De Geschiedenis Van De Scheikunde in Nederland. Deel 1
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De geschiedenis van de scheikunde in Nederland. Deel 1 Van alchemie tot chemie en chemische industrie rond 1900 H.A.M. Snelders bron H.A.M. Snelders, De geschiedenis van de scheikunde in Nederland. Deel 1: Van alchemie tot chemie en chemische industrie rond 1900. Delftse Universitaire Pers, Delft 1993 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/snel016gesc01_01/colofon.htm © 2008 dbnl / H.A.M. Snelders II ‘De scheider’, van Jan Luyken (Het menselijk bedrijf Amsterdam, 1694) H.A.M. Snelders, De geschiedenis van de scheikunde in Nederland. Deel 1 vii Ten geleide We schrijven 1992. In onze complexe samenleving staat de scheikunde er niet goed op. ‘Het vak scheikunde is uit de gratie’ schrijft een bekende journalist. ‘Om eerlijk te zijn heb ik in het verleden wel eens verteld dat ik Frans studeerde’ zegt een scheikundig student, om vragen te voorkomen. In 1993 bestaat de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging, KNCV, negentig jaar. Er zijn in Nederland sinds het vak tot ontwikkeling kwam zeer belangrijke prestaties op scheikundig gebied verricht. Er zijn perioden geweest waarin er voor deze prestaties een brede waardering bestond, dit was misschien het sterkst het geval in de jaren vijftig-zestig van onze eeuw. In de tegenwoordige tijd bestaat ten aanzien van de scheikunde en al het chemisch handelen veelal een sfeer van wantrouwen. In brede kring wordt gedacht dat de scheikunde, de scheikundigen, veroorzakers van, vooral milieugerelateerde, problemen zijn. Er wordt daarbij vergeten dat dezelfde mensen die ervan worden verdacht de veroorzakers van deze problemen te zijn in hoge mate er toe bijdragen dat (milieu)problemen kunnen worden voorkómen, opgespoord en opgelost. Hoe komt dat, waarom zijn scheikunde en de scheikundigen zo weinig populair? Waarom laat men zich deze positie welgevallen? Een omstandigheid die veel kan verklaren is dat de scheikundigen geen gevoel voor de promotie van hun eigen prestaties hebben. ‘Chemici hebben geen glamour’, is een vaak gehoorde mening. Inderdaad, vraag de Nederlander een bekende Nederlandse medicus te noemen. Het staat vast dat de naam van de chemicus Boerhaave vaak zal vallen. En vraag dezelfde mensen naar de naam van een bekende Nederlandse chemicus; zelfs de naam van Boerhaave zal waarschijnlijk niet worden genoemd. ‘Chemici hebben geen glamour’, de KNCV wil daar graag verandering in aanbrengen. In de toekomst moet dat anders zijn. Omdat vooralsnog alleen van het verleden de toekomst vast staat is het beschrijven van de geschiedenis van de scheikunde in Nederland een bijdrage aan deze taakstelling van de KNCV. De KNCV is erg blij dat professor Snelders, een autoriteit op het gebied van de geschiedenis van de natuurwetenschappen, bereid was de prestaties van Nederlandse scheikundigen te beschrijven, want hoe vreemd dat ook moge zijn, zo'n geschiedschrijving bestond nog niet. Het deel dat nu gereed is - de geschiedenis tot het begin van deze eeuw - zal worden gevolgd door een tweede deel dat de twintigste eeuw zal omvatten en gepland is voor verschijning in 2003, als de KNCV honderd jaar bestaat. Amsterdam, September 1992 Prof.dr. H. Timmerman, voorzitter Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging H.A.M. Snelders, De geschiedenis van de scheikunde in Nederland. Deel 1 1 Voorwoord In een gesprek met de secretaris van de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging, ir. E.J. de Ryck van der Gracht, kwam het plan op om ter gelegenheid van het negentigjarig bestaan van de KNCV op 15 april 1993 een boek uit te geven over de geschiedenis van de scheikunde in ons land tot het begin van de twintigste eeuw. Dit boek zou gevolgd moeten worden door een geschiedenis van de scheikunde in ons land in de twintigste eeuw, dat ter gelegenheid van het eeuwfeest van de KNCV in het jaar 2003 zal moeten verschijnen. Toen de hoogleraar in de organische scheikunde aan de Groningse Universiteit H.J. Backer vlak na zijn emeritaat een artikel in het Chemisch Weekblad schreef over ‘de belangrijkste bijdragen van Nederlandse chemici in de laatste halve eeuw’ (1953)1., merkte hij op: ‘In ons land heeft onder de chemici van oudsher een opmerkelijke belangstelling bestaan voor de vakgeschiedenis; ze geeft blijk van een besef voor de waarde van ons cultuurbezit’.2. Deze belangstelling heeft weliswaar geleid tot tal van detailstudies, waarvan in dit boek dankbaar gebruik is gemaakt, maar heeft tot nog toe niet geresulteerd in een geschiedschrijving van de ontwikkeling van de scheikunde in ons land. Ook recente algemene overzichten over de geschiedenis van de scheikunde, zoals die van J.R. Partington, H.M. Leicester of A.J. Ihde3., bezitten we niet van de hand van landgenoten. Alleen de Delftse hoogleraar in de analytische chemie