<<

Coenraad van Beuningen en Johan correspondentie ten tijde van de Noordse oorlog (1655 -1660)

Doctoraalscriptie Geschiedenis Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht

Februari 2006

Mirte Postma Studentnummer: 00 00426 e-mail: [email protected] begeleider: dr. Guido de Bruin Inhoud

Voorwoord 3

Inleiding 4

Hoofdstuk 1: De Noordse oorlog 8 1.1 Tot de Vrede van Brömsebro (1645) 8 1.2 Zweedse expansie en het Verdrag van Elbing 10 1.3 De eerste Deens -Zweedse oorlog 12 1.4 De tweede oorlog en de Haagse concerten 14 1.5 Na de vrede van Kopenhagen 19

Hoofdstuk 2: en Coenraad van Beuningen 21 2.1 Coenraad van Beuningen 21 2.2 Johan de Witt 23 2.3 Diplomatie in de zeventiende eeuw 26 2.4 Het bronnenmateriaal 29

Hoofdstuk 3: Correspondentie (1656 -1658) 30 3.1 Algemene indruk en eerste maanden 30 3.2 Danzig en Elbing 31 3.3 De eerste Deens -Zweedse oorlog 33 3.4 De aanloop tot de tweede Deens -Zweedse oorlog 35 3.5 Niet -oorlog gerelateerde zaken 36 3.6 Persoonlijke relatie 37

Hoofdstuk 4: Andere ambassadeurs: Nieupoort, Van Slingelandt en Van Dorp 39 4.1 Inleiding 39 4.2 N ieupoort in Engeland 40 4.3 Van Slingelandt en Van Dorp in Pruisen 42 4.4 Correspondenties vergeleken 44

Conclusie 47

Bijlagen 1: Het Oostzeegebied 49 2: Europese machthebbers ten tijde van de Noordse oorlog 50 3: Van Beuningen en De Witt 51

Literatuur 52

2 Voorwoord

In januari 2005 begon ik vol goede moed aan het schrijven van mijn doctoraalscriptie. Ik was net terug uit Denemarken, waar ik vier maanden gestudeerd had en een fantastische tijd gehad had. Mijn scriptie schrijven was het enige wat ik nog moest doen om mijn studie af te ronden. Ik had al een (vaag) plan, en zou dat wel even in een paar maanden gaan doen, die scriptie. Voor de zomer moest het toch zeker af kunnen zijn. Nu, iets mee r dan een jaar later, is het dan toch afgekomen. Ik heb me er toch wat op verkeken. Een scriptie bleek toch meer dan gewoon een groot werkstuk. Het schrijven van je scriptie bleek een soort initiatierite; wie deze worsteling met zichzelf tot een goed einde heeft weten te brengen, mag zich eindelijk tot het rijk der academici rekenen. Een nieuw levensfase breekt aan, je bent ineens echt geen student meer, je bent misschien zelfs wel volwassen. En een worsteling was het zeker. Verschillende malen heb ik er ontzettend doorheen gezeten. Waarom deed ik dit eigenlijk? Ik had het gehad, ik was er klaar mee en ik wilde gewoon niet meer. Maar ermee ophouden was natuurlijk geen optie. Dus toch weer verder geworsteld. Gelukkig waren er de vele opbeurende en begrijpende woorden van vrienden en kennissen die het ook meegemaakt hadden. Het schrijven van een scriptie blijkt voor velen een nogal moeizame hobbel om te nemen. Mijn geploeter bleek voor iedereen maar al te herkenbaar. Gelukkig was daar ook Roald, mijn niet afla tende steun in moeilijke tijden. Die wijselijk zijn mond hield als ik het er echt niet over wilde hebben, en me altijd hielp alles weer rustig op een rijtje te zetten als ik het niet meer zag zitten. Verder wil ik natuurlijk ook Guido, mijn begeleider, be danken voor zijn altijd snelle reacties, adviezen, verbeteringen en geduld.

Mirte februari 2006

3 Inleiding

Het gebied rond de Oostzee met de Scandinavische landen, de Baltische staten, Rusland en Polen, lijkt tegenwoordig niet meer bijzonder belang rijk voor Nederland en de Nederlandse economie. In de zeventiende eeuw was de verbinding met Noord - Europa echter van vitaal belang voor de jonge Republiek. In de loop van de zestiende en zeventiende eeuw had het kleine land zich ontwikkeld tot een economis che macht van betekenis met de Amsterdamse stapelmarkt als bloeiend centrum. Aan de basis van dit opmerkelijke economische succes lag de handel met het Baltische gebied. Vele handelsschepen vertrokken vanuit Hollandse havens in noordoostelijke richting naa r Danzig (Gdansk), Königsberg, Riga, Reval (Tallinn) en Narva. 1 Op de heenweg vervoerden ze zout, haring, wijn, textiel en koloniale waren. Op de terugweg waren de ruimen gevuld met graan (voornamelijk rogge en tarwe), hout en ijzer. 2 Niet alleen zorgde de aanvoer van graan uit het Oostzeegebied voor voldoende brood voor de bevolking tegen een relatief lage prijs, de graanhandel was ook een grote bron van arbeid. Velen vonden werk in het transport en de opslag van het graan, maar ook in de takken van industrie die de graanhandel ondersteunden, zoals de scheepsbouw. 3 Raadpensionaris Johan de Witt introduceerde in 1671 dan ook het begrip ‘moedernegotie’ voor de Baltische graanhandel om aan te geven hoe belangrijk die handel volgens hem was voor de Republiek. 4 Sindsdien is de handel in graan met het Oostzeegebied altijd gezien als de basis van de economie van de Republiek. Dit beeld staat nog steeds overeind ondanks de aanval die de Britse historicus Jonathan Israel in 1989 inzette op deze oude visie. Hij zag ju ist de zogenoemde ‘rich trades’ als voornaamste economische peiler. Niet de handel in graan en andere bulkgoederen als hout, zout en wijn, maar de luxegoederen als textiel, koloniale waren en ijzer zorgden voor de grote inkomsten en de rijkdom van de Repub liek. Zijn nieuwe visie heeft echter weinig navolging gekregen onder historici en het beeld van de Baltische graanhandel als grondslag van de economische bloei van de Republiek in de Gouden Eeuw is nog alomtegenwoordig. 5 Hoewel statistieken uit deze periode schaars en niet altijd even betrouwbaar zijn, en we de precieze omvang van de Baltische graanhandel dus nooit zullen kennen, moet de hoeveelheid verhandeld graan zeer groot geweest zijn. De belangrijkste bron die hier informatie over verschaft, zijn de S onttolregisters. Deze zijn de in de twintigste eeuw in tabelvorm uitgegeven en bevatten alle informatie die door de Denen verzameld werd over de schepen die de Sont passeerden. 6 Alle schepen die van de Oostzee naar de Noordzee wilden varen moesten namelijk door de smalle zeestraten rond Denemarken. De meeste schepen gingen door de Sont ( Øresund); dit water was beter begaanbaar dan de andere doorgangen, de Grote Belt en de Kleine Belt (Store Baelt en Lille Baelt). Beide oevers van de Sont waren in deze tijd in handen van de Deense kroon die zich dan ook het recht toeeigende om er tol te heffen. Bij Elseneur

1 Zie voor de broodnodige oriëntatie op het Oostzeegebied het kaartje in bijlage 1 (pag. 49). 2 J. Thomas Lindblad, ‘Foreign trade of the in the seventeenth century’, in: Karel Davids en Leo Noordgraaf ed., The Dutch economy in the Golden Age ( 1993) 219 - 249, aldaar 233. 3 Milja van Tielhof, The ‘mother of all trades’, the Baltic grain trade in Amsterdam from the late 16 th to the early 19 th century (Leiden 2002) 1. 4 Tielhof, The ‘mother of all trades’, 5. 5 Lindblad, ‘Foreign trade’, 222 -223. 6 N. E. Bang en K. Korst, Tabeller over skibsfart og varetransport gennem Øresund 1497 -1660 (Kopenhagen 1906 -1933); N. E. Bang en K. Korst, Tabeller over skibsfart og varetransport genne m Øresund 1661 -1783 og gennem Store Baelt 1701 -1748 (Kopenhagen 1930 -1953).

4 (Helsing ør), ten noorden van Kopenhagen op Sjaelland bij het smalste punt van de Sont, was een meetpunt ingericht waar alle schepen gecontroleerd werden o p hun vracht en daar vervolgens tol over moesten betalen. De Sonttol tabellen vertellen ons hoeveel schepen Elseneur passeerden, welke nationaliteit ze hadden, wat ze vervoerden en hoeveel zij transporteerden. In de zeventiende eeuw werd meer dan driekwart van alle graan die uit het Baltische gebied kwam uitgevoerd op Nederlandse schepen (in sommige jaren zelfs meer dan 90%). In de eerste helft van de zeventiende eeuw was er een sterke toename van de hoeveelheid graan die werd uitgevoerd. De totale hoeveelh eid graan die werd uitgevoerd in deze periode was meer dan 65.000 last7 per jaar; hiervan werd zo’n 50.000 last vervoerd op Nederlandse schepen. Na 1650 zette een langzame afname in van de omvang van de graanhandel. In de tweede helft van de zeventiende ee uw was de totale hoeveelheid uitgevoerd graan gemiddeld 50.000 last per jaar; het Nederlandse aandeel bleef echter op peil met 45.000 last en daalde dus minder sterk dan de totale hoeveelheid. 8 Een groot deel van de schepen had Amsterdam als eindbestemming . Tenminste driekwart van het Baltische graan kwam zo terecht op de Amsterdamse stapelmarkt. Dit graan kwam terecht bij de Nederlandse bevolking maar werd ook verder verhandeld naar West- en Zuid -Europa. Een deel van de Nederlandse schepen voer ook rechtstreeks van de Oostzee naar Zuid - Europa zonder Amsterdam aan te doen. 9 Binnen de Republiek was Amsterdam absoluut de belangrijkste haven voor de Baltische handel.

Doordat de handel op de Oostzee van groot economisch belang was, werden de betrekkingen met de landen rond de Oostzee ook politiek erg belangrijk. De internationale politieke bondgenootschappen met betrekking tot het Baltische gebied wisselden in de zeventiende eeuw vaak. De belangrijkste spelers waren Denemarken, Zweden, de Republiek, Engeland, Br andenburg, Polen en Rusland en ook Frankrijk had op de achtergrond nog belangen in het Oostzeegebied. In verschillende constellaties probeerden deze landen hun belangen te behartigen en verschillende oorlogen waren het gevolg. Vooral de constante rivalitei t tussen de twee belangrijkste noordelijke machten, Zweden en Denemarken, hield de gemoederen bezig. Beide landen wedijverden met elkaar om de macht over het Oostzeegebied en zagen het water als hun eigen binnenzee. Denemarken was aan het begin van de zeve ntiende eeuw zeer machtig in het Oostzeegebied. Het Deense koninkrijk besloeg niet alleen het huidige Denemarken en Noorwegen maar ook het zuidelijke puntje van het huidige Zweden. De Denen beheersten hierdoor de Sont en verdienden veel geld met de tollen. Na 1645 werd Zweden echter langzaam maar zeker het machtigste land in de regio. Dat uitte zich onder andere in snelle gebiedsuitbreidingen aan de oostelijke oevers van de Oostzee. Zweden zag zich gesteund door Frankrijk dat in de Zweden een interessante bondgenoot tegen de Habsburgers zag. Brandenburg, Rusland en Polen zagen hun gebieden bedreigd door de Zweden, die via Finland en de Baltische staten waren opgetrokken en nu hun zinnen hadden gezet op de verovering van de Duitse en Poolse handelssteden aan de Oostzee. Deze landen waren uiteraard niet blij met de bedreiging en waren er dus vooral op uit om de Zweden terug te dringen. Engeland was vooral afgunstig op de handelssuccessen van de Republiek. De twee landen zaten elkaar al een tijd dwars en beconcu rreerden elkaar op zee en in de handel heftig. Engeland hoopte via steun aan de Zweden toegang tot de

7 Een last is een oude inhoudsmaat. Eén last graan is ongeveer 30 hectoliter (of 3 m 3). Eén last rogge weegt ongeveer 2100 kg, één last tarwe weegt ongeveer 2400 kg. 8 Lindblad, ‘F oreign trade’, 236. 9 Tielhof, The ‘mother of all trades’, 68 -71.

5 Oostzeehandel te krijgen. De Zweden waren er zelf echter ook op uit om op het gebied van de handel te concurreren met de Nederlanders, een ambitie die de Denen nooit hadden.

De Republiek wilde een machtsbalans behouden en zowel Zweden als Denemarken niet te machtig laten worden. De vrije handel was het hoogste goed voor de Nederlanders, het gehele buitenlandse beleid was erop gericht om die te waarborgen. Het liefste wilde de Republiek geen allianties sluiten met andere landen. Men wilde overal buiten staan en niet het risico lopen in oorlogen meegezogen te worden. Oorlog was immers schadelijk voor de handel. Internationale vrede en rust waren daarom de bel angrijkste doelen. Aanvankelijk had de Republiek vooral onenigheid met Denemarken dat tol hief in de Sont. Na 1645 werden de problemen met de Denen grotendeels opgelost en bleek Zweden meer en meer de grootste bedreiging van de vrede in het Oostzeegebied. Vanaf die tijd steunde de Republiek vooral de Denen en probeerde het oprukken van de Zweden in het zuidoosten van het Baltische gebied te stoppen. Hierbij wilde de Republiek echter niet de Fransen, bondgenoot van Zweden, tegen zich in het harnas jagen. Fr ankrijk werd in deze periode steeds sterker en vormde daardoor een steeds grotere bedreiging aan de zuidgrens van de Republiek. Zo’n sterk buurland kon maar beter te vriend gehouden worden. Er was echter onenigheid binnen de Republiek over welke politieke koers precies te varen. De verschillende gewesten hadden tegengestelde belangen en zelfs binnen één gewest konden verschillende steden er een andere mening op na houden. Aan de ene kant waren er de gewesten en steden die niet zoveel direct belang hadden b ij de handel op de Oostzee. De graanhandel was immers geconcentreerd in Amsterdam, de landgewesten hadden hier geen belang in en veel andere Hollandse steden ook niet. Zij hadden het gevoel financieel op te draaien voor de economische belangen van Amsterda m. De militaire interventies in het Oostzeegebied kostten immers veel geld en er waren weinig directe voordelen mee te behalen voor de landgewesten en de steden die niet betrokken waren bij de graanhandel. De landgewesten maakten zich over het algemeen vee l meer zorgen over de problemen met Münster aan de oostgrens en wilden dat de Staten -Generaal zich daarop concentreerde. Aan de andere kant was er de stad Amsterdam die grote belangen had in de Oostzeehandel. Het was van levensbelang voor Amsterdam om het machtsevenwicht in het Baltische gebied te bewaren en zo de vrije handel te waarborgen. Als Zweden of Denemarken te machtig zou worden, zou het bijvoorbeeld hoge tollen kunnen heffen in de Oostzeehavens of de Hollandse schepen zelfs helemaal niet meer toel aten. Dat zou het einde betekenen van de voor Amsterdam zeer winstgevende graanhandel. Zweden moest dus aangepakt worden. De Hollandse raadpensionaris, Johan de Witt, probeerde een compromis te bereiken. Hij zag het meeste in een alliantie met Frankrijk. V olgens hem was de afwezigheid van een sterke bondgenoot gevaarlijk voor de Republiek en was Frankrijk de beste optie aangezien Spanje historisch onmogelijk was als bondgenoot en Engeland een te grote concurrent was. Zweden moest, als bondgenoot van Frankri jk, dus te vriend gehouden worden en de bondgenoten van de Habsburgers, Denemarken, Polen en Brandenburg, moesten juist op afstand gehouden worden. 10

In dit werkstuk wil ik de verwikkelingen rond de Noordse oorlog nader bekijken. De problemen begonnen ro nd 1655 toen de Zweden hun gebied zodanig wisten uit te

10 N. Japikse, Johan de Witt (Amsterdam 1915) 146 -147.

6 breiden dat ze een directe bedreiging vormden voor Danzig, de belangrijkste handelsstad aan de Oostzee, en Denemarken. Dit kon de Republiek niet over haar kant laten gaan, de handelsbelangen werden te zeer bedreigd en ze zag zich genoodzaakt om eerst Danzig en daarna de Denen te verdedigen. Deze inmenging in de Noordse oorlog kwam echter niet zomaar tot stand. Zoals gezegd waren er nogal wat groepen in de Republiek die ingrijpen in het Oostzeegebied he lemaal niet zagen zitten. In dit verband ga ik kijken naar de briefwisseling tussen Johan de Witt en Coenraad van Beuningen. Van Beuningen was een Amsterdamse regent die in 1656 door de Staten - Generaal naar Denemarken werd gestuurd aan het hoofd van een am bassade om de belangen van de Republiek te behartigen. Zijn ideeën over hoe de situatie aan te pakken verschilden nogal van de ideeën van De Witt. Uit later jaren, toen Van Beuningen in 1667 en ’68 als ambassadeur naar Frankrijk werd gestuurd, is bekend da t hij lijnrecht tegenover De Witt stond. 11 Van Beuningen zag niets in een alliantie met Frankrijk. Hij was er juist van overtuigd dat Frankrijk de grootste bedreiging vormde voor de Republiek. Hij wilde met Denemarken en Brandenburg een alliantie vormen tegen Zweden (dat een bondgenootschap met Frankrijk had) om zo de handelsbelangen van de Republiek te beschermen. De correspondentie tussen Johan de Witt en Coenraad van Beuningen uit de jaren van de ambassade naar Denemarken is goed bewaard gebleven aangezi en De Witt van alle brieven afschriften bewaarde. Vanaf het vertrek van Van Beuningen uit in 1656 tot en met zijn terugkomst in 1658 onderhielden ze een uitgebreide briefwisseling. 12 Waren ze het in deze beginjaren al net zo hartgrondig oneens als l ater en hoe gingen ze hiermee om? Hoe was hun persoonlijke relatie en hoe werd deze beïnvloed door onenigheid op politiek gebied? Om de correspondentie van De Witt en Van Beuningen op waarde te kunnen schatten is het ook interessant om de correspondentie te bekijken die De Witt tijdens de Noordse oorlog met ambassadeurs in andere landen voerde. Tegelijk met de ambassade van Van Beuningen naar de Deense koning werd er bijvoorbeeld ook een ambassade naar de Zweedse koning gestuurd en ook in Engeland zat een Nederlandse ambassadeur met wie De Witt correspondeerde. In hoeverre verschilden deze correspondenties? Verstrekte De Witt bijvoorbeeld andere informatie aan de andere ambassadeurs? In het hoofdstuk 1 schets ik eerst kort de gebeurtenissen tijdens de Noordse oorlog van 1655 tot 1660. In het tweede hoofdstuk geef ik zowel voor Van Beuningen als voor De Witt in het kort biografische informatie en vertel ik wat meer over de organisatie van de internationale diplomatie in de zeventiende eeuw en over het bronne nmateriaal dat ik voor deze scriptie gebruikt heb. Het derde hoofdstuk gaat vervolgens over de correspondentie tussen De Witt en Van Beuningen. Het gaat mij hierbij om hun politieke denkbeelden maar ook om hun persoonlijke verhouding. In het vierde hoofdst uk plaats ik de brieven van De Witt en Van Beuningen in perspectief door een vergelijking te maken met de correspondentie van De Witt met de ambassades die tegelijkertijd naar de Zweedse koning en naar de protector in Engeland waren gestuurd.

11 M. A. M. Franken, Coenraad van Beuningen’s politieke en diplomatieke aktiviteiten in de jaren 1667 -1684 (Groningen 1966) 63. 12 Johan de Witt, Brieven van Johan de Witt I, 1650 -1657(1658) bewerkt door Robert Fruin, uitgegeven door G. W. Kernkamp (Amsterdam 1906) 378 -461. Brieven aan Johan de Witt I, 1648 -1660 bewerkt door Robert Fruin, uitgegeven door N. Japikse (Amsterdam 1919) 318 -448.

7 Hoofdstuk 1 De Noordse oorlog

1.1 Tot de Vrede van Brömsebro (1645) Sinds de Middeleeuwen waren er twee belangrijke machten in het Oostzeegebied; de koninkrijken van Denemarken en Zweden. Tussen deze twee bestond al eeuwenlang een grote rivaliteit. Van de veertiend e tot de zestiende eeuw had Denemarken de overhand en deed verwoede pogingen om het gehele Scandinavische gebied onder controle te krijgen. Eind 14 e eeuw slaagde de Deense kroon er bijvoorbeeld in om de Deense, Noorse en Zweedse koninkrijken te verenigen i n de Unie van Kalmar (1397 - 1520) waarin de Denen de overhand hadden. De Zweden werden echter steeds onafhankelijker en werden in de loop van de 16 e eeuw ook steeds sterker. Beide landen hingen in deze tijd de theorie van de mare clausum aan. Deze theorie h ield in dat ook wateren tot het territorium van een vorst konden behoren en dat de betreffende vorst kon bepalen wie hij tot het water toeliet en onder welke voorwaarden. Zowel Denemarken als Zweden wilde in het kader van deze theorie van de Oostzee een bi nnenzee maken om vervolgens alle verkeer en handel te kunnen controleren. In de jaren 1630 liep de spanning op. Zowel Zweden als de Republiek had steeds vaker aanvaringen met Denemarken. De onenigheid tussen de Republiek en Denemarken draaide vooral om d e tollen in de Sont en in Noorwegen. Er was ook een geschil over de walvisvaart rond Spitsbergen. De Denen en Noren wilden aanvankelijk geen anderen toelaten tot de wateren rond Spitsbergen. Dit was voor de Republiek natuurlijk onacceptabel en men eiste ve rschillende malen toegang. De tollen die de Deense kroon hief waren echter het grootste probleem. De Republiek vond deze tollen veel te hoog. De Denen hadden de tollen in de loop van de zeventiende eeuw inderdaad stevig verhoogd. Ze konden dit ook doen aan gezien alle scheepsverkeer tussen de Noordzee en de Oostzee wel door Deens water móest varen en de tol dus wel moest betalen. De irritatie van de Nederlanders over de hoogte van de Sonttol ging zelfs zo ver dat er besprekingen waren met de Zweden over het graven van een kanaal dwars door Zweden om zo de Deense wateren helemaal te omzeilen. De Denen op hun beurt waren geïrriteerd door de massale ontduiking van de tollen door Nederlandse schippers. De schippers deden er werkelijk alles aan om maar zo min moge lijk tol te hoeven betalen. Dat ging van het verbergen van delen van de lading tot het opgeven van een andere nationaliteit (bijvoorbeeld de Zweedse, aangezien de Zweden gratis door de Sont mochten varen). Op zich had de Deense koning, Christiaan IV 13 , begr ip voor enige ontduiking, maar de omvang van de fraude begon in de jaren ’30 wel erg groot te worden. 14 De oplopende spanningen tussen de Republiek en Denemarken dreven de Republiek in de armen van de Zweden. In 1640 sloten de beide landen een traktaat af ter bescherming van de veiligheid en vrijheid van de scheepvaart en koophandel in de Oost- en de Noordzee. Ze beloofden in dit traktaat elkaar te helpen de vrije handel te waarborgen en desnoods gewapend in te grijpen als iemand (lees: Denemarken) de vrije handel bedreigde. 15 De Deense koning was inmiddels bang geworden dat Zweden en de Republiek gezamenlijk een oorlog tegen hem zouden beginnen. Op zijn initiatief kwam het in 1641 dan ook tot onderhandelingen tussen Denemarken en de Republiek

13 Voor een overzicht van wie op welk moment de leiding had in de landen die op de één of andere manier betrokken waren bij de Noordse oorlog zie bijlage 2 op pagina 50. 14 G. W. Kernkamp, De sleutels van de Sont (Den Haag 1890) 19 -24. 15 Ibidem, 24.

