Sport op twee wielen

Martin W. Duyzings

bron Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen. Uitgeverij De Koepel, Nijmegen / Antwerpen z.j. [1950]

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/duyz001spor01_01/colofon.htm

© 2008 dbnl / erven Martin W. Duyzings V

Ten geleide.

Mag ik U, zonder in het minst gewichtig te willen zijn, een bekentenis doen? Ik heb het boek, dat hierna volgt, niet gelezen. Ik weet slechts, dat het over de Ronde van Frankrijk handelt en ik weet sinds anderhalf jaar, dat Martin Duyzings het zou schrijven. Het was een dag in Juli, tijdens de , in 1949. Wij zaten naast elkaar in het Postkantoor te Caen, wachtend op onze respectievelijke telefoonverbindingen. Ik kende hem zoals wij, rondreizende sportjournalisten, die elkaar gisteren op de Wereldkampioenschappen te Milaan, vandaag op de Olympische Spelen te Londen en morgen op de Europese athletiek-kampioenschappen te Brussel regelmatig ontmoeten en elkaar allemaal kennen. Ik had oprechte professionele waardering voor z'n schrijverstalent en vakmanschap. Er was vertraging op de lijn en Martin Duyzings begon met mij te praten. Hij stelde mij eerst 'n paar vragen, maar geleidelijk werd het een soort alleenspraak. Ik luisterde geboeid. Want het was een even meeslepend als leerzaam verhaal. Het was het verhaal van Martin Duyzings' exploratie-tocht naar het ware wezen der Ronde van Frankrijk. Naar de mens in de Ronde. Naar de menselijke hoedanigheden en gebreken van de gevierde kampioen, de geprezen technische leider, doch ook van de obscure tweede-rangs-renner, de onbekende verzorger en de nimmer in de bladen vermelde mecaniker. Alleen de werkelijk grote sportjournalisten, Desgrange, Goddet, Karel van Wijnendaele, Colombo, Ambrosini, Roghi, Joris v.d. Bergh, Jan de Vries, Albert van Laethen, hebben een dergelijk inzicht in de Tour de France. De rest tekent defecten en uitslagen op en geeft U op een uur na de juiste geboortedatum van een onverwacht rit-winnaar. Martin Duyzings behoort tot de out-standing klasse. Ik heb zijn boek over de Ronde niet gelezen, doch ik weet, dat hij, ge-obsedeerd voor het onderwerp, verplicht was het te schrijven, zoals een schilder moet schilderen en een beeldhouwer moet beeldhouwen en het naar best vermogen schreef. Ik ben daarom ook vast overtuigd, dat het een zeer goed, een zeer lezenswaardig boek is.

WILLEM VAN WIJNENDAELE.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen VII

Voorwoord.

Een inleidend woord van de hand van een oud AMATEUR BAANrenner in een boek, dat bijna uitsluitend handelt over de Tour de France, de geweldigste van alle WEGwedstrijden voor BEROEPSrijders, zal door velen wonderlijk worden gevonden. Ook door mij zelf. Want, al heeft dan ook de wielerbaansport geen geheimen meer voor mij, wat weet ik eigenlijk van de Tour de France f? Slechts één maal volgde ik hem gedeeltelijk en verder is mij van deze grootse gebeurtenis in de wielerwereld niet méér bekend dan aan ieder ander die tijdens de Tour, met 'n kaartje vóór zich, de verslagen in dagen sportbladen trouw en met aandacht volgt en glimlachend de foto's beziet van etappe- of eindwinnaars wier warme, bestofte koppen door heldenvererende jonge vrouwen worden gekust. In die geest sprak ik tot de uitgever van dit boek toen hij mij om een voorwoordje vroeg en ik noemde hem de namen van anderen die de Ronde van Frankrijk meerdere malen volgden van het indrukwekkende en fleurige begin af tot en met het bittere einde. Bitter omdat, bij afloop, de volgers, zowel journalisten als verzorgers en officials, al even uitgeput en over hun zenuwen heen zijn als de renners. De uitgever was het niet met mij eens. Juist omdat ik tussen de Tourkenners en het grote wielersportminnende publiek in sta, wilde hij weten wat dit boek mij, objectief beschouwd, zegt. Welnu dan, het heeft mij veel en zelfs heel veel gezegd. In de eerste plaats, dat de schrijver over een zeer vaardige pen en een buitengewoon goed waarnemingsvermogen beschikt. Niets is hem onopgemerkt voorbij gegaan. En hij heeft niet geschroomd bepaalde dingen van de tour, welke voor de buitenwereld verborgen bleven, te ontsluieren en hij heeft, naast het merkwaardige, gigantische en bewonderenswaardige, ook de - platweg gezegd - rotte plekken bloot gelegd. Hij heeft als het ware de gehele Tour vóór zich op de snijtafel genomen en hij heeft er het ontleedmes diep in gezet. Hij snijdt en kerft erin en legt het de lezer stuk voor stuk voor ogen. Pech! Wat is pech? Waarom heeft de een veel meer pech dan de ander? Voor velen een nog onopgeloste vraag. Het antwoord is in

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen VIII dit boek te vinden. Heeft Coppi een geheim? Wilt ge 't weten, lees dan de prachtbeschrijving van dit wielerphenomeen. Dat de ultra lichte racefietsjes ware wonderen der techniek zijn, dat het, als 'n vallende steen, afdalen der bergen niet anders is dan een spel met de dood en welke rol de rijwielfabrieken in de Tour spelen - 't staat allemaal in dit boek beschreven. 't Is een eerlijk boek, vol spanning. Moed en durf en het fabelachtige uithoudingsvermogen der renners worden duidelijk in 't licht gesteld. Nu eens wordt een waarachtig kampioen op de voorgrond gebracht, dan weer wordt een mannetje, dat door geluk of hulp een succes kon boeken en dientengevolge door zichzelf en door anderen tot ongezonde hoogte werd opgevijzeld, ten voete uitgetekend als een meelij wekkend kereltje, dat, na zijn terugval tot de mediocriteiten, ergens, onopgemerkt, in een hoekje als een kind zit te grienen. De schrijver trekt ook van leer tegen het onmetelijk kwaad van het zogenaamde drogueren, het toedienen van vergiften aan de deelnemers, dat, zoals hij terecht opmerkt, met duizend zuignappen in de wielersport zit vastgezogen. Reeds sedert enige tientallen jaren is onze wielersportkenner bij uitstek, Joris van den Bergh, tegen die verschrikkelijke verwording in de wielersport te velde getrokken. Al wel een twintigtal jaren geleden schreef hij, ontstemd omdat de renners en ook de bondsbesturen maar liever blind bleven voor dat sportondermijnende geknoei, een sensationeel artikel getiteld: ‘Ga die voddelappen te lijf!’ En daar bedoelde hij bepaalde ‘verzorgers’ mee die, door het toedienen van hun middeltjes, de, onder hun ‘hoede’ staande rijders tot grotere prestaties brachten of wilden brengen, met het noodlottige gevolg, dat menig veelbelovend renner, tengevolge van een voorgoed geknakte gezondheid, plotseling van het wielertoneel verdween en dat er zelfs zijn geweest, die er met hun leven voor moesten boeten. De auteur van dit boek laat duidelijk uitkomen, dat de Tour de France rijders een zeer hard, ja bijna bovenmenselijk zwaar beroep uitoefenen. Hij heeft alle onvergetelijke indrukken en al zijn belangrijkste belevenissen op papier gezet. Hij heeft zich - om het zo maar eens uit te drukken - in dit boek leeggeschreven. Hij heeft dat ongetwijfeld als 'n soort roeping opgevat. Dat voelt men onder het lezen aan en dat verhoogt nog het boeiende ervan.

G. Bosch van Drakestein

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 1

De oertijd der Moustachen.

Georges, Robert Millochau ontmoette ik in de Landes. Dàt was in Juli 1949 -, en op de brede, kaarsrechte ‘route nationale’ die van Bordeaux uit naar Bayonne en het Zuiden leidt -dwars door de donkere pijnboombossen waarin geen maand later een afgrijselijke hel van vuur en rook en vonken zou ontstaan, die honderden het leven kostte -, sloeg dampend de hitte terug van het naakte, grijze beton en was 's morgens om elf uur de meedogenloze zon in het verblindende azuur van een hoge, starre hemel, zonder tropenhelm en zonder ijsgekoelde dranken voor een gewoon mens al niet meer te verdragen. Die morgen om half tien had men ons - de Tour de Francekaravaan - in het hart van Bordeaux op de Cours Georges Clémenceau met de gebruikelijke plechtigheden van start gezonden ten overstaan van een juichende menigte, zoals overal elders bestaande uit leeglopers, bankmagnaten, bordenwassers, burgemeesters, filmsterren, dokwerkers, Eerwaarde Abbé's, slagersknechten, grootgrondbezitters, gigolos en alles wat gij daartussen aan varianten nog bedenken kunt. Een pistoolknal van Monsieur le Maire, een hoera! van de massa: toen had de karavaan, minzaam wuivend, aan de ‘Barrière’ van Saint Gènes haar weg naar het Zuiden gezocht, de hitte, de grens tussen Hendaye en Irun, en het lokkende Spaanse San Sebastian tegemoet. Twee-honderd-en-dertig afschuwelijke kilometers!, en pas bezuiden Bayonne wachtte ons de kust met het bonte klatergoud van haar wereldbefaamde badplaatsen, met het verfrissende hel-witte schuim van een weerloos tegen de kaden klotsende

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 2 zachtgroene Biscaja, en met - misschien! - een briesje en wat koelte!..... Dàt was, die dag, het perspectief; en de Tour-karavaan had in de acht étappes welke zij sedert de start in Parijs al gereden had, wel eens vriendelijker vooruitzichten genoten. Die dag, in de onmenselijke hitte tussen Bordeaux en de Spaanse grens - het zij U in alle eerlijkheid gemeld -, die dag geloofde de Tourkaravaan het wel. Het mocht waar zijn wat de verzamelde wielersportexperts de avond tevoren nog naar hun kranten hadden geseind: dat alles wat in de bonte rennerssliert de naderende Pyreneeën-étappes vreesde, slechts belang had bij een wild offensief tussen Bordeaux en San Sebastian, onder het vriendelijke motto dat iedere klap welke men de klimspecialisten van het weinig courante genre Coppi en Bartali in deze (nogal) vlakke étappe nog kon toedienen slechts met baar goud te honoreren was; het mocht verder zo zijn, dat tussen Bayonne en Irun de weg naar het Zuiden geplaveid was met premies, en omzoomd door een levende haag van geestdrift en badpakken.....: de Tour-karavaan wist wel beter. Zij was Bordeaux nog niet goed en wel uit of de triomphantelijke optocht der ‘dwangarbeiders van de weg’ die pas nog, uitpuilend van vechtlust naar het scheen, over de Cours Clémenceau geparadeerd had, was al ineen geschrompeld tot een uiterst burgerlijk en alles behalve strijdlustig gezelschap, waarin Zijne Hoogheid de Campionissimo (de Eerste!, en ongetwijfeld ook de Lààtste) met evenveel overtuiging en even weinig parlementaire termen op de hitte vloekte als, bijvoorbeeld, de Heer Henk De Hoog uit Amsterdam (Hollande) die in zo'n Tour de France alleen maar 'n bescheiden figurantenrol speelt en die nog wel tien keer in zijn leven per fiets over de Alpen en de Pyreneeën kan gaan, zonder dat de kindertjes der lagere Italiaanse scholen zijn naam en geboortedatum van buiten zullen moeten leren en zonder dat men in Parijs, in Rome, in Brussel en Madrid met bonzend hart en glazige ogen in de rij zal staan om zijn onvervalste handtekening....

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 3

Er bestaat - kameraad Stalin en de Directe Belastingen en Accijnzen uitgezonderd - niets vervelenders dan een Tour de France-étappe over meer dan twee honderd eindeloos lijkende kilometers, waarin de renners, de managers, de mécano's, de chauffeurs, de journalisten, de organisatoren, de reclame-makers en alles wat er verder nog tot dit wonderlijke, rondreizende wielercircus hoort, zich bij voorbaat gewonnen geven tegen de hitte, de afstand, de dorst, de ellende en de moeilijkheden. Er bestaat niets ergers dan een Tour-karavaan die veertig kilometers na de start alle belangstelling voor de rest van het mensdom al verloren heeft en zelfs geen poging meer doet om de schijn van een behoorlijk tempo te bewaren. Er is, tenslotte, niets waar men barstender hoofdpijn en wurgender heimwee van kan krijgen dan van méér dan honderd renners die, wereldkampioenen of géén wereldkampioenen, in koor met hun secondanten in de volgwagens met schorre stem nog slechts om water, water!, en wat schaduw jammeren: als 'n klas zeurende, nukkige kinderen-met-blaren-onder-de-voeten, met meester uit op een zwoele Hollandse zomerdag.....

***

Er staan, zo'n dag, de journalist in de Tour-karavaan slechts twee wegen open. Hij kan, geeuwerig en landerig en hangerig en slaperig en weergaloos verveeld, met zijn wagen achter het peleton blijven aankruipen, tot heil zijner lezers zijn dagelijkse blocnote vullend met hoogst belangrijke aantekeningen van het genre: ‘na veertig k.m. alles nog bij elkaar!’..... of: ‘na zestig k.m.: het moyenne gezakt tot 28 onbeschrijfelijke kilometers per uur’...... , of: ‘na tachtig k.m.: Jean Robic, dat eigenwijze mannetje uit Bretagne, klimt in Cap de Pin bedaard van zijn fiets, wandelt kreunend de plaatselijke herberg binnen, bestelt en verzwelgt anderhalve liter troebel bier, en heeft zonder enige moeite en zonder enige strijd een kwartier later zijn achterstand al weer ingelopen als ginds, in Cap de Pin, de plaatselijke notabelen in de dorpskroeg nog hooglopende ruzie staan

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 4 te maken wie onder hen het bier dat hun wieler-afgod verslond, wel mag betalen.....’ Zo kunt gij, desgewenst, ook tussen Bordeaux en San Sebastian wel Uw blocnote vullen, doch zo de lezers van Uw krant bijgeval niet zijn van het slag dat tijdens zo'n Tour de France bereid is, vijf extra-edities per dag te kopen en voor het overige niet naar bed te krijgen is voor het in de allerlààtste extraeditie zwart op wit heeft kunnen lezen, dat Zijne Ongenaaktbaarheid, De Favoriet, zijn dagelijkse vijf biefstukken zonder schadelijke gevolgen verorberd -, en tot drie maal toe zijn pijnlijke voeten gewassen heeft -; zo de lezers van Uw krant nog niet door de Tour-kolder gegrepen zijn, is deze methode kennelijk dè methode niet. Gij loopt het gevaar, dat het verhaal dat gij die avond van San Sebastian uit over een toch al gammele telefoonlijn naar Uw redactie telefoneert, veel meer op het ooggetuigeverslag van de laatste gang ener ten dode opgeschreven Saharah-patrouille dan op de natuurgetrouwe beschrijving van de grootste wielerwedstrijd aller tijden lijkt; en het is verder niet onmogelijk, dat geen vijf uur later Uwe directie belangstellend en telegrafisch informeert of het met Uw zonnesteek en Uw woestijn-complex al wat beter is!..... Men neme dus de àndere methode: men neme - doodgewoon - de vlucht. Men zette eenvoudig de voet op het gaspedaal van de wagen, men rijde het zielig voortsukkelende peleton voorbij en men jage vooruit: veertig kilometers met vol gas, en zo gij alle ramen en de poorten Uwer fantasie wijd openzet, zo leeft gij, vol-gas voortrazend over de eindeloos rechte weg, althans enige tijd in de beminnelijke illusie dat er koelte naar binnen waait inplaats van vliegen, muskieten, stof en wit-hete lava. Veertig kilometers!, dàn zijt gij de karavaan wel drie-kwartier vooruit en kunt gij wat koelte zoeken tussen twee mierenhopen in de donkere schaduwen van de hoge pijnbomen van de Landes. En niet alleen de koelte doch ook de stilte proeft gij als een weldaad. En wanneer gij, drie kwartier later, voor het eerst weer van Uw Tour de France verneemt, dan is dat de holle.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 5 metalen, moe geschreeuwde stem van een der vele luidsprekerswagens die de renners voorafgaan. En wat deze stem U te vertellen heeft, is al zo oud als heel deze saaie, lange, op de zenuwen werkende étappe: ‘Rien à signaler!’

***

Het was daar, aan de rand van het bos, in de indrukwekkende verlatenheid tussen Castets en Magesq zo gij dat nauwkeurig wenst te weten, dat ik Georges, Robert Millochau ontmoette. Hij kwam van ergens uit het Zuiden, een nietige stip eerst op die kaarsrechte weg. Hij fietste blootshoofds, alsof er geen zon was en geen hitte, en hij was, ijverig voortpeddelend al heel dichtbij voor hij aan de bosrand onze wagen zag. Toen stapte hij af, verlegen om een praatje. Tussen de mierenhopen in de schaduw slaakten drie journalisten een zucht die ze tot ginds in Bayonne konden horen. Alweer, zelfs hier!, een vent-om-een-praatje! Zij kènden dat onderhand. Het is een der kwellingen welke men in zo'n Tour ondergaat, en het komt allemaal door dat veelkleurige bord op de bumper van Uw wagen met de magische letters TOUR DE FRANCE PRESSE. Twee dagen voor de start van de Tour heeft men in de Parijse Rue Faubourg Montmartre dat bord op Uw automobiel gespijkerd, en opeens kunt gij, bijvoorbeeld op de Place d'Etoile, veertien ernstige verkeersovertredingen in serie begaan terwijl de Parijse verkeerspolitie zich uitslooft om Uw slachtoffers af te blaffen; en opeens buigen in Uw hotel de chasseurs, de portiers, de liftjongens, de kellners en de anders zo ongenaakbare chefs de réception als de spreekwoordelijke knipmessen, want het is mogelijk dat gij Apo Lazarides (de fietsende klipgeit) persoonlijk kent, en het is verder mogelijk dat (de fietsende monnik) U al eens een hand gegeven heeft, en het is, tenslotte, niet uitgesloten, dat gij iets méér weet van de kansen. Zo is dat nu eenmaal en er zijn, met de Tour de France-plaat als vlag en uithangbord en introductie, in de loop der jaren

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 6 dingen vertoond welke men uitsluitend in het bijzijn van onverdachte getuigen kan na-vertellen, omdat anders geen mens het zou geloven. Vrààg het aan Wim De Ruyter! Het gebeurde de dag voor de start van dezelfde Tour de France, dat men met de laatste voorbereidingen van de Nederlandse équipe zo volkomen in de knoop raakte, dat geen mens er nog raad mee wist. Alles wat ook maar bij benadering tot de Nederlandse Tourkolonie behoorde, holde met taxi's en bussen en métro's heen en weer door Parijs, zoekend wie te verslinden. Want àlles liep in het honderd. Aan de Boulevard de Grenelle, in de Vélodrôme d'Hiver, hadden de renners uren lang vergeefs op het monteren van hun fietsen gewacht, en toen de fietsen eindelijk gereed waren, was de Nederlandse ploeg, het wachten beu, al lang weer uitgezwermd over de wereldstad. Naar een door philantropen gedreven fabriek in Pantin waar ze zo maar twee paar raceschoenen cadeau gaven aan ieder die in de Tour de Franc zou starten. Of naar het bureau van de Franse Wielerbond - vier krakende wenteltrappen en het summum van dolle bureaucratie, ergens aan de Poissonnière -, waar men nog formaliteiten te vervullen had. Of naar de cour van het organiserende blad, l'Equipe, aan de Rue Faubourg Montmartre waar men wéér andere formaliteiten te vervullen had. Of - zo maar - achter een ijsgekoelde citron-pressé op een schaduwrijk terrasje in de buurt van het Louvre. Dat àlles. En nog veel méér! Want bovendien zocht de chef d'equipe reeds uren woedend doch vergeefs naar zijn jeep die ergens in de grootstad voor goed leek ondergegaan; en verder bleek ook de soigneur, de magere Guerlache die er altijd uitziet alsof hij op weg is naar de bijzetting van zijn eigen stoffelijk overschot, als door de aarde verzwolgen; en vervolgens begon men in de hall van ‘Le Parisien Libéré’ op steeds dringender toon alle Nederlandse renners en (vooral!) alle Nederlandse fietsen ter keuring op te roepen; en juist toen het er op begon te lijken, dat de Nederlandse equipe nimmer op tijd met haar voorbereidingen gereed zou kunnen komen, juist toen..... ontdekte Wim de Ruyter het sleuteltje in het contact-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 7 slot van een, in de Faubourg Montmartre parkerende bestelwagen met niet alleen op de bumpers doch ook op de zijwanden in beesten-van-schreeuwend-rode-letters de alles verpletterende woorden: Tour de France. Een half uur later had Wim De Ruyter: a. de renners verzameld; b. de fietsen en de mecano verlost uit hun isolement in de Vélodrôme d'Hiver; c. de jeep van de chef d'équipe ontdekt; d. de soigneur ontmaskerd; e. de weg gevonden naar het gebouw van de ‘Parisien Liberé’ waar de Tour-officials juist op het punt stonden, de hoop op een weerzien met de Nederlandse equipe voor goed op te geven. Achter het stuur van de bestelwagen zat, nog altijd, een triomphantelijke Wim De Ruyter. De verkeersopstopping welke hij in en rond de Rue Rivoli veroorzaakt had in hoofse verontachtzaming van alle verkeersborden, -lichten, -regelen en -agenten duurde langer dan een kwartier. En de gendarme aan wie hij tenslotte de wagen overdeed met het vriendelijke verzoek, hem onbeschadigd naar de Faubourg Montmartre terug te rijden, wàs en bleef de beminnelijkheid zelve.....

***

Altijd weer dat bord met de magische woorden, en altijd weer een van de Tour de France bezeten man die voor dat bord stil staat alsof hij door een hogere soort van bliksem getroffen is. En een praatje maakt.....: ‘alors! Qui va gagner?’.... Zo begon dat. Ook met Georges, Robert Millochau daar aan de bosrand in de Landes, en men wéét onderhand wat men daar op antwoorden moet. Komt monsieur Millochau bijgeval van oorsprong uit Parijs? Dàn maakt de kleine Parijzenaar Marinelli een uitstekende kans op de overwinning! Oh nee? Ah!, monsieur Millochau komt van de Gironde, uit Langoiran, wel, dàn kan monsieur slechts één favoriet hebben: Guy Lapébie, de lieveling der.... ‘Merde!’, zegt monsieur, kort doch krachtig. En dàn kunt gij praten.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 8

En een half uur nadat de karavaan voorbij gezeuld is, stil en wrokkig lijdend zonder op te zien, staat gij daar nog altijd aan die bosrand, want als monsieur Georges, Robert Millochau niet een héél verdienstelijk leugenaar is, dan is er in Langoiran een straat die naar hem heet, en dan heeft hij - in 1903! - in de laatste étappe van de éérste Tour de France een waarachtig niet onverdienstelijke een-en-twintigste plaats bezet. Hij is zeventig nu, monsieur Millochau, en mager en wat gebogen. Hij geeft zich, toch wat aarzelend, uit voor architect, doch de architectuur schijnt hem geen fortuinen opgeleverd te hebben, want zijn fiets mocht wel een verfje, en zijn shirt is vaal en versleten, en zijn sandalen dateren, naar ruwe schatting, van voor de vorige wereldoorlog. Doch hij is zonder enige twijfel een héér, ook al poetst hij 's morgens en 's avonds zijn tanden niet; en als hij U, daar in de schaduw van de pijnbomen, vertelt van de dagen van weleer, dan trilt er iets in zijn oude stem en dan gaat zijn magere artiestenkop met het lange, witte haar wat hoger tussen de schouders. Een man die van de oertijd van de wielersport méér weet dan in een trilogie bij elkaar te schrijven zou zijn. En een boeiend causeur....

