minder regulering te maken. Zo beslissen ze zelf over het toelatingsbeleid, het lesprogramma en het bevorderen van specifieke waarden. Elke school heeft een contract gesloten met het betreffende district. In dit contract worden onder meer de doelen, de wijze van financiering en de mate van vrijheid vastgelegd. In de meeste staten krijgen contractscholen 75% van de subsidie per leerling die publieke scholen krijgen. Soms is de subsidie gelijk aan die van publieke scholen, zoals in de staat Michigan. De mate van vrijheid die deze scholen wordt gegeven verschilt aanzienlijk per staat. Het derde type school betreft de private (of onafhankelijke) school die gesponsord wordt door private partijen. Nagenoeg alle private scholen in de VS zijn NFP’s. Zij hoeven geen belastingen te betalen en hebben een onderwijs gerelateerde missie. Tenslotte bestaat er in de Verenigde Staten ook de mogelijkheid van thuisonderwijs. Dit houdt in dat ouders hun kinderen thuis zelf onderwijzen. Ouders zijn in dat geval verantwoordelijk voor de financiering en inhoud van het onderwijs. Voor wat betreft het basis en voortgezet onderwijs richten FP’s zich in de Verenigde Staten zowel op het management van publieke scholen en contract scholen als op het thuisonderwijs. Zowel bij publieke scholen als contract scholen gaat het niet om het 190

eigendom van de scholen zelf die in handen blijven van overheid of vereniging, maar om het management van de school. Wat precies de taken zijn van de FP kan afhankelijk zijn van de specifieke situatie. Vaak omvat het echter nagenoeg alle taken, inclusief het in dienst hebben van het onderwijzend personeel, de ontwikkeling van het curriculum, onderhoud en schoonmaak van het gebouw, etc. Als ze alle taken uitvoeren krijgen ze over het algemeen 75% van de subsidie per leerling die publieke scholen krijgen (Hoxby, 2003). De groei van FP’s vindt volgens Molnar e.a. (2005) met name plaats bij contract scholen en dus in veel mindere mate bij publieke scholen en het thuisonderwijs. Als gevolg van regulering steeg het aantal contractscholen van 2 in 1991 naar (een niveau van) zo’n 3.600 scholen in 2006. Alleen al in 2005 kwamen er 424 nieuwe scholen bij. Dit is onder andere het gevolg van beleid gericht op het aantrekken van nieuw management of het omzetten van een publieke school naar een contract school als een school vier jaar achtereen er niet in slaagt de gestelde doelen te halen. Tussen 1998 en 2004 steeg het aantal scholen dat gemanaged wordt door een FP van 135 naar 535. In relatie tot het totale aantal scholen, ruim 90.000, nemen FP’s slechts een zeer beperkt deel van het onderwijs voor hun rekening. Ten opzichte van het aantal contract scholen gaat het echter om een behoorlijk aandeel (ruim 20%). In sommige staten ligt dit nog fors hoger, zoals in Michigan waar het percentage FP contract scholen rond de 70% ligt (Lacireno- Pacquet e.a., 2002).

33. De positie van ouders in het governance beleid Door SCO-Kohnstamminstituut (Instituut voor onderzoek van opvoeding en onderwijs) Bijlage bij Kamerstuk 30183 nr. 15 20 februari 2007 Tweede Kamer

Governance De Minister van OCW heeft in de zogenaamde ‘governancebrief’ van 7 juli 2005 (Ministerie van OCW, 2005) een nieuwe besturingsfilosofie voorgesteld voor het onderwijs in Nederland. Centraal in deze filosofie staat de gedachte dat 191

onderwijsinstellingen zelf verantwoordelijk zijn voor hun kwaliteit en voor processen van kwaliteitsverbetering. Daarvoor is een cultuur nodig waarin voortdurende reflectie en feedback vanzelfsprekend zijn en kwaliteitszorg een permanent onderdeel van het beleid van school of instelling vormt. Aansporingen om te verbeteren en te vernieuwen moeten vooral van binnenuit komen. Ze moeten mede gevoed worden door de wensen en opinies van stakeholders: leerlingen, ouders, toeleverend en afnemend onderwijs en instanties als gemeente, jeugdzorg en relevante spelers op de lokale arbeidsmarkt.

Voice en exit Medezeggenschap en klachtenprocedures kunnen getypeerd worden als ‘voice’: ouders of andere belanghebbenden laten hun stem horen en proberen zo iets te veranderen, bijvoorbeeld door lid te worden van de medezeggenschapsraad. Echter, ouders, leerlingen, studenten en personeel kunnen ook naar een andere school overstappen of thuisonderwijs organiseren. Dit wordt ‘exit’ genoemd en kan een erg effectieve vorm van ‘zeggenschap’ zijn.

34. Behandeling van het wetsvoorstel ‘Wijziging van de leerplichtwet 1969 met betrekking tot criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van die wet’ Handelingen Tweede Kamer 2006-2007 nr. 53 2 april 2007 Tweede Kamer

[Een wetsvoorstel voor het particulier onderwijs wordt besproken, maar het onderwerp thuisonderwijs komt ook ter sprake. Thuisonderwijs wordt namelijk soms als een vorm van particulier onderwijs gezien.]

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA) wil thuisonderwijs niet in haar wetsvoorstel voor het particuliere onderwijs betrekken. De heer Jasper van Dijk (SP): INGRADO, de vereniging van leerplichtambtenaren, verzoekt een toetsingskader te ontwikkelen voor thuisonderwijs.

192

Staatssecretaris Dijksma van OCW: De heer Dibi vroeg waarom ik geen regeling tref voor het thuisonderwijs. Het is mijn bedoeling om binnenkort de Kamer te zeggen hoe ik met betrekking van het thuisonderwijs wil handelen. In interdepartementaal overleg was met name het ministerie van Justitie kritisch over een voornemen om ook op dit punt een wetsvoorstel neer te leggen. Dat heeft te maken met de twijfel over de noodzaak van het wetsvoorstel. Je moet oppassen dat je niet met een overkill aan wetgeving komt voor een zeer beperkte groep kinderen. Dat is de grondhouding van waaruit ik naar dat voornemen kijk; dat wetsvoorstel ligt er natuurlijk. Wij moeten het in proportie blijven bezien. Als wij wetgeving maken – ik weet dat u daar allemaal uw hobby van heeft gemaakt – dan moet die wel in proportie blijven. Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik moet nog even reageren op de interruptie van de heer Van Dijk van de SP in mijn eerste termijn. De weg van het particuliere onderwijs, en zeker thuisonderwijs, is geen gemakkelijke weg voor ouders. Zowel in financieel opzicht als dat het gaat om een moeilijke zoektocht naar welke vorm van onderwijs het beste voor het kind is. Meestal proberen ouders het eerst in het reguliere onderwijs en lopen daar om diverse redenen stuk. Dat vinden wij jammer en wij vinden dat wij daarvan moeten leren. Wij moeten blijven proberen om dat reguliere onderwijs te verbeteren zodat het echt top wordt en ouders die moeilijke weg niet hoeven te gaan. Maar, dat neemt niet weg dat zij wel het recht hebben om die weg te blijven gaan. Dat respecteren wij, ook wij willen op dat punt niet aan de Grondwet morrelen. Wij willen dus niet zo ver gaan als de SP.

35. Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2007; brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 30 800 VIII nr. 122 27 april 2007 Tweede Kamer

In het algemeen overleg van 31 aug 2005 over particulier onderwijs heeft de minister toegezegd het wetsvoorstel over het toezichtkader betreffende thuisonderwijs in het voorjaar van 2006 naar de Kamer te sturen.

193

Tijdens het plenaire wetgevingsdebat over particulier onderwijs van 27 maart 2007 heeft de minister toegezegd dat de Kamer binnenkort een brief met beleidsvoornemens betreffende het thuisonderwijs ontvangt. De minister zal, zodra zij zicht heeft op de redenen waarom sommige kinderen niet vrijwillig thuisonderwijs krijgen, de Kamer hierover informeren. Dit wordt meegenomen bij het wetsvoorstel thuisonderwijs dat in juni 2007 naar de Tweede Kamer verstuurd zal worden. Toezegging is afgedaan met het onderzoek van Regioplan [Dit onderzoek heb ik niet in mijn scriptie opgenomen, omdat ik er niets relevants over thuisonderwijs in zag staan] dat op 29 november 2005 aan de Kamer is aangeboden (kamerstuk 30 300 VIII).

36. Wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van die wet; nota n.a.v. het verslag. Kamerstuk 30652 nr. C 15 mei 2007 Eerste Kamer

De leden van de PvdA-fractie merken op dat artikel 5, onderdeel b, van de Leerplichtwet aanleiding geeft voor geoorloofd verzuim van onderwijs. Zij vragen of de minister er weet van heeft dat sommige kinderen op grond van dit artikel al 8 jaar geen onderwijs ontvangen en door de rechter in het gelijk worden gesteld. Zij weten dat minister Van der Hoeven voorgesteld heeft aan vrijstelling van de leerplicht op basis van richtingbezwaren de eis te verbinden dat er in vervangend onderwijs moet worden voorzien. De leden van de PvdA-fractie doen nu het voorstel om in de leerplichtwet vast te leggen dat een leerplichtambtenaar voortaan vrijgestelde kinderen naar school mag sturen.

37. Wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van die wet; verslag van een schriftelijk overleg. Kamerstuk 30652 nr. D 5 juni 2007 194

Eerste Kamer

Brief aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Naar het oordeel van de leden van de commissie kan het komende wetsvoorstel aangaande het thuisonderwijs niet voorzien in een wettelijke basis voor toezicht op het onderwijs aan vrijgestelde leerlingen. Hoe voorziet de staatssecretaris in deze leemte? De commissieleden willen tevens graag van de staatssecretaris weten of zij de noodzaak tot wijziging van de leerplichtwet onderschrijft en, zo ja, hoe en op welke termijn zij hieraan uitvoering wil gaan geven.

Brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ik heb toegezegd beide Kamers per brief te informeren over mijn voornemens met betrekking tot het thuisonderwijs en het door de toenmalige minister aangekondigde wetsvoorstel. Ik begrijp uw zorgen op dit punt en ik acht het noodzakelijk om ook voor kinderen die op basis van denominatieve gronden zijn vrijgesteld van schoolbezoek goed onderwijs te garanderen. In mijn brief ten aanzien van het thuisonderwijs zal ik ingaan op de wijze waarop ik hieraan invulling wil geven. Het ligt overigens in de rede dat hiertoe een wijziging van de Leerplichtwet noodzakelijk is. Ik wil hierin echter een eigen afweging kunnen maken en dit ook in gesprek brengen met de Tweede Kamer.

38. Wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van die wet, brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over aantal vrijgestelden op denominatieve gronden. Kamerstuk 30652 nr. E 6 juli 2007 Eerste kamer

Brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – S. A. M. Dijksma – aan de Eerste Kamer Onderstaand treft u het aantal op denominatieve gronden vrijgestelde jongeren aan in de afgelopen 10 jaar. 195

1996–1997: 149 1997–1998: 117 1998–1999: 106 1999–2000: 104 2000–2001: 94 2001–2002: 157 2002–2003: 160 2003–2004: 122 2004–2005: 166 2006–2006: 170

Er zijn geen gegevens bekend over de vraag of deze vrijgestelde jongeren thuisonderwijs ontvangen. De huidige leerplichtwet 1969 bevat ook geen verplichting voor ouders om thuisonderwijs te verzorgen. Ik heb aangegeven dat ik uw zorg deel over het feit dat het noodzakelijk is om ook voor jongeren die op denominatieve gronden zijn vrijgesteld goed onderwijs te garanderen. Ik heb aangegeven dat ik uw Kamer en de Tweede Kamer in het najaar per brief zal informeren over de wijze waarop ik hieraan invulling wil geven.

Naast een vrijstelling op denominatieve gronden is op grond van artikel 5, onder a, van de Leerplichtwet 1969 vrijstelling mogelijk als de jongere op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt is om op een school te worden ingeschreven. Volgens de laatste gegevens zijn er in het schooljaar 2005–2006, 1916 jongeren op deze grond vrijgesteld. In onderstaande tabel treft u het aantal op deze grond vrijgestelde jongeren aan in de afgelopen 10 jaar.

1996–1997: 1610 1997–1998: 2017 1998–1999: 1956 1999–2000: 1578 2000–2001: 1422 2001–2002: 1527 196

2002–2003: 1378 2003–2004: 2101 2004–2005: 1978 2006–2006: 1916

39. Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: het wetsvoorstel Wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van die wet. Vergaderingnummer 38 23 augustus 2007 Eerste Kamer

Staatssecretaris Dijksma: De kinderen die nu leskrijgen op de particuliere scholen niet voldoen aan de eisen die aan scholen gesteld worden, zouden niet moeten hoeven wachten tot het andere probleem, dat van het thuisonderwijs, is opgelost. Wij moeten beide problemen aanpakken. De brief die ik voornemens ben aan de Tweede Kamer te sturen, zal ik ook naar de Eerste Kamer sturen. Daarin zal ik aangeven op welke wijze ik het probleem zal aanpakken. Ik ben blij met de opmerking van de heer Van de Beeten, dat ik binnen de motie de ruimte krijg om een verstandig voorstel te doen. De Kamer kan daarop rekenen. Op dit moment zijn ruim 1900 leerlingen vrijgesteld op lichamelijke of psychische gronden. Hierbij gaat het om kinderen die zo’n zware handicap hebben, dat zij niet altijd in staat zijn om onderwijs te volgen, ook geen speciaal onderwijs. Wij moeten voor die groep passend onderwijs bieden, waar dat mogelijk is.

40. Advies Onderwijsraad: Leraarschap is eigenaarschap Bijlage bij Kamerstuk 30800-VIII nr. 181 14 september 2007 Tweede Kamer

Met name door de opkomst van nieuwe particuliere scholen, zoals de Iederwijsscholen, en de toename van het aantal zaken waar thuisonderwijs aan de orde is, is de vrijheid om onderwijs te geven weer actueel. 197

Veel leraren willen graag ruimte hebben om (weer) eigenaar te worden over het vak en het beroep. Het beeld van de leraar is, mede door uitlatingen van de beroepsgroep zelf, op zijn zachtst gezegd niet positief. Advies onderwijsraad om imago en eigenaarschap van de leraar op te krikken: meer participatie van leerkrachten in beroepsverenigingen, het meer officieel maken van het beroep van leerkracht door het invoeren van een beroepseed, stimulering interactie tussen managers en leraren, meer mogelijkheid inbreng leerkrachten op hun taken, leerkrachten meer betrekken bij het besturen van de school.

41. September 2007 Evaluatie Wet op het Onderwijstoezicht: Deel 2 de WOT in de onderwijssectoren, bijlagen bij de rapportage. Bijlage bij Kamerstuk 30183 nr. 18 Tweede Kamer

De inspectie verwacht in het jaar 2007 een geschikt toezichtkader te gaan ontwikkelen voor thuisonderwijs.

42. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2008; memorie van toelichting. Kamerstuk 31200-VIII nr. 2 27 september 2007 Tweede Kamer

Minister Van der Hoeven zegt toe het wetsvoorstel over het toezichtskader betreffende thuisonderwijs aan de Tweede Kamer te sturen.

De Tweede Kamer heeft een brief met de beleidsvoornemens betreffende het thuisonderwijs d.d. 29 juni 2007 ontvangen. [Niet terug te vinden.]

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, 198

subonderdeel 3 is ook het thuisonderwijs aan de orde gesteld. Er is toen aangegeven de voorgenomen wetgeving nog eens goed te willen overwegen. In september 2007 ontvangt de Tweede Kamer hierover een brief.

43. Advies Onderwijsraad ‘Sturen van vernieuwende onderwijspraktijken: verkenning.’ Bijlage bij Kamerstuk 31200-VIII nr. 37 27 november 2007 Tweede Kamer

Vernieuwende vormen van onderwijs kunnen onderverdeeld worden in de volgende kwadranten:

• Kwadrant 1: taakconcentratie en uitvoering door de school • Kwadrant 2: taakconcentratie en uitvoering door andere partijen Dit kwadrant wordt gekenmerkt door twee verschillende typen onderwijspraktijken. Ten eerste onderwijspraktijken die zich evenals in het vorige kwadrant richten op het verkrijgen van kennis door (digitale) leermiddelen, maar waarbij de uitvoerder een andere partij dan de school is, bijvoorbeeld ouders in het geval van thuisonderwijs.

• Kwadrant 3: taakverbreding en uitvoering door de school • Kwadrant 4: taakverbreding en uitvoering door andere partijen

Thuisonderwijs Het aantal kinderen dat in Nederland thuisonderwijs volgt is klein: ongeveer 150-200 leerlingen. In Nederland is thuisonderwijs alleen onder zeer beperkte (religieus gemotiveerde) voorwaarden toegestaan. Volgens voorstanders van thuisonderwijs zijn de voorwaarden onnodig beperkend en hoeft men niet bang te zijn voor een enorme toeloop wanneer de eisen minder streng zouden zijn. Ook in Europese landen waar de regels soepeler zijn is de behoefte namelijk niet heel groot. Er komt veel bij kijken en het belemmert de arbeidsparticipatie van met name moeders. Alleen in Engeland is er een vrij grote groep die thuisonderwijs volgt. Zelfs in landen waar het vanwege de

199

geringe bevolkingsdichtheid meer in de lijn der verwachting ligt (Zweden, Finland, bepaalde regio’s in Frankrijk) is er weinig thuisonderwijs. Waar de andere vormen van afstandsonderwijs over het algemeen gebruikmaken van reguliere methoden en erkende examens, geldt dit voor de leerlingen die thuisonderwijs volgen veel minder. Vaak organiseren de ouders zelf een programma.

Voor het kleine aantal jongeren dat gebruikmaakt van thuisonderwijs kan het inschakelen van een aantal experts een goede aanvulling zijn op het onderwijs van de ouders.

Ook een eventueel door de raad te behandelen wetsvoorstel thuisonderwijs zal geënt zijn op de uitspraken in deze verkenning. Bij het waarderen van dit wetsvoorstel zal de vraag in hoeverre aan het vervullen van de functies wordt voldaan een belangrijke rol spelen.

Conclusie De Onderwijsraad vindt deze verscheidenheid van onderwijspraktijken een goede zaak en heeft geen uitgesproken voorkeur voor een bepaald kwadrant of een bepaalde aanpak. De toekomst voor de langere termijn kent veel onzekerheden en het is goed dat het stelsel gevarieerd en flexibel blijft. Dit betekent echter niet dat elk alternatief en initiatief zonder enige beperking ontwikkeld zou moeten worden. Voor de raad is van belang dat onderwijspraktijken, zeker voor wat betreft het funderend onderwijs, aan duidelijke minimale kwaliteitseisen voldoen. De raad heeft in eerdere adviezen beschreven hoe die minimale kwaliteitseisen eruit moeten zien in de vorm van onder andere leerstandaarden. In deze verkenning heeft de raad de minimale kwaliteitseisen gekoppeld aan het vervullen en waarborgen van de drie hoofdfuncties van onderwijs: kwalificatie, selectie en socialisatie. Bij de kwalificatiefunctie gaat het om de vraag of het onderwijs de leerlingen en studenten uitrust met kennis, vaardigheden en houdingen die relevant zijn voor de arbeidsmarkt en waarmee een schoolverlater zich in de samenleving kan handhaven en ontwikkelen.

200

De selectiefunctie heeft betrekking op dat de school functioneert als een ‘sorteermachine’ die verschillende categorieën leerlingen toewijst aan verschillende posities in de samenleving. De socialisatiefunctie van onderwijs houdt het overbrengen van algemeen geldende normen en waarden in.

Gewenste rol overheid bij vernieuwende onderwijspraktijken: Alle kwadranten moeten de drie functies op een basisniveau borgen (sectorspecifiek). Daarboven is veel variëteit toegestaan om toekomstgerichtheid en robuustheid te garanderen. Onderwijspraktijken mogen één van de drie functies niet onder dit basisniveau brengen. • De minister blijft verantwoordelijk voor het stelsel en daarom moet de overheid zelf duidelijk definiëren wat ze onder kwaliteit verstaat. Dit geldt in het bijzonder voor het funderend onderwijs. • De overheid kan onderwijspraktijken in bepaalde kwadranten stimuleren als deze door het veld niet genoeg worden opgepakt. Gezien de ontwikkelingen in het veld denkt de raad vooral aan onderwijspraktijken in kwadranten 3 en 4. • De besteding van innovatiegelden door de sector moet vergezeld zijn van een inhoudelijk programma, waarbij over de resultaten verantwoording wordt afgelegd. • De overheid kan een databestand initiëren waar verschillende onderwijspraktijken langs heldere criteria worden gepresenteerd en waarin resultaten van evaluaties staan vermeld die gekoppeld zijn aan de functies van onderwijs.

44. Rapportage Advies Commissie Toelating en Begeleiding Bijlage bij Kamerstuk 27728 nr. 101 12 december 2007 Tweede Kamer

Ouders en scholen die geen overeenstemming kunnen bereiken over de toelating van een leerling met een beperking of over de besteding van de rugzakmiddelen, kunnen de ACTB/Onderwijsconsulenten inschakelen.

201

Als geen passende plaatsing in het regulier of speciaal onderwijs mogelijk is, zoeken de onderwijsconsulenten naar alternatieven voor de betreffende leerling. Deze worden soms gevonden in combinaties van onderwijs en zorg, thuisonderwijs, particulier onderwijs en verwijzing naar projecten zoals Herstart, Time-Out of Op de Rails. Ook wordt waar mogelijk getracht een persoonsgebonden budget (PGB) op school of in een onderwijs/zorgarrangement in te zetten. In dit kader hebben onderwijsconsulenten contacten met zorginstanties zoals het CCE (Centrum voor Consultatie en Expertise), CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg), MEE en Bureau Jeugdzorg. In die gevallen waarin meerdere instanties betrokken zijn bij een leerling, bemiddelt de onderwijsconsulent tussen alle partijen om tot een passend onderwijs/zorgarrangement te komen.

Op dit moment is er één inspecteur voor speciale casuïstiek, die in zeer uitzonderlijke situaties wordt ingeschakeld, na overleg met het ministerie van OCW. Dat was bijvoorbeeld het geval bij een jongen die al lang thuis zat en niet in staat was tot het volgen van onderwijs op de school waar hij was ingeschreven. Omdat er over de plaats waar onderwijs wordt gevolgd niets is vastgelegd in de wet, kon de school, met een officiële verklaring van de arts, de leerplichtambtenaar en het bevoegd gezag van de school, onderwijs inkopen bij de Wereldschool. De betreffende jongen volgt nu onderwijs via de computer. De betaling loopt via de school waar hij ingeschreven staat, naar de Wereldschool. In zeer uitzonderlijke gevallen (enkele kinderen in Nederland) kan een onderwijsconsulent dit na overleg en met toestemming van OCW samen met de Onderwijsinspectie bewerkstelligen. En daarvoor geldt heel nadrukkelijk dat het níet gaat om thuisonderwijs, maar om onderwijs thuis.

In totaal hebben de onderwijsconsulenten in 2006/2007 472 casussen afgerond. 110 Ouders hebben de voorkeur voor regulier onderwijs aangegeven; in 58 gevallen (53%) is de leerling daar geplaatst. 29 kinderen (26%) vonden een plaats in het speciaal onderwijs. Voor 23 kinderen (21%) is de oplossing gezocht in bijvoorbeeld: ambulante begeleiding; een akkoord over het handelingsplan; een combinatie van SO/VAVO; particulier onderwijs; schriftelijk onderwijs met studiebegeleiding; therapeutische interventie; thuisonderwijs; volwassenenonderwijs; Wereldschool of 202

een onderwijs/zorgtraject. Eén leerling is overgedragen aan de leerplichtambtenaar, en een casus is voorgelegd aan de ACTB.

Plaatsing in het speciaal onderwijs werd door 59 ouders gevraagd en in 36 gevallen (61%) is dat conform deze wens gelukt. 6 kinderen (10%) vonden een plaats in het regulier onderwijs, en voor 17 kinderen (29%) is een andersoortige oplossing gevonden, zoals: een andere clusterindicatie en een leer/stagetraject; begeleid thuisonderwijs; via CCE/MEE naar een onderwijs/zorgtraject; dagbesteding; deels speciaal en deels regulier onderwijs; 24-uurs opvang; residentiële plaatsing; observatieplaats; ondersteuning door CCE; particulier onderwijs; uithuisplaatsing; therapie; verwijzing naar project 'Op de Rails' en plaatsing op een dagverblijf. Voor 1 leerling is vervoer geregeld.

12 Leerlingen (18%) zitten niet meer op de school van plaatsing. Evenals bij de reguliere scholen worden ook hier de ontevredenheid van de ouders en/of de complexe problematiek van het kind het meest als reden genoemd. Twee leerlingen zijn overgegaan naar het voortgezet onderwijs. Voor twee anderen is thuisonderwijs en intern onderwijs geregeld en een leerling spijbelt en is niet gemotiveerd volgens de school.

45. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2008; brief van de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap. Kamerstuk 31200-VIII nr. C 19 februari 2008 Eerste Kamer

De staatssecretaris van OCW zegt toe mede naar aanleiding van de ingediende motie in verband met de ontheffing van de leerplicht, de problemen met het thuisonderwijs aan te pakken. Zij zal een afschrift van de brief die zij voornemens is hierover aan de Tweede Kamer te zenden, ook aan de Eerste Kamer sturen. In de brief zal zij ook ingaan op onderwijs aan kinderen die op basis van een denominatieve grond, of lichamelijke of psychische gronden vrijstelling van de leerplicht hebben gekregen. 203

Stand van zaken De brief aan de Tweede Kamer is in voorbereiding. De Tweede Kamer wordt in het eerste kwartaal 2008 geïnformeerd over de ontheffing van de leerplicht en de problemen met het thuisonderwijs. De Eerste Kamer ontvangt een afschrift.

46. Particuliere B-3 scholen 2007-2008: eindrapport Bijlage bij Kamerstuk 30652 nr. 15 23 januari 2008 Tweede Kamer

Particuliere B-3 scholen zijn scholen in de zin van artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3 van de leerplichtwet (1969). Dit zijn niet door de overheid bekostigde scholen die wel aan een aantal overheidscriteria voor primair en voortgezet onderwijs moeten voldoen.

Veel ouders met een kind op een vernieuwende school gaven aan andere mogelijkheden dan die we noemden te zien als de school een negatief advies van de inspectie krijgt (41%). De ouders gaven aan dat ze het negatieve besluit zullen aanvechten, dat ze gaan proberen de situatie te verbeteren of dat ze hun kind thuis zullen onderwijzen.

47. Parlementair onderzoek Onderwijsvernieuwingen; verslagen deel B Kamerstuk 31007 nr. 10 13 februari 2008 Tweede Kamer

Uit een verslag regionale bijeenkomst over onderwijsvernieuwingen Mevrouw Caron: Mijn naam is Klaartje Caron en ik ben moeder van vier kinderen. Mijn vier kinderen gaan sinds twee jaar niet meer naar school. Zij krijgen thuisonderwijs. De aanleiding daarvoor was dat met name mijn oudste kind helemaal vastliep in het reguliere onderwijs. Ik kan gelukkig zeggen dat het inmiddels heel erg goed met haar gaat. Cognitief loopt zij inmiddels voor op haar leeftijdsgenootjes en 204

het kind heeft weer kleur op haar wangen. Ook met de andere kinderen gaat het uitstekend. Ja, zij hebben een heel druk sociaal leven. Ook dat kan zonder school. De heer Hilhorst: Mag dat, je kinderen thuis onderwijs geven? Mevrouw Caron: Ja, dat kan onder bepaalde voorwaarden in Nederland. Het is in Nederland een verschijnsel van vrij beperkte omvang. In Engeland wordt het gedaan door een behoorlijk grote gemeenschap inmiddels, net als in de Verenigde Staten en Canada. Er zijn een heleboel landen waar het een al wat meer gepraktiseerde vorm van onderwijs is. De begeleidingsratio is bij ons twee op vier, twee ouders op vier kinderen. Ik heb overigens ook moeite met de tegenstelling die er zou zijn tussen oud leren en nieuw leren. Het is leren. Leren is een natuurlijk proces dat kinderen en mensen gelukkig in zich hebben. Wij zijn lerende wezens. Dat proces kan op allerlei manieren worden gefaciliteerd. De voorzitter: Waarom hebt u ervoor gekozen om uw kinderen thuis onderwijs te geven? Mevrouw Caron: Naar aanleiding van de problemen van onze dochter op school zijn wij op zoek gegaan naar alternatieve onderwijsvormen. Wij zijn toen uiteindelijk uitgekomen bij het ervaringsgericht onderwijs in Hilversum. Dat kwam het dichtst bij wat volgens ons idee onderwijs zou moeten zijn. Intussen waren wij echter ook in aanraking gekomen met thuisonderwijs. Wij hebben daar twee jaar lang – dat is geen beslissing die je zomaar neemt – heel veel over gelezen, veel kennis over opgedaan en met andere ouders over gesproken. Uiteindelijk hebben wij de knoop doorgehakt. Wij noemen onszelf eclectische thuisonderwijzers. Dat betekent dat wij ons van alle manieren en methoden bedienen die er zijn. Ons onderwijs kan dus heel schools zijn, maar ook organisch en natuurlijk. Dat hangt ook heel erg van het kind af. Het ene kind is al veel academischer op jonge leeftijd dan het andere. Mijn zoon van acht zei vanmorgen bijvoorbeeld ineens dat hij wel Latijn wilde leren. Ik zei: ’’Dat gaan wij doen, waarom niet. Daar gaan we naar op zoek, we gaan het regelen.’’ De heer Hilhorst: Er is een aantal keer gezegd dat er meer verschil moet worden gemaakt. Vindt u dat u een voorloper bent en denkt u dat op termijn veel meer mensen thuis onderwijs geven? Of vindt u zichzelf een illustratie van het failliet van het onderwijs, van dat er te weinig recht wordt gedaan aan verschillen? Mevrouw Caron: Ik voel mezelf geen voorloper, want thuisonderwijs is een heel oude vorm van onderwijs. Het

205

bestond ver voordat er scholen waren. Het is een heel paradoxale avond voor mij. Ik had het gevoel dat ik in het hol van de leeuw terecht zou komen. De heer Hilhorst: Hoe vindt u dat het er hier uitziet? Mevrouw Caron: Ik heb zelf op school gezeten en daar mooie en minder mooie tijden gehad. Ik word aan de ene kant heel verdrietig van wat ik hier hoor. Als ik op een regenachtige herfstdag weer eens twijfel over de beslissing die ik heb genomen, zal ik terugdenken aan deze avond. Ik ben bevestigd in mijn idee dat het goed was om thuisonderwijs te geven, nu ik hoor wat hier vanavond wordt gezegd. De voorzitter: Ik ga er toch even tussendoor. Wij willen heel graag ervaringen horen, concrete voorbeelden van hoe dingen verlopen, met name gerelateerd aan de onderwijsvernieuwingen die wij onderzoeken. Ik wou u vragen om niet te veel op elkaar te reageren en in discussie te gaan, hoe interessant en uitdagend dat ook is, maar om ons verder te helpen bij ons onderzoek. De heer Hilhorst: Bent u hier bevestigd in uw idee, mevrouw Caron? Mevrouw Caron: Niet alleen. Ik word namelijk ook heel enthousiast, want ik zie een enorme betrokkenheid bij de mensen die in het onderwijs werken. Zij zeggen dingen waar ik het helemaal mee eens ben. Ik vraag mij dan af hoe het mogelijk is dat deze mensen niet de gelegenheid krijgen om hun werk met liefde te doen. De heer Van Zuidam: Mijn naam is Peter van Zuidam. Ik ben bestuurder van de Nederlandse Vereniging voor Thuisonderwijs. Mijn vrouw en ik geven thuisonderwijs. Daarnaast ben ik, noodgedwongen, juridisch specialist geworden in dit onderwerp. Ik wilde iets zeggen over het nieuwe leren in een relatie die nog niet ter sprake is gebracht, maar die wel de commotie erover verklaart in het land en hier in de zaal. Het nieuwe leren heeft een heel diepe relatie met de opvoedmoraal waarmee een kind wordt grootgebracht, met de richting van het onderwijs. Ik gebruik heel specifiek het woord richting in de betekenis zoals dat in 1917 door de staatscommissie werd gebruikt. De heer Hilhorst: Wat is die richting, kunt u die samenvatten? De heer Van Zuidam: Die richting beschouw ik als opvoedmoraal. De heer Hilhorst: Hoe typeert u de opvoedmoraal die dominant is? De heer Van Zuidam: Nou, dat hoef ik hier niet te doen. Ik hoef hier alleen maar aan te geven dat de opvoedmoraal in ons mooie multiculturele land heel divers is. Ik ben 206

van mening dat het onderwijs dat aan een kind wordt aangeboden daarmee moet sporen en dus ook heel divers moet zijn. De heer Hilhorst: Is het dat niet? De heer Zuidam: Niet voldoende, naar mijn smaak. En voor zover het dat is, is het onmogelijk te rijmen met de vrijheid van onderwijs om een verandering van dat onderwijs van bovenaf op te leggen. Dat zou een keuze moeten zijn van de schoolbesturen zelf. De heer Hilhorst: Moeten die veranderingen van onderop komen? De heer Van Zuidam: Ja, van ouders en van kinderen.

48. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2008 Kamerstuk 31200-VIII nr. C 19 februari 2008 Eerste Kamer

De staatssecretaris van OCW zegt toe mede naar aanleiding van de ingediende motie in verband met de ontheffing van de leerplicht, de problemen met het thuisonderwijs aan te pakken. Zij zal een afschrift van de brief die zij voornemens is hierover aan de Tweede Kamer te zenden, ook aan de Eerste Kamer sturen. In de brief zal zij ook ingaan op onderwijs aan kinderen die op basis van een denominatieve grond, of lichamelijke of psychische gronden vrijstelling van de leerplicht hebben gekregen.

Stand van zaken: De brief aan de Tweede Kamer is in voorbereiding. De Tweede Kamer wordt in het eerste kwartaal 2008 geïnformeerd over de ontheffing van de leerplicht en de problemen met het thuisonderwijs. De Eerste Kamer ontvangt een afschrift.

49. Wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van die wet; brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Kamerstuk 30652 nr. 16 28 maart 2008 207

Tweede Kamer

In de vorige kabinetsperiode is door de toenmalige minster van OCW wetgeving aangekondigd met betrekking tot het thuisonderwijs. Het thuisonderwijs betreft het onderwijs aan kinderen die geen school bezoeken, omdat zij zijn vrijgesteld van de leerplicht op grond van een richtingsbezwaar. Tijdens de behandeling van het Wetsvoorstel Particulier Onderwijs heb ik aangeven dat ik mij op de noodzaak en proportionaliteit van wetgeving inzake het thuisonderwijs wil beraden. Tegen deze achtergrond heeft in de afgelopen periode overleg plaatsgevonden met onder meer de Vereniging voor Thuisonderwijs, de Inspectie en de Vereniging voor Leerplichtambtenaren (INGRADO). Graag informeer ik u, mede namens staatssecretaris -Vliegenthart, over de voornemens ten aanzien van het thuisonderwijs.