8 te Glückstad. C hristiaan IV gaf het één en ander toe en verlaagde de tollen een beetje en de Republiek beloofde te proberen de tolontduiking aan te pakken. De onderhandelingen zorgden zo voor enige ontspanning in de relatie tussen de twee landen. 16 De daarop volgende jare n heerste er daardoor relatieve rust op diplomatiek gebied. In 1643 echter begon men zich in de Republiek net weer te ergeren aan enkele nieuwe maatregelen van de Denen en maakte men zich op om zich opnieuw te beklagen bij de Deense koning, toen de Zweden de Nederlanders voor waren en onverwachts Denemarken binnenvielen in de winter van 1643 - 1644. De Zweden voelden zich bedreigd door de toenadering die ontstaan was tussen Denemarken, Rusland en Polen en zagen de aanval als de beste verdediging. Bovendien was er een mooie kans om aartsvijand Denemarken een slag toe te brengen. De officiële reden die de Zweden aanvoerden voor hun aanval was echter de obstructie van de vrije handel door Denemarken. Ze vroegen de Republiek dan ook om zich bij hen aan te sluit en op basis van het verdrag van 1640. In de Republiek zag men ook wel in dat de Zweden niet vanwege de vrije handel een oorlog tegen Denemarken wilden beginnen. Vooral de stadhouder, Frederik Hendrik, was een fel tegenstander van de oorlog. Christiaan IV w as familie van de Engelse koning Karel I en steunde deze met geld en wapens. Deze hulp was belangrijk voor Frederik Hendrik aangezien zijn zoon Willem zou trouwen met de oudste dochter van Karel I. De steun van Christiaan IV aan Karel I zou natuurlijk stop pen als Denemarken zelf in oorlog kwam. Bovendien kwam het Frederik Hendrik bijzonder goed uit dat de Zweden tegen de keizer vochten in de Dertigjarige Oorlog. Die kon zich dan niet verbinden met de Spanjaarden tegen de Republiek en Frankrijk. De Zweedse g evechten met de keizer zouden natuurlijk stopgezet worden als Zweden een oorlog tegen Denemarken ging voeren. Ondanks de goedkeuring van de oorlog door het volk en de regenten in de verschillende gewesten, verklaarden de Staten -Generaal, op advies van Fred erik Hendrik, dan ook zich niet gebonden te voelen aan het traktaat van 1640, aangezien de Zweden geen overleg gepleegd hadden voor over te gaan tot de aanval. Het traktaat stelde heel duidelijk dat geweld het uiterste middel was en pas ingezet zou worden als gesprekken niets opleverden. De Republiek bood aan tussen Zweden en Denemarken te bemiddelen, en dit aanbod werd in 1644 ook aangenomen. De oorlog verliep ondertussen bijzonder voorspoedig voor de Zweden en de onderhandelingspositie van Denemarken was dan ook niet erg sterk. Bovendien besloot de Republiek dat er wellicht toch wel het een en ander te winnen zou zijn door de Denen onder druk te zetten. In 1645 werd Witte de With met een vloot naar de Sont gestuurd. Hij zorgde ervoor dat er tijdelijk gee n tol werd geëist van de Nederlandse schepen die de Sont wilden passeren. Om dit conflict op te lossen werden er aparte onderhandelingen gevoerd tussen de Republiek en Denemarken. Deze leidden in september 1645 tot het traktaat van Christianopel waarin een compromis bereikt werd op het gebied van de tollen in de Sont en in Noorwegen. In de Republiek werd met teleurstelling gereageerd op het traktaat omdat het velen niet ver genoeg ging. De onderhandelaars hadden niet het onderste uit de kan gehaald en er he erste het gevoel dat er meer in had gezeten. Vooral Holland had meer handelsvoordelen verwacht. Het resultaat stak zeker mager af vergeleken bij de tegelijkertijd gesloten vrede van Brömsebro tussen Zweden en Denemarken. Dit vredesverdrag betekende een zwa re slag voor de Denen. Ze werden verplicht de Zweden vrije doorgang door de Sont te geven (ook de onderdanen uit de nieuw veroverde gebieden) en verder moesten ze een groot aantal gebiedsdelen afstaan in Noorwegen en het zuiden van het huidige Zweden. Ze b ehielden echter, mede dankzij de invloed van de Nederlandse

16 Ibidem , 29 -34.

9 onderhandelaars, de gebieden op de noordoostelijke oever van de Sont en konden dus de economisch belangrijke tol blijven heffen. 17 De rust keerde voor korte tijd terug in het Oostzeegebied. Voor d e houding van de Republiek ten opzichte van Scandinavië betekende 1645 een omslagpunt. Het werd nu duidelijk dat Zweden voortaan een grote bedreiging vormde voor de stabiliteit in de regio. Dit besef maakte een toenadering tot Denemarken gemakkelijker. In 1649 kwam het dan ook tot een nieuw verdrag met Denemarken waarin de Sonttollen afgekocht werden. De schippers hoefden dus voortaan niet meer in Elseneur te betalen. Het totale bedrag dat betaald moest worden aan de Denen viel zo lager uit en het vervelend e oponthoud in Elseneur was verleden tijd. 18 Naast deze economische verdragen werd er in 1649 ook een belangrijk politiek verbond gesloten. Denemarken en de Republiek spraken in een verdedigingsalliantie af de ander in geval van een aanval binnen drie maand en te hulp te schieten met een leger van 4000 man of een evenredig grote zeemacht. 19 Voor de Denen was deze toenadering tot de Republiek erg belangrijk geworden na 1645. Het land had de vriendschap en bescherming van een belangrijke mogendheid nodig nu Zwed en steeds sterker werd en een steeds grotere bedreiging vormde. De defensieve alliantie trad sneller dan verwacht in werking toen in 1652 de Eerste Engelse Oorlog uitbrak tussen de Republiek en Engeland. De twee handelsnaties beconcurreerden elkaar al jar en en in 1652 kwam het na jarenlang oplopende wederzijdse irritatie uiteindelijk tot een oorlog. De Republiek stuurde onmiddellijk gezanten naar Zweden en Denemarken om steun te vragen. Coenraad van Beuningen werd naar Zweden gestuurd maar bereikte daar we inig. De Zweden wilden geen partij kiezen in de oorlog. Nanning Keyzer was wel succesvol in Denemarken. De Denen besloten namelijk in februari 1653 om de Sont af te sluiten voor Engelse schepen door 20 oorlogsschepen te laten kruisen in het Kattegat en Ska gerrak. De Deense vloot mengde zich dus niet direct in de gevechten tussen de Engelsen en de Nederlanders op de Noordzee maar hielp de Republiek wel degelijk. In 1654, na de Vrede van Westminster, verviel de Deense blokkade voor Engelse schepen weer. Sterk er nog: Denemarken werd gedwongen een handelsverdrag te sluiten met Engeland waarin de Engelsen dezelfde rechten en privileges verkregen in de Oostzee als de Republiek. 20

1.2 Zweedse expansie en het Verdrag van Elbing Vanaf 1655 begon Zweden aan een indru kwekkende expansiepolitiek. Wellicht begon de jonge koning Karel X Gustaaf van de Palts (1622 -1660) deze gebiedsuitbreiding omdat hij iets moest doen met zijn werkeloze leger dat binnen de eigen landsgrenzen alleen maar een gevaar vormde. 21 Wellicht vloeide zijn optreden ook voort uit angst omdat hij zich bedreigd voelde door Denemarken en het opkomende Rusland. Toen de oorlogen echter zeer voorspoedig bleken te verlopen, ontwikkelde Zweden al gauw de ambitie om de gehele Oostzeekust te domineren en zelfs de rol van de Nederlanders als belangrijkste handelaren in het gebied over te nemen. 22 Karel X was in 1654 aan de macht gekomen. Hij was jong en ambitieus en hij wilde datgene doen wat zijn recente voorgangers koning Gustaaf Adolf en kanselier Axel Oxenstjern a niet gelukt was: van Zweden de dominerende Oostzeemacht maken. Hij besloot niet rechtstreeks de

17 Ibidem, 44 -45, 48 -49, 189, 194, 220 -227. 18 Ibidem, 252. 19 Nicolaas F. Noordam, De Republiek en de noordse oorlog, 1655 -1660 (Assen 1940) 16. 20 Ibidem, 17. 21 Ibidem, 19. 22 Anja Tjaden, ‘The Dutch in the Baltic, 1544 -1721’, in: Göran Rystad, Klaus -R Böhme en Wilhelm M. Carlgren ed., In quest of trade and security. The Baltic in power politics, 1500 -1990 I, 1500 -1890 (Stockholm 1994) 61 -136, aldaar 87 -89.

10 confrontatie met erfvijand Denemarken aan te gaan, maar een omtrekkende beweging te maken via Polen -Litouwen. Daar lagen ook economisch zeer interessante sted en als Danzig en Elbing. Vooral Danzig was het veroveren meer dan waard aangezien bijna de gehele handel met het Poolse achterland via deze haven gedreven werd. Meer dan de helft van de schepen die in westelijke richting door de Sont voeren had het ruim in Danzig gevuld. 23 Als Zweden deze stad onder controle zou krijgen, zou het interessante tollen kunnen heffen en kunnen bepalen welke handelaren er wel en niet toegang zouden krijgen. Het was de Zweedse ambitie om in plaats van de Hollanders de handel op de Oostzee onder controle te krijgen. Als de Zweden de Hollanders de toegang tot Danzig zouden kunnen ontzeggen, zou dat een zware slag toebrengen aan de overheersende positie van de Republiek in de Oostzeehandel. Dit was dus een interessante kans voor de Zwe den en een grote bedreiging voor de Hollanders. Vooral Amsterdam en de kleinere Noord -Hollandse steden, in het bijzonder de Westfriese steden, maakten zich hier zorgen over. De Zuid -Hollandse steden wilden juist liever niet meegezogen worden in een eventue le oorlog in het Oostzeegebied. Aangezien zij toch geen handel dreven met het gebied en er dus geen belangen hadden, wilden ze er het liefste zo veel mogelijk buiten blijven. Johan de Witt moest, als nieuwe raadpensionaris van Holland, steeds zijn uiterste best doen om alle steden op één lijn te krijgen en compromissen te sluiten om iedereen tevreden te houden. 24 Het optrekken van de Zweden in Polen -Litouwen was dus een zeer zorgwekkende ontwikkeling, zowel voor de landen die bedreigd werden door de Zweedse legers zoals Rusland, Polen -Litouwen, Brandenburg en Denemarken, als voor de Republiek, dat belangen had in de handel. De veldtochten van Karel X verliepen voorspoedig. In 1655 werd zowel Warschau als Krakow zonder al te grote problemen veroverd en de keur vorst van Brandenburg, Frederik Willem I (1620 -1688), werd overgehaald tot een verbond met Zweden. Frederik Willem was als vazal van de Poolse koning in het bezit van Oost-Pruisen, waar ook de belangrijke handelsstad Königsberg in lag. Hij hoopte via een v erbond met Zweden soeverein van Oost-Pruisen te kunnen worden. 25 Bovendien was hij bang onder de voet gelopen te worden door Karel X. Hij wist niet of hij kon rekenen op steun van de Republiek en Denemarken. Want hoewel velen er belang bij hadden om de Zwee dse opmars te stoppen, waren de tegenstanders bijzonder slecht georganiseerd. De Republiek, Denemarken, Brandenburg en Rusland slaagden er in deze periode niet in samen te werken tegen Karel X. De Republiek was intern verdeeld en daardoor niet bijzonder slagvaardig. Bovendien wilde zij Frankrijk te vriend houden en een oorlog met Zweden, een bondgenoot van Frankrijk, daarom vermijden. Denemarken wilde Zweden wel stoppen maar kon dat niet alleen, daarvoor was het op dit moment te zwak. Brandenburg - Pruisen ha d een moeizame relatie met de Republiek. De keurvorst kon wellicht voordeel halen uit een alliantie met de Zweden. De Hollanders vertrouwden Frederik Willem daardoor niet echt. Bovendien was de keurvorst getrouwd met Louise Henriette van Oranje -Nassau, en alleen al daarom behandelden de republikeinse Hollanders hem enigszins gereserveerd. 26 Een alliantie tussen de twee staten was daardoor maar moeizaam tot stand te brengen. Het was echter duidelijk dat de Republiek de bedreiging van Danzig niet over haar kan t kon laten gaan. De handel met deze stad was van vitaal belang voor de economie. Er moest dus gehandeld worden. Er werden in de loop van 1656 twee ambassades naar het Oostzeegebied gestuurd: één naar de Deense koning, Frederik III (1609 -1670), in Kopenhag en, en één naar de Zweedse koning in Polen. De

23 Ibidem, 89. 24 Jonathan Israel, Dutch primacy in world trade, 1585 -1740 (Oxford 1989) 217 -219. 25 Tjaden, ‘The Dutch in the Baltic’, 89 -90. 26 Ibidem, 90.

11 Zweedse ambassade kreeg ook een volmacht mee om met de Poolse koning te overleggen. De ambassades kregen de opdracht om het conflict vreedzaam op te lossen. Er gingen echter ook stemmen op om de vrije handel o p de Oostzee met geweld te verdedigen. Er was binnen de Republiek echter geen meerderheid voor het voeren van een oorlog tegen Zweden. De landgewesten waren al bijzonder ontevreden geweest over het verdrag van 1649. Dat verdrag betekende immers dat voortaa n alle gewesten mee moesten betalen aan de Sonttollen, ook die gewesten die helemaal niet meededen met de handel op de Oostzee. Nu werd hun gevraagd ook nog een kostbare oorlog te voeren om de Zweden terug te dringen. De landgewesten hadden weinig zin voor deze kosten op te draaien. Er werd dus, bij wijze van compromis, besloten alleen een vloot te sturen om Danzig te beschermen. Bij het zien van de Nederlandse vloot trokken de Zweden zich terug en lieten Danzig verder met rust. In september 1656 werd vervo lgens het verdrag van Elbing gesloten tussen de Republiek en Zweden. Daarin werd de neutraliteit van Danzig gewaarborgd en werd de vriendschap tussen Zweden en de Republiek bekrachtigd. Bovendien werd de vrije handel op de Oostzee gegarandeerd. Na het slui ten van het verdrag vertrok de Nederlandse vloot zo gauw mogelijk weer uit de Oostzee om de Zweden niet verder te agiteren. De ratificatie van het verdrag liet vervolgens jaren op zich wachten aangezien er lang gekibbeld werd over de zogenaamde ‘elucidatie s’. Dit waren door Holland gewenste aanpassingen van het verdrag die de verhoging van Zweedse tollen moesten voorkomen. Daarnaast wilde Holland graag dat Danzig in het verdrag opgenomen zou worden en dus ook zou tekenen. 27 Door het aandringen op deze elucid aties duurde het tot 1659 tot het verdrag daadwerkelijk geratificeerd werd.

1.3 De eerste Deens -Zweedse oorlog De Denen voelden zich na de vrede van Brömsebro ontzettend bedreigd. Ze hadden het gevoel omsingeld te worden door de steeds sterkere Zweden. N iet alleen vanuit Zweden maar ook vanuit het oosten en zuiden, waar de Zweden veel gebieden gewonnen hadden, bijvoorbeeld in Pommern en -Verden. Bovendien had Zweden een bondgenootschap gesloten met de Deense zuiderbuur Brandenburg - Pruisen. Daarnaast leek de Republiek niet van plan het tegen de Zweden op te nemen. In het verdrag van Elbing hadden de twee landen elkaar juist betiteld als ‘meest begunstigde natie’ 28 , ondanks de Deens -Nederlandse verdedigingsovereenkomst van 1649. De Denen voelden zich du s hopeloos in het nauw gedreven. Ze waren met slechts één onbetrouwbare bondgenoot overgeleverd aan de Zweden. Nadat de Zweden de oorlog in Polen gewonnen hadden, zouden ze hun aandacht zeker verleggen naar Denemarken. In de loop van 1656 besloot de Deense regering dan ook om niet langer af te wachten, maar het heft in handen te nemen. De Nederlanders werden aangespoord om zich duidelijk bij Denemarken aan te sluiten, de Russen en de Polen werden opgeroepen om toch vooral te blijven strijden tegen de Zweden en de keizer werd aangespoord zich aan te sluiten bij de vijanden van de Zweden. 29 In februari 1657 werd er in Odense vervolgens een standenvergadering belegd. Men was het al gauw eens dat het gevaar van een Zweedse aanval te groot was. Het was zaak om de Zweden aan te vallen vóór de oorlog in Polen beslecht was. Het grootste deel van de Zweedse troepenmacht was dan immers nog aan het vechten in Polen en de verdediging van Zweden was dus niet op volle sterkte. De Rigsråd 30 en de

27 Noordam, De Republiek en de noordse oorlog , 39, 43 -44. 28 Ibidem, 39. 29 Finn Askgaard en Gunnar Olsen, En kamp for livet, svenskekrigene 1657 -60 (Kopenhagen 1958) 13. 30 De Rigsråd bestond uit vert egenwoordigers van de Deense adel en geestelijkheid. De raad was in de 13 e eeuw ontstaan en moest de Deense vorsten van raad voorzien. Daarnaast had de

12 standenvergadering hadden het gevoel geen andere keus te hebben. Dit was het beste moment om toe te slaan. De koning kreeg van de vergadering toestemming een aantal extra belastingen te heffen en hij begon met een grote mobilisatie van het leger en de vloot. In maart 1657 werden de De nen definitief teleurgesteld door de Republiek. Zij kregen toen bericht dat de Republiek alleen defensieve allianties wilde sluiten, en dus niet samen met de Denen een oorlog tegen Zweden wilde beginnen. 31 De Deense voorkeur bleef uitgaan naar samenwerking met de Nederlanders maar men besefte ook wel dat Nederlandse steun er voorlopig niet in zat. Denemarken kon echter niet langer wachten. Het leger kon nu eenmaal niet in het eigen land gehouden worden en moest zo gauw mogelijk ingezet worden. Op 1 juni 165 7 verklaarde Denemarken dan ook de oorlog aan Zweden. Zodra Karel X het bericht van de oorlog kreeg, haastte hij zich door Polen en het Duitse gebied met zijn leger richting Jutland. De Deense vloot bevocht vrij succesvol de Zweedse voor het Deense eiland Møn. De Zweedse vloot werd niet verslagen maar speelde in de rest van deze eerste oorlog geen rol meer. Het zuidelijke Deense leger, dat gelegerd was in de Deense hertogdommen Schleswig en Holstein, begon de oorlog met de verovering van een Zweedse fortifi catie in Bremen -Verden. Toen er echter nieuws kwam dat er een Zweeds leger in aankomst was onder leiding van Karel Gustaaf Wrangel, de beste Zweedse generaal, trok het grootste deel van het Deense leger zich terug tot bij de grens van Jutland en Schleswig. In het recent naar Hollands ontwerp gebouwde fort Frederiksodde (Fredericia) wachtte men samen met Frederik III het Zweedse leger af. De verdediging van Jutland stelde verder niet bijzonder veel voor, en het schiereiland werd dan ook snel ingenomen door d e Zweedse troepen. Het gloednieuwe fort Frederiksodde aan de Kleine Belt vormde de bescherming tegen een aanval op het eiland Funen. Karel X moest het dan ook veroveren voor hij in oostelijke richting de Deense eilanden kon attaqueren. Op 24 oktober 1657 o pende hij de aanval op Frederiksodde. Ondanks het moderne ontwerp en de grote hoeveelheid Deense troepen die zich er verzameld hadden, lukte het Karel X de zwakheden van het fort uit te buiten en de overwinning te behalen. Het fort had zwakheden doordat he t nog niet geheel af was op het moment dat de oorlog uitbrak. Er zat bijvoorbeeld nog geen water in de gracht en zo waren er meer onvolkomenheden. De val van Frederiksodde was doorslaggevend voor het verloop van de oorlog aangezien dit het centrale verdedi gingspunt van het Deense koninkrijk was.32 Ondanks het hoopvolle begin verliep de oorlog dus niet zoals gehoopt. Dit was ook geen wonder aangezien het Deense leger en de Deense vloot zwakker waren dan de Zweedse. De Zweedse vloot was groter en beter bewape nd dan de Deense en daardoor niet geheel te verslaan door de Denen. 33 Het Deense leger was bovendien minder ervaren dan het Zweedse. Vooral de Zweedse officieren waren zeer bedreven in oorlogvoering; velen van hen vochten al sinds de Dertigjarige Oorlog in het Zweedse leger. Ze waren bovendien uiterst loyaal aan de Zweedse vorst. De Deense officieren kwamen deels uit het buitenland en hadden weinig ervaring met oorlogvoering. 34 Bovendien viel er geen militaire hulp te verwachten van buitenaf. Het was dus niet vreemd dat de Zweden in de loop van 1657 de overhand kregen. raad het recht verworven de koning te kiezen. Deze ontwikkelde zich tot een machtig politiek instituut. Na de Noordse oorlog was Denemarken zeer verzwakt door het verlies van gebieden en rondtrekkende Zweedse troepen en dat zorgde ervoor dat koning Frederik III het in 1660 voor elkaar kreeg dat de Rigsråd afgeschaft werd, waarna hij alleenheerser werd. 31 Finn Askgaard, Kampen om Østersøen, et bidrag til nordisk søkrigshistorie på Carl X Gustafs tid 1654 -60 (Kopenhagen 1974) 101. 32 Askgaard, En kamp for livet , 17 -19, 27, 30 -31. 33 Askgaard, Kampen om Østersøen , 161. 34 Palle Lauring, Svenskekrigene og enevoldsma gt, 1648 -1683 (Kopenhagen 1970), 53.

13 Karel X wilde de oorlog nu snel beslechten. In het voorjaar zou de oorlog met Polen en de keizer weer beginnen en voor die tijd wilde hij de zaken in Denemarken afgerond hebben. Dit bracht hem tot het riskante plan om de Deense eilanden te veroveren door een mars over de dichtgevroren wateren van de Grote en Kleine Belt. Na een verbluffende tocht over de dichtgevroren zee kwam Karel X via de eilanden Funen, Langeland, Lolland en Falster terecht op Seeland waar hij in februari 1658 Kopenhagen naderde. De paniek onder de Denen was compleet en de vredesonderhandelingen in Roskilde verliepen dan ook niet al te best voor de Denen. Eind februari werd de vrede ondertekend. Denemarken moest niet alleen a lle gebieden aan de overzijde van de Sont afstaan, maar ook het Oostzee -eiland Bornholm en belangrijke gebieden in Noorwegen. De vrede betekende een grote versterking van de positie van Zweden in het Oostzeegebied. De bezetting van de oostelijke oever van de Sont en het strategisch gelegen eiland Bornholm waren van groot militair belang. 35 Voor de Denen zat er niets anders op dan de Zweden hun zin te geven. Het beste waar ze op dit moment op konden hopen was een bondgenootschap met Zweden. In dat bondgenoots chap zou Denemarken dan duidelijk de ondergeschikte partij zijn, maar dat was nog altijd beter dan volledig onder de voet gelopen te worden. Voor Zweden leek de heerschappij over de Oostzee nu binnen handbereik. Bij de vrede van Roskilde was vastgelegd dat vijandige oorlogsvloten de Sont niet zouden mogen passeren en dat beide landen geen voor elkaar schadelijke allianties zouden sluiten. Beide maatregelen waren natuurlijk vooral tegen de Republiek gericht. Dit was nu de belangrijkste concurrent voor de mac ht in de Oostzee voor Zweden. Waarom schoot de Republiek de Denen niet te hulp? Het buitenlands beleid van de Republiek met betrekking tot Noord -Europa stond al jaren in het teken van het handhaven van een machtsbalans tussen Zweden en Denemarken. Het was dus logisch geweest als er ingegrepen was in deze oorlog. Er waren echter een aantal factoren die er toe leidden dat de Republiek dit niet deed. Zo oefende Cromwell druk uit op de Republiek om zich er niet mee te bemoeien. 36 De vrede van Westminster (1654 ) was nog niet zo oud en had de problemen tussen de Engeland en de Republiek niet opgelost. Er waren nog steeds grote spanningen. Johan de Witt wilde koste wat kost voorkomen dat het tot een nieuwe Engelse oorlog zou komen. Daarnaast gokte De Witt erop dat ook Engeland en Frankrijk het niet zo ver zouden laten komen dat Zweden Denemarken helemaal zou veroveren. De belangen van de twee landen in het Oostzeegebied waren daarvoor volgens hem te groot. Hij wilde het liefste samen met de Engelsen en Fransen bemi ddelen tussen de twee Scandinavische machten. 37 Bovendien kwam de overwinning van de Zweden te snel. Door de tocht over de bevroren Belten van Karel X was Denemarken zo snel onder de voet gelopen en tot een vrede gedwongen dat er nog geen definitief besluit genomen was in de Republiek. Het Nederlandse systeem blonk nu eenmaal niet uit door zijn snelle politieke besluitvorming. Men was er gewoon nog niet helemaal uit hoe te reageren toen de Zweden al gewonnen bleken te hebben. 38 Met zo’n snelle overwinning was in de Republiek geen rekening gehouden.