***

Er trekt sedert 1903 - en alleen een wereldoorlog houdt haar tegen - jaarlijks een Tour de France karavaan door een niet onbelangrijk deel van West Europa; en er worden links en rechts op de wereld hongersnoden geleden, staatshoofden vermoord, tornados geregistreerd en scheepsrampen gemeld die minder belangstelling en medeleven genieten dan deze fascinerende karavaan, die een maand lang van stad tot stad door Frankrijk (en soms zelfs door de nabuurlanden) trekt; en de mateloze macht van deze karavaan moet gij maar liever niet onderschatten. Er heeft, in 1947, in Frankrijk een havenstaking gedreigd toen het Franse ministerie van bevoorrading aarzelde, voedsel en benzine vrij te geven voor het Tour-circus en heel het kleine

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 9 leger van mensen en machines dat rechtstreeks of zijdelings aan een Ronde van Frankrijk te pas komt. Er is, toen het sportblad ‘l'Auto’, dat de Tour de France had uitgevonden, in 1944 in de netten van de Franse perszuivering hangen bleef, achter de schermen van de Parijse krantenwereld een fantastisch gevecht geleverd om het bezit van de Tour de France, en temidden van dit wilde gevecht om ‘de grootste reclame-stunt van West Europa’ heeft men met millioenen francs gesmeten, en vele milliarden beloofd en geboden. Men schat het aantal mensen dat, op de ochtend van de start, naar de karavaan staat te kijken als zij dwars door de wereldstad trekt, op drie millioen koppen, en wat daar aan astronomische cijfers nog bijkomt in de daarop volgende dertig dagen voor het restant der karavaan afgebeuld en gehavend doch niettemin triomphantelijk weer terugkeert in het Parc des Princes, wordt beleefdheidshalve aan Uw fantasie overgelaten. Er gaan in zo'n Tour de France fantastische bedragen om. Wat er alleen al door de verzamelde journalisten en fotografen vertelefoneerd, verseind en verkabeld wordt, vertegenwoordigt stellig een fortuin. Gij moet dat maar geen verkwisting noemen. Want het publiek in België, in Frankrijk, in Italië en waar-al-niet sméékt om Tour de France-kopij: kolommen, kolommen, eindeloze kolommen; en in de Parijse boulevardpers van alle kleur en alle richtingen, waar men geen hand omdraait voor drie regeringscrissen en twee métro-stakingen per week, kan men van hoog tot laag zijn zenuwen nauwelijks meester als tijdens de Tour de France iedere Tour-primeur onder een gillende kop op de voorpagina duizenden verkochte exemplaren méér betekenen kan. Meen niet, dat ik overdrijf. Het organiserende blad ‘l'Equipe’ geniet, als de strijd zijn hoogtepunt nadert en er tussen de wielergrootheden in Alpen en Pyreneeën op leven en dood gevochten wordt, dagen waarop de directie niet tot haar ongenoegen de oplaag van haar, onder de advertenties doorbuigende sportdagblad met - pak weg! - een halve millioen nummers ziet stijgen.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 10

Dàt is de Tour de France, zoals gij hem kent. Een millioenen-affaire, een adembenemende soort van koorts die steeds verder om zich heen grijpt, steeds meer belangstelling losslaat en - daardoor! - weer nieuwe millioenen.... Langs de straten, de wegen, de pleinen en hoog in de vrieskou tussen de gletschers op de Alpen-toppen staan en juichen de massa's. Wat zij in feite van de wedstrijd zien is - soms - slechts een niets zeggende flits. Een renner, diep hangend in het stuur, strak starend naar de weg die onder hem voorbij rolt, en half verborgen in een stofwolk van de hem omringende auto's en motoren. Of een bont en haastig voorbij-jakkerend peleton, dat al rond de straathoek verdwenen is voor men er zijn eigen favoriet in heeft herkend. Of 'n paar achterblijvers: ontmoedigd en vuil en mateloos moe en niet bereid, terwille van de massa te poseren als ‘veroveraar der bergkolossen’ of wat de poëten in de loop der tijden nog méér aan soortgelijke koosnamen hebben weten te bedenken. En toch, teleurgesteld of niet, gij vindt haar een volgend jaar opnieuw langs de straten en de wegen, de massa. Want de Tour laat haar niet los. Hij fascineert haar, niet alleen door de boeiende brokken keiharde sport welke men er, in een woedend gevecht over bijna vijf duizend kilometers, in vertoont, doch stellig ook door de ietwat Barnum and Bailey-achtige sfeer die deze monsterrace verspreidt. Een circus!, jawèl. Het grootste circus aller tijden misschien. Doch - merkwaardigerwijs - een circus waarin men het onvermijdelijke klatergoud angstvallig van de sport geschieden wist te houden. Er bestaan in de wielersport weinig wedstrijdreglementen, strenger dan het reglement van een Tour de France. Er is geen wedstrijdleider, correcter en onpartijdiger dan Jacques Goddet, de ‘directeur de la course’. En misschien is dàt wel het geheim van het succes dat de Tour de France in nog geen vijftig jaren op zijn veroveringstocht heeft ondervonden: dat men de sport terwille van de nu eenmaal op tam-tam en sensaties beluste massa paarde aan de humbug, het klatergoud, de opge-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 11 blazen reclame en alles wat een nuchter mens rond zo'n Tour de France verder nog aan hinderlijke dingen kan tegenkomen. Maar dat men niettemin er naar streven bleef, de sport temidden van al dit wonderlijke gegoochel met millioenen francs, merkwaardig zuiver te houden.

***

En zo gij niettemin mocht denken, dat zo'n Tour de France met al zijn kabaal en al zijn krantenkolommen en al zijn verbluffende prestaties, toch wel een typerend en gechargeerd beeld projecteert van een moderne maatschappij, die alleen nog maar van sensaties en haar zenuwen leeft en die niet zal rusten voor 'n paar wielrennende krankzinnigen er in geslaagd zullen zijn, zèlfs de Himalaya met een gemiddelde van drie lijken en tweeen-twintig-komma-zeven kilometers per uur per race-fiets te beklimmen....: prààt eens een half uur met Georges, Robert Millochau (‘Architecte et ancien coureur cycliste internationale’), en gij zult tot Uw verbazing ervaren, dat men vijftig jaar geleden zonder atoombommen, zonder stalen gordijnen en zonder vliegtuigrampen al niet minder om sensaties schreeuwde. Want, om U de waarheid te zeggen, de Tour de France is eigenlijk uit niets anders dan deze zucht naar sensaties ontstaan. Dat was, zoals gezegd, in 1903, en de man die het allemaal bedacht, was de later zo beroemde Henri Desgrange. De wielersport bevond zich in die dagen nog in het stenen tijdperk, doch men reed er niettemin op los alsof de rijwieltechniek al een ongemeen hoge graad van perfectie had bereikt en het sportblad ‘Le Vélo’, dat toen al bèste zaken deed, organiseerde wedstrijden van het monster-genre die heel de beschaafde wereld met stomheid sloegen. Wat dàcht U?! Er bestond in die dagen nog geen automobiel die van Marseille naar Parijs kon lopen zonder dat alle beschikbare hoefsmeden onderweg er aan te pas gekomen waren. Maar ‘Le Vélo’ zette in Marseille rustig een dozijn wielrenners, stuk voor stuk gehuld in een uitdagende snor en een gewaad dat het

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 12 midden hield tussen een pyama en een surrealistisch werk van de heer Pablo Picasso, op een fiets, en er waren er niet minder dan drie die het overleefden. Zij arriveerden in het Parijse Bois de Boulogne en als zij met de blote hand een compleet regiment tot de tanden gewapende Pruisische Ulahnen verslagen hadden, had tout- hen niet vorstelijker en geestdriftiger kunnen ontvangen. Zo begon dat, en de directeur van het bloeiende blad ‘Le Vélo’ was al bezig een dame uit de allerbeste kringen en een riant buiten in Fontainebleau te huwen, toen hij plotseling concurrentie kreeg van de jonge Henri Desgrange, die een tweede sportblad stichtte, daar niet alleen de wieler-, doch ook de autosport in betrok, het daarom ‘l'Auto’ doopte, vervolgens zijn mouwen opstroopte en de vijandelijkheden stante pede opende. De strijd zou jaren duren. ‘l'Auto’ en ‘Le Vélo’ smeten met fortuinen en in hun jacht naar steeds nieuwe reclame-stunts, bedachten zij voortdurend fantastischer dingen. Totdat men op een goede morgen in 1903 de directeur van ‘Le Vélo’ bewusteloos onder zijn lessenaar vond, nadat hij in het concurrerende blad had kunnen lezen, dat Desgrange de stunt-der-stunts gevonden had: een Tour de France! In zes onmenselijke ritten! Met niet minder dan tachtig inschrijvers, en een voor die dagen fantastische prijzenlijst. Zo werd de Tour de France geboren. Uit pure zucht naar sensatie. En de eerste edities waren ernaar! Toen Henri Desgrange, jaren later, door middel van zijn Tour de France eindelijk de concurrenten van ‘Le Vélo’ voor goed gevloerd had, had hij een hoofd vol rimpels en grijze haren en had hij, hard en koppig, alles moeten doorstaan wat een wedstrijd-organisator in de oertijd aan ellende maar beleven kon. Een wonderlijk man, deze Henri Desgrange. Een der eersten in de sport, die begreep dat het leveren van topprestaties niet alleen maar een kwestie van spieren is, doch dat ook de geest die deze spieren dirigeert daarbij een overwegende rol speelt. Een voortreffelijk journalist met een pen zo briljant en zo scherp, dat zij

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 13 door al zijn tegenstanders niet ten onrechte werd gevreesd. En een veldheer organisator zoals men er later in de..... circuswereld nog een tegenkwam: Hans Stosch Sarassani! Een keiharde man, die tienduizenden moeilijkheden overwon omdat hij in de Tour de France (zowaar) zijn levenswerk zag, en omdat hij in dat levenswerk geloofde. Men mààkte het hem niet gemakkelijk. In de tweede Tour de France waren de concurrenten van ‘Le Vélo’ weldoend met bankbiljetten en beloften onder de Tourrenners rondgegaan en er gebeurden als gevolg daarvan zoveel onsportieve dingen, dat Desgrange wel moèst ingrijpen, wilde hij geen bijdrage leveren tot een overhaaste begrafenis van de wielersport in het algemeen en ‘l'Auto’ in het bijzonder. De wedstrijd was dan ook nog geen twee étappes oud of Desgrange zette in Marseille een der belhamels, de heer Payan, zonder veel omhaal uit de race; en dat had hij beter kunnen laten. Want de heer Payan was afkomstig uit Nimes en verheugde zich aldaar in een grote populariteit en een uitvoerige, verknochte vriendenschaar; en toen de Tour-karavaan geen dag later door Nimes trok, op weg naar Toulouse, ondernamen de heer Payan en zijn vrienden onder het uitstoten van krijgsgehuil en stokken, een wilde flank-aanval op de Tour-menigte. De karavaan bleef aan de winnende hand. Zij liet slechts enige, weinig betekenende bewustelozen in het plaatselijke ziekenhuis achter, en leverde zich verder, op verzoek der concurrentie, ook gedurende de daar op volgende dagen over aan alles wat er in die dagen aan onsportiviteiten, chantage en corruptie al uitgevonden was. Henri Desgrange liet de heren maar betijen. Hij wenste geen veldslagen meer zoals in Nimes. Want de burgemeester aldaar had in het krijgsgewoel een straatsteen op zijn magistrale hoofd gehad en overlaadde sedertdien de minister van binnenlandse zaken met protest-telegrammen waarin hij vriendelijk, doch dringend verzocht, Desgrange's ‘fietsende baarbaren’ door de gendarmerie van de weg te laten schieten. Desgrange wachtte dus rustig tot in Parijs. Toen men daar de huldigingen, de

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 14 redevoeringen en de ere-champagne achter de rug had en de renners om hun prijzen kwamen, schrapte hij de nummers één, twee, drie en vier van de algemene rangschikking zonder met zijn ogen te knipperen, en betaalde hij de hoofdprijs aan de vijfde man, , die daar zo van schrok, dat hij, naar men beweert, slechts enkele jaren later aan een slepende hartkwaal overleed. En wilt gij méér van dat fraais? In 1905 - toen de Tour al elf etappes en 3000 k.m. mat - reed men de eerste dag van Parijs naar Nancy, en de weg van Parijs naar Nancy was door belangstellenden, die verder onbekend wensten te blijven, zo zorgvuldig met kopspijkertjes volgestrooid, dat men halfweg al pleisters en plaksel te kort kwam om alle lek gereden banden weer te rapareren. De eerste die zich door al deze ellende heenworstelde was Trousselier. Hij arriveerde de volgende morgen om vier uur in Nancy. De laatste twintig kilometers had hij, met de fiets op zijn nek, eenvoudig gelopen!.... Zo kunt gij dan verder gaan. Een lange, boeiende geschiedenis van grote en kleine drama's en van grote en kleine triomphen. Gij komt in deze geschiedenis de ongelooflijkste dingen tegen. Er was een winnaar, René Pottier, die onmiddellijk na afloop van de race met de beker, de prijzen en de vrienden het nachtleven binnendook en er net zo lang hangen bleef totdat hij in een vlaag van waanzin een revolver op zijn eigen voorhoofd probeerde; hetgeen hij toevallig niet overleefde. Gij verneemt van een ander winnaar, de legendarische Petit-Breton, die dagelijks een paar zenuwcrisissen opvoerde van een kaliber waarbij vergeleken de huilbuien van hedendaagse ‘vedettes’ als René Vietto, Robic en Bartali niets anders zijn dan gekraai uit de kinderkamer. Men vertelt U van de heer Carrigou die, in 1910, op het punt stond de Tour de France met veel vertoon van oppermacht te winnen toen hij plotseling ergens tussen Nimes en Perpignan ietwat ongemakkelijk op zijn wenkbrauwen ging staan omdat men, naar later bleek, tijdens een contrôle in de

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 15 gauwigheid zijn frame had doorgezaagd. Gij verneemt van de heer Duboc die, een jaar later, dezelfde Carrigou van etappe tot etappe ernstiger begon te bedreigen, totdat men hem tijdens het ravitailleren te Argelès voor de aardigheid een vergiftigd drankje in de handen duwde. Duboc verloor bijna twee uren voor hij weer in staat was, boven op zijn fiets te zitten. Maar hij haalde niettemin de finish. En de volgende dag won hij de etappe!

***

Dit alles, mijne heren, gebeurde in het moustache-stadium; en uit dit ijzeren tijdperk van de wielersport komt dan plotseling midden in een moderne Tour de France, waarin men al lang geen frames meer doorzaagt en geen kopspijkertjes meer zaait, monsieur Georges, Robert Millochau op U toegefietst, en het enige wat hij U na zijn verhaal als conclusie nog te melden heeft, is: ‘het was in die dagen wèl romantischer’. En dat zal dan wel zo zijn. Ook al was deze romantiek er een van de ruwe Wild-Westsoort. En ook al doet gij er beter aan, maar liever niet te informeren naar de alles behalve romantische geschiedenis van monsieur Millochau hoogstpersoonlijk....

***

Een half uur later hebt gij de karavaan weer ingehaald. Dat is in Saint Jean de Luz, en er is daar een rimpelloze, blauwe baai met slanke, witte scheepjes, en er circelt, laag en riskant, een knalrood sportvliegtuig boven het peleton, en naar het Oosten steken trots en ongenaakbaar de Pyreneeën hun blinkend witte sneeuwtoppen in het azuur van de lucht. En naar het Zuiden nadert gij de grens. De internationale brug tussen Hendaye en Irun! Geen jaar geleden nog was deze brug onbegaanbaar voor ieder die de Spaanse of de Franse nationaliteit en toevallig géén diplomatiek paspoort bezat. En nog altijd verliest de reiziger daar

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 16 tussen de twee grensposten aan weerzijden van de befaamde brug soms uren met het invullen van formulieren, het vergaren van stempels en het afleggen van plechtige verklaringen. Doch vandaag is dat anders! Vandaag passeert de Tour de France, en wanneer gij bijgeval eens met de Britse Kroonjuwelen of het polshorloge van de Aga Kahn aan de haal mocht willen gaan om ze in Madrid tegen een zacht prijsje van de hand te doen, dan kan ik U voor Uw transport niets comfortabelers aanbevelen dan de Tour de France-karavaan. Want de grensbomen zijn wijd en gastvrij geopend. En de Franse douaniers staan arm in arm met de Spaanse heren van de anders zo stijle Guardia Civil hun favorieten toe te juichen. Men heeft eenvoudig geen tijd voor paspoorten, tripticos, vreemde valuta en meer van dat vervelends. Want de Tour begint een nieuwe triomphtocht. De Tour gaat, ‘en passant’, 'n stukje Spanje veroveren. En dan?.... Dan vindt gij in de dorpen tussen Irun en de weelderige badplaats waar de Tour-karavaan vannacht verblijven zal, de straten volgestrooid met bloemen en de dorpelingen juichend en in feestkledij tot op de daken. Dàn?.... Dan vaart er plotseling iets van het tomeloze, trotse rythme van een Spaanse fiesta door de rijen van de karavaan, schiet het tempo opeens fel omhoog, ontstaat er zelfs nog een korte doch hevige jacht; en wanneer dan, tenslotte in San Sebastian, de Tour-karavaan in een zee van bloemen en palmen en vlaggen en mensen de Avenida Principal opstormt, dan herkent gij in haar waarachtig niet meer de ten dode opgeschreven woestijnpatrouille....

***

Die avond, in San Sebastian, temidden van een tropisch onweer dat zelfs de gloednieuwe electrische centrale een ogenblik te machtig bleek, stonden op het grootste plein van de stad de vele

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 16

Gevecht op de Aubisque. Bobet, Bartalı en , achtervolgd door een optocht van ploegleiders, officials en journalisten.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 17

Tam-tam!.... Men vindt altijd wel een filmster of een chansonnière bereid om de etappe-winnaar te huldigen. Ten overstaan van de camera's, natuurlijk!

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 17 tientallen reclamewagens die bij het circus horen. En zij draaiden hun plaatjes en zij gilden de lof van schoensmeer, fietsbellen, vulpeninkt, lingerie, kauwgum, automobielen, tandenborstels, kranten, weekbladen, apéritifs en soortgelijke, min of meer huiselijke artikelen, uit over de stad. In het Frans!, en er was geen mens die er over nadacht of de heer Franco als gevolg van deze propaganda zijn schoensmeer nu plotseling in Lyon, inplaats van in Buenos Aires zou gaan kopen. Deed het er ook veel toe? Er zijn dagen in zo'n Tour de France, dat men het kabaal alleen maar maakt om.... het kabaal, en de reclame om de reclame, en de sfeer om de sfeer. De nacht was koel en de hemel vol van sterren. Rond de weergaloos mooie baai hingen de duizenden lichtjes als in het décor van een groots gemonteerde operette. Op het plein, rond de reclamewagen, danste men de tango en de samba met vuur en zwier en overgave. En ginds, in het casino, vierden Spanjaarden, Italianen, Luxemburgers, Belgen, Zwitsers, Fransen en Nederlanders met een glas bruisende Jerez de Grote Verbroedering. Atlantisch Pact of géén Atlantisch Pact. Ik wil slechts zeggen, dat er ook in zo'n moderne Tour de France zo nu en dan nog wel wat romantiek bestaat. Zij het dan: een andere romantiek dan die uit de tijd der moustachen!

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 18

Drama op de Peyresourde.

Op de top van de Peyresourde - vijftien honderd meter hoog onder een egaal blauwe hemel en een alles verschroeiende zon - stonden in dichte drommen de Fransen. En wachtten op het Grote Wonder..... Dàt was tijdens de beruchte Pyreneeënetappe Pau-Luchon in de Tour de France-1949, en zelfs de (Franse) klipgeiten zijn die dag stellig niet ontkomen aan de alom woedende zenuwen. Het kwam - uiteraard - allemaal door de Italianen. Twee weken tevoren waren de Italianen in Parijs aan de start gegaan met een hele optocht lawaaierige supporters, een legertje alles behalve geruisloze journalisten, een compagnie keurig geuniformeerde soigneurs, koks, tolken, officials en mecanos, een wagon vol reserve-materiaal, en de vriendelijke doch dringende mededeling, dat hun campionissimi, signor Coppi en signor Bartali, straks, in Pyreneeën en Alpen, zonder met de ogen te knipperen de volledige concurrentie vrolijk ondersteboven zouden rijden en dat, diensvolgens, alles wat er in deze Tour te doen was voor we de grote Pyreneeën-etappe bereikten, de heren campionissimi eigenlijk zo koud liet als een Eskimo in een koelkast in hartje-winter. Het had, niet zonder nadruk, op de voorpagina van iedere, zich zelf respecterende Italiaanse krant gestaan: voor ons, voor de Italianen, begint deze Tour de France pas in Pau, aan de voet van de Pyreneeën. Dààr zullen onze klim-virtuozen op de Aubisque, de Tourmalet, de Aspin en de Peyresourde de rest

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 19 van de concurrentie zulk een pak slaag geven dat men hen tot in Spanje toe om hun moeder zal kunnen horen jammeren; dààr zal de basis gelegd worden voor de meest volledige triumfo, ooit door een Italiaanse équipe behaald; dààr.... En de chefs d'équipe van de concurrerende ploegen hadden zich gehaast om hun renners in geheime bijeenkomsten te verzamelen, en zij hadden, uit pure angst voor dat beloofde Italiaanse Pyreneeën-offensief, zoveel verschillende soorten van tactiek bedacht, dat zij er tenslotte zelf niet meer uit wijs konden; en temidden van de wijd en zijd heersende verwarring hadden de Italianen tussen Parijs en Pau eigenlijk volledig hun zin gekregen. Een algemeen Belgisch offensief in de eerste drie etappes had geen enkel effect opgeleverd omdat de anders zo rustige Belgische chef d'équipe Pol Van de Velde in de kruitdamp van het slagveld zijn zenuwen en zijn hoofd verloor en hij enige zelden vertoonde blunders maakte. En van een Frans offensief in de vlakke etappes was helemààl niets terecht gekomen omdat men in het Franse kamp, in feite, zo heilig overtuigd was van de overmacht der campionissimi, dat men zich bij voorbaat al gewonnen gaf en men liefst maar zonder slag of stoot naar de Pyreneeën en ter slachtbank wilde. En de enige die er tenminste ièts van gemaakt had, was het tot dan toe volslagen onbekende Franse mannetje Marinelli dat zich, na vier etappes en vermoedelijk tot zijn eigen verbazing, plotseling in het gele leidersshirt ontdekte. Doch zèlfs dat gele leidersshirt van het mannetje-Marinelli had eigenlijk zo bar veel niet te betekenen. Het mocht waar zijn, dat de legioenen der Franse wielersportminnenden na enkele dagen reeds door een wilde Marinelli-koorts bezeten waren. Het mocht waar zijn, dat de experts van de grote Franse boulevardbladen, die zo uitstekend de kunst verstaan een krant vol te schrijven die door de massa ‘gevreten’ wordt, het mannetje-Marinelli onmiddellijk tot favoriet-numero-één hadden gebombardeerd. Het mocht waar zijn, dat het mannetje-Marinelli binnen vier-en-twintig uur nadat hij het gele leidersshirt ver-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 20 overd had, al een huwelijksaanzoek kreeg van een, ietwat uit het lood gezakte, gravin van onbestemde leeftijd en voorzien van de gebruikelijke grafelijke accomodatie in de vorm van kastelen, buttlers, wijnkelders en het familie-spook. Het mocht waar zijn, dat een Frans snelschrijver zich onmiddellijk zette aan het schrijven van ‘Le Roman d'un Enfant du Tour’, een roman waarop al door meer dan honderdduizend aanstaande lezers ingetekend (en betaald!) was nog voor de record-litterator het eerste het beste hoofdstuk goed en wel uit zijn schrijfmachine gedaverd had. Het mocht allemààl waar zijn, doch wie het mannetje-Marinelli wat nuchterder bekeek, hij wist wel beter: het mannetje was in die dagen alles behalve rijp voor een overwinning. Hij had er de ploegmaten niet voor, hij miste de routine, hij miste ook de krachten. Doch de Fransen, wier nationale ploeg in de eerste etappes niet veel meer temperament hadden getoond dan het temperament dat een baal meel gewoonlijk pleegt op te brengen, klemden zich met het nodige feestgeruis aan het gele shirt van het mannetje-Marinelli vast; en pas toen, nog voor Pau en de Pyreneeën, het mannetje-Marinelli met veel geweeklaag door de knieën ging, kwam de grote ontnuchtering. Dàt was, twee dagen tevoren, tussen San Sebastian en Pau gebeurd. Daar, terwijl niemand het verwachtte, hadden de Italianen plotseling een klein doch vinnig voorhoede-gevecht geleverd. De kale, ietwat groezelige signor Magni, die héél hard fietsen kon doch gedoemd was in de schaduw der grote campionissimi te leven, was daar in de uitlopers der Pyreneeën te keer gegaan als een bezetene, Met assistentie van de volslagen onberekenbare Belg , en met een andere Italiaan, de kleine, gehaaide Brignole, die op het eerste oog méér op een Siciliaanse dorpsfigaro dan op een woest wielrenner lijkt, aan zijn wiel. Italië had met dit voorhoede-gevecht nogal wat succes gehad, die dag. Zo haalden we na afloop der etappe, voor de tribunes op de Cours Clamou te Pau, het huilende mannetje Marinelli

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 21 onder luid gejammer der omstaanders uit het gele leidersshirt om dat vervolgens aan signor te overhandigen, doch bovendien hadden zich onder de concurrerende menigte tal van andere drama's afgespeeld. Neen, er had waarlijk geen feeststemming geheerst, die avond en de daarop volgende rustdag in Pau. Want het wemelde er van de slachtoffers. Er was één équipe - de Nederlandse - die tussen San Sebastian en Pau volledig ten onder was gegaan. Er waren andere équipes wier perspectieven in één enkele etappe zo grauw geworden waren als een Hollandse herfstlucht bij een opzienbarende depressie op de Atlantische Oceaan. Onder deze équipes was de Franse nationale ploeg; en Georges Cuvelier, de Franse ploegleider, zat dan ook in zijn kamer in Hotel Bristol aan de Rue Gambetta de ene afschuwelijke zenuwcrisis na de andere te krijgen. Wat wonder! Zijn équipe was gehalveerd nog voor Coppi en Bartali behoorlijk in actie waren geweest. Zijn favoriet, de Breton Bobet, was al bezweken. Hij had Pau bereikt, gelegen op de comfortabele brancard van een der Rode Kruiswagens, en als je drie dagen later nog ‘Tour de France’ tegen hem zei, liep hij paars aan van zuivere ellende. Cuveliers paradepaard, Guy Lapébie, dat men meegenomen had om met zijn vlijmscherpe eindsprint naar schatting vijf etappes te winnen, was er nog veel erger aan toe geweest. Toen hij, vijftig k.m. beoosten San Sebastian, de eerste de beste (bescheiden) Pyrenee in de verte zag opdoemen, stak hij meteen in wanhoop zijn armen in de lucht en begon hij haastig twee-en-dertig verschillende ziekten te verzinnen. Honderd vreselijke kilometers lang dreef Cuvelier zijn paradepaard nog voort. En het paradepaard huilde tranen bij emmers, vloekte en tierde alsof het naaste familie had onder de dokwerkers van Marseille, liet zich zo maar onder het oog van de wedstrijdcommissarissen, die haastig naar wat anders keken, door automobielen gangmaken en door hulpvaardige toeschouwers tegen de hellingen opduwen....; en toen de achterstand langzamerhand niettemin groeien bleef en tenslotte meer dan een uur beliep met nog veertig moordende

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 22 kilometers voor de boeg, toen klom het paradepaard van zijn fiets en schreeuwde om een volgwagen. Monsieur Curvelier had, na een leven vol zorgen en wielersport, nog net drie haren op zijn arme hoofd. Die heeft hij dààr, tussen San Sebastian en Pau, van wanhoop uitgetrokken....