Kerngegevens thuisonderwijs De Leerplichtwet 1969 regelt dat ouders een beroep kunnen doen op vrijstelling van de plicht om hun kind op een school in te schrijven als zij bezwaar hebben tegen de richting van alle scholen in hun omgeving. Een vrijstelling is alleen mogelijk indien het kind niet eerder een school in de zin van de Leerplichtwet heeft bezocht. Daarnaast kan een richtingsbezwaar alleen betrekking hebben op bezwaren op grond van godsdienst of levensovertuiging en niet op pedagogische bezwaren. Onder de huidige regelgeving zijn ouders van vrijgestelde kinderen niet wettelijk verplicht om voor (thuis)onderwijs te zorgen en gelden er geen wettelijke eisen ten aanzien van de kwaliteit van het thuisonderwijs. In Nederland waren het afgelopen jaar in totaal 170 kinderen vrijgesteld van de leerplicht op grond van een richtingsbezwaar. Het aantal op deze grond vrijgestelde kinderen is in de afgelopen jaren vrijwel constant en er zijn geen signalen dat dit aantal substantieel toeneemt. Er is geen betrouwbaar onderzoek beschikbaar naar de kwaliteit van het thuisonderwijs in Nederland. Evenmin is onderzocht in hoeverre er kinderen zijn die op grond van een richtingsbezwaar zijn vrijgesteld en die helemaal geen onderwijs ontvangen. Wel is duidelijk dat de inrichting van het thuisonderwijs nogal uiteenloopt. Het varieert van gestructureerde vormen van onderwijs die lijken op het 208

lesprogramma van schoolonderwijs tot curriculumvrij onderwijs waarbij het kind zelf bepaalt wat het leert. Uit onderzoek in het buitenland komt naar voren dat de kwaliteit van het thuisonderwijs in termen van leerprestaties van leerlingen in een aantal gevallen hoger ligt dan van leerlingen met een vergelijkbare achtergrond die schoolonderwijs hebben gevolgd. Deze resultaten zijn echter moeilijk toe te passen op de Nederlandse situatie.

Noodzaak wetgeving Mijn uitgangspunt is dat ieder kind recht heeft op goed onderwijs en dat het de taak is van de overheid om dit te waarborgen. Tegelijkertijd ben ik van mening dat bij het introduceren van nieuwe regelgeving een zorgvuldig afweging hoort. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de verhouding tussen de administratieve lasten voor ouders en (overige) extra bureaucratie ten opzichte van het belang dat met de regelgeving gemoeid is. In deze afweging is het daarom cruciaal dat de aard van de problematiek goed in beeld is gebracht en dat de noodzaak van wettelijke maatregelen voldoende is aangetoond. Het feit dat nu geen sprake is van wettelijke eisen ten aanzien van het thuisonderwijs vormt wat mij betreft niet zonder meer voldoende grond om wettelijke maatregelen te treffen. Allereerst is hierbij van belang of ook door middel van andere beleidsinstrumenten dan wetgeving het gewenste resultaat kan worden behaald. Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan kwaliteitsbevorderende maatregelen waarbij ouders van vrijgestelde kinderen op vrijwillige basis afspraken maken met gemeenten en de inspectie over het toezicht op het door hen verzorgde onderwijs. Voor de afweging ten aanzien van de noodzaak en proportionaliteit van wettelijke maatregelen acht ik daarnaast van belang rekening te houden met de wijze waarop aan eventuele wettelijke maatregelen uitvoering kan worden gegeven. Voor het thuisonderwijs geldt dat het inrichten en uitvoeren van toezicht van overheidswege gepaard zal gaan met relatief hoge kosten en administratieve lasten voor betrokken ouders en inspectie. Bovendien ben ik van mening dat in de afweging betrokken moet worden dat het gaat om een zeer kleine groep leerlingen en dat het aantal leerlingen vrijwel constant is. Zoals aangegeven is de kwaliteit van het Nederlandse thuisonderwijs niet of onvoldoende onderzocht. Ook is onbekend in hoeverre er sprake is van situaties 209

waarbij kinderen geen thuisonderwijs ontvangen. Nu deze informatie ontbreekt, acht ik het niet goed mogelijk de noodzaak en proportionaliteit van wettelijke maatregelen te beoordelen. Om een goede afweging te kunnen maken is het van belang om een beter beeld te krijgen van de situatie in het Nederlandse thuisonderwijs. Ik zal daarom een onderzoek laten uitvoeren naar de wijze waarop in Nederland invulling wordt gegeven aan het thuisonderwijs. Behalve de kwaliteit van het onderwijs zal daarbij onderzocht worden in hoeverre er sprake is van situaties waarbij kinderen die op grond van een richtingsbezwaar zijn vrijgesteld van de leerplicht helemaal geen onderwijs ontvangen. Daarnaast zal worden onderzocht in hoeverre alternatieven voor wetgeving haalbaar zijn. Hiertoe zal onder meer worden onderzocht of betrokken ouders bereid zijn op vrijwillige basis de kwaliteit van het door hen verzorgde onderwijs te laten toetsen. Bij dit onderzoek zal ik uiteraard ook de inspectie van het onderwijs betrekken. Voor het slagen van dit onderzoek is medewerking van de betrokken ouders cruciaal. Ik zal hiertoe onder meer samenwerking zoeken met de Vereniging voor Thuisonderwijs. Ik verwacht uw Kamer na het zomerreces over de uitkomsten van het onderzoek te kunnen informeren. Hierbij zal ik mede op basis van de onderzoeksresultaten een standpunt innemen over de noodzaak en proportionaliteit van wettelijke maatregelen en hierover het gesprek aangaan met de Tweede Kamer. Een afschrift van deze brief is gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. A. M. Dijksma

50. Wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van die wet Kamerstuk 30652 nr. 16 28 maart 2008 Tweede Kamer

210

Zoals aangegeven is de kwaliteit van het Nederlandse thuisonderwijs niet of onvoldoende onderzocht. Ook is onbekend in hoeverre er sprake is van situaties waarbij kinderen geen thuisonderwijs ontvangen. Nu deze informatie ontbreekt, acht ik het niet goed mogelijk de noodzaak en proportionaliteit van wettelijke maatregelen te beoordelen. Om een goede afweging te kunnen maken is het van belang om een beter beeld te krijgen van de situatie in het Nederlandse thuisonderwijs. Ik zal daarom een onderzoek laten uitvoeren naar de wijze waarop in Nederland invulling wordt gegeven aan het thuisonderwijs. Behalve de kwaliteit van het onderwijs zal daarbij onderzocht worden in hoeverre er sprake is van situaties waarbij kinderen die op grond van een richtingsbezwaar zijn vrijgesteld van de leerplicht helemaal geen onderwijs ontvangen. Daarnaast zal worden onderzocht in hoeverre alternatieven voor wetgeving haalbaar zijn. Hiertoe zal onder meer worden onderzocht of betrokken ouders bereid zijn op vrijwillige basis de kwaliteit van het door hen verzorgde onderwijs te laten toetsen. Bij dit onderzoek zal ik uiteraard ook de inspectie van het onderwijs betrekken. Voor het slagen van dit onderzoek is medewerking van de betrokken ouders cruciaal. Ik zal hiertoe onder meer samenwerking zoeken met de Vereniging voor Thuisonderwijs. Ik verwacht uw Kamer na het zomerreces over de uitkomsten van het onderzoek te kunnen informeren. Hierbij zal ik mede op basis van de onderzoeksresultaten een standpunt innemen over de noodzaak en proportionaliteit van wettelijke maatregelen en hierover het gesprek aangaan met de Tweede Kamer.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. A. M. Dijksma

51. Wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van die wet; brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Kamerstuk 30652 nr. I 28 maart 2008 Eerste Kamer 211

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 28 maart 2008

Hierbij zend ik u, mede namens staatssecretaris Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart, een afschrift van de brief over particulier onderwijs en thuisonderwijs. Deze toezending is conform uw verzoek om geïnformeerd te worden over het thuisonderwijs zoals gedaan tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot de criteria voor particuliere (B-3) scholen.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. A. M. Dijksma

52. Toezichtkader 2008 niet bekostigd voortgezet onderwijs Staatscourant nr. 66 10 maart 2008 Ministerie van OCW

Doelgroep: scholen in de zin van artikel 1, onder b 3° van de Leerplichtwet 1969.

Van niet bekostigd onderwijs is ook sprake indien leerlingen thuis onderwijs ontvangen.

Wettelijk kader B3-scholen: De Universele verklaring van de rechten van de mens stelt in artikel 26 onder meer het volgende: 1. Een ieder heeft recht op onderwijs; (...) Het lager onderwijs zal verplicht zijn. (...). 2. Het onderwijs zal gericht zijn op de volle ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid (...). 3. Aan de ouders komt in de eerste plaats het recht toe om de soort van opvoeding en onderwijs te kiezen, welke aan hun kinderen zal worden gegeven.

212

Van de rechtstreeks uit de WPO van toepassing zijnde artikelen bevatten de artikelen 1, 1a, 2, 3, 3a, 4, 4a, 5 en 6 uit Hoofdstuk 1, Titel I, en artikel 189 uit Hoofdstuk 3 bepalingen die ook op B3-scholen toepasbaar zijn. Dit zijn de definitiebepalingen van de WPO, de aanwijzing van de doelgroep van het basisonderwijs, de bevoegdheid van de leraren en de bevoegdheid voor het verrichten van onderwijsondersteunende werkzaamheden, het leerlingenvervoer en verplichtingen in verband met zedendelicten, de mededelingsplicht inzake de oprichting van een niet uit de openbare kas bekostigde bijzondere school, een verbod op bovenwettelijke uitgaven door provincie en gemeenten en ten slotte de citeertitel van de wet.

Concreet houdt een en ander in dat het particulier onderwijs, voor zover dit bestemd is voor kinderen vanaf de leeftijd van omstreeks 4 jaar (artikel 2 WPO), rechtstreeks op grond van de WPO moet voldoen aan de volgende eisen: • het onderwijs legt mede de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs (artikel 2 WPO); • het onderwijs mag uitsluitend door bevoegde leraren worden gegeven en onderwijsondersteunende werkzaamheden mogen uitsluitend worden verricht door personen die daarvoor bevoegdheid bezitten (artikel 3 en 3a WPO); • het bevoegd gezag is verplicht tot overleg met de vertrouwensinspecteur en tot het doen van aangifte inzake zedenmisdrijven; het personeel heeft ter zake een meldingsplicht bij het bevoegd gezag (artikel 4a WPO); • het bevoegd gezag moet van de oprichting van de particuliere school binnen 4 weken kennis geven aan de minister onder overlegging van de statuten van de rechtspersoon die de school in stand houdt en van de reglementen. Bij wijziging of intrekking van de statuten of reglementen moet dit eveneens binnen vier weken aan de minister worden meegedeeld. (artikel 5 WPO) Aanvankelijk waren de minimumnormen die volgens de Leerplichtwet 1969 van toepassing moesten worden geacht op het niet van overheidswege gegeven of bekostigde onderwijs slechts globaal aangeduid. De leerplichtwet stelde als norm voor een particuliere school in de zin van die wet slechts dat: • die school een dagschool moest zijn;

213

• de bevoegdheden van leraren moesten overeenkomen met de bevoegdheden van leraren aan uit de openbare kas bekostigde scholen; • de inrichting van het onderwijs moest overeenkomen met uit de openbare kas bekostigde scholen. Over het laatstgenoemde criterium bestond in de praktijk veel onduidelijkheid. Bij de beantwoording van de vraag wat wenselijke en reële eisen vanuit de overheid aan het particulier onderwijs zijn, zodanig dat dit onderwijs, wat de inrichting betreft, overeenkomt met het bekostigde onderwijs, werden de volgende uitgangspunten gehanteerd: • alle onderwijs dient zodanig ingericht te zijn dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Dit ononderbroken ontwikkelingsproces moet ook gegarandeerd zijn tussen verschillende onderwijsvormen. Er moet dus sprake zijn van een doorgaande leerlijn; • alle onderwijs moet leerlingen voorbereiden op het zelfstandig functioneren in de maatschappij. De (aanvullende) criteria zijn volgens de Memorie van Toelichting bij wetsontwerp 306524: • degene die de school instandhoudt stelt zich verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs op de school (inclusief de naleving van Hoofdstuk 1, Titel I, WPO); • de school hanteert de uitgangspunten van het onderwijs zoals die in artikel 8, lid 1 tot en met 4 en 7 tot en met 9 WPO zijn verwoord; • de school verantwoordt zich in een schoolplan over de wijze waarop wordt omgegaan met de opdracht de leerlingen te laten integreren in de Nederlandse maatschappij; • het onderwijs biedt aantoonbaar aandacht aan alle leer- en vormingsgebieden van artikel 9 WPO met de daarbij behorende kerndoelen; • in overeenstemming met artikel 9, lid 8, WPO wordt het onderwijs in het Nederlands gegeven.5

53. Wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van die wet Kamerstuk 30652 nr. K 9 juli 2008 214

Eerste Kamer

Brief aan de staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschap De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid heeft in haar vergadering van 8 april 2008 een afschrift van een aan de Tweede Kamer handelende brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap besproken over de problemen in het thuisonderwijs. De commissie heeft toen geconstateerd dat deze brief maar ten dele tegemoet komt aan de oplossing van de door de Kamer in de motie-Linthorst c.s. verwoorde zorgen. Deze zorgen betreffen de groep van ruim 1900 leerlingen die op lichamelijke of psychische gronden van de leerplicht zijn vrijgesteld maar wel recht hebben op kwalitatief goed en passend onderwijs. In uw brief blijft onduidelijk in hoeverre het recht op onderwijs voor deze specifieke groep wordt geëffectueerd.

Brief van de staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschap aan de Eerste Kamer Mijn uitgangspunt is dat ieder kind recht heeft op goed onderwijs en dat het de taak van de overheid is dit te waarborgen. Dit geldt dus ook voor jongeren met een ernstige psychische of lichamelijke beperking. Dit houdt mijns inziens in dat het niet zo kan zijn dat een jongere die ondanks een lichamelijke of psychische beperking in staat is onderwijs te volgen hiertoe niet de kans krijgt. In lijn met dit uitgangspunt bestaat sinds de invoering van de Leerlinggebonden financiering in 2003 in het (voortgezet) speciaal onderwijs geen ondergrens meer voor de toelating van jongeren met een ernstige psychische of lichamelijke problematiek. Als voor deze groep jongeren naast extra onderwijsondersteuning ook extra zorg nodig is, dan kan een beroep worden gedaan op de AWBZ. Met de combinatie van (voortgezet) speciaal onderwijs en ondersteuning uit de AWBZ acht ik de toegankelijkheid en daarmee het recht op onderwijs ook voor jongeren met ernstige psychische- en/of lichamelijke beperkingen voldoende gewaarborgd. Tegelijkertijd bestaat er een groep jongeren waarvoor het volgen van speciaal onderwijs niet tot de mogelijkheden behoort. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat er sprake is van dusdanig ernstige psychische of lichamelijke beperking dat het volgen van onderwijs (tijdelijk) niet mogelijk is. Ik acht het gerechtvaardigd dat ouders in 215

deze gevallen een verzoek kunnen indienen om hun kind vrij te stellen van de plicht een school te bezoeken. De wet voorziet daarnaast in een waarborg door een verklaring van een arts te eisen. In het schooljaar 2005–2006 werden in totaal om 1916 jongeren vrijgesteld op deze gronden. Dit aantal is in de afgelopen 10 jaar vrijwel constant gebleven. Een deel van de jongeren die zijn vrijgesteld van schoolbezoek bezoeken een Kinderdagcentrum (KDC). KDC’s zijn formeel geen onderwijsinstellingen. De activiteiten die worden verzorgd zijn echter wel gericht op de ontwikkeling van het kind. Daarnaast werken KDC’s vaak samen met onderwijsinstellingen om activiteiten te verzorgen. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd over de wijze waarop het recht op onderwijs voor kinderen met een ernstige lichamelijke of psychische beperking wordt geëffectueerd. Ik acht het met het oog op het voorgaande op dit ogenblik niet nodig aanvullende maatregelen te nemen of een onderzoek uit te zetten.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. A. M. Dijksma

54. Verslag thuiszittersonderzoek Ingrado 2007-2008 Bijlage bij Kamerstuk 31497 nr. 9 27 november 2008 Tweede Kamer

Definitie thuiszitter: Een leerplichtig kind dat geen ontheffing heeft van de leerplicht én niet staat ingeschreven op een school óf wel staat ingeschreven maar gedurende 4 aaneengesloten lesweken aan geen vorm van onderwijs deelneemt. Uit beperkte gegevens wordt doorberekend dat er elk jaar ongeveer 2500 nieuwe thuiszitters zijn, zo’n 1000 op elk moment (met pieken rond de kerstvakantie en zomervakantie). Dat betekent dat ongeveer 1 op de 1000 leerplichtigen thuiszit. Dat is ongeveer 1 op de 6000 inwoners van Nederland. Na gemiddeld 131 dagen wordt een thuiszitter weer herplaatst op een school.

216

55. Onderwijsraad: Werkprogramma 2009 Bijlage bij Kamerstuk 31700-VIII nr. 3 19 september 2008 Tweede Kamer

Adviesvraag: Wat voor innovatieve aanpakken zijn er om het lerarentekort en de dalende productiviteit aan te pakken door het anders organiseren van het onderwijs? Het advies geeft een inventarisatie van allerlei productiviteitsverhogende organisatievormen in het onderwijs, zowel in Nederland als in het buitenland. Alle sectoren van het onderwijs komen aan bod. De verschillende vormen worden bekeken op hun productiviteitsimplicaties én op de positie van de leraar in het geheel. De mening van (toekomstige) docenten over de initiatieven speelt een belangrijke rol in het advies. Uit de inventarisatie moet een aantal criteria naar voren komen, waaraan toekomstige wijzigingen in de productiefunctie van onderwijs moeten voldoen. Deze criteria houden in ieder geval rekening met de productiviteitsstijging, de onderwijskundige kwaliteit en de aantrekkelijkheid van het beroep. De raad bouwt bij dit advies onder andere voort op de scenario’s uit het advies Waardering voor het leraarschap (2006). Daarbij is bekeken hoe het lerarentekort zich zal ontwikkelen bij een andere inrichting van het onderwijsproces. Onderwerpen waren de functies en taken (meer assistenten in de klas?), de organisatie van de leerstof, de groepsindeling en de getalsmatige verhouding tussen leraren en leerlingen.

In het advies Sturen van vernieuwende onderwijspraktijken (2007) is nagegaan welke gevolgen het uitbesteden van taken van leraren aan andere partijen kan hebben voor de functies van onderwijs. Zo lijkt het stimuleren van afstandsonderwijs en thuisonderwijs aantrekkelijk om het lerarentekort tegen te gaan, maar zijn er ook negatieve gevolgen denkbaar op het gebied van bijvoorbeeld de socialisatie van jongeren. Initiatieven om het lerarentekort te verkleinen en de productiviteit van het onderwijs te vergroten door het onderwijs anders in te richten, moeten dan ook altijd bekeken worden op hun onderwijskundige en maatschappelijke kosten en baten.

Wetgevingsadviezen

217

De Onderwijsraad zal ook in 2009 over enkele wetsontwerpen adviseren. Uitgangspunten daarbij zijn dat het gaat om belangrijke wetsontwerpen waarover de raad recent niet separaat adviseerde of wetsontwerpen die samenhangen met artikel 23 Grondwet. In 2009 zal de raad mogelijk aandacht besteden aan wetsontwerpen over: • samenwerkingsscholen; • toezicht godsdienstonderwijs; • thuisonderwijs; • goed bestuur; • passend onderwijs; • onderwijstoezicht; • bekostiging en besturing hoger onderwijs; • invoering competentiegericht onderwijs in het mbo. Of over deze onderwerpen ook daadwerkelijk door de raad geadviseerd zal worden in 2009 is afhankelijk van het verloop van de verschillende wetgevingstrajecten.

56. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2008; verslag van een schriftelijk overleg Kamerstuk 31200-VIII nr. D 12 oktober 2008 Eerste Kamer

De staatssecretaris van Onderwijs zegt toe mede naar aanleiding van de ingediende motie in verband met de ontheffing van de leerplicht de problemen met het thuisonderwijs aan te pakken. Zij zal een afschrift van de brief die zij voornemens is hierover aan de Tweede Kamer te zenden, ook aan de Eerste Kamer te sturen. In de brief zal zij ook ingaan op onderwijs aan kinderen die op basis van een denominatieve grond, of lichamelijke of psychische gronden vrijstelling van de leerplicht hebben gekregen.

57. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2009 Kamerstuk 31700-VIII nr. A 21 oktober 2008 218

Eerste Kamer

Brief aan de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap De leden van de fracties PvdA en SP zich af wanneer het onderzoek naar de kwaliteit van het thuisonderwijs beschikbaar is. Dit onderzoek is aangekondigd in uw brief van 28 maart 2008.

Brief van de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap Zie wat ik over deze zaken eerder toegezegd heb.

58. Verslag thuiszittersonderzoek Ingrado 2007-2008. Bijlage bij Kamerstuk 31497 nr. 9 12 november 2008 Eerste Kamer

Met de kanttekening dat, in tegenstelling tot het onderzoek van de Inspectie, in dit onderzoek het aantal thuiszitters door het jaar heen is vastgesteld, kan op grond van het onderzoek bij leerplichtambtenaren vastgesteld worden dat jaarlijks tussen 2000 en 3100 leerlingen thuiszitter worden. Daarnaast zaten de herplaatste jongeren (overigens de helft van de onderzoekspopulatie) gemiddeld 4 maanden thuis. Dat de andere helft van de populatie niet herplaatst is in het jaar van ontstaan van het thuiszitten kan enerzijds het gevolg zijn van het feit dat het thuiszitten begon aan het einde van het onderzoeksjaar, anderzijds duiden op een groep die nadrukkelijk langer dan 4 maanden thuis zit. Uitgaand van een gemiddelde van 2500 nieuwe thuiszitters per jaar (200 per maand) en herplaatsing na 4 maanden kan als vuistregel gehanteerd worden dat op elk gegeven moment minimaal 800 jongeren thuiszitten, met een piek rond de kerstvakantie en de zomervakantie.

59. Rapportage Advies Commissie Toelating en Begeleiding Onderwijsconsulenten, Onderwijsconsulenten+ Bijlage bij Kamerstuk 31497 nr. 9 27 november 2008 219

Tweede Kamer

Algemene opmerkingen: Bij de opmerkingen geeft een aantal scholen leerlingspecifieke informatie, bijvoorbeeld over gedragsproblematiek. Voor een deel van de kinderen geldt dat de aanpak in het speciaal onderwijs de gedragsproblematiek vermindert, maar er zijn ook enkele leerlingen bij wie motivatie en gedrag achteruit gaan. Soms blijkt het contact met ouders moeizaam; een school merkt op het jammer te vinden dat de ouders geen betrokkenheid tonen, omdat zij van mening is dat deze ten goede van het kind zou komen. Er is ook een school die toegeeft dat zij tekort schoot in hulp toen de betreffende leerling thuisonderwijs kreeg. De school probeert dit nu alsnog op te pakken.

60. Stand van zaken Brieven nog te ontvangen voor de begrotingsbehandeling Bijlage bij Kamerstuk 31700-VIII nr. 63 2 december 2008 Tweede Kamer

Thuisonderwijs: De staatssecretaris schrijft in haar brief van 23 oktober jl. dat het onderzoek in november gereed is en dat zij vervolgens dit met een beleidsreactie naar de Kamer zal sturen. Er is nog een dossier particulier onderwijs in portefeuille De brief wordt voor de begrotingsbehandeling aan de Kamer aangeboden.

61. Oog voor de toekomstige toegankelijkheid – over kleine scholen; verslag van een nota-overleg Kamerstuk 31526 nr. 5 13 januari 2009 Tweede Kamer

De heer Jan Jacob van Dijk: Voorzitter. Ik wil allereerst ingaan op de vraag van de heer Jasper van Dijk, namelijk of wij ook hebben gekeken naar de stichtingsnorm. Er is een groot verschil tussen de stichtingsnorm en de opheffingsnorm. Wij zijn er niet voor om allemaal heel kleine schooltjes op te richten. Dat is niet de bedoeling, maar 220

wij willen dat de kleine school daar waar hij bestaat, wel kan overleven. Om die reden hebben wij de stichtingsnorm in deze discussie buiten beschouwing gelaten. Wil je namelijk echt soelaas bieden in de situaties waarover wij het hier hebben, dan zul je de stichtingsnorm namelijk substantieel moeten verlagen. Dan komen wij in de discussie waarvan de heer Slob terecht zei dat wij haar hier even niet moeten voeren. Dan vraag je je namelijk af of er eigenlijk wel een ondergrens moet zijn. Dat gaat zo ver, die discussie moeten wij op dit moment niet willen voeren. In het uiterste geval zou je dan zelfs, met een lumpsumfinanciering en een volledige vrijheid, bijna kunnen uitkomen bij thuisonderwijs en dat is echt een andere discussie.

62. Stand van educatief Nederland 2009 Bijlage bij Kamerstuk 31700-VIII nr. 142 11 februari 2009 Tweede Kamer

Keuze voor uitwijkonderwijs Sommige ouders zoeken onderwijs buiten de reguliere sector om. Het kan gaan om vervangend onderwijs (privéschool, thuisonderwijs of onderwijs over de grens) of aanvullende voorzieningen (huiswerk- en exameninstituten). Dit aanvullende en vervangende onderwijs wordt hier gevangen onder de noemer ‘uitwijkonderwijs’. Voor dit advies is de omvang van het uitwijkonderwijs nader onderzocht. Daaruit blijkt dat ongeveer 2.350 leerlingen in de leerplichtige leeftijd deelnemen aan uitwijkonderwijs anno 2008. Dit is nog geen 0,1% van het totaal aantal leerplichtige leerlingen. Het aantal privaat gefinancierde onderwijsinstellingen voor leerplichtige leerlingen ligt anno 2008 rond de 40 tot 45 scholen. Eén op de drie scholen biedt primair en voortgezet onderwijs aan. Dat de deelname aan deze instituten beperkt blijft kan voor een belangrijk deel worden verklaard uit de hoge kosten die variëren tussen 800 en 18.000 euro.

Thuisonderwijs: een kleine harde kern In het schooljaar 1996/1997 zijn er 149 leerlingen die vrijstelling van de leerplicht hebben (richtingsbezwaar) en thuisonderwijs mogen ontvangen. Na dat jaar daalt het 221

aantal leerlingen tot rond de 100, om in het schooljaar 2001/2002 weer te stijgen tot 157. Het aantal blijft daarna weer redelijk stabiel. In het schooljaar 2006/2007 is het aantal leerlingen met een vrijstelling echter weer gestegen tot 235, bijna 0,01% van de populatie. Het aantal ouders dat thuisonderwijs verzorgt zonder officiële ontheffing is niet bekend omdat er geen registratie bestaat van deze doelgroep.

Deelname aan ‘uitwijkonderwijs’ in kaart gebracht De meeste kinderen in Nederland in de leerplichtige leeftijd bezoeken een door de overheid bekostigde onderwijsinstelling voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs. Sommige ouders echter zoeken naar vervangend onderwijs. Hun kinderen ontvangen bijvoorbeeld onderwijs op een particuliere school of via thuisonderwijs. Verder gaat een groep leerlingen woonachtig in de grensgebieden niet naar een Nederlandse school, maar naar een school in België of Duitsland. Een deel van de leerlingen volgt wel door de overheid bekostigd onderwijs, maar wordt bijvoorbeeld buiten de verplichte lesuren begeleid bij het maken van huiswerk, zogenoemd aanvullend onderwijs. Leerplichtige leerlingen die aanvullend of vervangend onderwijs volgen worden hier gevangen in de term ‘uitwijkleerlingen’. Het onderzoeksbureau IVA heeft in opdracht van de raad een studie naar uitwijkonderwijs gedaan en onderscheidt vier soorten: particulier onderwijs, thuisonderwijs, onderwijs over de grens en naschoolse begeleiding of huiswerkbegeleiding. Uit het onderzoek blijkt dat het aantal leerlingen dat uitwijkt naar aanvullend of vervangend onderwijs niet precies is vast te stellen doordat officiële en betrouwbare registraties van deze leerlingen ontbreken. Wel doet het IVA enkele beredeneerde schattingen.

Thuisonderwijs: 235 leerlingen.

63. Ouders en innovatief onderwijs Ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie op scholen met vormen van ‘nieuw leren’ Bijlage bij kamerstuk 11 mei 2009 Tweede Kamer

222

Cijfers over ontwikkelingen binnen het thuisonderwijs ontbreken.

Thuisonderwijs Artikel 5 van de Leerplichtwet 1969 biedt gronden voor vrijstelling van inschrijving aan een school. Ouders/verzorgers kunnen zich beroepen op vrijstelling van de plicht tot inschrijving op de volgende gronden: (a) lichamelijke of psychische beperkingen van de jongere; (b) overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen; (c) inschrijving aan een inrichting van onderwijs buiten Nederland.

Naar alle waarschijnlijkheid krijgen in verschillende Europese landen (België, Denemarken, Frankrijk, Engeland, Ierland, Italië, Noorwegen, en Portugal) thuisonderwijs, omdat de wetgeving mogelijkheden daarvoor biedt (Blok, 2002). In de Verenigde Staten heeft het thuisonderwijs de laatste decennia een belangrijke groei doorgemaakt. In 1980 was thuisonderwijs nog verboden in 30 staten. Maar onder druk van thuisonderwijsorganisaties is thuisonderwijs vanaf 1993 in alle 50 staten gelegaliseerd. Het aantal kinderen (5 tot 18 jaar) dat thuisonderwijs krijgt, is gegroeid van enkele tienduizenden in de tachtiger jaren tot ongeveer 850.000 in 1999. Het gaat om 1,7 procent van het totale aantal kinderen in de genoemde leeftijdsgroep (Blok, 2002).

Voor het thuisonderwijs is zowel in Nederland als in het buitenland geringe belangstelling.

Particulier onderwijs en thuisonderwijs Vanuit een do it yourself-activisme starten ouders particuliere scholen en gaan thuisonderwijs verzorgen (Blok, 2002; Van der Wel & Van der Ploeg, 2007; Van Zuidam, 2003). Belangrijke motieven van de oprichters van particuliere scholen, vaak gesticht door of met medewerking van ouders, zijn het bieden van een alternatief voor het bekostigde onderwijs (onderwijsconcept, kleinschaligheid, extra zorg) en het bedienen van een specifieke groep leerlingen (levensbeschouwelijk, kinderen met leer- en/of gedragsproblemen, uitval regulier onderwijs) (Herweijer & Vogels, 2004; Van der Wel & Van der Ploeg, 2005). 223

Enkele honderden ouders krijgen jaarlijks vrijstelling om hun kind in te schrijven aan een school. Deze ouders verzorgen thuisonderwijs, in veel gevallen met steun van de Wereldschool, welke afstandsonderwijs verzorgt voor Nederlandstalige kinderen die in het buitenland verblijven. Thuisonderwijzers worden door een aantal motieven gedreven. Sommigen hebben vanuit hun levensbeschouwelijke overtuiging bezwaar tegen alle scholen in hun omgeving. Anderen hanteren argumenten die met levensbeschouwing niet veel van doen hebben. Ze kiezen voor thuisonderwijs omdat ze er bijvoorbeeld plezier aan beleven de ontwikkeling van hun kind van nabij te volgen en geen scheiding willen maken tussen opvoeding en onderwijs. Of omdat ze opvoeding en onderwijs niet aan vreemden wensen toe te vertrouwen. Er is inmiddels een vereniging die de belangen van thuisorganisaties behartigt (http://www.nvvto.nl/; vgl. Blok 2002; Van Zuidam, 2003).

Enkele honderden ouders verzorgen thuisonderwijs.

64. Rapport 'Vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een richtingbezwaar' van het SCO-Kohnstamm Instituut Bijlage bij Kamerstuk 31700-VIII nr. F 27 mei 2009 Eerste Kamer en Tweede Kamer

In het onderzoek komen twee vragen aan de orde. a. Ontvangen de kinderen van ouders die een geldig richtingbezwaar hebben ingediend een vorm van ouderwijs, en zo ja, hoe? b. Hoe denken de betrokken ouders over een eventuele vorm van toezicht?

Onderzoeksopzet Het aantal kinderen dat vanwege een richtingbezwaar is vrijgesteld van de leerplicht is relatief klein, minder dan 0,01 procent van het totaal aantal leerplichtige leerlingen. In het schooljaar 2006-2007 ging het om 235 kinderen, verspreid over 79 gemeenten. Via leerplichtambtenaren van de betrokken gemeenten zijn van 86 kinderen (37 pro- 224

cent) de ouders bereikt. Het aantal ouders (ouderparen) bedraagt 51. Of de steekproef representatief is voor de populatie van alle kinderen kan niet worden vastgesteld. De gemeentelijke registraties zijn onvolkomen. Bovendien heeft een deel van de ouders niet aan het onderzoek willen meewerken, zonder dat een reden bekend is. Gegevens zijn verkregen via telefonische interviews bij de genoemde groep van 51 ouders. Aansluitend is bij een selectie van twaalf ouders een verdiepend interview afgenomen. De ouders zijn geselecteerd op de leeftijd van hun kinderen, zodanig dat alle leeftijden (tussen vijf en zeventien jaar) vertegenwoordigd zijn.