1.4 De tweede oorlog en de Haagse concerten Ondanks de onderdanige houding van de Denen tijdens en na de vrede van Roskilde, kwam het in 1658 toch tot een tweede Deens -Zweedse oorlog. Karel X was bang dat Denemark en, Polen, Brandenburg en de keizer samen tegen hem op zouden trekken.

35 Askgaard, En kamp for livet , 38, 60 -62. 36 Tjaden, ‘The Dutch in the Baltic’, 94 -95. 37 Herbert H. Rowen, John de Witt, Grand of Holland, 1625 -1672 (Princeton 1978) 318. 38 Japikse, Johan de Witt , 145.

14 Liever wilde hij korte metten maken met Denemarken vóór dat zou gebeuren. In augustus 1658 liet hij zijn leger dan ook aan land zetten in Seeland nabij Kors ør. De bedoeling was in zeer korte tijd Kopenhagen en daarmee heel Denemarken aan zich te onderwerpen. Er was deze keer echter geen sprake van paniek en verlamming van de verdediging en Kopenhagen was vastberaden tot het einde toe te strijden. De Denen moesten ook wel; hun onafhankeli jkheid stond op het spel. Frederik III weigerde te vluchten en verklaarde tot het bittere eind te zullen strijden in zijn Kopenhagen. 39 De sfeer in Denemarken was dus totaal anders dan tijdens de veldtochten van Karel X enkele maanden eerder. Dat gooide roet in het eten voor de Zweedse koning want een bestorming van de stad zag hij niet zitten. Een beleg waardoor de stad uitgehongerd zou worden leek een betere optie. Dat kon echter weken tot maanden duren, dus een snelle verovering van Denemarken zat er niet meer in. Dit zou de bondgenoten van Denemarken de kans geven om het land te hulp te schieten. Het voordeel voor de Zweden was wel dat de zomer op zijn eind liep, maar Kopenhagen de oogst nog niet binnen had. Er was dus niet veel voedsel in de stad en dat zou het moeilijker maken om een lang beleg te kunnen weerstaan. Er was echter wel een lichtpuntje voor de Denen; de landing van de Zweedse troepen op Seeland had inderdaad de bondgenoten van Denemarken gealarmeerd en er was hulp onderweg. De Staten -Genera al besloten niet langer werkeloos toe te zien en de Denen te hulp te schieten. In de loop van 1658 was men in de Republiek steeds meer anti -Zweeds geworden. De Zweden weigerden nog immer om de elucidaties van Elbing goed te keuren en Holland en Van Beuning en deden bovendien hun uiterste best om iedereen ervan te overtuigen dat een overwinning van Zweden op Denemarken funest zou zijn voor de vrije handel en scheepvaart. 40 Nu de Zweden de Denen helemaal dreigden te overmeesteren en de Engelsen en de Fransen ni et genegen leken er iets aan te doen, moest er wel ingegrepen worden. Uiteraard waren er nog steeds genoeg geledingen in de Republiek die tegen steun aan de Denen waren. Ook binnen Holland waren er nog genoeg steden tegen de hulp. De Witts eigen lag bijvoorbeeld lange tijd dwars en ook Alkmaar was tegen. De landgewesten Gelderland, Utrecht en Overijssel eisten bovendien dat Holland de oorlog uit eigen zak zou betalen aangezien het vooral de bescherming van de Hollandse handelsbelangen betrof. 41 Voorlopig waren de krachten die vóór ingrijpen in de oorlog waren echter sterker. In oktober 1658 werden Jacob van Wassenaer Obdam, Witte de With en Pieter Florisz met een vloot naar de Sont gestuurd om orde op zaken te stellen. Het uitrusten van de vloot ha d enkele maanden gekost door allerlei tegenslagen en vooral doordat verschillende gewesten langzaam waren met het betalen van de toegezegde provinciale subsidies voor het zeewezen. Nu was de vloot echter compleet en kon vertrekken. De instructie was om Kopenhagen en het bij Elseneur gelegen fort Kronborg te ontzetten en eventueel de Zweedse vloot met geweld van zich af te houden. Daarnaast was Obdams taak natuurlijk om de Nederlandse scheepvaart in de Sont te beschermen, ook als Kronborg en Kopenhagen al ge vallen bleken te zijn tegen de tijd dat hij in het noorden aan zou komen. 42 Toen hij daar aankwam was Kronborg inderdaad al door Karel X veroverd maar Kopenhagen hield nog stand. De Zweedse vloot hield zich eveneens op in de Sont en was zelfs groter en zwaa rder bewapend dan de Nederlandse. Op 29 oktober kwam het tot een heftige zeeslag. De Nederlandse vloot leed daarbij zware verliezen maar wist door de stroming en de wind toch voorbij de Zweden te raken. Uiteindelijk trokken de Zweden zich terug en wist Obd am de

39 Askga ard, En kamp for livet , 72. 40 Noordam, De Republiek en de noordse oorlog , 62 -63. 41 Noordam, De Republiek en de noordse oorlog , 67, 154 -55. 42 Askgaard, En kamp for livet , 87 -88.

15 troepen van Eustachius Puchler aan wal te zetten. Zij moesten de verdediging van Kopenhagen versterken en werden door de Denen dan ook bijzonder enthousiast onthaald. Kopenhagen was voorlopig gered. Ondertussen waren keizerlijke, Poolse en Brandenbu rgse troepen onderweg naar Kopenhagen vanuit Schleswig. De enige kans die Karel X nu nog had om de oorlog te winnen was een snelle bestorming van Kopenhagen. De maanden daarop waren er voorbereidingen in beide kampen en pas in februari 1659 kwam het dan ei ndelijk tot de aanval. Deze werd echter een fiasco. De stad bleek onmogelijk te nemen. De Zweden leden zware verliezen en slaagden er niet in binnen te dringen. Het beleg van Kopenhagen was hiermee voorbij. 43 Ondertussen was ook een Engelse vloot onder admi raal Edward Montagu op weg naar de Oostzee. Volgens de Engelsen gebeurde dit om de vredesonderhandelingen te ondersteunen, maar De Witt vertrouwde de operatie voor geen cent. 44 Wellicht zouden de Engelsen hun bondgenoot Zweden helpen toch de oorlog te winne n. De weg was inmiddels wel vrij voor de door Johan de Witt zo gewenste vredesonderhandelingen, die dan ook in Den Haag plaatsvonden. De drie zogenaamde Haagse concerten begonnen in mei 1659 en leidden na allerlei onderbrekingen uiteindelijk tot de vrede v an Kopenhagen in mei 1660. Ondertussen ging de oorlog in Denemarken gewoon door. De Zweden hadden in het voorjaar van 1659 een aantal kleine eilanden ten zuiden van Seeland veroverd en de Poolse, Brandenburgse en keizerlijke troepen hadden Jutland onder co ntrole. In Den Haag begonnen de besprekingen tussen de Republiek, Frankrijk en Engeland. Deze drie landen wilden graag vrede in Scandinavië. De Republiek was, zoals gezegd, vooral gebaat bij rust en vrede vanwege de grote handelsbelangen. Zij wilde bovendi en voorkomen dan Denemarken of Zweden te sterk werd en zijn wil op kon leggen in het Oostzeegebied. De Fransen zagen de twee Scandinavische staten vooral als bondgenoten tegen de Habsburgers. Ze hadden daarom liever niet dat de twee landen onderling ruzie maakten. Dit verzwakte hun positie ten opzichte van de keizer. Zweden was van de twee landen de belangrijkste bondgenoot. De Fransen zagen Denemarken het liefst als kleine neutrale staat. Frankrijk had echter geen behoefte vanwege bondgenoot Zweden in een oorlog verzeild te raken. Door het bondgenootschap was het land eigenlijk verplicht om Zweden te hulp te schieten, maar erg veel zin had men hier in Frankrijk niet in. Vrede was voor Frankrijk zeer gewenst. Handelsbelangen had het nauwelijks in het Oostze egebied; daar was het de Fransen dus ook niet om te doen. 45 Engeland nam juist wel deel aan de handel op de Oostzee, zij het met een veel kleiner aandeel dan de Hollanders. Het wilde dit aandeel graag uitbreiden en vrede was daarvoor noodzakelijk. Het wilde bij de vrede dezelfde tolvoordelen verkrijgen in de Sont als de Zweden en de Nederlanders. De Engelsen hadden daarnaast een vriendschappelijke verhouding met de Zweden, maar zagen de Zweden ook als concurrenten op handelsgebied. Zij zagen er niet veel in om zich in een oorlog te storten aan Zweedse zijde. Vrede was dus ook voor hen de beste oplossing. Om hun gezamenlijk belang te onderstrepen en samenwerking te garanderen sloten Engeland en Frankrijk al in januari 1659 een garantietraktaat. Vijanden van de Engelse vloot in de Sont zouden ook vijanden van Frankrijk zijn. 46 Engeland en Frankrijk, die de Zweden steunden, stonden tijdens het Haagse concert dus samen tegenover de Republiek, die aan Deense zijde stond. De Franse gezant De Thou en de Engelse gezant Downing maakten, om tot een oplossing van het Noordse conflict te komen, in Den Haag afspraken met de

43 Ibidem, 95, 105. 44 Rowen, John de Witt , 323. 45 Noordam, De Republiek en de no ordse oorlog , 104 -105. 46 Askgaard, En kamp for livet , 112.

16 Nederlandse delegatie onder leiding van De Witt. Op 21 mei 1659 leidde dit tot de ondertekening van een overeenkomst waarin de drie landen afspraken de t wee Scandinavische machten tot een vrede te dwingen. Er zou hun een compromis voorgelegd worden en dit hadden ze te accepteren. Als ze dit weigerden, zouden de Republiek, Engeland en Frankrijk gezamenlijk met geweld ingrijpen. Vooral Downing had lang dwars gelegen voor het tot deze beslissing kwam. Sinds in september 1658 gestorven was, was Engeland een besluiteloze en daardoor onzekere factor geworden. 47 Niemand wist welke richting de ontwikkelingen in Engeland op zouden gaan. Dit maakte buit enlands beleid lastig voor de Engelsen zelf maar ook voor de andere Europese mogendheden. De Engelsen probeerden bovendien tegelijkertijd te onderhandelen met de Zweden om te zien of ze bij hen gunstiger voorwaarden konden bedingen. Dat lukte kennelijk nie t want op 21 mei kwam het tot een overeenkomst in Den Haag. Als basis voor de vrede die aangeboden werd aan Zweden en Denemarken fungeerde de vrede van Roskilde (uiteraard zonder het derde artikel waarin stond dat buitenlandse vloten geweerd zouden worden uit de Sont). Verder zou Zweden geen tol mogen heffen in de Sont en zou Denemarken de tollen niet mogen verhogen. Tenslotte zou het verdrag van Elbing, inclusief de elucidaties, eindelijk in werking moeten treden. 48 Afgesproken werd verder dat, om vredesond erhandelingen mogelijk te maken, de Engelse en Nederlandse vloten in de Sont zich gedurende drie weken neutraal zouden opstellen. Wel zonden de Staten -Generaal voor de zekerheid een extra vloot naar het noorden onder leiding van . Zowel E ngeland als Frankrijk voelde zich eigenlijk wat ongemakkelijk bij het idee dat deze vrede opgedrongen zou worden aan de twee Scandinavische landen. Dit zou geen bemiddeling meer zijn, maar actieve interventie. Twee soevereine staten tot een vrede verplicht en zonder hen hier zelfs in te kennen ging de Engelsen en Fransen kennelijk te ver. 49 Het mag niet verbazen dat zowel Denemarken als Zweden er net zo over dachten. Ze vonden het absurd dat hun de wet voorgeschreven werd en ze wilden de vrede dan ook niet ac cepteren. Ondertussen aarzelde Engeland het concert te ratificeren en even leek het helemaal mis te gaan met de mooie plannen van De Witt. Op 7 mei 1659 legde Richard Cromwell echter zijn functie als Lord Protector neer en werd de situatie in Engeland zeer onzeker. De scherpe koers die Engeland had gevaren werd daardoor afgezwakt omdat Engeland vanwege de interne onrust geen oorlog met de Republiek wilde riskeren. Op 14 juli 1659 kwam daardoor het tweede Haagse concert tussen Engeland en de Republiek tot stand. Daarbij werd het eerste concert bevestigd en werd bovendien Denemarken de teruggave van het aan Zweden afgestane Trondheim beloofd. Deze afspraken bleken niet afdoende, want op 25 juli kwam het tot het derde Haagse concert, wederom tussen Engeland en de Republiek. Hierin werd hardere taal gesproken tot de twee Scandinavische koningen. Als ze niet gauw tot een vrede kwamen zouden ze met geweld door de vloten van Engeland en de Republiek daartoe gedwongen worden. Frankrijk was een voorstander van het twe ede en derde concert maar was er niet in opgenomen, aangezien het geen vloot in het noorden had. Bovendien wilde het op dit moment niet teveel druk op Zweden leggen aangezien het zijn bondgenoot wellicht weldra nodig zou hebben door de oplopende spanningen tussen Frankrijk en de keizer. Na het tweede en derde concert was Denemarken bereid zich neer te leggen bij de vredesvoorwaarden. De Deense koning zag ook wel in dat dit de beste vrede was waar hij op kon hopen. Karel X was bijzonder ontevreden over de ga ng van zaken en wilde absoluut niet ingaan op het voorstel. Nu de Engelsen hun steun echter meer en meer introkken waren de

47 Tjaden, ‘The Dutch in the Baltic’, 95. 48 Noordam, De Republiek en de noordse oorlog , 118 -122. 49 Japikse, Johan de Witt , 152 -153.

17 mogelijkheden voor de Zweden beperkt. Ze stonden er nu eenmaal niet sterk voor. Het lag echter niet in de aard van Karel X om zich z omaar neer te leggen bij de vrede zonder weerstand te bieden. Tegen het einde van augustus 1659 werd de Engelse vloot teruggetrokken uit de Sont; de vloot kon thuis beter gebruikt worden. De Republiek had ondertussen schoon genoeg van de tegenwerking van d e Zweden. De situatie zag er niet goed uit voor Karel X. 50 In oktober werd besloten om Funen te heroveren op de Zweedse troepen om een doorbraak te forceren. Dit moest gebeuren door een gezamenlijke operatie van de vloot van De Ruyter, een Deens leger en de gecombineerde Poolse, Brandenbrugse en keizerlijke troepen die nog steeds in Jutland gelegerd waren. De Ruyter zou het Deense leger aan de oostzijde van het eiland aan land zetten en tegelijkertijd zouden de geallieerde troepen vanaf de westkant de aanval inzetten. Op 1 november begon de aanval en hoewel de geallieerde troepen van twee kanten kwamen en hulp vanaf zee hadden, kostte het twee weken om de Zweedse troepen op Funen door de slag bij Nyborg tot overgave te dwingen. Het was een grote opsteker voor de Denen dat ze eindelijk weer eens een slag van de Zweden wonnen. 51 Karel X moest nu toegeven. Allereerst ratificeerde hij eindelijk het traktaat van Elbing, inclusief de elucidaties. Bovendien was hij onder bepaalde voorwaarden bereid de vredesbepalingen van de Haagse concerten te accepteren. Deze keer lag echter Frederik III dwars. Na de overwinning op de Zweden op Funen was zijn zelfvertrouwen gesterkt en had hij het gevoel dat er wel meer uit de onderhandelingen te halen viel. Hij werd hierin gesteund door Amsterdam, dat gedurende de hele Noordse oorlog al zeer pro -Deens was geweest. Er waren na de slag bij Nyborg onmiddellijk plannen door Frederik III en Amsterdam gesmeed om door te zetten en ook Seeland te bevrijden van de Zweden. De Ruyter zette de D eense en geallieerde troepen echter niet over. Met het oog op de vredesonderhandelingen moest men de positie van Denemarken niet te sterk maken. Bovendien was de vloot van De Ruyter niet meer in al te beste staat. 52 Karel X smeedde ondertussen ook nieuwe pl annen. De oorlog in Denemarken verliep niet voorspoedig, maar in Noorwegen viel wellicht nog het één en ander te winnen. De inval van de Zweedse legers in Noorwegen was echter in februari 1660 nog maar net begonnen toen Karel X, 37 jaar oud, plotseling sti erf in Göteborg, waarschijnlijk aan een longontsteking. Aangezien de enige zoon van Karel X vier jaar oud was nam de moeder van het jongetje, koningin Hedvig Eleonora, samen met de Riksråd de regering waar. Deze nieuwe regering was natuurlijk niet voorbere id op haar taak en wilde zo snel mogelijk vrede. 53 Frankrijk maakte hierop duidelijk aan de andere Europese mogendheden dat het Zweden zou beschermen als andere staten van de gelegenheid gebruik zouden proberen te maken om het land gebied afhandig te maken. In mei 1660 kwam het onder druk van Frankrijk tot de vrede van Oliva tussen Zweden, Polen, Brandenburg en de keizer. Zweden en Polen waren beide oorlogsmoe maar de onderhandelingen duurden toch nog enkele maanden. Uiteindelijk behield Zweden Lijfland en Voor-Pommeren en verkreeg Brandenburg de soevereiniteit over Pruisen. Polen behield de rest van zijn grondgebied. Denemarken was nu zijn bondgenoten kwijt en zijn voornaamste geldschieter, de Staten -Generaal, drongen aan op vrede met Zweden. De onderhandel ingen werden in maart 1660 hervat en op 5 juni werd de vrede van Kopenhagen getekend. De Denen en de Zweden konden de oorlog niet meer volhouden en de overige Europese machten hadden hun belang bij oorlog verloren en wilden alleen maar vrede. De vrede van Roskilde werd de basis voor het

50 Askgaard, En kamp for livet , 114 -120. 51 Ibidem, 125 -26, 130 -31. 52 Noordam, De Republiek en de noordse oorlog , 205. 53 Lauring, Svenskekrigene og enevoldsmagt , 124.

18 nieuwe vredesverdrag. Zweden behield dus het gebied op de oostelijke oever van de Sont, maar gaf Trondheim en Bornholm terug aan de Denen. Het derde artikel van het vredesverdrag van Roskilde, waarin stond dat buitenlandse s chepen geweerd zouden worden uit de Sont, verdween uiteraard.

1.5 Na de vrede van Kopenhagen De Noordse oorlog betekende het definitieve einde van Denemarken als grote mogendheid. Het land was volledig verwoest door de vele legers die jarenlang op het grondgebied huis hadden gehouden. Zowel de Zweedse als de geallieerde troepen hadden het land volkomen uitgeput. Het land was bovendien zeer verarmd en de staatskas was nagenoeg leeg. Onmiddellijk na de vrede overheerste de opluchting dat de oorlog voorbij w as, maar zeer snel nam de onvrede toe. De Denen konden zich niet vinden in de vrede van Kopenhagen en bleven nog jarenlang hoop koesteren op wraak en terugverovering van de aan Zweden verloren gebieden. Was er direct na de vrede nog veel waardering voor he t Nederlandse optreden in de oorlog, na enkele jaren kreeg de Republiek van de Denen de schuld van de situatie waar het land zich in bevond. De nadelige vrede van Kopenhagen was immers onder druk van de Nederlanders tot stand gekomen. 54 Na 1660 was er veel onenigheid tussen Denemarken en de Republiek over geld. De Republiek wilde terugbetaling van de leningen die tijdens de Noordse oorlog verstrekt waren. De Denen wilden op hun beurt dat de Republiek zich hield aan de afspraken die gemaakt waren over subsidi es aan Denemarken. Zweden was in verwarring na de plotselinge dood van Karel X. De plannen om van de Oostzee een binnenzee te maken werden echter allerminst vergeten. Hoewel er de eerste jaren relatieve rust was tussen Denemarken en Zweden, moest het wel t ot een nieuwe oorlog komen. De Zweden wilden immers nog steeds Denemarken veroveren, of in elk geval ondergeschikt maken, en de Denen wilden hun aan Zweden verloren grondgebied terugveroveren. Dat betekende niet dat er geen tijdelijke toenadering was tussen de twee landen. Er was zelfs enige tijd sprake van het toetreden van Denemarken tot de Triple Alliantie die in 1668 gesloten werd tussen de Republiek, Engeland en Zweden. Tussen de Republiek en Zweden kwam het tussen 1660 en 1675 ook verschillende malen tot toenadering en verwijdering. De Noordse oorlog was voor de Republiek een diplomatiek hoogtepunt. Nooit was haar macht in het Oostzeegebied groter. Het lukte de Nederlanders door hun dominantie op zee om de Zweden en Denen een voor de Republiek zeer gu nstige vrede op te leggen. Welke van de twee rivaliserende visies op de buitenlandse politiek had nu ‘gewonnen’? Die van De Witt of die van Van Beuningen? De Witt heeft het meeste zijn zin gekregen. Zijn Noordse politiek, die erop gericht was de Denen en Zweden in evenwicht te houden om de vrije handel op de Oostzee te garanderen, was geslaagd. Het verdrag van Elbing was inclusief de elucidaties geratificeerd en de Sonttollen mochten niet meer verhoogd worden. Bovendien was er rust op de Oostzee. Maar ook V an Beuningen mocht niet ontevreden zijn. Hij was sinds zijn ambassade in Zweden zeer anti -Zweeds geworden. De Zweedse dreiging waar hij zo bang voor was, was na de oorlog grotendeels weggenomen. De Nederlanders hadden geprobeerd zich militair zo veel mogel ijk buiten de oorlog te houden, en ze namen hiermee het risico dat Zweden Denemarken volledig onder de voet zou lopen. Uiteindelijk greep men echter toch in. De Zweden waren daardoor toch voorlopig onschadelijk gemaakt. Van Beuningen had weliswaar liever e en grote oorlog gevoerd tegen de Zweden, maar zijn doel, de bescherming van de Oostzeehandel, was wel bereikt. De positie van de

54 Joan Römelingh, De diplomatieke betrekkingen van de Republiek met Denemarken en Zweden, 1660 -1675 (Amsterdam 1969) 64.

19 Nederlandse kooplieden op de Oostzee was voorlopig veilig gesteld. De Republiek had echter een hoge prijs moeten betalen voor d e vrede. De steun aan de Denen had veel geld gekost en de handel had geleden door de oorlog. Bovendien kreeg de Republiek niet de kans optimaal te profiteren van de nieuwe, gunstige omstandigheden door de buitenlandse moeilijkheden die alweer voor de deur stonden. De Republiek stond in de jaren na 1660 van alle kanten onder druk. Er waren veel gevaren en de internationale politieke allianties wisselden snel. De eerste jaren na 1660 stonden in het teken van de onenigheid met de Engelsen. In 1665 leidden de conflicten tot de Tweede Engelse Oorlog. Na 1667 werd Frankrijk het grootste gevaar voor de Republiek. Het waren internationaal moeilijke tijden voor de Nederlanders aangezien er veel vijanden waren en weinig betrouwbare bondgenoten. Dit leidde in 1672 to t een gecombineerde aanval van Frankrijk, Engeland, Münster en Keulen. De centrale positie die de Republiek even had ingenomen in Europa was voorbij.