***

Er stonden, twee dagen later, ondanks alles nog twintig duizend Franse supporters rond de hairpins en op de top van de Peyresourde. Zij waren daar al van 's morgens vroeg, vóór de bergweg ten behoeve van de Tour-karavaan voor de rest van het mensdom afgesloten werd; en hoe zij het al die vele uren, krimpend van de zenuwen en lijdend in de broeihitte van de dag, hadden kunnen uithouden zonder èrgere dingen dan een zonnesteek, was doodgewoon een raadsel. Zij stonden er trouwens niet voor niets. Want zij, de duizenden op de Peyresourde, zijn er die middag getuigen van geweest hoe daar, midden in het moordende gevecht, in de slag-der-Pyreneeën een van de meest gecolporteerde en meest suggestieve sprookjes ooit verhaald, met veel gerinkel aan scherven ging. Dat sprookje?.... Het wonderlijke sprookje van Fausto Coppi's..... eh..... onschendbaarheid. Ik weet het: gij leest dit lang nadat dezelfde Fausto Coppi, alle sprookjes en alle legenden ten spijt, een jaar later in de Ronde van Italië zo zorgvuldig tegen de wereld gesmakt werd, dat een heel elftal vol befaamde geneesheren en professoren weken lang aan de slag moest teneinde de beroemde Italiaan opnieuw in de circulatie te brengen. Inderdaad: dat lijkt niet op onschendbaarheid. Doch het sprookje heeft niettemin bestaan en het woedde in die eerste week van de Tour de France-1949 nog altijd in volle hevigheid. Het hoorde eenvoudig bij de Coppi-cultus in die dagen. Het heette, dat Fausto een afspraak had met Dame Fortuna: nooit eens een lekke band op een critiek ogenblik, nooit eens een aan diggels

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 23 getrapte derailleur, nooit eens een valpartij. En zèlfse toen, die eerste week van de Tour-1949, Coppi samen met het mannetje Marinelli door een al te geestdriftig toeschouwer onderste boven gelopen werd en hij voor het eerst sedert mensenheugenis brokken maakte, liet Dame Fortuna hem niet in de steek. was slechts enkele seconden nadat het onheil geschiedde met een reserve-fiets ter plaatse, en in het peleton reageerde men niet. Na een korte en niet eens zo èrg hevige jacht, keerde Coppi nauwelijks vijf minuten later weer in dat peleton terug. Het enige wat hij er van over hield, was een pleister op een zijner beroemde benen.... Zo leefde het sprookje dan nog altijd toen de Tour-karavaan zich voorbij Pau omhoog hees tegen de Pyreneeën. Zo blééf het leven tot op de Peyresourde. Ik moèt U daar wel van vertellen. Niet omdat de tafrelen, die zich daar die middag op de Peyresourde hebben afgespeeld, zo stichtend waren, dat zij coute que coute voor het nageslacht en zwart-op-wit moeten worden bewaard. Doch wèl omdat het zo typerend was voor dat wat een Tour de France (‘le plus grand spectacle du monde!’) aan sfeer en spanning en drama's en herrie op sommige momenten allemaal te creëren weet. Het kwam, vermoedelijk, allemaal door de hitte. De hitte speelde een belangrijke rol in héél die lange Tour de France van dat jaar, want zij vergezelde ons practisch onafgebroken van start tot finish, doch juist in die eerste Pyreneeën-etappe was zij moordend. Men kon op de Col d'Aubisque 1700 M. boven de zeespiegel gaan staan: de hitte bleef. Zij volgde, dik en drukkend, de renners zelfs in de anders zo koele, naakte spelonken op de Noordelijke hellingen en wat er die dag niet alleen door de renners maar ook door de lieden in de volgwagens en het publiek langs de weg aan dorst en zonnebrand en ellende allemaal geleden en doorstaan is, valt met een schamele schrijfmachine onmogelijk behoorlijk te beschrijven. Nog voor we, in Louvie-Juzon, goed en wel aan de beklimming van de eerste Col, de Aubisque, begonnen waren, zaaide de hitte links en rechts al

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 24 slachtoffers. Het grote Italiaanse offensief moest toen uiteraard nog komen, doch niettemin mocht daar, op de Aubisque, de háást-litterator die toen al aan het zeventiende hoofdstuk van de hierboven reeds gesignaleerde roman schrijvende was, op zijn hart kloppen, dat de directie van zijn uitgeverij toevallig niet onder de vele duizenden toeschouwers was, die met eigen ogen konden zien hoe het mannetje Marinelli meer dood dan levend op zijn fiets hing, hijgend, zwetend, huilend, jammerend en met een gezicht alsof hij daarnet zijn eigen lijkstoet al was tegengekomen. Gij hoeft dus niet te vragen wàt er in de Pyreneeën allemaal wel gaande was toen, volkomen volgens de verwachtingen, Fausto Coppi en Gino Bartali in de laatste drie kilometers van de eerste Col al aan het demarreren sloegen met een ijver, een betere zaak volkomen waardig. En ik behoef U vooràl niet te melden wat er ginds in Frankrijk aan kokende geestdrift opbruiste toen Georges Briquet, die op de top van de Aubisque in een ongeevenaarde woordenwaterval een van zijn opruiende radio-reportages te houden stond, de eer en het genoegen genoot, zijn millioenen luisteraars te kunnen melden, dat weliswaar Fausto Coppi met enige onbeduidende lengten voorsprong als eerste op de top was gearriveerd, doch dat vlak daarop de Fransen Robic en Apo en Lucien Lazarides op leven en dood en niet zonder vertoon van zelfvertrouwen schermutselden met Gino Bartali die er niet naar uitzag alsof hij dit alles zo vrolijk vond. Het was dan ook niet vrolijk. Fausto Coppi en Gino Bartali fietsen namelijk toch maar liever in de Alpen. Zij houden van het beestenweer, dat rond de hoogste Alpen-toppen doorgaans heerst. Zij houden van sneeuw en regen en hagel en modder. Zij houden van glibberige bergpaden waarop men, in de afdalingen, met snelheden van zestig tot zeventig k.m.u. langs alles behalve vriendelijk lokkende afgronden jagend, juist 'n tikje méér risico kan nemen dan de achtervolgende concurrentie, voor zo ver zij toevallig niet eveneens met een behoorlijke portie fatalisme gezegend is.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 25

Doch wat zij in de Pyreneeën vonden, was een ànder soort van beestenweer: de onmenselijke hitte; en het bleek, dat het Franse klimmerstype, het type der kleine, lichte kereltjes dat dansend in de pedalen en alles behalve stijlvol tegen zo'n berg naar boven komt, tegen deze speciale Pyreneeën-moeilijkheden toch wat beter opgewassen was. Dàt was de eerste grote surprise van die Tour de France, en alles wat Frankrijk heette in de volgerskaravaan, beleefde een dag om nooit te vergeten. Want in de afdaling van de Aubisque maakten de familie Lazarides, Robic en Bartali hun paar lengten achterstand op Coppi zonder enige moeite weer goed. En in de tweede Col, de Tourmalet, moest Coppi het van een tamelijk krampachtig sprintje hebben en zat Gino Bartali al in moeilijkheden. En in de derde Col, de helemaal niet zo lastige Aspin, werd Bartali - eens de ongekroonde keizer der bergen - niet alleen door zijn eeuwige rivaal Coppi, doch ook door de drie Fransen doodgewoon van het wiel gereden. En dan kwam de Peyresourde.... En de Italiaanse journalisten, die van alle markten thuis zijn, hadden het haastig doch secuur al uitgerekend: dààr, in die laatste Col, zou het dan toch nog een Italiaanse triomph gaan worden. Want: a. de oudste der gebroeders Lazarides, Lucien, had in de eerste Cols zijn beste kruit kennelijk reeds verschoten en speelde in de strijd op de Peyresourde in feite geen rol; en b. het stond vast, dat Fausto Coppi er in de laatste kilometers van de klim opnieuw enige lengten voorsprong uit kon rijden, zèlfs tegen een knaap als Robic die boven op zo'n Col altijd nog adem genoeg heeft om wat sprintwerk te vertonen; en c. aan deze paar lengten had Fausto Coppi dan voldoende. Want er was - aldus het sprookje - geen mens die sneller daalde dan Fausto. Er was - aldus het sprookje - geen concurrent die groter risico's durfde te nemen dan de campionissimo. Er was - aldus het sprookje - geen mens die minder gevaar liep met een lekke band, een wegslippend wiel of een kapot getrokken remkabel

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 26 in een ravijn geslingerd te worden dan de man die een nonagressie-verdrag getekend had met Dame Fortuna. Wel: Fausto Coppi had voorbij de top van de Peyresourde niets anders te doen dan zich als een baksteen omlaag te laten vallen naar het dal. Veertien razende kilometers slechts, dàn had hij in Luchon de finish bereikt; en men kon er van op aan, dat hij in die veertien waanzinnige kilometers zijn voorsprong van enkele schamele lengten opgevoerd zou hebben tot vele, vele zegevierende seconden! Zo luidde dan het Italiaanse sommetje. Het sommetje was gebaseerd op de Coppi-legende, en het sommetje viel, anderhalve kilometer voor de top van de Peyresourde, dan ook mèt de legende aan gruizels....

***

Het was in een der laatste hairpins, dat Apo Lazarides die deze dag inderdaad verbijsterend gemakkelijk reed, met zoveel kracht démarreerde, dat Robic onmiddellijk vijf, zes lengten achter raakte en dat Fausto Coppi uit het zadel moest komen, alles gevend, om het wiel van de kleine man uit Cannes nog te kunnen houden. Het was dààr, op het meest critieke moment der etappe, dat Coppi's achterband met een snerpende sis zijn heengaan naar een andere wereld aankondigde; en wie op dat moment van dichtbij gezien heeft hoe Coppi daar van zijn fiets stapte met een gelaat alsof men hem daarnet geopenbaard had, dat Sinterklaas en de ooievaar wèrkelijk bestaan en dat kameraad Stalin een Kruistocht Voor de Naastenliefde begonnen was, hij moèt wel aannemen, dat een van de vele lieden die tot die dag in de legende-der-onschendbaarheid geloofden.... signor Coppi hoogstpersoonlijk was. En terwijl aldus Fausto Coppi een etappe-overwinning door een enkel lek bandje ontnomen werd, terwijl het sprookje in duizend

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 27 wrede scherven uiteen spatte, gebeurden er opeens alle mogelijke dingen tegelijk. De Italiaanse mécano's die alle wereldrecords houden op het gebied van snel-reparaties aan rijwielen, kregen het met hun zenuwen te kwaad en prutsten een halve minuut langer dan noodzakelijk aan het reservewiel dat men de campionissimo onmiddellijk overhandigde. En de campionissimo, wiens vocabularium onder andere omstandigheden in een meisjespensionaat-voor-de-betere-standen gebezigd kan worden zonder dat Mère Superieure daar ook maar één aanmerking op te maken heeft, veegde met de rug van zijn hand hier en daar een traan uit zijn ogen en hield intussen een redevoering tot de chef d'équipe en de mécanos in termen, royaal voldoende om er in de rosse buurt van Milaan een daverend applaus alsmede een zetel in de gemeenteraad mee te veroveren. In de Italiaanse volgwagens, waar men voor het eerst sedert jaren had moeten ontdekken, dat sommige sommetjes wel eens niet uitkomen en dat een Tour de France nog wel wat anders is dan de Stelling van Pythagoras, ging men onmiddellijk na het knappen van het bandje met beide voeten op alle beschikbare remmen staan, blokkeerde men aldus op onnavolgbare wijze de weg voor de andere wagens, weeklaagde men luidruchtig, en schold men om de een of andere nooit begrepen reden elkaar broederlijk en collegiaal voor vuile vis.... En de Fransen?.... De Fransen hadden met eigen ogen het nooit vermoede wonder van een Italiaanse nederlaag en een naderende Franse triomph gezien; en als tienduizend schor geschreeuwde Fransen, geschaard aan weerszijden van het smalle pad dat naar de top van de Peyresourde leidt, tot een dergelijke ontdekking komen, dan kunt gij U veiligheidshalve maar beter bergen.... Het had iets van een massa-delirium. Het had ook iets van een naderende lynchpartij. Langs de weg stonden de mannen, de vrouwen, de grijsaards, de kinderen en de kreupelen en zij btulden Apo Lazarides en Jean Robic practisch omhoog in die allerlaatste kilometer.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 28

Er was een Zwitserse volgauto die voor de kopgroep uitgereden had en die, stomend als een locomotief enkele honderden meters voor de top de geest gaf, niet meer verder wilde, en de weg versperde. De inzittenden hadden nog maar net tijd om zich te bergen. Toen nam de menigte die keurige Zwitserse auto bij de bumpers en de spatschermen...., en vermoedelijk liggen de overblijfselen van die auto nog altijd in het dichtbegroeide ravijntje, rechts van de weg. Er was een gendarme die tenslotte niet voor niets een heel boekwerk vol instructies tegen de Peyresourde omhoog gesleurd had en die, aan de hand van deze instructies en zwaaiend met een gummi-stok, enige orde onder de omstaanders wilde scheppen. Hij kwam twee dagen later in het ziekenhuis van Luchon gelukkig weer tot zijn positieven en het is met de schedelbreuk welke hij opliep nadat men hem met een volle bierfles een dreun had gegeven, allemaal nog uitstekend afgelopen, naar het schijnt. Hoewel: in 1950 heb ik die gendarme op de Peyresourde niet meer teruggezien! Zo ging dat, daar in die laatste kilometer. Zo ging dat onvermijdelijk naar een volgend drama. Het drama gebeurde toen een volgwagen van Paris-Presse, met de eens zo beroemde oudwielrenner Charles Pélissier aan boord, van pure geestdrift zo dicht op de koplopers ging rijden, dat één enkele uitwijkmanoeuvre van de man achter het stuur royaal voldoende was om Apo Lazarides te vloeren. Hoe de kleine Apo er in slaagde, nog levend onder die auto vandaan te komen, zal wel voor altijd een raadsel blijven. Doch in ieder geval zat hij onder de builen en de schrammen, en in ieder geval lagen de gehavende onderdelen van zijn fiets verspreid tot op de aangrenzende rotsmassieven, en in ieder geval was de Franse chef d'équipe met een wagen vol reserve-materiaal niet in de buurt omdat hij, twee hairpins lager, vergeefs worstelde om uit de onuitwarbare verkeerschaos te geraken welke het lekke bandje van Fausto Coppi en de daarmee gepaard gaande redevoeringen aldaar veroorzaakt hadden. De heer Charles Pélissier lééft nog. Hij dankte dat uitsluitend aan het feit, dat hij toevallig de heer Charles Pélissier was, een

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 29 man met een befaamde wielrennersnaam, een man die eens door het Franse publiek bij wijze van spreken op de handen gedragen werd. Zo zijn naam toevallig Klaas Jansen geweest ware, hij had die Peyresourde stellig nooit overleefd en vermoedelijk zou het parket van Luchon de grootste moeite hebben gehad om zijn stoffelijk overschot, fijn gemalen in de woede des volks, te kunnen ontcijferen. Doch voor het overige gebeurde er alles wat er pleegt te gebeuren als de volkswoede enige moeite heeft om een uitlaatklep te vinden: de arme Apo werd onmiddellijk door toesnellende omstaanders opgetild; en vervolgens begonnen deze omstaanders een wild gevecht met andere omstaanders die Apo evenééns wilden optillen; en alle kinderen beneden de leeftijd van veertien jaren begonnen te huilen; en alle vaders sloegen de huilende kinderen prompt tot zwijgen; en alle moeders schreeuwden de lelijkste dingen naar de vaders; en er viel een oude dame flauw; en de hulpvaardige omstaanders lieten Apo Lazarides voor de derde achtereenvolgende maal als een vaatdoek op de grond vallen omdat zij met hun handen uppercuts en rechtse directen aan derden stonden uit te delen...., enfin: beneden in het dal was Jean Robic al over de eindstreep toen er op de Peyresourde nog een herrie van jewelste heerste. Toen had Georges Cuvelier zich met zijn wagen eindelijk een weg naar de plek des onheils gebaand. Hij was daarbij, naar ruwe schatting, twee dozijn wild geworden landgenoten met de banden van zijn wagen eenvoudig over de tenen gereden. Doch dàt zijn kleinigheden die niet tellen, in zo'n Tour.

***

Zo, in deze sfeer, stierf dan de Coppi-legende. Doch het duurde nog ruim een half jaar voor eindelijk een nuchter Frans journalist in de ‘Waalse Pijl’, een der grootste Belgische wegwedstrijden, een dag lang met zijn volgwagen achter Fausto Coppi rijden bleef en hij het geheim van het ont-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 30 staan der legende ontdekte. Het geheim, zo ontdekte deze Franse journalist, was eigenlijk helemààl geen geheim. Het was zo helder als een kilo suiker. De Coppi die jaren lang op zo opvallende wijze van pech verschoond was gebleven, had dat niet te danken aan de een of andere toverformule. Hij had dat slechts te danken aan de volgende factoren: a. Het is al een oude stelling, dat een wierlrenner die in topforme zit, vrijwel nooit door pech wordt achtervolgd. Paulo Delay, de chef-mécano van de Parijse Vélodrome d'Hiver, zegt dat nog sterker: ‘er bestààt geen pech. Er bestaan alleen maar wielrenners die rechtstreeks of indirect stukken veroorzaken door eigen schuld, en die zich dan haasten om dat “pech” te heten’. Dat is inderdaad nogal kras en men mag het dan ook met een handvol zout nemen. Een enkel kopspijkertje in het grint van een bergweg kan ook de kampioen-der-kampioenen een lekke band bezorgen, en hij heeft dan doodgewoon pech gehad. Doch van de andere kant: er zit zonder twijfel veel waars in de stelling, dat een renner-in-forme de pech, de brokken en de ongevallen haast automatisch uit de weg gaat. Want de renner-in-forme is attent. Hij heeft kracht en durf en zelfvertrouwen. Zijn geest wordt niet in beslag genomen door de steeds nadrukkelijker klinkende vraag: kan ik dit tempo wel houden? en zal men mij straks, over tien, twintig, honderd k.m. niet los rijden? Hij kan zijn hersens voor andere dingen gebruiken. Hij heeft gelegenheid genoeg om zich te realiseren dat men, als een logge zak in het zadel hangend, tenslotte wel lekke bandjes, frame-breuken en om hulp schreeuwende derailleurs veroorzaken moèt wanneer men moe en afgetobd zonder enige aandacht door kuilen, over overwegen en door het steenslag dendert. De renner-informe zièt de gevaren die hem dreigen. Hij verplaatst snel, veerkrachtig en handig zijn gewicht als zijn ach zo lichte fiets het op een slechte weg bij hoge snelheid zwaar te verduren krijgt. Hij gochelt al even handig met zijn gewicht als hij in de afdalingen rond de bochten giert. Hij ontwikkelt als vanzelf een

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 31 stuur-techniek die hem met grotere snelheid en.... minder risico's als een kogel het dal tegemoet doet gieren. En voor alles: hij gelooft aan zich zelf. En mocht hij al eens een lek bandje tegenkomen, dan geeft dat geen deuk in zijn zelfvertrouwen. Hij neemt geen tijd tot treuren. Hij springt onmiddellijk van zijn fiets, herstelt met vaste hand, jaagt fel en in de zékerheid dat hij zijn achterstand weer goed kan maken. En meestal mààkt hij die achterstand dan ook wel goed. Er was in diezelfde Tour een Nederlandse équipe, en deze équipe kwam tussen Parijs en Pau (waar zij, zoals reeds gezegd, volledig sneuvelde) practisch alle pech tegen die gij maar bedenken kunt. Men brak frames, men reed per dag soms tien bandjes tot poeder, men was betrokken in valpartijen, men kraakte pedalen, men trok derailleurs zo volledig uit elkaar dat zij door geen tien mécano's behoorlijk te herstellen waren, men brak een zadel, men viel een crank stuk en een pedaal krom: en de Nederlandse mécano had een hondenleven.... Dat alles heette: pech! Doch de voornaamste oorzaak van al deze pech was gelegen in het feit, dat vijf van de zes Nederlandse renners hun topforme thuis gelaten hadden, dat zij slecht en lusteloos en onattent reden. De enige onder hen die tussen Parijs en Pau getoond had, behoorlijk in vorm te zijn - Wim De Ruyter - reed met precies hetzelfde materiaal één bandje lek. Dat was al.... b. Fausto Coppi rijdt een stijl zo gaaf, dat er niets gewrongens is in de manier waarop hij zijn rijwiel voortbeweegt. Hij irriteert het materiaal zo min mogelijk. Hij vormt als het ware één geheel met dat materiaal, en er zijn niet veel andere renners van wie men hetzelfde zeggen kan. Een renner als de Belg Brieck Schotte heeft in de loop der jaren schitterende prestaties geleverd, doch zijn stijl was de stijl van de man die worstelen, ploeteren, wèrken, zwoegen moet om zijn doel te bereiken. Ook Brieck Schotte heeft dagen gehad waarop hij in topvorm zat en waarop hij zèlfs een Coppi en een Bartali om de drommel niet vreesde. Ook Brieck Schotte bediende zich

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 32 van het allerbeste materiaal dat er voor grof geld te krijgen was. Doch niettemin heeft hij honderd maal méér lekke bandjes en kapotte derailleurs gehad dan de Italiaan.... c. Fausto Coppi verdedigt de kleuren van de enorme Italiaanse -fabrieken en bij deze Bianchi-fabrieken houden ze niet van halve maatregelen. Coppi wordt in vrijwel iedere grote race vergezeld door een staf van gehaaide mécano's met een pakhuis vol reserve-onderdelen, en zijn materiaal is altijd zo perfect in orde en het is van zulk een superieure kwaliteit, dat hij alleen al daardoor een voorsprong heeft op zijn tegenstanders. En tussen haakjes: iedere fiets voor Fausto Coppi wordt - om zo te zeggen - inderdaad ‘met de hand gebouwd’. Men heeft daar bij Bianchi een speciaal atelier voor, vol met specialisten, en als de velgen in het wiel van de Coppi-fiets model 1950 alweer een kwart gram minder wegen dan die van het model 1949, dan is daar een jaar laboratoriumwerk en talloze proefnemingen aan vooraf gegaan. Fausto Coppi krijgt die fietsen uiteraard cadeau. Doch er wordt hardnekkig beweerd, dat er fietsen voor hem gemaakt en speciaal ontworpen zijn die, al het laboratoriumwerk inbegrepen, een waarde vertegenwoordigen die die van een kleine automobiel benadert!

***

Ja, ja: dat materiaal!.... Het (dode) materiaal lijkt van jaar tot jaar belangrijker te worden in de wielersport. Er zijn al versnellingsapparten uitgevonden met twintig verschillende verhoudingen en hoewel het hier op neerkomt, dat tien van deze versnellingen nimmer gebruikt worden omdat zij elkaar tot op enkele niets betekenende centimeters per omwenteling benaderen, juichen de verzamelde renners bij iedere nieuwe vondst op dit terrein, en zullen de constructeurs dan ook wel niet rusten alvorens zij ons verblijd hebben met een versnellingsapparaat dat een kind in staat moet stellen, tegen een Alp of een Pyrenee op te fietsen zonder buiten adem te raken.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 32

‘Reuzen van de weg’?.... Doch ook de Tour-karavaan wordt een optocht van kleine, nietige dwergen tegen de achtergrond van de bergreuzen welke zij - graag of niet - beklimmen moet.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 33

Klimmen, steeds maar klimmen!.... In de verschroeiende zon op de zwaar lopende grintpaden van de Aubisque; en iedere nieuwe kilometer weegt als lood in de rennersbenen.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 33

Want dàt is wèl de intentie: iedere nieuwe vondst welke de rijwiel-industrie den renners bezorgt, is er op gericht, de moeilijkheden welke zij in races ontmoeten zoveel mogelijk uit de weg te gaan. Men strijdt sedert jaren een succesvolle strijd tegen het overbodige gewicht. Men zoekt dat in speciale legeringen, men zoekt het in ultra-lichte bandjes (300 gram en minder, ook voor wegraces!), men zoekt het in lichtere velgen en spaken, en van het logge, zware, onhandelbare stuk ijzer waarvan de renners uit de oertijd der moustachen zich bedienden, heeft men op de proefbank van vele jaren tenslotte inderdaad een ongelooflijk licht en toch sterk rijwiel weten te vervaardigen. En iedere nieuwe gram winst lijkt nog altijd onbedaarlijk belangrijk. Toen het mannetje-Marinelli als Frans favorietnumero-één in de Tour de France-1950 moest, of hij dat graag wilde of niet, toen vond hij het, een week voor de start, plotseling absoluut noodzakelijk, dat zijn spaken nog lichter werden dan zij al waren. Hij klom onmiddellijk in zijn automobiel en holde naar Saint Etienne, waar het belangrijkste deel van de Franse rijwielindustrie gevestigd is. Daar zette hij een hele fabriek op stelten. Vier dagen en vier nachten lang werkte men vervolgens aan de constructie van een nieuwe Marinelli-spaak. Het kostte duizend proefnemingen en het kostte handenvol geld. Vijf dagen later ging het mannetje-Marinelli volkomen tevreden naar huis. Met een kist vol lichtere spaken. De winst bedroeg 0.7 milligram!.... En deze 0.7 milligram zijn vermoedelijk net zo onbelangrijk als die tien nimmer gebruikte versnellingen waarover we het hierboven reeds hadden. Doch de renners geloven er aan. Dàt schijnt belangrijker dan al het andere!