Resultaten a. Alle voor het onderzoek ondervraagde ouders voorzien in onderwijs voor hun van de leerplicht vrijgestelde kind(eren) in onderwijs. In het overgrote deel van de gevallen betrof dit thuisonderwijs. Ouders besteedden in hun instructie bijna altijd aandacht aan de onderwerpen die ook op reguliere scholen aan bod komen, maar ook aan extra aspecten en vaardigheden, zoals persoonlijkheid, emotionele ontwikkeling, talen die niet op scholen onderwezen worden en staatsinrichting. b. Wat betreft toezicht op hun thuisonderwijspraktijken gaf ongeveer de helft van de in het onderzoek betrokken ouders aan toezicht in de vorm van vrijblijvend advies op prijs te stellen. Ongeveer een derde van de ouders gaf te kennen te voelen voor een meer controlerende vorm van toezicht zonder sancties. Circa een vijfde deel van de ouders wenste geen supervisie te ontvangen. Het grootste deel van de ondervraagden die controle of advies wenselijk achtten, gaven aan dit op structurele basis op prijs te stellen

65. Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2009; verslag van een schriftelijk overleg Kamerstuk 31700-VIII nr. F 28 mei 2009 Eerste Kamer

Brief aan de staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschap

Naar aanleiding van het rappel van de briefwisseling over openstaande toezeggingen 225

(zie Kamerstuk 31 700 VIII, E) wil de commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid graag op een toezegging nader ingaan. Het gaat om toezegging T00562 over het thuisonderwijs, die nauw samenhangt met de motie Linthorst c.s.. (zie Kamerstuk 30 652, G). Voor de goede orde volgt hieronder de historie van deze toezegging. Op 10 juli 2007 heeft de Eerste Kamer met algemene stemmen de volgende motie aangenomen over het recht op onderwijs voor ieder kind: De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat – ieder kind recht heeft op kwalitatief goed en passend onderwijs; – er in Nederland kinderen zijn die geen enkele vorm van onderwijs krijgen; – de leerplichtwet niet in alle gevallen toereikend is om handhavend op te treden; constaterende dat het voorliggende wetsvoorstel deze leemte in de leerplichtwet niet opheft; Verzoekt de regering om op korte termijn, maar in ieder geval binnen een jaar met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat het recht op onderwijs voor ieder kind ook daadwerkelijk geëffectueerd kan worden, zonodig via aanpassing van de leerplichtwet, en gaat over tot de orde van de dag. Voor de afdoening van deze motie en de daarbij behorende toezegging is een aantal stappen ondernomen. Op 28 maart 2008 heeft u aangekondigd dat u een onderzoek zou laten verrichten naar de kwaliteit van het thuisonderwijs . Op 16 oktober 2008 is het begrip thuisonderwijs nader gepreciseerd als onderwijs dat betrekking heeft op de groep kinderen die «zijn vrijgesteld van de leerplicht op denominatieve gronden». Op 24 november 2008 tenslotte heeft de Eerste Kamer een brief ontvangen waarin u verwijst naar een inventarisatie van thuiszitters onder leerplichtambtenaren. De commissie dankt u voor deze inventarisatie, maar meent dat deze inventarisatie niet de door de Kamer gevraagde informatie bevat. Het verslag van het thuiszittersonderzoek hanteert de volgende definitie van thuiszitters: «Een leerplichtig kind dat geen ontheffing heeft van de leerplicht en niet staat ingeschreven op een school of wel staat ingeschreven maar gedurende 4 aaneengesloten lesweken aan geen 226

vorm van onderwijs deelneemt.» Uit deze definitie maakt de commissie op dat de inventarisatie zich niet uitstrekt tot leerplichtige leerlingen die op denominatieve gronden ontheffing hebben van de leerplicht. De commissie zou graag de volgende vragen aan u voorleggen: 1. Kunt u de commissie inzicht geven in de aantallen leerplichtige leerlingen die op denominatieve gronden zijn vrijgesteld van de leerplicht? 2. Is u bekend hoeveel van deze kinderen thuisonderwijs ontvangen? 3. Zo nee, kunt u aangeven op welke termijn u deze gegevens ter beschikking van de commissie kunt stellen?

Brief van de staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschap (mw. Dijksma)

Onderzoek thuisonderwijs Hierbij stuur ik u mede namens staatssecretaris van Bijsterveldt-Vliegenthart het onderzoeksrapport «Vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een richtingbezwaar» zoals ik u dat in mijn brief van 28 maart 2008 (Kamerstuk 30 652) heb toegezegd. Dit onderzoek heeft betrekking op het thuisonderwijs. Met de term thuisonderwijs wordt gedoeld op het vervangend onderwijs voor kinderen die geen school bezoeken omdat zij zijn vrijgesteld van de leerplicht op grond van een richtingbezwaar (artikel 5, onderdeel b, van de Leerplichtwet 1969). In deze brief ga ik in op de hoofdlijnen van het rapport en geef ik daarop een beleidsreactie. Deze beleidsreactie is tevens verzonden aan de Tweede Kamer.

Kerngegevens thuisonderwijs De Leerplichtwet 1969 regelt dat ouders een beroep kunnen doen op vrijstelling van de plicht om hun kind op een school in te schrijven als zij bezwaar hebben tegen de richting van alle scholen in hun omgeving. Een vrijstelling is alleen mogelijk indien het kind niet eerder een school in de zin van de Leerplichtwet heeft bezocht. Een richtingsbezwaar kan daarnaast alleen betrekking hebben op bezwaren op grond van godsdienst of levensovertuiging en niet op pedagogische bezwaren. Onder de huidige regelgeving zijn ouders van vrijgestelde kinderen niet wettelijk verplicht om voor (thuis)onderwijs te zorgen en gelden er geen wettelijke eisen ten aanzien van de kwaliteit van het thuisonderwijs. 227

Het aantal kinderen dat vanwege een richtingbezwaar is vrijgesteld van de leerplicht is relatief klein, minder dan 0,01 procent van het totaal aantal leerplichtige leerlingen. In het schooljaar 2006–2007 ging het om 235 kinderen, verspreid over 79 gemeenten.

Conclusies voor beleid Ik heb dit onderzoek laten uitvoeren om een afweging te kunnen maken ten aanzien van de noodzaak en proportionaliteit van eventuele wettelijk maatregelen ten aanzien van het thuisonderwijs. Uitgangspunt hierbij is dat ieder kind recht heeft op goed onderwijs en dat het de taak is van de overheid om dit te waarborgen. Het feit dat er nu geen sprake is van wettelijke eisen en kwaliteitstoezicht voor het thuisonderwijs vormt wat mij betreft echter niet zonder meer voldoende grond om wettelijke maatregelen te nemen. Ik vind het hierbij allereerst van belang dat de noodzaak en proportionaliteit van wettelijke maatregelen voldoende is aangetoond en de problematiek goed in beeld is gebracht. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de wijze waarop aan eventuele wettelijk maatregelen uitvoering kan worden gegeven. Deze zouden immers niet moeten leiden tot disproportionele kosten en administratieve lasten in de uitvoering. Hierbij is ook van belang dat het om een zeer kleine groep leerlingen gaat. Tot slot moet ook rekening worden gehouden met mogelijke ongewenste effecten die met wetgeving gepaard gaan. Ik zou het onwenselijk vinden als het thuisonderwijs in de toekomst wordt gezien als een volwaardig alternatief van het regulier onderwijs en niet als een uitzondering die is voorbehouden voor zeer specifieke situaties. Door het thuisonderwijs op te nemen in het wettelijke onderwijsstelsel zou juist een aanzuigende werking kunnen ontstaan. Het onderzoek biedt onvoldoende basis om scherpe conclusies te trekken over de kwaliteit van het thuisonderwijs. Ouders binnen de responsgroep geven over het algemeen op consciëntieuze wijze invulling aan het thuisonderwijs. Tegelijkertijd hebben niet alle ouders met een richtingbezwaar op het onderzoek gereageerd. Ondanks dat zij deze kans klein achten, sluiten de onderzoekers niet uit dat de onderzoeksresultaten niet geheel representatief zijn voor de populatie van alle ouders met een richtingbezwaar. De uitkomst van dit onderzoek biedt daarmee naar mijn mening onvoldoende grond om aan te nemen dat er sprake is van misstanden die wettelijke 228

maatregelen noodzakelijk maken. Om een goede afweging te maken acht ik daarom vervolgonderzoek noodzakelijk. In het vervolgonderzoek wil ik graag twee aspecten nader belichten. Allereerst gaat het om de kansen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt van leerlingen die thuisonderwijs hebben gevolgd. Hierbij zal door middel van casestudies worden ingegaan op de het verloop van een overstap naar het regulier onderwijs, de behaalde resultaten en positie op de arbeidsmarkt van leerlingen die eerder thuisonderwijs hebben gevolgd. Daarnaast wil ik meer inzicht in de wijze waarop het eventuele toezicht op het thuisonderwijs vorm gegeven zou kunnen worden. Hierbij zal worden gekeken naar de uitvoerbaarheid, administratieve lasten, kosten die met inrichting van toezicht gepaard gaan en de wijze waarop de voortgang wordt beoordeeld. Hierbij zal ook worden gekeken naar de wijze waarop in ander landen het toezicht op het thuisonderwijs is ingebed in het stelsel en wat de resultaten zijn. Ik verwacht dat de onderzoeksresultaten eind dit jaar beschikbaar komen en zal u vervolgens een beleidsreactie geven.

66. Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2009; verslag van een schriftelijk overleg Kamerstuk 31700-VIII nr. J 28 mei 2009 Eerste Kamer

Brief aan de staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschap Op 26 mei besprak de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid uw brief over het thuisonderwijs van 19 mei 2009, waarin u, mede namens staatssecretaris van Bijsterveldt-Vliegenthart, ingaat op een aantal vragen van de commissie over de uitvoering van de motie-Linthorst. De commissie dankt u voor het toegezonden onderzoek. De commissie wil in reactie op uw brief nog een aantal opmerkingen maken. Met het onderzoek zijn 86 van de 235 kinderen bereikt, die ontheven zijn van de leerplicht. Het vervolgonderzoek dat u aankondigt zal zich richten op kansen in het vervolgonderwijs c.q. de arbeidsmarkt en op het toezicht op het thuisonderwijs. 229

Hoewel de commissie niets af wil doen aan de relevantie van deze vragen, raken zij niet de kern van de zorgen die in de motie verwoord zijn: de effectuering van het recht op onderwijs voor ieder kind. De commissie verzoekt u daarom nadere aandacht te besteden aan de 149 kinderen die niet onderzocht zijn. U baseert de conclusies in uw brief op de uitkomsten van gesprekken met 51 ouders. Er is echter bij dit type onderzoek een gerede kans dat deze 51 ouders een niet-representatief beeld geven van de gehele populatie. De onderzoekers geven zelf ook aan dat de onderzoeksresultaten mogelijk niet geheel representatief zijn. Indien alle ouders gevraagd zouden zijn, zou een vollediger (en mogelijk negatiever) beeld kunnen ontstaan. Omdat het om een principiële zaak gaat, verzoekt de commissie u om in het vervolgonderzoek ook de oorspronkelijke vragen over hoe het thuisonderwijs is vormgegeven te handhaven en met name die ouders bij het onderzoek te betrekken die in eerste instantie niet hebben deelgenomen, teneinde zo een vollediger beeld van de problematiek te krijgen. Het feit dat het «slechts» om 149 kinderen gaat doet wat de commissie betreft aan de relevantie van de problematiek niets af. De commissie dringt er ten slotte op aan dat de beleidsreactie op korte termijn na het verschijnen van het vervolgonderzoek verschijnt, bij voorkeur nog in 2009. De commissie spreekt de verwachting uit dat u met bovenstaande opmerkingen rekening zult houden.

Brief van de staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschap (Mw. Dijksma) In nader onderzoek naar ouders die niet zijn bereikt is in beginsel niet voorzien. Uw mening dat meer inzicht in de materie wenselijk is, deel ik. Vandaar dat in de gesprekken met de onderzoekers over de vormgeving van het vervolgonderzoek zal worden verkend op welke wijze de ouders die niet hebben gereageerd alsnog kunnen worden betrokken. Het is op voorhand niet aan te geven in hoeverre deze groep ouders kan worden bereikt, aangezien de gegevens van vrijgestelde kinderen niet bekend zijn bij het ministerie of de onderzoekers. Daarbij heeft het ministerie niet de bevoegdheid om deze groep ouders te verplichten deel te nemen. Het is de vraag of een aanvullend onderzoek voldoende informatie oplevert om een meer representatief beeld te schetsen. De uitbreiding van het vervolgonderzoek conform uw verzoek heeft gevolgen voor de termijn waarbinnen afronding plaats kan vinden. In de beleidsreactie van 230

19 mei is toegezegd om eind 2009 een eindrapport en beleidsreactie aan uw Kamer toe te zenden. Gezien voornoemde problematiek ten aanzien van het betrekken van deze groep ouders zal de uitvoering van het onderzoek meer tijd vragen. We zullen er naar streven om het vervolgonderzoek begin 2010 af te ronden en een beleidsreactie te versturen.

67. Inbreng verslag schriftelijk overleg inzake onderzoek naar thuiszitters schooljaar 2008-2009 Documentnummer 2010D13960 26 maart 2010 Tweede Kamer

Leden van alle fracties maken zich zorgen om de situatie omtrent thuiszitters. Ten eerste is niet bekend hoeveel thuiszitters er precies zijn, omdat veel gemeenten niet bijhouden hoeveel thuiszitters zij tellen. Ten tweede melden scholen thuiszitten meestal veel later dan verplicht. Veel fracties vragen zich af hoe het komt dat scholen niet kunnen bieden wat de thuiszitters nodig hebben, waarom de leerlingen zijn gaan verzuimen. Kunnen scholen niet met psychische- en gedragsproblemen omgaan (de twee grootste oorzaken van thuiszitten)? Organisaties als Rebound en Herstart werken met de re-integratie van thuiszitters in het onderwijssysteem. Bieden zij onderwijs van voldoende kwaliteit?

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie hoe het staat met het voornemen van de regering om thuisonderwijs te verplichten voor kinderen die vanwege een geloofsovertuiging vrijstelling hebben van de leerplicht. In het verleden overwoog de voormalig staatssecretaris wetgeving. Is de minister het met deze leden eens dat ook deze kinderen recht hebben op goed onderwijs, zo vragen zij.

68. De staat van het onderwijs: Onderwijsverslag 2008/2009 Bijlage bij Kamerstuk 32123-VIII nr. 122 22 april 2010 Tweede Kamer

231

Thuisonderwijs De inspectie houdt geen toezicht op het thuisonderwijs, maar constateert dat leerlingen die vrijgesteld zijn van de leerplicht soms onderwijs volgen op een B3-school. Nader onderzoek is nodig om de omvang in beeld te brengen.

69. Voortijdig school verlaten Kamerstuk 26695 nr. 70 19 mei 2010 Tweede Kamer

Vragen en opmerkingen uit de fracties: Voorts vragen de leden van de VVD-fractie hoe het staat met het voornemen van de regering om thuisonderwijs te verplichten voor kinderen die vanwege een geloofsovertuiging vrijstelling hebben van de leerplicht. In het verleden overwoog de voormalig staatssecretaris wetgeving. Is de minister het met deze leden eens dat ook deze kinderen recht hebben op goed onderwijs, zo vragen zij.

Reactie minister Dijksma: Zoals aangegeven in een brief aan uw Kamer van 19 mei 2009 is vervolgonderzoek uitgezet om een goede afweging te kunnen maken over de noodzaak en proportionaliteit van eventuele wettelijke maatregelen ten aanzien van het thuisonderwijs. Dit onderzoek is inmiddels bijna afgerond en zal naar verwachting nog dit voorjaar aan uw Kamer worden toegezonden. Gezien de demissionaire status van het kabinet wordt het onderzoek ter informatie toegezonden en is het aan het volgende kabinet om mede op basis van dit onderzoek een beslissing te nemen over eventuele wettelijke maatregelen. Aansluitend hierop vragen de leden of ik het met deze leden eens ben dat ook deze kinderen recht hebben op goed onderwijs. Ieder kind heeft recht op goed onderwijs. Dit recht is onder meer vastgelegd in het Europees verdrag voor de rechten van de mens. Op basis van de Leerplichtwet kunnen ouders een beroep doen op vrijstelling van de plicht om hun kind op een school in te schrijven, als zij bedenkingen hebben tegen de richting van alle scholen in hun omgeving. In het geval van een vrijstelling is het aan de ouders om invulling te geven aan het recht op onderwijs van hun kinderen.

70. Advies Onderwijsraad: Verzelfstandiging in het onderwijs 1 232

Bijlage bij Kamerstuk 31135 nr. 28 31 mei 2010 Tweede Kamer

Deelname aan uitwijkonderwijs Het advies De stand van educatief Nederland (2009) heeft in kaart gebracht in welke mate ouders kiezen voor vervangend onderwijs. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om onderwijs op een particuliere school of thuisonderwijs. Aan particulier leerplichtig onderwijs nemen ongeveer 2.350 leerlingen deel. Dit is bijna 0,1% van het totaal aantal leerlingen in het regulier bekostigde onderwijs (tussen de 40 en 45 scholen voor primair en voortgezet onderwijs). Verder gaat een groep leerlingen woonachtig in de grensgebieden niet naar een Nederlandse school, maar naar een school in België of Duitsland. Het aantal leerlingen dat onderwijs over de grens in België volgt, is groter dan het aantal leerlingen in het particulier onderwijs en thuisonderwijs. Dit aantal lag tussen 1995-1996 en 2000-2001 redelijk stabiel op ruim 3.000 leerlingen. Sinds 2001 vertoont het een stijgende lijn. Volgens de meest recente cijfers waren er in het schooljaar 2004-2005 4.623 leerlingen die onderwijs over de grens volgen (0,7% van het totaal).

71. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2010; brief van de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap Kamerstuk 32123-VIII nr. 144 15 juli 2010 Tweede Kamer

Mede namens staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart stuur ik u hierbij het onderzoeksrapport «Vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een richtingbezwaar; aanvullend onderzoek». Dit onderzoek is een vervolg op eerder onderzoek naar vervangend onderwijs, dat op 19 mei 2009 vergezeld van een beleidsreactie aan uw Kamer is aangeboden. In die beleidsreactie is tevens aangekondigd dat aanvullend onderzoek zou worden gedaan. Gezien de demissionaire status van het kabinet stuur ik u het onderzoeksrapport ter kennisgeving toe. In deze 233

brief ga ik in op de hoofdlijnen van het rapport. Een beleidsreactie met eventuele vervolgacties kan door het nieuwe kabinet worden gegeven.

Opzet aanvullend onderzoek Het aanvullende onderzoek bestaat uit drie deelonderzoeken:

• Op grond van 16 kinderen uit negen gezinnen is de overgang van thuisonderwijs naar het vervolgonderwijs of beroepsloopbaan in kaart gebracht.

• Voor vijf Europese landen (België (apart voor Vlaanderen en Wallonië), Engeland, Frankrijk, Ierland en Noorwegen) is in kaart gebracht hoe thuisonderwijs wettelijk is georganiseerd.

• Er is een nieuwe steekproef getrokken van ouders met een richtingbezwaar. Aan deze ouders is gevraagd of zij voorzien in vervangend onderwijs en wat hun opvatting is over een vorm van toezicht. Deze vraagstelling van het eerste onderzoek is op verzoek van de Eerste Kamer herhaald.

Hoofdlijnen van het rapport Het onderzoeksrapport is als bijlage bij deze brief gevoegd. De belangrijkste bevindingen zijn:

• Ouders kijken over het algemeen met tevredenheid terug op de overgang van hun kinderen van thuisonderwijs naar vervolgonderwijs of arbeidsmarkt. Hun kinderen hebben zich zonder noemenswaardige aanpassingsproblemen verder kunnen ontwikkelen.

• In de vijf onderzochte landen is thuisonderwijs een wettelijke mogelijkheid voor ouders. De wet- en regelgeving verschilt echter sterk per land. Aan de inhoud van het thuisonderwijs worden alleen in algemene zin eisen gesteld. Hoewel de landen een instantie kennen die toezicht houdt op thuisonderwijs, zijn er over de uitkomsten van het toezicht nauwelijks relevante gegevens beschikbaar. Ook bestaat er weinig inzicht in de doelmatigheid van het gehanteerde toezichtarrangement.

• Het vervolgonderzoek heeft een kleine extra doelgroep van zes gezinnen met in totaal negen kinderen kunnen bereiken. Net als in het eerdere onderzoek blijkt de populatie van richtingbezwaarde ouders onderzoeksmatig moeilijk te 234

benaderen. De uitkomsten bij de onderzochte ouders zijn vergelijkbaar met de uitkomsten van het eerdere onderzoek: alle kinderen ontvangen in het betreffende schooljaar 2007–2008 een vorm van thuisonderwijs van hun ouders. De indruk is dat thuisonderwijs qua inhoud erg lijkt op schoolonderwijs. De vorm waarin het thuisonderwijs wordt gegeven, verschilt vaak wel van het schoolonderwijs. De ouders staan in meerderheid open voor toezicht, bij voorkeur gericht op advisering en niet op sanctionering.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, A. Rouvoet

72. Vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een richtingbezwaar; aanvullend onderzoek Bijlage bij Kamerstuk 32123-VIII nr. 144 15 juli 2010 Tweede Kamer

De hoofdlijnen van het rapport zijn weergegeven in vorig kamerstuk.

73. Tweede aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland – B (Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba – B); verslag Kamerstuk 32419 nr. 5 23 september 2010 Tweede Kamer

Het valt de leden van de fractie van de ChristenUnie op dat er nog vele AMvB’en (Algemene Maatregelen van Bestuur) en ministeriële regelingen tot stand moeten komen. Zij vragen de regering om een overzicht waaruit blijkt wanneer welke AMvB of ministeriële regeling wordt ingevoerd. Zij missen wettelijke regels voor thuisonderwijs en vragen of de regering op termijn hierin gaat voorzien.

235

74. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2011; brief van de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap Kamerstuk 32500-VIII nr. 123 16 februari 2010 Tweede Kamer

Op 12 juli 2010 is aan uw Kamer het onderzoeksrapport «Vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een richtingbezwaar; aanvullend onderzoek» ter kennisgeving toegezonden. Gezien de demissionaire status van het toenmalige kabinet is geen beleidsreactie meegezonden. In deze brief stuur ik uw Kamer alsnog een beleidsreactie op het genoemde onderzoeksrapport.

Voorgenomen consequenties voor het beleid De beide onderzoeken zijn uitgevoerd om beargumenteerd te kunnen afwegen of eventuele wettelijke maatregelen ten aanzien van het thuisonderwijs noodzakelijk en proportioneel zijn. Uitgangspunt hierbij is dat ieder kind recht heeft op goed onderwijs en dat het de taak is van de overheid om dit te waarborgen. Uit beide onderzoeken blijkt dat alle onderzochte ouders hun kinderen thuisonderwijs geven, ondanks dat dit wettelijk niet verplicht is. Zij vullen het thuisonderwijs over het algemeen op consciëntieuze wijze in. Het aanvullende onderzoek wijst erop dat de periode van thuisonderwijs de leerlingen niet belemmert in hun kansen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt. Uit beide onderzoeken komen geen signalen van misstanden ten aanzien van de betrokken kinderen naar voren. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het niet mogelijk is gebleken alle ouders van kinderen met een vrijstelling op grond van artikel 5, onderdeel b van de Leerplichtwet deel te laten nemen aan het onderzoek. Dit heeft te maken met een combinatie van factoren. Vanwege de privacywetgeving en de registratie per gemeente zijn de betreffende ouders moeilijk te bereiken. Ouders zijn bovendien niet verplicht om aan het onderzoek deel te nemen. Hierdoor zou het mogelijk kunnen zijn dat beide onderzoeken niet geheel representatief zijn voor de hele populatie van richtingbezwaarde ouders.

236

Het aantal kinderen dat vanwege een richtingbezwaar is vrijgesteld van de leerplicht is relatief klein. Het betreft minder dan 0,01 procent van het totaal aantal leerplichtige leerlingen (in het schooljaar 2008–2009 betrof het voor primair en voortgezet onderwijs gezamenlijk in totaal 279 leerlingen). Eventuele wettelijke maatregelen rondom onderwijskwaliteit en toezicht zouden daardoor snel kunnen leiden tot disproportionele uitvoeringskosten en administratieve lasten. Dit past niet in het kabinetsbeleid om op hoofdlijnen te sturen en administratieve lasten te verminderen. Uit de vergelijking met vijf andere Europese landen is geen beeld ontstaan van een alternatief wettelijk systeem dat grote voordelen zou opleveren ten opzichte van de huidige Nederlandse situatie. Thuisonderwijs is op dit moment in Nederland een uitzondering. Het opnemen van thuisonderwijs in wetgeving en het eventueel regelen van toezicht op thuisonderwijs kan als ongewenst neveneffect hebben dat thuisonderwijs in de toekomst wordt gezien als een volwaardig alternatief voor regulier onderwijs. Dit zou een onwenselijke aanzuigende werking kunnen hebben. Uit de onderzoeken komt naar voren dat er in de praktijk geen sprake is van een zorgelijke situatie voor kinderen die zijn vrijgesteld van de leerplicht op grond van richtingbedenkingen. Het aantal vrijgestelde kinderen is bovendien zeer klein. (Wettelijke) maatregelen kunnen buitenproportionele uitvoeringskosten en administratieve lasten opleveren en kunnen een ongewenste aanzuigende werking hebben. Daarom acht het kabinet het niet noodzakelijk en disproportioneel om aan de geldende wettelijke bepalingen inzake vrijstelling van leerplicht op grond van richtingbezwaar voorwaarden te verbinden op het gebied van de kwaliteit van thuisonderwijs en toezicht daarop.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

75. Vragen van de leden Van Klaveren, Beertema en Wilders (allen PVV) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de wens van bijna 100 ouders na de zomer over te gaan op islamitisch thuisonderwijs in Amsterdam. Vraagnummer 2011Z02672 237

10 februari 2011 Tweede Kamer

Vraag 1: Bent u bekend met het artikel «Ouders leerlingen Islamitisch College willen thuis lesgeven»? Vraag 2: Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er islamitisch thuisonderwijs wordt gegeven? Zo nee, waarom niet? Vraag 3: Deelt u de mening dat het «niet welkom zijn» op andere scholen in verhullende kleding, geen legitieme reden is leerlingen thuisonderwijs te geven? Zo neen, waarom niet? Vraag 4: Deelt u de mening dat islamitisch thuisonderwijs niet past in Nederland omdat het onze westerse kernwaarden afwijst en het zich als thuisonderwijs onttrekt aan het zicht van de inspectie? Zo nee, waarom niet? Vraag 5: Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde het islamitisch thuisonderwijs niet alleen in Amsterdam, maar in heel Nederland te voorkomen?

76. Vragen van het lid Çelik (PvdA) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht dat thuisonderwijs een grote vlucht dreigt te nemen door kledingvoorschriften in het reguliere onderwijs Vraagnummer 2011Z02673 10 februari 2011 Tweede Kamer

Vraag 1: Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de ouders van bijna 100 leerlingen thuisonderwijs willen in Amsterdam? Vraag 2:

238

Klopt het dat volgens artikel 5b van de leerplichtwet de ouders van deze leerlingen hier recht op hebben? Vraag 3: Hoeveel leerlingen volgen op dit moment in Nederland thuisonderwijs? Vraag 4: Hoe is het aantal verdeeld? Op basis van welke uitzondering en/of argument volgen deze leerlingen thuisonderwijs? Vraag 5: Hoe is de ontwikkeling in de laatste tien jaar? Kunt u een overzicht geven van het aantal leerlingen, verdeeld over de soorten uitzonderingsgevallen van de afgelopen tien jaar? Vraag 6: Klopt het dat leerplichtambtenaren, noch de inspectie geen recht hebben zich te mengen in thuisonderwijs en dus de kwaliteit van het onderwijs? Zo ja, bent u bereid artikel 5 aan te passen om de kwaliteit van het onderwijs, óók als het om thuisonderwijs gaat, te borgen? Vraag 7: Vindt u het genoemde artikel 5 over de gehele breedte nog steeds van toepassing en gewenst? Kunt u uw antwoord motiveren? Vraag 8: Wat gaat u ondernemen om de leerlingen van het Islamitisch College Amsterdam alsnog op te laten vangen op scholen in de omgeving? Vraag 9: Voelt u zich verantwoordelijk voor de ontstane situatie en in welke mate heeft u zich gemengd, of gaat u zich mengen in de discussie? Vraag 10: Wat is uw mening over het argument van de ouders dat de scholen in de directe omgeving extreme kledingeisen stellen zoals het dragen van een rok tot de knieën, een niet toestaan van lange jurken; wat vindt u hiervan? Vraag 11: Hoe ver mogen scholen volgens u gaan bij het stellen van kledingvoorschriften? Toelichting:

239

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Van Klaveren, Beertema en Wilders (allen PVV), ingezonden 10 februari 2011.

77. Vragen van het lid Biskop (CDA) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over thuisonderwijs Vraagnummer 2011Z02916 14 februari 2011 Tweede Kamer

Vraag 1: Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos van zaterdag 5 februari 2011 over de melding dat 97 ouders van leerlingen van het Islamitisch College te Amsterdam, na sluiting van de school in augustus, hun kinderen thuisonderwijs willen gaan geven? Vraag 2: Kan dit voornemen van de ouders betekenen, dat ouders vanwege artikel 5b van de Leerplichtwet hun kinderen niet naar school sturen omdat er binnen redelijke afstand geen school van de gewenste levensbeschouwelijke richting is? Kunt u ingaan op wat verstaan moet worden onder een redelijke afstand en of elke vorm van islamitisch onderwijs aan het criterium gewenste levensbeschouwelijke richting voldoet? Vraag 3: In hoeverre ziet u een spanning tussen de Leerplichtwet, die geen thuisonderwijs toestaat (althans dit niet regelt), en het genoemde artikel 5b van de Leerplichtwet en de Grondwet en artikel 23, lid 2, waarin wordt gesteld dat het geven van onderwijs vrij is, behoudens het toezicht van de overheid? Vraag 4: Wat vindt u van de uitzondering die voor levensbeschouwelijk onderwijs wordt gemaakt ten aanzien van het registreren van thuisonderwijs en bent u, indien noodzakelijk, bereid om maatregelen te nemen? Vraag 5: Op welke wijze voorziet u in toezicht op de kwaliteit van het onderwijs als ouders de mogelijkheid hebben kinderen te onttrekken aan de leerplicht en thuisonderwijs te

240

geven? Wordt ook later nog gekeken hoe de kwaliteit van het thuisonderwijs voor het desbetreffende kind is? Vraag 6: Bent u bereid om, in navolging van uw voorgangster mevrouw Van der Hoeven, een regeling te treffen betreffende het thuisonderwijs, opdat een adequaat toezicht mogelijk wordt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Vraag 7: Welke instrumenten heeft de gemeente, eventueel via de leerplichtambtenaar, om ongebreideld gebruik van artikel 5b van de Leerplichtwet tegen te gaan? Toelichting: Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Çelik (PvdA) ingezonden 10 februari 2011 en Van Klaveren, Beertema en Wilders (allen PVV) ingezonden 10 februari 2011.

78. Passend onderwijs; verslag van een algemeen overleg Kamerstuk 31497 nr. 54 15 maart 2011 Tweede Kamer

De heer Dijkgraaf (SGP): Momenteel zitten er teveel kinderen thuis die op een of andere wijze geen plek krijgen in het onderwijssysteem. Dat is onverteerbaar en leidt tot grote risico’s en kosten. De minister zegt nu dat thuiszitten zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Wat bedoelt zij daar precies mee? Het zou toch zo moeten zijn dat elk kind onderwijs krijgt? Is eenduidige registratie en toetsing door het samenwerkingsverband niet gewenst, zodat wij daar meer vat op hebben? Is de minister bereid om, als dat de beste oplossing is, thuisonderwijs te financieren uit het budget van de samenwerkingsverbanden? In extreme gevallen kan ik mij voorstellen dat dat de beste oplossing is. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Er is gevraagd of wij thuisonderwijs niet moeten financieren. Dat is een heel precaire zaak op dit moment, in het licht van de ontwikkelingen. Ik wil daar niet een-twee-drie ja op zeggen. Dat doen wij nu ook niet bij de thuiszitters. Wij proberen zelfs te bewerkstelligen dat er zo min mogelijk

241

thuiszitters zijn. Dat is de impact van deze wet. Het zou dus minder nodig moeten zijn dan nu het geval is.

79. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2011; lijst met vragen en antwoorden Kamerstuk 32500-VIII nr. 153 29 maart 2011 Tweede Kamer

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij brief van 17 februari 2011 inzake thuisonderwijs als gevolg van het sluiten van het Islamitisch College Amsterdam. De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 23 maart 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

1 Hoe waardeert u het voornemen van de Amsterdamse ouders om gebruik makend van artikel 5b van de Leerplichtwet de kinderen van school te houden en in plaats van thuisonderwijs aan te bieden een vorm van collectief onderwijs aan te bieden in een buurtcentrum? In hoeverre is er dan sprake van een school? Zou een dergelijke vorm van collectief thuisonderwijs niet onder de leerplichtwet gebracht zou moeten worden? Ik ga ervan uit dat het zover niet zal komen. Ik vertrouw erop dat de gemeente Amsterdam met succes een beroep zal doen op de ouders, zodat zij ervoor zullen kiezen hun kinderen voor het volgend schooljaar in te schrijven op een school in de zin van de wet. Thuisonderwijs is geen vorm waarmee aan de leerplicht kan worden voldaan, maar kan aan de orde zijn wanneer de ouders zijn vrijgesteld van de leerplicht. Ik hecht echter zeer aan de leerplicht en de naleving ervan en dus het gaan naar een echte school in de zin van de wet.