20 Hoofdstuk 2 Coenraad van Beuningen en Johan de Witt 55

2.1 Coenraad van Beuningen De Amsterdamse politicu s Coenraad van Beuningen (1622 -1693) mag dan in zijn tijd een belangrijk man geweest zijn in de Republiek, tegenwoordig is hij niet meer erg bekend. Ik zal daarom in het kort vertellen wie Van Beuningen eigenlijk was, wat zijn positie was in de Republiek e n wat er bekend is over zijn relatie met Johan de Witt. Van Beuningen werd geboren rond 1622 in een familie van kooplui en regenten. Zijn grootvader, Geurt Dirksz. van Beuningen, was zuivelkoper in Amsterdam en hij was tevens de eerste in de familie die op politiek gebied carrière maakte. In 1627 werd hij zelfs burgemeester. De vader van Coenraad, Dirk Geurtsz. van Beuningen, was minder actief op politiek gebied maar een gerespecteerd lid van de Amsterdamse burgerij en een succesvol koopman. Coenraad werd in het gezin van Dirk Geurtsz. en Catharina Burgh als tweede van zes kinderen geboren en waarschijnlijk remonstrants gedoopt. Van zijn jeugd is weinig bekend. Van zijn zestiende tot zijn twintigste studeerde hij letteren en rechten aan de Leidse Academie. Hij was daarnaast zeer geïnteresseerd in wijsbegeerte en theologie. Hij sloot zich aan bij de kring van de Rijnsburger Collegianten .56 Dit waren protestanten die elkaar troffen op zogenaamde 'colleges', waar men zonder tussenkomst van predikanten in alle v rijheid van gedachten kon wisselen over het geloof, de theologie en de filosofie. Hierin lag de ware passie van Van Beuningen. Een teruggetrokken, ascetisch leven was zijn ideaal. Zijn familie en zijn drang tot (politieke) activiteit zorgden er echter voor dat het anders liep in zijn leven. 57 Er waren regelmatig jaren waarin Van Beuningen zich onttrok aan het publieke leven en ambteloos was, maar lang duurden deze periodes nooit. In 1642 werd de jonge Van Beuningen naar Parijs gestuurd om te gaan werken als secretaris van Hugo de Groot. Al kort daarna werd hij dankzij zijn oom Albert Burgh, die burgemeester van Amsterdam was, benoemd tot secretaris van Amsterdam. In 1649 nam hij ontslag uit deze functie en leefde enige tijd als ambteloos burger. In 1650 bezo rgde zijn familie hem echter alweer een nieuw baantje. Hij werd pensionaris van Amsterdam. Het ambt van pensionaris was in deze tijd zeer belangrijk. Als pensionaris was Van Beuningen bijvoorbeeld woordvoerder van de Amsterdamse deputatie naar de Staten va n Holland. Hier kwam hij in contact met Johan de Witt, die in deze tijd pensionaris van Dordrecht was.58 Twee jaar later werd hij door de Staten - Generaal gevraagd voor een ambassade naar Zweden. Hij was uitgekozen om zijn persoonlijke kwaliteiten, aangezien hij intelligent was en veel kennis had op het gebied van de filosofie en de letteren. Dit moest wel indruk maken op Christina van Zweden. De taak van Van Beuningen, om Christina over te halen de Republiek te hulp te schieten in de Eerste Engelse Oorlog, w as moeilijk. De Zweden waren de Republiek in die tijd niet meer positief gezind. Van Beuningen zag tijdens deze ambassade voor het eerst dat Zweden een groot gevaar vormde voor de Republiek. Hij voelde van zeer dichtbij de vijandigheid die er heerste in Zw eden ten opzichte van de Republiek. Hij was er meteen van overtuigd dat Zweden een veel groter gevaar vormde voor de Republiek dan Denemarken. 59

55 Zie voor afbeeldingen van beide staatslieden bijlage 3 op pagina 51. 56 Cornelia Wilhelmine Roldanus, Coenraad van Beuningen, staatsman en libertijn (’s - Gravenhage 1931) 1 -4. 57 Franken, Coenraad van Beuningen’s politieke en diplomatieke activiteiten , 45. 58 Ibidem , 46. 59 Roldanus, Coenraad van Beuningen , 8-9.

21 In 1654, na de vrede van Westminster, keerde Van Beuningen terug naar de Republiek. Al in het najaar werd hij u itgezonden op zijn tweede ambassade. Hij werd gevraagd te bemiddelen tussen de nieuwe koning van Zweden en de stad Bremen. De Zweden hadden allerlei gebieden veroverd in het noorden van het Duitse Rijk en hadden nu hun zinnen gezet op de vrije stad Bremen. In de Republiek gingen stemmen op om de stad te hulp te schieten. Holland was echter tegen ingrijpen. De positie van de Nederlandse ambassadeurs was daardoor niet erg sterk. Ze hadden immers geen pressiemiddel tegen de Zweden. Het verdrag van dat ui teindelijk gesloten werd, was niet erg gunstig voor Bremen. De vrijheid van de stad werd gegarandeerd, maar zij moest Karel X huldigen, grondgebied aan de Zweden afstaan en een deel van de kosten van het wegvoeren van de Zweedse troepen betalen. 60 In 1655 begon de oorlog tussen Zweden en Polen en belegerden de Zweden Danzig. Wederom werd een beroep gedaan op Van Beuningen. Er werden twee ambassades voorbereid; één naar Zweden en één naar Denemarken. Van Beuningen werd aanvankelijk gevraagd weer naar Zweden te gaan, maar dit weigerde hij pertinent. Hij was inmiddels zo anti -Zweeds geworden dat hij een nieuwe ambassade naar het land niet zag zitten. Het verzoek om de ambassade naar Denemarken te leiden nam hij wel aan. Van 1656 tot 1658 onderhield hij de commu nicatie met de Deense regering. 61 In deze tijd kwam voor het eerst heel duidelijk het verschil in politieke opvattingen tussen Van Beuningen en De Witt aan het licht. Van Beuningen deed in Denemarken zijn uiterste best om De Witt ervan te overtuigen dat de Republiek, samen met Denemarken, de keizer, Brandenburg en Polen, krachtig op moest treden tegen de Zweden. Bovendien zag hij Frankrijk als het grootste internationale gevaar voor de Republiek. De Witt wilde juist Frankrijk te vriend houden en om dit te be reiken de Habsburgers en hun bondgenoten op afstand houden. Na de Noordse oorlog legde Van Beuningen zijn pensionarisambt neer en werd in de vroedschap van Amsterdam gekozen. In 1660 werd Van Beuningen weer naar het buitenland gestuurd. Ditmaal werd hij n aar Frankrijk gezonden om de Fransen te bewegen hun protectionistische maatregelen op te heffen en een defensieve alliantie te sluiten. Aanvankelijk leken de Fransen weinig genegen toe te geven maar uiteindelijk kwam er toch een aantal Franse concessies op economisch gebied en kon Van Beuningen in 1662 tevreden naar de Republiek terugkeren. In de jaren die volgden was Van Beuningen een belangrijk man in de Republiek. Hij verbleef geregeld voor een ambassade in het buitenland. In 1665 werd hij bijvoorbeeld w eer naar Frankrijk gestuurd, in 1672 naar de Spaanse Nederlanden en in 1670, ‘74 en ‘80 naar Engeland. De jaren ‘60 stonden vooral in het teken van de groeiende anti -Franse gezindheid van Van Beuningen. Hoe langer hij aan het Franse hof verbleef, hoe meer hij besefte hoe gevaarlijk de Fransen voor de Republiek zouden worden. Hij stond in zijn anti -Franse standpunt tegenover De Witt, die juist probeerde de vrede met Frankrijk te bewaren. Historicus Franken noemt de relatie tussen De Witt en Van Beuningen in deze tijd “eigenaardig” omdat Van Beuningen zich absoluut niet gedroeg als een diplomaat die de orders van zijn regering uitvoerde. Hij deed precies wat hij zelf wilde en De Witt kon er weinig aan doen. 62 Toch was er volgens Franken in deze jaren nog sprak e van goede persoonlijke relaties tussen de twee. 63 Vlak voor zijn val in 1672 stelde De Witt Van Beuningen nog voor als zijn opvolger als raadpensionaris van Holland. Uiteindelijk kreeg Fagel deze functie toebedeeld na advies van de nieuwe

60 Willem Jakob Kolkert, Nederland en het Zweedsche imperialisme (Deventer 1908), 61 -71. 61 Roldanus, Coenraad van Beuningen , 11 -14. 62 Franken, Coenraad van Beuningen’s politieke en diplomatieke aktiviteiten , 51 -53. 63 Ibidem, 69 -70.

22 stadhouder, Will em III, maar het laat wel zien dat De Witt en Van Beuningen het nog prima konden vinden. 64 Ondanks zijn steun voor De Witt kreeg Van Beuningen ook na de val van De Witt vooraanstaande functies in de Republiek, hoewel zijn relatie met de stadhouder niet goed was. Van Beuningens macht in Holland was aanzienlijk. Hij was een aantal keren burgemeester van Amsterdam en hij werd gedeputeerde van Holland bij de Staten -Generaal. In de jaren ’70 was hij één van de meest invloedrijke mannen in de Republiek. In deze t ijd raakte hij er in Engeland van overtuigd dat het noodzakelijk was vrede te sluiten met Frankrijk. De Engelse koning bleek namelijk niet te bewegen tot samenwerking met de Republiek en Van Beuningen was van mening dat het Franse imperialisme alleen in samenwerking met Engeland een halt kon worden toegeroepen. 65 In de jaren 1683 en ’84 kwam het tot een crisis tussen Amsterdam en Willem III over de internationale politiek. Het doel van het Nederlandse buitenlandse beleid was voor iedereen duidelijk; het imp erialisme van Lodewijk XIV moest tegengehouden worden. Willem III wilde dit doen door militair krachtig ingrijpen, desnoods zonder bondgenoten. Van Beuningen, en met hem de stad Amsterdam, vond deze tactiek veel te riskant en te kostbaar. Hij wilde vrede m et Frankrijk en veiligheid voor de Zuidelijke Nederlanden. Vervolgens wilde hij een gunstiger moment afwachten om Frankrijk in te dammen. Het conflict escaleerde toen Frankrijk in september 1683 de Spaanse Nederlanden binnenviel. Spanje riep de hulp van de Republiek in en Willem III stuurde, tegen de zin van Amsterdam in, hulptroepen naar het zuiden. Enkele weken later stelde Willem III voor om de hulptroepen uit te breiden met nog eens 16.000 man. Dat ging Amsterdam te ver en een hoogoplopend conflict was het gevolg. Willem III haalde alles uit de kast om Amsterdam en vooral de door hem gehate Van Beuningen te intimideren. Het kwam zelfs zo ver dat Van Beuningen door de aanhoudende bedreigingen voor zijn leven vreesde. 66 Uiteindelijk kwam het in 1684 tot he t Twintigjarig Bestand van Regensburg tussen Frankrijk en Spanje. Amsterdam kreeg dus zijn zin want een grootschalige oorlog was voorlopig van de baan. De inmiddels 62 -jarige Van Beuningen wilde na het gebeuren de politiek voorgoed de rug toe keren. Pas in 1686 werd zijn ontslag door het Amsterdamse stadsbestuur aanvaard, waarna Van Beuningen zich terugtrok uit de politiek en zich meer ging verdiepen in de Oost -Indische Compagnie, waar hij veel aandelen in bezat. In zijn laatste jaren leek Van Beuningen lan gzaam gek te worden. Hij was steeds banger geworden voor een aanslag op zijn leven en werd nu zelfs zo paranoïde dat hij het einde van de wereld begon te prediken. Hij had woedeaanvallen en verloor zich volledig in vergezochte religieuze theorieën waarmee hij zijn huispersoneel en zijn vrouw lastigviel. Van Beuningen was in 1686 getrouwd met Jacoba Barlotti van den Heuvel, een vroegere maîtresse, maar het huwelijk was weinig gelukkig. Van Beuningen werd ziek en stierf in 1693 “zonder dat iemand er gewag van maakte of er ergens openlijk aandacht aan geschonken werd”. 67

2.2 Johan de Witt Johan de Witt werd in 1625 geboren te Dordrecht als jongste zoon in een welgestelde en invloedrijke familie. Zijn vader, , was houthandelaar, net als zijn voorv aderen. Het grootste deel van zijn tijd besteedde Jacob echter aan bestuursambten. Hij was penningmeester tijdens de Dordtse Synode, afgevaardigde

64 Rol danus, Coenraad van Beuningen , 32 -33. 65 Franken, Coenraad van Beuningen’s politieke en diplomatieke aktiviteiten , 113, 129. 66 Ibidem, 222 -230. 67 Roldanus, Coenraad van Beuningen , 49 -59.

23 naar de Staten van Holland en de Staten -Generaal en liefst negentien keer burgemeester van Dordrecht. Na zij n studie in Leiden en zijn ‘Grand Tour’ door Europa besloot Johan zich niet in het veilige Dordrecht te vestigen, maar zijn geluk als advocaat in Den Haag te beproeven. In 1650 werd Johan vervolgens pensionaris van Dordrecht. Hij had deze plek te danken aa n de drastische wijziging van de politieke situatie die door de dood van Willem II was opgetreden. De familie van De Witt behoorde tot de ‘Loevesteinse’ factie die tegenover de stadhouder had gestaan. Jacob de Witt was met medestanders door Willem II opges loten in slot Loevestein ten tijde van zijn aanslag op Amsterdam. In het stadhouderloze tijdperk dat in 1650 na de dood van Willem II aanbrak had deze groep de overhand. Voor zijn werk als pensionaris van Dordrecht bracht De Witt veel tijd door in Den Ha ag als gedeputeerde. Hij ging veel om met Adriaan Pauw, de toenmalige raadpensionaris van Holland en verwierf zich via commissies en deputaties een belangrijke positie in de regering van Holland. Toen Pauw in 1653 overleed, had De Witt al zoveel aanhang ve rworven dat hij diens belangrijke ambt over kon nemen. 68 Als raadpensionaris van Holland wist De Witt de meest invloedrijke man in de Republiek te worden. Hij was de eerste raadpensionaris die de kans kreeg zich zonder stadhouder te ontplooien. De Witt wist in de twintig jaar dat hij raadpensionaris was de mogelijkheden die het ambt bood optimaal te benutten. De raadpensionaris was de belangrijkste ambtenaar in dienst van de Staten van Holland. Hij leidde de vergaderingen van de Ridderschap en de Staten van Holland, hij had zitting in het College van Gecommitteerde Raden (het dagelijks bestuur) van Holland en hij was leider van de Hollandse delegatie bij de vergaderingen van de Staten -Generaal. Al met al betekende dit dat De Witt het zeer druk had met de dag elijks vergaderingen die hij moest bezoeken. 69 Doordat hij overal aanwezig was en alle correspondentie kon lezen, was hij de enige man in de Republiek die overzicht over de regering en het beleid had. Kennis is macht, en De Witt wist deze macht goed te gebr uiken. Hij had officieel alleen het recht om advies te geven, maar in de praktijk had hij veel invloed op het beleid. Ook op het gebied van de buitenlandse politiek wist hij veel invloed te verwerven. Het was in deze tijd normaal dat ambassadeurs zoals Van Beuningen persoonlijk contact onderhielden met Johan de Witt, hoewel ze uitgezonden werden door de Staten -Generaal. Ambassadeurs rapporteerden aan hun opdrachtgever, de Staten -Generaal, maar ook aan De Witt. Hij was immers de machtigste man in de Republie k. Door deze correspondentie vergaarde De Witt alleen maar meer invloed en wist hij een belangrijk stempel te drukken op het buitenlandse beleid van de Republiek. Zijn macht wist hij bovendien uit te breiden door middel van zijn persoonlijke netwerk. Via h et patronagesysteem in de Republiek wist De Witt op een handige manier hem welgezinde mensen op belangrijke posities te krijgen. Hij had niet het recht mensen direct te benoemen, maar indirect oefende hij veel invloed uit. 70 Via zijn huwelijk met de Amsterd amse Wendela Bicker in 1655 versterkte hij bovendien zijn band met de rijkste en machtigste stad van de Republiek. De Bickers waren een bijzonder machtige familie in Amsterdam. Het waren rijke handelaren die bovendien hoge posities in het bestuur van de stad in handen hadden. De stadhouderloze periode waarin De Witt aan de macht was, wordt ook wel de tijd van de ‘Ware Vrijheid’ genoemd. Het woord ‘vrijheid’ slaat hierbij vooral op de afwezigheid van een stadhouder. Toen in 1650 Willem II overleed en er gee n directe

68 Japikse, Johan de Witt , 32 -50. 69 Luc Panhuysen, De ware vrijheid, de levens van Johan en (Amsterdam 2005) 157 -166. 70 Rowen, John de Witt , 136 -138, 141.

24 opvolger was aangezien Willem III nog geboren moest worden, grepen de Hollandse regenten hun kans. In de jaren daarvoor was de afkeer van het stadhouderlijke gezag gestaag gegroeid en na de aanslag op Amsterdam van Willem II zat de schrik er goed in bij de Hollandse regenten. Tijdens de Grote Vergadering van 1651 werd daarom besloten geen nieuwe stadhouder te benoemen. In 1654 verdedigde De Witt de nieuwe koers in zijn ‘Deductie’. Een éénhoofdig gezag was onnodig en zelfs schadelijk voor een staat , zo betoogde hij. Het volk was het beste af met een veelhoofdig bestuur van regenten. Zij hielden het algemeen belang in het oog, niet hun eigen dynastieke belangen. 71 Naast de afwezigheid van een stadhouder, betekende de ‘Ware Vrijheid’ ook een grotere vr ijheid op politiek -bestuurlijk en religieus terrein. De aanhangers van de ‘Ware Vrijheid’ waren vooral in Holland te vinden, onder aanvoering van Amsterdam en Dordrecht. Holland had nu meer dan ooit de hegemonie in de Republiek. De steden wonnen daarbij aa n macht ten opzichte van het provinciale bestuur. Behalve door het streven naar de ‘Ware Vrijheid’, kenmerkte De Witts politiek zich ook door het volgen van de ‘raison d’état’. Dat wil zeggen dat hij bij het beleid het staatsbelang voorop stelde, het ‘inte rest van Staet’. Dit week af van het beleid in de Europese monarchieën, dat doorgaans in sterke mate geleid werd door het persoonlijke en dynastieke belang van de vorst. Het staatsbelang was voor De Witt vooral het economische belang van Holland. Op buiten lands gebied leidde dit tot een heel ander beleid dan in de monarchieën. Terwijl de monarchieën vaak streefden naar territoriale expansie, lag de nadruk bij het beleid van De Witt op het beschermen van de handel (de belangrijkste economische peiler van Holland) en neigde hij eerder tot territoriale contractie dan expansie. 72 Rust, vrede en commercie moesten behouden en bevorderd worden. Om dit te bereiken nam De Witt afscheid van het oude Hollandse ideaal van afzijdigheid en onthouding in de internationale politiek. Hij wilde het liefste een defensieve alliantie met Frankrijk en Engeland sluiten. Het was in deze tijd te gevaarlijk geworden om alleen te staan in Europa. De Witts handelen in de buitenlandse politiek werd bepaald door een hang naar internationa le vrede en internationaal evenwicht. Zijn ideaal was een collectieve veiligheidspolitiek, een systeem van defensieve allianties en dwingende arbitrage, zoals de Triple Alliantie tussen de Republiek, Engeland en Zweden van 1668. Spanje werd door deze drie landen gedwongen tot een vrede. In geheime bepalingen werd bovendien afgesproken Frankrijk te beoorlogen als dit zijn expansie in de Zuidelijke Nederlanden voort zou zetten. Dit streven naar defensieve allianties en bindende arbitrage was ook al te zien bi j het sluiten van het traktaat van Elbing met Zweden in 1656, waar zo door De Witt op werd gehamerd. Hierin werd afgesproken dat de Republiek en Zweden samen de vrije handel op de Oostzee zouden beschermen. Waar nodig moesten de grote mogendheden niet alle en defensieve allianties sluiten maar ook actief ingrijpen en arbitrage toepassen om de collectieve veiligheid te beschermen. Dat was het geval bij de Haagse concerten van 1659, toen de Republiek, Engeland en Frankrijk gezamenlijk de vrede aan Denemarken e n Zweden oplegden. 73 Alle inspanningen om defensieve allianties met de voornaamste staten te sluiten bleken uiteindelijk tevergeefs. In 1670 verbonden Engeland en Frankrijk zich met

71 Japikse, Johan de Witt , 32 -38. Panhuysen, De ware vrijheid , 158 -160. 72 J. C. Boogman, ‘De raison d’état -politicus Johan de Witt’ in: Bijdragen en Mededel ingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden , deel 90 (1975) 380 -382. 73 Ibidem, 392 -396. J. W. Smit, ‘The and Europe in the seventeenth and eighteenth centuries’ in: red. J. S. Bromley en E. H. Kossmann, Britain and the Netherlands in Euro pe and Asia, papers delivered to the third Anglo-Dutch Historical Conference (Londen 1968) 28 -31.

25 elkaar en in 1672 lanceerden zij een grootschalige aanval op de Republiek d ie De Witt niet had voorzien. De stemming in de Republiek sloeg om, paniek brak uit en de roep om een sterke stadhouder om de staat te verdedigen was niet meer te stoppen. De Witt kreeg alle schuld in de schoenen geschoven en moest het uiteindelijk met zij n leven bekopen. Samen met zijn broer Cornelis werd hij in 1672 door een woedende menigte gelyncht.

2.3 Diplomatie in de zeventiende eeuw Coenraad van Beuningen bracht een groot deel van zijn leven door in het buitenland als diplomaat in dienst van de Re publiek. Het was een roerige tijd met veel oorlogen en andere internationale geschillen, zodat een druk verkeer van diplomaten tussen de verschillende Europese landen nodig was. De zeventiende eeuw zag hierdoor de opkomst van de permanente diplomatie in he el Europa. Hoe was de diplomatie in deze tijd georganiseerd? De Republiek was in de zeventiende eeuw een nieuwkomer in het internationale diplomatieke verkeer. In de eerste helft van de zeventiende eeuw waren de gewesten immers nog druk bezig hun onafhank elijkheid op de Habsburgers te bevechten. Het twaalfjarig Bestand van 1609 zorgde voor de eerste internationale erkenning. Vóór die tijd werden de Lage Landen internationaal gezien als opstandige provincies, maar het sluiten van het Bestand betekende erken ning. Pas na de vrede van Münster van 1648 werd de Republiek echt voor vol aangezien. De Staten -Generaal werden door steeds meer vorsten als soeverein erkend en de Republiek kreeg een plek in de internationale rangorde. Welke organen in de Republiek het re cht hadden diplomaten uit te zenden bleef lange tijd onduidelijk. Als het Uniezaken betrof (zoals zaken die te maken hadden met oorlog en vrede en internationale politieke allianties) vertegenwoordigden de Staten -Generaal de Republiek doorgaans. Toch waren er ook nog regelmatig contacten tussen buitenlandse vorsten en Staten van provincies.74 Een belangrijk verschil tussen de huidige diplomatie en die van de zeventiende eeuw was het onderscheid dat gemaakt werd tussen vaste gezantschappen en gezantschappen m et een speciale missie. Tegenwoordig heeft Nederland in allerlei landen een vaste ambassadeur die de contacten tussen de regering en het betreffende land onderhoudt. Het gebruik om vaste gezanten aan te stellen die permanent verbleven aan het hof van belan grijke buitenlandse regeringen was aan het einde van de Middeleeuwen ontstaan in Italië. In de rest van Europa werd dit pas in de loop van de zeventiende eeuw gebruikelijk. Voordat de permanente diplomatie gangbaar werd, stuurden de Europese vorsten op ad hoc basis diplomaten naar elkaar toe. Alleen als er een directe aanleiding was, werd een diplomaat op pad gestuurd met een specifieke, tijdelijke missie. In de zeventiende eeuw werden naast permanente gezanten nog steeds gezanten met een speciale missie ui tgezonden. Pas eind zeventiende eeuw werden de vaste gezanten belangrijker dan deze extraordinaris diplomaten. De extraordinaris diplomaten kregen in de zeventiende eeuw nog de belangrijke politieke taken toebedeeld. Ze werden op pad gestuurd als er bijvoorbeeld een huwelijk of een begrafenis plaatsvond in een bevriend vorstenhuis of als er internationale overeenkomsten gesloten moesten worden. De vaste (ordinaris) gezantschappen waren er om de goede betrekkingen met landen te onderhouden en om hun regering te voorzien van informatie en nieuws over het land waar ze gevestigd waren. 75 Voor belangrijke onderhandelingen werden extraordinaris gezantschappen uitgerust. Van Beuningen was elke keer dat hij naar het buitenland werd uitgezonden onderdeel van

74 Theo Thomassen, ‘Introductie’ in: J. C. M. Pennings en Theo H. P. M. Thomassen, Archieven van Nederlandse gezanten en consuls tot 1813 Deel 1, Overgedragen archieven van gezanten en consuls in de christelijke wereld (’s -Gravenhage 1994) 17 -18, 20 -22. 75 Ibidem, 35.