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 34

De tour-koorts en het pilletje.

Het stortregende die morgen in Gap. De regen viel uit een asgrauwe lucht die, van hoog uit de Alpen, nu al uren aan een stuk door een gierende, ijzige Noord-Wester omlaag gedreven werd naar de anders zo vriendelijke, vredige vallei. Ginds, rondom Gap, gingen de bergen schuil achter een donker, dreigend waas van mist en damp en regen. Vlakbij kolkte in brede, driftige beken de vette, gele modder reeds door de glooiïngen. Ver weg, in een bocht van het smalle slingerende pad dat tenslotte in duizend gemene hairpins naar de hoogten leidt, kon men juist nog zien hoe de oude, vuurrode Berlietcamion van de plaatselijke vrijwilligers-brandweer zich stomend en krakend omhoog worstelde op weg naar La Condamine, vanwaar men die morgen om hulp en bijstand had getelefoneerd nadat een op hol geslagen gletscher aldaar een brug over de beruchte kloof, alsmede 'n paar schamele hutten aan stukken had geslagen.... Zo was die morgen het décor, en voor het luxueuse Hotel Lombard aan de Avenue d'Embrun in Gap stonden de renners, de journalisten, de ploegleiders en alles wat er verder nog door zo'n Tour de France-circus pleegt heen en weer te rennen, zwijgend en ernstig bijeen - druipnat al van de regen -, en wachtten op het startschot en op de verschrikkelijke dingen die, straks, in de bergen onvermijdelijk komen zouden. Dàt gebeurde in de Ronde van Frankrijk-1950, en zelden werd er een Tour-etappe onder dramatischer, suggestiever en adem-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 35 benemender omstandigheden begonnen dan die morgen, daar in Gap; zelden heeft er dodelijker ernst geheerst in een Tourkaravaan dan daar op de Avenue d' Embrun terwijl de renners zich gereed maakten voor de race die, in feite, deze Ronde van Frankrijk beslissen zou. Ik vergeet, geloof ik, die ochtend in Gap niet gauw. Het was een van die ogenblikken waarop men voelt - ook al is men voor het overige zo hard en zo ongenaakbaar als een bikkel - hoe zwaar, hoe veel-eisend en hoe zonder scrupules het métier van de wielersport-op-de-weg wel kan zijn. Want in een rit als de etappe Gap-Briançon uit de Tour de France-1950, groeit de strijd om een gele leiderstrui, het gevecht om enkele luttele seconden winst in een algemeen klassement, herhaaldelijk boven alle gangbare proporties uit. In een rit als deze, waarin men niet alleen strijdt tegen zijn tegenstanders, doch ook tegen de elementen; waarin men een adembenemend spel speelt met het gevaar en waarin men in een dolle jacht naar geld en roem en eer wel duizend risico's neemt, ontkomt men niet aan de vraag: is zo'n Ronde van Frankrijk met alle roem en alle luister er aan verbonden, dit spel met de dood wel waard?.... En dàt is dan de vraag welke gij U beter nièt kunt stellen. Want zo gij U haar stelt, behoort gij feitelijk al tot de renners voor wie grote triomphen in een monsterrit als de Tour de France niet zijn weggelegd. De Tour de France is - het werd in dit boek al eens eerder gezegd - niet alleen maar een wielerwedstrijd. De Tour de France is, zelfs Jacques Goddet zal dat niet durven te ontkennen, in tal van opzichten ook een koorts. En wie weigert, zich volledig door deze koorts te laten grijpen, wie, bijvoorbeeld, in een dodenrit als Gap-Briançon reserves in acht neemt, hij blijft per se achter bij de Robics, de Bobets, de Kueblers en de Brulé's die, eenmaal gegrepen door de koorts en het grote spel, àlles vergeten: ook het gevaar voor hun eigen leven, zèlfs - voor een ogenblik - de herinnering aan het gezin dat zij, thuis, achter lieten.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 36

Er zullen er zijn, die dat ontkennen. Gij zult hen vinden onder de Tour-fanatici, voor wie èlke sensatie een jubelzang waard is. Zij zullen trachten, U duidelijk te maken, dat ieder vak zijn risico's heeft, dus ook de wielersport-op-de-weg. Zij zullen niet nalaten, U er op te wijzen, dat het afdalen van een Alp - onder verschrikkelijke weersomstandigbeden en op een smalle, modderige weg die in verraderlijke hairpins langs de ravijnen gaat - een hoge mate van stuurmanskunst vergt, en dat men de risico's aanmerkelijk verkleint, zo men zich van dit summum van stuurmanskunst heeft meester gemaakt. En daar zit dan inderdààd iets in. Een renner als de Belg Van Ende - een voorbeeld van moed en doorzettingsvermogen - verloor in dezelfde Tour de France tijdens de eerste de beste berg-etappe een uitstekende kans op een vooraanstaande plaats in het algemeen klassement: niet omdat hij zo slecht klom (want hij klom uitstekend!) maar omdat hij tijdens het afdalen zo ongelukkig, zo gebrekkig stuurde. In diezelfde Pyreneeën-etappe smakte de Amsterdammer Henk De Hoog met zoveel gedruis tegen een rotswand, dat men hem ijlings naar een ziekenhuis vervoerde. De Amsterdammer was bij het nemen van een bocht verrast toen een padvinder zijn eerste goede daad van de dag verrichtte door een kindje, vlak voor de aanstormende De Hoog, naar de overkant van de weg te loodsen. De Hoog deed wat hij kon om zowel de padvinder, het kindje als het naast hem gapende ravijn te ontwijken. Hij betaalde het met 'n paar uren ziekenbuis en een lichaam vol krammetjes. Doch er waren in dezelfde Tourkaravaan wel stuur-artiesten die hun fiets nog net in het resterende gaatje tussen de padvinder en de rotswand hadden weten te mikken.... Inderdaad, inderdaad; het dalen is een kunst op zich. Het eist niet alleen maar moed, durf en stalen zenuwen. Het eist ook een mikvast oog, een vaste hand, routine, een aangeboren feeling voor het met de vingertoppen bespelen van de remmen. Het eist vooral: stijl! Wanneer gij Fausto Coppi, de Beroemde, van een berg ziet afvallen, dan hebt gij altijd het hardnekkige gevoel,

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 37 dat hij minder hard gaat dan zijn tegenstanders. Want zijn tegenstanders scheuren nèt nog wat wilder door de bochten, hun lichaam werkt en wringt in het zadel, hun handen klemmen zich als stalen moeren rond het stuur. Bij Coppi is dat anders. Coppi is - het werd al zo dikwijls en in alle toonaarden gezegd, en het is waarachtig niet zo erg overdreven -, Coppi is met zijn fiets eenvoudig vergroeid. Het curiosum rijwiel-Coppi heeft, ook in een afdaling, alles wat gij maar hebben wilt: een volkomen correcte gewichtsverdeling, een haast wetenschappelijk uitgebalanceerde positie. Een been van signor Coppi is, zo gauw hij op een fiets klimt, niet méér dan een verlengstuk van de crank. Of omgekeerd!, zo gij dat vriendelijker vindt klinken.... Doch Fausto Coppi is een van de uitzonderingen, en men zou - voor zover het de techniek van het afdalen betreft - ook Gino Bartali kunnen rekenen tot de lieden die de risico's van het afdalen tot een (nog altijd omvangrijk) minimum hebben beperkt. Doch dezelfde Gino Bartali bewees in dezelfde Ronde van Frankrijk-1950, dat een succesvol klimmer en afdaler nog wel wat méér nodig heeft dan alleen maar een helder oog, een vaste hand en een pakhuis vol routine. Herinnert gij U nog de Bartali uit zijn grote dagen? Hij liep, als hij dat per se wenste, in een klim tien of méér minuten op zijn sterkste tegenstanders uit, en hij deed er in een afdaling nog wel vijf minuten bij, als dat toevallig in zijn kraam te pas kwam. En hoe rauwer het in zo'n berg-etappe toeging, hoe liever het hem was. De Pyreneeën lagen hem nooit zo bijzonder. Want de Pyreneeën-passen zijn in de loop der eeuwen toch wel wat geciviliseerd en het gebeurt meestal, dat de hitte en de droogte de renners tot op de hoogste toppen blijven vergezellen. De grote Bartali van weleer prefereerde daarom de Alpen. Het liefst was hem de rauwe, naar de keel grijpende verlatenheid van een Izoard, een Iseran of een Croix de Fer. Dààr maken, als het décor normaal is, de dwangarbeiders van de weg meestal alles door wat gij aan ellende, weersomstandigheden en risico's slechts

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 38 bedenken kunt. Het was dààr dat Bartali zijn grootste triomphen vierde, dat hij ook zijn sterkste tegenstanders meer dan eens verpletterde. En in 1950 start deze Gino Bartali dan voor de laatste maal in de Tour de France. Met een zeer behoorlijke kans om deze monsterrace voor de derde maal op zijn naam te schrijven. En zonder, naast zich, de irriterende aanwezigheid van dat andere fenomeen, de campionissimo-der-campionissimi Fausto De Geweldige. En na een vrij matig begin komt - in de Pyreneeën, zowaar! - de oude campionissimo weer op toeren, en hoewel hij kennelijk niet voluit rijdt, want hij wacht op ‘zijn’ Alpen, slaat hij in St. Gaudens in een eindsprint zèlfs de Franse heer Robic, die in de Pyreneeën ook deze dag de alles verzengende hitte alsmede het gevechtsterrein-zijner-dromen gevonden had. Doch er zijn onderweg 'n paar incidenten geweest. Het overkokende Franse publiek op de Pyreneeën-toppen, dagen achtereen al opgejaagd door een chauvinistische Franse sensatie-pers, heeft onderweg tegen de campionissimo gedemonstreerd. Het heeft hem met stenen, stokken en zèlfs met een broodmes bedreigd, en het is geen wonder, dat de campionissimo, de triomphator, boos en kregelig van zijn fiets komt; en het is verder niet verbazingwekkend, dat zijn eerste reactie is: ‘ik start morgen niet meer’. Men kènt dergelijke reacties. Zij zijn meestal zo belangrijk niet. Als men, na afloop van zo'n zware etappe, een renner maar eerst eens in een warm bad stopt en hem vervolgens een opbeurende massage doet ondergaan, valt er makkelijker mee te praten. Bovendien kon een man als Bartali weten, dat het publiek dat zich, zoals die dag op de Aspin, tot onsportieve daden laat verleiden, gerekend moet worden tot een volslagen onbenullige kudde die volledig aan het handje loopt van de krant waarop zij toevallig geabonneerd is. In 1949, in de etappe van Briançon naar het Italiaanse Aosta, had de Tour-karavaan al met een dergelijke kudde te maken gehad. Daar had het Italiaanse publiek, dol geworden door de successen van Fausto

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 39

Coppi en Gino Bartali, op alles behalve vriendelijke manier tegen de Franse renners en de Franse journalisten gedemonstreerd, en na afloop der etappe was het Franse mannetje-Robic wel net zo woedend van zijn fiets geklommen als Bartali een jaar later, daar in de druilregen voor de tribunes van St. Gaudens. Wat daar op volgde, was volkomen simpel. Tijdens de rustdag in Aosta klommen de Italiaanse journalisten, die het Italiaanse delirium veroorzaakt hadden, in hun schrijfmachine en dichtten zij hele kolommen vol poezij over de ‘van oudsher befaamde zuiver sportieve geest van het van oudsher zo onkreukbare Italiaanse volk’. En toen we de volgende dag in Aosta van start gingen, stond het van oudsher zo befaamde Italiaanse volk, dat ons twee etmalen tevoren nog met stenen en scheldwoorden bekogeld had, langs de wegen te juichen dat de stukken er af vlogen, en strooide het bloemen op de weg. Ook voor het, twee dagen tevoren nog zo gebate, Franse mannetje-Robic.... Zo is de kudde. Men kan haar opzwepen tot de griezeligste daden. Doch men kan haar ook koest krijgen met een enkel appèl aan haar sentimentaliteit.... Bartali kon dat weten. Hij kon ook weten, dat de Franse persbroeders die avond, precies als de Italiaanse collega's destijds in Aosta, het Franse volk met de meeste nadruk zouden verzoeken, zich in de toekomst van dergelijke demonstraties te onthouden. En de campionissimo kon verder weten, dat het Franse publiek van de weeromstuit zich zou gaan uitsloven, de wereld te laten zien hoe sportief en hoe onbesproken van gedrag het wel is. En toch is Bartali de volgende morgen in St. Gaudens niet meer gestart. Toch sleurde hij de complete twee Italiaanse squadras uit de Tour en mee naar huis. Het kostte hem, de man die op dat ogenblik de beste kansen op de Tour-overwinning maakte, vele, vele millioenen Lires. En zijn argument was: ‘Ik heb angst! Ik heb thuis een vrouw en kinderen, en één gek is in staat, straks in een afdaling in de Alpen, mijn geluk, mijn leven en mijn huishouden te ruïneren’.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 40

Dàt was het argument, en het is een argument waartegen slechts de fanatici iets hebben in te brengen. Doch de vraag is: zou Bartali tien jaar geleden onder dezelfde omstandigheden de Tour ook opgegeven hebben? De Italiaan is nu een welgesteld man. Als hij in 1950 nog eenmaal op een Tour-de-France-overwinning jaagt, dan is dat voornamelijk een kwestie van eerzucht. De millioenen Lires welke voor hem met zo'n Tour-overwinning te verdienen zijn, interesseren hem niet meer op de eerste plaats. Zijn carrière behoeft niet meer gemaakt te worden. Integendeel: deze carrière loopt al af, en niemand die dat beter weet dan de campionissimo zelf. En als de campionissimo dan in 1950 in de Tour van start gaat, dan is hij, in feite, niet meer dan een fietsende rekenmachine, die àlles calculeert: de verdeling zijner krachten, de bewaking zijner tegenstanders, de grootte van de risico's. En de Tour-koorts blijft hem verre. Dàt is het wat hem in St. Gaudens aan zijn gezin en aan de risico's voor zijn eigen leven denken doet. Dàt is het wat hem niet verder jaagt, ondanks alles....

***

Er zit aan dit alles - het zij hier terloops opgemerkt - een interessant aspect. Dit aspect namelijk, dat het eigenlijk dwaasheid en humbug is als Jacques Goddet niet minder dan 120 renners in zijn Tour de France van start laat gaan. Want eigenlijk zit er onder deze 120 slechts een handjevol, dat zich door de Tour-koorts grijpen laat. En wie zich niet laat opvreten door de Tour-koorts, hij past niet in het fantastische kader. Hoe lang zal men er nog over spreken, dat de Belg Stan Ockers in de Tour de France 1950 achter de Zwitser Ferdinand Kuebler de tweede plaats veroverde? Waarachtig niet lang! Ockers' tweede plaats zal al lang vergeten zijn als men in Frankrijk nog bezig is, elkaar woeste verhalen te vertellen over de manier waarop de jonge Fransman in een heroïsch gevecht de Tour verloor en hij ‘slechts’ derde werd.... Want ook Ockers heeft heel die Tour maar koel en nuchter (en

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 41 verstandig!) zitten calculeren. Hij heeft de concurrentie maar laten betijen, altijd het juiste wieltje grijpend, altijd attent, altijd waakzaam, en altijd op de plaats waar beslissende dingen gebeuren. Het was, al met al, een staaltje van perfect tactisch vermogen. Maar het was niet spectaculair. Het sprak nooit tot de massa. Het bewoog de journalisten nimmer tot het schrijven van verhalen die de geachte abonnés tranen met tuiten deden huilen. En toch.... school er slechts één fout in de berekening van de kleine, altijd glimlachende Antwerpenaar. Deze fout, dat hij verwachtte dat de Zwitser Kuebler, de man met het gele leidersshirt, in de laatste etappes, toen de Tour al beslist hette, tegen zijn anders onvermijdelijke inzinking zou aanlopen. Ware dat gebeurd - en niemand zou dat gek gevonden hebben -, Stan Ockers zou de Tour de France 1950 op zijn naam geschreven hebben...., en vermoedelijk zou over een half jaar geen mens er meer over spreken. Want van een Tour-vedette verwacht men iets ànders dan een rekensommetje. Men verwacht van hem iets, dat tot de massa spreekt: een gevecht op leven en dood, waarbij het er eigenlijk minder toe doet of hij dit gevecht verliest dan wel wint!.... De ware vedette uit de Tour de France is, wil ik slechts zeggen, niet zozeer de man met het goede moyenne over twintig of méér etappes. De vedette is de crack die op een gegeven ogenblik in zo'n Tour een verbluffende, alles overrompelende top-prestatie levert en die zich dan verder daarop laat voortdrijven. Het is vermoedelijk om dit alles, dat , toen men in 1950 een beroep op hem deed om als chef-de-file van de Nederlandse ploeg naar de Tour te gaan, ondanks alle aandrang weigerde. Want Gerrit Schulte kent de Tour en het métier te goed om niet te weten, dat hij jaren geleden zijn kans om in een Ronde van Frankrijk waarlijk te schitteren, voor goed voorbij heeft laten gaan. Dàt was in de tijd, toen Gaston Bénac, de nog altijd vooraanstaande Franse journalist, hem niet voor niets ‘le fou pédalant’ doopte. Doch in 1950 was, precies als Gino Bartali, Gerrit Schulte een man die het plafond van zijn triom-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 42 phen al lang had bereikt, die vaag al eens dacht aan de tijd waarop hij zijn fiets voor goed aan de kapstok zou spijkeren, en die men nimmer - zèlfs als hij het zelf zou willen - meer zou kunnen bewegen, in Pyreneeën of Alpen werkelijk dolle, riskante dingen te doen. En neem dàn die andere, Zwitserse, ‘fou pédalant’. Neem Ferdinand Kuebler, van wie Jacques Goddet na afloop van de Tour-1950 waarlijk niet ten onrechte schreef, dat hij de Ronde van Frankrijk gewonnen had dankzij.... zijn temperament! Ik heb deze Zwitser in 1947 in de Parijse zesdaagse bezig gezien. Hij wàs er toen nog niet. Hij behoorde in die Parijse zesdaagse tot de figuratie en hij had een maat, de ex-wereldkampioen , die na een half uur serieuze jacht al om zijn moeder en om versterkende middelen begon te jammeren. Dolle Ferdinand had het zich in die zesdaagse behoorlijk comfortabel kunnen maken. Er werd niets anders van hem verwacht dan dat hij de menigte zo nu en dan op wat schijn-demaarages tracteerde. Daarvoor betaalde men hem zijn gage, en als hij er verder nog wat voor voelde, af en toe eens op een premie te jagen, dan moest hij dat weten. De combinatie Kuebler-Knecht zat in die Six-Jours dan ook niet ‘in de slag’, zoals dat sierlijk heet. In de onderhandelingen omtrent de wijze waarop straks, de laatste avond, het eindklassement zou worden samen gesteld - met de eerste plaats voor de meest biedende - speelden de Zwitsers geen enkele rol. Men nam hen niet ‘au serieux’, en zowel Kuebler als Knecht zaten toen al lang genoeg in de wielersport om te weten, dat men er maar het verstandigst aan doet, niet tegen een combinatie-der-groten op te dreunen. Doch Ferdinand Kuebler kon dat eenvoudig niet laten. Met een maat die vooral de laatste twee nachten de grootste moeite had om zijn pedalen rond te krijgen, stortte Kuebler zich zonder enige reserve midden in de strijd om de eerste plaatsen, deukte hij 'n paar combines in elkaar, reed hij zich zo dood als een memmer en werd hij, vanzelfsprekend, in de laatste twee uren door de verzamelde grootheden zo zorgvuldig tot moes gemalen, dat men hem tot

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 43 buiten, op de Boulevard de Grenelle, kon horen kreunen. En wanneer gij nu denkt, dat Kuebler met dit alles althans de gunst van het publiek en de waardering der directie gewonnen had, dan hebt gij het mis. Want het publiek zag in Dolle Ferdinand niets anders dan een gevaarlijke bedreiging voor het populaire Franse favorieten-koppel Lapébie-Sérès, en de directie zag haar regie door dit dolle Zwitserse gedoe volkomen in de war geschopt. En in 1948, 1949 en 1950 heeft men Dolle Ferdinand Kuebler, die in die zesdaagse het beste gegeven had wat hij maar geven kon, veiligheidshalve voor de Parijse Six-Jours dan ook maar geen contract aangeboden.... Doch Kuebler heeft een temperament, dat zich niet temmen laat. Als hij in 1950 in de Tour de France van start gaat, dan moest dat eigenlijk zijn met een volledig gebrek aan zelfvertrouwen. Want tot tweemaal toe heeft Dolle Ferdinand in zo'n Ronde van Frankrijk al ervaren, dat hij zijn dolle daden op een gegeven ogenblik met een verschrikkelijke inzinking betaalt. Tot twee maal toe heeft hij de finish in het Parc des Princes niet gehaald en heeft hij, onderweg, alleen maar voor wat stunts, wat sensaties en 'n paar etappe-overwinningen gezorgd. Voor de rekenkunstenaars onder de renners zouden deze ervaringen royaal voldoende zijn om in 1950 feestelijk te bedanken voor de eer, opnieuw de Zwitserse équipe te mogen aanvoeren. Doch Kuebler is, in zijn beste momenten, alles behalve een rekenaar. De Kuebler die in 1950 in de Tour de France van start gaat, is een man wiens temperament hem nog eenmaal in het avontuur heeft gesleurd. Want - mijn hemel! - Dolle Ferdinand Kuebler heeft iets op zijn hart, dat er af moet, zo gauw mogelijk, zo indrukwekkend mogelijk! De troon waarop hij sedert enige jaren zetelde, de troon van de ongenaakbare Zwitserse kampioen, staat op wankelen. De jonge Zwitser Koblet heeft in 1950 niet alleen de Ronde van Italië en de Ronde van Zwitserland, doch ook de warme waardering van alle binnenen buitenlandse experts veroverd. Ferdinand Kuebler, de man die een half jaar tevoren nog heel sportminnend Zwitserland

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 44 aan zijn bovenmaatse voeten had liggen, loopt gevaar, in de schaduw te komen van een jonge crack die er bovendien - in tegenstelling tot de magere, hoekige Ferdinand - nog uitziet als de jeune-premier in een voormalige operette-film uit de eens zo befaamde studio's van Neu-Babelsberg. Dat kàn Dolle Ferdinand Kuebler eenvoudig niet verkroppen. En als hij naar de Tour de France vertrekt, dan zegt hij in een interview te Zürich ronduit en doodgewoon: ik ga naar de Tour om te winnen of.... te sterven! En wéér smijt hij met zijn reserves. Opnieuw neemt hij alle risico's. Hij rijdt zich volslagen leeg in de tijdrit van Dinard naar St. Brieuc, en hij dènkt er eenvoudig niet aan, dat hij zich verbluffende prestatie de daarop volgende dag met een helse inzinking kan betalen. Hij spaart zich geen ogenblik in de Pyreneeën. Hij, de man die in 1949 in de Alpen sneuvelde, behoort, met alles wat hij aan temperament en energie weet te vergaren, in 1950 in diezelfde Alpen tot de beste klimmers en de meest roekeloze dalers. En als hij, in St. Etienne, de Tour-overwinning al in zijn zak heeft, als hij niets anders meer behoeft te doen dan koel berekenend zijn positie te verdedigen, dan levert hij in de beruchte tijdrace tussen St. Etienne en Lyon een prestatie die kennelijk boven zijn vermogen gaat. Hij slaat al zijn tegenstanders met zulk een fantastische meerderheid, dat men van dat ogenblik af zijn meesterschap erkent. Alleen de rekenkunstenaar Stan Ockers erkent dat meesterschap niet. Hij is er bij geweest toen, in 1949, Ferdinand Kuebler volkomen overwacht aan een schilderij-van-een-inzinking overleed. En hij wacht op het ogenblik waarop Kuebler in de laatste drie etappes de tol zal betalen voor de roekeloze manier waarop hij vooral tussen St. Etienne en Lyon met zijn krachten is omgesprongen. Dat Stan Ockers die Tour de France toch nog verloor, dat Ferdinand Kuebler op haast wonderlijke wijze aan zijn inzinking ontkwam, is eigenlijk alleen maar toe te schrijven aan het gezellige feit, dat in de sport twee plus twee lang niet altijd de somma van vier oplevert!....