242

Collectief onderwijs aanbieden in een buurtcentrum lijkt op het oprichten van een particuliere school. Een particuliere school voor primair of voortgezet onderwijs dient aan de vereisten van de leerplichtwet te voldoen (artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3 in samenhang met artikel 1a1) om daar de leerplicht te kunnen vervullen. De inspectie brengt over een dergelijke voorziening bindend advies uit of deze kan worden beschouwd als een school in de zin van de wet. 2 Kunt u bevestigen dat de Grondwet in artikel 23, lid 2 spreekt over de vrijheid van onderwijs behoudens het toezicht van de overheid? Waar 97 kinderen collectief thuisonderwijs krijgen, lijkt er sprake te zijn van onderwijs volgens de wet. In hoeverre voorziet u dan in het toezicht vanuit de overheid? Thuisonderwijs is geen vorm van onderwijs in de zin van de Leerplichtwet, ook niet als het collectief plaatsvindt. Het staat de ouders vrij een particuliere school op te (laten) richten. Als deze aan de criteria in de leerplichtwet (artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3 en artikel 1a1) voldoet voor het zijn van een school in de zin van de wet (zogenoemde B3-school) kunnen de kinderen daar de leerplicht vervullen. Op die particuliere scholen wordt toezicht gehouden door de Inspectie van het onderwijs. Voor leerlingen die ingeschreven staan op de particuliere school behoeft dus geen sprake te zijn van vrijstelling van de leerplicht. De leerling is dan immers ingeschreven op een school in de zin van de Leerplichtwet. 3 Hoe verhoudt het geven van thuisonderwijs zich tot de in het Burgerlijk Wetboek opgenomen plicht van ouders om te zorgen voor een deugdelijk opvoeding en verzorging (BWB1, art. 247)? Wordt aan dit artikel voldaan door middel van onderwijs op een door de overheid erkende school of staat dit artikel in principe ook onderwijs buiten een school toe? Verplicht dit artikel ouders om bij een beroep op artikel 5b van de Leerplichtwet wel te voorzien in onderwijs? Het door middel van thuisonderwijs vervullen van de in het Burgerlijk Wetboek (BW) opgenomen verplichting van de ouders om te zorgen voor een deugdelijke opvoeding en verzorging, kan slechts aan de orde zijn als de ouders zijn vrijgesteld van de leerplicht. Genoemde algemene bepaling in het BW is in de leerplichtwet geconcretiseerd met de plicht voor ouders om te zorgen dat leerplichtige jongeren staan ingeschreven op een school in de zin van de wet en dat deze die school geregeld 243

bezoeken. Nederland kent een leerplicht die tevens «schoolplicht» inhoudt. Dit artikel in het BW verplicht ouders «te verzorgen en op te voeden» waaronder ook wordt verstaan de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn, de veiligheid en het bevorderen van de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Het is aan de ouders hoe zij hieraan vormgeven. Zoals in mijn beleidsreactie van 13 december 2010 op het aanvullend onderzoek naar thuisonderwijs aangegeven is gebleken dat de kinderen van alle onderzochte vrijgestelde ouders een vorm van vervangend onderwijs ontvingen. Meestal in de vorm van thuisonderwijs door de ouders, dat zij over het algemeen op consciëntieuze wijze geven. 4 Hoe denken onderwijsjuristen over artikel 5, en in het bijzonder artikel 5b? Kunt u ingaan op de reactie van hoogleraar Onderwijsrecht, professor Zoontjens, in Trouw van zaterdag 12 februari jl. betreffende de juridische aspecten van de casus van de ouders van de 97 kinderen van het Islamitisch College Amsterdam, die hun kinderen thuisonderwijs willen geven? Er is geen sprake van verschil van mening met de door professor Zoontjens gegeven reactie in het bedoelde artikel. Als wordt voldaan aan de aanhef van artikel 5 Leerplichtwet, het gestelde onder artikel 5, onder b, en de vormvoorschriften in de artikelen 6 en 8 is sprake van vrijstelling van rechtswege. 5 Kunt u inzicht geven in de wijze waarop thuisonderwijs in de ons omringende landen (o.a. Vlaanderen, Duitsland en Verenigd Koninkrijk) is geregeld en in hoeverre er daar ook sprake is van toezicht, hoe dit toezicht wordt uitgevoerd en hoe de kwaliteit van thuisonderwijs wordt vastgesteld? Bij mijn brief van 12 juli 2010 heb ik uw Kamer het aanvullend onderzoek naar «Vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een richtingbezwaar» van het Kohnstamm Instituut aangeboden. In dit onderzoek is hoofdstuk 3 gewijd aan het (toezicht op) thuisonderwijs in andere landen. Tevens bevat dit onderzoek bijlagen met een beschrijving van thuisonderwijs waaronder het toezicht in België/Vlaanderen, België/Wallonië, Engeland, Frankrijk, Ierland en Noorwegen. In Duitsland en Spanje is thuisonderwijs verboden. 6 244

Wat is de reden geweest om in het verleden geen inspectie in te schakelen bij het bewaken van de kwaliteit van thuisonderwijs? Thuisonderwijs is geen bij wet geregelde vorm van onderwijs. Evenmin is toezicht erop geregeld. Er kan pas sprake zijn van thuisonderwijs, dus het niet ingeschreven staan op een school in de zin van de wet, wanneer de ouders zijn vrijgesteld van de leerplicht. Mijn brief van 13 december 2010 bevat de beleidsreactie op het aanvullend onderzoek naar thuisonderwijs. Het kabinet acht het niet noodzakelijk en disproportioneel om aan de geldende wettelijke bepalingen inzake vrijstelling van de leerplicht op grond van richtingsbedenkingen voorwaarden te verbinden op het gebied van de kwaliteit van thuisonderwijs en het toezicht erop. Daarbij is opgemerkt dat het opnemen van thuisonderwijs in wetgeving en het eventueel regelen van toezicht als ongewenst neveneffect kan hebben dat thuisonderwijs wordt gezien als een volwaardig alternatief voor regulier onderwijs. Dit zou een onwenselijke aanzuigende werking kunnen hebben. «Het naar school gaan» gaat voor mij boven alles en ik zet een vraagteken bij de wenselijkheid van vrijstelling van de leerplicht en dus bij de mogelijkheid van thuisonderwijs. In de hierboven genoemde brief is ook opgemerkt dat uit de vergelijking met vijf andere Europese landen (zie vraag 5) geen beeld is ontstaan van een alternatief wettelijk systeem dat grote voordelen oplevert ten opzichte van de huidige Nederlandse situatie. 7 Wat zijn de redenen dat ouders overgaan tot thuisonderwijs, kunt u dat naar motieven uitsplitsen op omvang? Thuisonderwijs kan slechts indien er sprake is van vrijstelling van de leerplicht. Een grond voor die vrijstelling is «overwegende bedenkingen tegen de richting van alle scholen op een redelijke afstand» (artikel 5, onder b, van de Leerplichtwet). Dit dienen overwegende bedenkingen te zijn van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard, en geen pedagogisch-didactische bezwaren en niet gericht tegen de soort van onderwijs, niet gericht tegen de leerplicht als zodanig en niet gericht tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs. Er vindt geen centrale

245

registratie plaats van de soort van godsdienst of levensfilosofie die als bedenking wordt aangevoerd. In het onderzoeksrapport «Vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een richtingbezwaar», u aangeboden bij mijn brief van 19 mei 2009, is op pagina 25 aangegeven wat volgens de betrokken 51 respondenten/ouders de aard van het richtingbezwaar is. Van de 51 geven er 19 «holistisch» aan, 6 «evangelisch» en verder is het verdeeld met 1, 2 of 3 personen over 15 andere al dan niet religieuze bezwaren. Of het altijd om levensbeschouwelijke bedenkingen gaat dan wel dat deze als zodanig wordt aangevoerd terwijl het eigenlijk alleen gaat om de keuze voor thuisonderwijs, is onduidelijk. 8 Wordt aan alle kerndoelen, bijvoorbeeld inzake burgerschapsontwikkeling en andere sociale doelen, voldoende het hoofd geboden? Hoe wordt dat gemeten, gecontroleerd? In het u bij brief van 19 mei 2009 aangeboden onderzoeksrapport «Vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een richtingbezwaar» is in paragraaf 3.3 beschreven wat de inhoud van het vervangend onderwijs is. Desgevraagd hebben 40 van de 51 respondenten aangegeven van de kerndoelen kennis te hebben genomen. Op de vraag hoe belangrijk zij deze achten gaven ongeveer evenveel respondenten aan het niet/weinig van belang te achten als van beduidend/veel belang te achten. Twaalf respondenten hebben geen antwoord gegeven. 9 Vindt u thuisonderwijs een aan te moedigen onderwijsvorm? Acht u deze onderwijsvorm af te raden? Ik acht het van grote waarde zowel voor het kind zelf en zijn ouders, maar ook voor de samenleving als geheel, dat ieder kind samen met andere kinderen en andere volwassenen in een schoolse situatie opgroeit. Een school is er niet alleen voor de overdracht van bepaalde kennis, maar ook voor het leren functioneren in een sociale context, omgaan in een dagelijkse, structurele situatie met mensen met ieder zijn eigen(-)aardigheden, met andere gewoonten en opvattingen, met gezag, het leren rekening houden met anderen en het delen van aandacht. Actieve participatie aan de maatschappij ook via het gaan naar een echte school en dus de leerplicht, staan voor mij op de eerste plaats. 246

Ik heb dan ook serieuze twijfel bij de bestaande mogelijkheid dat de weg naar thuisonderwijs wordt vrijgemaakt door het zich beroepen op vrijstelling wegens richtingsbedenkingen. Thuisonderwijs is geen onderwijsvorm in de zin van de wet en acht ik dus niet iets dat moet worden aangeraden. 10 Bent u bereid de wet aan te passen zodat thuisonderwijs onder hetzelfde regime komt van de onderwijsinspectie? In mijn eerder genoemde beleidsreactie van 13 december 2010 heb ik u het standpunt van het kabinet gemeld. Het kabinet acht het niet noodzakelijk en disproportioneel om aan de geldende wettelijke bepalingen inzake vrijstelling van leerplicht op grond van richtingsbedenkingen voorwaarden te verbinden op het gebied van de kwaliteit van thuisonderwijs en het toezicht daarop. Ik ben van mening dat ieder kind zijn plek moet kunnen vinden ter vervulling van de leerplicht op een school in de zin van de wet. Zie ook mijn antwoord op vraag 9. 11 Bent u bereid te voorkomen dat thuisonderwijs als dekmantel wordt gebruikt om onder de strenge eisen voor het oprichten van een school uit te komen? Thuisonderwijs kan geen dekmantel vormen voor het oprichten van een school waar de leerplicht kan worden vervuld. Thuisonderwijs is slechts aan de orde voor kinderen van ouders die zijn vrijgesteld van het ingeschreven staan op een school in de zin van de leerplichtwet. Een leerling wiens ouders niet zijn vrijgesteld kan de leerplicht niet vervullen zonder inschrijving op een school in de zin van de wet. Voor het oprichten van een al dan niet particuliere school voor het vervullen van de leerplicht zal voldaan moeten worden aan de betreffende wettelijke bepalingen. 12 Bent u bereid een onderwijsplan te verplichten bij thuisonderwijs? Zie mijn antwoord op vraag 10. 13 Bent u bereid om ouders, leraren en andere betrokkenen die eerder thuisonderwijs hebben gegeven of georganiseerd en daarin aanwijsbaar tekort zijn geschoten niet toe te staan thuisonderwijs te geven? Bent u bereid hetzelfde te doen met personen die eerder bij een onderwijsinstelling betrokken waren die aanwijsbaar tekort zijn geschoten bij het bieden van kwaliteit van onderwijs en/of «good governance»? 247

Mij ontbreekt daarvoor een grondslag, een bevoegdheid, maar ook de daarvoor benodigde informatie over de situatie achter de voordeur en buiten de school van individuele personen al dan niet ouders zijnde. Hetzelfde geldt voor een oordeel over «aanwijsbaar te kort schieten». De positie van personen «die eerder bij een onderwijsinstelling betrokken waren en daar te kort zijn geschoten» valt buiten dit kader en is een aangelegenheid van het betrokken bestuur. 14 Bent u bereid vooraf te toetsen of thuisonderwijs aan eisen voldoet voordat er tot thuisonderwijs wordt overgegaan? Zie mijn antwoord op vraag 10. 15 Welke kosten brengen inspectie en andere genoemde waarborgen voor kwaliteit met zich mee? Hoe verhouden die kosten zich tot de kosten van inspectie voor een gangbare leerling? Bent u bereid deze mogelijke kosten aan gevers van thuisonderwijs door te rekenen. De te maken kosten voor inspectie en andere waarborgen voor kwaliteit van thuisonderwijs zijn onbekend. Zou de inspectie hier een toezichttaak krijgen dan verwacht ik dat de kosten daarvoor per kind een veelvoud bedragen van het toezicht op een leerling van een school. De complexiteit van de organisatie en uitvoering van een dergelijk toezicht is groot. Ik acht de invoering van een nieuwe vorm van toezicht op een slechts gering aantal leerlingen dat een grote aanslag doet op tijd, geld en menskracht niet passend en disproportioneel. Dit geldt zeker in een tijd waarin sprake is van een financiële taakstelling die ook uitwerking heeft op de omvang van het aantal ambtenaren, ook bij het houden van toezicht. De complexiteit en daarmee de kosten van toezicht op thuisonderwijs hangt onder meer samen met het volgende:

• de aard en omvang van in de wet te stellen criteria voor het hebben van een vrijstelling;

• het toezicht moet zien op de naleving van dan bij wet gestelde eisen en kan op verschillende manieren vorm en inhoud krijgen ook qua intensiteit en frequentie. De daaraan verbonden kosten zullen navenant verschillen; 248

• toezicht op thuisonderwijs vergt een bijzondere aanpak omdat dit zich niet voordoet in een school, maar slechts enkele kinderen betreft in een huiselijke situatie;

• dit toezicht vraagt maatwerk, ook gezien de aanleiding waarom sprake is van thuisonderwijs, nl. godsdienstige of levensbeschouwelijke bedenkingen;

• het vergt het opstellen van aparte toezichtkaders door de inspectie inzake de criteria en normen voor voldoende kwaliteit;

• het vergt de benodigde toespitsing op en scholing in aangepaste vaardigheden van de eventueel betrokken inspecteurs;

• het vergt het bij de centrale overheid bekend zijn van de adressen van vrijgestelde ouders en daarop aanpassen van registratiesystemen, voor de inspectie maar ook wellicht andere uitvoeringsinstanties van het ministerie, hetgeen raakt aan de privacy van deze gegevens;

• bovendien zal voorzien moeten worden in een sanctie indien sprake is van het op de een of andere manier onder de maat blijven van de kwaliteit of omstandigheden van het thuisonderwijs;

• als er vereisten worden gesteld aan degene die thuisonderwijs mag geven (zoals bevoegdheid tot het geven van onderwijs, ouder moet zelf een bepaald diploma hebben behaald, cursus hebben gevolgd) vergt dit ook extra toezicht op de ouders;

• als er voor de kinderen van vrijgestelde ouders bijvoorbeeld tussentijdse toetsen verplicht gesteld worden, vergt dit betrouwbare, wellicht apart ontwikkelde toetsen en een instantie die deze toepast. Duidelijk is dat hoe meer voorwaarden aan thuisonderwijs en de kwaliteit ervan worden gesteld, zoveel meer bijzonderheden en benodigde inzet dit toezicht met zich mee zal brengen en dus ook aan ermee gemoeide kosten. Bovendien zal de uitvoering van dit toezicht en de consequenties ervan kunnen leiden tot juridische procedures, die ook extra capaciteit van het ministerie zullen vragen. Doorberekening van de kosten aan de ouders brengt ook extra organisatie en kosten met zich mee en maakt dat thuisonderwijs slechts mogelijk is voor ouders die over de benodigde middelen beschikken. Het kabinet heeft reeds aangegeven geen aanleiding te zien voor wettelijke maatregelen inzake toezicht op de kwaliteit van thuisonderwijs. Ik acht het niet nodig en disproportioneel. 249

Ik acht het niet gewenst om met het regelen van criteria voor thuisonderwijs in de wetgeving en van toezicht daarop het ongewenst neveneffect te creëren dat thuisonderwijs kan worden gezien als een volwaardig alternatief voor regulier onderwijs. Dit zou een onwenselijke aanzuigende werking kunnen hebben. Ik hecht er zeer aan, ook in het belang van de maatschappij als geheel, dat alle leerlingen echt naar een school gaan. Ik ga mij dan ook beraden op de opportuniteit [juiste tijd] van deze vrijstellingsgrond en zal u dit najaar over de uitkomst informeren.

80. Vragen van de leden Van Klaveren, Beertema en Wilders (allen PVV) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de wens van bijna 100 ouders na de zomer over te gaan op islamitisch thuisonderwijs in Amsterdam Antwoord van minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) Aanhangselnummer 1912 4 april 2011 Tweede Kamer

Vraag 1: Bent u bekend met het artikel «Ouders leerlingen Islamitisch College willen thuis lesgeven»? Antwoord 1: Ja. Vraag 2 en 3: Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er islamitisch thuisonderwijs wordt gegeven? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het «niet welkom zijn» op andere scholen in verhullende kleding, geen legitieme reden is leerlingen thuisonderwijs te geven? Zo neen, waarom niet? Antwoord 2 en 3: Thuisonderwijs is geen manier om de leerplicht te vervullen, maar als ouders zijn vrijgesteld van de leerplicht kan thuisonderwijs worden gevolgd. 250

De leerplichtwet kent gronden voor vrijstelling van de leerplicht zoals het hebben van overwegende godsdienstige of levensbeschouwelijke bedenkingen tegen de richting van alle scholen op redelijke afstand waar de jongere geplaatst zou kunnen worden. Als voldaan wordt aan de aanhef van artikel 5, en onder b «richtingsbedenkingen», de vormvoorschriften in artikel 6 en de verklaring bedoeld in artikel 8, is er van rechtswege sprake van vrijstelling en kunnen ouders zich daarop beroepen. Het is eventueel aan de rechter om te beoordelen of er sprake is van overwegende bedenkingen tegen de richting. Vraag 4: Deelt u de mening dat islamitisch thuisonderwijs niet past in Nederland omdat het onze westerse kernwaarden afwijst en het zich als thuisonderwijs onttrekt aan het zicht van de inspectie? Zo nee, waarom niet? Antwoord 4: Zie onder 2 en 3. Vraag 5: Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde het islamitisch thuisonderwijs niet alleen in Amsterdam, maar in heel Nederland te voorkomen? Antwoord 5: Ik acht het van groot belang voor de toekomst van zowel de ouders en het kind zelf, maar ook voor de samenleving als geheel, dat leerlingen ingeschreven staan op een school en deze ook geregeld bezoeken. Actieve participatie, ook via het volgen van onderwijs, ontmoeting en contact met andere kinderen en volwassenen, het aanleren van sociale vaardigheden en burgerschap kunnen, naast natuurlijk goed onderwijs, echt tot hun recht komen in een schoolse situatie. Vrijstelling van de leerplicht doet het kind tekort en acht ik in principe niet wenselijk, behalve in situaties van overmacht met name zoals bedoeld in artikel 5, onder a. Ik ga mij dan ook beraden op de opportuniteit van deze vrijstellingsgrond en zal u dit najaar over de uitkomst informeren.

81. Vragen van het lid Çelik (PvdA) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht dat thuisonderwijs een grote vlucht dreigt te nemen door kledingvoorschriften in het reguliere onderwijs. 251

Antwoord van minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap). Aanhangselnummer 1912. 4 april 2011 Tweede Kamer

Vraag 1: Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de ouders van bijna 100 leerlingen thuisonderwijs willen in Amsterdam? Antwoord 1: Ja. Vraag 2: Klopt het dat volgens artikel 5b van de leerplichtwet de ouders van deze leerlingen hier recht op hebben? Antwoord 2: Nederland kent geen recht op thuisonderwijs. Met thuisonderwijs kan de leerplicht niet worden vervuld. Wel kan een ouder zich op basis van artikel 5 van de Leerplichtwet in bepaalde omstandigheden en als voldaan is aan specifieke voorwaarden beroepen op vrijstelling van de leerplicht, waarna deze desgewenst thuisonderwijs kan aanbieden. Vraag 3: Hoeveel leerlingen volgen op dit moment in Nederland thuisonderwijs? Hoe is het aantal verdeeld? Op basis van welke uitzondering en/of argument volgen deze leerlingen thuisonderwijs? Antwoord 3, 4: In het schooljaar 2009 – 2010 zijn op grond van artikel 5 het volgende aantal vrijstellingen gemeld: Artikel 5, onder a: 2 964 Artikel 5, onder b: 328 Artikel 5, onder c: 5 884 Het aantal genoemd onder a. betreft vrijstellingen vanwege het op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt zijn om tot een school te worden toegelaten. Het aantal genoemd onder b. betreft overwegende bedenkingen tegen de richting van alle 252

scholen op redelijke afstand en het aantal genoemd en het aantal genoemd onder c. betreft het ingeschreven staan op en bezoeken van onderwijs in het buitenland. Artikel 5, onder b, is aan de orde in het bericht waarnaar verwezen wordt. Vraag 5: Hoe is de ontwikkeling in de laatste tien jaar? Kunt u een overzicht geven van het aantal leerlingen, verdeeld over de soorten uitzonderingsgevallen van de afgelopen tien jaar? Antwoord 5:

2004 2005 2006 2007 2008 2009–2010

Onder a 1978 1916 1747 2098 2533 2964

Onder b 166 170 235 382 279 328

Onder c 5884

Vraag 6: Klopt het dat leerplichtambtenaren, noch de inspectie geen recht hebben zich te mengen in thuisonderwijs en dus de kwaliteit van het onderwijs? Zo ja, bent u bereid artikel 5 aan te passen om de kwaliteit van het onderwijs, óók als het om thuisonderwijs gaat, te borgen? Antwoord 6: Thuisonderwijs is geen bij wet geregelde vorm van onderwijs, maar kan aan de orde zijn wanneer er sprake is van vrijstelling van de leerplicht. Bij mijn brief van 13 december 2010 als beleidsreactie op het aanvullend onderzoek naar thuisonderwijs heeft het kabinet de Tweede Kamer bericht het niet noodzakelijk en disproportioneel te achten om aan de geldende wettelijke bepalingen inzake vrijstelling van de leerplicht op grond van richtingsbedenkingen voorwaarden te verbinden op het gebied van de kwaliteit van thuisonderwijs en het toezicht erop. Daarbij is opgemerkt dat het opnemen van thuisonderwijs als ongewenst neveneffect kan hebben dat thuisonderwijs wordt gezien als een volwaardig alternatief voor regulier onderwijs. Dit zou een onwenselijke aanzuigende werking kunnen hebben. Vraag 7:

253

Vindt u het genoemde artikel 5 over de gehele breedte nog steeds van toepassing en gewenst? Kunt u uw antwoord motiveren? Antwoord 7: Ik acht het van groot belang voor de toekomst van zowel de ouders en het kind zelf, maar ook voor de samenleving als geheel, dat leerlingen ingeschreven staan op een school en deze ook geregeld bezoeken. Actieve participatie, ook via het volgen van onderwijs, ontmoeting en contact met andere kinderen en volwassenen, het aanleren van sociale vaardigheden en burgerschap kunnen, naast natuurlijk goed onderwijs, echt tot hun recht komen in een schoolse situatie. Vrijstelling van de leerplicht doet het kind tekort en acht ik in principe niet wenselijk, behalve voor situaties van overmacht met name zoals bedoeld in artikel 5, onder a. Ik ga mij dan ook beraden op de opportuniteit van deze vrijstellingsgrond en zal u dit najaar over de uitkomst informeren. Vraag 8: Wat gaat u ondernemen om de leerlingen van het Islamitisch College Amsterdam alsnog op te laten vangen op scholen in de omgeving? Antwoord 8: De verantwoordelijkheid voor de handhaving van de leerplicht berust bij de gemeente Amsterdam. Ik heb begrepen dat de verantwoordelijke wethouder met de betrokken ouders in gesprek is en volg de ontwikkelingen. Vraag 9: Voelt u zich verantwoordelijk voor de ontstane situatie en in welke mate heeft u zich gemengd, of gaat u zich mengen in de discussie? Antwoord 9: De ontstane situatie rond de sluiting van het ICA is de resultante van het onder de opheffingsnorm gezakte aantal leerlingen en artikel 107 WVO inzake het beëindigen van de bekostiging indien een school gedurende drie achtereenvolgende schooljaren te weinig leerlingen heeft. Vraag 10: Wat is uw mening over het argument van de ouders dat de scholen in de directe omgeving extreme kledingeisen stellen zoals het dragen van een rok tot de knieën, een niet toestaan van lange jurken; wat vindt u hiervan? Antwoord 10: 254

Het is aan de scholen zelf om te bepalen welke regels zij stellen inzake bijvoorbeeld kledingsvoorschriften. Naar ik begrijp zijn scholen in de omgeving in principe bereid leerlingen van het ICA op te nemen. Voorwaarden gesteld door ouders of leerlingen inzake een gebedsruimte, gescheiden gymnastiek, niet mee hoeven met gemengde reizen, vrij krijgen om bepaalde uren te bidden en bezoek aan moskee maken het deze scholen niet gemakkelijk. Vraag 11: Hoe ver mogen scholen volgens u gaan bij het stellen van kledingvoorschriften? Antwoord 10: Het staat de scholen vrij kledingvoorschriften te hanteren. De grens wordt bereikt wanneer de naleving en handhaving daarvan leidt tot ongelijke behandeling. Verregaande eisen zullen bovendien het aantal leerlingen niet ten goede komen. Toelichting: Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Van Klaveren, Beertema en Wilders (allen PVV), ingezonden 10 februari 2011 (vraagnummer)

Noot 1 Bevat ten onrechte opgaven (85 + 60) voor onder c. Noot2 Eerste jaar van registratie.

82. Vragen van het lid Biskop (CDA) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over thuisonderwijs. Antwoord van minister Van Bijsterveldt- Vliegenthart (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap). Aanhangselnummer 1914 4 april 2011 Tweede Kamer

Vraag 1: Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos van zaterdag 5 februari 2011 over de melding dat 97 ouders van leerlingen van het Islamitisch College te

255

Amsterdam, na sluiting van de school in augustus, hun kinderen thuisonderwijs willen gaan geven? Antwoord 1 Ja. Vraag 2: Kan dit voornemen van de ouders betekenen, dat ouders vanwege artikel 5b van de Leerplichtwet hun kinderen niet naar school sturen omdat er binnen redelijke afstand geen school van de gewenste levensbeschouwelijke richting is? Kunt u ingaan op wat verstaan moet worden onder een redelijke afstand en of elke vorm van islamitisch onderwijs aan het criterium gewenste levensbeschouwelijke richting voldoet? Antwoord 2: Ja. Onder een «redelijke afstand» wordt in de regel 20 km verstaan. Het betrokken artikellid betreft overwegende bedenkingen (dat wil zeggen godsdienstige of levensbeschouwelijke bezwaren) van de ouders tegen de richting van de scholen in de omgeving. Vraag 3: In hoeverre ziet u een spanning tussen de Leerplichtwet, die geen thuisonderwijs toestaat (althans dit niet regelt), en het genoemde artikel 5b van de Leerplichtwet en de Grondwet en artikel 23, lid 2, waarin wordt gesteld dat het geven van onderwijs vrij is, behoudens het toezicht van de overheid? Antwoord 3: Er is geen spanning tussen artikel 5, onder b, van de Leerplichtwet en artikel 23 Grondwet. Thuisonderwijs is geen manier om de leerplicht te vervullen, maar kan worden gegeven aan kinderen die zijn vrijgesteld van de leerplicht. Thuisonderwijs is niet in de leerplichtwet geregeld, wel de gronden voor vrijstelling van de leerplicht. Vraag 4: Wat vindt u van de uitzondering die voor levensbeschouwelijk onderwijs wordt gemaakt ten aanzien van het registreren van thuisonderwijs en bent u, indien noodzakelijk, bereid om maatregelen te nemen? Antwoord 4: Overwegende godsdienstige of levensbeschouwelijke bedenkingen zijn gronden voor een beroep op vrijstelling van de leerplicht evenals bijvoorbeeld het lichamelijk of geestelijk niet in staat zijn om tot een school te worden toegelaten. Ik heb serieuze 256

twijfel in hoeverre deze uitzonderingsgrond in het belang van alle betrokkenen en de samenleving als geheel is. Ik ga mij dan ook beraden op de opportuniteit van deze vrijstellingsgrond en zal u dit najaar over de uitkomst informeren. Vraag 5: Op welke wijze voorziet u in toezicht op de kwaliteit van het onderwijs als ouders de mogelijkheid hebben kinderen te onttrekken aan de leerplicht en thuisonderwijs te geven? Wordt ook later nog gekeken hoe de kwaliteit van het thuisonderwijs voor het desbetreffende kind is? Antwoord 5: Voor de ouders van vrijgestelde kinderen geldt geen leerplicht. Er is geen toezicht op de dan aangeboden vormen van onderwijs. Uit onderzoeken is gebleken dat er tot nu toe geen sprake is van een zorgelijke situatie voor kinderen die zijn vrijgesteld op grond van richtingsbedenkingen. Vraag 6: Bent u bereid om, in navolging van uw voorgangster mevrouw Van der Hoeven, een regeling te treffen betreffende het thuisonderwijs, opdat een adequaat toezicht mogelijk wordt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Antwoord 6: Mijn brief van 13 december 2010 bevat de beleidsreactie op het aanvullend onderzoek naar thuisonderwijs. Daarin staat dat het kabinet het niet noodzakelijk en disproportioneel acht om aan de geldende wettelijke bepalingen inzake vrijstelling van de leerplicht op grond van richtingsbedenkingen voorwaarden te verbinden op het gebied van de kwaliteit van thuisonderwijs en het toezicht erop. Daarbij is opgemerkt dat het opnemen van thuisonderwijs als ongewenst neveneffect kan hebben dat thuisonderwijs wordt gezien als een volwaardig alternatief voor regulier onderwijs. Dit zou een onwenselijke aanzuigende werking kunnen hebben. Vraag 7: Welke instrumenten heeft de gemeente, eventueel via de leerplichtambtenaar, om ongebreideld gebruik van artikel 5b van de Leerplichtwet tegen te gaan? Antwoord 7: Indien voldaan wordt aan het gestelde in artikel 5, aanhef en onder b, en in artikel 6 inzake de kennisgeving en artikel 8 inzake de verklaring is er van rechtswege sprake 257

van vrijstelling. Bij twijfel of daaraan voldaan wordt kan de leerplichtambtenaar proces-verbaal opmaken. De rechter kan wegen of de overwegende bedenkingen tegen de richting, inderdaad de richting betreffen en niet het onderwijs of de leerplicht zelf dan wel pedagogisch-didactische overwegingen. Toelichting: Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Çelik (PvdA) ingezonden 10 februari 2011 en Van Klaveren, Beertema en Wilders (allen PVV) ingezonden 10 februari 2011.

83. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2011; verslag van een algemeen overleg Kamerstuk 32500-VIII nr. 165 26 april 2011 Tweede Kamer

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Beertema, Biskop, Çelik, Jasper van Dijk, Dijkgraaf, Elias, Van der Ham, Klaver en Slob, en minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie. De heer Biskop (CDA): De CDA-fractie is teleurgesteld dat de minister, die toch als aanpakker bekendstaat, nu de weg van de minste weerstand lijkt op te gaan. Zij spreekt namelijk twijfel uit over het belang van de uitzonderingsgrond en zij zal zich «beraden op de opportuniteit van de vrijstellingsgrond». Schrap onderdeel b van artikel 5 van de Leerplichtwet 1969 en hup, weer een probleem opgelost! Ik vind het een beetje kort door de bocht. Een paar maanden geleden – dat was eind vorig jaar of begin dit jaar – zei de minister nog: het gaat om een kleine groep ouders en voor leerlingen geeft het geen enkel probleem voor hun ontwikkeling of de aansluiting op vervolgonderwijs. De heer Van der Ham (D66): Hoe weten we of het wetenschappelijk onderzoek naar thuisonderwijs betrouwbaar is? De heer Biskop (CDA): Hoe moet «overwegende bedenkingen» precies worden gelezen? Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

258

De minister stelt dat thuisonderwijs geen onderwijs is in de zin van de wet. Eigenlijk stelt zij hiermee dat thuisonderwijs geen onderwijs is. Daarmee ontwijkt de minister de relatie met artikel 23, lid 2 van de Grondwet. Voor het toezicht komt de onderzoekster Sperling op een voorbeeld in Vlaanderen en beschrijft zij hoe het in Vlaanderen gaat. Wanneer wordt collectief thuisonderwijs een particuliere school? Arikel 23 grondwet lid 2: «Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid»? Wat betekent dit toezicht van de overheid? De minister betoogt dat het uitbreiden van onderwijstoezicht naar het thuisonderwijs disproportioneel is, dat het duur zal zijn, dat een speciaal toezichtkader moet worden ontwikkeld enzovoorts. Dat ben ik helemaal met de minister eens, maar in Vlaanderen is daar een oplossing voor gevonden. Daar is een lichte vorm van toezicht waarbij zowel de ouders als de inspectie tevreden zijn over de manier waarop het gaat. Hoe staat de minister tegenover de Vlaamse manier van toezicht op «huisonderwijs», zoals het daar wordt genoemd? De heer Slob (ChristenUnie): Ik heb een verhelderingsvraag aan de heer Biskop. Hij verwijst naar België. Wil hij weer een recht op thuisonderwijs, met een bepaalde vorm van toezicht daarop, in de wet verankerd zien? Begrijp ik dat goed? De heer Biskop (CDA): Thuisonderwijs als vervangend onderwijs in het geval van artikel 5 onder b mogelijk maken en daar toezicht op instellen. De heer Dijkgraaf (SGP): Zou de heer Biskop er bezwaar tegen hebben als thuisonderwijs wel in de wet opgenomen wordt? De heer Biskop (CDA): Ik heb geen bezwaar tegen thuisonderwijs en ik heb er geen bezwaar tegen dat het op enigerlei wijze in de wet wordt mogelijk gemaakt. De heer Çelik (PvdA): In tegenstelling tot mijn collega Biskop ben ik wel erg blij met de beantwoording van de minister. Sterker nog: ik vind dat de minister juist in dit kader toont dat zij een aanpakker is. Ik heb de antwoorden van de minister gelezen. Zij houdt het artikel tegen het licht en zij gaat nog eens goed na wat dit nu inhoudt, welke consequenties er precies zijn en wat de beste zet zal zijn op weg naar de toekomst. Dat bevalt mij goed en dat stel ik zeer op prijs. Er worden drie categorieën voor vrijstelling van de leerplicht genoemd. Ik heb heel veel sympathie voor de categorieën a en c. Categorie a kan ik goed begrijpen. Vanuit mijn netwerken heb ik begrepen dat in categorie a heel veel kinderen zitten die tussen 259

wal en schip zijn beland. Aan deze kinderen is door een leerplichtambtenaar vrijstelling gegeven omdat geen enkele school hen wil hebben. Het betreft hier gedragsproblemen: kinderen met een «vlekje», kinderen met een stempel. Van de 10 000 thuiszitters waarover wel wordt gesproken, valt ongeveer een derde – dat is mij gezegd – in deze categorie. Dat vind ik een schandalige ontwikkeling, waar wij echt vanaf moeten. Categorie c kan ik ook prima begrijpen. Als ouders ervoor kiezen om hun kinderen in het buitenland naar school te sturen of om gebruik te maken van die wetgeving, vind ik dat prima. Ik ben echter bang dat artikel b een serieus alternatief zal worden voor veel ouders die daar misschien, omdat de wet de mogelijkheid biedt, misbruik van zullen maken. Kinderen horen op school te zitten, tenzij zij vallen in categorie a of c. Ik heb ook een boek over thuisonderwijs gelezen. Het is een prachtig boek; ik kan het aanraden. Er staan prima dingen in. Dat men met kinderen naar musea gaat en volkstuinen bezoekt, dat men biologielessen in de praktijk geeft is leuk, maar dat moet een «normale» ouder van kinderen die naar school gaan ook doen. Ik vind dat dus geen sterk argument om te zeggen dat thuisonderwijs voldoet aan alle normen. De heer Klaver (GroenLinks): De heer Çelik zegt dat ouders misbruik kunnen maken van artikel 5, onder b. Kan hij mij uitleggen wat hij bedoelt met «misbruik maken»? De heer Çelik (PvdA): Zeker. Van iemand van wie ik uiteraard geen gegevens kan geven, heb ik begrepen dat er ouders zijn die bijvoorbeeld ieder jaar drie maanden op vakantie gaan, omdat hun kinderen toch zijn vrijgesteld van leerplicht. Ik heb begrepen dat er ouders zijn die één keer in de twee à drie jaar een wereldreis maken. Dat zullen niet alle ouders zijn; dat wil ik absoluut niet zeggen. Er zijn ouders die echt goede intenties hebben. Ik wil echter gewoon dat kinderen op bepaalde leeftijden, zolang de leerplicht geldt, op school zitten. De heer Klaver (GroenLinks): Dit voorbeeld gaat over vakantie. De heer Çelik sprak over artikel 5, onder b; dat gaat over gewetensbezwaren. Daarop bouwde hij zijn hele betoog. In welk geval maken de ouders dan misbruik van artikel 5, onder b? Zegt de heer Çelik dat mensen aangeven dat ze gewetensbezwaren hebben en vervolgens op vakantie gaan? Is dat het probleem? De heer Çelik (PvdA): Categorie b betreft mensen die op religieuze en levensbeschouwelijke gronden vinden dat ze recht hebben op eigen onderwijs. Zij 260

kunnen thuisonderwijs geven, omdat ze niet terecht kunnen op een school. Dat wil ik beperken; ik ben daar geen voorstander van. De heer Klaver (GroenLinks): Deze ouders krijgen ontheffing van de leerplicht en niet het recht om thuisonderwijs te geven. Volgens mij is dat een essentieel verschil. De heer Çelik (PvdA): Dat klopt. Ik bedoel hetzelfde. De heer Biskop (CDA): De heer Çelik dreigt een lachertje te maken van artikel 5, onder b. Daarin staat dat ouderen bezwaar kunnen maken op levensbeschouwelijke gronden. Er staat niet in dat ouders gebruik kunnen maken van dit artikel omdat ze zo graag een wereldreis willen maken of op vakantie willen. Als er al sprake zou zijn van misbruik, ligt het dan niet voor de hand om het misbruik tegen te gaan in plaats van artikel 5, onder b uit de wet te schrappen? Is de heer Çelik dat met mij eens? De heer Çelik (PvdA): Ik vind ten principale dat kinderen op school horen te zitten. Als er in een straal van zoveel kilometer geen school is waar de ouders hun kinderen naar toe willen sturen, kunnen ze verhuizen naar een plaats waar die school er wel is, of ze kunnen ervoor kiezen hun kinderen naar het openbaar onderwijs te laten gaan. Openbaar onderwijs is neutraal; daar is iedereen welkom. Dan kunnen de ouders hun kinderen thuis, na schooltijd, nog steeds al die andere dingen leren die ze graag aan hun kinderen willen overbrengen. De heer Van der Ham (D66): Het is misschien een open deur, maar de heer Çelik zou dus een voorstel steunen om artikel 5, onder b uit de wet te schrappen? Wij zijn namelijk van plan hierover een motie in te dienen. De heer Çelik (PvdA): Sterker nog, ik heb zelf een voorstel, dat ik nu met mijn collega’s zal delen. De heer Van der Ham (D66): Dat wordt dan een motie-Van der Ham/Çelik. De heer Beertema (PVV): Dan kunnen we vaststellen dat de heer Çelik wantrouwen heeft over de cijfers en de conclusie die in het rapport worden gegeven. De conclusie is dat het heel consciëntieus wordt ingevuld en dat het in het algemeen altijd goed gaat. De heer Çelik (PvdA): Het gaat mij er niet om, die drie of vier gevallen van misbruik tegen te gaan. Ik vind ten principale dat kinderen op school les horen te krijgen. Religieuze argumenten mogen niet de overhand hebben in deze discussie. De heer Dijkgraaf (SGP): Hoe blijft de heer Çelik dan achter artikel 23 van de grondwet staan, wat hij zei te doen? 261