26 zo’n extr aordinaris gezantschap. Deze gezantschappen kregen een duidelijke taakomschrijving mee van de Staten -Generaal, waarin stond wat ze moesten bespreken met de buitenlandse regering en hoe ver ze mochten gaan bij de onderhandelingen. 76 Er was een groot verschil tussen de ordinaris en extraodinaris gezanten. De extraordinaris gezanten waren hoger in rang en werden gerekruteerd uit invloedrijker en machtiger regenten. Er was in de Republiek geen speciale opleiding voor ambassadeur, maar diplomaten waren altijd reg enten. Het was vaak moeilijk om onder de regenten een geschikte kandidaat te vinden voor de functie van ordinaris ambassadeur. Er was weinig belangstelling voor de functie. 77 Een ordinaris ambassadeur zat jaren vast in het buitenland en het gevaar was groot om invloed te verliezen in de eigen stad. Het handhaven van hun positie in hun eigen stad was voor regenten het allerbelangrijkste aangezien dat noodzakelijk was voor hun politieke of ambtelijke carrière. Fysieke aanwezigheid in de Republiek was nu eenmaa l erg belangrijk voor het onderhouden van relaties. Daarnaast bracht een positie als ambassadeur geen geld in het laatje. In tegendeel: zo’n positie kostte geld, aangezien de vergoedingen slecht waren en de onkosten daardoor voor een deel uit eigen zak betaald moesten worden. Dit hoorde erbij; een positie als ambassadeur was nu eenmaal een erebaan en men werd geacht voor deze eer te betalen. De ordinaris ambassades konden bovendien erg lang duren. Het was de bedoeling dat elke ambassade drie jaar duurde, ma ar doordat het vaak moeilijk was om een geschikte opvolger te vinden, was het voor de ambassadeurs moeilijk om toestemming te krijgen om naar de Republiek terug te keren. Voor de extraordinaris gezantschappen was de belangstelling onder regenten groter. Ze stonden hoger in aanzien, waren interessanter en waren van korte duur; dus brachten ze in principe niet de risico’s van de ordinaris ambassades met zich mee. Toch was er ook voor de extraordinaris gezanten het risico van een (te) lang verblijf in het buit enland. Ook zij hadden soms grote moeite om toestemming te krijgen voor hun terugkeer. 78 Van Beuningen vroeg bijvoorbeeld geregeld of hij terug mocht keren, maar verkeerde uiteindelijk vaak jarenlang in het buitenland. Daarnaast kostten ook de extraordinari s gezantschappen de betrokkenen veel geld. Meestal was dit voor hen echter beter vol te houden dan voor de ordinaris gezanten omdat het buitenlandse verblijf minder lang duurde. Extraordinaris gezantschappen bestonden bijna altijd uit meerdere personen uit verschillende gewesten. Eén van hen werd aangewezen als leider van de groep maar verder dienden zij door de buitenwereld behandeld te worden als één lichaam en moesten allen gelijk behandeld worden. 79 Gezantschappen waren onderdeel van het uitgebreide cere monieel aan de Europese hoven. Veel draaide om titels, rangen en standen. Zo was ook de status van de diplomaten van belang. Er waren verschillende rangen die leden van een gezantschap konden krijgen. De hoogste rang was die van ambassadeur. De gezanten va n de tweede rang waren de envoyés, de gedeputeerden, de residenten, de commissarissen en de agenten. 80 Soms was het makkelijker om geen ambassade uit te rusten maar een gedeputeerde te sturen. In 1652 bijvoorbeeld, was men in de Staten - Generaal van plan om twee ambassades te sturen, één naar Zweden en één naar Denemarken, maar er bleek teveel onenigheid te zijn. Als er een officiële ambassade werd gestuurd, wilden alle gewesten daar hun eigen vertegenwoordiger in. Dit was te

76 J. Heringa, De eer en hoogheid van de staat, over de plaats der Verenigde Nederlanden in het diplomatieke leven van de zeventiende eeuw (Groninge n 1961) 17 -18. 77 Ibidem, 67 -68. 78 Ibidem, 73. 79 Ibidem, 24. 80 Thomassen, ‘Introductie’, 24 -25.

27 omslachtig en er werd besloten om dan eerst maar een gedeputeerde te sturen. Dit was een lagere rang in het diplomatieke verkeer en er werd dus door de verschillende gewesten minder moeilijk over gedaan. Het op pad sturen van een diplomaat van lagere rang kon echter ook voor problemen zorgen. Vorsten konden het als een belediging opvatten als er geen echte volwaardige ambassade naar hen werd gezonden. Dat kon namelijk worden opgevat als een teken van minachting van één regering naar een andere. Vorsten die hoger in aanzien stonden konden l agere diplomaten sturen naar anderen als bewijs van hun positie. In 1654, toen Van Beuningen als gedeputeerde voor onderhandelingen naar Stade werd gezonden, wilde de Zweedse ambassadeur hem aanvankelijk niet ontvangen. Hij vond de rang ‘gedeputeerde’ te l aag. Uiteindelijk ontving hij Van Beuningen wel, maar verwelkomde hij hem in de anti -chambre in plaats van hem te ontmoeten bij zijn rijtuig zoals gebruikelijk was voor een ambassadeur. Dit vatte Van Beuningen op zijn beurt op als een belediging van de Sta ten -Generaal. 81 Ook na de aankomst en de verwelkoming was het leven van een gezant vol met ceremonie. Elk Europees hof had zijn eigen diplomatieke ceremonieel. Hierin was precies omschreven hoe de omgangsvormen en eerbewijzen eruit moesten zien. Voor elk stadium, van de aankomst, de verwelkoming, de entree, en de audiëntie, tot het afscheid en het vertrek, was precies vastgelegd hoe het moest verlopen. Het lijkt voor onze moderne ogen allemaal wat overdreven, maar het was in die tijd absoluut geen leeg spe l. Alles in het ceremonieel draaide om macht. Uit elke handeling van de diplomaten bleek welke vorst de machtigste was. Daarom konden diplomaten schijnbare kleinigheden (wel of niet bij het rijtuig opgewacht worden, een duurder of iets minder duur afscheid scadeau) ook niet over hun kant laten gaan. Het ceremonieel had ook tot gevolg dat een ambassade zo´n kostbare zaak was. Het gevolg van een ambassadeur moest van behoorlijke omvang zijn. Dat betekende dat een ambassade zeker 15 bedienden in dienst had. De ambassadeur moest een behoorlijk huis huren en het van fatsoenlijk meubilair voorzien. Het moest immers een plek zijn waar hij belangrijk bezoek kon ontvangen. Verder waren de juiste geschenken voor de vorst of de ambassadeur waarmee gesproken werd belang rijk. Dit alles kon een ambassadeur niet uit zijn traktement (daggeld) betalen. Voor veel van deze zaken kon hij een onkostenvergoeding aanvragen; de rest werd uit eigen zak betaald. 82 Een groot deel van zijn tijd was een diplomaat kwijt aan het schrijven v an brieven aan het thuisfront. Zeer regelmatig hield hij de Staten -Generaal op de hoogte van de ontwikkelingen door middel van depêches. Deze brieven waren nogal formeel opgesteld. Er stond precies vast hoe ze eruit moesten zien en hoe ze opgebouwd dienden te worden. Het werd in de loop van de zeventiende eeuw de gewoonte om ordinaris depêches aan de Staten -Generaal te sturen met zeer algemene informatie. Daarnaast werden secrete depêches aan de griffier van de Staten -Generaal gezonden met meer geheime info rmatie. De griffier bepaalde of hij deze brieven inbracht in de vergadering of in een secreet besogne. Naast de officiële correspondentie met de Staten -Generaal onderhielden de diplomaten meestal ook nog een briefwisseling met de Staten van Holland en de Staten van hun eigen gewest. Erg belangrijk was bovendien de particuliere correspondentie van de diplomaten met de raadpensionaris en/of de griffier. Daarin werden zaken besproken die niet voor iedereen bestemd waren. Vóór 1672 was vooral de correspondenti e met de raadpensionaris erg belangrijk, daarna werd die met de griffier steeds belangrijker. 83

81 Heringa, De eer en hoogheid van de staat , 62, 64. 82 Thomassen, ‘Introductie’, 25 -26, 28 -30. 83 Ibidem, 47 -48, 51, 55 -57.

28 2.4 Het bronnenmateriaal De correspondentie tussen de Amsterdamse politicus Coenraad van Beuningen en de Hollandse raadpensionaris Johan de Witt ten tijde van V an Beuningens ambassade naar Denemarken tijdens de Noordse oorlog, is goed bewaard gebleven. De brieven zijn geregistreerd door De Witt en in de twintigste eeuw uitgegeven door de historici G. W. Kernkamp en N. Japikse. Kernkamp heeft in 1906 een begin gem aakt met de uitgave van de aantekeningen en uittreksels die Robert Fruin heeft gemaakt van de correspondentie van en aan Johan de Witt. Japikse heeft deze taak na een aantal jaren overgenomen. Uiteindelijk zijn er vier delen uitgebracht met brieven van Johan de Witt en twee delen met brieven aan Johan de Witt. 84 Deze uitgave was een aanvulling op de reeds bestaande achttiende -eeuwse uitgave van brieven van en aan De Witt. 85 Deze achttiende -eeuwse uitgave was omvangrijk maar incompleet; de brieven gewisseld me t Van Beuningen tijdens zijn ambassade in Denemarken waren bijvoorbeeld niet opgenomen. In de twintigste eeuw bleek er behoefte aan de uitgave van de ontbrekende stukken. Daarvoor zijn toen de uittreksels van Fruin gebruikt. Hij schreef in de negentiende e euw voor eigen gebruik grote stukken uit de correspondentie van De Witt over en vatte minder belangrijke stukken samen. Waar nodig verwees Fruin naar de achttiende -eeuwse uitgave. Zijn aantekeningen en uittreksels vormen een aanvulling op de achttiende -eeu wse uitgave en de twee uitgaven kunnen het beste naast elkaar gebruikt worden. Voor dit werkstuk heb ik de correspondentie van Johan de Witt en Coenraad van Beuningen bekeken voor de jaren waarin Van Beuningen in Denemarken zat, om meer te weten te komen o ver hun persoonlijke relatie. Waar nodig heb ik ook de achttiende -eeuwse uitgave gebruikt. Ook de correspondentie die Johan de Witt met andere ambassadeurs onderhield is in de achttiende -eeuwse uitgave van de brieven van De Witt opgenomen. In het vierde hoofdstuk put ik hieruit voor een vergelijking tussen de correspondentie die De Witt met Van Beuningen had en de correspondentie die De Witt met Van Slingelandt en Van Dorp bij de Zweedse koning en met Nieupoort in Engeland had. De brieven van en aan Nieup oort staan in deel drie van de achttiende -eeuwse uitgave en de brieven van en aan Van Slingelandt en Van Dorp staan in het vijfde deel van de serie. In beide gevallen heb ik het eerste gedeelte van de correspondentie gelezen, namelijk alle brieven die in 1 656 geschreven zijn.

84 In dit werkstuk maak ik gebruik van het eerste deel van de Brieven aan de Witt en het eerste deel van de Brieven van de Witt : Johan de Witt, Brieven van Johan de Witt I, 1650 -1657(1658) (Amsterdam 1906), Brieven aan Johan de Witt I, 1648 -1660 (Amsterdam 1919). 85 In 6 delen: Johan de Witt, Bri even geschreven ende gewisselt tusschen den heer Johan de Witt, Raedtpensionaris en Groot -Segelbewaarder van Hollandt ende Westvrieslandt ende de gevolmaghtigden van den Staedt der Vereenighde Nederlanden, so in Vranckrijck, Engelandt, Sweden, Denemarcken, Poolen enz., beginnende met den jaere 1652 tot het jaer 1669 incluys (’s Gravenhage 1723 -27).

29 Hoofdstuk 3 Correspondentie (1656 -1658)

3.1 Algemene indruk en eerste maanden Van Beuningen werd in januari 1656 door de Staten -Generaal uitgezonden als lid van een extraordinaris ambassade naar de koning van Denemarken. De aanleid ing voor het zenden van de ambassade was de opkomst van Zweden. Dat land begon een reële bedreiging te vormen voor de Nederlandse handel op de Oostzee door de invasie die het was begonnen in Polen. Met name de bedreiging van Danzig was een ernstige bedreig ing voor de Nederlandse handel. Het was voor de Republiek dus van belang om de handen ineen te slaan met de andere vijanden van Zweden, zoals Denemarken. Van Beuningen was het hoofd van de ambassade; de andere leden waren Van Reede van Amerongen namens Utr echt en Vierssen namens Friesland. Hun instructie was om op vertrouwelijke voet te komen met Denemarken en met dat rijk afspraken te maken over de bescherming van de vrije vaart en de vrije handel op de Oostzee tegen bedreigingen van de Zweden. Mocht Engel and zich ook in willen spannen voor dit doel dan moesten de ambassadeurs Denemarken overhalen om met Engeland en de Republiek gezamenlijk te onderhandelen. Tenslotte moesten de ambassadeurs de Denen om assistentie vragen als de vloot van de Republiek onver hoopt in gevecht zou raken met de Zweedse vloot. De instructie was dus vreedzaam, maar er waren in de Republiek geruchten dat de ambassade bedoeld was om Denemarken met Zweden in oorlog te brengen. Dit was bijvoorbeeld voor Overijssel reden om tegen het ui tzenden van de ambassade te protesteren. Toen Denemarken in 1657 inderdaad de oorlog verklaarde aan Zweden stak het gerucht opnieuw de kop op, maar zowel uit de instructie als uit de brieven van Van Beuningen blijkt niets van zo’n geheime opdracht. De amb assade hield uiteraard contact met haar opdrachtgever, de Staten - Generaal, om deze op de hoogte te houden van de vorderingen. Van Beuningen was lid van de ambassade namens Holland en onderhield daarom ook contact met de Staten van Holland en de stad Amster dam. Daarnaast onderhield hij een persoonlijke briefwisseling met Johan de Witt. Deze briefwisseling was zelfs belangrijker dan zijn correspondentie met de Staten -Generaal. De Witt kreeg van Van Beuningen meer informatie. Van Beuningen vroeg hem bijvoorbee ld om bepaalde zaken die hij hem vertelde geheim te houden voor de Staten -Generaal. 86 Eigenlijk lijkt het in de brieven wel alsof De Witt de opdrachtgever van Van Beuningen was. Zo vroeg Van Beuningen toen hij net weg was aan De Witt of zijn instructie al h elemaal rond was en nam hij contact op met De Witt om de financiën rond zijn uitzending te regelen. 87 Kennelijk was De Witt voor Van Beuningen de aangewezen persoon om dit soort zaken te regelen in de Republiek. Van Beuningen schreef De Witt zeer regelmati g, ongeveer drie à vier brieven per maand. De Witt schreef in de meeste maanden ook wel drie brieven, maar sloeg nog wel eens een maand over als hij weinig te melden had. De Witt schreef Van Beuningen vooral brieven met feitelijke informatie over nationale en internationale ontwikkelingen die betrekking hadden op de Noordse situatie. Hij schreef Van Beuningen bijvoorbeeld veel over de stand van zaken rond besluitvorming in de Staten -Generaal op het gebied van de Noordse oorlog. Sommige brieven waren deels hetzelfde als brieven die op dezelfde dag verstuurd werden naar andere ambassadeurs zoals Nieupoort, die in Engeland zat, Boreel, die ambassadeur was in Frankrijk of Van Slingelandt, die ambassadeur was bij de Zweedse koning. Daarin vertelde De Witt over

86 Brieven aan Johan de Witt I, 410; brief van 18/28 oktober 1657. 87 Brieven aan Johan de Witt I, 320, 323; brieven van 8 januari en 17/27 januari 1656.

30 al gemene zaken die in de Republiek gebeurden die voor alle ambassadeurs interessant waren. Ook was veel informatie over het verloop van het conflict rond de Oostzee voor meerdere ambassadeurs interessant. Bij de Noordse oorlog waren immers bijna alle belangr ijke Europese mogendheden betrokken; dus ook de ambassadeurs in Engeland en Frankrijk moesten erover op de hoogte gehouden worden. Wat opvalt in de correspondentie, is dat De Witt over het algemeen korte en feitelijke brieven schreef, terwijl Van Beuningen uitgebreide politieke betogen hield. Uit de brieven komt dan ook een beeld naar voren van een verstandige Van Beuningen, die de internationale politieke situatie goed kent, er goed over nagedacht heeft en een gefundeerde mening gevormd heeft. Doordat De W itt veel minder zijn persoonlijke mening naar voren laat komen en vaak niet in discussie gaat met Van Beuningen lijkt het alsof hij er minder goed over nagedacht heeft en er minder van af weet. In de praktijk lag dat natuurlijk anders. De Witt was een druk bezet politicus. Hij had vele taken en verplichtingen en had gewoon geen tijd om per brief uitgebreide discussies met Van Beuningen te voeren. Van Beuningen daarentegen had in Kopenhagen alle tijd om in brieven aan De Witt uit te leggen hoe hij over de sit uatie dacht. Daarnaast was de machtsverhouding tussen de twee zeer ongelijk. De Witt had een veel machtigere positie dan Van Beuningen, die immers vanuit het verre Kopenhagen maar weinig invloed uit kon oefenen. Het was daarom aan Van Beuningen om De Witt van zijn gelijk te overtuigen. Het was voor De Witt veel minder belangrijk om Van Beuningen te overtuigen. De tactiek van De Witt was dan ook vaak om Van Beuningen rustig uit te laten razen. Vaak reageerde De Witt nauwelijks op de lange betogen van Van Beu ningen. Die betogen kwamen bovendien vaak op hetzelfde neer, dus het was ook niet nodig er elke keer op te reageren. Van Beuningen begon zijn correspondentie met De Witt nog voor de ambassade daadwerkelijk uit Den Haag vertrokken was. De ambassade vertrok rond 10 januari 1656 uit de Republiek en kwam na een lange reis via Lingen en rond 15 februari aan in Kopenhagen. In de eerste brieven, die verzonden werden voor het vertrek en tijdens de reis, maakte Van Beuningen zich vooral druk over de instruct ie van de ambassade. De Staten -Generaal waren het over de precieze opdracht die de ambassade mee zou krijgen niet eens geworden voor de ambassade was vertrokken. Van Beuningen benadrukte keer op keer dat hij zonder instructie niet kon werken.

3.2 Danzig en Elbing Al gauw waren er echter andere zaken waar hij zich druk over kon maken. In de eerste maanden dat Van Beuningen in Kopenhagen zat, was namelijk vooral het al of niet verstrekken van hulp aan de stad Danzig door de Republiek aan de orde. Danzig had officieel om hulp van de Staten -Generaal gevraagd in februari 1656. De eerste reactie van de provincies was negatief; alleen Holland wilde deze wel overwegen. Zowel Van Beuningen als De Witt wilde wel snel hulp naar Danzig sturen. Van Beuningen legde in mei 1656 aan De Witt uit dat dit niet alleen belangrijk was voor de handel, maar ook voor het behoud van de goede reputatie van de Republiek: “[…] niet alleen om het evident gevaer, waerinne de Nederlandsche commercie ende navigatie op de Oostzee soude werd en gebracht door ’t verlies van Danzick, maer ook omdat Haer Hoog Mog. [de Staten -Generaal] ter zee treffelijck gewapent sijn ende sonder quetsinge van de reputatie van de Staet die stadt niet scheinen te kunnen abandonneren”. 88 De Witt was dit met hem eens maar had moeite alle gewesten te overtuigen. Er werd maanden overlegd voor het tot een uiteindelijke beslissing kwam. De Witt wees de provincies er in de Staten -Generaal echter met klem op dat het zenden van een vloot naar Danzig van essentieel belang was om de vrije handel op de stad te garanderen: “Doch aen

88 Brieven aan Johan de Witt I, 334; brief van 31 mei 1656.

31 deselve provinciën met grooten ernst gerepresenteert hebbende, hoeveel daeraen was gelegen, dat middelerwylen de vlote van desen Staet, des noot sijnde, haer near de reede van Danzick mochte vervoegen omme de navigatie ende de commercie van de goede ingesetenen deser landen onverhindert te mogen continueren op de reviere de Weyssel ende op de stadt van Danzick” .89 Tot grote vreugde van Van Beuningen en de Denen besloten de Staten -Generaal in de loop van de zomer van 1656 dat er inderdaad een vloot naar Danzig gestuurd zou worden. Aangezien De Witt en Van Beuningen het eens waren op dit punt, leidde het niet tot grote discussie tussen de twee. De Witt deed Van Beuningen er regelmatig verslag van hoe de be sluitvorming in de Republiek er voor stond, maar verder correspondeerden ze er weinig over. Onenigheid was er wel over het verdrag van Elbing, dat ongeveer tegelijkertijd besproken werd. Terwijl er in Nederland druk gesproken werd over een verdedigingsvloot voor Danzig, werd er namelijk in het vlakbij Danzig gelegen Elbing onderhandeld over een verdrag tussen de Republiek en Zweden. De door de Republiek uitgezonden Zweedse ambassade, geleid door Van Slingelandt, had als opdracht op een vreedzame manier de o pmars van de Zweden in Polen en Pruisen te stoppen. Het verdrag van Elbing zou een bekrachtiging zijn van de vriendschappelijke verdragen die in 1640 en 1645 al tussen de Republiek en Zweden gesloten waren. De verdragen van 1640 en 1645 waren gericht gewee st tegen Denemarken. Ze waren bedoeld om de vrije handel te beschermen tegen Deense tolheffingen. Omdat de situatie inmiddels gewijzigd was, en Denemarken niet meer de grootste bedreiging vormde voor de vrije handel op de Oostzee, wilde de Republiek de ver dragen uitbreiden. Ieder land dat de handel van Zweden en de Republiek op de Oost- of Noordzee zou dwarsbomen zouden de twee landen gezamenlijk aanpakken. De Zweden beloofden dat ze de tollen in het gebied niet zouden verhogen. Beide landen verklaarden elk aar als meest begunstigde natie te beschouwen. 90 Van Beuningen was fel tegenstander van een vernieuwde alliantie met Zweden. Hij vond het onbegrijpelijk dat de Republiek met Zweden een verdrag ging sluiten. Ze had met Zweden immers geen vriendschappelijke relatie en ook geen gezamenlijke belangen. Welk voordeel kon er dan van een alliantie verwacht worden? In april 1656 drukte hij het in een brief aan De Witt als volgt uit: “’t Kan met de reputatie van de Staet wel bestaen vrede te maken, om vyantschap te o ntgaen; maer sigh met dewelcke men geen gront van vruntschap noghte interesse heeft, in alliantie tot gemeene bescherminge te verbinden, omdat men in geen verwyderinge soude komen, is het werk van soodanighe Staet alleen die door haer al te kleyne maght ni et op haer eygen voeten staen.” 91 Van Beuningen vertrouwde de Zweden voor geen cent. Hij geloofde niet dat dit verdrag hen ervan zou weerhouden te proberen de macht over de Oostzee te grijpen. Bovendien maakte Van Beuningen zich herhaaldelijk zorgen over de consequenties die een verdrag met Zweden zou kunnen hebben. Zou de Republiek zich op deze manier niet verplichten aan de kant van de Zweden tegen Muscovi ë te vechten, in het geval dat de Muscovieten de oorlog zouden verklaren aan Zweden? De Witt was juis t erg gelukkig met het verdrag van Elbing. Er was immers op een goedkope en makkelijke manier bewerkstelligd dat de Nederlandse handel op de Oostzee beschermd werd. De Witt was bovendien helemaal niet bang meegezogen te worden in een eventuele oorlog tegen Muscovië. Ten eerste was Zweden al in oorlog met Muscovië vóór het aangaan van het verdrag van Elbing en alleen nieuwe gevallen konden onder het verdrag vallen. Ten tweede was het verdrag defensief; als Zweden door zijn eigen offensieve manoeuvres in de p roblemen kwam, had de Republiek daar

89 Brieven van Johan de Witt I, 391; tweede brief van 23 juni 1656. 90 Noordam, De Republiek en de noordse oorlog , 39 -40. 91 Brieven aan Johan de Witt I, 330; brief van 5 april 1656.