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 45

Gij zult de Tour de France-karavaan nu moeten volgen op de verschrikkelijke weg welke zij in 1950 tussen Gap en Briançon maakte, doch gij zult dat niet mogen doen alvorens gij, zoals Uw dienaar die morgen, een der heldentenoren van het Alpendrama, Jean Robic, aan de start hebt zien gaan. Om U de waarheid en niets dan de waarheid te zeggen: Jean Robic, de Breton, is van het type, waarmee men maar beter niet uit vissen kan gaan. Een koppig, nukkig, eigenwijs, aanstellerig en van elk gevoel voor humor gespeend mannetje, dat in 1947, voornamelijk bij gebrek aan sterke tegenstanders, de Tour de France gewonnen heeft, dat toen door de altijd zo geestdriftige Franse pers mijlen hoog te paard gezet is en dat sedertdien geen leven meer heeft gehad in zijn angst, weer vàn dat paard te tuimelen. Een mannetje dat door de Franse pers tot zijn eigen schrik in één dag tot een ‘vedette’ gebombardeerd werd zonder dat het er de eigenschappen voor had. Een gesloten karakter, dat een mens, door zijn geslotenheid, irriteert. Ik heb 'n paar jaar achtereen bij tal van wedstrijden vergeefs rond dit eigenwijze mannetje heen gedrenteld zonder te ervaren wat er zich achter de pose, waarachter het zich verschool, eigenlijk allemaal afspeelde. Totdat ik, die morgen in Gap, de vedette Jean Robic klein, ach zo klein en ach zo stil en ach zo helemaal zonder pretenties, in een donker hoekje van de wijde hall van hotel Lombard zag zitten, luisterend naar een radio die, door een heksenketel van storingen heen, het alles behalve vrolijke weerbericht door de aether kraakte. Gij zoudt op dàt ogenblik - en het wàs niet meer dan een ogenblik - Jean Robic niet meer hebben herkend. Gij zoudt inplaats van de nukkige, vervelende vedette slechts een klein, vermagerd kereltje gevonden hebben, dat zich schuil hield voor de regen, de journalisten, de fotografen en de autogrammen-jagers. Omdat het inderdààd iets te verbergen had: een alles overweldigende angst! Ziet, dàà hebt gij dan een van de drama's in de wielersport waaraan men, in de roes der daverende gebeurtenissen, zo gemakkelijk voorbij gaat. Er woont daar een mannetje in Bretagne

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 46 en het klimt op een vermaledijde dag op een race-fiets en het loopt verloren temidden van de befaamde en minder-befaamde athleten die voor dit speciale werk als het ware in de wieg zijn gelegd. Doch het mannetje is al gegrepen door de koorts en het heeft al wat supporters die hem opjagen met dubbele biefstukken en wilde beloften, en het droomt nog altijd van roem en eer en rijkdom: zoals andere mannetjes overal ter wereld daar van dromen. En er komt een dag waarop dit mannetje wordt losgelaten op iets anders dan alleen maar de vriendelijke côtes uit zijn geboortestreek. Men plaatst het mannetje voor een Pyrenee! En bij het gevecht om zo'n Pyrenee spelen ook àndere factoren dan de athletische bagage waarover men beschikt, een rol. Het is voor alles ook een kwestie van energie. Het is naast alles ook een kwestie van volledige en permanente concentratie. Vrààg het aan de Nederlander Gerrit Voorting. Het was in diezelfde Ronde van Frankrijk-1950, dat men de Haarlemmer voor het eerst van zijn leven aan de voet van een Pyrenee zette, en hij vreesde de bergen niet. Hij had daar trouwens geen reden toe. Hij had zich in de eerste, vlakke etappes in vorm gereden en hij had, bovenal, een enorme massa zelfvertrouwen aangekweekt. De feiten stelden hem in het gelijk. Hij was bij de beklimming van zijn eerste Pyrenee tussen de vijf-en-twintig besten van het hele veld, hij had zèlfs een klim-specialist als de Franse ex-Griek Apo Lazarides achter zich gelaten, en in de afdaling deed hij weliswaar geen verbluffende dingen, doch hij kwam in ieder geval snel, handig en veilig naar beneden. Het was op dat ogenblik, dat de kleine Nederlandse kolonie, ijverig werkend met haar chronometers, van Voorting een der beste prestaties verwachtte, ooit door een Nederlander in een zware berg-etappe geleverd. Want Voorting begon aan de beklimming van zijn tweede Pyrenee in een groepje, dat heel hard achter de leiders aanjoeg en dat uit niets dan lieden-met-grote-namen bestond. Doch er kwam een moment, waarop Voorting, die tot dan toe zo geconcentreerd gereden had dat hij volkomen door zijn eigen

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 47 course werd opgevreten, door een werkelijk onbenullige oorzaak uit zijn concentratie raakte. Voorting ging even van zijn fiets, verbleef enige seconden achter een boom en begon toen weer aan de beklimming van een der meest beruchte bergreuzen. Het groepje waarin hij gezeten had, zat toen al twee hairpins hoger en Voorting ging onmiddellijk in de pedalen met de bedoeling, zijn maten binnen de kortste keren weer te bereiken. Toen...., toen deed Gerrit Voorting uit Haarlem de ontdekking van zijn leven. Hij stond meteen stil. De renner die geen minuut tevoren nog zonder enige moeite en zeker van zich zelf het hoge tempo had gedraaid, bestond opeens niet meer. Wat er van over was, was een Voorting die met ogen vol verbazing zijn eigen machteloosheid gade sloeg. Slechts enkele kilometers verderop moest Voorting, volslagen leeg en volkomen moedeloos van zijn fiets. Hij eindigde die etappe in de uitvallerswagen. Hij, die tot het einde toe de beste man van de Nederlandse équipe had kunnen zijn!.... Wat Voorting miste - het vermogen om uren aan één stuk in volledige concentratie zich vast te bijten in de zich opeen stapelende moeilijkheden -, dat hàd de kleine Breton Robic. Hij had het in hoge mate. Het was deze eigenschap die hem bij het groepje der élite-klimmers bracht en er was er vermoedelijk slechts één die toen al besefte, dat hij daar ver boven zijn stand leefde: Jean Robic zelf. Maar Jean Robic speelde de comedie. Hij speelde haar niet elegant, doch wel met succes. Achter een facade van nukken, grillen, huilbuilen en wat-al-niet, verborg hij lange tijd met succes het ach zo kleine mannetje Robic, dat sidderend en bevend voor iedere berg stond waarvoor men hem met zoveel tam-tam plaatste, en dat bij iedere gevaarlijke afdaling te worstelen had met een wurgende, vreselijke angst. Het is waarlijk niet uit bravour of uit aanstellerij, dat het mannetje-Robic tegen iedere col een valhelm mee naar boven nam die hij op zijn hoofd plantte zo gauw hij aan de afdaling begon. Het is uit angst. Het is uit gebrek aan vertrouwen in zijn stuurmanskunst en in zijn goed gesternte. Men heeft andere klim-virtuozen

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 48 wel eens gevraagd, waarom zij, in tegenstelling met Robic, geen valhelm dragen in de afdalingen. Het antwoord was verschillend en het typeerde markant de verschillende karakters: Ferdinand Kuebler: waarom zou ik een valhelm nodig hebben? Ik vàl immers niet! Gino Bartali: een valhelm betekent gewichtsvermeerdering. Ik gebruik voor een berg-etappe zelfs lichtere schoentjes dan normaal. Welk nut zou dat hebben als ik deze paar grammen winst aan gewicht weer weggooide aan 'n paar ons verlies aan een valhelm? Fausto Coppi: een valhelm is slechts voor hen die tevoren weten, dat zij op een kwade dag een stuur-technische blunder zullen maken en die maar hopen, dat zij dàn aan een valhelm hun leven te danken zullen hebben! Brulé: ene valhelm is niet elegant! Apo Lazarides: ik kàn zo'n ding niet op mijn hoofd verdragen! René Vietto: Bah!, een valhelm!....

***

Die morgen in Gap zat het mannetje-Robic, achter de klatergouden gevel van zijn ster-dom, doodgewoon te sterven van de angst. En vermoedelijk zou Jean Robic die morgen het liefst maar de eerste de beste trein naar huis genomen-, en aldus alle moeilijkheden en gevaren ontlopen hebben, als hij zelfs dàt maar gedurfd had. Doch hij durfde niet terug. Hij kon niet meer terug. Het mannetje-Robic was toèn al bezig, van zijn paard te tuimelen en zelfs zijn eens zo vurige bewonderaars onder de verenigde Franse wielersport-experts bekeken hem langzamerhand al met wantrouwende ogen. En zochten alvast naar een nieuwe held, een jongere favoriet.... De Robic die daar die morgen in Gap aan de start ging, torste op zijn magere, hoekige schouders een last die nauwelijks of niet te dragen viel. Misschien, waarschijnlijk zelfs, was deze Alpenetappe zijn laatste kans om nog eenmaal op de troon te klimmen van Frankrijks meest verafgood wielrenner. Tegenover zijn sup-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 49 porters en tegenover Bretagne had hij de plicht, nog eenmaal boven zijn tamelijk middelmatige vermogens uit te groeien in een verblindende demonstratie van energie, koppig doorzettingsvermogen en.... moed. Jawel: moed! de renner die in een dolle laat-maar-waaien-bui in Pyreneeën of Alpen langs de afgronden raast met snelheden van tegen de zeventig k.m. per uur zonder het gevaar te zien, hij is een bravour-artiest, een durfal, een waaghals voor mijn part. Doch de renner, als Jean Robic, die nauwkeurig weet welke risico's hij loopt en welke gevaren hem wachten, hij heeft een enorme portie moed op te brengen om zich toch, met wijd open gespalkte ogen, in het avontuur te storten, de Hemel biddend, dat het lot hem ook ditmaal sparen moge.... Zo startte Robic in de etappe Gap-Briançon: hij realiseerde zich veel sterker en veel suggestiever dan de rest van de menigte de gevaren voor lijf en leden welke hem ginds in de bergen, temidden van het aldaar heersende noodweer, wachtten; en hij wist bovendien, dat er in deze rit voor hem nog slechts twee mogelijkheden waren: de triomph of een bittere, alles vergruizelende nederlaag. Een tussenweg was er niet meer. Anderhalve maand tevoren had hij in de Ronde van Italië, tijdens een der Dolomieten-etappes een inzinking gehad, zo verschrikkelijk, dat de experts er nog weken later in vurige volzinnen over hadden nagekaart. De energie en de moed hadden die dag niet meer ver genoeg gereikt. Het mannetje-Robic had de nederlaag geleden die het jaren geleden al had voelen aankomen. Robic had zijn figuur slechts kunnen redden met een flinke portie theater. In de etappe-wedstrijd van de Dauphiné, twee weken voor de start van de Tour de France, had men het mannetje-Robic op zijn nukkigst gezien en het had, na uitstekend werk in de voorgaande ritten, in de laatste etappe de kans op een behoorlijke plaats in het algemeen klassement eenvoudig prijs gegeven omdat het zich om de een of andere kinderachtige reden op zijn zere tenen getrapt voelde. Het was allemaal bekwaam geregisseerd en het mannetje had met dit theater het vertrouwen

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 50 van tal van experts al weer herwonnen toen het in de Pyreneeënetappe van de daarop volgende Tour de France tot zijn vertwijfeling, ook al, en volkomen onverwacht, een inzinking tegenkwam, als gevolg waarvan het de overwinning aan Gino Bartali had moeten laten. Met de door de ziel priemende herinnering aan het jaar daarvoor, toen zèlfs Gino Bartali in de Pyreneeën nog het hoofd moest buigen voor het mannetje uit Bretagne!.... Restten de Alpen. Restte die fameuze rit van Gap naar Briançon. Het heeft slechts weinig zin, op deze plaats nog eens in alle, wonderlijke details te herhalen wàt er zich die dag vooral op de Izoard aan grote en kleine Tour-drama's allemaal heeft afgespeeld. Het doet er, in het kader van dit hoofdstuk, eigenlijk alleen maar toe dat een Robic, die kennelijk over zijn hoogtepunt heen was en wiens pretenties mijlen verder gingen dan dat wat hem aan capaciteiten en energie nog restte, die dag onder de meest miserabele omstandigheden de wedstrijd van zijn leven reed. En hem bovendien verloor!.... Het was in de eerste col, dat een defect versnellingsapparaat hem een achterstand bezorgde die op een kopgroep met Bobet, Kuebler, Ockers, Piot en Geminiani slechts dank zij een topprestatie nog goed te maken viel. Het mannetje-Robic mààkte die achterstand bijna goed, en het was juist bezig, bij de beklimming van de Izoard, midden in een voorwereldlijk onweer, opnieuw aansluiting met de leiders te krijgen, toen een lek bandje alle brave plannen opnieuw aan diggelen sloeg. Toen was deze race voor het mannetje-Robic eigenlijk al verloren. De Breton wilde het alleen maar niet geloven. Hij wilde het zèlfs niet geloven, toen hij enkele k.m. verderop opnieuw een bandje naar het hiernamaals reed, en hij bleef nog doorstrijden toen hij bij de vrij korte, maar hier en daar zonder meer levensgevaarlijke afdaling over de modderwegen van de Izoard zijn achterrem aan flarden trok. Wat het mannetje-Robic daar in die afdaling allemaal gepresteerd heeft, zal vermoedelijk alleen zijn eigen echtgenote of zijn beste vriend te zijner tijd eens in alle, weerzin-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 51 wekkende bijzonderheden vernemen. En al wordt Robic nog eens honderd, er zal vermoedelijk geen dag voorbij gaan zonder dat hij met een huivering terugdenkt aan die afdaling van de Izoard. Het was zijn ploegleider, de oud-renner Pierre Cloarec, die het zei, later aan de finish in Briançon: dat hij levend beneden gekomen is, kàn niet anders dan een wonder heten!....

***

Daar, aan de finish in Briançon, zette men Jean Robic, de man die de prestattie van zijn leven geleverd had, op een omgekeerde zeepkist, terwijl rondom de duizenden toeschouwers maar bleven juichen om hun nieuwe favoriet, de jonge, elegante Louison Bobet. Rond de kist groepten de persfotografen. Het is een bèst plaatje, het plaatje van het einde ener carrière en de scherven ener illusie!.... En Robic, het eens zo pedante mannetje, zat daar maar op de zeepkist, het reeds kalende hoofd diep gebogen, zodat het op de magere spitse knieën rustte. Hij zat daar bijna een half uur lang. Zonder een woord. Zonder een traan. En toen men hem later haast met geweld van die kist tilde, toen een ijverig filmoperateur van de gelegenheid gebruik maakte om, nog eenmaal, het bemodderde, van teleurstelling en ellende vertrokken gelaat van de Breton op het celluloid vast te leggen, toen sloeg Robic die filmoperateur zijn camera met een woedende klap uit de handen. Kunt gij het hem kwalijk nemen?.... En nu moet gij opletten wat er met Jean Robic gebeurt. De man die tussen Gap en Briançon de beste Alpen-etappe van heel zijn carrière gereden had en die alleen door domme materiaalpech een nederlaag moest lijden, verschijnt de volgende morgen opnieuw aan de start. En gij herkent hem niet meer. Hij trilt op zijn korte benen. Zijn ogen zijn rood van de koorts. Zijn lippen zijn gebarsten. Zijn gelaatskleur is grauw. Het mannetje-Robic is zo ziek als de spreekwoordelijke hond, en onmiddellijk hoort gij het fluisteren in de Tour-karavaan: het mannetje-Robic had zich gedrogeerd, het mannetje-Robic had stimulerende middel-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 52 tjes geslikt. Vandààr de blinde woede waarmee hij zich de dag tevoren in het strijdgewoel stortte. Vandààr de ellende waaraan hij nu ten prooi is.... Zo luidt dan het verhaal. En gij hoort dat verhaal van niet de eerste de beste experts en het enige gemene aan het verhaal is slechts dit, dat gij het als leek niet op waarheid of leugen controleren kunt. Heeft het mannetje-Robic tijdens de etappe Gap-Briançon een lading gift in zijn drinkbusje gehad? Heeft het zich, jagend op nieuwe roem, hoogstpersoonlijk vergiftigd? Gij kunt er slechts naar raden. Gij moet er zelfs nog naar raden als een renner, na aankomst in zijn hotel, om melk begint te gillen. Bewijzen kunt ge pas iets als gij eens moogt graaien in de apotheek van een soigneur of als ge de renner in kwestie onderwerpt aan een bloedproef en een urine-onderzoek. Doch deze laatste mogelijkheid bestaat blijkbaar alleen maar in het brein van enige welmenende, doch kinderlijke fantasten. Zo gij dat betwijfelt, moge ik U vriendelijk doch dringend er aan herinneren, dat de Nederlandse Wielren Unie in 1950 eindelijk en officieel de oorlog verklaarde aan het steeds verder sluipende kwaad van de doping. Er kwam een N.W.U.-besluit, dat ieder Nederlands renner (en bovendien: ieder in Nederland startend buitenlands renner) verplichtte, zich desgewenst tijdens of na afloop van een wedstrijd door ter zake bevoegden op het gebruik van dope te laten testen. Het was een prachtig besluit. Het was zo prachtig, dat de Nederlandse Wielren Unie er triomphantelijk mee ter jaarvergadering van de Union Cycliste Internationale trok, waar men een Nederlands voorstel om een internationaal front tegen de doping op te richten met gejuich begroette.... om het vervolgens te begraven in de gebruikelijke commissies en sub-commissies! De oorlog tegen het stimulerende drankje werd dus in 1950 alleen maar op Nederlands grondgebied gevoerd. En het aantal gevallen waarin men gedurende het seizoen 1950 in Nederland een ernstig en nauwkeurig onderzoek gelastte bedroeg: nul!! En als men durft te beweren, dat er dus een heel

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 53 seizoen lang in Nederland van doping geen sprake is geweest, dan kunt gij het Nederlandse rennerscorps tot ver achter de Oeral vrolijk horen grinniken!.... De kwestie is, dat men de strijd tegen het gebruik van drogue niet aandurft, omdat men hem niet aan kàn!.... In de Ronde van Frankrijk-1950 gebeurde het, dat Ferdinand Kuebler aan de finish van de tijdrit van Lyon naar St. Etienne arriveerde in een toestand die verre van normaal was. De Zwitser was, zo'n beetje, door het dolle heen. Toen hij van zijn fiets kwam, schopte de man uit Zürich, die onder normaler omstandigheden tamelijk nauwkeurig weet wat hij zich ten overstaan van het publiek permitteren mag, naar ieder die het waagde in de buurt te komen. Men kreeg hem daar aan de finish voor geen enkele microfoon: zelfs niet voor de microfoon van de Zwitserse Radio Monte Ceneri, die juist die dag pas in de race gekomen was en die de geachte luisteraars een uitvoerig interview met ‘Ferdi’ had beloofd. Zijn ogen stonden diep en koortsig in de kassen. Zijn adem rook naar een drogisterij-aanex-likeurstokerij van drie verdiepingen, en in ieder geval niet naar sinaasappelsap. En tien tegen één: er was die dag met Ferdinand Kuebler geknoeid. En dat moet gij dan maar bewijzen. Gij moogt de medicijnkast van de Zwitserse soigneur in beslag nemen. Doch als de Zwitserse soigneur ook maar 'n bèètje door de wol geverfd is, dan bewaart hij de compromitterende spullen wel op een veiliger plaatsje. Doch zelfs wannéér gij iets compromitterends ontdekt, dan moet gij nog altijd bewijzen, dat Ferdinand Kuebler het slikte. Gij kunt U dan tot Ferdinand Kuebler wenden, met het vriendelijke verzoek, eens eerlijk op te biechten. Doch dàt kunt gij net zo goed laten. Ik heb in een Ronde van Spanje een renner gekend, die in een zware etappe zoveel gift geslikt had, dat het, bij wijze van spreken, uit zijn oren droop en dat hij practisch blind over de eindstreep kwam. Hij was de daarop volgende nacht zo ellendig als de hel, maar hij had zijn positieven nog altijd wel zo stevig bij elkaar, dat hij niets bekende. Dat geldt in rennerskringen als een (valse) soort van erecode. Geen

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 54 woord - en tegen niemand! - over de middeltjes en de pilletjes, zelfs niet als het middeltje wel eens slecht uitvalt: wat het op de duur altijd wel doet! Gij zult dus ook uit een ernstig onderhoud met de heer Ferdinand Kuebler wel niet veel wijzer worden, en dus kunt gij desgewenst Uw toevlucht nemen tot een medisch onderzoek. Gij moogt daar uiteraard geen halve dag, en liefst zelfs geen uur, overheen laten gaan. Want tegen die tijd zijn de soigneurs al met tegengift en neutraliserende middeltjes aan de slag geweest. En veronderstelt gij nu, dat Jacques Goddet, de organisator van de Tour en de ‘directeur de la course’ - een man die zelfs bij zijn vijanden te boek staat als iemand met hoogstaande ideeën over de sport en over de manier waarop zij beoefend dient te worden - veronderstelt gij, dat deze man, zelfs al wordt hij in zijn streven gesteund door de Franse wielerbond, het aandurft, Kuebler te doen onderwerpen aan een medisch onderzoek?.... Goddet durft dat niet aan. Want er is a. nog altijd één kans op de tien, dat hij er naast is met zijn veronderstelling, en dat Kuebler zich alleen maar zo zonderling gedraagt omdat hij, voortgedreven door zijn onblusbare temperament, ver boven zijn krachten is gegaan; en het staat b. wel vast, dat Goddet met een dergelijk onderzoek, hoe de uitslag daarvan ook moge zijn, een regelrecht schandaal heeft gecreëerd. Men is in de beroepssport als de dood zo bang voor de schandalen, zelfs wanneer deze schandalen heilzaam zouden kunnen zijn in een rottingsproces, een slepende kwaal die steeds meer slachtoffers veroorzaakt. Men sluit maar liever de ogen voor het kwaad. Men gaat maar liever fluisterend of zwijgend aan de veroorzaakte slachtoffers voorbij. Men huivert voor elk gerucht. En zo sauveert men de medicijnmannen die in de wielersport hun luguber bedrijf uitoefenen en wier faam stijgt naarmate zij met meer succes hun gift te mengen weten. En nu is het natuurlijk dwaas, alle soigneurs en dat wat onder deze naam in de wielersport rondloopt, over één kam te scheren. Er was in de voor-oorlogse zesdagenwereld een beroemd soig-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 55 neur, de Fransman Viel en het heette, dat hij met een pilletje en een drankje wonderen verrichten kon. Het was voor een niet onbelangrijk deel een kinderlijke legende, maar zij dééd het onder de renners en daar had Viel-persoonlijk het nodige toe bijgedragen. Doch vrààg het aan Jan Pijnenburg, die jarenlang met Viel optrok en die hem tenslotte doo rkreeg: de giftmengerij van monsieur Viel bestond voor meer dan tachtig procent uit feestelijk geëtaleerde humbug. Viel verstond de kunst uit veertien ‘geblindeerde’ flesjes en drie ampullen van onbestemde herkomst als een volleerd giftmenger een wonderdrank te brouwen die, bij nader inzien, uit niets anders bestond dan uit een behoorlijke slok cognac met een daar doorheen geklutst ei. Het was, al met al, zo onschadelijk als een suikerklontje en je kon er, na het zesde wonderdrankje, alleen maar in een buitengewoon pleizierige bui van komen, zodat het je in de steile bochten van het onmogelijke baantje van de stad Münster bijvoorbeeld, wel eens kon duizelen en je je eigen koppelgenoot niet bijzonder duidelijk meer van de concurrerende Keulse Herr Rausch kon onderscheiden. Maar de renners, en zèlfs de concurrenten, geloofden er aan. Als zij Viel, geheimzinnig alsof hij bezig was de atoombom uit te vinden, met zijn flesjes en zijn ampullen hadden bezig gezien en als zij vervolgens de Vielcocktail gretig door hun keelgat hadden laten klokken, dan stormden zij als herboren de wielerbaan op, dan voelden zij zich opeens weer sterk en tegen alle moeilijkheden opgewassen. Want zij geloofden aan Viel's drankjes, zij geloofden aan de toverkracht van zijn befaamde omelette-speciale-à-la-Pierre. En er zijn naturen die zelfs van suikerwater kunnen vliegen: als zij maar in de macht van dat suikerwater heilig geloven. Ik herinner mij uit de Ronde van Spanje-1946 hoe de Zeeuw Van der Voorde die in de eerste etappes buiten alle verwachting formidabel goed gereden had, in de zesde rit tegen een inzinking aanliep, groot genoeg om er een heel peleton royaal mee te voorzien. Het was in de etappe van Murcia naar Valencia en er heerste in Andalusie een hitte van zulk een abnormaal kaliber, dat in

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 56

Valencia zelfs de plaatselijke mussen (die op dit gebied wat hèbben kunnen) niet alleen figuurlijk, doch ook letterlijk morsdood van de daken vielen. De Zeeuw, die in de eerste ritten nogal eens boven zijn krachten was gegaan en die al twee dagen lang naar een rustdag zat te snakken, kon die onmenselijke hitte niet best verdragen. Zij woog als lood op zijn grote, zware lichaam; en vijftig kilometers voor Valencia, toen de karavaan de scherp heuvelende kustweg opkroop en men, de hitte ten spijt, in het peleton met een aantal schijn-démarrages voorbereidingen begon te treffen voor een jacht van groot formaat, worstelde de Zeeuw zich tot naast de auto van zijn ploegleider, greep hij de soigneur bij diens schouder en schreeuwde hij dat éne woord: ‘Atoom!’ (sedert de U welbekende kleinigheid met Hiroshima had het stimulerende middeltje in rennersjargon enkele jaren lang een nieuwe code-naam: ‘atoom’). Helaas, helaas: er wàs geen atoom! Er was in de onderhavige medicijnkast niets dat ook maar in de verste verte op een stimulerend middeltje leek. Om U de waarheid te zeggen, zat die medicijnkast voornamelijk vol met D.D.T.-poeder (met het oog op de wandluizen) en met norit (met het oog op de eigenaardige, van olijfolie doordrenkte, gewoonten in Spaanse keukens).... Doch Van de Voorde wenste atoom, en wel: onmiddellijk. En nu geviel het, dat de ploegleider juist de avond tevoren een tube norit bij de Zwitserse équipe had geruild voor een typisch Zwitsers maagmiddeltje waarmee men in het Zwitserse kamp in de strijd tegen de olijfolie en zijn gevolgen enige opmerkelijke successen had geboekt. Het maagmiddeltje is, ook nu nog, in iedere Züricher drogisterij te koop en gij hebt er geen dokters-attest voor nodig en gij kunt er, bij wijze van spreken, Uw kinderen van laten smullen. Doch het pilletje heeft een ietwat ongewone vorm en het is verdacht-rose van kleur, en bovendien is de manier waarop men het een renner overhandigt van enorm belang. Van de Voorde kreeg een half dozijn van die doodonschuldige pillen precies op de manier waarop hij ze hebben

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 57 wilde. Weggemoffeld in een papiertje en van een Spaans toeschouwer die zich, op verzoek van de chef d'équipe, daarvoor bereidwillig ter beschikking had gesteld. Ik vergeet niet gauw hoe Van de Voorde dat halve dozijn maagpillen met één zwaai van zijn machtige hand achter zijn kiezen gooide, compleet met het papiertje waarin zij gewikkeld waren, met een gulzigheid die duidelijk demonstreerde hoe hard hij in het wondermiddel geloofde. Vijf minuten later kwam een triomphantelijke Van der Voorde opnieuw naar de naast het peleton tijdende wagen van de ploegleider toegespurt. Hij was er doorheen! Hij vloog weer! Het middeltje had geholpen! Muchas gracias!.... De blonde Zeeuw is al een paar jaar uit de wielersport. Hij beheert een bloeiende herberg in het Zeeuwse Hulst, hij maakt voor het overige niet zonder succes met zijn taxi de verre omstreken onveilig. Als hij het bovenstaande leest, leest hij iets nieuws. En vermoedelijk zal hij er nu om grinniken. Wie weet: misschien heeft dat halve dozijn rose pillen hem toch nog een maagkwaal bespaard!....