De heer Çelik (PvdA): Het is mijn ervaring dat bij alles wat moeilijk wordt, wordt gegrepen naar artikel 23 van de Grondwet. Ik wil daarvan af. Ik denk dat ik een manier heb gevonden om dit probleem te tackelen zonder dat het ten koste gaat van artikel 23. Daar zal ik straks op terugkomen. Ik vind artikel 23 nog steeds te verdedigen, alhoewel ik vind dat wij daarover eens goed moeten discussiëren. De heer Jasper van Dijk (SP): Een debat over artikel 23, daar ben ik altijd voorstander van. De heer Çelik (PvdA): Ik denk dat dit punt op zichzelf redelijk is te nuanceren als in artikel 5, onder b een inperkende aanpassing wordt gedaan. Je zou kunnen zeggen dat de overwegende bezwaren tegen de richting van het onderwijs niet worden gehonoreerd voor vrijstelling van de leerplicht als er binnen een redelijke afstand openbaar onderwijs voorhanden is. De heer Van der Ham (D66): In de wet staat al dat er binnen een bepaalde straal openbaar onderwijs moet zijn. De heer Elias (VVD): Ik ben niet toegetreden tot het departementale team, maar er was geen plaats meer aan de andere kant. Als mensen zich bezwaard voelen vanwege een bepaalde vorm van onderwijs, voelen zij zich daar niet senang bij en voor hen gelden daar heel zware termen voor. Ik hoef het daar niet altijd mee eens te zijn, maar daar gaat het niet om. Met de pragmatische oplossing van de heer Çelik zet je in feite dit principe bij het vuilnis. De heer Çelik (PvdA): Zo kun je het inderdaad schetsen, maar de werkelijkheid is anders. De werkelijkheid is dat wij nu 5a, 5b en 5c hebben. De heer Slob (ChristenUnie): Wij vinden dat ouders de ruimte moeten hebben en houden om een beroep te doen op de wettelijke mogelijkheden die er zijn om hun kind niet naar school te sturen. Ik zie geen enkele reden om daar nu opeens van af te wijken. Ik hoorde mijn rechter buurman net zeggen dat hij angst had voor misbruik van deze regeling. Als er misbruik is, moeten wij het misbruik en niet deze mogelijkheden aanpakken. Ik ken dergelijke voorbeelden trouwens niet. Wij zijn het dus eens met de minister. Ik moet wel zeggen dat wij even onze wenkbrauwen hebben gefronst, toen het er op grond van de beantwoording van de gestelde Kamervragen op leek dat de minister met een terugtrekkende beweging bezig was. Vanwaar deze wijziging ten opzichte

262

van het eerdere, heldere standpunt van de minister, dat de steun van de ChristenUnie heeft en houdt? De situatie in Amsterdam is een voorbeeld van hoe het niet zou moeten gaan. Wij moeten ervoor zorgen dat wij niet één situatie heel erg uitvergroten en zo groot maken dat wij allerlei bewegingen gaan maken om een wet aan te passen, die al ruim 40 jaar functioneert. Laten wij de mogelijkheid tot het geven van thuisonderwijs behouden voor de beperkte groep, die daar op een goede manier, met heel veel liefde voor hun kinderen, invulling aan geeft. De heer Elias (VVD): Ik vind echter dat er vanwege dat soort incidenten als in Amsterdam wel degelijk aanleiding is, niet om het principe ter discussie te stellen, maar wel om te kijken naar wat er in de praktijk gebeurt. Daar moet de heer Slob naar mijn mening niet zo nonchalant overheen stappen. De heer Slob (ChristenUnie): Ik stap er helemaal niet nonchalant overheen. Ik wil zelfs die wethouder en zijn ambtenaren – hij zal dat waarschijnlijk niet allemaal persoonlijk hebben gedaan – een groot compliment geven. Op een bepaald moment ontstond in de stad enige commotie omdat een school van een bepaalde richting dichtging, zodat leerlingen daar niet meer heen konden. Dat is niet zo maar iets. Ik complimenteer de wethouder ermee dat hij dan in gesprek gaat met de ouders die bij wijze van spreken met hun kinderen onder de arm denken: wat moeten we nu doen? Zij zien geen andere mogelijkheid dan bijvoorbeeld het doen van een beroep op dit wetsartikel. Als de uitkomst is dat het overgrote deel van die ouders hun kinderen alsnog naar een andere school stuurt in de stad, waar natuurlijk ook heel veel aanbod is, vind ik dat een heel goede zaak. Ik vind dat geen aanleiding om een wetsartikel dat al meer dan 40 jaar goed functioneert, opeens aan te passen en allerlei bewegingen te maken waar ook nog eens een ideologische lading betreffende artikel 5, onder b onder zit. Daar doen wij niet aan mee. De heer Beertema (PVV): Er gelden helemaal geen wettelijke eisen ten aanzien van de kwaliteit van thuisonderwijs en er is geen onderwijstoezicht. Daar spreekt een groot vertrouwen uit en dat vertrouwen is bijna nooit beschaamd. Dat gegeven heeft mij geraakt, net als het gegeven dat zelfs het thuisonderwijs een eigen koepeltje heeft. Dat vind ik zo mooi Nederlands! Die paar honderd holistische, evangelische, katholiek-apostolische, paganistische, mystiek-christelijke en andere ouders geven op 263

buitengewoon consciëntieuze wijze vorm aan het onderwijs, dat zij van enorme waarde achten voor hun eigen kinderen en dat zij met veel succes geven. Uit het onderzoek blijkt dat de periode van thuisonderwijs de leerlingen niet belemmert in hun kansen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt. Ook in mijn eigen kring heb ik een paar mooie voorbeelden gezien; dat waren overigens Vlaamse voorbeelden. Het thuisonderwijs is een mooie verworvenheid van onze samenleving en daar moeten we zorgvuldig mee omgaan. Het rapport stelt dat ouders – ik kijk even naar de heer Çelik – het thuisonderwijs over het algemeen op consciëntieuze wijze verzorgen. Hier zie ik wat licht tussen het ideaal en de werkelijkheid. Het is best moeilijk om dit te onderzoeken. Dat hebben de schrijvers van het rapport ook aangegeven. Mijn eerste vraag aan de minister is deze: in hoeveel gevallen gaat het fout en waar moeten we dan aan denken? Velen van de ouders van leerlingen van het ICA die van plan waren thuis onderwijs te gaan geven, hebben niet de mogelijkheid om het onderwijs zelf ter hand te nemen en waarschijnlijk heeft een aantal van hen gestreefd naar een vorm van collectief thuisonderwijs. Het kan niet zo zijn dat we een verworvenheid als het thuisonderwijs aan de wilgen hangen omdat er misbruik dreigt te ontstaan. Want dat is het: het thuisonderwijs is nooit bedoeld geweest voor groepen ouders die collectief besluiten om vrijstelling aan te vragen. Dat gegeven samen met het uitgangspunt dat ieder kind recht heeft op goed onderwijs en dat het de taak is van de overheid om dit te waarborgen – de minister heeft dat mooi verwoord – maakt dat we moeten nadenken over de aanscherping van de voorwaarden waaronder vrijstelling wordt verleend. Dat heb ik gedaan. Ook al gaat het om een heel klein aantal kinderen, dan nog vinden wij dat elk kind goed onderwijs moet krijgen. Elk kind dat dit niet krijgt, is er echt een te veel. Het aanscherpen zou volgens ons moeten plaatsvinden waar de gelegenheid zich voordoet, namelijk op het moment dat de ouders met een ambtenaar spreken over de vrijstelling van de inschrijving; dat is dus bij de formele aanvraag tot vrijstelling. Wij vinden dat moet worden vastgesteld dat het een individueel ouderpaar betreft en geen collectief van ouders. Bovendien vinden wij dat moet worden vastgesteld of de ouders in staat moeten worden geacht om verantwoord onderwijs te geven. Daar past in ieder geval een taaltoets bij. Het vlekkeloos beheersen van het Nederlands, zowel schriftelijk als mondeling, is een minimale voorwaarde om verantwoord onderwijs te

264

geven. Wij zien het Nederlands als moeder van het onderwijs. Graag een reactie van de minister. De heer Biskop (CDA): Heel fijn dat de heer Beertema vertrouwen uitspreekt. Ik heb hem vanochtend nog andere woorden horen gebruiken over het onderwijs. De heer Biskop (CDA): De heer Beertema stelt voor om enkele voorwaarden te verbinden aan de vrijstelling. Vervolgens komt hij met een paar onmogelijke voorwaarden, zoals het idee dat het niet collectief mag zijn, maar dat het individueel moet zijn. Hoe moet het dan als in één week drie individuele mensen met dezelfde achtergrond bij de gemeente komen? Is het dan ineens collectief? Hij wil ook een taaltoets voor ouders instellen. In het thuisonderwijs zijn het echter niet altijd de ouders die onderwijs geven; het gaat erom dat het onderwijs thuis wordt gegeven en dat kan ook gebeuren door bijvoorbeeld een leraar. Moet deze dan ook een taaltoets doen? Waarom wil de heer Beertema alleen een toets voor taal en niet ook voor bijvoorbeeld rekenen? De heer Beertema (PVV): Op het moment dat een ambtenaar drie keer per week te maken krijgt met ouders die om dezelfde gewetensbezwaren, religieuze richting of levensvisie hun kinderen vrijgesteld willen zien van inschrijving, ga ik uit van de professionaliteit van zo’n ambtenaar. Dan gaat er een belletje bij hem rinkelen en dan denkt hij: hier heb ik te maken met een poging om een eigen schooltje in te richten. Dat lijkt mij niet zo heel moeilijk. Dan kom ik op de taaltoets. Ook rekenen is belangrijk; dat ben ik zonder meer met de heer Biskop eens. Ik denk echter dat zo langzamerhand genoegzaam is vastgesteld dat de beheersing van de taal ontzettend belangrijk is om onderwijs te genieten, te emanciperen, te integreren en volwaardig deel uit te maken van de samenleving als participerend burger. De heer Biskop (CDA): De heer Beertema wil vooraf voorwaarden stellen. Laat hij daarna alles verder op zijn beloop? Blijft enige vorm van toezicht achterwege? De heer Beertema (PVV): De verworvenheid is dat het buiten de regelgeving om gaat. Als het zou kunnen, zou ik het het liefst zo houden. De eerste gelegenheid die zich voordoet, met die ambtenaar, zou voor mij voldoende zijn. Op dit moment is dat ook zo. Nogmaals: ik ben een beetje geschrokken van de informatie die ik van de heer Çelik krijg. Daarom heb ik de minister extra kritische vragen gesteld over het aantal

265

gevallen van misbruik. Als dat zo zou zijn, vind ik dat heel verontrustend. Dan moeten wij daarover gaan nadenken. De heer Jasper van Dijk (SP): De PVV is voor sluiting van alle islamitische scholen. Als dat zou gebeuren, zou je gelijk een paar duizend leerlingen hebben voor wie een alternatief moet worden gezocht. Is het dan niet veel logischer voor de PVV om mee te gaan in de lijn van de PvdA, D66 en de SP om heel goed te kijken naar artikel 5, onder b over de gewetensbezwaren? Als je dat artikel eruit haalt, ben je van dat probleem af. De heer Beertema (PVV): Wij zijn niet voor niets de Partij voor de Vrijheid. Wij vinden het een fundamentele vrijheid voor ouders om daarvan gebruik te mogen blijven maken. De heer Jasper van Dijk (SP): Wat is er «vrij» aan het categorisch willen sluiten van één schoolsoort? De heer Beertema (PVV): De heer Van Dijk weet hoe wij hierin staan. Wij vinden het eerder een ideologie waarover wordt gesproken, dan een religie. Wij vinden het niet verantwoord om scholen in te richten voor een ideologie waarin mensen segregatie, exclusiviteit en ongelijkheid tussen man en vrouw et cetera wordt aangepraat. Zo is het. De heer Jasper van Dijk (SP): Dan vind ik dat de heer Beertema een buitengewoon slap verhaal houdt over het oplossen van dat probleem. De heer Beertema (PVV): We spreken hier over artikel 5, onder b en niet over de vraag of er islamitische scholen zouden moeten bestaan. Daar kom ik in een ander debat heel graag op terug. De heer Çelik (PvdA): Ik wil eerst reageren op dat laatste, al is dat een andere discussie. Ik ben ook moslim, maar ik heb nooit geleerd dat mannen en vrouwen anders zijn. Ik baal er echt van dat er iedere keer extreme voorbeelden worden gegeven als het gaat om de islam. Ik baal daar echt van. Daarover moeten wij eens goed doorpraten. Ik kom op mijn vraag. Vrijstelling betekent dat je er niets meer mee te maken hebt. Mag je überhaupt regels voorschrijven of eisen stellen, als mensen een vrijstelling hebben? De heer Biskop sprak daar ook over. Waarom is er dan nog vrijstelling? Kan de heer Beertema dan wel een toets eisen? Hoe democratisch is dat, als mensen vrijstelling hebben? 266

De heer Beertema (PVV): Onderwijs heeft te maken met het overdragen van kennis, het voorbereiden van kinderen op een ingewikkelde samenleving, emancipatie, integratie enzovoorts. Volgens ons kan dat niet zonder een vlekkeloze beheersing van de taal. De taal is de basis, de grondslag, van het onderwijs, of dat nu thuisonderwijs, gereformeerd, katholiek of ander onderwijs is. Taal is taal. Dat is razend belangrijk. Ook voor thuisonderwijs moeten daaraan duidelijke eisen worden gesteld. De heer Çelik (PvdA): Nu gaan we ervan uit dat kinderen een vrijstelling hebben gekregen. Ze zijn hier geboren, dus ze hebben ook geen verplichte inburgeringscursus gedaan. Zij hebben echter vrijstelling gekregen. De heer Beertema vindt nog steeds dat je dan eisen mag stellen aan taal. Ik vraag het nog een keer: wat is dan de waarde van vrijstelling? Moeten wij het dan een andere naam geven? Is dat een optie? De heer Beertema (PVV): Ik begrijp niet zo goed welk verband de heer Çelik probeert te leggen. Nogmaals: taal is belangrijk voor iedere vorm van onderwijs, of het nu vrijgesteld onderwijs dat thuis plaatsvindt betreft of niet. Taal blijft de basis van goed onderwijs en van ontwikkeling. Vanuit welke traditie je dat doet, maakt niet zo heel veel uit. Het gaat mij niet zozeer om de traditie, als wel om de kwaliteit van het thuisonderwijs. De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. We spreken vandaag over thuisonderwijs naar aanleiding van het onderzoek van het Kohnstamm Instituut en de reactie van de minister daarop van 13 december. Ik heb die reactie met veel interesse gelezen en ik was heel erg blij met de nuchtere lijn die daarin werd gevoerd. Toen deed zich de ernstige situatie voor – ik wilde bijna zeggen «het gedoe» – bij het ICA: 97 ouders gaven aan dat zij wilden overgaan op thuisonderwijs. Iedereen stond op zijn achterste benen; ook ik was geschrokken. Het was voor mij een schrikbeeld dat zoveel kinderen in een klap thuisonderwijs zouden krijgen. Ik vind de reactie van de gemeente Amsterdam hierop uitstekend: met gestrekt been erin, heel hard. Met «gestrekt been» bedoel ik te zeggen dat het onacceptabel is, maar dat men gelijk het gesprek aangaat met de ouders. Er is een wethouder naar de school gegaan en de leerplichtambtenaren hebben met alle ouders afzonderlijk gesproken. Het ziet ernaar uit dat dit resultaat oplevert. Ik heb gehoord dat er nu nog zo’n vijf ouders zijn die zeggen dat zij gebruik willen maken van de vrijstelling op basis van artikel 5, onder b. Graag krijg ik daarvan een bevestiging. Ik was wel geschrokken van de reactie van de minister op Kamervragen. Zij gaf aan dat zij nog eens wil kijken naar de opportuniteit 267

van artikel 5, onder b. Ik hoop niet dat de minister daarmee bedoelt dat zij het artikel wil opheffen. Volgens mij zou dat een inperking zijn van de vrijheid van onderwijs. Dat zou ik jammer vinden. Dat past niet bij de onderwijsvrijheid die wij in Nederland kennen. Het onderzoek van het Kohnstamm Instituut vond ik heel goed en niet alleen vanwege de uitkomsten. Het is te zien dat het echt een wetenschappelijk onderzoek is, omdat de wetenschappers tegelijkertijd wijzen op de beperkingen van het onderzoek. Daarover heb ik een aantal vragen. Er wordt aangegeven dat mensen niet kunnen worden verplicht om mee te doen aan het onderzoek en dat het moeilijk is, te achterhalen wie er allemaal een ontheffing hebben op basis van artikel 5, onder b van de leerplichtwet. Heeft de minister voldoende handvatten om representatief onderzoek naar thuisonderwijs te laten uitvoeren? De deelname is nu immers vrijwillig. Blijven hierdoor de minder positieve gevallen onderbelicht? Heeft de minister meer bevoegdheden nodig om de Kamer een volledig beeld van het thuisonderwijs te kunnen geven? Met de informatie die wij nu hebben, hoe beperkt ook, zie ik geen enkele reden om te pleiten voor extra regulering van het thuisonderwijs. Ik ben bang dat wij, als wij dat gaan doen, teruggaan naar de situatie van voor 1969 – het is al gememoreerd – waardoor het thuisonderwijs weer een wettelijke basis krijgt. In haar brief van 13 december geeft de minister aan dat zij bang is dat daar een aanzuigende werking van uit zou kunnen gaan. Ik zie geen enkele reden om over te gaan op regulering vooraf, noch om artikel 5, onder b geheel af te schaffen. Ik ben wel positief verrast door de aanpak van de gemeente Amsterdam. Deze heeft ertoe geleid dat veel ouders de beslissing hebben genomen om hun kind naar een andere school te sturen. Ik heb mij verdiept in de wijze waarop je een vrijstelling van de leerplicht kunt krijgen. Ik merk op dat wij steeds spreken over «vrijstelling van de leerplicht» en niet over «toestemming voor thuisonderwijs». Dat is geheel aan de ouders. Dat moeten wij wel scherp voor ogen houden. Voor het aanvragen van een vrijstelling volstaat het om een brief te sturen; de leerplichtambtenaar reageert daarop ook met een brief. Op geen enkel moment is er persoonlijk overleg of contact. Is het op dit moment al mogelijk om ouders te verplichten om, als zij een brief sturen, ook in gesprek te treden met de leerplichtambtenaar, zodat deze de ouders kan wijzen op de consequentie van de ontheffing van de leerplicht? Dan kan worden nagegaan of de 268

ouders voldoende zijn toegerust om zelf thuisonderwijs te geven. Dat laat de situatie in Amsterdam in ieder geval zien. Ik denk dat een gesprek waarin de ouders worden gewezen op de consequenties, kan helpen om de ouders die er niet voldoende over hebben nagedacht en die niet in staat zijn om goed thuisonderwijs te geven, eruit te filteren zonder heel ingewikkelde wetsveranderingen. Mijn laatste vraag sluit aan bij de woorden van de heer Beertema. Er is gesproken over misbruik van artikel 5, onder b. De enige vorm van misbruik die ik zie, is dezelfde als die de heer Beertema constateert: de vrijstelling kan worden gebruikt om collectief thuisonderwijs te geven. Dat neigt erg naar privaatonderwijs. In haar antwoord op de Kamervragen gaat de minister daarop in. Kan zij bevestigen dat dit niet mogelijk is op basis van de vrijstelling? De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Het is maar een kleine groep kinderen, dus het is precisiewerk om hierover te spreken. Tegen het grootste gedeelte van het thuisonderwijs verzetten wij ons helemaal niet. Het kan fantastisch zijn om op die manier aan kinderen, bijvoorbeeld kinderen met fysieke beperkingen, onderwijs te geven. Het punt zit in het kind zelf of is extern, als je naar het buitenland gaat; ik verwijs naar de onderdelen a en c van artikel 5. Wij spreken nu over onderdeel b. Laten wij eens kijken wat er in artikel 23 van de Grondwet staat: de overheid is eraan gehouden, in te staan voor kwalitatief goed onderwijs. Dat staat voorin in de Grondwet. Er moet deugdelijk onderwijs worden gegeven. Het onderzoek naar thuisonderwijs overtuigt mij niet voldoende van de kwaliteit van thuisonderwijs. In het onderzoek komt onvoldoende naar voren wat er aan burgerschapskunde wordt gedaan en hoe je op school met elkaar omgaat, wat toch belangrijk is. Al die zaken zijn in diverse onderwijsdebatten gewisseld, omdat ze ongelooflijk belangrijk zijn, maar ze zijn niet meegenomen in het onderzoek. Het is de vraag of het in het belang van het kind is om thuisonderwijs te krijgen. Alles afpellend, denken wij dat dit niet het geval is. Wij denken dat dit kleine groepje leerlingen heel goed bij ander onderwijs terecht kan. Zelfs op een openbare school kun je religieus onderwijs krijgen. Ik ben ervoor dat je dat zelf moet betalen, maar het kan wel. Er zijn allerlei mogelijkheden om ook wat dit betreft tot precisiewerk te komen. Ik ben net als de minister geen voorstander van toezicht op thuisonderwijs, want dan maak je thuisonderwijs tot iets officieels en dat kan een aanzuigende werking hebben. 269

Ik ben benieuwd naar de reactie op het gestelde over taalkennis, want dat is van groot belang. Wij zijn geen voorstander van dit soort onderwijs, maar mocht dat in de lucht worden gehouden, dan gaat het vooral om taalkennis. Hoe vaak moet je terugkomen bij de gemeente om voortdurend thuisonderwijs te kunnen geven? Krijg je in één keer ontheffing van de leerplicht en wordt er daarna niet meer naar je omgekeken, of word je jaarlijks of halfjaarlijks teruggeroepen bij de gemeente? Ik ben daar voorstander van. Dat kost uiteraard geld, maar ik vind dat alle kosten van dit soort onderwijs bij de ouders terecht moeten komen. Er is gratis onderwijs voor iedereen, van elke gezindte. Je mag een school stichten als je met een groep bent die groot genoeg is, maar extra kosten zijn voor je eigen verantwoording. Ik vind het van groot belang dat de ontheffing van de leerplicht iedere keer opnieuw wordt verleend, vooral vanwege de taalkennis. Ik heb het al aangegeven in een interruptie, maar alles afwegend, vind ik dat artikel 5, onder b om principiële redenen zou moeten worden geschrapt. De heer Slob (ChristenUnie): Ik heb geen vraag over de slotconclusie van de heer Van der Ham, want wij kennen D66 als het om dit soort onderwerpen gaat. Hij twijfelt over wat er met de kinderen gebeurt die thuisonderwijs krijgen. Hij heeft behoefte aan een nader onderzoek. Ik neem aan dat het de heer Van der Ham bekend is dat er Amerikaanse universiteiten zijn die voorrangsplaatsen hebben voor kinderen die thuisonderwijs hebben gevolgd, omdat ze weten dat die zeer gekwalificeerd zijn. Kent hij het uitgebreide onderzoek van dr. Brian Ray over thuisonderwijs? De heer Van der Ham (D66): Ik ken uiteraard niet elk onderzoek. De heer Slob (ChristenUnie): Hij heeft een groot internationaal onderzoek uitgevoerd onder 8 000 kinderen en later ook onder volwassenen die thuisonderwijs hebben gevolgd, waarin heel heldere conclusies worden getrokken over het welbevinden van deze mensen. Ik kan de heer Van der Ham vertellen dat het heel goed met ze gaat, ook in de samenleving. De heer Van der Ham (D66): Over de kwaliteit van thuisonderwijs wil ik me best laten overtuigen. Ik kan me best voorstellen dat thuisonderwijs, één-op-éénonderwijs, heel goed kan zijn voor een kind. We willen ook graag dat er minder leerlingen in een klas zitten. Eén-op-éénonderwijs, bijvoorbeeld in de vorm van bijles, kan ontzettend goed werken. Ik kan mij best voorstellen dat dit soort onderwijs in sommige gevallen beter is dan wanneer je in een klas van dertig kinderen zit. Het punt is echter dat wij ook nog andere eisen aan het onderwijs stellen. Het gaat er niet alleen om dat je een 270

voldoende haalt voor wiskunde of Nederlands. Het heeft ook te maken met burgerschapsvorming, want je moet je een element van de samenleving voelen. Voor levensbeschouwelijke of pedagogische opvattingen is er voldoende ruimte in het bestaande onderwijs. Ik vind dat je je daarin moet voegen. Het voordeel is tevens dat je er andere kinderen ontmoet. De heer Biskop (CDA): De heer Van der Ham komt met allerlei constructieve voorstellen om de huidige situatie te verbeteren. Zijn slotconclusie is echter dat artikel 5, onder b moet worden geschrapt. Dat kan ik niet met elkaar rijmen. De heer Van der Ham (D66): Ik heb goed geluisterd. Vervolgens heb ik geconstateerd dat er waarschijnlijk geen meerderheid is voor het schrappen van dat artikel. De heer Biskop (CDA): Dat is puur opportunisme. De heer Klaver (GroenLinks): De heer Van der Ham vindt dat er een aantal eisen moet worden gesteld om voor ontheffing in aanmerking te komen. Zo moet er bijvoorbeeld een jaarlijkse toetsing plaatsvinden en moeten de kosten voor rekening van de ouders komen. Dat is nu al het geval. De heer Van der Ham wil voorts een aantal inhoudelijke eisen aan deze vorm van onderwijs stellen. Dat betekent eigenlijk dat er een wet op het thuisonderwijs moet komen, maar die moet dan ook gelden voor kinderen die ontheffing van de leerplicht hebben op basis van artikel 5a, kinderen met fysieke of sociaalpsychische problemen waardoor ze niet naar school kunnen. De voorzitter: Deelt de heer Van der Ham die lijn? De heer Van der Ham (D66): Nee, helemaal niet. De minister zei dat, als je dat gaat doen, als je bijvoorbeeld de kerndoelen van toepassing verklaart op het thuisonderwijs, dit formeel geen status heeft, maar dat je dan eigenlijk gelegaliseerd thuisonderwijs hebt. Daar ben ik het mee eens. Wat de heer Klaver aangeeft, heb ik niet gezegd. Ik zeg juist het tegenovergestelde. Dat kun je dus niet doen. Je kunt wel proberen om te ontmoedigen dat het überhaupt zover komt. Gebaseerd op mijn informatie, hoef je volgens mij niet jaarlijks om ontheffing te vragen. Volgens mij is dat veel vager, maar ik vind dat een minimale aanscherping. Ik ben momenteel aan het bezien of je moet kijken naar wie dat onderwijs geeft en hoe het met de taal staat en of dat kan in de redenering van de minister, die ik op dat punt volg. Daar ben ik naar op zoek. De heer Klaver (GroenLinks): Dan heb ik de heer Van der Ham verkeerd begrepen, maar volgens mij steunt hij mijn voorstel om een ouder, als die ontheffing aanvraagt, 271

ook een gesprek te laten voeren met de leerplichtambtenaar of de keus die hij wil maken de juiste is. De heer Van der Ham (D66): Elk voorstel dat kan ontmoedigen dat dit gebeurt, zal ik steunen. Ik vind het eigenlijk heel gek dat het in sommige situaties mogelijk is dat je alleen via een brief communiceert. Dat vind ik belachelijk. Dat moet so wie so veranderen. De heer Beertema (PVV): Ik hoor de heer Van der Ham zeggen dat hij allerlei cognitieve vakken als Nederlands, rekenen en aardrijkskunde misschien toevertrouwt aan de zorg van ouders. In allerlei wat indirectere doelen zoals burgerschapscompetenties en het ontmoeten van andere kinderen kunnen ouders volgens hem niet voorzien. Dat verbaast mij een beetje. Waar baseert hij dat op? De heer Van der Ham (D66): Kijk naar de reden waarom het Islamitisch College Amsterdam is gesloten. Dat ging onder andere over burgerschap. Dat ging over hoe je omgaat met leerlingen en met het lesmateriaal. Op scholen wordt heel veel gediscussieerd over de vraag in hoeverre levensbeschouwing het onderwijs mag bepalen, los van de enkele-feitconstructie. Dit soort onderwijs heeft te maken met enkele problematische zaken. Daar wringt het. Misschien is het mogelijk dat er in bepaalde vakken goed onderwijs wordt gegeven. Dat kan ik uit het onderzoek overigens niet concluderen, maar vanuit de getalsmatigheid van leerlingen ten opzichte van degene die lesgeeft kan ik mij dat best voorstellen. Je kunt thuisonderwijs echter niet alleen daarop honoreren. De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Sinds twee uur is ook een aantal jongeren in de zaal aanwezig. Ik neem aan dat ze geen vrij hebben. Volgens mij kunnen wij vaststellen dat ze hiermee hebben voldaan aan een eis die ook door D66 wordt gesteld, namelijk het volgen van een maatschappelijke stage. Zo zie je maar hoe je creatief je met een aanval op dit onderwijs kunt omgaan en dat als een leerdoel kunt inzetten. Op een kalme zee kan plotseling een wilde storm opsteken. Het is mijns inziens onterecht dat we schrikbewegingen maken voor een groep moslims die misschien thuisonderwijs wil geven. Wij vinden dat we thuisonderwijs niet ongemoeid kunnen laten. Er zijn drie verbeteringen nodig. Laten we de discussie vooral op basis van feiten in plaats van schrikbeelden voeren. We moeten de leerplichtwet in overeenstemming brengen met 272

de Grondwet. De zorg voor de kwaliteit van het thuisonderwijs moeten we serieus nemen. Ik kom eerst op de feitelijke basis. De discussie wordt heel vaak gevoerd op basis van suggestieve beelden. Ook de veelbesproken vrijstelling, artikel 5, onder b van de leerplichtwet, is op gebrekkige wijze ontstaan als je naar de geschiedenis kijkt. Een discussie over kwaliteit is destijds niet gevoerd. Het zou goed zijn als dat alsnog gebeurt. Ik zie het hier vanmiddag ook gebeuren. De minister spreekt regelmatig over de ongewenste neveneffecten en aanzuigende werking als je dingen officieel gaat regelen, maar waarop baseert zij deze aanname? Uit de praktijk in het buitenland, waar het veel beter is geregeld, blijkt eerder het tegendeel. Daar is het aantal mensen dat heel serieus kiest voor dit type onderwijs uiterst beperkt, omdat het ook uiterst intensief is. Je doet dat niet zomaar. Dan de grondwettigheid. We spreken vandaag over thuisonderwijs, maar die term is gelet op het Nederlandse systeem eigenlijk te fraai. Het is helemaal geen thuisonderwijs. Het betreft gewoon een vrijstelling van de leerplicht. Feitelijk verkeren die mensen in niemandsland. De minister stelt terecht dat thuisonderwijs geen onderwijs is volgens de wet. Daar zit ook de kern van het probleem. Thuisonderwijs is namelijk wel onderwijs volgens de Grondwet. Kijk je naar de wetsgeschiedenis van artikel 23, dan moet je vaststellen dat de wetgever dit wel degelijk zo heeft benoemd. Bovendien is het niet beperkt tot richtingbezwaren. Het zou breder open moeten staan, ook voor mensen die problemen hebben met het reguliere onderwijs en dat zelf willen geven. Is de minister van plan om dit probleem te verhelpen? Graag ontvang ik in ieder geval een schriftelijke reactie op het recente briljante proefschrift over thuisonderwijs van mevrouw Sperling van oktober 2010. Zij werkt op de Erasmus Universiteit. Dan de kwaliteit. De SGP deelt de mening van de minister in december dat we met toezicht op thuisonderwijs terughoudend moeten zijn. De toezichtlast is heel snel disproportioneel. Toetsing op de inhoud en resultaten van het onderwijs is niet alleen lastig vorm te geven, maar wat ons betreft voorlopig ook onnodig. Het gaat namelijk om een kleine groep en de ouders nemen hun verantwoordelijkheid serieus. Vertrouwen geven, mits daar geen misbruik van wordt gemaakt is een goed uitgangspunt bij onderwijs. Dat zouden we breder moeten toepassen. Dat wil het kabinet volgens mij ook. Afzien van toezicht betekent echter niet dat we geen nadere 273

regels hoeven te stellen. De discussie over bijvoorbeeld het maximum aantal leerlingen en de taalvaardigheid van thuisonderwijzers is terecht. Ik zou het eerder daar zoeken. In de toekomst, als blijkt dat er daadwerkelijk misbruik van wordt gemaakt, moet misschien een volgende stap worden overwogen. Het lijkt mij dat de cijfers daarvoor nu nog geen aanleiding geven De heer Jasper van Dijk (SP): De minister schrijft: «Vrijstelling van de leerplicht doet het kind tekort en acht ik in principe niet wenselijk.» Daar ben ik het zeer mee eens. Toch zijn er ruim 300 kinderen die niet naar school gaan en voor wie die leerplicht niet geldt. Zij hebben een ontheffing en krijgen dus thuisonderwijs, een uitvloeisel van artikel 23. Met thuisonderwijs is het net als met privéonderwijs, het zou niet nodig moeten zijn. Het zou overbodig moeten zijn. De overheid moet dusdanig goed onderwijs bieden dat geen enkele ouder behoefte heeft aan alternatieve onderwijsvormen. De regering moet zich dus afvragen waarom er ouders zijn die geen genoegen nemen met het reguliere onderwijs. Is dat omdat de kwaliteit tekortschiet, of stellen de ouders buitensporige eisen? Sommige ouders beroepen zich op de bijzondere levensbeschouwing die op scholen in de omgeving niet wordt aangeboden. Ik ken uit mijn eigen kring iemand die helemaal geen bijzondere levensbeschouwing heeft, maar die zich er wel eentje heeft aangemeten om een beroep te kunnen doen op artikel 5, onder b. Daar dacht ik aan toen de heer Çelik begon over het misbruik. In ieder geval bestaat de mogelijkheid dat men een beroep doet op dat artikel en daarmee een vrijstelling krijgt. Hoe kijkt de minister daar tegenaan? Ik weet dat zij een groot voorstander is van artikel 23 van de Grondwet, maar dit moet haar volgens mij ook niet aanstaan. Het leren samenleven is essentieel voor de toekomst. In die zin is thuisonderwijs onwenselijk. Het moet echt om uitzonderingen gaan, wil een ouder zijn kind thuis kunnen houden, bijvoorbeeld omdat een kind, om wat voor redenen dan ook, doodongelukkig wordt in een schoolsysteem. Dat zijn dus psychische of lichamelijke gronden. Dat is wat anders dan het religieuze argument. Deelt de minister die mening? De vraag is nu wat je eraan kunt doen. Je kunt alles laten zoals het is. Je kunt het toezicht aanscherpen. Je kunt het verbieden. Je kunt stellen dat het om een kleine groep gaat en het daarom laten zoals het is. Ik vind dat in het laatste geval wel gevraagd moet worden op welke grond mensen thuisonderwijs willen geven. Vraag