32 niets mee te maken. En ten derde waren Zweden en de Republiek elkaar alleen hulp verschuldigd als één van beiden aangevallen werd op eigen grondgebied. Aangezien Lijfland niet tot Zweden behoorde, hoefde Nederland geen hulp te verlenen als Zweden daar aangevallen werd door de Muscovieten. 92 De Witt vond ook dat het verdrag van Elbing geratificeerd moest worden. In februari 1657 legde hij Van Beuningen in een brief uitgebreid uit waarom het volgens hem nodig was dat het tr aktaat geratificeerd werd. Het ging hem hierbij vooral om het principe: als een koning of republiek een ambassadeur uitzond voor onderhandelingen en het verdrag kwam conform de instructie van de ambassade tot stand, dan was men verplicht het verdrag ook te ratificeren en uit te voeren. De Witt verwees hierbij naar het volkerenrecht: zo hoorde het volgens hem in het internationale diplomatieke verkeer te verlopen. 93 Van Beuningen was tegen het ratificeren van het verdrag van Elbing en hij legde herhaaldelijk aan De Witt uit waarom. De Republiek en Zweden hadden geen gezamenlijke belangen en er viel volgens hem dus ook geen voordeel te halen uit een traktaat. Hij vond de Zweden veel te gevaarlijk in Pruisen. Ze zouden binnen de kortste keren de handel met Polen beheersen en de tollen verhogen. De door de Zweden gedane beloften dit niet te doen achtte Van Beuningen niet veel waard. 94 Hij bood in zijn brieven dan ook een alternatief voor het verdrag van Elbing. Hij wilde met hulp van Denemarken Brandenburg overhale n weer tegen de Zweden te vechten. De samenwerking tussen Zweden en Brandenburg vond hij erg gevaarlijk. Samen waren deze landen veel te sterk. Van Beuningen schatte de kansen om Brandenburg “van Zweden af te trekken” echter groot in. Het hoefde dan niet e ens veel moeite te kosten om gezamenlijk de door Zweden veroverde gebieden in Pruisen terug te veroveren. 95

3.3 De eerste Deens -Zweedse oorlog De Denen waren zeer ontevreden over het sluiten van het verdrag van Elbing tussen de Republiek en Zweden. Die onvrede lieten ze ook blijken aan Van Beuningen, die het natuurlijk roerend met hen eens was. De relatie van Van Beuningen met de Denen was zeer goed. Hij deed dan ook zijn uiterste best om de Deense zaak in de Republiek te bepleiten. Regelmatig schreef hij aan De Witt dat hij niets begreep van het Nederlandse beleid en dat ook de Denen niets begrepen van wat de Staten -Generaal deden en besloten. Vooral het verdrag van Elbing was een groot raadsel voor de Denen en Van Beuningen. Er was zoveel tegen in te bren gen, dat het onbegrijpelijk voor hem was waarom de Staten -Generaal dit verdrag wilden sluiten: “[…] om [met] soodanigh een tractaet Polen ende Danzick van ons te vervreemden, Denemarcken te degusteren [kwaad te maken] , de Moscoviter met pericul [gevaar] va n de geheele Moscovische handel te offenseren ende de Staet in te wickelen in een oorlogh tegens deselve ende alle welgestelde consilia met degeenen, op dewelcke wy ons meest vertrouwen mogen, te troubleren, is een onbegrypelyke saek voor mijn verstant” .96 Toch bleven de Denen via Van Beuningen aansturen op een alliantie tussen de Republiek en Denemarken. Ze hadden natuurlijk ook niet veel keuze. De Republiek was het enige machtige land met dezelfde belangen als de Denen. Van Beuningen was voor hen de aan gewezen gesprekspartner. Van Beuningen sprak vooral met de Rijkshofmeester, Joakim Gersdorf, de Deense eerste minister. De koning zelf zag hij slechts sporadisch; niet meer dan twee keer per jaar. Begin februari 1657 deed de Rijkshofmeester een laatste pog ing om plannen te maken samen met de Republiek.

92 Brieven van Johan de Witt I, 397 -398; brief van 5 oktober 1656. 93 Brieven van Johan de Witt I, 409 -410; brief van 9 februari 1657. 94 Brieven aan Johan de Witt I, 340; brief van 6 augustus 1657. 95 Brieven aan Johan de Witt I, 345 -346; brief van 10 september 1656. 96 Brieven aan Joh an de Witt I, 351; brief van 27 september 1656.

33 Van Beuningen bracht het voorstel over aan De Witt; de Denen wilden samen met de Republiek Pruisen bevrijden, ervoor zorgen dat de tollen in de Zweedse havens en in de Sont gelijk bleven en Bremen bevrijden v an Zweedse invloeden. De Zweedse beheersing van Bremen was immers een bedreiging voor zowel Denemarken als de Republiek. Van Beuningen vond de voorstellen zeer redelijk en drong er dan ook bij De Witt op aan met de Denen in zee te gaan. 97 Er kwam echter te weinig reactie uit de Republiek. De Denen waren de afwachtende houding van de Republiek zat en besloten dan zelf maar de oorlog aan Zweden te verklaren. Eind februari berichtte Van Beuningen dat hij de onderhandelingen met de Denen tijdelijk opgeschort had omdat hij te weinig reactie uit de Republiek kreeg. 98 Van Beuningen besefte dat de Denen een oorlog met Zweden aan het voorbereiden waren. Hij zag ook dat de Denen er militair gezien niet al te sterk voorstonden. In mei stelde hij daarom voor om Denemarke n te helpen met zijn vloot. De Denen misten bekwame zeelieden, en Van Beuningen hoopte dat de Republiek hen daarmee zou willen helpen. Ook stelde hij voor dat de Republiek zou bemiddelen tussen Denemarken en Zweden. De Denen gaven echter aan eerst hun gelu k in de oorlog te willen beproeven, voor ze de bemiddeling van de Republiek wilden accepteren. De Witt wilde Denemarken niet expliciet steunen. Hij had geen behoefte aan een oorlog met de Zweden. Toen Denemarken op 1 juni 1657 inderdaad de oorlog verklaa rde aan Zweden vroeg hij alleen aan Van Beuningen om de Nederlandse handelsbelangen op de Oostzee tijdens de oorlog veilig te stellen. Er werd geen militaire hulp aan de Denen gestuurd. Van Beuningen zorgde er inderdaad voor dat de Nederlandse handel op de Oostzee zo min mogelijk hinder van de Denen zou ondervinden. De Denen beloofden de Nederlanders niet te hinderen handel te drijven met de Zweden. 99 Hoewel er voor het vertrek van de ambassade in de Republiek vermoedens waren dat Van Beuningen zou proberen de Denen met de Zweden in oorlog te brengen, en je dus zou verwachten dat het uitbreken van de oorlog Van Beuningen wel goed uit zou komen, bleek hiervan niets uit zijn brieven aan De Witt. Integendeel: Van Beuningen was helemaal niet blij met de oorlog. Hij hoopte dat deze gauw weer afgelopen zou zijn. Toen de oorlog al een paar maanden bezig was, en de Denen aan alle kanten zware verliezen leden, riep hij De Witt wel op om de Denen te hulp te schieten om een desastreuze vrede te voorkomen: “Got gave, dat daernevens serieuselijk gedacht wiert, om de oorlogen omtrent de Oostzee door bequame ende suffisante midden [middelen] tot een goede ende vaste vrede te doen komen.” 100 Hij benadrukte dat deze “goede ende vaste vrede” niet meer met onderhandelen alleen be reikt kon worden. Daarvoor was de situatie op dat moment te zeer in het voordeel van de Zweden. Die leken überhaupt niet genegen tot onderhandelen. Zeker niet nu de oorlog zich geheel op Deens grondgebied afspeelde. Nu de Zweden de twee beste en grootste p rovincies bezet hielden, en het Deense leger de rest van het land leeg at, “[…] is geen vrede te wachten als soodanighe, die overwinners dicteren ende, mijns vermoedens, met het best van de Staten -Generael gans niet soude overeenkomen” .101 Van Beuningen waar schuwde De Witt dus dat de vrede wel eens zeer ongunstig zou kunnen zijn voor de Republiek. De Witt antwoordde hierop dat de Republiek wel een geldlening wilde verstrekken, en bovendien de ratificatie van het verdrag van Elbing uit

97 Brieven aan Johan de Witt I, 374 -375; brief van 4 februari 1657. 98 Brieven aan Johan de Witt I, 377; brief van 24 februari 1657. 99 Brieven aan Johan de Witt I, 392 -393; brief van 6 juni 1657. 100 Brieven aan Johan de Witt I, 403; brief van 3 september 1657. 101 Brieven aan Johan de Witt I, 403; brief van 3 september 1657.

34 zou stellen, maar verder kon ze voor de Denen weinig betekenen. 102 Uiteindelijk werd eind oktober 1657 inderdaad een lening verstrekt van 600.000 gulden. Het mocht echter niet meer baten. De Denen konden de oorlog niet winnen en werden in het voorjaar van 1658 gedwongen tot een geh aaste vrede.

3.4 De aanloop tot de tweede Deens -Zweedse oorlog Vlak na de vrede van Roskilde ging een groot deel van de correspondentie tussen De Witt en Van Beuningen over praktische zaken en dan met name over geld. Vooral het regelen van obligaties voor de twee grote leningen die de Republiek aan Denemarken verstrekt had, nam de nodige brieven in beslag. Ook wilde Van Beuningen genoegdoening van de Republiek voor een lening die hij uit eigen zak aan de Denen verstrekt had. Van Beuningen maakte zich grote zorgen over een mogelijke alliantie tussen Zweden, Frankrijk en Engeland. Deze zou een ernstige bedreiging vormen voor de Republiek. 103 Ook was de kans groot dat de Zweden geen genoegen zouden nemen met de vrede van Roskilde en zouden proberen Denemarken vo lledig aan zich te onderwerpen. De Witt maakte zich hier niet zo’n zorgen over. Hij was ervan overtuigd dat noch de Republiek, noch Engeland, het zover zou laten komen: “Ick ben mede van gevoelen, dat nochte d’Heer Protector van de Republycque van Engeland t, nochte desen Staet [de Republiek] , […] , met goede oogen connen aensien, dat den Coninck van Denemarcken door de Sweden soude werden geruineert” 104 . Hij stuurde nog immer aan op een nauwere verbinding met Engeland en Frankrijk. Hij drong er dan ook bij Van Beuningen op aan contact te zoeken met de Engelse gezant in Denemarken, de heer Meadows. Zelf verwachtte hij veel van het overleg met de inmiddels in de Republiek gearriveerde Engelse gezant Downing. De tweede Deens -Zweedse oorlog van 1658 en de aanloop t ot de oorlog, zorgden voor een heel andere reactie in de Republiek en bij Johan de Witt dan de eerste. Nu duidelijk werd dat deze oorlog wel eens echt de ondergang van Denemarken zou kunnen worden, was de bereidheid om zich in de oorlog te mengen veel groter. Eind maart 1658 verzekerde De Witt Van Beuningen dat de Republiek de Denen zou helpen als zou blijken dat dit nodig was. De Staten -Generaal waren dit ook in de vorige oorlog al van plan geweest: “Ende kan UE. [U Edele] by desen met waerheydt verseecker en, dat Haer Edel Groot Mog. [de Staten -Generaal] absolutelijck geresolveert waeren den Coninck van Denemarcken met alle macht ende vermogen, soo te lande als te waeter, by te springen, in cas syne Majesteyt in postuyre gebleven hadde omme soodaenige assis tentie te connen verwachten” .105 Van Beuningen zag in de maanden na de eerste oorlog een mooie kans voor de Republiek om zich op te werpen als “arbiter van de vrede”. Het moest een algemene vrede zijn, door alle belanghebbenden ondertekend. Ook Brandenburg en Engeland zouden geen bezwaar hebben tegen een leidende rol van de Republiek bij de vredesonderhandelingen. 106 Van Beuningen zelf was ongeschikt om de onderhandelingen te leiden. Hij lag bijzonder slecht bij de Zweedse koning, die al eerder uitgebreid zijn misnoegen over Van Beuningen had geuit. 107 Eindelijk werden in juni 1658 daarom de herhaalde verzoeken van Van Beuningen ingewilligd en mocht hij terugkeren naar de Republiek. Het duurde nog enkele maanden voor er daadwerkelijk een schip kwam om hem te verv oeren, maar in september 1658 berichte De Witt aan

102 Brieven van Johan de Witt I, 435 -536; brief van 21 september 1657. 103 Brieven aan Johan de Witt I, 423; brief van 13 maart 1658. 104 Brieven va n Johan de Witt I, 445; brief van 30 november 1657. 105 Brieven van Johan de Witt I, 453; brief van 29 maart 1658. 106 Brieven aan Johan de Witt I, 412; brief van 1/11 november 1657. 107 Brieven aan Johan de Witt I, 407; brief van 7 oktober 1657.

35 Nieupoort dat Van Beuningen op 31 augustus in de Republiek was aangekomen. Hij was uit Denemarken kort na de aanval van de Zweden op Seeland, die de tweede Deens -Zweedse oorlog inluidde, vertrokken. 108

3.5 Niet -oorlog gerelateerde zaken Communicatie over lange afstand was moeilijk in de zeventiende eeuw. Dat bleek verscheidene malen tijdens de ambassade van Van Beuningen in Denemarken. Zo klaagde hij regelmatig bij De Witt dat hij te weinig informatie ontvin g. Het was moeilijk voor Van Beuningen om in het verre Denemarken informatie te verkrijgen over zaken die zich afspeelden in de Republiek of elders in Europa. Hij was voor zijn informatievoorziening deels afhankelijk van De Witt. Vandaar dat hij vaak aan D e Witt vroeg om meer te schrijven. 109 Na verloop van tijd namen Van Beuningens verzoeken af. De Witt ging hem dan ook vaker schrijven naarmate de oorlog in het Oostzeegebied heftiger werd en dus belangrijker voor de Republiek. De oorlog kreeg voor De Witt steeds meer prioriteit en hij besteedde daarom ook meer tijd aan het schrijven van brieven aan Van Beuningen. Omdat het moeilijk was om aan feitelijke informatie te komen, ging Van Beuningen vaak af op geruchten. In oktober 1656 leidde dit tot een reeks pan iekerige brieven aan De Witt nadat Van Beuningen had vernomen dat er plannen waren om hem met een ambassade naar Muscovië te sturen. Van Beuningen schreef uitgebreid waarom hij daar absoluut geen behoefte aan had en waarom dat een slecht idee was. De Witt wist echter niet waar Van Beuningen het over had; zulke plannen waren hem nog niet ter ore gekomen. De schrik zat er echter goed in bij Van Beuningen en het kostte dan ook verscheidene brieven om hem gerust te stellen. 110 Doordat de afstand groot was, was he t voor Van Beuningen ook moeilijk zich te verdedigen tegen kritiek. Hij was niet in alle kringen in de Republiek even geliefd, en er was zo nu en dan kritiek op zijn handelen. Het was algemeen bekend dat Van Beuningen anti -Zweeds was en niet achter het bel eid van de Staten -Generaal in de Noordse oorlog stond. Niet iedereen had er daardoor vertrouwen in dat Van Beuningen het Nederlandse beleid wel goed uitvoerde in Denemarken. In maart 1657 vernam hij van de ambassadeur van Brandenburg in Denemarken dat de S taten -Generaal ontevreden over hem waren. Van Beuningen zou samen met de Denen pogingen doen om de ratificatie van het verdrag van Elbing te ondermijnen. Hij ontkende dit in een brief aan De Witt met klem en verzocht De Witt dit naar voren te brengen in de vergaderingen van de Staten -Generaal en de Staten van Holland. 111 De Witt deed inderdaad zijn best voor Van Beuningen en verdedigde hem in de Republiek. Hij waarschuwde hem bovendien toen de gedeputeerden van Zeeland, Friesland, Overijssel en Groningen zich kritisch over Van Beuningen uitlieten in de Staten - Generaal. 112 Behalve met het uitvoeren van de instructie van de ambassade, hield Van Beuningen zich ook bezig met ambassadeurstaken die minder aan de oorlog gerelateerd waren. Twee steeds terugkerende kwesties waren de Deense zoutcompagnie en de meting der schepen in Noorwegen (de zogenaamde noordvaarders). 113 De zoutcompagnie was recent door de Denen opgericht en mocht voortaan als enige zout door de Sont vervoeren. De Nederlanders, die voorheen het

108 Brieven van Johan de Witt I, 461. 109 Bijvoorbeeld in deze brieven: Brieven aan Johan de Witt I, 335, 351; brieven van respectievelijk 31 mei 1656 en 27 september 1656. 110 Brieven aan Johan de Witt I, 358 -360; brieven van 15, 18 en 22 oktober 1656. 111 Brieven aan Johan de Witt I, 379 -380; brief van 4 maart 1657. 112 Brieven van Johan de Witt I, 413 -414; brief van 16 februari 1657. 113 Brieven van Johan de Witt I, 404 -405; brief van 3 november 1656.

36 zout naar de Oostzee vervoerden, waren hier uiteraard zeer verbolgen over. Verschillende Hollandse steden eisten dan ook de onmiddellijke opheffing van de compagnie. De noordvaarders waren Nederlandse schepen die op Noorwegen voeren. Daar hadden de Denen een nieuwe meting van de schepen afgekondigd waardoor de tollen omhoog gingen. Vooral de steden van het Noorderkwartier, die de Noordse houthandel in handen hadden, hadden hier grote problemen mee. In beide kwesties was het aan Van Beuningen om te onderhandelen met de Denen. De Witt drong er in 1656 en 1657 een paar keer op aan dat Van Beuningen deze zaken zou regelen. Van Beuningen verzekerde De Witt dat het wel goed zou komen. Over de uiteindelijke uitkomst van de kwesties berichtte hij helaas niet. 114 Een ander pro bleem tussen de Republiek en Denemarken waar Van Beuningen en De Witt keer op keer op terugkwamen, was het betalen van geld over en weer. Denemarken betaalde de rente op zijn schulden niet, en de Nederlandse provincies waren consequent te laat met het beta len van de beloofde subsidies. Van Beuningen vroeg regelmatig aan De Witt de “defectueuse provinciën” tot betalen te manen. 115

3.6 Persoonlijke relatie Hoewel Van Beuningen en De Witt het politiek oneens waren, lijkt hun persoonlijke relatie prima. De Witt reageerde gewoon niet al te veel op de lange betogen van Van Beuningen en Van Beuningen kon zich af en toe wel flink opwinden over het beleid dat de Republiek voerde ten aanzien van Denemarken en Zweden, maar leek dit De Witt niet persoonlijk te verwijten. Hun briefcontact was vrij zakelijk, maar altijd vriendelijk en correct en hier en daar zijn er toch wel aanwijzingen te vinden voor de aard van hun persoonlijk contact. Van Beuningen schreef bijvoorbeeld al vanaf augustus 1656 dat hij graag terug wilde k eren naar de Republiek. De Witt deed wat hij kon, maar de algemene stemming in de Republiek was dat Van Beuningen voorlopig nog in Denemarken moest blijven. Eerst werd hem gevraagd te blijven tot de moeilijkheden tussen Zweden en Denemarken voorbij zouden zijn. Toen dat erg lang bleek te duren, werd hem verzocht in elk geval te blijven tot de zaken rond de zoutcompagnie en de schepen in Noorwegen geregeld waren. Telkens bleken er weer nieuwe zaken te zijn waarvoor het van belang was dat Van Beuningen nog ev en zou blijven. De Witt wilde ook graag dat Van Beuningen terug zou komen naar de Republiek, vooral omdat hij zijn expertise miste in de contacten met Frankrijk: “alsoo ick voor het gemeene beste ende voor myne particuliere satisfactie seer verlange naer U Ed.’s [Van Beuningens] overcomste, hebbende geduyrende dese Fransche handelinge UEd.’s presentie dickmaels gemist.” 116 De Witt had in elk geval groot vertrouwen in Van Beuningens kennis en kunde als diplomaat. Dat verwoordde hij bijvoorbeeld in november 165 7. Naar aanleiding van de gewenste communicatie van Van Beuningen met Meadows zei hij toen dat hij vertrouwde “op de gewoonlycke voorsichtichheyt ende goede conduicte” van Van Beuningen. 117 Ook Van Beuningen liet zich verscheidene keren bijzonder positief ui t over De Witt. Op 1 juli 1657 maakte hij het wel erg bont. Naar aanleiding van het beleid dat De Witt voerde ten opzichte van Frankrijk prees Van Beuningen De Witt de

114 Brieven van Johan de Witt I, 404, 423, 425, 432; brieven van respectievelijk 3 november 1656, 13 april, 18 mei en 3 augustus 1657. Brieven aan Johan de Witt I, 361 -363, 387, 390, 398; brieven van respectievelijk 12, 19 en 22 november 1656, 12/22 april, 17/27 mei en 22 juli 1657. 115 Brieven van Johan de Witt I, 425; brief van 18 mei 1657. Brieven aan Johan de Witt I, 365; ongedateerde brief (moet van eind november 1656 zijn). 116 Brieven van Johan de Witt I, 426; brief van 22 juni 1657. 117 Brieven van Johan de Witt I, 439; brief van 16 november 1657.

37 hemel in: “Onder de onsterffelycke verdiensten, welcke UEd. [De Witt] op ons gemeene vad erlant heeft, is de directie, welke UEd. in soo gevaerlijck een toeval gebruyckt heeft, mijns oordeels een van de uytmuntenste.” 118 Verder waren Van Beuningen en De Witt het niet altijd eens over de te voeren politieke koers, maar over personele benoemingen vaak juist wel. Zo wilden ze beide dat de heer Heinsius benoemd zou worden tot resident in Denemarken. 119 Uiteindelijk werd hij het niet omdat Amsterdam iemand anders op het oog had. Het is echter interessant dat Van Beuningen in dit geval niet Amsterdam vo lgde maar het eens was met De Witt. Regelmatig deden ze elkaar ook aanbevelingen voor bepaalde mensen en steeds beloofden ze elkaar hun uiterste best voor de betreffende persoon te doen.