***

Suggestie!.... Er zijn ploegleiders, er zijn soigneurs die met suggestie prachtige dingen en wonderlijke resultaten hebben bereikt zonder dat zij de renner voor wiens welzijn zij verantwoordelijk waren, daarmee naar lichaam of geest hebben benadeeld. Helaas: gij vindt er zo niet veel. Gij vindt er veel meer, die hun toevlucht nemen tot de gemakkelijker methode: de methode van het pilletje, het middeltje, het spuitje. Het is een duivelse methode. Het is een methode die bijvoorbeeld in de paardensportwereld zwaarder gestraft wordt dan de meest ten hemel schreiende andere onsportiviteit. En er zijn er onder de soigneurs die het op dit gebied tot een opmerkelijke vaardigheid hebben gebracht. Ik heb de man de laatste twee jaren niet meer in de wielersport ontmoet en ik weet niet waar hij intussen gebleven is. Hopenlijk zit hij daar waar hij kennelijk thuis hoorde: achter de tralies. Hij kwam, als ik mij wel herinner, uit Valenciennes, die grauwe

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 58 mijnstad in het grauwe Noord-Franse industriegebied, en hij soigneerde in de Ronde van Frankrijk 1947. De manier waarop hij soigneerde, was misdadig, doch knap. De ploeg waarbij hij ingedeeld was, had een favoriet. Het was een van die renners die net boven de middelmaat uitkomen, zo nu en dan opvallende prestaties leveren, doch het op de duur nooit tegen de topklasse kunnen houden. Doch in die Tour-1947 vocht deze kwasifavoriet lange tijd niet zonder succes tegen de topklasse, leverde hij ook in de bergen opzienbarend werk en knapte hij pas af toen hij, na vele etappes, tenslotte immuun geworden was voor dat wat zijn soigneur hem voerde. Dagen achtereen had de man uit Valenciennes achter de coulissen van die Ronde van Frankrijk een hoogst belangrijke rol gespeeld. En voor wat hij in die dagen klaar speelde, had men hem best de Prix d'Honneur op een internationaal concours voor erkende giftmengers kunnen uitreiken. Er was een etappe met drie cols, waarin men de grote, beslissende slag bij de beklimming van de tweede berg verwachtte. Aan de hand van het tijdschema en.... het weerbericht kon men vrij nauwkeurig uitrekenen, dat deze beslissende slag van, laat ons zeggen, twaalf minuten over twee tot zeven minuten over drie zou duren. Dat was dan het enige wat men de man uit Valenciennes behoefde voor te rekenen. De volgende morgen, anderhalf uur voor de start, kwam hij met zijn spuitje. En het spul, dat hij in de loop van de nacht gebrouwen had, was altijd zo perfect ge-timed, dat het om twaalf minuten over twee begon te werken. Niet eerder, niet later! Totdat dan, zoals gezegd, onvermijdelijk de dag kwam, waarop het lichaam van de renner zich gewend had aan al het gift dat men er ingespoten had. Die dag werkte het patent-middeltje niet meer. Die middag arriveerde de ex-favoriet als een lijk aan de finish. Die avond rinkelde in zijn hotel het glaswerk van de hooglopende ruzie. Dàt jaar presteerde deze renner niets bijzonders meer. Het daarop volgend jaar won hij nog twee grote ritten. Toen verdween hij van het toneel. Leeggereden en op weg, een menselijk wrak te worden....

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 59

Doping?.... Als gij in de wielersport het woord ‘doping’ gebruikt, dan komt men onmiddellijk aandragen met een ander woord: ‘furonkel’. En daar hebt gij dan opnieuw iets raadselachtigs: de steenpuistenplaag die in haast iedere grote etappe-wedstrijd woedt en die jaar in jaar uit de nodige slachtoffers maakt. Gij moet een soigneur met het verschijnsel van de furonkel maar niet lastig vallen. Want hij slaat U prompt dood met het oude dogma, dat een furonkel ontstaat uit een uitwendige infectie en dat het dus niets, maar dan ook niets met het gebruik van stimulerende middelen uitstaande heeft. Dat verhaal over die uitwendige infectie klopt inderdaad, voor zo ver mijn informaties strekken. Doch men zou de soigneur die zich achter dit dogma verschuilt, niettemin wel 'n paar vragen kunnen stellen. Dèze vragen bijvoorbeeld: Wijst een furonkel niet ook op een, reeds tevoren aanwezige, onzuiverheid in het bloed? En zo ja: hoe is deze onzuiverheid ontstaan? En bovendien: is het niet typerend, dat slechts bij hoge uitzondering een renner die in topforme zit (en die dus weinig of geen stimulerende middeltjes nodig heeft) door furonkels wordt geplaagd, doch dat de furonkel meestal de doodssteek betekent aan een renner die tevoren al de grootste moeite had om de alom aanwezige moeilijkheden de baas te blijven? En tenslotte: hoe verklaart gij het, dat de furonkelplaag vooral in etappe-wedstrijden ontstaat? En hoe verklaart gij verder de ongemene hardnekkigheid van een renners-furonkel? Want luister even: er ging in 1949 een bekend Nederlands renner, die in ritten-wedstrijden zijn sporen reeds lang had verdiend, zeer vroeg in het seizoen naar een etappen-race in Noord-Afrika. Hij trok er heen met de beste bedoelingen: hij wilde wat trainingskilometers vergaren in een vriendelijker klimaat dan het Nederlandse. Doch er kwam niet veel terecht van deze beste bedoelingen. Eenmaal in de race, werd die renner gegrepen door de wedstrijdkoorts en begon hij voluit te strijden tegen

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 60 renners die hem met hun trainings-programma meer dan een maand voaruit waren. Ik ken deze renner al sedert jaren. Ik ken hem uitstekend en ik weet uit ervaring, dat hij nimmer om stimulerend vergif zou vragen. Doch gij koopt in de ‘pharmacieën’ van Tunis, Oran en Algiers zo maar open en bloot de wonderlijkste ‘versterkingsmiddelen’ waarop men hier en daar in West-Europa haastig een waarschuwende doodskop zou plakken. En van deze zogenaamd ‘onschuldige’ versterkingsmiddelen heeft deze renner daar stellig het nodige geslikt...., en hij is nog geen drie weken thuis, of hij krijgt zijn furonkel. Hij gaat naar zijn huisarts, hij trekt naar een specialist en men werkt inderdaad die furonkel weg. Maar geen week later is er, op een andere plaats, een nieuwe, en wàt die renner ook doet, wàt hij ook probeert: hij sukkelt nog vele weken en als hij èindelijk van de kwaal genezen is, heeft de furonkel zijn hele seizoen al in het honderd gestuurd. Vraagt gij deze renner, die voor het overige met beide benen op deze aardbodem staat, naar de oorzaak van de plaag, dan bedenkt hij wel duizend verschillende dingen. Maar over die ‘versterkende middelen’ spreekt hij maar liever niet. Misschien schaamt hij er zich toch wel 'n beetje voor. En het jaar daarop slaat deze renner een nieuw Noord-Afrikaans avontuur waarvoor men hem uitnodigt, maar liever over. Hij is kennelijk wijzer geworden. Dàt jaar heeft hij heel een seizoen lang geen enkele last van furonkels!.... En wilt gij een ander typerend geval? Er zat in de Ronde van Frankrijk-1949 een Nederlands ploegje. Het was een week voor de start van de Tour nog vol optimisme en vol zelfvertrouwen, doch nog voor men de Tour-karavaan in de buurt van het Louvre van start zond, lagen in het hotel der Nederlanders al twee renners te jammeren en te kreunen van de steenpuisten en stond, als gevolg daarvan, het moreel van de équipe binnen de kortste keren enige graden onder het nulpunt volkomen vast te vriezen. De Nederlandse journalisten in de Tour haastten zich natuurlijk, hun lezers op de hoogte te stellen van het droeve nieuws, en nu gebeurde het volgende:

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 61 de sportieve directie van een Nederlandse fabriek van pharmaceutische middelen las een der jammerklachten en besloot alles in het werk te stellen om de Nederlandse équipe uit de put te helpen. Zij arriveerde, helemaal uit Nederland, in het hotel der Nederlanders te Rouaan en zij werd daar ontvangen met een geestdrift alsof zij ons de uitvinding van de penicilline was komen melden. Want de directie had een patentmiddel tegen furonkels en het had nog nimmer gefaald en men garandeerde ook ditmaal het succes. Het succes was inderdaad frappant. Twee dagen later viel er geen steenpuist meer te bekennen. Maar een der twee, door steenpuisten geplaagde renners, viel juist die dag uit: volslagen leeg en volkomen van de kaart. Zijn collega hield het nog drie dagen langer. Toen werd hij, ver beneden zijn normale vorm, door de wedstrijdcommissarissen uit de Tour gehaald wegens te grote achterstand.... Een jaar later ging ook het beroemde Franse mannetje-Marinelli naar huis. Roemloos uitgevallen. Met steenpuisten!.... En dààr hebt gij dan opnieuw zo'n drama van een renner die zich door de Tour-koorts volledig grijpen liet en die pas te laat ontdekte, dat er voor hem geen terug meer was. Gij kent in grote trekken de geschiedenis: in de Tour de France 1949, toen wijlen de grote crack René Vietto al op zijn laatste (wielrenners-) benen liep, toen Louison Bobet zijn vorm maar niet vinden kon, toen Robic vergeefs streed tegen de overmacht der Italiaanse campionissimi en toen Guy Lapébie de Lapébie van het jaar daarvoor al niet meer was, ontdekte Frankrijk tot zijn blijde verrassing in een der eerste etappes een nieuwe ster: Jacques Marinelli; en dat hij van oorsprong behoorlijk wat Italiaans bloed in de aderen had, vergat men maar liever: gemakshalve.... Jacques Marinelli was er opééns. Drie dagen tevoren, voor men de Ronde van Frankrijk van start gezonden had, liep de muis-Marinelli nog verloren tussen het leger der middelmatigen. Drie dagen later stond zijn naam op de voorpagina van alle zich zelf respecterende Franse bladen. Wéér twee dagen later

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 62 begon het sportblad ‘l'Equipe’ met de publicatie van het eerste hoofdstuk van een nieuwe avonturenroman, geschikt voor goed gelovigen van alle leeftijden: ‘Le Roman d'un enfant du Tour’. Een bliksem-carrière! Jacques Marinelli zat nog niet goed en wel in het gele leidersshirt, of de Franse pers stortte haar lezers al boordevol met daverende superlatieven; en dat was precies wat de muis-Marinelli nodig had. De nieuwe ster trok zich aan deze superlatieven omhoog. Hij slingerde brutaalweg zijn krachten in het rond. Hij overleefde niet zonder succes een zware tijdrit waarvoor hij een week tevoren nog op zijn korte beentjes had staan te sidderen. Enfin: het mannetje-Marinelli beantwoordde voor een belangrijk deel aan al het wonderlijks dat de Franse pers er haar lezers van vertelde, en dat hij in de Pyreneeën-etappe een zware inzinking tegen de bergen mee omhoog te slepen kreeg, dat hij die Tour de France verloor tegen de sterkste Italiaanse squaedra, ooit op een ritten-wedstrijd losgelaten, het was hem niet kwalijk te nemen. Toen de muis-Marinelli na afloop van die Ronde van Frankrijk in het Parc des Princes terugkeerde, gebeurde het onvermijdelijke. De Franse experts, die soms wel eens wat haastig zijn, verhieven de kleine man meteen tot Frans favoriet-numero-één voor de Ronde van Frankrijk-1950 en zij deden dat met zoveel nadruk, dat zelfs Marinelli-persoonlijk er heilig aan geloofde. Van dat ogenblik af werd Marinelli een van die renners die alleen maar voor een bepaalde wedstrijd leven, en dat is een gevaarlijke soort. Voor een man als Marinelli werd àlles - zijn fabriek, zijn contracten, zijn privé-leven zelfs -, minder belangrijk dan de Ronde van Frankrijk. Alles wat hij deed, maanden lang, of alles wat hij naliet te doen, was slechts gericht op de Franse monster-race. Marinelli maakte een program. Het was, in de ogen zijner bewonderaars, een geniaal program. ‘Alles voor de Tour!’, en toen Jacques Marinelli in klassieke races van het genre Parijs-Roubaix er haast een gewoonte van maakte, na honderd kilometers, waarin hij alleen maar wat tempo gedraaid had, uit te vallen - het paste allemaal uitstekend in het

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 63 kader van zijn program, en hij wenste zich vooral niet te forceren, en zijn triomphen zou hij pas vieren tijdens de Tour -, was er slechts één, die daar niet enthousiast over was. Dàt was de manager van de fabrieksploeg wier kleuren Jacques Marinelli, tegen een niet onbeduidend honorarium, ‘verdedigde’. De bezwaren van de fabrieksmanager waren waarlijk niet onredelijk. De fabrieken spelen sedert jaren in de Tour de France een zeer onbelangrijke rol (en wannéér zij zo nu en dan wel eens een gewichtiger rol spelen, dan wordt deze voornamelijk achter de coulissen vertoond). De fabrieken moeten het hebben van races als Parijs-Roubaix, Parijs-Tours, de Ronde van Vlaanderen, Bordeaux-Parijs, Milaan-San Remo en soortgelijke, zogenaamd ‘klassieke’ dagraces, en zij engageren de heer Marinelli waarachtig niet om toe te zien hoe hij al deze wedstrijden eenvoudig verwaarloost en hij zijn zinnen slechts zet op de Tour, de etappe-wedstrijd waarin men er nog steeds naar streeft, de invloed der fabrieken zo bescheiden mogelijk te houden. Er groeide in de loop van het voor-seizoen dan ook niet zo'n èrg prettige verhouding tussen Marinelli en zijn fabrieksdirectie; en het feit, dat de kleine man vrij verrassend en in een eindsprint nog wel één enkele overwinning boekte in de niet zo belangrijke wedstrijd Parijs-Monceau-les-Mines, kon deze sfeer van wantrouwen maar nauwelijks verbeteren. Het kwam tenslotte zo ver, dat de fabrieksmanager, kregelig geworden, Jacques Marinelli begon te bedreigen met het ergste wat men de Marinelli-uit-die-dagen kon aandoen: een startverbod voor de Tour de France! Achteraf bezien moet Marinelli op dàt ogenblik al het ongelukkigste mannetje van het Westelijk Halfrond zijn geweest. Achteraf bezien moet het mannetje-Marinelli toèn al geweten hebben, dat een topvorm niet uitsluitend resulteert uit een haast wetenschappelijk opgebouwd program. De fout welke Marinelli gemaakt had, was, dat hij was gaan rekenen, calculeren, passen, meten en afwegen...., terwijl hij een jaar tevoren in de Ronde van Frankrijk toch zèlf ervaren had, dat de Tour-koorts voor hem die er gevoelig voor is, belangrijker kan zijn dan duizend keurige

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 64 rekensommetjes. Het gevolg was, dat Marinelli zijn zelfvertrouwen en zijn zenuwen verloor en dat hij dit alles wel verbergen moèst achter het camouflage-net van zijn befaamde ‘program’, een program dat toen al in duizend scherven uit elkaar gevallen was. Het mannetje-Marinelli begon te zeuren. Het zeurde drie weken aan één stuk over een vrij onschuldige blessure aan een zijner handen. Het zeurde nog langer over de ontevredenheid zijner supporters, die langzamerhand niet meer voor de volle honderd procent aan het succes van ‘het program’ geloofden. Het legde tegenover de Franse sportpers een aantal gedurfde en uitdagende verklaringen af. En tachtig procent van dat alles was: camouflage! En er was er één, die - nuchter en zakelijk - door deze camouflage heen keek. Dat was Marinelli's fabrieksmanager. Zijn maat was vol. Zij liep haast over. En toen Marinelli, ‘met het oog op zijn conditie en in verband met de komende Tour de France’, weigerde, te starten in het Criterium van de Dauphiné, een van de zwaarste Franse etappe-wedstrijden die slechts enkele dagen voor de start van de Tour de France gehouden werd, toen werd die fabrieksmanager zo verschrikkelijk nijdig, dat hij de volledige Franse publieke opinie vrolijk aan zijn laars lapte en dat hij in alle ernst zei: ‘Als Marinelli mijn kleuren niet verdedigt in de Dauphiné, dan zal ik er, met ons contract in de hand, voor zorgen, dat Marinelli evenmin de kans krijgt, de Franse kleuren (en zijn eigen belangen) te verdedigen in de Ronde van Frankrijk!’ En dat was dan krasse taal. Zij was zo kras, dat het mannetje-Marinelli plotseling maar liever vergat, dat het de dag tevoren nog over zijn blessures had liggen jammeren. Het mannetje startte in die Dauphiné. En wat niemand verwachtte: het reed uitstekend! Het behoorde tot de besten van het gehele veld. Het verdedigde de kleuren van zijn fabriek op uitstekende wijze. En toen we die Dauphiné dan achter de rug hadden, liep alles en iedereen. en zèlfs de fabrieksmanager rond met een uiterst tevreden gezicht. En mocht het mannetje-Marinelli zijn gang gaan....

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 64

De jonge crack en de campionissimo. Gino Bartali (links), met eindelijk eens een vriendelijke glimlach, wenst de jonge Fransman Dussault geluk na een zijner overwinningen.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 65

In de eindeloosheid van de Landes. Het peleton maalt traag en moeizaam zijn kilometers en heeft slechts één gemeenschappelijke vijand: de vreselijke hitte.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 65

Doch ziet: drie dagen voor de start van de Tour, hing Marinelli huilend aan de telefoon van ‘l'Equipe’ om de wereld te melden, dat hij door de plaag der furonkels gegrepen was. Het was het allerlaatste restantje van het eens zo beroemde ‘program’, dat daarmee aan gruizels ging, en men had er - de mislukking erkennend - verstandiger aan gedaan, het mannetje nu verder maar met rust te laten. Doch de publieke opinie was er ook nog! Het publiek, dat een half jaar lang wilde verhalen over ‘het program’ had moeten kauwen, of het wilde of niet, wenste Marinelli aan de start. Dus moèst een half zieke, gedesillusioneerde Marinelli aan de start. Zonder perspectieven. Met de zekerheid, dat er in deze Tour geen enkele triomph voor hem zou zijn weggelegd. En met het afschuwelijke vermoeden, dat hij - de man die een week tevoren nog als de grote Franse Tour-favoriet gegolden had - op zijn hoogst een rol als knechtje in de Franse équipe zou kunnen spelen....

***

Het heeft met het mannetje-Marinelli in die Tour de France slechts even geduurd. Na een paar etappes nam de kleine man de trein naar Parijs, en alleen de keiharde redactie van ‘l'Equipe’ redde nog iets van het decorum toen zij Marinelli onmiddellijk als ‘journaliste d'occasion’ engageerde, met het vriendelijke verzoek, dagelijks zijn handtekening te willen plaatsen onder een artikel, dat de bekende Franse reporter Albert de Wetter geschreven had. En in het eerste het beste verhaal van deze artikelen-reeks roerde de combinatie De Wetter-Marinelli zèlf het onderwerp aan, waarover in de Tour-karavaan in alle toonaarden al dagenlang geroddeld werd: had Marinelli zich in de Dauphiné, opgejaagd door zijn fabrieksmanager, bang voor de publieke opinie, bevreesd voor het verlies van een reputatie, gedrogeerd? Waren zijn goede prestaties in de Dauphiné slechts toe te schrijven aan het gebruik van een stimulerend middeltje? En had dit middeltje de crisis der furonkels veroorzaakt? Duizend maal neen!,

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 66 verklaarde de combinatie De Wetter-Marinelli in koebeestenvan-letters. En dat moet men dan maar aannemen. Omdat men niets bewijzen kan. Niemand die dàt beter weet, dan het mannetje-Marinelli!....

***

Drogue!...., het kwaad zit diep, het heeft zich met duizend zuignappen vastgezogen in de internationale wielersport; en het is onuitroeibaar zo lang het succes van een soigneur nog afhankelijk is van de min of meer succesvolle manier waarmee hij zijn cocktails weet te mixen en.... zo lang er organisatoren van wedstrijden gevonden worden die, tuk op sensatie, het kwaad onvermijdelijk in de hand werken. Wat wilt gij?.... Er worden wedstrijden verreden waarin men, voornamelijk om de sensatielust van het betalende publiek te bevredigen, prestaties van de renners vraagt waartegen slechts een enkel uitzonderlijk kampioen waarlijk opgewassen is. Wat wilt gij?.... Er bestaat in Frankrijk nog altijd een monsterrace als Bordeaux-Parijs. Zes honderd afschuwelijke kilometers met een moyenne, dat de boeren, de burgers en de buitenlui nog steeds van verbazing en bewondering naar adem doet snakken. De race stamt nog uit de oertijd van de wielersport, toen het moyenne er niet toe deed, toen de wielersport nog uitsluitend een sport was van het harde labeur, toen de sport nog niet, zoals nu, geëvolueerd was naar snelheid en naar verfijning. Hoeveel renners zijn er, die tegen de haast onmenselijke moeilijkheden van deze Bordeaux-Parijs waarlijk zijn opgewassen? Gij behoeft slechts, in het Parijse Parc des Princes, aan de finish van een Bordeaux-Parijs te gaan staan om met eigen ogen te zien, dat de lieden die Bordeaux-Parijs zonder schade doorstaan, zonder enige moeite te tellen zijn op de vingers van een halve kinderhand. Gij behoeft slechts te gaan zien hoe een renner als de

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 67

Fransman Maurice Diot in het Parc des Princes een nummertje weerzinwekkend delirium weggeeft, om te weten, dat zelfs een renner die dan toch maar in staat is, de tweede prijs in Bordeaux-Parijs te veroveren, in die zes honderd kilometers dingen heeft moeten doen die kennelijk boven zijn vermogen gingen. Als men de renners die geschikt zijn voor een dergelijke monsterrace naar eer en geweten selecteerde, dan verschenen er vermoedelijk niet meer dan vier voor de befaamde Quatre Pavillons te Bordeaux aan de start. Doch dàt wil de organisator niet! De organisator wil een veld van renners dat, door de publicity welke het maakt, in staat is, heel Frankrijk en liefst nog half België op de achterste benen te zetten van geestdrift en bewondering. De organisator wil een belangstelling die hem, op tal van manieren, de nodige revenuen oplevert. De organisator wil vooràl niet erkennen, dat zijn wedstrijd uit de tijd is. En de organisator helpt dus zijn renners een handje. Er is in Bordeaux-Parijs voor iedere renner een camion beschikbaar. Vol voedsel, vol drankjes en vol dingen die U en mij niet aangaan. Er zwerven rond iedere coureur soms drie verzorgers, en zestien uren aan één stuk vervullen zij hun opdracht: hun renner in conditie te houden, zo lang mogelijk en zo goed mogelijk. Als men de Bordeaux-Parijs karavaan op een gegeven ogenblik stop zou zetten om de renners aan een onderzoek te onderwerpen en om de inhoud der camions in beslag te nemen, dan zou men een uur later stellig voldoende beschuldigend materiaal verzameld hebben om een half dozijn lieden voor een tijdje uit de circulatie te kunnen nemen. Doch men stopt Bordeaux-Parijs niet. Men stopt Bordeaux-Parijs nooit. Men onderzoekt de renners niet. Men houdt geen speurtocht in de camions. En àls er, vrijwel ieder jaar, in Bordeaux-Parijs 'n paar slachtoffers vallen, dan sluit men haastig zijn ogen en spreekt men over wat anders. Herinnert gij U het geval Moujica? Een jong, sterk Frans renner, die in het begin van het seizoen-1949 enkele zeer opvallende prestaties leverde, die men toen al in staat zag om een wereldkampioenschap en of een Ronde van

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 68

Frankrijk te veroveren en die vervolgens door zijn fabrieksmanager op Bordeaux-Parijs werd losgelaten. Het werd voor Moujica een fantastische triomphtocht. Hij sloeg zijn tegenstanders met verbluffende meerderheid, en gij hadt de Bordeaux-Parijs-fanatici moeten zien toen deze Moujica zegevierend het Parc des Princes kwam binnenstormen, op zijn minst zo fris als een jaar later na dezelfde race de Nederlander in het Parc zou arriveren. Voila!, zeiden de fanatici. Vindt gij aan deze overwinnaar ook maar een spoor van drogue? Ziet hij er uit alsof hij zich onderweg gevoed heeft met de pillen, de drankjes en de ampullen waarvan gij altijd spreekt? En waarachtig: Moujica zàg er niet naar uit. Werkelijk: Moujica gaf de indruk, zijn race binnen de limiet zijner krachten gereden te hebben. En geen etmaal later was Moujica, de nieuwe crack, ook in de ogen van hen die altijd argwanend hadden gestaan tegenover wedstrijden van het genre Bordeaux-Parijs een groot man. En weet ge, wat er daarna met Moujica gebeurt? Hij is na die Bordeaux-Parijs nèrgens meer. Hij start dat jaar niet in de Tour de France, zich verschuilend achter de mededeling dat men een Bordeaux-Parijs en een Tour de France niet in één jaar tijd kan rijden (waarmee hij dan, ongeveer, toegeeft, dat 16 uren Bordeaux-Parijs opwegen tegen 22 dagen Tour de France!). En hij wordt géén wereldkampioen. En het daarop volgend seizoen is Moujica alleen nog maar een herinnering, is hij ondergegaan in het grote leger der middelmatigen. En nu zijn er twee mogelijkheden: a. Moujica heeft in die Bordeaux-Parijs inderdaad niet gedrogueerd, en hij heeft, omdat hij de stimulerende middeltjes miste, zijn lichaam zo ongenadig afgebeuld, dat hij dat betaalde met een catastrophale inzinking die tientallen maanden duurde. b. Of: Moujica heeft in die Bordeaux-Parijs toch gedrogueerd, hij droeg daar later de onvermijdelijke gevolgen van, en het enige werkelijk opmerkelijke aan zijn zegetocht was slechts,

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 69

dat hij de reactie niet onmiddellijk na de finish, doch pas enige dagen later kreeg.