274

op welke grond ze thuisonderwijs willen geven. Nu kun je dat met een simpel briefje afdoen, maar dat vind ik wel erg eenvoudig. Hoe zit het precies met de cijfers rond het ICA? Ik heb hier een artikel van 31 maart uit het Parool. Daar staat dat wethouder Asscher 50 ouders heeft gesproken. Er zijn er 97. Bijna 50 heeft hij dus niet gesproken. Wat is de laatste stand van zaken? De heer Biskop (CDA): De heer Van Dijk brengt een nieuw element in bij artikel 5 van de leerplichtweg. Wat hem betreft zou dat ook mogen gelden als een kind zich ongelukkig voelt op school. Dan zou leerplichtontheffing wel op zijn plaats zijn. Hij toont zich echter allergisch voor het gebruik van de levensbeschouwelijke richting. Wat is het antwoord van de heer Van Dijk als kind en ouders doodongelukkig worden van het niet kunnen kiezen van een school op basis van een levensbeschouwelijke richting? De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is een gevalletje van wishful thinking van de heer Biskop. Ik heb het over artikel 5a, waarbij het kind vrijstelling krijgt op grond van ongeschiktheid op psychische of lichamelijke gronden. Dat is heel wat anders dan artikel 5, onder b over levensbeschouwing, want dat heeft veel meer betrekking op de ouders. Ik heb al het argument genoemd van ouders die daar ook nog eens heel creatief mee omgaan. Ik vind dat dit überhaupt geen motief zou moeten zijn. Ik heb het dan dus over het gebruik van artikel 5, onder b voor het verkrijgen van een vrijstelling. De heer Elias (VVD): Voorzitter. Het gazon is vanmiddag al behoorlijk geschoren, maar het echte onversneden liberale geluid heb ik nog niet gehoord. Dat is ook niet zo raar, want het blok aan de overkant van mij bevat geen echte liberalen. De heer Elias (VVD): We hebben in Nederland niet voor niets leerplicht, maar ook niet voor niets uitzonderingsbepalingen. Ook ik vind het charmant, met de heer Beertema van de PVV, dat Nederland zo in elkaar zit dat iemand die om principiële gronden vindt dat zijn kind niet naar de dichtstbijzijnde of zelfs iets verder weg gelegen school kan, omdat hij het virulent oneens is met de grondslag van die school, de facto de ruimte krijgt om het onderwijs zelf te regelen. De heer Çelik (PvdA): De heer Elias weet dat er leerlingvervoer is voor ouders die hiermee te maken hebben. Hij weet ook dat mensen in Nederland vrij zijn om te verhuizen naar een andere stad of provincie waar wel een school is waar een kind zich thuis kan voelen. Zijn dat geen goede opties of alternatieven? 275

De heer Elias (VVD): Jawel, voor de mensen die daar gebruik van willen maken. Niet voor niets zijn er echter uitzonderingsbepalingen waar je gebruik van mag maken als je geen school in een wat meer onmiddellijke omgeving kunt vinden. Ik vind dat een charmant onderdeel van onze manier van omgaan met soms heel bijzondere minderheden. Anderzijds zou ik ook graag willen dat dit soort mensen mij niet het recht onthoudt om hen rare snijbonen te vinden, maar dat ter zijde. Ten principale zou ik hen hun rechten niet willen onthouden. Ik wil ze niet, zoals de heer Çelik, de facto dwingen om naar het openbaar onderwijs uit te wijken. Je kunt een beetje steggelen over het onderzoek, maar ik geloof best dat thuisonderwijs nog niet tot problemen heeft geleid, in relatie tot de kwaliteit ervan. Dat moet in de toekomst ook zo blijven. Waarom overweegt de minister de mogelijkheid van thuisonderwijs eventueel geheel af te schaffen? Ik krijg de indruk dat de minister dit overweegt, omdat zij de redenering volgt dat een vrijstelling een vrijstelling is, waarna je je er verder niet meer mee bemoeit. Je kunt toch zonder enig probleem voorwaarden aan een vrijstelling verbinden? Indien nodig, kun je artikel 5, onder b toch aanscherpen met die voorwaarden? Een voorwaarde zou kunnen zijn – als dat technisch niet mogelijk is, of anders zou moeten, dan hoor ik dat wel – een taaltoets voor de ouders van kinderen die thuisonderwijs willen geven. In Nederland kunnen ouders zelf een schooltje oprichten. Ik vind dat de voorstanders van thuisonderwijs die met allerlei verwijzingen naar het buitenland komen, vergeten – of doen alsof zij dat vergeten zijn – dat die mogelijkheid in Nederland wel bestaat, maar in het buitenland niet. Een aantal ouders bij elkaar kan dit doen. Dat is een extra reden om redelijk scherp te kijken naar de mogelijkheid om de facto thuisonderwijs te geven. Ik erken dat moet worden opgepast voor de aanzuigende werking, maar ik heb al iets gezegd over bepaalde voorwaarden die je dan zou kunnen stellen. Ik zou ook niet weten waarom je niet tegelijkertijd, naast de taaltoets, een vorm van toezicht zou kunnen creëren. Dat mag dan light toezicht zijn, in combinatie met de taaltoets. De heer Slob (ChristenUnie): Ik heb een vraag over dit liberale standpunt. Ik begrijp dat de heer Elias niet aan de vrijstellingsgronden wil komen, zoals die nu in de wet zijn verankerd. Hij wil wel voorwaarden stellen aan thuisonderwijs. Realiseert hij zich

276

dat hij daarmee achter de voordeur terechtkomt, iets waar liberalen vaak allergisch voor zijn? De heer Elias (VVD): Wat het eerste punt betreft probeer ik te zoeken naar voorwaarden, behorend bij de vrijheid van artikel 5, onder b. Dat artikel kun je enigszins aan voorwaarden verbinden, zonder dat weg te halen of in te perken, want dat zou niet liberaal zijn. Wat het tweede betreft: wat het zwaarste is, moet het zwaarste wegen. Ik vind dat je wel degelijk moet weten of kinderen daadwerkelijk onderwijs krijgen, omdat je ze de facto immers vrijstelt van de leerplicht. De heer Slob (ChristenUnie): Ik probeer het te begrijpen, ook wetstechnisch. In de wet zijn vrijstellingen geregeld. Op die manier kun je ontheffing van de leerplicht krijgen. Op het moment dat de VVD daar voorwaarden aan wil verbinden, ontkom je niet aan een bepaalde verankering van wat thuisonderwijs is. Dat wil de minister juist voorkomen, omdat zij bang is voor het aanzuigende effect. Ik hoor graag wat de heer Elias concreet wil. De heer Van der Ham (D66): Het luistert nauw. Als een inspecteur naar een normale school gaat, bekijkt hij onder andere of er voldoende met kerndoelen wordt gewerkt, hoe het pedagogische klimaat is en dat soort zaken. Dat is allemaal vastgelegd. Het voorstel van de heer Elias klinkt heel sympathiek. De inspecteur komt anderhalf uur bij een thuisonderwijsadres over de vloer, maar wat gaat hij dan toetsen? Vindt de heer Elias principieel dat de kosten van dat toetsen sowieso bij de ouders zouden moeten liggen? De heer Elias (VVD): We moeten proberen op te houden met beginnen te zeggen wat er fout zou kunnen gaan. Laten wij eerst bezien of wij dit kunnen oplossen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat een inspecteur met een kind van vijftien jaar spreekt. Als dat kind nauwelijks Nederlands spreekt, als blijkt dat het kind amper kan rekenen, dan kun je snel concluderen dat het niet goed gaat. Dat lijkt mij niet zo ingewikkeld. Dan de principiële vraag. Daar ga ik over nadenken, maar waarschijnlijk liggen de kosten van zo’n marginale controle, omdat de ouders geen gebruik maken van andere onderwijsfaciliteiten, lager dan de kosten als kinderen naar een gewone school zouden zijn gegaan. Ik hoor daarover graag de mening van de minister. De heer Van der Ham (D66): Dank voor het laatste antwoord, maar nog even iets over het eerste. Je loopt geen school binnen om alleen maar te checken of iedereen Nederlands spreekt en kan rekenen en om, als dat niet het geval is, direct weer weg te 277

gaan. Het is veel meer vastgelegd. Ik ben het met de heer Elias en de minister eens dat, als je dit gaat doen, je een soort van legalisering krijgt. Dat willen de ChristenUnie en de SGP graag, maar wij willen dat niet. Volgens mij wil de heer Elias dat ook niet. Het is heel lastig om toezicht uit te laten oefenen door mensen die over de vloer komen, zonder dat die specifiek kijken naar wat er gebeurt. Hoe wil de heer Elias dat oplossen? De heer Elias (VVD): Als wij met drie verschillende kinderen die thuisonderwijs volgen een uurtje praten, dan weten wij daarna gevoelsmatig echt wel of die kinderen een beetje opvoeding en onderwijs hebben genoten of dat ze gewoon achter de computer zijn neergezet. Laten wij het niet zo ingewikkeld maken. De heer Klaver (GroenLinks): De heer Elias deed de minister tekort toen hij via een korte berekening aangaf met het hoeveel inspecteurs je het toezicht zou kunnen oplossen. De minister heeft ook aangegeven dat er een toetsingskader moet worden opgesteld en dat dit om heel specifieke kennis vraagt. De heer Elias stelde een aantal keren dat het probleem daarmee kan worden aangepakt, maar welk probleem bedoelt hij precies? De heer Elias (VVD): Het probleem dat door de wijze waarop wij voor minderheden van minderheden uitzonderingssituaties hebben gecreëerd, hele groepen zich daarop beroepen, waarna kinderen aan hun lot worden overgelaten. Tegelijkertijd zie ik de andere problemen, namelijk die van de aanzuigende werking en de principiële uitgangspunten, kortom dat gazon dat er van te voren al was. De heer Klaver (GroenLinks): Ik wil een probleemschets. De heer Elias spreekt over hele groepen. Bedoelt hij dat die 328 kinderen van nu er veel meer worden? Of doelt hij erop dat het gaat om hele groepen tegelijk, wat de heer Beertema en ik aangeven, en dat er als het ware thuisonderwijs en groupe komt? De heer Elias (VVD): Nee, want daar ben ik tegen. Dat heb ik al gezegd. Wij gaan geen thuisscholen propageren. Eén van de aanleidingen om hier nog eens scherper naar te kijken, is die toestand in Amsterdam met het Islamitisch College. Het is prachtig dat de wethouder er achteraan jaagt en dat de helft van de ouders zich zou hebben laten overtuigen, al weten wij niet of dat blijvend is – ik vind het overigens raar dat wethouders dat moeten doen, al is het wel goed – maar ik wil niet dat dit soort bewegingen vaker op gang komt, waardoor kinderen aan hun lot worden overgelaten onder het mom van thuisonderwijs. 278

De heer Jasper van Dijk (SP): Erkent de heer Elias dat zijn voorstel vele malen omslachtiger is en mogelijk veel meer nieuwe bureaucratie oplevert dan het simpelweg schrappen van artikel 5, onder b? De heer Elias (VVD): Ik ben tegen het schrappen van artikel 5, onder b. De voorzitter: Wij zijn gekomen aan het eind van de eerste termijn van de Kamer. We gaan nu even schorsen. Daarna antwoordt de minister. De eindtijd van dit overleg is 16.30 uur, maar ik sluit niet uit dat we daar iets overheen gaan. De voorzitter: Dames en heren. We gaan weer verder. De minister begint met haar antwoord. Zij zal eerst enkele inleidende opmerkingen maken en daarna de vragen beantwoorden. Mochten er al vragen zijn na de inleidende opmerkingen van de minister, dan krijgen de leden de gelegenheid om die te stellen. De minister maakt haar inleidende opmerkingen eerst wel af. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik vind dit een goed debat. Het debat onderstreept dat dit een moeilijk onderwerp is. We spraken eerst over de achterkant van het onderwerp, namelijk: hoe zie je erop toe. Naar aanleiding van de situatie in Amsterdam spreken we over de voorkant van thuisonderwijs: wie mogen het geven. Het goede ook van dit debat is dat duidelijk is geworden dat de meerderheid van de Kamer niet voelt voor afschaffing van de mogelijkheid die artikel 5, onder b biedt. Deze mogelijkheid schept in ieder geval ruimte voor ouders en biedt een bepaalde vrijheid. Op vervangend onderwijs in het geval van een vrijstelling kun je niet toezien. Aan de andere kant willen we toch toezicht. Wij gunnen elk kind goed onderwijs en een goede ontwikkeling. Je moet vorming ontvangen omdat je straks klaar moet zijn voor de samenleving. De situatie van het ICA was voor mij eigenlijk een wake-upcall. Het aantal kinderen waaraan thuisonderwijs gegeven wordt is de laatste zeven jaar verdubbeld. Ongetwijfeld komt misbruik ook voor. Ik hoor die verhalen ook. Men komt er soms ook eerlijk voor uit. Dan zegt een ouder dat zijn kind hoogbegaafd is, maar in de klas onvoldoende tot zijn recht komt, en dat de ouder zelf onderwijs gaat geven, omdat hij niet tevreden is over de kwaliteit van de school. Dit artikel is daar echter niet voor beoogd. Dan moeten wij werken aan de kwaliteit van het onderwijs, aan voldoende ruimte voor hoogbegaafde kinderen in het onderwijs. Wij zullen ook met voorstellen

279

rondom excellentie komen. Het gaat er dus om hoe wij de bedoeling van dit artikel borgen en hoe wij de kwaliteit borgen die wij elk kind gunnen. De vraag is wat er mogelijk is. Je kunt aan de voor- (toegang) en aan de achterkant (toezicht) werken. De heer Klaver merkt op dat je elkaar moet kunnen spreken voordat je aan zo iets begint. Het is mogelijk voorwaarden en toezicht in te stellen, maar dat moet juridisch goed worden uitgezocht, dat je niet zozeer spreekt over recht op thuisonderwijs, dat een aanzuigende werking kan hebben, maar over de plicht tot onderwijs thuis die aan de vrijstelling is verbonden en aan de condities die daarbij horen. Dan kun je tot heel globale toezichtkaders komen. Ik ga kijken naar de mogelijkheden, ook in het buitenland. De aspecten die hier aan de orde zijn geweest, neem ik in mijn onderzoek mee. De heer Van der Ham (D66): In de inleiding van de minister zat een interessant zinnetje. De minister heeft een meerderheid geconstateerd die artikel 5, onder b wil behouden. Die meerderheid zie ik ook, dus dat is goed opgemerkt. In de brief van de minister staat echter dat zij serieuze twijfels heeft in hoeverre deze uitzonderingsgrond in het belang is van betrokkenen en de samenleving als geheel en dat zij zich daarop gaat beraden. Gaat de minister nu bezien hoe artikel 5, onder b in stand kan worden gehouden, wellicht wat meer aangescherpt, omdat er nu eenmaal geen meerderheid is voor het afschaffen ervan, of gaat zij kijken of dit artikel toch kan worden geschrapt, omdat zij daar serieuze twijfel over had? Of is het laatste van tafel, gelet op haar constatering van zojuist dat een Kamermeerderheid daartegen is? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Nee, voor mij is de achtergrond achter de beantwoording dat ik bij artikel 5 onder b heel veel vraagtekens plaats en zorgen heb qua uitvoering en toegankelijkheid. Het is namelijk een groep die heel groot kan worden. De groepen in het eerste en derde lid van het artikel zijn veel scherper af te bakenen. Wat die groepen betreft is het dat dan, los van eventuele te stellen voorwaarden. De middengroep kan echter veel groter worden door de toegankelijkheid. Paul Zoontjes gaf wat dat betreft een heel heldere reactie in Trouw. Hij stelde dat je heel weinig poot hebt om op te staan, omdat dit van rechtswege is toegestaan. Als dit ruimtelijk zo’n gevolg qua entree kan hebben, als het aantal kinderen in zeven jaar tijd met 100% groeit, als ook deze discussie mensen op bepaalde gedachten kan brengen, dan heb ik zorg en twijfel

280

De heer Çelik (PvdA): Ik twijfel nu, want de vraag van de heer Van der Ham was ook mijn vraag. Ik wil graag duidelijkheid nu. Alle woordvoerders hebben gesproken over borging en al die andere zaken. Heb ik goed begrepen dat de minister niet heeft overwogen, ook niet bij de beantwoording van de vragen, om artikel 5, onder b te schrappen en dat zij dat nu ook niet doet? Begrijp ik goed dat dit volledig van de baan is? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ja, maar ik heb niet voor niets aangegeven dat ik nader onderzoek ga doen, want ik wil alles goed en scherp in beeld hebben. Ik voel er niet zo veel voor om snel wat te doen. Dat doe ik nooit, want ik heb daar een hekel aan, maar daar komt bij dat het ergens over gaat in het onderwijs. De heer Jasper van Dijk (SP): En wanneer kunnen wij iets verwachten? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik heb in de beantwoording aangegeven dat het dit najaar zal worden. De heer Dijkgraaf (SGP): Het is een mooie lijn die de minister nu uitzet, maar ik verzoek haar om ook naar de andere kant te kijken, ook gelet op de wordingsgeschiedenis van artikel 23 en het proefschrift van mevrouw Sperling met als conclusie dat een en ander niet alleen aan richtingbezwaren moet worden gekoppeld, maar ook aan het recht van ouders. Ik zeg dat ook vanwege de kwestie van bijvoorbeeld de hoogbegaafdheid. Ik heb zojuist nog een leerling gesproken met een IQ van 150, een Cito-score van 550, alle punten dus, en een staatsexamen op 12-jarige leeftijd op vwo-niveau. Ik begrijp de minister als zij stelt dat de oplossing moet worden gezocht in een aanpassing van het onderwijssysteem, maar toch kan dit heel goed werken. Daarom zei de heer Slob dat Harvard en Princeton gek zijn op dit soort kinderen, omdat daar briljante figuren tussen zitten. Als dit een heel goede oplossing voor zulke kinderen is, vind ik dat wij de creatieve oplossingen moeten benutten, als ze ten nutte zijn voor ons allemaal, al wil ook ik de aanzuigende werking voorkomen. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: De heer Dijkgraaf vraagt eigenlijk om een verruiming. Die wordt soms al door ouders benut via datgene wat de heer Van Dijk aangaf en waar mensen ook open voor uitkomen. Ze zijn het verhaal ingelopen, maar niet conform de wet. Ik zeg toe dat ik naar alles rondom dit artikel goed zal kijken. De heer Slob (ChristenUnie): Ik vraag me af of de minister de bestaande situatie moet veranderen puur op basis van wat toch eigenlijk een storm in een glas water is geweest. 281

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik vind niet dat je in die zin op incidenten moet reageren, maar zaken mogen je wel aan het denken zetten. De heer Slob (ChristenUnie): Natuurlijk is er geen stop op nadenken. Maar het opleggen van verplichtingen aan thuisonderwijs gaat ver en het zal ook een zekere spanning oproepen. De voorzitter: Dat is een oproep aan de minister. De heer Klaver (GroenLinks): Ik wil ten eerste zeggen dat ik vind dat een de stijging van het aantal thuis onderwezen kinderen niet veel is als je bekijkt hoeveel kinderen er nog steeds naar school gaan. Het gaat bij thuisonderwijs nog steeds maar om honderdsten van procenten. Ten tweede begrijp ik niet zo goed waarom de minister nu ineens naar toezicht op thuisonderwijs wil kijken, terwijl zij dat naar aanleiding van het uitgezette onderzoek niet wilde doen. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Omdat het erop leek dat dit wel eens een veel bredere beweging kon zijn. Dit keer is dat niet het geval, maar we zien wel groei. Elk kind telt uiteindelijk. Daarom heb ik er nog eens goed naar gekeken en daarom wilde ik rondom dit verhaal meer borgen hebben. Maar dat is niet eenvoudig, omdat het geen recht op onderwijs is maar recht op vrijstelling, wat eigenlijk wel heel bijzonder is. Het is waar, ik ben hier wat scherper en dieper op ingegaan. Je kunt namelijk ook voortschrijdend inzicht hebben. De heer Biskop (CDA): Op dit punt heb ik vragen gesteld in relatie tot artikel 23, lid 2: het geven van onderwijs is vrij, behoudens toezicht van de overheid. Komt de minister daar nog op? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Nee, er is geen spanning tussen artikel 5, onder b en artikel 23 van de Grondwet. Thuisonderwijs is geen manier om de leerplicht in te vullen, maar kan worden gegeven aan kinderen die zijn vrijgesteld van leerplicht. Het is per definitie een wet die in de Grondwet past, anders was de wet er niet gekomen. Ouders kunnen kiezen uit het door de overheid bekostigd onderwijs. Dat aanbod is pluriform. Daarnaast bestaat de vrijheid om particuliere scholen te stichten. De heer Biskop (CDA): Begrijp ik goed dat de minister zegt dat wat in de leerplichtwet staat de enge vorm van onderwijs is die ook bedoeld is in artikel 23?

282

De heer Biskop (CDA): De overheid houdt toezicht op vormen van onderwijs die niet onder de leerplicht vallen. Er bestaat in Nederland onderwijs dat niet is geregeld in de leerplichtwet en toch onderwijs is. Dan refereer ik aan artikel 23, waarin staat dat als er onderwijs wordt gegeven, er toezicht van de overheid dient te zijn. De heer Çelik (PvdA): Het is vrijstelling van onderwijs en geen leerplicht. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dit wetsartikel geeft vrijstelling van de leerplicht. Zo is het. De heer Dijkgraaf (SGP): Daar ben ik het mee eens, maar als je naar de wordingsgeschiedenis van artikel 23 kijkt, gaat het om het geven van onderwijs op welke wijze dan ook. Als de minister gaat nadenken over onderwijsvormen – uiterst lastige materie – stel ik haar voor om het proefschrift van mevrouw Sperling te raadplegen. Mevrouw Sperling zegt daar heel mooie dingen over. Het proefschrift gaat zowel over onderwijs in officiële instellingen als over thuisonderwijs. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: De regering heeft aanhoudend zorg over de kwaliteit van het onderwijs. Hier is echter sprake van vrijstelling van de leerplicht. Maar goed, het is complex. Ik zal wat de heer Dijkgraaf voorstelt meenemen. De heer Van der Ham (D66): De wordingsgeschiedenis van artikel 23 van de SGP ... De heer Dijkgraaf (SGP): Dit is een historisch moment, voorzitter. De voorzitter: We hebben het genoteerd. De heer Van der Ham (D66): Dat was overigens in een tijd waarin nergens in de wet kerndoelen werden gesteld. Er was ook nog geen Algemene wet gelijke behandeling en dat soort zaken. Als de minister de vraag van de heer Dijkgraaf meeneemt in het licht van de wordingsgeschiedenis, moet zij ook nagaan wat daarna nog allemaal in het kader van artikel 23 is gebeurd. Dus ik neem wel een beetje afstand van het idee dat het daarmee gelegitimeerd zou zijn. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Nee, dan hadden we het al eerder gedaan. We hebben het tot op heden steeds niet gedaan. De voorzitter: De minister gaat nu verder met het beantwoorden van de vragen. Ze had niet zo veel tijd nodig, zei ze. Dus we zijn snel klaar. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Oprecht, dat klopt. Lichtere vormen à la Vlaanderen. Ik wil me de komende tijd wat meer verdiepen in de buitenlandse situatie met het oog op verbeterpunten.

283

De heer Çelik heeft het idee aangedragen voor een beperking tot een straal rondom het openbaar onderwijs. Als ik hem beluister, gaat dat velen te ver. Ik vind het ook wel heel ver gaan. Dat is wel heel rigide. De vragen van de heer Slob heb ik beantwoord. De heer Beertema vraagt in hoeveel gevallen het fout gaat. Dat weten we eigenlijk niet. Er komen situaties voor zoals de heer Çelik schetst, maar ook zoals de heer Van Dijk schetst. Wat noem je dan fout? Volgens de wet klopt het niet, maar we gaan ervan uit dat mensen een goed onderbouwd verhaal hebben. Over aanscherping van voorwaarden heb ik het nodige gezegd. De heer Dijkgraaf vroeg of er randvoorwaarden gesteld moeten worden voor collectief of individueel thuisonderwijs. Moet er bijvoorbeeld een maximumaantal opgenomen worden? Ik zal er goed naar kijken. De heer Klaver suggereerde om in de gesprekken met ouders meer in te gaan op de voorkant. Ik heb toegezegd dat ik dit meeneem in de bredere benadering. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: De heer van der Ham merkte op dat het onderzoek dat gedaan is, zwak is. Ik ben het daar niet mee eens. Ik heb het beeld dat optimaal gedaan is wat gedaan kon worden. Wil je meer inzicht krijgen, dan zal bijvoorbeeld in een gesprek gevraagd moeten worden naar de achterliggende redenen. De heer Klaver (GroenLinks): Ik heb ook mijn complimenten gegeven voor het onderzoek, maar volgens mij zijn er quick wins te boeken, waardoor je toch meer informatie naar boven kunt halen. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik denk eerlijk gezegd dat het beter is om de ruimte te nemen om het goed en rustig te doen, zodat ik, zoals toegezegd, in het najaar met een nader onderzoek kom met een verdieping van de mogelijkheden. Ik zal zeker vragen om in dat verhaal mee te nemen of wij via quick wins meer inzicht kunnen krijgen en of de uitkomsten daarvan meegenomen kunnen worden. Het lijkt mij echter niet verstandig om de informatie over verschillende schijven te laten lopen. Dan wordt het debat misschien te gefragmenteerd. Op de vragen van de heer Dijkgraaf ben ik vrij uitvoerig ingegaan. Evenals de heer Biskop heeft hij mij gevraagd het rapport van mevrouw Sperling bij het onderzoek te betrekken. Dat zal ik zeker doen. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

284

De heer van Dijk heeft goed verwoord dat dit artikel gezien moet worden als een knoop. Dat is waar. Dit artikel is echt een knoop. Er zitten heel veel kanten aan en het roept zeker de vraag op of het mogelijk is om het te verhelderen en meer borgen in te bouwen. Ik zal pogen meer borgen in te bouwen op een manier die dicht blijft bij wat de heer Elias naar voren bracht, namelijk dat we het niet helemaal kapot willen regelen. Dan doen we het niet goed, om het maar simpel te zeggen. De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb ook gevraagd om een update van het aantal leerlingen en ouders op het Islamitisch College Amsterdam. Wat is de stand van zaken? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik heb hierover met de wethouder ge-sms’t. Hij liet mij weten dat ik ervan uit moet gaan dat zo’n 80% van de kinderen goed in beeld is. Men is continu bezig met de gesprekken. Ik denk dat het goed is om het bij dit percentage te houden. Nogmaals, ik vind dat hij heel goed werk heeft verricht. De heer Jasper van Dijk (SP): 80% klinkt op zichzelf goed, maar daaruit kun je opmaken dat mogelijk 20% de hakken in het zand zet en heel stevige argumenten heeft om juist niet naar een reguliere school te willen. Is dat voor u reden om specifiek naar die groep te kijken? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat is niet aan mij als minister. Voor mij is dit punt aanleiding geweest om hier nog eens scherp naar te kijken, maar ik ga niet over de individuele groepen. De heer Elias schetste beeldend dat er voor het toezicht niet veel extra menskracht nodig is. Nu weet ik uit ervaring dat dit meestal tegenvalt. Het kost altijd meer formatie dan je denkt. Als je echt goed wilt toezien en als je daarvoor scherpe criteria hebt, zoals in Nederland vaak gebruikelijk is, kun je hiermee wel eens een fors camelnose-effect binnenhalen. Op dit moment is hier nog geen rechtsgrond voor. Daarom wil ik nagaan hoe dit soort zaken in het buitenland geregeld is en of het, zoals wij dat gewend zijn in Nederland, op een globalere manier geregeld kan worden. Op dit moment kennen wij alleen de vrijstelling van leerplicht en niet de plicht tot het geven van onderwijs, waar wij vervolgens toezicht op houden. Hiermee heb ik alle vragen beantwoord. De heer Elias (VVD): Heb ik zitten slapen of klopt het dat ik uw antwoord over de taaltoets gemist heb? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ook daar ga ik naar kijken. 285

De heer Elias (VVD): Maar wat vindt u op het eerste gehoor, gesteld dat er geen enorme, onoverkomelijke bezwaren aan gekoppeld zijn, van zo’n taaltoets voor ouders die voornemens zijn onderwijs aan de eigen kinderen te geven op basis van artikel 5, onder b leerplichtwet? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat oogt eenvoudig, maar dat is schijn. De vraag is wie uiteindelijk het onderwijs geeft, als je dit in relatie tot het onderwijs wilt doen. Als het meer gaat om de vraag of ouders een bewuste afweging hebben gemaakt – het punt van de heer Klaver – zou misschien op heel andere dingen getoetst moeten worden, bijvoorbeeld of ouders in staat zijn om een goede afweging te maken. Dat is de reden waarom ik zaken wil wegen. Ik begrijp het punt van de taaltoets wel, maar het is de vraag wie verplicht moet worden die taaltoets te doen: degene die het onderwijs geeft of de ouder die het besluit neemt en het onderwijs uitbesteedt of de ouder die het zelf gaat doen. Nogmaals, verschillende aspecten maken dat ik hierover vandaag geen besluit neem. Ik heb nog op geen enkel punt toegezegd wat ik precies ga doen, maar ik heb wel toegezegd dat ik de behoefte heb om mij nader te beraden. De voorzitter: Ik geef nu gelegenheid voor een korte tweede termijn en stel de spreektijd vast op anderhalve minuut. Aangezien de heer Van der Ham op tijd weg moet, geef ik hem als eerste het woord. De heer Van der Ham (D66): Alles afwegend denk ik nog steeds dat het goed is artikel 5 onder b te schrappen. Als we het behouden, ben ik het gek genoeg weer eens met de heer Dijkgraaf van de SGP-fractie, die zegt dat het ook op andere gronden, mits goed gemotiveerd, moet kunnen. Ik vind het een rare vorm van discriminatie dat vrijstelling wel op basis van religie mag maar niet op grond van andere opvattingen. De heer Biskop (CDA): De minister geeft aan dat zij wil kijken naar de randvoorwaarden voor de vrijstelling en dat zij daarbij het element «onderwijs geven» als voorwaarde wil stellen. Zij zal kijken naar mogelijkheden van toezicht, waarbij zij het buitenland wil betrekken. Met deze toezegging naar aanleiding van twee scherpe punten van mijn kant voorkomt zij een motie. Daarbij geeft zij ook aan dat zij artikel 23 en het proefschrift van mevrouw Sperling zal betrekken bij haar onderzoek dat eind van het jaar aan de Kamer wordt gestuurd. De heer Çelik (PvdA): Ik geloof oprecht dat de minister het hier moeilijk mee had en dat zij voor een dilemma stond. Dat geloof ik absoluut, maar ik vind dat er van haar 286

stevige taal in de beantwoording weinig is overgebleven. Dat betreur ik. Dat geldt ook voor de houding van mijn collega’s van VVD en PVV, omdat ik weet dat deze partijen veel met het openbaar onderwijs op hebben. In dat kader vind ik het ook een gemiste kans. Ik blijf het zeggen: vrijstelling is vrijstelling. Vrijstelling van leerplicht betekent vrijstelling van onderwijs, want leerplicht is onderwijs. We kunnen natuurlijk leuke spelletjes met elkaar spelen, maar dan moeten we het anders noemen. Natuurlijk ben ik ook voor zwaardere eisen, want nu ik mijn zin niet krijg, ga ik meedenken over het verzwaren van de eisen en het moeilijker maken van de uitzonderingen. De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording in eerste termijn. Zij heeft ruimte gevraagd voor nader beraad. Wie ben ik en wie zijn wij om haar die ruimte te onthouden? Ik wil wel waarschuwen voor een sluipende ontwikkeling. Zoals eerder gezegd staat in onze Grondwet dat het geven van onderwijs vrij is, behoudens het toezicht van de overheid. Dan worden ook nog eisen van kwaliteit en zedelijkheid gesteld aan degenen die het onderwijs geven. We zien dat aan het door de overheid bekostigd onderwijs steeds meer deugdelijkheidseisen zijn toegevoegd. Later konden wij zien dat ook aan het niet bekostigde onderwijs, het particuliere onderwijs, veel eisen zijn gesteld. Nu zien wij dat het thuisonderwijs ook onder de arm van de overheid gaat vallen. Ik vraag me af of dat een goede ontwikkeling is. Als daar reden voor is, moet het gebeuren, maar ik zie die reden nog niet op basis van het rapport dat wij hebben gekregen, waarvan de minister de deugdelijkheid heeft onderstreept, en de situatie in Amsterdam. Dit laatste gaf natuurlijk wel even aanleiding om daar goed naar te kijken, maar mijn indruk is dat het systeem daar juist heel goed werkt, ook vanwege het feit dat een wethouder en leerplichtambtenaar gewoon doen wat zij moeten doen, namelijk in gesprek gaan en mensen wijzen op de mogelijkheden binnen het reguliere onderwijs. Ik zou de minister – ik heb haar hoog – willen waarschuwen voor misplaatste flinkheid. Sluit de minister ook niet uit dat zij toch weer zal terugvallen op de situatie van de brief van december 2010? Dat zou wat ons betreft een heel goede positie zijn. De heer Beertema (PVV): Ik dank de minister ook heel hartelijk voor haar uiteenzetting. Ik sluit me niet aan bij de heer Slob. Ik zie wel degelijk de urgentie van het probleem. Een groei van 100% in zeven jaar tijd vind ik een teken aan de wand. Wat mij betreft is regeren nog steeds vooruitzien. 287