118 Brieven aan Johan de Witt I, 397; brief van 1 juli 1657. 119 Brieven van Johan de Witt I, 389; brief van 31 maart 1656.

38 Hoofdstuk 4 Andere ambassadeurs: Nieupoort, Van Slingelandt en Va n Dorp

4.1 Inleiding Terwijl Van Beuningen aan het hof van de Deense koning verkeerde, waren er elders in Europa eveneens Nederlandse ambassadeurs actief. De Noordse oorlog speelde voor alle ambassadeurs op de achtergrond een rol, aangezien deze oorlog h et belangrijkste internationale conflict van dat moment was. Er waren echter twee ambassades die, net als Van Beuningen, erg veel te maken kregen met de verwikkelingen rond de Noordse oorlog; die bij het Engelse en die bij het Zweedse hof. In Engeland was Nieupoort ambassadeur en Van Slingelandt en Van Dorp waren de belangrijkste vertegenwoordigers bij het hof van de Zweedse koning. Ook met hen onderhield De Witt een uitgebreide briefwisseling. werd geboren in 1607 in Schiedam. In deze sta d werd hij pensionaris en vanaf 1625 werd hij regelmatig als diplomaat naar Engeland gestuurd. Hij behoorde tot de factie van De Witt. Na de val van De Witt in 1672 werd hij uit zijn ambten ontzet. Hij stierf in 1678. Tijdens de Noordse oorlog was Nieupoort extraordinaris ambassadeur in Engeland bij de protector, Cromwell. Hij was als Hollands diplomaat mede verantwoordelijk voor de vrede van Westminster en de bijbehorende Acte van Seclusie, gesloten na de Eerste Engelse Oorlog. Na het sluiten van de vrede bleef Nieupoort in Engeland om de vrede van Westminster nader vorm te geven. De Republiek wilde graag een Reglement van Marine sluiten met de Engelsen om een einde te maken aan de constante irritaties en ruzies die er tussen de twee landen waren. Een nieu we oorlog met Engeland wilde men zo voorkomen. Dit reglement zou gebaseerd moeten worden op het voor de Nederlanders belangrijke principe van vrije handel onder het motto: “vrij schip, vrij goedt”. Nieupoort deed wat hij kon, maar de Engelsen deden niets a nders dan traineren. Ze wilden geen akkoord over vrije handel sluiten met de Nederlanders; dat zou de positie van hun eigen handelsvloot schaden. Ze wilden de Republiek echter ook niet tegen zich in het harnas jagen en hielden Nieupoort daarom langdurig aa n het lijntje. Het concept werd een aantal keren heen en weer gestuurd tussen Westminster en Den Haag, maar er werd geen overeenstemming bereikt. Het was overigens geen pure onwil van de kant van de Engelsen. Ze hadden wel wat anders aan hun hoofd. Ze ware n in oorlog met Spanje en er waren veel binnenlandse problemen. Bovendien deden ook de Zweden hun uiterste best om ervoor te zorgen dat het reglement niet gesloten werd. Zij zagen geen voordeel in goede betrekkingen tussen Engeland en de Republiek. Ze zage n de twee zeemogendheden liever als vijanden zodat ze hen tegen elkaar uit konden spelen. Zweden probeerde tegelijkertijd zelf een traktaat met de Engelsen te sluiten. Ondertussen speelde ook in de betrekkingen met Engeland de Noordse oorlog een belangrijk e rol. Een tweede opdracht van Nieupoort was in dat verband het betrekken van Engeland in een eventuele algemene vrede. Hij deed dus eigenlijk voor De Witt de voorbereidingen voor de Haagse concerten. 120 Govert van Slingelandt (1620 -1690) en Frederick van D orp (1612 -1679) werden samen met Pieter de Huybert en Johan Isbrands kort na het vertrek van Van Beuningen naar Denemarken, in het voorjaar van 1656, uitgezonden naar de koning van Zweden. Karel X bevond zich op dat moment op veldtocht in Pruisen en Polen. De ambassadeurs reisden daarom via Hamburg en Danzig naar Elbing en Mariënburg, waar de koning verbleef. Van Slingelandt, een neef van De Witt, had aanvankelijk de leiding over de ambassade. Hij was pensionaris van Dordrecht en een vriend van De Witt. In het najaar van 1656 keerde hij echter terug naar de Republiek vanwege het overlijden van zijn

120 De Witt, Brieven tusschen den heer Johan de Witt ende de gevolmaghtigden van den Staedt deel 3, inleiding en 164 -301.

39 vrouw. Van Dorp nam daarna de leiding over de ambassade en de correspondentie met De Witt over. Van Dorp was heer van Maasdam en beschreven in de ridderschap van Holland. De opdracht van de ambassade was om de oude allianties van de Republiek met Zweden te vernieuwen en om bemiddeling in het conflict tussen de Zweden en de Polen aan te bieden. Verder moesten de ambassadeurs de Staten -Generaal informeren over het ve rloop van de oorlog in Polen en moesten ze natuurlijk hun best doen om de Nederlandse Oostzeehandel te beschermen; tolverhogingen door de Zweden moesten absoluut voorkomen worden. Al vrij snel na hun aankomst wisten de ambassadeurs het traktaat van Elbing te sluiten met de Zweden. In oktober 1656 zonden ze dit document naar de Staten -Generaal. Die waren echter niet tevreden en eisten opheldering op een aantal punten; de zogenaamde elucidaties. De ambassadeurs moesten daarom nog geruime tijd in Polen blijven voor nadere onderhandelingen. De Zweden zagen de elucidaties niet zitten en de Staten -Generaal wilden het traktaat niet ratificeren als de elucidaties niet opgenomen werden. 121 De onderhandelaars kwamen hierdoor in een impasse terecht en het traktaat werd u iteindelijk pas in 1659 geratificeerd.

4.2 Nieupoort in Engeland Toen Van Beuningen vertrok naar Denemarken in 1656 zat Nieupoort al twee jaar als ambassadeur in Westminster. Tijdens zijn gehele verblijf in Engeland schreven Nieupoort en De Witt elkaar me t grote regelmaat brieven. Eens per week vertrok de post en bijna elke week schreven de heren elkaar een brief. De post naar Engeland vertrok veel vaker en regelmatiger dan naar Denemarken of Pruisen en deed er ook minder lang over om zijn bestemming te be reiken. Dat maakte de correspondentie met Nieupoort makkelijker dan met Van Beuningen of Van Slingelandt. De correspondentie met Nieupoort lijkt qua vorm erg op de correspondentie met Van Beuningen. Nieupoort deed, net als Van Beuningen, verslag van de v orderingen van de besprekingen en de contacten die hij had. De Witt gaf vooral informatie over de gang van zaken in de Republiek. Bovendien schreef De Witt aan Nieupoort vaak uitgebreid over de Noordse oorlog. Die oorlog was éé n van de belangrijkste onderw erpen in hun correspondentie. Nieupoort sprak regelmatig met John Thurloe, één van de twee Engelse staatssecretarissen. Af en toe sprak hij ook met Cromwell zelf. Nieupoort deed trouw verslag van alle besprekingen die hij met de Engelsen had. Het “stuk o p de marine” wilde echter maar niet vorderen. Thurloe en Cromwell zeiden wel steeds dat ze de Republiek gunstig gezind waren en dat ze afspraken wilden maken, maar ze wilden zich niet op papier vastleggen. Dit zette kwaad bloed in de Republiek, vooral in A msterdam. 122 In de loop van de zomer van 1656 nam de spanning tussen de twee landen toe. Eind juli beklaagde Thurloe zich bij Nieupoort over de houding van de Republiek ten opzichte van Spanje. Engeland was op dat moment in oorlog met Spanje. De Republiek dr eef desondanks gewoon handel op de Spanjaarden. Deze handel op de vijand konden de Engelsen niet tolereren. De Witt reageerde geïrriteerd; natuurlijk was het niet de bedoeling van de Republiek de handel van de Engelsen te ruineren en de handel van de Spanj aarden te beschermen. De Republiek deed juist haar best om de Engelse koopvaardijschepen te beschermen, maar de handel op Spanje was voor de Nederlanders nu eenmaal erg belangrijk en daar wilden ze dan ook absoluut niet mee stoppen. Op 11 augustus schreef De Witt over het traktaat van marine dat het volkomen terecht zou zijn als de Engelsen dat nu zouden tekenen omdat de Republiek in het traktaat kreeg waar het recht op had: “daer op wil ick hopen, dat immers de saecke sal konnen gebragt werden tot haere pe rfectie, vermits myns bedunckens nu alles gestelt is, gelyk het desen Staet

121 Ibidem, deel 5, inleiding en 384 -457. 122 De Witt, Br ieven tusschen den heer Johan de Witt ende de gevolmaghtigden van den Staedt deel 3, 248; brief van 4 juli 1656 van De Witt aan Nieupoort

40 nae ’t natuurlyck, ende ’t Volckeren reght, toekomt.” Nieupoort sprak daarop “harde woorden” met Thurloe, die echter vervolgens weer niets anders deed dan Nieupoort ervan verzekere n dat de Engelsen de Republiek gunstig gezind waren. 123 De irritaties tussen de twee landen liepen op. In de Republiek richtte de frustratie zich ook op Nieupoort. Op 1 september 1656 schreef De Witt een brief aan Nieupoort waarin hij hem waarschuwde in he t kader van “onse Intrinseque -vrindtschap” dat men in Holland nogal kritisch begon te worden op zijn optreden. Nieupoort geloofde zomaar alle praatjes van de protector en Thurloe, terwijl die vaak nergens op gebaseerd waren. In diezelfde brief schreef De W itt dat hij zelf ook niet meer al teveel waarde hechtte aan de uitspraken van de Engelsen. Pas als het zwart op wit zou staan wilde De Witt ze echt geloven. 124 Nieupoort verdedigde zich door te stellen dat het niet zijn schuld was dat de woorden van de protector niet overeenkwamen met zijn daden. Hij kon niet meer doen dan aandringen bij de Engelsen, afwachten en de Staten -Generaal berichten wat hem verteld werd in audiënties. De onvrede in Holland was wel reden voor Nieupoort om opnieuw erop aan te dringen dat hij in persoon verslag zou mogen doen van zijn ambassade in de Republiek. Als men zo lang weg was uit de Republiek, leidde dat altijd tot dit soort “sinistere opinien ende impressien” . Als het zo moest hoefde het voor hem niet meer, dan konden de State n van Holland beter een ander aanwijzen als ambassadeur: “ik wenste dat de Leden [de Hollandse steden] een ander geliefden te dispicieren, die beter nae haer sin konde schryven, ende geluckiger de saeken onsen Staet raekende verhandelen” .125 De Witt bleef v ia Nieupoort op de hoogte van de plannen van de Engelsen. De positie van de Engelsen was zeer belangrijk in de Noordse oorlog. De Witt wilde hen het liefste betrekken in de door hem gewenste vrede in het Oostzeegebied. Zijn streven naar defensieve allianti es blijkt duidelijk uit zijn brieven. In de eerste maanden van 1656 was er bijvoorbeeld sprake van een Engelse ambassade naar de Zweedse koning, die in Pruisen contact op zou nemen met de Nederlandse ambassade aldaar. Nieupoort sprak met Cromwell over een eventuele defensieve alliantie tussen Engeland, de Republiek, Zweden, Denemarken en Brandenburg. Dit idee viel bijzonder in de smaak bij De Witt. Hij was zeer verheugd te horen dat Cromwell hierover wilde spreken en dat er een Engelse ambassade naar de Zwe edse koning zou gaan. Deze Engelse ambassade werd echter op het laatste moment afgeblazen, toen Brandenburg zich bij Zweden aansloot. Nieupoort drong er nog op aan toch een ambassade te sturen, maar de Engelsen wilden dat niet meer. Ze vroegen de Nederland ers zelfs hun ambassade ook niet te sturen. 126 In augustus 1656 schreef Nieupoort vervolgens abusievelijk dat er een nader traktaat was gesloten tussen Engeland en Frankrijk, terwijl hij Engeland en Zweden bedoelde. De Witt had dit niet door en vroeg bij Nie upoort om opheldering; was het waar dat de Engelsen en de Fransen een traktaat gesloten hadden? Daar had de Republiek dan eerst in gekend moeten worden. 127 Zo’n traktaat paste natuurlijk niet in het systeem van defensieve allianties met de Republiek als cent rum dat De Witt voor ogen had. De Witt hield Nieupoort op de hoogte van de verwikkelingen rond de Noordse oorlog. Hij schreef bijvoorbeeld over de vorderingen van Van Beuningen in Denemarken en over het verdrag van Elbing en de bedenkingen die daarover l eefden in de Republiek. Nieupoort kon zich wel vinden in deze bedenkingen en in de gewenste elucidaties. Hij

123 Ibidem, 251 -263; brieven van 21 juli en 11 augustus 1656 van Nieupoort aan De Witt, brieven van 28 juli, 4 augustus en 11 augustus 1656 van De Witt aan Nieupoort 124 Ibidem, 269; brief van De Witt aan Nieupoort van 1 september 1656. 125 Ibidem, 274; brief van Nieupoort aan De Witt van 8 september 1656. 126 Ibidem, 170, 174; brief van Nieupoort aan De Witt van 14 januari 1656 en van De Witt aan Nieupoort van 28 januari 1656. 127 Ibidem, 261, 265; brieven van De Witt aan Nieupoort van 11 en 18 augustus 1656.

41 vertrouwde de Zweden al geruime tijd niet meer. In juni 1656 schreef hij al dat het de “Sweden eer aen gelegenheydt als genegenheydt ontbreecken, o m de Geunieerde Provincien alle ongemacken ende onheylen te doen overkomen” .128 Naar aanleiding van het hem toegezonden traktaat van Elbing schreef hij bovendien over de Zweedse ambassadeurs in Engeland: “de bitterheydt die de Ministers van de Kroon Sweden h ier aenwesende van tydt tot tydt hebben getoont, tegens den Staet van het Vereenighde Nederlandt, is ongelooflyck.” . De Republiek diende dus absoluut op haar hoede te zijn. De Zweden hadden immers in de loop der jaren al zoveel ten nadele van de Nederlands e handel gedaan dat ze nu niet zonder meer te vertrouwen waren. 129 Nieupoort sprak geregeld met Cromwell en Thurloe over defensieve allianties en internationale samenwerking. Nieupoort had hierbij een voorkeur voor samenwerking tussen protestantse vorsten e n staten. Ook Cromwell beschouwde religieuze overeenstemming als de basis voor goede betrekkingen. Toen de protector erachter kwam dat de koning van Denemarken zeer ontstemd was over het traktaat dat te Elbing tussen de Republiek en Zweden gesloten was, b enadrukte hij tegenover Nieupoort dat hij hoopte op vriendschap tussen protestantse prinsen en staten. 130 Door geregeld met de Engelsen te spreken over de mogelijkheden van een defensieve alliantie trof Nieupoort in feite al voorbereidingen voor de Haagse co ncerten van 1659, waarin door Engeland, Frankrijk en de Republiek afspraken gemaakt werden over vrede in het Oostzeegebied. Behalve om besprekingen over het marinetraktaat en over eventuele allianties te voeren kwam Nieupoort ook in actie om onenigheden t ussen Engeland en de Republiek op te lossen. Er waren zoals gezegd nogal wat wederzijdse irritaties. Nieupoort gaf de bezwaren van de Engelsen door aan De Witt. In maart 1656 uitte Thurloe bijvoorbeeld zijn ongenoegen over Duinkerker kapers die uit Nederla ndse havens opereerden. Nieupoort briefde dit door aan De Witt die vervolgens beloofde aan een oplossing te zullen werken. 131 De klachten uit de Republiek over de Engelsen probeerde Nieupoort eveneens op te lossen. In september 1656 werd een aantal Hollandse schepen vastgehouden in Engelse havens. Nieupoort deed daarover zijn beklag bij de protector om de schepen vrij te krijgen. 132

4.3 Van Slingelandt en Van Dorp in Pruisen Van Slingelandt, Van Dorp, De Huybert en Isbrands vertrokken in maart 1656 naar Pruis en waar de Zweedse koning verbleef. De ambassade verbleef steeds in de omgeving van Danzig. De correspondentie met de Republiek en dus met De Witt verliep maar moeizaam omdat de post er erg lang over deed. Het kon weken duren voor een brief aankwam. Begin mei kwam de ambassade aan in Danzig; twee weken later hadden de ambassadeurs hun eerste audiëntie bij de Zweedse koning. Ze zetten in de eerste besprekingen in op een snelle vrede tussen Zweden en Polen. Dat was ook hun opdracht. Al gauw bleek echter dat d e Zweedse koning geen behoefte had aan Nederlandse bemiddeling. Hij had net een alliantie gesloten met de keurvorst van Brandenburg en de zaken zagen er zeer positief voor hem uit. Van Slingelandt besloot daarop in te zetten op het behoud van de vriendscha p tussen Zweden en de Republiek en op de bescherming van de Nederlandse handel. De Witt probeerde de onderhandelingen te beïnvloeden. De instructie van de ambassade was zeer onduidelijk; hij stond nog niet vast toen de ambassade vertrok en veranderde al gauw door de alliantie van Zweden met Brandenburg en de aanhoudende

128 Ibidem, 241; brief van Nieupoort aan De Witt van 23 juni 1656. 129 Ibidem, 284; brief van Nieupoort aan De Witt van 6 oktobe r 1656. 130 Ibidem, 290.; brief van Nieupoort aan De Witt van 27 oktober 1656. 131 Ibidem, 203 -205; brief van Nieupoort aan De Witt van 24 maart 1656 en brief van De Witt aan Nieupoort van 31 maart 1656. 132 Ibidem, 280; brief van Nieupoort aan De Witt van 29 september 1656.

42 bedreiging van Danzig door de Zweden. De Witt beloofde Van Slingelandt te informeren over wat er van hem verwacht werd. Op 8 juli schreef hij Van Slingelandt wat er in een eventueel trakta at moest worden opgenomen. Het verdrag van de Republiek en Zweden van 1640, dat de bescherming van de vrije handel en scheepvaart tot doel had, diende als uitgangspunt genomen te worden en de vrije handel op de Oostzee en het gelijk blijven van de tollen w aren de belangrijkste punten voor de Republiek. Verder was de opname van Danzig in het traktaat erg belangrijk. 133 De Witt probeerde zo de vinger aan de pols te houden, maar de moeizame communicatie gooide roet in het eten. In de zomer van 1656 hoorde De Wit t nauwelijks iets van Van Slingelandt en dat beviel hem allerminst. Eind augustus ontving hij weer een brief van Van Slingelandt, met daarin voorstellen voor het traktaat. De voorstellen kwamen niet overeen met de wensen van de Staten -Generaal, en De Witt verzocht Van Slingelandt met klem om vaker particuliere brieven aan hem te sturen, zodat hij hem bij kon sturen als het de verkeerde kant op ging. 134 In de loop van de onderhandelingen bleek echter dat het voor De Witt erg moeilijk was om de uitkomsten te c ontroleren. Het lijkt ook of hij de verhoudingen niet zo goed doorzag. De Zweden waren veel minder tot compromissen geneigd dan De Witt dacht of hoopte. Bovendien bleef De Witt hameren op de opname van Danzig in het traktaat. Danzig bleek daar echter zelf geen behoefte aan te hebben, aangezien de Poolse koning dat niet zag zitten. Danzig was een vrije stad binnen het Poolse koninkrijk en kon daardoor niet zomaar tegen de koning ingaan. Van Slingelandt probeerde keer op keer duidelijk te maken dat er van opn ame van Danzig geen sprake kon zijn, maar De Witt wilde dat niet van hem aannemen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het traktaat niet tot tevredenheid stemde toen het eenmaal gesloten was en in september 1656 werd ontvangen in de Republiek. Er waren nogal wat bedenkingen, vooral bij de zeesteden, en dan met name op twee punten. Ten eerste was in een bepaalde formule het woord ‘circiter’ 135 opgenomen. Men was in de Republiek bang dat dat woord voor de Zweden ruimte zou laten om toch de tollen te verhogen en daarbij verschil te maken tussen eigen onderdanen en ingezetenen van de Republiek. Ten tweede was in Zweden de handel in alle belangrijke handelswaren ondergebracht in compagnieën (bijvoorbeeld zout, ijzer, pek en teer en koper); zij vielen volgens het traktaat niet onder de tollen en dat zou wel moeten. Beide zaken zouden opgehelderd moeten worden in zogenoemde ‘elucidaties’. 136 Vlak nadat De Witt de brief met deze kritiekpunten naar Van Slingelandt had gestuurd, vertrok deze naar De Republiek. Zijn vr ouw was ernstig ziek en ze overleed voor Van Slingelandt terug was. De brieven die volgden stuurde De Witt aan Van Dorp, die de leiding van de ambassade overnam. Van Dorp lijkt een man met verstand van zaken en politiek inzicht. Hij probeerde De Witt uit t e leggen dat de Zweden waarschijnlijk weinig zin zouden hebben in de elucidaties van de Nederlanders. Wel leek de tijd hem rijp voor bemiddeling tussen de koning van Zweden en de koning van Polen. Zweden had geen geld meer en de oorlog kon zichzelf in het verwoeste Polen niet voeden. Zweden had bovendien niet meer de overhand in de oorlog, het Zweedse volk keerde zich tegen de oorlog en Brandenburg zou waarschijnlijk zijn alliantie met Zweden binnenkort opzeggen. Ook de koning van Polen zou inmiddels tot vr ede genegen zijn, aangezien hij rust wilde en geen hulp kon verwachten van de Tartaren of van Moscovië. Het enige probleem was dat de keizer en Denemarken beiden zouden proberen de oorlog gaande te houden. 137 De

133 De Witt, Brieven tusschen den heer Johan de Witt ende de gevolmaghtigden van den Staedt deel 5, 402; brief van De Witt aan Van Slingelandt van 8 juli 1656. 134 Ibidem, 415; brief van De Witt aan Van Slingelandt van 29 augustus 1656. 135 Het hel e traktaat was opgesteld in het Latijn. ‘Circiter’ is Latijn voor ‘ongeveer’. 136 De Witt, Brieven tusschen den heer Johan de Witt ende de gevolmaghtigden van den Staedt deel 5, 441; brief van De Witt aan Van Slingelandt van 29 september 1656. 137 Ibidem, 447 ; brief van Van Dorp aan De Witt van 24 oktober 1656.