***

Er zijn races waarin men de renners eenvoudig dwingt om naar het flesje en het pilletje te grijpen. Wie in de grote bloei-tijd der zesdaagsen gedurende de zomermaanden behoorlijk wat baan-contracten voor koppelraces wilde hebben, hij moest wel, of hij dat graag wilde of niet, trachten tijdens de winter in een of meer zesdaagsen wat opvallende prestaties te leveren. Men vroeg hem niet of hij daar wel geschikt voor was. Men vroeg hem uitsluitend: hoeveel zesdaagsen hebt gij gewonnen, hoe groot is Uw publicity, en hoeveel mensen bezorgt gij ons op de tribunes?! En de renners gingen naar de zesdaagsen, en als zij het met hun eigen krachten niet klaar speelden, dan brulden zij om een drankje. Men stuurt in een Tour de France 120 renners aan de start. Hoeveel onder hen zijn in staat, deze monsterwedstrijd te rijden zonder dat zij naar de cocktails van hun soigneurs moeten grijpen? Zijn het er vijf? Zijn het er twintig? De organisatoren vragen er niet naar. Er moet slechts, de ochtend van de start, een indrukwekkende parade zijn van meer dan honderd renners op chroom-glimmende fietsen en in kleurrijke shirts, door het hart van Parijs. Men moet slechts met vijftig renners of daaromtrent een maand later terugkeren in het Parc des Princes. En wàt er met Ferdinand Kuebler gebeurt als de huldiging in dat Parc des Princes achter de rug is, dat moet Ferdinand Kuebler maar weten!.... En nu ontmoet gij renners die inderdaad, omdat zij krachten genoeg hebben en omdat zij verstandig zijn en trots op hun beroep, nimmer om stimulerende middeltjes vragen en die niettemin fantastische prestaties hebben geleverd. Zij hebben wereldkampioenschappen, Ronden van Frankrijk en zèlfs Bordeaux-Parijs gewonnen, en zij hebben hun soigneur nog nooit om een opwekkend middeltje gevraagd.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 70

‘Ik zou’, zegt de Nederlander Wim Van Est, ‘mijn Bordeux-Parijs nog liever verloren hebben dan dat ik om vergif zou hebben gevraagd!’ En het enige wat zij daarmee bewijzen, is, dat ook deze regel zijn gunstige uitzonderingen heeft. Doch voor het overige: wat dàcht gij? Er start een fabrieksrenner in Bordeaux-Parijs en zijn fabriek heeft bij een overwinning enorme belangen. Een zege van renner-Zus op het merk-Zo levert deze fabriek nog altijd een niet te onderschatten publiciteit op. Deze fabriek is dus fel op een overwinning. Zij wil, als het kan, deze overwinning tot elke prijs. En zij kent het métier, zij kent de moeilijkheden van Bordeaux-Parijs beter dan de renner in kwestie. Want zij heeft een ervaring die over tientallen jaren loopt. Wat dàcht gij: als deze fabriek per se wil, dan voorziet zij zich à raison van zóveel francs van een soigneur die geen om doping jammerend renner nodig heeft om niettemin zijn vunzige spel te kunnen spelen. Wéét de renner wel wàt men hem te slikken geeft als hij in een Bordeaux-Parijs wel honderd kruikjes leegdrinkt? En weigert de renner, te geloven, dat er soigneurs zijn die het in de kunst van het cocktail-mixen zo ver gebracht hebben, dat zij U een potje stimulerend vergif klaar maken dat, vriendelijk en onschuldig, naar sterke koffie of, voor mijn part, naar sinaasappelsap smaakt?.... De renner is, in een belangrijke race, op dit terrein volkomen overgeleverd aan zijn soigneur. En àls hij in de loop zijner carrière het gift, dat vroeger of later een menselijk wrak van hem zal maken, ontwijken wil, dan is zijn allereerste taak, een soigneur te kiezen die betrouwbaar is en die over 'n paar noodzakelijke menselijke eigenschappen beschikt. Helaas, helaas: van deze soigneurs vindt gij er in de internationale wielersport niet zo bar veel!....

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 71

Het krijgsplan en.... de improvisatie.

Het vroor die nacht in Briançon. De wind kwam guur en nijdig van hoog uit de bovenstad, waar in de raadszaal de journalisten aller landen nog altijd bezig waren, het ene opgewonden verhaal na het andere naar hun redacties te telefoneren. Daar, rond de raadszaal en het bescheiden postkantoortje waar alle beschikbare telefoonjuffrouwen al uren tevoren dwars door haar zenuwen waren gezakt, brandden in een paar kroegen nog de lichten. Wie, van de journalisten, bek-af uit de raadszaal kwam - na zoveel uren achter een schrijfmachine en zoveel halve uren achter een telefoon waarin men, naast de zwakke stem van de stenograaf in het vaderland, alle hevige onweders beluisteren kon die ginds, tussen Gap en Digne, in de Alpen woedden -, hij strompelde, zoals ieder jaar, nog even zo'n kroegje binnen voor een sandwich met een cafécrême. Dat hoort er zo bij, in Briançon-haute-ville. En het is voor sommige journalisten, zo'n avond in Briançon, wel eens bar laat geworden. Niet alleen omdat de telefoonverbindingen van en naar Briançon doorgaans zo miserabel zijn dat men, na uren, de raadszaal waar de jaarlijkse Tour-telefonade zich afspeelt onder het afkeurend oog van alle overleden Briançonse burgemeesters die daar in gulden lijsten aan de wanden pronken, vast en zeker met aan flarden geschreeuwde stembanden verlaat. Niet alleen omdat ze in de hierboven reeds vaag aangeduide kroegjes in Briançon-haute-ville ook nog wel wat stèrkers achter de tapkast hebben dan alleen maar koffie en geitenmelk. Maar

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 72 vooral omdat Briançon, in het hart der Franse Alpen en schuil gaand tussen de twee beruchtste Alpen-toppen, de Galibier en de Isoard, altijd wel het begin- of het eindpunt is van de belangrijkste etappe van heel een Tour de France. Zo was dat in 1950. Tussen Gap en Briançon had de Tour-karavaan alles beleefd wat zij zich op het gebied van sensaties, spanning, opwinding, avonturen en levensgevaar maar had kunnen wensen. Ferdinand Kuebler, de zonderlinge Zwitser die het gele leidersshirt eenvoudig cadeau gekregen had toen, vele etappes tevoren, de complete Italiaanse équipe uit protest tegen de houding van het Franse publiek en de Franse sportpers naar huis was gegaan, had tussen Gap en Briançon, temidden van het wilde gedoe op de Col d'Izoard, enige kostbare minuten van zijn voorsprong verloren op de jonge, uiterst populaire Franse crack Louison Bobet. En opeens was die Tour de France-1950, die als de spreekwoordelijke nachtkaars dreigde uit te gaan, weer interessant. Plotseling leek het er op alsof we tussen Briançon en Parijs toch iets spannenders zouden gaan beleven dan de jaarlijkse optocht, waarin alles en iedereen zich al neergelegd heeft bij het algemeen klassement dat men na de beslissende strijd in de Alpen heeft opgemaakt. De situatie welke daar tussen Gap en Briançon was ontstaan, was uitermate interessant. Ferdinand Kuebler had nog altijd zijn gele leidersshirt, gevolgd door de Belg Stan Ockers en de Fransman Bobet. De afstand tussen Kuebler en Bobet bedroeg nauwelijks meer dan zeven minuten en in een Tour de France waarin men nog altijd ruim duizend kilometers te rijden heeft, mag men dat geen veilige voorsprong noemen. Kuebler mocht het vooral geen veilige voorsprong noemen omdat hij zelf, beter dan wie ook, uit ervaring weten kon, dat één enkele inzinking in een Tour de France voldoende kan zijn om complete catastrophes in het algemeen klassement te veroorzaken. De Zwitser had een andere handicap: de vier Zwitsers die hem in zijn équipe secondeerden,

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 73 reden zo miserabel slecht, dat Kuebler er eigenlijk geen hulp van verwachten kon. Practisch was hij op zich zelf aangewezen. Practisch stond hij alleen tegenover een nog altijd sterke Belgische ploeg en tegenover een Franse nationale équipe die, als het per se nodig was, nog wel enige assistentie zou kunne krijgen van 'n paar regionale Franse ploegen. Die avond werd het opnieuw èrg laat, in de kroegjes rond de raadszaal van Briançon-haute-ville. Die avond zaten de journalisten rond de wit geschuurde tafeltjes, dronken zij alles wat gij tussen Rémy-Martin en geitenmelk slechts bedenken kunt en rekenden zij uit hoe, na de gebeurtenissen tussen Gap en Briançon, precies de kansen lagen. Het was een interessante proeve van rekenkunde, en de factoren waarmee men rekening te houden had, waren de volgende: a. De Zwitser is, in tegenstelling tot Bobet, niet naar de Tour gekomen om hem te winnen. Hij had zich, opnieuw in tegenstelling tot Bobet, bij voorbaat al met de superioriteit van Gino Bartali, de Italiaanse campionissimo, verzoend, en toen hij in St. Gaudens, na de massale terugtocht der Italiaanse squadras, plotseling in het gele leidersshirt moest klimmen, is hij daar zèlf wel het onbedaarlijkst van geschrokken. b. De Zwitser heeft zelfs op dàt ogenblik niet aan zijn kansen op een Tour-overwinning geloofd. Hij heeft tussen St. Gaudens en Nice dat gele leidersshirt alleen maar met inzet van al zijn krachten verdedigd omdat er aan het dragen van het gele shirt tot Nice een premie van 100.000 francs per dag verbonden was. c. Pas in de etappe Menton-Nice, toen hij, jagend op zijn laatste 100.000 francs in een korte, maar uiterst zware etappe in een onbeschrijfelijke hitte een hevige Franse attaque van Bobet en Robic afsloeg en hij, royaal puttend uit zijn reserves, in Nice bovendien nog de etappe won, toen pas is Kuebler aan zijn eigen kansen op een ‘rentrée triomphale’ in de Parijse hoofdstad gaan denken.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 74 d. Van dat ogenblik af weegt het gele leidersshirt op de magere schouders van de Zwitser als een loden last. Van dat ogenblik af, wordt hij door zijn zenuwen eenvoudig opgevreten. Hij kan zijn ploegleider niet meer uitstaan, hij kan zijn ploegmaten niet meer zièn!, hij heeft klachten over zijn hotel, hij heeft klachten over zijn mécano en hij scheldt in hoog-Zuerichs en zonder veel reden op de Franse keuken... e. Kuebler is nerveus. Hij is dààrom nerveus omdat hij wéét, dat hij tussen St. Gaudens en Nice al te royaal met zijn krachten en zijn reserves is omgesprongen; en omdat hij verder vreest, dat hij deze krachtsexplosies nog voor Parijs met een van die typische, alles verwoestende Kueblerinzinkingen zal moeten betalen. f. Niettemin: zijn kansen staan, zo op het eerste oog, niet slecht. Hij wordt in het algemeen klassement op de voet gevolgd door een Ockers die (bij wijze van spreken) in deze Tour de France nog geen stap heeft verzet, die blijkbaar volkomen tevreden is met zijn tweede plaats in het algemeen klassement, en die geen aanstalten maakt om zijn Zwitserse rivaal met een Belgische massa-aanval in de laatste etappes van de troon te rijden. Bovendien wordt er tussen St. Etienne en Lyon nog een zware tijdrit over 140 k.m. gereden en Dolle Ferdinand is op dit speciale terrein altijd wel 'n paar minuten meer waard dan alle concurrenten die hem in deze Tour de France nog resten. g. Maar let intussen op Bobet! De Fransman is jonger. Hij heeft zich maanden aan een stuk speciaal op deze Ronde van Frankrijk voorbereid. Hij is gestart met het voornemen, deze Tour te winnen. Hij is, volkomen volgens de plannen, van dag tot dag beter gaan rijden. Hij heeft de, in een Tour de France onvermijdelijk geachte, inzinking al achter de rug. Zijn overwinning in de etappe Gap-Briançon, de zwaarste en de meest onmenselijke van heel deze Tour, heeft in Frankrijk een enorme golf van geestdrift los geslagen. Hij is - en hij was practisch de enige! - volkomen fris in

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 75

Briançon gearriveerd en hij heeft, gelukkig glimlachend en zeker van zich zelf, aan ieder die het maar horen wilde verklaard: ik ga Ferdinand Kuebler verslaan. h. Een man met zelfvertrouwen en met achter zich de geestdrift en het stimulerende vertrouwen van heel sportminnend Frankrijk, tegen een eenzame die zijn angst om het dreigende verlies van zijn positie verbergt achter de pose van een confectie-glimlach. En als de man met het zelfvertrouwen zijn slag wilde slaan, àls hij de Zwitser voor Parijs nog wilde kraken, dan zou hij dat moeten doen voor de tijdrit tussen St. Etienne en Lyon. Hij zou zijn grote aanval onmiddellijk moeten lanceren. Morgen! In de zware etappe van Briançon naar de gore fabrieksstad St. Etienne! Niets zal Ferdinand Kuebler sterker ontmoedigen dan wanneer hij, na zijn nederlaag in de Alpen, onmiddellijk opnieuw met succes aangevallen wordt. En wellicht krijgt hij tussen Briançon en St. Etienne, in de uitlopers der Alpen, zulk een klap, dat hij in zijn eigen specialiteit, de tijdrace, de oude niet meer is. Dàn ligt de weg naar een Franse overwinning en een Zwitserse nederlaag eindelijk open....

***

Het werd twee uur die nacht.... Wij reden door de vrieskou rond het oude bastion, zakten toen langs het plaatselijke Casino, waar men bij gebrek aan belangstelling al lang de lichten gedoofd en de roulettes stop gezet had, omlaag naar Briançon-bas-ville, naar ons hotel. Briançon leek uitgestorven. De nacht was donker en zonder sterren. Geen mens. Geen gerucht. De wind slechts, en de plotselinge kou die een mens de adem benam. Doch ergens in de Rue Centrale, twee hoog achter een raam van Hotel de France, brandde nog altijd, rose, een licht en het was Roger Bastide, de altijd goed gemutste, geestige zwaargewicht van l'Equipes uitvoerige redactie-staf die het wist: achter dàt raam bedenkt Jean Bidot zijn krijgsplan!

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 76

Ach!...., Jean Bidot! De zoveelste chef d'équipe van een Franse nationale ploeg, en hij was maanden tevoren zijn voorbereidingen begonnen met alle geestdrift welke ploegleiders nog weten op te brengen zo lang zij niet aan de lijve ondervonden hebben welk een hondenbaan het ploegleiderschap eigenlijk wel is; en hij had, zijn ploeg kiezend en zijn renners bestuderend, wel dertig wedstrijden met àlle belangstelling gevolgd; en hij had, de avond voor de start van de Tour, zijn renners rond zich verzameld als een vader zijn onwillige kinderen; en nooit was er een Franse équipe in de Tour aan de slag gegaan, de laatste jaren, waarin de stemming zo voortreffelijk was als de sfeer in de équipe van Jean Bidot. Doch tussen Parijs en Briançon had Jean Bidot wel duizend teleurstellingen beleefd. Zijn kanspaard-Marinelli was al geen kanspaard meer toen, die Donderdagochtend in Parijs, mister Orson Welles hoogstpersoonlijk het startschot loste. De sfeer in zijn ploeg was al niet ideaal meer voor, tijdens de eerste rustdag te Dinard, de heer Chapatte aanstalten maakte om een bescheiden meningsverschil met zijn dierbare ploeggenoot Raphael Geminiani met ‘doorslaggevende’ argumenten te beslissen. Bidot had nog maar net weten te voorkomen, dat dit doorslaggevende argument - een fles wijn van een gerenommeerd merk - op het magere hoofd van de brave Raphaël in scherven uit elkaar spatte. Enfin: Jean Bidot had tussen Parijs en Briançon vermoedelijk een half jaar van zijn leven alsmede vele kilogrammen gewicht verloren. Hij stond op het punt een regelrechte zenuwcrisis te krijgen, zijn maag kon zijn dagelijkse drie biefstukken nog maar nauwelijks verdragen en niemand in heel West-Europa, mevrouw Bobet inbegrepen, zal daar aan de finish in Briançon de overwinning van Bobet met méér geestdrift begroet hebben dan deze Jean Bidot die een jaar tevoren nog met eigen ogen had kunnen zien op welk een hardhandige manier de Franse sportpers in staat is, een mislukt ploegleider na afloop van de krijgsbedrijven practisch voor goed van de kaart en uit de circulatie te schrijven.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 77

Die nacht, twee hoog in een bescheiden kamertje van het bescheiden Hotel de France in Briançon, maakte Jean Bidot het krijgsplan van zijn leven. Ook Bidot had alle hierboven opgesomde factoren netjes op een rij gezet en ook hij was tot de conclusie gekomen, dat Bobets grote kans gelegen was in een nieuwe, overrompelende aanval tussen Briançon en St. Etienne. En dat Bobet die dag niet de Tour de France-1950 won, dat Ferdinand Kuebler zijn gele leidersshirt ook in St. Etienne nog altijd droeg en dat hij tijdens deze laatste grote Franse attaque moreel zo ‘gegroeid’ was, dat hij twee dagen later zijn stoutste verwachtingen in de tijdrit nog verre overtrof: het heeft stellig niet aan het krijgsplan van Jean Bidot gelegen. Want dat krijgsplan was uitstekend. Het ging uit van de tactiek welke vele etappes tevoren een der Franse regionale équipes met overdonderend succes had toegepast. Tot die équipe behoorde de Fransman Bernard Gauthier. Hij had zich, ook al jagend op de dagelijkse premie van 100.000 francs, in een der eerste etappes in het gele leidersshirt gewrongen. Hij had het keurig verdedigd, gebruik makend ook van de rivaliteit welke er tussen de grote buitenlandse équipes heerste, doch hij was het tussen Dinard en St. Brieuc - in een tijdrit - kwijt geraakt aan de fel rijdende Luxemburger Jean Goldschmidt. Gauthier wilde dat gele leidersshirt natuurlijk terug. Hij wilde het terug tot aan de voet der Pyreneeën. Daar, in de bergen, zou hij het ongetwijfeld moeten afstaan aan lieden die beter klommen dan hij. Maar tussen St. Brieuc en Pau lagen nog altijd 500.000 francs voor de bezitter van de gele trui zo maar voor het oprapen, en Gauthier en zijn équipe rààpten dat halve millioen inderdaad op. Zij gingen direct na de start van de rit die op de tijdrace volgde, tot de aanval over, en het knappe aan deze aanval was, dat Gauthier er in de eerste phase practisch niet aan te pas kwam. Er gingen direct na de start 'n paar Franse regionalen aan de haal, waaronder twee van Gauthiers ploegmaten.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 78

En de grootheden in het peleton reageerden niet. Zij reageerden nog altijd niet toen het groepje der vluchtelingen al meer dan drie minuten voorsprong had. Toen gebeurden er, keurig getimed, twee dingen tegelijk. Gauthier werd door een zijner ploegmaten met vol-gas uit het peleton weg gesleurd. Het knechtje reed twee kilometers aan een stuk zo hard, dat het de man die het gele leidersshirt veroveren moest, drie honderd meters voor het peleton bracht. Toen was de taak van dit knechtje ten einde en mocht het, ademloos, afzakken naar de lagere regionen. Want intussen had Brambilla, Gauthiers sterkste co-équipier, zich uit de kopgroep laten wegzakken, wachtte hij Gauthier op, remde de derde man van de ploeg die nog altijd mee aan de leiding zat, aldaar het tempo, sleurde men Gauthier aldus naar de kop en ging men toen zo hard door, dat het peleton geslagen was voor het dit goed en wel besefte. Die avond heroverde Bernard Gauthier het gele leidersshirt. Die dag werd voor de zoveelste maal bewezen, wàt men met goed en intelligent teamwork allemaal wel bereiken kan. Het was dit staaltje van meesterlijke tactiek, dat Jean Bidot in de beroemde etappe van Briançon naar St. Etienne gedeeltelijk copieërde. Er was in die etappe, slechts dertig k.m. na de start, een Col van het huis-, tuin- en keuken-genre: de Lautaret. Hij heeft, als Col, niet veel te betekenen. Weliswaar verdwijnt men na een vriesnacht halfweg de Lautaret stevast in een mistbank, weliswaar vindt men in de buurt van de top tussen de tunnels 'n paar gemene hairpins, weliswaar ook bevindt men zich op de top nog altijd op een hoogte van ruim 1500 M. boven de zeespiegel, doch van het hoog gelegen Briançon komend, heeft men dan over een afstand van 28 k.m. slechts 300 M. geklommen, en men mocht dan ook niet verwachten, dat er op de rug van deze Col, de ochtend na een beestachtig zware Alpen-etappe, daverende dingen zouden gebeuren. Het was dat waar Jean Bidot op gokte. Het peleton zou suffig tegen de Lautaret op gaan en het zou zich door 'n paar démarrages van wat outsiders niet laten intimideren. Bidot hàd zo'n

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 79 kansloze in zijn ploeg: de ex-Griek Apo Lazarides. Een jaar tevoren behoorde deze Lazarides in de bergen nog altijd tot de vijf besten van West Europa, doch in de Tour-1950 reed hij zo slap en zo lusteloos als een vaatdoek, was hij geen schaduw van de Lazarides-uit-de-grote-dagen, bengelde hij ergens in de buurt van het staartje van het algemeen klassement en behoorde hij in het peleton tot de onbelangrijke figuren. Het was deze man die, die avond in Briançon, bij zijn ploegleider op het matje werd geroepen. Het was Apo Lazarides die van Bidot de opdracht kreeg, onmiddellijk bij de beklimming van de Lautaret samen met zijn ploegmaat Molines te démarreren en voorsprong te nemen.

