Levensbericht E.J. Dijksterhuis, In: Jaarboek, 1965-1966, Amsterdam, Pp
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW) Citation: R. Hooykaas, Levensbericht E.J. Dijksterhuis, in: Jaarboek, 1965-1966, Amsterdam, pp. 387-396 This PDF was made on 24 September 2010, from the 'Digital Library' of the Dutch History of Science Web Center (www.dwc.knaw.nl) > 'Digital Library > Proceedings of the Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW), http://www.digitallibrary.nl' - 1 - HERDENKING VAN EDUARD JAN DIJKSTERHUIS (28 oktober 1892 - 18 mei 1965) Eduard Jan Dijksterhuis werd op 28 oktober 1892 te Tilburg geboren. Hij doorliep daar de Rijks Hogere Burgerschool, waarvan zijn vader directeur was, en legde daarna het aanvullende staats examen gymnasium B af. Na enige aarzeling tussen de klassieke letteren en de wiskunde koos hij de laatste als zijn universitaire studie. Op 1 juni 1918 promoveerde hij op een proefschrift "Een bijdrage tot de kennis van het platte schroevenvlak". Na een korte periode van werkzaamheid als leraar in Groningen (1915-'18) werd hij in 1919 leraar in de wiskunde en de natuur kunde aan de Rijks Hogere Burgerschool Willem II te Tilburg, een betrekking, die hij tot 1953 vervulde. Het bleek al spoedig, dat Dijksterhuis in wezen niet gekozen had tussen zijn belangstelling in de letteren en die in de wiskunde, maar beiden trouw zou blijven. In 1924 verscheen van zijn hand "Val en Worp. Een bijdrage tot de geschiedenis der mechanica van Aristoteles tot Newton". Zoals in de voorrede dankbaar erkend wordt, was hij tot deze studie vooral geïnspireerd door het werk van de Franse fysicus en wetenschapshistoricus Pierre Duhem. Wat hij - ook als jonge man zeer bescheiden - niet vermeldt, is, dat hij bewust een correctie op Duhem's methode aangebracht had. Een zwak punt bij Duhem is, dat hoogst zelden de oorspronkelijke Griekse of Latijnse teksten weergegeven worden, maar alleen Franse vertalingen, die wel fraai maar niet altijd nauwkeurig zijn. Dijksterhuis daarentegen geeft steeds het oorspronkelijke citaat en daarnaast de Nederlandse vertaling, die, naar zijn eigen zeggen, meer op nauwkeurigheid dan op schoonheid ingesteld is. Dijksterhuis' latere publikaties houden zich vrijwel alle bezig met de geschiedenis der "mathematische" wetenschappen, vooral de wis kunde en daarnaast de mechanica en de astronomie. De onderzochte periode blijft binnen de perken, die in "Val en Worp" gesteld zijn. Geheel aan de wiskunde gewijd zijn zijn commentaren op Euclides - 2 - EDUARD ]AN DI]KSTERHUIS (28 oktober 1892 - 18 mei 1965) - 3 - 388 (1929-'30) en Archimedes (1938; Engelse vertaling Kopenhagen 1956) en zijn "Vreemde woorden in de wiskunde" (1939), publikaties die de schrijver hoge eisen stelden in wiskundig zowel als in taalkundig opzicht. Het in 1943 verschenen grote werk over Simon Stevin is een belangrijke bijdrage niet alleen tot de wetenschapshistorie, maar ook tot de geschiedenis der vaderlandse cultuur. De veelzijdigheid van Stevin, die schreef over wiskunde, mechanica, architectuur, molenbouw, Nederlandse taal, logica en boekhouden, vereiste een niet geringere veelzijdigheid bij de auteur. Het lag voor de hand, dat de Koninklijke Akademie van Wetenschappen Dijksterhuis later benoemde tot lid van de Commissie tot uitgave van de werken van Stevin, waarvan hij ook het voorzitterschap waarnam. In 1950 verscheen "De mechanisering van het wereldbeeld", een werk, dat de overgang van de antieke naar de klassiek-moderne natuurwetenschap beschrijft. Dit voor de algemeen ontwikkelde lezer geschreven boek munt uit door inhoud en vormgeving en terecht werd de auteur daarvoor de staatsprijs voor letterkunde (P. C. Hooftprijs) toegekend. Het heeft lang, te lang, geduurd voor Dijksterhuis de erkenning ontving, waarop hij krachtens zijn prestaties recht had. Het werk van de inwoner van een klein land wordt gemakkelijk over het hoofd gezien; in Amerikaanse en Franse bibliografische werken van 1952 en 1954 wordt het werk van Dijksterhuis niet of nauwelijks vermeld. In Nederland liet de scherpe scheiding tussen humaniora en wis- en natuurkundige wetenschappen de weinigen die er tussenin stonden, onbehuisd. Wel trachtte Dijksterhuis tweemaal door een privaat docentschap belangstelling te wekken voor de wetenschapshistorie, maar wie geen vreemdeling in de academische wereld is, zal begrijpen, dat deze pogingen weinig resultaat hadden. De afdeling Letterkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen strekt het tot eer, dat zij in 1950 de traditionele scheiding doorbrak en deze wiskundige in haar gelederen opnam. Het is haast onbegrijpelijk, hoe Dijksterhuis naast zijn zware taak als leraar, die hij met toewijding en met de hem eigen nauwgezetheid uitvoerde, en naast zijn veelomvattend wetenschappelijk werk, in staat was de veel tijd en geduld