C.J. van Nieuwenburg schreef een Korte geschiedenis van de chemie (1961), ‘een samenvatting van de colleges over dit onderwerp die ik sinds 1933 op ongeregelde tijden, als een cursus van één uur per week, telkens gedurende twee achtereenvolgende jaren, heb gegeven aan de Technische Hogeschool te Delft’.4. Het bleek Van Nieuwenburg dat een groot aantal scheikundigen en aanstaande scheikundigen een levende belangstelling toonden voor de vraag ‘hoe dat allemaal is gegroeid’. Vandaar dat hij na zijn emeritaat, toen hij ‘op die vraag niet meer een mondeling antwoord [kon] geven’ probeerde die ‘belangstelling schriftelijk te bevredigen’. Recente overzichten over de geschiedenis van de natuurwetenschappen, geneeskunde en farmacie in ons land bezitten we reeds5.. Het voor U liggende boek probeert een algemeen overzicht te geven van de ontwikkeling van de scheikunde zoals die in ons land is beoefend. Er is niet naar volledigheid gestreefd. Het boek is een overzicht geworden van de ontwikkeling van de scheikunde in Nederland vanaf het tijdperk van de alchemie tot aan de oprichting van de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging, waarbij op een aantal hoogtepunten dieper is in gegaan. Bilthoven, 22 September 1992 Prof. dr. H.A.M. Snelders Eindnoten: 1. H.J. Backer, Chemisch Weekblad 49(1953)582-593 2. H.J. Backer, idem, p.589 3. J.R. Partington, A History of Chemistry (Londen, New York, 4 delen, 1961-1970); H.M. Leicester, The historical background of chemistry (New York, Londen, 1956); A.J. Ihde, The development of modern chemistry (New York, 1964). Vgl.: J. Weyer, Chemiegeschichtsschreibung van Wiegleb H.A.M. Snelders, De geschiedenis van de scheikunde in Nederland. Deel 1 (1790) bis Partington (1970). Eine Untersuchung über ihre Methoden, Prinzipien und Ziele (Hildesheim, 1974) 4. C.J. van Nieuwenburg, Korte geschiedenis van de chemie (Hilversum, 1961), voorwoord. 5. K. van Berkel, In het voetspoor van Stevin. Geschiedenis van de natuurwetenschap in Nederland 1580-1940 (Amsterdam, 1985); G.A. Lindeboom, Geschiedenis van de medische wetenschap in Nederland (Bussum, 1972) en D.A. Wittop Koning, Compendium voor de geschiedenis van de pharmacie van Nederland (Lochem, Gent, 1986) H.A.M. Snelders, De geschiedenis van de scheikunde in Nederland. Deel 1 3 I. De historiografie van de scheikunde in Nederland In zijn Beginsels der Natuurkunde, Beschreeven ten dienste der Landgenooten (1739) sprak de Utrechtse (1723-1739) en later Leidse (1740-1761) hoogleraar Petrus van Musschenbroek (1692-1761) zich nadrukkelijk uit voor de beoefening van de experimentele natuurkunde. Het was voor hem daarbij niet voldoende om alleen waarnemingen te doen; het is ook noodzakelijk na te denken over de oorzaken van de waargenomen verschijnselen. ‘Hiertoe zijn proeven noodig, waardoor men de Natuur als met geweld opent, en in haare geheimen met kracht zoekt in te dringen’.1. In dat verband verwijst Van Musschenbroek naar de ‘Scheikonstenaars, welke men de waare Ontleeders der lighaamen noemen mag, omdat zy zodanige verborgenheden ontdekken, welke van geen mensch, hoe schrander ook, zouden uitgedacht zyn geworden, en zy geeven dus dikwyls de waare oorzaak van eenige verschynsels aan de hand, waartoe men zonder hunne hulpe niet zou gekoomen zyn: hierom kan geen regte Wysgeer de Scheikonst ontbeeren: men is als blind, zolang men de groote lighaamen niet van een gescheiden, en hunne verscheide deelen gezien heeft: ik heb hierom deeze nutte kunst overal te hulp geroepen, waaraan men de fraaiste ontdekkingen verschuldigd is’. Van Musschenbroeks gebruik van de woorden ‘Scheikonstenaar’ en ‘Scheikonst’ was niet nieuw. Het Groot Placaatboek vermeldt de ‘scheider’ in een placaat van 15862.: ‘De voorsz Affineurs ende Scheyders’ als iemand die goud en zilver zuivert. De bekende natuuronderzoeker Simon Stevin (1548-1620) noemt in zijn De Wysentyt, dat afgedrukt is in het eerste deel van de Wisconstighe Ghedachtenissen, inhoudende t'ghene daer hem [= zich] in gheoeffent heeft den Doorluchtichsten Hoochgheboren Vorst ende Heere, Maurits, Prince van Oraengien [...] uit 1608, ‘Stoffscheyding [...] deur welcke de menschen het wesen der stoffen tot haren grooten voordeele, anders ondersoucken en kennen, dan hemlien sonder die groote const menghelick was te begrijpen’.3. In de zeventiende eeuw vinden we tal van boeken, die in de titel een woord als ‘scheydeconst’, kunst van het scheiden, bevatten. Zo verscheen in 1678 in Amsterdam De nieuwe Hedendaagsche Stofscheiding ofte Chymia van Stephen Blankaart, terwijl in 1696 in dezelfde stad een werk van Jacob le Mort werd gepubliceerd: Chymia medico-physica. Dat is geneeskundige en natuurkundige Scheikonst. In zijn Het Philoosophische Laboratorium, Of der Chymisten Stook-huis uit 1683 spreekt Nicolaas Lemery over de ‘chymie of schei-konst’ als ‘een konst om verscheide wesens te scheiden,