43 keizer wilde de bondgenoot van Frankrijk bezig houden en uitputten en Denemarken vreesde dat het na een vrede tussen Polen en Zweden zelf aan de beurt zou zijn om aangevallen te worden door de Zweden. De Witt en de Staten -Generaal bleven erbij dat de elucidaties opgenomen moesten worden alvorens het traktaat geratificeerd zou worden. De gewenste elucidaties lijken echter voor een deel op misverstanden te hebben berust. Volgens Van Dorp moest er namelijk aan het woord ‘circiter’ niet zo zwaar getild worden. Dat kon niet ten nadele van de Republiek gebr uikt worden zoals men vreesde. Ook de Zweedse compagnieën zouden niet in het nadeel van de Republiek zijn. Ze waren namelijk helemaal niet vrijgesteld van het betalen van tol. De pek - en teercompagnie had alleen het recht te handelen in pek en teer benoord en Stockholm, en moest gewoon tol betalen. De zoutcompagnie had niet eens een monopolie op zout. De naam was alleen ontstaan doordat de koning vanwege het tekort aan schepen tijdens de laatste Deens -Zweedse oorlog een ieder die een schip bouwde vrijstelde van het betalen van een deel van de tol, betaald in zout. 138

4.4 Correspondenties vergeleken Het gemakkelijkst kan natuurlijk iets gezegd worden over het aantal brieven dat De Witt wisselde met de verschillende ambassadeurs. De correspondentie met Nieupoort verliep gemakkelijker dan die met de andere ambassadeurs aangezien de post van en naar Engeland zeer regelmatig vertrok en er niet lang over deed. De correspondentie met Van Beuningen en de ambassadeurs in Pruisen verliep meestal moeizamer; de brieven ded en er soms weken over om de geadresseerden te bereiken. Nieupoort kreeg dus meer brieven dan de andere ambassadeurs, maar dat lag niet aan De Witt maar aan de infrastructuur. Dan over de inhoud van de brieven: de correspondentie van De Witt met de verschil lende ambassadeurs ten tijde van de Noordse oorlog had veel overeenkomsten. De opzet van de brieven was altijd ongeveer gelijk. De Witt schreef de ambassadeurs over de ontwikkelingen in de Republiek, en de ambassadeurs hielden De Witt op de hoogte van de vorderingen van de besprekingen met de regering waar ze naar uitgezonden waren. Van Beuningen, Van Slingelandt en Van Dorp zaten natuurlijk alledrie middenin de Noordse oorlog. Voor Nieupoort was het verloop van de oorlog en de onderhandelingen echter ook van belang. Hij werd dan ook op de hoogte gehouden door De Witt, die hem doorbriefde wat hij van de andere ambassadeurs vernam. Nieupoort ontving sowieso wat meer informatie van De Witt dan de andere ambassadeurs over zaken die niet direct zijn ambassade be troffen. Het gaat dan echter niet om vitale of geheime informatie. De Witt schreef bijvoorbeeld aan Nieupoort over de bescherming van de Levanthandel tegen piraterij en over klachten van de Zweedse resident Appelboom over de Nederlanders in Amerika. Die za ken schreef De Witt niet aan Van Beuningen en Van Slingelandt, maar ze zijn ook niet echt essentieel. Waarschijnlijk schreef hij dat soort zaken wel aan Nieupoort en niet aan de anderen omdat hij Nieupoort nu eenmaal vaker kon schrijven, hij op vertrouweli jker voet met hem stond en Engeland een belangrijker standplaats was. De onderwerpen waarover De Witt en de ambassadeurs schreven hielden bijna altijd verband met de ambassade. Soms schreven ze ook over andere zaken. De Witt besprak bijvoorbeeld met Nieup oort en met Van Beuningen de problemen waar hij mee geconfronteerd werd in Overijssel. Voor de ambassadeurs in Denemarken en Pruisen was de Noordse oorlog natuurlijk het belangrijkste onderwerp om over te schrijven met De Witt, maar ook voor Nieupoort was het één van de belangrijkste onderwerpen. De ambassadeurs spraken meestal met de voornaamste minister. In Denemarken ging het om de rijkshofmeester, in Engeland om één van de staatssecretarissen en in Zweden om de rijkskanselier. Nieupoort sprak daarnaast ook regelmatig met Cromwell,

138 Ibidem, 454; brief van Van Dorp aan De Witt van 8 november 1656.

44 Van Beuningen en Van Slingelandt spraken slechts af en toe met de Deense en Zweedse koning. Er is geen duidelijk verschil tussen de brieven van De Witt aan Van Beuningen en de brieven van De Witt aan Nieupoort en Van Slingela ndt. Nieupoort en Van Slingelandt behoorden tot de factie van De Witt. Het waren mannen die achter het beleid van De Witt stonden en het op politiek gebied met hem eens waren. Van Slingelandt was zelfs een neef van De Witt. Van Beuningen, afkomstig uit Ams terdam, hield er volstrekt andere ideeën op na als het ging om Nederlands ingrijpen in de Noordse oorlog. Toch valt er in de correspondentie van De Witt met de drie ambassadeurs weinig verschil te bemerken. In de brieven aan Van Beuningen schreef De Witt b ijzonder weinig over politieke tactieken en ging hij nauwelijks inhoudelijk op de situatie in. In de brieven aan Van Slingelandt en Nieupoort deed hij dit echter ook niet. De Witt vertelde eigenlijk bijna nooit wat hij zelf vond van de interne of internati onale politiek. Ook Nieupoort en Van Slingelandt schreven nauwelijks over de internationale situatie. Ze schreven eigenlijk alleen over hun onderhandelingen en gesprekken met de Engelsen en de Zweden. Alleen Van Beuningen en Van Dorp waagden zich aan uitge breide politieke bespiegelingen. Zij maken dan ook de indruk het beste inhoudelijk onderlegd te zijn. De machtspositie van De Witt in Holland en de Staten -Generaal en ook op het gebied van de buitenlandse politiek wordt vaak benadrukt. De particuliere c orrespondentie met de ambassadeurs wordt hierin niet onbelangrijk geacht. 139 Ik had daarom verwacht dat De Witt niet alleen (geheime) informatie ontving van de ambassadeurs, maar ook zou proberen het werk van de ambassadeurs via zijn brieven te beïnvloeden. Dat deed hij echter niet vaak. Kennelijk deed hij dit meer via de officiële instructies van de Staten - Generaal dan via particuliere brieven. Het verdrag van Elbing was hierop een uitzondering. Dat verdrag maakte wel inhoudelijke reacties los en De Witt pr obeerde het verdrag ook duidelijk te beïnvloeden via zijn persoonlijke brieven aan Van Slingelandt. De Witt en Van Slingelandt waren uitgesproken voorstanders van dit traktaat. Ook Nieupoort sprak zich uit voor het traktaat, hoewel hij na lezing van het no g niet geratificeerde verdrag twijfels uitte. Van Beuningen was absoluut tegenstander van het traktaat. Van Slingelandt leidde namens de Republiek de onderhandelingen over het verdrag. De Witt had hem gevraagd hem op de hoogte te houden van de vorderingen, maar in de zomer van 1656 hoorde hij nauwelijks iets van hem. Hierover was hij bijzonder ontstemd. Hij kon Van Slingelandt immers niet bijsturen als hij niet wist wat er gebeurde. Toen de correspondentie aan het einde van de zomer weer regelmatiger werd e n De Witt meer informatie ontving van Van Slingelandt, probeerde hij duidelijk om de onderhandelingen bij te sturen. Hij wilde echter onrealistische dingen (zoals de opname van Danzig in het traktaat). Het lukte Van Slingelandt dan ook niet De Witts eisen opgenomen te krijgen. Ik kan me voorstellen dat De Witt bij het verdrag van Elbing erg zijn best deed om de ambassadeur bij te sturen via particuliere brieven, omdat de instructie van de ambassade tussentijds wijzigde door de veranderde internationale verh oudingen. Voor de ambassadeurs de nieuwe instructie ontvingen probeerde De Witt hen via particuliere brieven ervan op de hoogte te brengen wat er van hen verwacht werd. In het geval van de andere ambassadeurs was dit bijsturen niet noodzakelijk. De opdrach ten van Nieupoort in Engeland en Van Beuningen in Denemarken bleven tijdens de gehele ambassade ongewijzigd. Het lijkt vreemd dat De Witt niet vaker van zijn directe lijn met de ambassadeurs gebruik maakte om ze aanvullende opdrachten te geven. De Witt kon dat risico echter niet nemen. Hij mocht dit niet volgens zijn instructie, en hij was verplicht om ook particuliere brieven te bewaren en

139 Bijvoorbeeld in: Franken, Coenraad van Beuningen’s politieke en diplomatieke aktiviteiten , 29.

45 eventueel te laten controleren. De kans dat eventuele geheime opdrachten uit zouden komen was hierdoor te groot. Een duidelijke overeenkomst tussen de ambassadeurs is verder de sterke wens die ze allemaal hadden om zo spoedig mogelijk naar de Republiek te mogen terugkeren. Van Beuningen, Nieupoort en Van Slingelandt vroegen alledrie regelmatig aan De Witt of hij kon prob eren voor hen toestemming te verkrijgen bij de Staten -Generaal om terug te keren. De Witt stond hier in alle gevallen welwillend tegenover, maar kreeg weinig voor elkaar. Van Slingelandt verkreeg uiteindelijk vrij gauw toestemming om terug te komen, maar d at had meer te maken met de levensbedreigende toestand waarin zijn vrouw verkeerde dan met de hulp van De Witt. De andere ambassadeurs moesten op hun post blijven, ook al wilden ze al lang niet meer. Nieupoort verwoordde het verscheidene malen zeer fraai, bijvoorbeeld in juni 1656. Als De Witt de Staten -Generaal zover wist te krijgen dat ze hem naar de Republiek terug zouden laten keren, zou Nieupoort hem eeuwig dankbaar zijn: “ick hoop haest te sullen horen, dat haer Ed. Groot Mog. [de Staten van Holland] mede eenmael medelyden met my sullen hebben, ende my van dese slaverneye verlossen, gedienstelyk versoekende daer toe U Ed. gunstige directie, deselve verseeckerende dat ick het alle de dagen myns levens sal soecken te erkennen” .140 Voor Nieupoort en Van Beu ningen duurde het echter nog lang voor ze terug mochten keren naar de Republiek. Pas tegen het einde van de Noordse oorlog konden ze vertrekken.

140 De Witt, Brieven tusschen den heer Johan de Witt ende de gevolmaghtigden van den Staedt deel 3, 239; brief van Nieupoort aan De Witt van 16 juni 1656.

46 Conclusie

De Noordse oorlog (1655 -1660) was voor de Republiek een diplomatiek hoogtepunt. Nooit was haar mac ht in het Oostzeegebied groter. Tijdens de Haagse concerten van 1659 wist de machtige Republiek niet alleen haar wil op te leggen aan de oorlogvoerende staten Zweden en Denemarken, maar ook aan de machtige buurlanden Engeland en Frankrijk. De vredesonderha ndelingen vormden een hoogtepunt in de collectieve veiligheidspolitiek van de raadpensionaris, Johan de Witt. De verwikkelingen rond de oorlog zorgden echter ook voor grote binnenlandse onenigheid. De landgewesten hadden andere belangen dan de zeegewesten, maar ook binnen het belangrijkste gewest, Holland, hadden vele steden tegengestelde belangen. De stad in de Republiek die de grootste belangen had in de oorlog was Amsterdam. Haar stapelmarkt en graanhandel waren in grote mate afhankelijk van de handel o p het Oostzeegebied. Die handel was natuurlijk niet gebaat bij een oorlog in het Oostzeegebied, maar werd bovendien bedreigd door de Zweden. Zij wisten vanaf 1650 hun gebied op de oostelijke oevers van de Oostzee dusdanig uit te breiden dat ze een bedreigi ng vormden voor de belangrijkste handelsstad; Danzig. Amsterdam wilde militair ingrijpen en de Zweden terug dringen. De machtsbalans tussen Zweden en Denemarken moest hersteld worden en Denemarken moest daarom gesteund worden. De landgewesten wilden juist geen geld uitgeven aan een dure oorlog waar ze toch geen belangen in hadden. Ze waren dus tegen militair ingrijpen. Johan de Witt probeerde het algemeen staatsbelang te dienen en zocht een compromis. Hij wilde de handel beschermen, zonder in een oorlog met Zweden verzeild te raken. Hij wilde vooral Frankrijk, bondgenoot van Zweden, niet onnodig agiteren. Uiteindelijk kwam het tot een compromis. De oorlog tegen Zweden, die Amsterdam had gewild, was er niet gekomen, maar er werd wel militair ingegrepen toen de Zweden de Denen onder de voet dreigden te lopen. De status -quo in het Oostzeegebied was voorlopig hersteld en de rust keerde weer. De positie van de Nederlandse handelsvloot was veilig gesteld. Aan het begin van de oorlog besloten de Staten -Generaal amb assadeurs in te zetten om de oorlog diplomatiek te kunnen beïnvloeden. In januari 1656 vertrok de uit Amsterdam afkomstige Coenraad van Beuningen naar Kopenhagen aan het hoofd van een ambassade naar de Deense koning. Enkele maanden later vertrokken Govert van Slingelandt en Frederick van Dorp als ambassadeurs naar de Zweedse koning. Willem Nieupoort was op dat moment al enkele jaren als diplomaat in Engeland, bij de protector Cromwell. Johan de Witt correspondeerde met hen allemaal. Ik had een aantal dinge n die opvielen na bestudering van de brieven, niet van te voren verwacht. De brieven van De Witt aan Van Beuningen lijken bijvoorbeeld erg op de brieven die De Witt schreef aan Nieupoort en Van Slingelandt, terwijl Nieupoort en Van Slingelandt tot de vertr ouwelingen van De Witt hoorden en dezelfde politieke koers voorstonden. Van Beuningen had als Amsterdammer hele andere ideeën over hoe de problemen in het Oostzeegebied aan te pakken. Bovendien is uit later jaren, toen Van Beuningen als ambassadeur in Fran krijk zat, bekend dat zijn meningen erg botsten met die van De Witt en dat hij nogal eigenzinnig te werk ging. Ik had verwacht hier iets van terug te vinden in de briefwisseling tussen De Witt en Van Beuningen tijdens de Noordse oorlog. De brieven tussen D e Witt en de ambassadeurs verschillen echter nauwelijks. Er waren wel verschillen in de frequentie waarmee De Witt de ambassadeurs schreef, maar dat lag aan de infrastructuur, niet aan De Witt. Nieupoort kreeg bovendien wel meer informatie van De Witt dan de anderen, maar deze informatie was niet echt belangrijk. De Witt schreef Nieupoort waarschijnlijk vooral

47 meer omdat hij vaker de kans had om aan Nieupoort te schrijven. Al met al lijken de brieven qua vorm en inhoud veel op elkaar. Daarnaast viel mij op dat De Witt weinig pogingen doet de ambassadeurs te sturen of ze aanvullende opdrachten te verstrekken. De directe verbinding met de ambassadeurs die De Witt had, bracht de mogelijkheid met zich mee het diplomatieke proces te sturen en naar zijn hand te ze tten. De Witt maakte hier echter niet duidelijk gebruik van. Dat is echter niet vreemd als je bedenkt dat de particuliere correspondentie van De Witt met de ambassadeurs helemaal niet privé was. De Witt had de plicht deze brieven te laten lezen als daarom gevraagd werd. Daarnaast verbood zijn instructie hem expliciet om zelf opdrachten aan ambassadeurs te geven. Het risico ontdekt te worden was gewoon te groot. De persoonlijke relatie tussen De Witt en Van Beuningen blijkt moeilijk uit de brieven te halen. Het is achteraf de vraag of de bron daar wel zo geschikt voor was. De brieven zijn vrij formeel. Ze zijn volgens een bepaald stramien opgebouwd en ze worden niet erg persoonlijk. De Witt gedroeg zich tegen alle ambassadeurs uiterst correct en professionee l, niet erg persoonlijk. Het zou goed zijn om écht persoonlijke brieven tussen de twee te kunnen lezen, die niet door anderen ingezien konden worden. Dat soort brieven bestaan echter helaas niet. Toch valt er op basis van de brieven wel iets te zeggen over de relatie tussen De Witt en Van Beuningen. Die relatie lijkt namelijk prima. Over hoe de Noordse oorlog en de Zweedse expansie aan te pakken waren de twee het oneens. Dat bleek in deze jaren het duidelijkst rond het verdrag van Elbing, waarvan Van Beunin gen een fel tegenstander en De Witt een groot voorstander was. Van Beuningen probeerde De Witt keer op keer van zijn gelijk te overtuigen. Doordat Johan de Witt in zijn brieven echter de inhoudelijke discussie met Van Beuningen niet echt aanging, hadden ze hier nauwelijks ruzie over. Over zaken die niet direct aan de oorlog gerelateerd waren, waren ze het bovendien juist vaak eens. Ook als het ging over de benoeming van mannen op bepaalde posten waren ze het eens. Ze prezen elkaar af en toe en spraken waard ering uit. Ze lijken dus vriendschappelijk met elkaar om te gaan. Dat Van Beuningen een geheel andere mening had op het gebied van buitenlands beleid deed er voor hun persoonlijke relatie niet echt toe. De Witt had groot vertrouwen in Van Beuningens capaci teiten als diplomaat en waardeerde hem daar om. De Witt had er natuurlijk ook weinig last van dat Van Beuningen een andere mening had. Uiteindelijk beslisten de Staten -Generaal over het buitenlandse beleid, en De Witt verkeerde in een veel betere positie o m dat beleid te beïnvloeden dan Van Beuningen. Samenvattend kan gezegd worden dat de relatie prima lijkt en vooral gebaseerd was op wederzijds respect.

48 Bijlage 1 Het Oostzeegebied

49 Bijlage 2 Europese machthebbers ten tijde van de Noordse Oorlog

Republiek • Frederik Hendrik (1584 -1647) stadhouder van 1625 tot 1647. • Willem II (1626 -1650) stadhouder van 1647 tot 1650. • Eerste Stadhouderloos Tijdperk van 1650 tot 1672. • Johan de Witt (1625 -1672) raadpensionaris van Holland van 165 3 tot 1672. • Willem III (1650 -1702) stadhouder van 1672 tot 1702.

Denemarken • Christiaan IV (1577 -1648) koning van Denemarken en Noorwegen van 1588 tot 1648. • Frederik III (1609 -1670) koning van Denemarken en Noorwegen van 1648 tot 1670.

Zweden • Gustaaf II A dolf (1594 -1632) koning van Zweden van 1611 tot 1632. • Christina (1626 -1689) koningin van Zweden van 1632 tot 1654. [Axel Oxenstjerna (1583 -1654) kanselier van Zweden van 1611 tot 1654.] • Karel X Gustaaf (1622 -1660) koning van Zweden van 1654 tot 1660. • Hedvi g Eleonora (1636 -1715) koningin van Zweden, regent samen met de Riksråd o.l.v. Per Brahe van 1660 tot 1672. • Karel XI (1655 -1697) koning van Zweden van 1660 (effectief vanaf 1672) tot 1697.

Engeland • Karel I (1600 -1649), koning van Engeland, Schotland en I erland van 1625 tot 1649. • van 1649 tot 1653. • Oliver Cromwell (1599 -1658) Lord Protector van Engeland van 1653 tot 1658. • Richard Cromwell (1626 -1712) Lord Protector van Engeland van september 1658 tot mei 1659. • Commonwealth of Englan d van 1659 tot 1660. • Karel II (1630 -1685) koning van Engeland, Schotland en Ierland van 1649 (effectief vanaf 1660) tot 1685.

Habsburgers • Ferdinand III (1608 -1657) keizer van het Heilige Roomse Rijk van 1637 tot 1657. • Leopold I (1640 -1705) keizer van het Heilige Roomse Rijk van 1658 tot 1705.

Frankrijk • Anna van Oostenrijk (1601 -1666) regentes van Frankrijk van 1643 tot 1661. [Jules Mazarin (1602 -1661) eerste minister van Frankrijk van 1642 tot 1661.] • Lodewijk XIV (1638 -1715) koning van Frankrijk van 1643 (effectief vanaf 1661) tot 1715.

Brandenburg • Frederik Willem I (1620 -1688) keurvorst van Brandenburg van 1640 tot 1688.

Polen • Jan II Casimir Wasa (1609 -1672) koning van Polen -Litouwen van 1648 tot 1668.

50 Bijlage 3 Van Beuningen en De Witt

Figuur 1. Coenraad van Beuningen Figuur 2. Johan de Witt bron: http://www.raadsherenbuurt.nl bron: http://www.deruyter.org

51 Literatuur

Gedrukte bronnen

Bang, N. E., en K. Korst, Tabeller over skibsfart og varetransport gennem Øresund 14 97 -1660 (Kopenhagen 1906 -1933),

Bang, N. E., en K. Korst, Tabeller over skibsfart og varetransport gennem Øresund 1661 -1783 og gennem Store Baelt 1701 -1748 (Kopenhagen 1930 -1953),

Brieven aan Johan de Witt I, 1648 -1660 bewerkt door Robert Fruin, uitgegev en door N. Japikse (Amsterdam 1919),

Witt, Johan de, Brieven geschreven ende gewisselt tusschen den heer Johan de Witt, Raedtpensionaris en Groot-Segelbewaarder van Hollandt ende Westvrieslandt ende de gevolmaghtigden van den Staedt der Vereenighde Nederl anden, so in Vranckrijck, Engelandt, Sweden, Denemarcken, Poolen enz., beginnende met den jaere 1652 tot het jaer 1669 incluys (’s Gravenhage 1723 -27) zes delen,

Witt, Johan de, Brieven van Johan de Witt I, 1650 -1657(1658) bewerkt door Robert Fruin, uitge geven door G. W. Kernkamp (Amsterdam 1906).

Literatuur

Askgaard, Finn, Kampen om Østersøen, et bidrag til nordisk søkrigshistorie på Carl X Gustafs tid 1654 -60 (Kopenhagen 1974),

Askgaard, Finn, en Gunnar Olsen, En kamp for livet, svenskekrigene 1657 -60 (Kopenhagen 1958),

Boogman, J. C., ‘De raison d’état -politicus Johan de Witt’ in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden , deel 90 (1975) 379 -407,

Franken, Martinus A. M., Coenraad van Beuningen’s politieke en diplomatiek e aktiviteiten in de jaren 1667 -1684 (Groningen 1966),

Heringa, J., De eer en hoogheid van de staat, over de plaats der Verenigde Nederlanden in het diplomatieke leven van de zeventiende eeuw (Groningen 1961),

Israel, Jonathan, Dutch primacy in world tra de, 1585 -1740 (Oxford 1989),

Japikse, N., Johan de Witt (Amsterdam 1915),

Kernkamp, G. W., De sleutels van de Sont (Den Haag 1890),

Kolkert, Willem Jakob, Nederland en het Zweedsche imperialisme (Deventer 1908),

Lauring, Palle, Svenskekrigene og enevoldsmagt, 1648 -1683 (Kopenhagen 1970),

52 Lindblad, J. Thomas, ‘Foreign trade of the Dutch Republic in the seventeenth century’, in: Karel Davids en Leo Noordgraaf ed., The Dutch economy in the Golden Age (Amsterdam 1993) 219 -249,

Noordam, Nicolaas F., De Rep ubliek en de noordse oorlog, 1655 -1660 (Assen 1940),

Panhuysen, Luc, De ware vrijheid, de levens van Johan en Cornelis de Witt (Amsterdam 2005),

Roldanus, Cornelia Wilhelmine, Coenraad van Beuningen, staatsman en libertijn (’s - Gravenhage 1931),

Römeling h, Joan, De diplomatieke betrekkingen van de Republiek met Denemarken en Zweden, 1660 -1675 (Amsterdam 1969),

Rowen, Herbert H., John de Witt, Grand Pensionary of Holland, 1625 -1672 (Princeton 1978),

Smit, J. W., ‘The Netherlands and Europe in the sevente enth and eighteenth centuries’ in: J. S. Bromley en E. H. Kossmann red., Britain and the Netherlands in Europe and Asia, papers delivered to the third Anglo -Dutch Historical Conference (Londen 1968) 13 -36,

Thomassen, Theo, ‘Introductie’ in: J. C. M. Penni ngs en Theo H. P. M. Thomassen, Archieven van Nederlandse gezanten en consuls tot 1813 Deel 1, Overgedragen archieven van gezanten en consuls in de christelijke wereld (’s -Gravenhage 1994) 13 - 114,

Tielhof, Milja van, The ‘mother of all trades’, the Balti c grain trade in Amsterdam from the late 16 th to the early 19 th century (Leiden 2002),

Tjaden, Anja, ‘The Dutch in the Baltic, 1544 -1721’, in: Göran Rystad, Klaus -R Böhme en Wilhelm M. Carlgren ed., In quest of trade and security. The Baltic in power poli tics, 1500 -1990 I, 1500 -1890 (Stockholm 1994) 61 -136.

53