De minister introduceerde bij het laatste setje mitsen en maren naar aanleiding van opmerkingen van de heer Elias de mogelijkheid om thuisonderwijs uit te besteden aan derden. Dat vind ik een ongelukkige ontwikkeling. Daarmee kan het wat mij betreft niet meer op de kleinst mogelijke schaal gerepareerd worden. Wat mij betreft gaat het alleen maar om die aanscherping aan de voorkant, waarbij de taaltoets heel belangrijk is. Daar moeten we naar kijken. Voor de rest vind ik dat we het moeten laten rusten. Dan komt het wel goed. De heer Klaver (GroenLinks): De minister gaat nog eens nadenken over alle opmerkingen die we hebben gemaakt. Het echte gesprek over de oplossingen hebben we vandaag helaas niet kunnen voeren. We moeten ervoor waken dat we het probleem groter maken dan het is. Op één vraag wil ik graag eerder dan in het najaar een antwoord. Dat gaat over het collectief aanbieden van onderwijs, zoals even aan de orde leek in Amsterdam. Er was sprake van dat die groep van 97 kinderen in een buurthuis les zou krijgen. In het schriftelijke antwoord op de vragen heeft de minister gesteld dat dit heel erg lijkt op privéonderwijs. Kan zij nogmaals bevestigen dat de inspectie hierop zou zijn ingezet, als dit het geval was geweest en dat dit alsnog onder de vleugels van de inspectie was gekomen? De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Ook voor mij is de groei van het aantal leerlingen niet maatgevend voor de constatering of er een probleem is. Het kan ook een gewenste groei zijn, waarbij kwaliteit wordt geboden en geen misbruik van het artikel wordt gemaakt. De aanleiding zat natuurlijk in het misbruik. De grote vraag is of we dit probleem overschatten ja of nee. Helemaal zeker weet je dat nooit. Ik ben blij dat de minister de tijd wil nemen om zaken rustig in overweging te nemen en om in het kader van de hele discussie de voor- en nadelen van het regelen van toezicht tegen elkaar af te wegen. Dan moet je eigenlijk ook de onderwijsplicht wettelijk regelen. Ik wacht de gedachtevorming binnen het ministerie af. Ik ga ervan uit dat eraan gewerkt wordt binnen de grenzen van artikel 23 van de Grondwet. Ik wil nog wel het volgende meegeven. Al in 1 848, bij de totstandkoming van de Grondwet, is er een discussie gevoerd over het ouderrecht. Daarbij ging het heel expliciet over dit punt. Dat is ook de reden waarom het uiteindelijk in artikel 23 zo geregeld is, dat ouders het recht hebben om het onderwijs in te richten zoals zij dat zelf willen. Het staat daar nog veel explicieter in. Later is dat breder geformuleerd, 288

maar door de hele grondwetsgeschiedenis heen staat het recht van de ouders en niet het recht van de Staat voorop. Dat is wel een belangrijk uitgangspunt bij een debat over dit soort zaken. De heer Jasper van Dijk (SP): Kan de minister ingaan op het voortgezet onderwijs en het thuisonderwijs? Wanneer een kind 12 jaar wordt, dient het in het voortgezet onderwijs veel meer vakken te krijgen. Is dat niet veel complexer voor kinderen die thuisonderwijs krijgen? Dat lijkt mij ontzettend lastig. Tot slot een citaat uit de Volkskrant dat ook de noodzaak van onderzoek onderstreept. Het is een artikel over moeder Pascale. Er staat: «Soms is Pascale onzeker: missen ze niet iets? Aan je kinderen kun je het niet vragen, zij hebben geen referentiekader.» Ik denk dat Pascale heel goed thuisonderwijs geeft, maar zij erkent ook dat onderzoek heel goed kan zijn. De heer Elias (VVD): Voorzitter. De minister kan natuurlijk niet toveren, zij kan niet in een keer al die problemen oplossen. Ik hoop wel dat het iets minder lang duurt dan bij de discussie over het ouderrecht in 1848. De pacificatie kwam pas in 1917. Dat was 69 jaar later. Dat lijkt mij een beetje veel. We hoeven het ook niet van vandaag op morgen te regelen. Ik begreep van de minister dat er over een halfjaar een uitwerking van de voorstellen ligt. Ik wil de minister nadrukkelijk meegeven dat ik sterk hecht aan de taaltoets aan de voorkant en dat ik niet ben voor het propageren van thuisschooltjes, voor tussenvormen. De voorzitter: Wij zijn gekomen aan het eind van de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan de minister voor haar antwoord in tweede termijn. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. Hartelijk dank. De heer Van der Ham is reeds vertrokken, maar dit antwoord komt in het verslag. Eigenlijk stelde hij geen vraag. Hij maakte meer een statement. Hij gaf aan dat hij voorstander is van een verruiming van artikel 5, onder b. Hij sloot zich in dit geval, heel bijzonder, aan bij de heer Dijkgraaf. Tegen de heer Biskop zeg ik heel eerlijk dat in de brief niet staat dat ik iets «huppekee» wilde doen. In de brief staat dat ik mij zal beraden omdat ik aan het denken werd gezet door wat er in Amsterdam gebeurde. Dat gebeurt soms en dat is

289

ook heel goed. Ik heb vandaag heel veel gehoord. Het maakt de zaak niet minder complex. De heer Çelik geeft aan dat er sprake moet zijn van een balans tussen vrijheid en de zorg dat een kind een goede vorming krijgt, met de borgen of randvoorwaarden daartoe. Dat is in de commissie breed naar voren gekomen. Daarin gaat de een iets verder dan de ander, maar ik constateer dat dit breed zo ervaren is. De heer Slob vindt dat de balans nu al goed is, maar bij de rest van de commissieleden bespeur ik de wens dat hier goed naar wordt gekeken. Ik heb een vraag van de heer Çelik over de thuiszitters in categorie A nog niet beantwoord. De heer Çelik heeft gelijk. Er zitten op dit moment kinderen thuis die eigenlijk naar school zouden moeten gaan, maar voor wie scholen op dit moment geen verantwoordelijkheid kunnen of willen nemen. Dat is de reden waarom wij met elkaar spreken over passend onderwijs en over de zorgplicht. Daar komen wij nog breed over te spreken, maar ik hoop wel dat we daar meer grip op krijgen. De heer Slob waarschuwt mij voor misplaatste flinkheid. Daar ben ik het mee eens. Aan de andere kant moet er zorgvuldig gehandeld worden. We moeten zaken beheersbaar houden voor degenen die er elke dag mee moeten omgaan en voor de overheid die vorm en inhoud moet geven aan wat wordt bedacht. De heer Beertema vindt dat thuisonderwijs alleen door ouders gegeven moet worden. De heer Klaver vraagt of onderwijs aan een groep in een buurthuis privaat onderwijs is. Dat is niet het geval, want op dit moment zijn mensen op basis van artikel 5, onder b vrijgesteld van onderwijs. Dus wat men met elkaar doet in een buurthuis past binnen die vrijstelling. Er ontstaat alleen een probleem als een kind dat leerplichtig is aan dat onderwijs deel zal nemen. Dan is er opeens een andere situatie aan de orde. Maar zolang het om vrijgestelde kinderen gaat, kan men bij elkaar komen. Er is geen enkele wettelijke grond om de ouders te verplichten les te geven. Het is namelijk geen recht of plicht tot onderwijs, het is vrijstelling van de leerplicht en that’s it. De heer Klaver (GroenLinks): De minister heeft schriftelijk een ander antwoord gegeven dan nu. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Kunt u dat antwoord even voorlezen? Het waren veel antwoorden. De heer Klaver (GroenLinks): De minister schrijft in de schriftelijke beantwoording:

290

«Collectief onderwijs aanbieden in een buurtcentrum lijkt op het oprichten van een particuliere school. Een particuliere school voor primair of voortgezet onderwijs dient aan de vereisten van de leerplichtwet te voldoen (artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3 in samenhang met artikel 1a1) om daar de leerplicht te kunnen vervullen. De inspectie brengt over een dergelijke voorziening bindend advies uit of deze kan worden beschouwd als een school in de zin van de wet.» Dit antwoord heeft mij gerustgesteld over de situatie in Amsterdam. Ik schrik ervan dat de minister nu een ander antwoord geeft. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik geef geen ander antwoord. Als er collectief lesgegeven wordt aan kinderen die zijn vrijgesteld, mag men alles doen. De heer Slob (ChristenUnie): Ook al zijn het van de leerplicht vrijgestelde leerlingen, op het moment dat men een vorm van particulier onderwijs aanbiedt, valt men onder de wetgeving voor het particulier onderwijs. Dan zijn er mogelijkheden – die zijn de afgelopen jaren juist aangescherpt – om daar op te treden. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Onze juristen zeggen van niet. Dit punt wordt in de brief die de Kamer krijgt, meegenomen. Dan kom ik bij de heer Dijkgraaf. Wij zullen recht doen aan de wordingsgeschiedenis van de wet. Daar hebben we al eerder met elkaar over gesproken. Er was zelfs heel wat recentere geschiedenis die dreigde te verdwijnen, waar de heer Elias toen een heel scherpe kanttekening bij plaatste. Dan kom ik bij de heer Elias, want ik meen dat de heer Van Dijk geen nadere vragen heeft gesteld. Of wel? De heer Jasper van Dijk (SP): Ik had nog een vraag gesteld over kinderen van 12 jaar die naar het voortgezet onderwijs gaan. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Twee derde van de kinderen die thuisonderwijs krijgen, volgen primair onderwijs en een derde voortgezet onderwijs. Vaak vinden ouders het complex om al die vakken te geven die kinderen in het voortgezet onderwijs krijgen en besluiten dan om te kiezen voor het reguliere voortgezet onderwijs. Er zijn echter nog steeds jongeren tussen de 13 en 17 jaar die thuis geschoold worden in voortgezet onderwijs en vervolgens instromen in het hoger onderwijs, waar zij naar tevredenheid, zoals de ouders aangaven, hun opleiding vervolgen. Het is waar dat men het complexer vindt. Daardoor is die groep natuurlijk kleiner. 291

Ik eindig bij de heer Elias en zijn vraag over de taaltoets. Het is genoteerd, om het maar even simpel te zeggen. Daarover zal de Kamer in het najaar worden geïnformeerd en, zoals we weten, duurt het najaar tot 21 december. Laat daar geen misverstand over bestaan. Dat is echt de tijd die nodig is. Ik wil dit heel goed bekijken. De voorzitter: Dan wil ik de minister aan het eind van haar termijn toch nog een vraag stellen. Er ontstond zojuist een discussie over de opmerking van de heer Klaver en de interpretatie van een schriftelijk antwoord en wat de minister zojuist heeft gezegd. Daar reageerde de heer Slob vervolgens op. Toen zei de minister dat er toch een brief komt. Minister, begrijp ik goed dat u de Kamer over dit specifieke onderwerp nader informeert? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Nee, u krijgt in het najaar een brief over thuisonderwijs en daar neem ik dit punt in mee. De heer Klaver (GroenLinks): Daar kan ik geen genoegen mee nemen. Naar mijn stellige indruk is de Kamer hierover misschien wel onjuist geïnformeerd. Gevraagd is of het in de concrete situatie van Amsterdam onder de leerplichtwet zou vallen als er lessen gegeven zouden worden in een buurtcentrum. Als antwoord daarop is gegeven dat het collectief aanbieden van onderwijs onder de leerplichtwet valt. Dat heeft mij in ieder geval gerustgesteld. Als de minister nu iets anders zegt, krijg ik graag op een kortere termijn een brief waarin zij nog eens ingaat op vraag 1 van de aanvullende vragen. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat doe ik. De brief op dit punt krijgt u over twee à drie weken. De heer Elias (VVD): Mag ik persisteren bij een brief over thuisonderwijs in het najaar op een zodanig tijdstip dat wij een AO over deze kwestie en die brief kunnen hebben voor kerst van dit jaar? Dat lijkt me niet onredelijk. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Mijnheer Elias, omdat u het bent: vóór 1 december. De voorzitter: Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd.

• – De minister zal de Kamer over twee weken per brief informeren over de vraag of collectief thuisonderwijs kan worden gegeven.

292

• – De Kamer ontvangt vóór 1 december een reactie op onderzoek naar recente ontwikkelingen rond artikel 5, onder b van de leerplichtwet en de mogelijke borging van onderwijskwaliteit en randvoorwaarden.

84. Voortijdig schoolverlagen; verslag van een algemeen overleg Kamerstuk 26695 nr. 81 11 mei 2011 Tweede Kamer

De heer Çelik (PvdA): Tot slot nog een punt. Vorige week heb ik bij de behandeling van het thuisonderwijs nog eens artikel 5a aangehaald, waaruit blijkt dat ook leerplichtambtenaren kinderen maar gewoon vrijstelling geven van de leerplicht omdat kinderen met een vlek, met een stempel nergens terechtkomen. Ook dat moet ophouden. Ik zou willen dat leerplichtambtenaren op basis van een vlek geen enkel kind meer een vrijstelling geven. Dat is niet meer van deze tijd. Ik ben benieuwd wat de minister daarvan vindt. De heer Van der Ham (D66): Er zijn een aantal zinnige opmerkingen gemaakt, ook de laatste van de heer Çelik, dat iemand die een vlekje heeft niet zomaar een ontheffing kan krijgen maar dat daar ook een toets op zou moeten zijn. Ik zou dat graag willen meenemen in het onderzoek dat de minister gaat doen naar het thuisonderwijs. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: De zorgplicht is straks een feit en die kan door de rechter worden getoetst. Als een kind past bij de achtergrond van de school, moet die school een kind met een bijzondere zorgvraag in principe aannemen, hetzij zelf, hetzij in een van de andere scholen uit het samenwerkingsverband.

85. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar; brief van de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap voor het jaar 2011 Kamerstuk 32500-VIII nr. 190 30 juni 2011 Tweede Kamer

293

Een voorziening waar alleen niet-leerplichtige kinderen gezamenlijk iets van onderwijs krijgen, wordt niet door de inspectie beoordeeld op de vraag of dat een school is waar de leerplicht kan worden vervuld, want de leerplicht wordt er niet vervuld en behoeft ook niet te worden vervuld.

86. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2011; verslag van een schriftelijk overleg Kamerstuk 32500-VIII nr. F 12 juli 2011 Eerste Kamer

Brief aan de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap Om ongeoorloofd schoolverzuim terug te dringen zijn verschillende maatregelen beschikbaar, met als sluitstuk het stopzetten van de kinderbijslag voor 16- en 17-jarige leerlingen. De Eerste Kamer is met deze maatregel akkoord gegaan omdat een meerderheid van de Kamer het belang van een «stok achter de deur» erkent. In schrille tegenstelling hiermee is het ontbreken van een dergelijke maatregel voor kinderen die niet in staat worden gesteld hun recht op onderwijs te verzilveren. Dit treft niet alleen kinderen die op denominatieve gronden zijn vrijgesteld van de leerplicht, maar ook kinderen en jongeren die als gevolg van (gedrags)problematiek thuis zitten. Naar aanleiding van het (aanvullend) onderzoek hebben de leden de volgende vragen en opmerkingen.

Brief van de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap Najaar 2011 ontvangt de Tweede Kamer van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de eerste rapportage over het gebruik van de maatregel. De cijfers tot en met 31 december 2010 laten zien dat er 12 meldingen zijn binnengekomen: daarvan zijn 3 leerlingen weer naar school gegaan en in 9 gevallen is de kinderbijslag daadwerkelijk stopgezet. Hieruit blijkt dat de maatregel een uiterst redmiddel is die de leerplichtambtenaar slechts in extreme gevallen en na zorgvuldige afwegingen inzet.

87. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2011; verslag van een algemeen overleg 294

Kamerstuk 32500-VIII nr. 207 9 augustus 2011 Tweede Kamer

De heer Klaver (GroenLinks): Tot slot kom ik terug op de verheldering die de minister ons gisteren gaf over het thuisonderwijs. Misschien was er sprake van een misverstand: ik meende dat de commissie in eerste instantie wilde weten of leerlingen die zijn vrijgesteld van de leerplicht collectief onderwijs mogen genieten, maar de minister begreep de vraag anders. Hoe het ook zij, we hebben nu een antwoord: het is theoretisch wettelijk mogelijk om een school te laten functioneren zonder leerplichtige leerlingen, en dat de inspectie daar nooit komt. Vindt de minister dat wenselijk? Zo nee, wat gaat de minister hieraan doen? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Op 31 maart hebben wij al uitgebreid gesproken over het thuisonderwijs. Excuus voor de lange tijd die de beantwoording heeft geduurd, maar de Kamer heeft de stukken uiteindelijk wel binnengekregen. Ik ben nu bezig met de verkenning. Natuurlijk moeten er uiteindelijk geen scholen gaan ontstaan met vrijgestelde leerlingen, want dat zou echt de zaak op zijn kop zetten.

88. Brief aan Tweede Kamer van 7 december 2011 bij 33000 VIII ek-C Bijlage bij Kamerstuk 33000 VIII nr. C 7 december 2011 Tweede Kamer

[De minister legt eerst uit hoe ze op het voorstel uitgekomen is.] Ik wil de volgende voorwaarden stellen aan ouders die zich beroepen op vrijstelling van de leerplicht op grond van artikel 5, onder b, LPW: 1 De ouders zijn jaarlijks verplicht schriftelijk te verklaren vervangend onderwijs aan te bieden. 2 Ouders dienen jaarlijks een plan van aanpak te maken, waarin staat hoe zij het vervangende onderwijs voor hun kinderen vormgeven. 3 De ouder(s) die een beroep doen op vrijstelling van de leerplicht moet(en) een erkend certificaat of diploma overleggen waaruit blijkt dat zij de Nederlandse taal

295

beheersen minstens op referentieniveau 3F (lezen, schrijven, spreken, spelling) of daaraan gelijkwaardig. 4 Verder moeten ouders aan een externe deskundige advies vragen over het plan van aanpak. 5 Bij de aanvraag voor vrijstelling moet dit advies worden overlegd. 6 De leerplichtambtenaar voert jaarlijks een (voortgang)gesprek met de ouders. Het kind dient bij dit gesprek aanwezig te zijn.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart

89. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2011; brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Kamerstuk 33000-VIII nr. C 12 december 2011 Eerste Kamer

Hierbij doe ik u toekomen de brief die ik op 7 december jl. gestuurd heb aan de Tweede Kamer over «vrijstelling van de leerplicht en thuisonderwijs»

90. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2012 ; verslag van een algemeen overleg Kamerstuk 33000-VIII nr. 168 15 december 2011 Tweede Kamer

Biskop (CDA): Mijn fractie staat voor thuisonderwijs in gevallen van vrijstelling van de leerplicht en toezicht daarop. Wij vragen ons nog wel af of er met het voorstel van de minister voor het verbinden van onderwijsvoorwaarden aan vrijstelling van de leerplicht geen nieuwe discrepantie ontstaat tussen een ontheffing van de leerplicht en de verplichting om onderwijs te verzorgen.

296

Van der Ham (D66): Ik ben het met het eerste standpunt van de heer Biskop eens. Ik vraag me verder af of het geen idee is de ouders de toezichtskosten zelf te laten betalen. Biskop (CDA): Dat vind ik absoluut niet. Het toezicht is een taak van de overheid. Van der Ham (D66): Maar als iemand zich aan het bekostigde onderwijs onttrekt, mogen daar wel kosten aan verbonden worden. Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik begrijp niet waarom de heer Biskop inhoudelijk wil toetsen. Omdat thuisonderwijs goed blijkt te gaan, is toetsing toch niet nodig? Biskop (CDA): Vervangend onderwijs onder artikel 5b van de leerplichtwet moet gewaarborgd worden. Biskop (CDA): Ik vind dat thuisonderwijzers niet persé Nederlands hoeven te kunnen spreken. Çelik (PvdA): Nogmaals, de PvdA ziet artikel 5 onder b het liefst verdwijnen. Nu wij dat niet waar kunnen maken aangezien een meerderheid van de partijen voor instandhouding is, buigen wij ons over toezicht. Wij vragen ons af of toezicht toegepast kan worden bij een vrijstelling. Verder vragen wij ons af wie het plan van aanpak van de ouders gaat controleren. Is dat de leerplichtambtenaar? En verplichten we als onderwijsinhoud enkel taal of bijvoorbeeld ook rekenen? Beertema (PVV): Wij willen misbruik voorkomen. De vrijstelling hoeft daarvoor niet geschrapt te worden, maar ook niet verruimd te worden. Er moet wel toezicht zijn. Een taaleis is terecht. Voor mensen die tijdelijk in Nederland wonen (zog. expats) is die eis niet realistisch. Çelik (PvdA): En rekenen? Beertema (PVV): Taal bevordert integratie en is in die zin belangerijker. Çelik (PvdA): Hoe gaan we om met buitenlanders die thuisonderwijs geven? Beertema (PVV): Als ze weer terug gaan naar het buitenland, vallen ze onder de expats. Van Dijk (SP): Hoe regelen we dat? Beertema (PVV): Het bedrijfsleven is ook internationaal georiënteerd. Het is begrijpelijk dat je de taal van het land niet hoeft te leren als je weer teruggaat naar het buitenland. Van Dijk (SP): Wat is dan de oplossing? Beertema (PVV): Alleen thuisonderwijs in uitzonderingsgevallen. 297

Van der Ham (D66): Wij zien thuisonderwijs niet als structureel alternatief voor schoolonderwijs, al zien we wel dat 1 op 1 onderwijs beter kan zijn. Maar er is meer in het geding bij onderwijs dan enkel de wens van de ouders. Ortega-Martijn (ChristenUnie): Hoe komt u daarbij? Van der Ham (D66): In het bijzonder onderwijs ligt al vanalles onder vuur. Ortega-Martijn (ChristenUnie): U wilt uw normen en waarden opleggen aan de hele samenleving. U bent toch voor democratie? Van der Ham (D66): De meest tastbare minderheid is het individu. Een kind mag een eigen keuze hebben. Beertema (PVV): De heer Van der Ham schaft alles af. Als we hem volgen gaan we voor staatsonderwijs. Van der Ham (D66): Ik ben geen socialist, maar een liberaal. Ik wil niet artikel 23 van de grondwet afschaffen, maar het liefst wel vrijstelling 5 onder b van de leerplichtwet. Daar zien we namelijk geen meerwaarde in. Het is namelijk voldoende dat er al allerlei scholen opgericht mogen worden. Biskop (CDA): Wil de heer Van der Ham op thuisonderwijs dezelfde inhoudelijke regelgeving toepassen als op regulier onderwijs, onder het mom van bescherming van het individu? Hij wil 5 onder b toch niet schrappen? Van der Ham (D66): Het liefst zou ik het wel schrappen, maar daarvoor is geen meerderheid te vinden. Daarom gaan we kijken hoe we dan met de vrijstelling om kunnen gaan. Ik vind het voorstel dat de minister gedaan heeft wel goed. Ik vind wel dat de extra toezichtskosten op de ouders moeten neerkomen. Moet thuisonderwijs aan eisen van scholen voldoen? Ik vraag me af welke eisen de leerplichtambtenaar in het voorstel van de minister op het jaarlijks gesprek aan de orde gaat stellen. Hoe gaat hij of zij toetsen? Verder wil ik nog zeggen dat ik vind dat er voor hoogbegaafde kinderen meer passend onderwijs geboden moet worden op scholen en dat het anders logisch is dat hun ouders kiezen voor een vlucht uit het schoolonderwijs. Van Dijk (SP): Bij het voorstel van de minister dacht ik: waarom makkelijk doen als het ook moeilijk kan. Wij zijn voor het instellen van een taaltoets voor ouders of degenen die daadwerkelijk thuisonderwijs gaan geven. Als er niet op inhoud getoets mag worden, wat mag er dan nog wel getoetst worden? Er is een risico voor formalisering van thuisonderwijs.

298

Ik zou zeggen: schrap artikel 5 onder b, want je kiest het op oppurtunistische wijze. Het voorstel van de minister vinden wij second best. Ik betreur wel het bureaucratische circus dat we daarmee gaan optuigen. Elias (VVD): Dit valt in de categorie punaises poetsen. We zijn veel te gedetailleerd bezig. We moeten enkel de minister wat dingen meegeven. Er wordt te veel naar belangenbehartigers geluisterd. Naar school gaan is goed voor het sociale. Er bestaan – in mijn ogen - rare snijbonen die absoluut bezwaar hebben tegen scholen. We zijn liberalen en kunnen hen deze wens daarom niet verbieden. Van der Ham (D66): Het recht van ouders om kinderen op te voeden is niet absoluut. Elias (VVD): Thuisonderwijs leidt niet tot slechte resultaten. Ik kan een minderheid niet opleggen hoe ze moeten denken. Van der Ham (D66): Het is een dillema tussen het kind en de ouders. Elias (VVD): Mijn persoonlijke visie is dat het beter voor een kind is niet alleen te verkeren maar in groepen, maar het past mij niet anderen te beknotten in hun keuzevrijheid. Çelik (PvdA): Ik ben bang dat meer ouders zich gaan beroepen op artikel 5 onder b. Elias (VVD): U heeft een punt. Ik voel wel voor het toevoegen van een zevende voorwaarde aan het voorstel van de minister: thuisonderwijs moet tot uitzonderingen beperkt blijven. Hoe dat vormgegeven moet worden, mag de minister bedenken. Ook ik vind dat ouders moeten betalen voor het contact met de leerplichtambtenaren. Je moet wat over hebben voor je uitzonderingspositie. Einde eerste termijn.

Antwoord minister eerste termijn: Aan de heer Elias: Ieder behalve de ChristenUnie wilde wel randvoorwaarden creëren. Ik heb mij rustig over een voorstel gebogen. Het behoeft nog wel wat nader onderzoek, omdat het dicht tegen artikel 23 van de grondwet aanligt. Regels voor thuisonderwijs moeten zo minimaal of zo maximaal mogelijk zijn. Als je maximale regels aan thuisonderwijs verbindt, kan het kind beter naar school gaan. Ik heb een gesprek tussen leerplichtambtenaar en ouders voorgesteld, zodat ouders hun eigen verantwoordelijkheid goed kunnen invullen. En ook omdat ouders dan niet buiten het radarbeeld vallen. Het is een extra check, niet meer en niet minder. Als men problemen signaleert, kan men eventueel de kinderbescherming inschakelen. 299

Ik heb voorgesteld dat de ouders een kwalificatieniveau van minimaal vier moeten hebben. Dan heeft men wel een redelijk denkniveau. Van der Ham (D66): Kunnen leerplichtambtenaren ook onaangekondigd een huisbezoek afleggen? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Het zijn slechts bescheiden checks and balances. Ontstaat er niet een nieuwe discrepantie? Tussen de leerplichtambtenaar en de verklaring voor het invullen van het thuisonderwijs? Een leerplichtambtenaar is niet de persoon voor inhoudelijke toetsing. Je moet niet met een kanon op een mug schieten. Ik denk niet dat deze regels een aanzuigende werking op thuisonderwijs hebben. Het is goed dat niet langer the sky the limit is. Dat vind ik, in alle bescheidenheid, de winst. Meer kosten voor de rekening van ouders? Nee, ik beschouw de financiering niet als een groot probleem. Gemeenten kunnen dat betalen. Van Dijk (SP): Het voorstel dat er nu ligt, is vooral windowdressing. Als het puntje bij het paaltje komt, mag je niet inhoudelijk toetsen. Als het toezicht voor de leerplichtambtenaar te doen is, is het dan niet ook te doen voor de onderwijsinspectie? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dan kom je met zwakke thuizen, zeer zwake thuizen etc. Van Dijk (SP): Ik vind het inconsequent. De minister heeft zorgen, maar gaat toch niet inhoudelijk toetsen. Van der Ham (D66): Ik sluit me eigenlijk aan bij de heer van Dijk. Als u nu eens een basisbedrag van de ouders vraagt voor het toezicht. Er is hier namelijk geen sprake van leerplicht, maar van een vrijstelling. Zien we wat uit het onderwijsplan van de ouders gebleken is ook in de praktijk naar voren komen? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik geef vrijstelling op basis van allerlei dingen. Ortega-Martijn (ChristenUnie): Maar ouders van nu moeten toch weten waar ze aan toe zijn? Elias (VVD): Is het zo’n luchtige toets? 300

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ouders die bijvoorbeeld niet goed Nederlands spreken, zullen gaan toestemming krijgen. Maar hoe gaan we om met internationale mensen? Er moet Nederlands gesproken worden tegen kinderen met een Nederlandse nationaliteit of een dubbele nationaliteit waarvan er één Nederlands is. Hoe gaan we om met derden die ingeschakeld worden als onderwijzer? Het gaat om de ouders. That’s it. Die moeten aan eisen voldoen. Anders wordt het te complex. Hoe staat het met het ICA? Het gaat bij deze ouders erom of ze de taaltoets doorstaan. Verder mogen ze zelf vorm en inhoud aan het thuisonderwijs geven.

Tweede termijn: Biskop (CDA): In de basis vind ik het voorstel goed. Het belangrijkste is de verklaring voor het verzorgen van vervangend onderwijs en dat die voldoet aan een aantal voorwaarden. Dit is de lichte variant. Ook voor de leerplichtambtenaar die langskomt, draait het om de verklaring, toch? Çelik (PvdA): Ik ben onvoldoende overtuigd om nu al te kunnen zeggen of de PvdA voor zal stemmen. Het is een verbetering, maar ik weet nog niet of dit ‘m is. Ortega-Martijn (ChristenUnie): Het is voor mij een geruststelling dat duidelijk is geworden dat er geen sprake is van toezicht. De ChristenUnie wil dat thuisonderwijs op de oude voet doorgaat. Volgens mij begeven we ons hier op een glijdende schaal, dat op denb duur men 5 onder b gaat schrappen. Daar ben ik in bevestigd. Komt er een overgangregeling van de huidige situatie naar de nieuwe? Beertema (PVV): We blijven bang voor misbruik. Ik overweeg er een motie over. Het is duidelijk dat 5 onder b voor individuele gevallen bedoeld is en niet voor collectief thuisonderwijs. Ik zeg: begin een eigen school als je collectief thuisonderwijs wilt geven. Biskop (CDA): Wat is dan precies een groep? Als het er mee r dan twee zijn? Als ze dezelfde achtergrond hebben? Beertema (PVV): Dat laten we over aan juristen. Van der Ham (D66): Ons ideaalplaatsje gaan we niet krijgen, maar we zullen het voorstel van de minister steunen. Kinderen moeten de ruimte krijgen t.o.v. ouders, zeg ik ook tegen mevrouw Ortega-Martijn. Van Dijk (SP): Ik vind dat er wel op de inhoud getoetst moet worden. Er moet bijvoorbeeld bekeken kunnen worden of men extremistische opvattingen toelaat. 301

Biskop (CDA): Je bent tegen thuisonderwijs of je bent voor. De heer van Dijk is halfslachtig. Elias (VVD): Het was een goed overleg. Dat het brabbelend Marokkaans ouderpaar geen thuisonderwijs mag geven, zien wij als winst. ‘ Van Dijk (SP): Kinderen zullen een eindexamen moeten halen, dus de inhoud hoef je niet te toetsen. Van der Ham (D66): Een leerplichtambtenaar moet goed om zich heen kijken, waarom dan niet ook onverwacht? Elias (VVD): Misschien als uitzondering binnen een uitzondering? Antwoord minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart tweede termijn: Tijdens het gesprek met de leerplichtambtenaar mag het wel over de inhoud gaan, maar dat is wel de verantwoordelijkheid van de ouder. Het gesprek mag thuis of op het gemeentehuis plaatsvinden. Die keuze ligt bij de gemeente. Biskop (CDA): Is er jaarlijks een advies nodig van een externe deskundige? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Er moet jaarlijks een nieuw plan liggen, maar ik weet nog niet of ik daar jaarlijks advies van een externe deskundige bij moet betrekken. Ik vind dat de heer Çelik een heldere lijn heeft. Ik kom terug op de overgangsregeling. De PvdA heeft zorgen over collectiviteiten. We geven vrijstelling individueel. Op het moment van vrijstelling heb je er niet zoveel meer over te zeggen. Ik geef nu verantwoordelijkheid aan ouders. Ik kan niet zelf de verantwoordelijkheid gaan nemen door toezicht gedetailleerd te maken. Van Dijk (SP): Zo’n grote groep is het niet, dus zoveel werk is het niet. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: We geven vrijstelling, dus we gaan niet controleren. Van Dijk (SP): Doet u geen uitspraak over achterlijke opvattingen? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Nee. Leerplichtambtenaren bespreken wel het plan, maar bemoeien zich er niet mee. Geen onaangekondigde bezoeken. Vrijstelling jaarlijks verlengd. Van der Ham (D66): Waar gaat het voortgangsgesprek dan over?

302

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik ga een conclusie trekken. Volgens mij is er een meerderheid voor mijn voorstel te vinden. Beertema (PVV): Wat mij betreft geenVAO.