eisende functie van redactiesecretaris van "De Gids" gedurende twintig jaren te vervullen en in dat blad talrijke artikelen en recensies te schrijven, die zeer uiteenlopende onderwerpen betreffen. Hij had daardoor de gelegenheid de culturele - 4 - 389 betekenis van natuurwetenschap en techniek in een litterair milieu uiteen te zetten, zoals hij dat ook deed in zijn talrijke voortreffelijk voorgedragen redevoeringen voor leraren en studenten. Als lid van de Onderwijsraad heeft hij er veel toe bijgedragen, dat het mogelijk werd op het alpha-gymnasium het wiskunde-onderwijs zó te geven, dat het met het onderricht in de klassieken een harmonisch geheel vormt. In 1953 werd Dijksterhuis benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de geschiedenis van de wiskunde en de natuurwetenschappen te Utrecht en in 1955 aanvaardde hij daarnaast een buitengewoon professoraat in de geschiedenis van de wiskunde en de exacte natuurwetenschappen te Leiden. In beide gevallen werd hij aan de Faculteiten van de Letteren en Wijsbegeerte en van de Wis- en Natuurkunde toegevoegd. In 1960 werd het Leidse professoraat opgegeven en de Utrechtse leerstoel in een gewone omgezet. Toen begon het hem echter reeds door ziekte zeer moeilijk te vallen zijn ambt te vervullen. Na 1950 was ook in het buitenland zijn naam steeds meer bekend geworden, vooral ook door de Duitse (1956) en Engelse (1961) ver talingen van "De mechanisering van het wereldbeeld"; in 1962 werd hem vanuit Amerika de George Sarton-medaille en vanuit Duitsland de Karl Sudhoff-medaille verleend, waardoor erkend werd, dat hij tot de grootsten op het gebied der wetenschapshistorie behoorde. Officiële erkenning vonden zijn verdiensten ook door zijn benoeming tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In de laatste moeilijke jaren was hij tot werkeloosheid gedwongen; de "veerman", zoals hij zichzelf eens noemde, die zovelen overgezet had over het diepe water, dat de alpha- en de bêta-wetenschappen van elkaar scheidt, moest de riemen voorgoed strijken. Hoe zwaar hem dit gevallen is, kunnen we moeilijk peilen. Een gelukkige omstandigheid was dat zijn vrouw, die hem in zijn persoonlijk leven zowel als in zijn wetenschappelijke arbeid steeds tot grote steun geweest is, zijn denk- en werkwijze voldoende kende om hem tot tolk te kunnen zijn. Het contact met collega's bleef tot het laatst bewaard; de Stevin-commissie b.v. ging voort te zijnen huize te vergaderen. Op 18 mei 1965 werd hij uit zijn lijden verlost. De veelzijdigheid van Dijksterhuis' persoonlijkheid leert men uit zijn werk niet ten volle kennen. Daar het niet verder gaat dan Newton, kan men niet vermoeden, dat hij ook in de moderne filosofie zozeer - 5 - 390 thuis was, dat hem in 1950 een leerstoel in de wijsbegeerte aan een der Nederlandse universiteiten aangeboden kon worden. Zonder bedenktijd te vragen weigerde hij: voor de wetenschapshistorie had hij gekozen en haar wilde hij trouw blijven, ook al bood zij hem geen werkkring. - AI komt zijn liefde voor de Nederlandse taal tot uiting in de verzorgdheid van zijn stijl, men kan daaruit nog niet opmaken, dat hij een levendige belangstelling voor de Nederlandse belletrie koesterde. - Als het te pas komt, schenkt hij in zijn werk aandacht aan de verhouding van natuurwetenschap en religie, maar toch niet zozeer, dat het niet enige verwondering wekt, dat, toen hij in Oisterwijk woonde, regelmatig gesprekken over gemeenschappelijke problemen plaatsvonden met ds. K. Strijd uit 's-Hertogenbosch. - De bewerking van het deel over musicologie in de "Oeuvres complètes" van Christiaan Huygens (T. XX, P. I) toont zijn grote kennis van muziek en doet vermoeden, dat deze in zijn leven een belangrijke plaats innam; hij was echter bovendien zelf een voortreffelijk pianist, die regelmatig met vrienden thuis musiceerde. Terecht zegt Van Groningen, dat Dijksterhuis als mens gereserveerd was: "Hij uitte niet of nauwelijks wat hem bewoog of ontroerde". Maar hij laat er op volgen, dat zij, die hem beter kenden, wel wisten, dat achter die schijnbare onbewogenheid een grote gevoeligheid schuil ging. Een enkele keer breekt die in zijn werk door, b.v. als hij spreekt van "dat tintelende gevoel van blijdschap, dat een helder gebouwd en goed geformuleerd betoog kan teweeg brengen", of als hij zegt, dat de wetenschapshistorie door haar beoefenaren "met toewijding, ja hartstocht gediend wordt". Ondanks de onpersoonlijke wijze van uitdrukken is het duidelijk, dat hij hier in de eerste plaats over zichzelf spreekt. Zijn gereserveerdheid kwam niet voort uit stugheid, maar uit de vrees anderen lastig te vallen met zijn persoonlijke gevoelens en aangelegenheden. Ook in zijn geschriften wordt deze houding aan genomen: wars van subjectiviteit, streeft hij naar zakelijk juiste weergave en zo objectief mogelijke beoordeling. Hij