91. Debat thuisonderwijs Handelingen Tweede Kamer vergaderingnummer 39 1 maart 2012 Tweede Kamer

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 15 december 2011 over thuisonderwijs. De heer Van der Ham (D66): Motie De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat er nadere criteria worden opgesteld voor het ontlenen van ontheffing van de leerplicht; constaterende dat deze ontheffing na een jaar kan worden verlengd op basis van een voortgangsgesprek; overwegende dat er geen sprake kan zijn van normaal toezicht door de leerplichtambtenaar omdat er immers vrijstelling van de leerplicht is gegeven; overwegende dat het wenselijk is dat er wel enig zicht is of ook in de praktijk recht wordt gedaan aan de criteria die ten grondslag gaan liggen aan de ontheffing, en of de jaarlijkse verlenging terecht kan worden verleend; verzoekt de regering om gemeenten in staat te stellen met ouders een protocol af te spreken hoe in de praktijk aan de criteria wordt voldaan en op welke wijze dit gedurende het jaar door de gemeente geverifieerd kan worden, en gaat over tot de orde van de dag. De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 149 (33000-VIII). De heer Biskop (CDA): 303

Hoe ziet de heer Van der Ham deze controle? Hij constateert zelf al dat de ambtenaar van de gemeente die over de leerplicht gaat, de leerplichtambtenaar, niet degene is die hier in stelling kan worden gebracht. Vervolgens roept hij de regering met zijn motie op om iets te verzinnen om de gemeente in stelling te brengen. De heer Van der Ham (D66): Het is een heel moeilijke afweging. De leerplichtambtenaar kan er wel een rol in spelen. Bij leerplichtige leerlingen kan hij thuis aanbellen en vragen waar het kind is gebleven. Hij kan ook een heel traject op gang brengen. Dat kan in dit geval niet, want iemand is ontheven van de leerplicht. Dat is het probleem of dat is de situatie. De heer Biskop ziet het niet als een probleem, maar dat is de situatie. Er bestaan wel criteria vooraf en achteraf waarover een afspraak met de gemeente bestaat. Mijn punt is dat je in overleg tussen ouders en gemeenten tot afspraken moet kunnen komen over de wijze waarop aan die criteria wordt voldaan. Die zal wellicht per gemeente verschillen. Dat zal altijd op vrijwillige basis gebeuren, maar dit leg je wel vast in een protocol en dat kan na dat jaar worden bekeken. Aan de hand van dat protocol zal worden bekeken of er voldoende is voldaan aan die criteria en of er voldoende reden is om verlenging te verlenen. Deze vorm wordt ook gevonden bij andere ontheffingen. Bij ontheffingen op grond van de Drank- en horecawet en bij andere ontheffingen zegt de overheid niet: u hebt een ontheffing, dus wij kijken helemaal niet meer. Nee, er kan ook een afspraak bestaan tussen bijvoorbeeld evenementhouders en de overheid over een protocol om ervoor te zorgen dat de afgesproken criteria worden nagekomen. Dat is een bestaande vorm. De voorzitter: Even kort. Alleen een verheldering en geen inhoudelijke discussie. De heer Biskop (CDA): In de afspraken die de minister heeft voorgelegd, staat al een plan van aanpak. Wie komt er volgens de heer Van der Ham namens de gemeente bij die ouders controleren? De heer Van der Ham (D66): Dat moet de gemeente zelf bepalen. Dat kan de leerplichtambtenaar zijn, maar ook een andere, die bekijkt of de afgesproken criteria, bijvoorbeeld wie er les geeft of het onderwijs verzorgt, worden nageleefd. In de criteria van de minister staat terecht de aanwezigheid van voldoende Nederlandse taal. Er kan dan worden afgesproken dat in 304

het protocol wordt vastgelegd dat er in de praktijk iemand staat die de kinderen op die manier onderwijs geeft. De heer Beertema (PVV): Voor het goede begrip: dit gebeurt heel nadrukkelijk zonder wettelijke basis, maar puur op basis van vrijwilligheid. Begrijp ik het zo goed? De heer Van der Ham (D66): Dat kan niet anders. Wanneer je iemand ontheft van de leerplicht, kun je die niet meer op de leerplicht aanspreken. Dat moet dus in een protocol, dat in het onderlinge verkeer wordt afgesproken, worden vastgelegd. Dat heeft dan weer een waarde voor bijvoorbeeld zo'n voortgangsgesprek. De voorzitter: Nog even kort. De heer Beertema (PVV): Ik heb niets meer toe te voegen. Voor mij is het duidelijk. De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik heb een bondige en heldere motie. Motie De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat voor de regering "het naar school gaan" boven alles gaat; constaterende dat ouders een vrijstelling van de leerplicht kunnen krijgen op grond van hun levensbeschouwing (richtingsbedenkingen); verzoekt de regering, de vrijstelling van de leerplicht op grond van richtingsbedenkingen te schrappen, en gaat over tot de orde van de dag. De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Çelik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 150 (33000-VIII). De heer Elias (VVD): De motie is inderdaad kort en inderdaad ook helder. Hoe verhoudt ze zich tot artikel 23 van de Grondwet? De heer Jasper van Dijk (SP): 305

Dat kunnen wij aan de minister vragen. Dit is de inzet van het debat geweest. De heer Elias gaat dit debat weer aan. Dat vind ik uiteraard prima, maar ik heb een stevige voorkeur voor het naar school gaan van kinderen. De vrijstelling op grond van levensbeschouwing vind ik buitengewoon onwenselijk. Deze motie beoogt daaraan een eind te maken. De heer Elias (VVD): En nu graag het antwoord op de vraag. De heer Jasper van Dijk (SP): Het antwoord is dat wij dat aan de minister vragen. Het maakt mij niet zoveel uit. Ik wil geen vrijstelling op grond van levensbeschouwingen. Het zou goed zijn als de VVD-fractie dat ook niet wil. De heer Elias (VVD): Als de heer Van Dijk dat echt niet wil, vindt hij dan ook dat artikel 23 zou moeten worden geschrapt? De heer Jasper van Dijk (SP): Nee. De SP-fractie is voor hervorming van artikel 23. Het is 2011 en niet 1917. Wij vinden vrijstelling op grond van levensbeschouwing geen legitiem argument om niet naar school te hoeven gaan. De voorzitter: Dit is een boeiende discussie, maar die hebt u al in het algemeen overleg kunnen voeren. De heer Biskop heeft het woord. De heer Biskop (CDA): De heer Elias heeft mijn vraag op eloquente wijze verwoord. De voorzitter: Ik neem kennis van die opmerking. De heer Çelik (PvdA): Voorzitter. Ik dien een motie in, maar ga daar eerst kort inhoudelijk op in. De PvdA- fractie wil graag af van artikel 5b. Dat is ons niet gelukt; wij hebben de slag verloren. Wij moeten sportief zijn en kijken hoe wij een en ander nog verder kunnen aanscherpen. De inzet van de minister is "second best" en ik onderzoek nog hoe ik mijn fractie hierover ga adviseren. Ik heb moeite met de motie van de heer Van der Ham. Ik weet nog niet of ik die kan steunen, omdat wij dan wel consistent moeten

306

zijn. Als er sprake is van vrijstelling, is het lastig de Leerplichtwet nog een rol te laten spelen. De heer Van der Ham (D66): De heer Çelik geeft een andere interpretatie aan de motie dan ik bedoelde. Voor je het weet, gaat de minister ermee aan de haal en dat willen wij niet. Ik heb juist gezegd dat de gemeente het protocol gaat afspreken, samen met de ouders. De ouders moeten daarmee instemmen. De leerplichtambtenaar speelt daarin geen rol. Het kan een afspraak zijn binnen het protocol, maar dat is niet het uitgangspunt. Het is belangrijk dat mijn motie goed wordt gelezen, anders ontstaat er verwarring. De heer Çelik (PvdA): Ik begrijp de inzet van de heer Van der Ham. De motie is echt sympathiek, maar de leerplicht valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Ik geloof niet in een vrijwillig protocol. Ik heb nog zo mijn twijfels, maar zal er nog eens goed naar kijken. Daarna zal ik mijn fractie adviseren. Motie De Kamer, gehoord de beraadslaging, van oordeel dat het van belang is om te monitoren in hoeverre de minister erin slaagt om uitvoering te geven aan de intentie van de motie-Çelik/Biskop (26695, nr. 77) en dus om oneigenlijk gebruik van artikel 5a van de Leerplichtwet terug te dringen; voorts van oordeel dat een eventuele ontmoedigende of juist aanzuigende werking van de voorwaarden die de minister wil gaan stellen aan vrijstelling op grond van artikel 5b van de Leerplichtwet voor het beroep op dit wetsartikel, vroegtijdig dient te worden gesignaleerd; verzoekt de regering om voortaan jaarlijks een specificatie te leveren van de ontwikkeling in de voorafgaande vijf jaren van de aantallen leerplichtige jongeren die zijn vrijgesteld van de leerplicht op grond van artikel 5a, op grond van artikel 5b en op grond van artikel 5c van de Leerplichtwet, en gaat over tot de orde van de dag. De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Çelik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 151 (33000-VIII). 307

Wij zijn thans gekomen aan het eind van de termijn van de Kamer. De minister wacht nog op enkele moties. De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. Ik begin bij de eerste motie, de motie van de heer Van der Ham, waarin de regering wordt verzocht om gemeenten in staat te stellen om met ouders een protocol af te spreken hoe in de praktijk aan de criteria wordt voldaan en op welke wijze dit gedurende het jaar door de gemeenten geverifieerd kan worden. Ik wil het aannemen van deze motie ontraden omdat ik vind dat we helder moeten zijn. Of we regelen de zaken en dan gaan we er allerlei zaken aan vast koppelen, of we regelen het niet. Daarom hecht ik eraan dat we de procedurele zaken goed met elkaar vastleggen. De procedure bestaat uit de schriftelijke verklaring van het vervangend onderwijs, het plan van aanpak, het advies van deskundigen en het minimumdiploma, dan wel de 3F- kwalificatie. Dat is wat de leerplichtambtenaar moet doen en daarbij wil ik het laten. Meer pretendeert meer dan wij waar kunnen maken. Wij zijn terughoudend in onze regels. De heer Van der Ham (D66): In de wet staat straks, behalve die paar dingen die u als criterium aanmerkt, niets meer, ook niets ter controle van de criteria. Criteria moeten we op de een of andere manier kunnen handhaven. Ik zeg: spreek met ouders af op welke wijze gedurende het jaar de criteria het hoofd kan worden geboden. Dat is belangrijk, want anders stellen de criteria niets voor en legt u ons een wet voor die in de praktijk niet zo veel om het lijf heeft. Hoe wilt u dat garanderen? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Daar rust mogelijk het misverstand. Ik breng procedurele criteria aan in de wet. De procedurele criteria moeten getoetst worden en dat kan in het jaarlijkse bezoek dat de betreffende ouder met het kind aflegt bij de leerplichtambtenaar, hetzij op het gemeentehuis, hetzij thuis. De gemeenteambtenaar heeft de mogelijkheid om die afspraak te maken, maar dan moeten de ouders dat wel willen. Wat moet de ambtenaar dan doen? Hij ziet de verklaring, het plan, het deskundigenadvies en de kwalificatie. Dat moet op dat moment getoetst worden en daarmee is het klaar. Als we meer dingen gaan doen, zullen we de wet moeten optuigen; dan krijg je onderwijsdoelen en moet je bepalen wat wel goed onderwijs is en wat niet. Het is van 308

tweeën één: het is dit met de procedurele punten, of het is diepergaand, maar dan beland je in een vaag gebied waarin niemand weet wie waaraan moet voldoen, maar waar wel iemand langskomt zonder dat duidelijk is waarop hij moet toetsen. Dat gaat niet werken. De voorzitter: Even kort, want het is ter verduidelijking. Volgens het nieuwe reglement zijn de vragen alleen ter verduidelijking. Daarmee hebt ook u ingestemd. U begint hier opnieuw een inhoudelijke discussie en dat doen we niet; u hebt alleen nog een vraag ter verduidelijking. De heer Van der Ham (D66): Voorzitter, ik had allang kunnen afronden als u er niet tussendoor was gekomen, dan had ik direct mijn verduidelijkende vraag kunnen stellen. De minister stelt een taaleis, want we willen dat mensen met een goede taalkennis met de kinderen omgaan. Dat is inhoudelijk. Mijn vraag is: hoe kan de minister of de gemeente echt weten wat er vooraf en bij het verlengen aan eisen wordt gesteld zodat het in de praktijk ook gebeurt? De minister zegt dat het in overleg met de ouders tot stand moet komen en dat is precies wat in mijn motie staat. Je kunt toch afspreken dat er op een of andere manier een testmoment komt? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Nee, de eis die gesteld wordt is dat de ouder een minimale kwalificatie heeft van havo of vmbo-4, of, als dat niet het geval is, van 3F. Er moet gewoon een diploma overhandigd worden met naam en toenaam, punt. Dat gebeurt in het bezoek voorafgaand aan het geven van de vrijstelling. Daarvoor is geen protocol nodig, want het is klip en klaar. Ik ontraad het aannemen van deze motie en kom bij de volgende motie, de motie van de heer Jasper van Dijk. De heer Elias (VVD): Ik heb een korte verduidelijkende vraag. Ik had gedacht dat de minister zou zeggen: de gemeenten kunnen het al, dus u moet met die motie niet bij mij aankomen. De gemeenten zouden kunnen doen wat de heer Van der Ham in zijn motie beoogt, terwijl ik in het antwoord van de minister hoor dat zij dat niet wil. Hoe gaat zij daarmee om? Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: 309

Er zitten hieraan twee kanten: zaken die wij hier regelen en mogelijkheden die wij in de wet geven. Als je een mogelijkheid geeft in de wet, moet die ergens toe leiden en dan moet je weten waarover je het hebt. Natuurlijk kan een gemeente, als ik het even veralgemeniseer, met elke burger vrijwillige afspraken maken. Daarvoor hoeven wij hier echter niets te regelen. Op het moment dat je zoiets regelt, pretendeer je namelijk dat je daar iets mee zou willen doen. Dat is dan ook de reden waarom ik de motie ontraad. In Nederland mag een gemeente op elk terrein iets regelen met haar burgers. Het gaat nu echter om wat wij hier regelen. Ten principale gaat het erom dat deze criteria niet worden opgelegd. In de wet zijn procedurele criteria opgenomen. Daarvoor ben ik verantwoordelijk en die hoor ik wettelijk goed af te regelen. Dit instrument past daar niet in. Wat mij betreft gaat de wet dit dus niet regelen, tenzij de Kamer anders beslist en dan komt er nog een heel verhaal achteraan. Mijn antwoord is dus ten principale: nee, want in algemene zin kan men in een dorp of stad in Nederland van alles met elkaar regelen. De heer Elias (VVD): Hartelijk dank voor deze verduidelijking. Het is goed dat we hier de gewoonte hebben om verduidelijkende vragen te kunnen stellen. De voorzitter: Daarom kreeg u ook het woord. Ik weet alleen niet of alles nu helder is geworden voor de heer Van der Ham. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat weet ik ook niet. Het zal de Kamer niet verbazen dat ik de motie op stuk nr. 150, waarin de regering wordt verzocht de vrijstelling van de leerplicht op grond van richtingsbedenkingen te schrappen, ontraad. Ik wil het keuzerecht van de ouders respecteren en dus wil ik de vrijstelling handhaven. In de twee AO's over dit onderwerp is naar voren gekomen dat hiervoor ook een duidelijke meerderheid in de Kamer is. Over de vraag of artikel 23 wel of niet in de Leerplichtwet past, kan ik hier niet zomaar een uitspraak doen. Artikel 23 vraagt zo zijn eigen afwegingen. Ik heb in het debat in het algemeen overleg ook al gezegd dat we over artikel 23 in algemene zin nog breder komen te spreken. Daar kan dit thema in alle vrijheid weer geagendeerd worden door de heer Van Dijk. Op dit moment ontraad ik de motie omdat ik een en ander niet wenselijk acht. 310

De heer Jasper van Dijk (SP): Dat is een helder antwoord. Uiteraard komt dit terug als er een bredere discussie over wordt gevoerd. Wel wil ik er nog even aan toevoegen dat thuisonderwijs in mijn ogen in strijd is met artikel 23, lid 1, waarin staat dat het onderwijs een zorg der regering is. Thuisonderwijs wordt echter juist vrijgesteld van die zorg der regering. Dat is dan ook de intentie van mijn motie. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik voorzie nog heel wat discussies de komende tijd. De voorzitter: Die discussies kunt u zeker ook met elkaar gaan voeren. Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: In de motie op stuk nr. 151 wordt de regering verzocht om voortaan jaarlijks een specificatie te leveren van de ontwikkeling in de voorgaande vijf jaren van de aantallen leerplichtige jongeren die zijn vrijgesteld van de leerplicht op grond van artikel 5a, 5b en 5c van de Leerplichtwet. Ik heb daar goed naar gekeken en ik ben bereid om aan dat verzoek te voldoen. Ik zal die specificatie als punt in het jaarverslag opnemen en dus niet middels aparte brieven aanleveren. Ik ondersteun deze motie en het oordeel is aan de Kamer. De beraadslaging wordt gesloten. De voorzitter: Ik dank de minister voor haar beantwoording. De stemmingen vinden morgen plaats. We wachten nu even tot we met het volgende VAO kunnen beginnen. De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

92. Stemmingen Thuisonderwijs Handelingen Tweede Kamer vergaderingnummer 40 7 maart 2012 Tweede Kamer

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over thuisonderwijs, te weten:

• de motie-Van der Ham over een protocol (33000-VIII, nr. 149); 311

• de motie-Jasper van Dijk/Çelik over vrijstelling van de leerplicht (33000-VIII, nr. 150);

• de motie-Çelik over een specificatie van de ontwikkeling in het aantal vrijstellingen (33000-VIII, nr. 151). (Zie vergadering van 21 december 2011.) De voorzitter: Op verzoek van de heer Van der Ham stel ik voor, zijn motie (33000-VIII, nr. 149) aan te houden. Daartoe wordt besloten. In stemming komt de motie-Jasper van Dijk/Çelik (33000-VIII, nr. 150). De voorzitter: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA en D66 voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen. In stemming komt de motie-Çelik (33000-VIII, nr. 151). De voorzitter: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, D66, de VVD, de SGP en het CDA voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen. Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter. Excuus. De Partij voor de Dieren wordt geacht tegen de motie-Jasper van Dijk/Çelik (33000-VIII, nr. 150) te hebben gestemd. De voorzitter: De motie blijft verworpen.

93. Mogelijkheden voor dwang (en drang) bij voorschoolse educatie Bijlage bij Kamerstuk 31293 nr. 136 22 maart 2012 Tweede Kamer

In de ontvankelijkheidsbeslissing van het EHRM van 11 september 2006 in de zaak Konrad tegen Duitsland stelde het EHRM dat het recht op onderwijs regulering door de staat vereist en dat deze regulering per lidstaat kan verschillen, afhankelijk van de 312

tijd, plaats en financiële middelen. De beleidsvrijheid van lidstaten is erg ruim en stelt de lidstaten in staat een verplichte leer- of schoolplicht in te stellen.

313

Ruwe data uit Delphi-studie onderverdeeld in thema’s

Belangrijk bij leren Basiskennis Inzicht in wat de bron is vanwaar de informatie komt Op eigen tempo schoollesstof doorlopen Scholen gaan te weinig in op het innerlijk Leren van iemand waarbij je je op je gemak voelt Kwalitatief goede contacten met leerkrachten Intrinsieke motivatie De beste leersituatie is vanuit eigen intrinsieke motivatie Onderhandelen over de lesstof Balans vinden tussen eigen denken en andermans opvattingen Sturing en structurering Regelmaat Stok achter de deur Onderwijs passend bij levensovertuiging Recht doen aan talenten Leren in zone van naastbije ontwikkeling (leren over iets dat je nog net niet beheerst, maar wel bijna)

Belangrijk bij onderwijzen Onderwijs maak je met elkaar Ingaan op interesses kind Ook voor thuisonderwijs zouden de einddoelen van schoolonderwijs moeten gelden Doorlopende leerlijnen in de gaten houden Passie is inspirerend Betrokken ouders Passend onderwijs

Schoolonderwijs is regulier Schoolonderwijs is regulier Foutief geloof in de noodzaak van schoolonderwijs 314

Beeld van thuisonderwijs Thuisonderwijs bestaat niet in de wet Thuisonderwijs verschilt per gezin Onvolledig beeld Van wat ik weet, gaat het goed Ontduiken negatieve verhalen de publiciteit? Thuisonderwijzers hebben veelal alternatieve opvattingen Iets dat lijkt op de dood-door-onderwijsbeweging van de jaren 60 Mensen die tegen veel dingen zijn

Toegang tot het mogen geven van thuisonderwijs Certificeringsinstituut Onderwijscertificaat, vrijwillig Minimaal een jaar een lerarenopleiding gevolgd hebben Lesbevoegdheid geen redementsverhogende werking; blijkt uit onderzoek Geen voorwaarden verbinden aan het mogen geven van thuisonderwijs De huidige toelatingsregels voor thuisonderwijs op basis van richtingbezwaar zijn niet helder: rechters leggen ze restrictiever uit dan ze bedoeld zijn Zelfselectie; alleen thuisonderwijs geven als je het echt wilt

Eisen aan thuisonderwijs Taal en rekenen verplicht Goed kunnen opvoeden Enige mate van sturing en structurering van het leerproces Warmte en veiligheid geven Hier thuisonderwijs net zo regelen als het in België geregeld is Verplicht curriculum te beknottend Vervolgopleidingen vereisen voorkennis, dus de inhoud van thuisonderwijs regelt zich vanzelf Inhoudelijke eisen nodig Alles van thuisonderwijs moet hetzelfde zijn als bij schoolonderwijs (de lessen en materialen) 315

Bij tijdelijk verblijf in Nederland bij voorkeur leren in moedertaal bij thuisonderwijs; geen taalverplichtingen aan thuisonderwijs verbinden Waarom mag een thuisleerling geen bijles bij een ander dan de ouder volgen? Er zijn meerdere manieren voor het behalen van een startkwalificatie dan een staatsexamen

Toezicht overheid op thuisonderwijs Meer controle nodig Toezicht via bekijken thuisonderwijsplan ouders Een plan opstellen voor thuisonderwijs is moeilijk, want ouders hebben voortschrijdend inzicht; ze kunnen niet alles van te voren bedenken. Flexibiliteit in plan ouders thuisonderwijs nodig Toezicht op uitvoering plan niet nodig Onderwijs dient onder toezicht van de overheid te staan Toezicht op thuisonderwijs opnemen in een wet Leerplichtwet Regels misschien buitenproportioneel voor die kleine groep Staatsexamen Ook zonder diploma kun je slagen in de samenleving Staatsexamen bestaat alleen vanaf het niveau VMBO-t T.o. moet anders blijven dan schoolonderwijs, dus er moet niet te veel voorgeschreven worden. Misstanden in thuisonderwijs worden vanzelf opgemerkt door de omgeving AMK (Algemeen Meldpunt Kindermishandeling) Raad voor de Kinderbescherming Verbod op discriminatie van mening Toezicht in adviserende vorm Expertise van thuisonderwijs nodig bij inspecteurs thuisonderwijs Vrijheid Ouders die wíllen lesgeven, kúnnen het naar verwachting ook Thuisonderwijzers moeten een gefaseerd plan voor hun thuisonderwijs tonen Kwaliteitseisen nodig

316

Als er geen controle is bij toetsen aan kinderen, kunnen ouders de toetsresultaten frauderen Misbruik tegengaan: we will cross that bridge when we come to it Thuisonderwijs is een oncontroleerbaar geheel Bijna elke wet bevat mazen voor misbruik Den Haag is een regelfabriek Gerommel in de marge (van wetten) is toegestaan. Dat doet bijna iedereen. De regering heeft in deze crisistijd niet echt geld over voor toezicht op thuisonderwijs Steekproefsgewijs toezicht Bureau Jeugdzorg Achtervolging burgers door overheid versterkt wantrouwen burgers in overheid; patroon van wederzijdse afkeer zien te voorkomen Toezicht geen redementsverhogende werking; blijkt uit onderzoek Toezicht op thuisonderwijs om volk en regering meer gerust te stellen Leerplichtambtenaar mag niet toezien op de inhoud van thuisonderwijs, want die heeft daar geen verstand van. Een gesprek over thuisonderwijs met een onderwijskundige is logischer dan met een leerplichtambtenaar Laat een deskundige over thuisonderwijsplannen ouders adviseren Je kunt je alleen bemoeien met het onderwijs aan een kind als je het kind heel goed kent Onverwacht huisbezoek ongepast Controle op 9-, 12- en 15-jarige leeftijd lijkt me oké Verplichte toestafname te beknottend Toetsing kan bij kinderen leiden tot faalangst Cito-toetsafname praktisch Toetsen zijn momentopnamens (Cito-)Toetsen zijn gemaakt om te vergelijken en hoe kun je nu kinderen met verschillende talenten met elkaar vergelijken? De Cito-toets legt ouders en kinderen een last op Je weet niet of toetsresultaten wat zeggen over de onderwijsbekwaamheid van ouders of over de leerbekwaamheid van de kinderen. De Cito-toets is ook op scholen niet verplicht 317

Testen waarin een leeronderdeel zit, lijken mij geschikt Praat met elkaar in plaats van dat je elkaar controleert Alleen inspectie als je risico’s verwacht of als ouders zichzelf aangeven Geen kwade trouw hebben bij thuisonderwijs Het controleren van thuisonderwijs is schieten met een kanon op een mug Niks moet, (bijna) alles mag De overheid kan niet leven met vrijheid voor zijn onderdanen en wil altijd regels maken Regels geen invloed op de positieve mogelijkheden van thuisonderwijs Controle zorgt voor te veel bureaucratie Thuisonderwijzers vinden bureaucratie vervelend, maar zullen zich er niet door laten ontmoedigen hun thuisonderwijs voort te zetten Een leerplichtambtenaar kan altijd wel een (foutief) aanknopingspunt vinden om een thuisonderwijssituatie negatief te beoordelen Regels en toezicht sluiten nooit misstanden uit Toetsing hindert vormen van onderwijspedagogiek als unschooling en child- ledlearning Het ministerie van OCW vindt artikelen IVRK te vaag om als criteria voor thuisonderwijs te kunnen gelden Toezicht moet mensen niet machteloos, hulpeloos of afhankelijk maken Ouders hebben het beste voor met hun kinderen en zien ook scherp wat het beste is

Voorzieningen/mogelijkheden (opzetten) voor thuisonderwijs Kenniscentrum thuisonderwijs Conferenties voor thuisonderwijzers NVvTO Informeren over thuisonderwijzen Ontmoeten andere thuisonderwijzers Docentenopleiding nodig voor thuisonderwijzers Gratis lesmethodes worden door de overheid via Internet beschikbaar gesteld Hulp inschakelen van derden Bijles is ook thuisonderwijs Combinatie van thuisonderwijs en schoolonderwijs mogelijk op flexi-scholen? 318

Mogelijk positief in thuisonderwijs Gunstige begeleidingsratio Hechting van kind aan ouders Hechte familieband Sociaal-emotionele rijping, volwassen wording, mondigheid Gelukkige kinderen Creatieve kinderen Vertrouwen Zelfvertrouwen Universitaire vaardigheden In Amerika reserveert men plekken op universiteiten voor thuisonderwezenen Met thuisonderwijs sneller door de lesstof heengaan Thuisonderwijs biedt mogelijkheid tot ontwikkeling weloverwogen houding, veldonafhankelijkheid, mogelijkheid eigen oordeel te ontwikkelen (mondigheid) Emotionele stabiliteit Sterke identiteitsontwikkeling Door thuisonderwijzing diepere waardering voor de ander dan door schoolonderwijs Meer vrije tijd (zegt een tegenstander) Geen prestatiedruk Geluksgevoel Lekker uitslapen (zegt een tegenstander) Meer tijd en meer aandacht, dus sneller leren thuis Thuisonderwijs positief voor maatschappelijke integratie en burgerschap Spelenderwijs leren Is leuk

Mogelijk negatief in thuisonderwijs Weinig misbruik vrijstellingen, dus weinig negativiteit in thuisonderwijs Ontbreken voorbeelden om je aan op te trekken Christenen die niet met niet-christenen om willen gaan New Age Eigenwijs volkje 319

Geforceerd thuisonderwijs geven Dubbelrol voor ouder: zowel ouder als leerkracht zijn Niet mee kunnen praten met leeftijdsgenoten, niet weten wat ‘in’ is. Niet goed kunnen praten in de wereld, buiten je gezin Leer- en sociale-emotionele ontwikkelingsachterstand door thuisonderwijs Niet leren presenteren voor groepen Stress in groepen Gezinstaaltje Je moet met groepsdynamiek leren omgaan, dat kan bij thuisonderwijs niet goed Opstandige kinderen; sommige kinderen luisteren niet naar hun ouders Gevallen bekend van thuisonderwijssituaties die uit de hand lopen Voorbeelden negatieve situaties thuisonderwijs zijn bekend Meer ontzag voor een vreemde dan voor de eigen ouder Mogelijk vinden succesverhalen makkelijker een weg naar publicatie dan negatieve verhalen Door pesten moet je heen gaan, je moet er mee om leren gaan; een kind moet dus niet van school vluchten als het gepest wordt. Thuisonderwijs is soms recreatief geneuzel Thuisonderwijs is soms misbruik van de ouderlijke macht Leeropbrengsten lijden onder thuisonderwijs Een ouder mag zijn of haar kind niet leren dat sommige religies minderwaardig zijn Wantrouwen jegens overheid Thuis onderwezen kinderen hoeven niet harder te leren dan schoolgaande kinderen, ze hoeven juist minder onnodig te herhalen Thuisonderwijs niet zo’n grote belasting voor kinderen Wereldvreemd; breder beeld van wereld nodig Te beperkte levensvisie meekrijgen Zonder vrienden of leeftijdsgenoten Je leert geen discipline te hebben

Mogelijk positief in schoolonderwijs Op openbare scholen is er genoeg aandacht voor levensbeschouwing Openbaar onderwijs besteedt aandacht aan alle levensbeschouwingen 320

Op school meer potentiële vriendjes voorhanden

Mogelijk negatief in schoolonderwijs Op scholen komt veel ellende voor Werken in andermans rooster Waarom onderwijs uit handen geven aan een school als je het ook zelf kunt verzorgen? Peerpressure als ontwikkelingsrisico; negatieve groepsdruk Lesuitval Sommige kinderen ongelukkig op school Pesten Scholen reageren niet altijd adequaat op pesten Schietpartijen kunnen voorkomen Sociale vaardigheden kan je niet goed aanleren als je gepest wordt? Niet-thuisonderwijzers oordelen gemiddeld sneller over anderen dan dat thuisonderwijzers dat doen Is het een belasting anders op te groeien dan anderen?

Sociale vaardigheden Thuisonderwijzers moeten de sociale kant wel organiseren Sommige kinderen willen uit zichzelf naar school gaan of lid worden van sociale verenigingen De meeste kinderen willen uit zichzelf sociale plaatsen opzoeken en contacten aangaan Sociale competenties ontwikkelen Scholen hebben niet het patent op sociale vaardigheden Je moet wel ergens sociale vaardigheden aanleren? Dat kan bijvoorbeeld in clubs? Actief burgerschap: of dat ontwikkeld wordt, ligt er maar net aan hoe de ouder het thuisonderwijs vormgeeft. Vrienden maken kan overal Onderzoek wijst uit dat thuis onderwezen kinderen hoger scoren op sociale vaardigheden.

321

De maatschappelijke betrokkenheid van ex-thuisonderwezen kinderen blijkt hoog te zijn.

Het geven van thuisonderwijs is een intensieve bezigheid Thuisonderwijs geven kost veel moeite

Recht op thuisonderwijs Recht op thuisonderwijs voor iedereen Vrijheid van onderwijs staat in de grondwet Thuisonderwijs op didactische gronden Verruimen toegang tot thuisonderwijs Het begrip richting verruimen naar didactische en pedagogische bezwaren Leerplicht moet geen schooldwang zijn Geen nationaal curriculum, maar een pluriform onderwijssysteem gewenst EVRM (Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens) bemoeit zich niet met een recht op thuisonderwijs. Lidstaten moeten dit recht zelf bepalen. Enkel thuisonderwijs geven als daar een zwaarwegende reden voor is Leerlingen van scholen wegsturen onder het mom van artikel 23 grondwet Scholen kunnen met sommige kinderen niet overweg Artikel 8 lid 2 van de leerplichtwet komt niet overeen met het recht op verandering van geloof Misbruik artikel 5 onder a van de leerplichtwet Overal zou voldoende openbaar onderwijs moeten bestaan Goede ouders mogen geen excuus zijn voor slechte ouders. Goede ouders moeten er dan maar genoegen mee nemen dat thuisonderwijs er niet komt, omdat er misbruik mee voorkomen wordt. Je moet niet iets verbieden omdat er negatieve uitwerkingen mogelijk zijn Bij een open toegang voor iedereen tot het geven van thuisonderwijs bestaat mogelijk een verhoogd risico tot misbruik; het verwaarlozen van het onderwijzen. Veel mensen zien zichzelf nog geen thuisonderwijs geven Recht op onderwijs gelijk stellen aan schoolplicht is een devaluatie

Thuisonderwijs moet officieel worden 322

Gemeenschappelijke acceptatie van thuisonderwijs nodig voordat thuisonderwijs goed kan zijn voor kinderen Geïsoleerde gemeenschappen Een uitzondering zijn is niet goed Thuisonderwijs legaal maken

Wetenschap Uit wetenschappelijk onderzoek blijken positieve resultaten ten aanzien van thuisonderwijs, voor wat betreft allerlei aspecten, in allerlei landen, voor allerlei groepen mensen. De wetenschap is een schimmig gebied; je pakt díe resultaten eruit die aansluiten bij je eigen mening. How to lie with statistics Bij elk wetenschappelijk onderzoek moet vermeld worden wat de tekortkomingen zijn Je kunt nooit weten wat de oorzaak van welk verschijnsel dan ook is. Je concentreren op oorzaak-gevolgrelaties (causaliteit) is daarom onzinnig.

Thuisonderwijs en levensbeschouwing Humanisme komt veel voor bij thuisonderwijs Sektarisme Geen relatie tussen thuisonderwijs en sektarisme aangetoond Thuisonderwijs gaat sektarisme mogelijk tegen Geen zorgen over sekten bij thuisonderwijs Geen zorgen over levensbeschouwing bij thuisonderwijs Alleen in uitzonderlijke gevallen kan levensbeschouwing mis gaan bij thuisonderwijs, maar net zo goed bij schoolonderwijs Ik ken weinig leerstellige thuisonderwijzers Ik zie thuisonderwijsgezinnen met verschillende levensbeschouwingen vriendschappelijk met elkaar omgaan

Informatie en promotie De burger zou geïnformeerd mogen worden over de mogelijkheid tot het geven van thuisonderwijs. 323

Echte promotie van thuisonderwijs niet nodig, want dan komt de zelfselectie van thuisonderwijzers in het geding. Thuisonderwijs moet niet aangemoedigd worden.

Wie betaalt het thuisonderwijs? Thuisonderwijs is betaalbaar De betaler bepaalt het onderwijs? Thuisonderwijzers betalen zelf het onderwijs aan hun kinderen, dus zij mogen er ook zelf de zeggenschap over hebben?

Komt er een groei van het aantal thuisonderwijsgezinnen? Ja Nee Verwacht niet dat door het invoeren van regels op thuisonderwijs ineens meer mensen thuisonderwijs gaan geven Ik verwacht eerder een aanduwende dan een aanzuigende werking bij thuisonderwijs: het gebrek aan passend schoolonderwijs duwt mensen naar thuisonderwijs in plaats van dat het thuisonderwijs zelf mensen aanzuigt. Een jaarlijkse groei van 10-20 procent.

Overig Juridische rompslomp; strijden om te mogen thuisonderwijzen Minder gezinsinkomen doordat niet beide ouders kunnen werken Wordingsideaal: een volkomen rechtvaardig persoon Hoe lang kleuteronderwijs nodig in thuisonderwijs IVIO; voorschreven lesmethodes Middelbaar thuisonderwijs: zelfstandig werken Thuisonderwijs door zendelings- of ontwikkelingswerkers Sluiting Islamitisch College Amsterdam: een aantal ouders zou misschien op thuisonderwijs overgaan voor hun kinderen. Er is een verschil tussen plagen en pesten. Plagen is niet erg, pesten wel. Op basis van negatieve geruchten over scholen de stap naar thuisonderwijs nemen Scholen moeten gedwongen worden om veiligheid te bieden

324

Besluitvorming zou binnen de scholengemeenschap zelf plaats moeten vinden, niet bij een overkoepelend schoolbestuur of bij de overheid. Besluitvorming nodig van de overheid die verantwoordelijkheid bij schoolbesturen legt Leerplicht is een goede zaak Thuiszitters Thuisonderwijs op psychische of lichamelijke gronden De onbekendheid van thuisonderwijs maakt thuisonderwijs onbemind Vooringenomenheid over thuisonderwijs komt zeer veel voor Thuisonderwijs wordt momenteel geregistreerd bij de gemeentelijke basisadministratie Opvoeding en onderwijs zijn in elkaar verweven bij thuisonderwijs

325