***

Het was, nog altijd, bitter koud, die morgen bij de start in Briançon, en de renners kropen in het peleton dicht opeen, beschutting zoekend tegen de ijzige wind die, na alle zon en alle hitte van de Rivièra-etappes, door merg en benen sneed. Was het wonder, dat het peleton niet reageerde toen, na een aantal démarrages, eerst Molines in de Lautaret voorsprong nam en vervolgens Apo Lazarides met de Franse regionaal Dussault de rijen van het peleton verliet?.... Het peleton liet hen gaan. Het zag met welgevallen hoe Molines halfweg de Col al een inzinking tegenkwam die hem meteen weer terugbracht naar het staartje van de traag klimmende, lang gerekte groep. En het vernam zonder belangstelling, dat ver vooruit Lazarides en Dussault bezig waren, een voorsprong te nemen die al heel gauw boven de vijf minuten kwam. Men kan zoiets natuurlijk alleen maar veronderstellen, maar het leek er wel op alsof Bidot, de avond tevoren in Briançon, ook de regionaal Dussault, die niet tot zijn équipe behoorde, ten behoeve van het grote Franse krijgsplan had weten te engageren. Het màg natuurlijk niet volgens de letter van het reglement, maar de letter van elk reglement is op dit gebied nogal geduldig, en in ieder geval had Bidot aan de jonge Dussault een

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 80 man die nog altijd in staat was, gedurende vele kilometers een knap stukje tempo te draaien. Zo groeide dan de Franse voorsprong zonder dat er in het algemeen klassement en het peleton opwindende dingen gebeurden. Deze opwindende dingen volgden pas later. Dat was toen in Le Pont de Claix de karavaan geravitailleerd werd. Daar, in de altijd rumoerige en onoverzichtelijke ravitaillerings-contrôle, démarreerden plotseling de Franse nationalen Geminiani en.... Bobet, en opnieuw bleek daarbij welk een voorsprong de Fransen in zo'n Tour de France op sommige buitenlanders wel hebben omdat zij, veel beter dan die buitenlanders, hun eigen terrein zo door en door kennen. Er was - men wist dat - voorbij Le Pont de Claix een klim die hoog tot boven Grenoble leidt. Het bleek achteraf een der gemeenste klims van heel deze Tour. Het was daar waar Bobet de meest verbluffende prestatie van heel zijn Tour de France leverde. Het was daar, dat hij met zulk een felheid tegen de smalle, scherp slingerende en zon-overgoten weg omhoog kwam, dat hij al drie minuten op Ferdinand Kuebler gewonnen had voor de Zwitser eigenlijk goed en wel besefte welke gevaren hem plotseling allemaal bedreigden. Want de regie van Bidot was voortreffelijk. Aan de kop remden nu Lazarides en Dussault en lieten zij Bobet ‘komen’. En nadat Geminiani Bobet eenmaal met succes op de helling naar Niziers had afgeleverd, liet de lange, schrale Raphaël zich haastig terugzakken naar een jagend groepje - waarin Kuebler en Ockers - en begon hij daar, met vriendelijke assistentie van enige andere Fransen, het tempo te drukken. Die dag werd in feite de Tour de France-1950 beslist. Die dag zat Kuebler dichter bij een nederlaag dan hij ooit zal willen toegeven. Helaas, helaas: het krijgsplan-Bidot stortte door allerlei omstandigheden ineen voor het werkelijk effectief had kunnen zijn. Op de eerste plaats verloor Bobet aan de kop zijn ploegmaat Lazarides met een lekke band. Op de tweede plaats bleek Dussault slechts 20 k.m. verderop volslagen leeggereden en

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 80

Er zijn van die wedstrijden....: men komt uit de zon, men klimt in. een onweerswolk en men vindt zich zelf terug, druipnat en onherkenbaar onder de modder. Wie dàn niet op zijn tanden bijten kan, is reddeloos verloren!

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 81

Niets vervelenders aan een grote etappe-wedstrijd dan... de rustdag. Er is vrijwel geen ploeg of er heerst tijdens zo'n rustdag een landerige stemming. En de meeste renners-ruzies worden daar geboren!

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 81 moest Bobet ook hem achterlaten. En op de derde plaats kreeg, bij de achtervolgers, Ferdinand Kuebler plotseling volkomen onverwacht medewerking van de altijd onberkenbare Franse regionaal Brulé. Van dat ogenblik af streed Bobet tegen een onverwacht medewerking van de altijd onberekenbare Franse en hoewel hij zich zo fel en zo moedig verdedigde, dat Jacques Goddet later, aan de finish naar hem toekwam, hem complimenterend met de mededeling ‘tu as couru comme un vrai champion!’, werd de Fransman juist in de allerlaatste klim van die dag, de Col de la République, slechts 20 k.m. voor de eindstreep, door zijn achtervolgers ingelopen en kreeg hij daarvan zulk een morele tik, dat hij niet eens meer het wiel van zijn Zwitserse rivaal kon houden.

***

Op het schaakbord der wielersport-tactiek werkt men niet met dode stukken. Men mag, zoals Bidot, een voorbeeldig krijgsplan construeren waarin men rekening houdt met alle mogelijke en onmogelijke factoren: men loopt altijd wel de kans, dat dit krijgsplan in de harde practijk uit elkaar spat in duizend scherven. Door één lek bandje. Door één inzinking van een secondant. Door één ogenblik van onoplettendheid. Het komt vermoedelijk wel daardoor, dat men in de wielersport zo weinig succesvolle ploegleiders aantreft. Het komt vermoedelijk ook daardoor, dat men succesvolle ploegleiders slechts vindt onder hen die in een lange, harde leerschool getraind zijn in de kunst der improvisatie. Het is nièt toevallig, dat acht van de tien équipes in een Ronde van Frankrijk tegenwoordig aangevoerd worden door oud-renners; en liefst: oud-renners die destijds tot de topklasse behoorden. Het is nièt toevallig, dat de meest succesvolle onder hen de Italiaan Alfredo Binda is, een man die tijdens zijn rennerscarrière zijn grote successen (en de waarlijk niet onbeduidende fortuinen welke hij vergaarde) oogstte, niet alleen dank zij zijn athletische vermogens, doch ook en vooral

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 82 dank zij zijn intelligentie, zijn improvisatie-talenten en zijn tactisch doorzicht. Het is deze Alfredo Binda die in 1949 tijdens de Ronde van Frankrijk iets klaar speelde, dat men tevoren voor volslagen onmogelijk had gehouden. In dat jaar stuurde de Italiaanse Wielerbond hem naar de Tour met als chefs-de-file de campionissimi Fausto Coppi en Gino Bartali, en er heerste tussen dit tweetal sedert jaren een permanente burgeroorlog; en het leek uitgesloten, dat de Tour de France aan de rivaliteit welke er tussen deze twee grootheden heerste, ook maar iets zou kunnen veranderen. Slechts een half jaar tevoren hadden, op de Valkenburgse Cauberg en ten aanschouwe van het wit woedende directorium van de Italiaanse wielerbond, de beide rivalen de kans op een wereldkampioenschap rustig te grabbel gegooid omdat zij alleen maar elkaar bewaakten en zij de concurrentie intussen vrolijk haar gang lieten gaan. Er was dan ook geen mens die Alfredo Binda om zijn ploegleidersschap benijdde. Hij zou, zei men, de grootste moeite hebben om de beide rivalen uit elkanders haren te houden en hij mocht slechts hopen, dat een der campionissimi in een van de eerste etappes op zijn hoofd zou gaan staan tijdens een valpartij, Alfredo Binda met de rest der Italiaanse équipe en een bétere teamgeest achter latend. Doch de campionissimi vielen niet. De campionissimi bewaakten elkaar. De campionissimi zeiden lelijke dingen van elkaar. En de campionissimi bekeken elkaar alsof zij elkaar heviger haatten dan ooit tevoren. Zo reden de campionissimi tot in Cannes, aan de voet der Alpen. Zij hadden intussen al zoveel kostbare minuten verspeeld, dat het ook hun duidelijk moest zijn, dat deze Tour voor de Italianen alleen gered kon worden met een verbluffende prestatie in de beide zware Alpenritten. En toen, in Cannes, gebeurde het wonder: in een bespreking met enige afgevaardigden van de Italiaanse wielerbond kwam daar, tijdens de rustdag, het beroemde ‘accoord van Cannes’ tot stand, waarbij de beide rivalen plechtig zwoeren, elkaar tot het einde van de Tour toe als brave ploegmaten te zullen steunen. En toen,

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 83 de volgende dag, Fausto Coppi en Gino Bartali hun tegenstanders tussen Cannes en Briançon de eerste zware klappen toebrachten, liet Coppi aan Bartali (wiens verjaardag men toen juist vierde) de eer, de etappe te winnen. En toen, de volgende dag op weg naar het Italiaanse Aosta, Fausto Coppi al zijn tegenstanders verpletterde, liet hij op de Sint Bernard, zijn rivaal die met een lekke band van zijn fiets moest, pas achter nadat Alfredo Binda hem daar toestemming voor gegeven had.... Men heeft het ‘accoord van Cannes’ destijds een groot diplomatiek succes voor signor Rondoni, de voorzitter van de Italiaanse wielerband, genoemd. Doch men heeft inderhaast vergeten, dat het Alfredo Binda was, die dit succes met tact en diplomatie in al die etappes tussen Parijs en Cannes had voorbereid.

***

De goede ploegleider?.... Hij moet van alles zijn. Hij moet hard zijn en tegelijk gevoelig voor elke nuance in de gemoedstoestand van zijn renners. Hij moet diplomaat zijn en welbespraakt zo gauw hij het met de organisatoren of de heren van de jury aan de stok heeft, doch hij moet, tijdens de race, daarnaast beschikken over het nogal stevige vocabularium dat bij de renners en bij de concurrenten aanslaat. Hij moet zich, ook mentaal, kunnen verplaatsen in de sfeer waarin de renner leeft, doch hij moet niettemin zijn gezag weten te handhaven. Er wordt van hem gevraagd, dat hij de Franse keuken en de Franse landkaart door en door kent. Er wordt van hem gevraagd, dat hij, zijn équipe leidend in een Alpen-etappe, met zijn wagen wel tien maal per dag zijn leven riskeert. Men eist van hem, dat hij later naar bed gaat dan de laatste mécano, en dat hij niettemin weer uit de veren is voor de eerste soigneur. Men vraagt van hem, dat hij alle tactische foefjes der concurrentie tevoren al doorgrondt, of, althans, dat hij er onmiddellijk een afdoend antwoord op weet. Men vraagt nog duizend andere dingen van hem...., en hij mag nog zo knap zijn, hij zal aan al deze eisen niet kunnen beantwoorden

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 84 als men hem niet de mensen meegeeft, die hij op zijn eigen manier ‘bespelen’ kan.

***

Ik heb ploegleiders aan het werk gezien die van de wielersport een verschrikkelijke hoop afwisten en die het zo uitstekend met hun renners en hun ploeg meenden, dat zij al overspannen waren nog voor het startschot werd gelost. Zij faalden niettemin. Men had hen renners meegegeven waarmee zij niets beginnen konden. Want dat is, in de kern, het geheim van de successen van Binda-de-ploegleider: hij krijgt van de Italiaanse wielerbond practisch carte-blanche. Hij mag de renners kiezen die hij wil en als hij, bijvoorbeeld, de loensende De Santi voor zijn ploeg prefereert boven een aantal Italiaanse renners die in een Tour de France of een andere grote etappen-wedstrijd wel méér zouden kunnen presteren, dan kiest hij De Santi bewust. Hij kiest een man met een voorbeeldige knechten-mentaliteit. Als De Santi met een Italiaanse équipe naar de Tour de France gaat, dan maakt hij zich geen enkele illusie. Hij zal binnen de kortste keren in de achterhoede van het algemeen klassement te bengelen hangen en er zullen weinig etappes voorbij gaan zonder dat men De Santi met vele minuten achterstand aan de finish heeft zien arriveren. Het laat De Santi koud. Voor hem telt slechts het succes der équipe, voor hem gelden slechts de triomphen van de campionissimi. Als Bartali een bandje lek rijdt, schenkt De Santi hem een wiel en gaat hij repareren. Als Coppi een dorstige keel heeft, stapt De Santi af, gaat hij een kroeg binnen, haalt hij een kruik drinken en fietst hij vervolgens zo hard hij kan naar de campionissimo toe. Zijn eigen dorst telt niet. Zijn belangen zijn slechts de belangen van de équipe. En als men, zoals Alfredo Binda, putten kan uit een groot rennersleger waarin men alle typen aantreft welke in de wielersport maar rondlopen, als men zijn ploeg zo kan samenstellen dat men tevoren al aan een rol-verdeling toe is, dan.... heeft men het tijdens de race wel een hoop gemakkelijker. Doch ook

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 85 dàn moet de ploegleider de kunst van het improviseren verstaan, ook dàn moet hij tegen iedere situatie opgewassen zijn.

***

Er heeft tijdens de wereldkampioenschappen-1950, die op de baan van Rocour nabij Luik werden gehouden, op dit terrein een boeiend spel gespeeld en het merkwaardige daarvan was wel, dat dit spel voornamelijk tussen twee ploegleiders ging, dat de betrokken renners zèlf er practisch niet aan te pas kwamen; sterker nog: er werd op dat ogenblik niet eens gefietst. Het gebeurde tijdens de finale in het poursuite-tournooi, waarin de Nederlander Wim Van Est startte tegen de Italiaanse achtervolgingskampioen Antonio Bevilacqua. Het was voor de Italiaan ongetwijfeld de race van zijn leven. Hij, die jaren lang in de schaduw van Fausto Coppi had geleefd, die tijdens de wereldkampioenschappen 1948 op de Amsterdamse stadionbaan op hoog bevel van de fabriek waaraan hij verbonden was, zijn eigen kans op het wereldkampioenschap had moeten offeren voor die van de beroemde campionissimo....: deze Bevilacqua was, bij afwezigheid van Coppi, naar Rocour gekomen met - eindelijk! - de zegen van de Italiaanse wielerbond. Hij mocht zijn gang gaan. Hij moèst zelfs zijn gang gaan! Italië rekende ook ditmaal op een wereldkampioenschap in de achtervolging. Men rekende er vooral op toen de Italiaan enkele weken tevoren tijdens een achtervolging op de snelle Milanese Vigorelli-baan de grote favoriet voor het wereldkampioenschap, de Zwitser , met verbluffend gemak en met de beste tijd van heel het seizoen geslagen had. De Italiaan verscheen in Luik zo zeker van zich zelf, dat men het op twee honderd meters afstand al van zijn gezicht kon lezen. Hij kon die Zwitser hebben!, hij wist dat. De Zwitser had in drie grote etappe-wedstrijden, de Ronde van Italië, de Ronde van Romandië en de Tour de Suisse, net iets teveel van zijn krachten gevergd en hij zat tijdens dat tournooi om de wereldkampioenschappen, laat in het seizoen, een graad of wat

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 86 beneden zijn topforme. De Italiaan had dat op de Vigorelli al ontdekt en hij was niet bang meer voor de finale. Doch voor men aan die finale toe was, gebeurde er iets dat de zelfverzekerde Antonio Bevilacqua uit zijn evenwicht bracht. Hugo Koblet liep in de kwart-finale tegen een onverwachte nederlaag aan. Hij werd geslagen door een sterke, in het geheel niet geïntimideerde Wim Van Est die in deze kwart-finale bovendien de beste tijd van de dag boekte. Het kwam bij Antonio Bevilacqua aan als een koude douche. Hij had voor de finale op Koblet gerekend. Hij had de Zwitser in diens serie nog eenmaal nauwkeurig bestudeerd. Hij kende diens zwakke zijde en hij wist precies van welke kant het Zwitserse gevaar dreigde. Hij had zich tegen deze finale niet alleen lichamelijk, doch ook moreel gewapend. En nu viel daar plotseling zijn hele plan-de-campagne in duigen. Nu kon hij, opeens, op zijn vingers na-tellen, dat de blonde Hollander het tot in de finale zou schoppen. En in plaats van de slanke, fragiele en soepel pedalerende Zwitser, zou Antonio in die finale nu een bonk stug en koppig doormalende Hollandse kracht en gezondheid te bestrijden krijgen: een Wim Van Est die alleen maar zijn eigen moordende tempo zou draaien, een Van Est die zijn vijfde kilometer van zo'n achtervolging meestal makkelijker rijdt dan zijn eerste. Voor de start van die beruchte finale vond men de beide tegenstanders, op enkele meters afstand van elkaar, in het rennerskwartier aan de rand van de baan. Van Est zonder een spoor van zenuwen, rustig mopjes makend met zijn soigneur en enkele omstaanders. En Bevilacqua met een grauw en vertrokken gelaat, zwijgend weghurkend tussen enkele Italinaen die hun best deden, over de koetjes en de kalfjes te praten. De Italiaan was kennelijk op van de spanning. Hij was geladen tot in de toppen van zijn vingers; en er is voor een type als Antonio niets ergers, niets enerverenders en niets irriterenders dan een tegenstander die, als Wim Van Est, daar rustig in de zon ligt alsof dat hele wereldkampioenschap hem niet aangaat. Het kwam vermoedelijk ook daardoor, dat de Italiaan, tegen

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 87 zijn gewoonte in, onmiddellijk na de start eenvoudig ontplofte. Hij startte zo snel, dat hij op een altijd traag op gang komende Wim Van Est na een halve ronde al enige meters voorsprong had; en hij bleef zo hard en zo nijdig doorgaan, dat de Nederlander na 2½ kilometer practisch al in geslagen positie was. Er was iets fascinerends, iets griezeligs ook, in de manier waarop Antonio Bevilacqua zonder op of om te zien rond de baan tolde, de handen als stalen klemmen rond het stuur gekneld, de ogen strak gericht op het beton, de lange, sterk gespierde benen maar malend aan de grote versnelling. Het was dezelfde manier waarop Ferdinand Kuebler enkele weken tevoren in de grote tijdrace van de Tour de France al zijn tegenstanders verpletterd had, waarna hij.... aan de finish arriveerde in een soort van delirium, dat vermoedelijk wel met een stimulerend middeltje te maken had. Had ook Antonio Bevilacqua bij deze gelegenheid naar het opwekkende drankje gegrepen? Kwam het daardoor, dat de Italaan opeens beter reed dan tijden zijn demi-finale?.... Men kan dat nooit met zekerheid zeggen. Doch het leek er wel op. En als men even aaneemt, dat Bevilacqua vlak voor de race inderdaad een slok uit het geheime flesje van zijn soigneur genomen had, als men verder aanneemt, dat zijn soigneur wel zo door de wol geverfd is dat hij dit drankje behoorlijk time-de (geldig voor, laat ons zeggen, acht minuten of daaromtrent), dan behoeft gij niet te vragen wat er in de Italiaanse gemoederen allemaal omging, toen, minder dan drie ronden voor het einde, Wim Van Est plotseling zijn hand omhoog stak omdat hij een zijner ultra-lichte, slechts negentig gram wegende, bandjes lek gereden had. De Italiaan lag op dat ogenblik, zoals gezegd, in gewonnen positie. Hij had wel veertig meters voorsprong op de Nederlander, en de Nederlander zou een bescheiden wieler-wonder moeten verrichten als hij deze achterstand in royaal twee-en-een-halve ronde nog goed zou kunnen maken. Doch dat middeltje van Bevilacqua was er ook nog! En het

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 88 was niet voor niets, dat men in het Nederlandse kamp zelden zo langzaam een nieuw bandje heeft gelegd als die middag op de baan van Rocour. Men gokte daarmee op het middeltje. Als de Italiaan inderdaad gedrogueerd had, als zijn drankje inderdaad getimed was, dan kwam hij met iedere minuut welke men langer talmde, steeds dichter bij de onvermijdelijke reactie. En tegen een onbewogen heerschap als Van Est kan men zich zelfs met veertig meters voorsprong zo'n reactie niet permitteren... Doch terwijl van Nederlandse zijde dit spelletje niet zonder succes gespeeld werd, terwijl Bevilacqua, gehuld in een deken, asgrauw en rillend de dingen afwachtte die komen zouden, deed er zich een nieuwe complicatie voor. Iemand van de wedstrijdcommissarissen had in het wedstrijdreglement een, voor dertien verschillende uitleggingen vatbare, bepaling ontdekt volgens welke de finale van een poursuite om het wereldkampioenschap, in tegenstelling tot de normale en logische gang van zaken, geheel over gereden moest worden. Daarmee schonk men Van Est dan de kans van zijn leven. Want niet alleen is Van Est stellig beter tegen in totaal negen kilometers achtervolging opgewassen dan de bleke Antonio, doch bovendien was er dat middeltje....: men mocht nu met zekerheid aannemen, dat de Italiaan in de tweede achtervolging de reactie op de vloeibare stimulansen welke hij, naar men vermoedde, geslikt had, zou tegenkomen. Dàn zou Nederland toch nog dit wereldkampioenschap mee naar huis kunnen nemen!.. Geen tien seconden later zat het nieuwe bandje rond het wiel van v. Est, geen halve minuut later stond de man uit St. Willibrord al startklaar voor de grote tribune, bereid om die Italiaan met huid en haar te verslinden. Doch Alfredo Binda was er ook nog! Alfredo Binda haastte zich, in gezelschap van alle aanwezige Italiaanse officials en journalisten, naar de wedstrijdcommissarissen, protesteerde tegen de interpretatie van het reglementsartikel in kwestie en had daarbij waarschijnlijk slechts één bedoeling: tijd te winnen. Tijd voor Bevilacqua!, die aan de

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 89 overkant van de baan op het beton zwijgend te lijden zat. Tijd!, totdat het ene middeltje zou zijn uitgewerkt. Tijd!, totdat de nieuwe dosis welke men haastig voor de Italiaan gebrouwen had, effect zou kunnen opleveren. De Italiaanen wonnen dat spel. Zij wonnen het op twee fronten. Zij kregen, al protesterend en confererend, net zoveel tijd als zij maar wilden en zij bereikten bovendien, dat het opperste U.C.I.-college in een spoedvergadering op het middenveld tenslotte aan het reglementsartikel een andere interpretatie gaf dan die der wedstrijdcommissarissen. Toen gaf Van Est, op gezag van de sportcommissie der Nederlandse Wielren Unie, de Italiaan zijn wereldkampioenschap maar cadeau. Het spel was gespeeld en het was verloren. Van Est nam zijn fiets en verdween van de baan. Antonio Bevilacqua reed zijn laatste twee-en-een-halve ronde moederziel alleen. Op dezelfde, fascinerende manier. Alsof die laatste anderhalve kilometer iets anders was dan alleen maar een dorre formaliteit. Toen de Italiaan van zijn fiets stapte en men hem naar de eretribune bracht, waar hij in het regenboogshirt van de wereldkampioen gehesen werd, wankelde hij even en moest men hem ondersteunen. En zelden heeft er een man met een ongezonder gelaatsuitdrukking en niets-zeggender ogen voor de microfoon van Radio Roma gestaan dan, die middag, Antonio Bevilacqua, de nieuwe wereldkampioen....

***

De kunst der improvisatie!...., en zelfs als de ploegleider haar beheerst, is hij nog altijd afhankelijk van de manier waarop zijn renners op zijn aanwijzingen en zijn opdrachten reageren. Een week na de beruchte poursuite Van Est-Bevilacqua, zat het rondreizende circus van journalisten, officials en supporters rond het circuit van Moorslede. Dat was tijdens de strijd om het wereldkampioenschap op de weg, en de veertig beroepsrenners die in deze race aan de start waren gegaan, waren voor een niet onbelangrijk deel wel zo sterk aan elkaar gewaagd, dat alle

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 90 experts afschuwelijk voorzichtig waren geweest met hun voorspellingen. Men had zich bepaald tot een schifting, waarvan men nog altijd een tiental favorieten overhield en het was dit tiental, dat van deze race in Moorslede inderdaad een der mooiste van heel het seizoen maakte. Het was een Belgisch offensief, dat 50 k.m. voor de finish, de wedstrijd in zijn beslissende phase bracht. Niet minder dan drie Belgen, Brieck Schotte, Stan Ockers en de plaatselijke favoriet Valeer Ollivier kwamen daar aan de leiding met een gemengd internationaal gezelschap, bestaande uit de Nederlander Gerrit Schulte, de Zwitser Ferdinand Kuebler en de Fransen Bobet en Idée. Het was dit kleine peleton, dat snel en afdoend voorsprong nam op de groep-der-overlevenden, bestaande uit de Nederlanders Middelkamp en Van Est, de Fransman Rolland, de Italianen Bartali en Leoni en de Belgen Ramon en Van Steenbergen. Bekeek men op dat ogenblik de situatie, dan was deze zo dat, in de kopgroep, drie Belgen strijdende waren tegen twee Fransen, van wie Idée toen al tekenen van afmatting begon te tonen, een Nederlander en een eenzame Zwitser. Een Belgische overwining dus? Zij leek afhankelijk van de vraag of, als het op een eindsprint aankwam, Stan Ockers in staat zou zijn, de iets snellere Zwitser te vloeren. Men achtte dat niet onmogelijk. Ockers had twee co-équipiers tot zijn beschikking om zijn sprint aan te trekken en hij kon zich, aan de wielen van zijn ploegmaten hangend, bovendien sparen voor de eindspurt, in frappante tegenstelling tot de rest zijner tegenstanders. In ieder geval, zo meende men, mochten de Belgen op hun hart kloppen, dat de snelste Italiaan, de uiterst gevaarlijke Leoni, in het groepje-der-overlevenden een uitstekende bewaking genoot van twee andere Belgen, de sterke Ramon en de snelle . Men keek dan ook verbaasd op toen, geen ronde later, Ramon uit zijn groepje weg-démaareerde, met alle risico's van dien. Van Steenbergen stond toen al, volkomen ontmoedigd, op uitvallen en Ramon liet de Italianen dus over aan de bewaking van slechts één man: Wim Van Est. Doch bovendien

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 91 nam hij in zijn jacht naar het leidersgroepje nog even een uiterst gevaarlijk concurrent mee: de Nederlander , met nog altijd een vlijmscherpe eindspurt. Op dat ogenblik veranderden de kansen. Weliswaar zaten de Belgen nu met niet minder dan vier renners in de kopgroep, doch ook Nederland werd in deze kopgroep, waaruit de winnaar zou moeten voortkomen, een niet te verwaarlozen factor. Als Schulte bereid gevonden werd, een eindsprint voor Middelkamp aan te trekken (of omgekeerd), dan liep ook de snelste Belg, Stan Ockers, behoorlijk wat gevaar. Maakte Ramon met zijn succesvolle jacht op de kopgroep dus een fout? Het leek er op. Het leek er op, totdat de Belgen eindelijk in de laatste twee ronden hun tactische plannen onthulden en zij de wereld duidelijk maakten, dat het inderdààd op het wereldkampioenschap, doch niet op een eindsprint voorzien hadden. En in dit tactische plan, dat door de Belgische ploegleider haastig geïmproviseerd moet zijn toen hij enkele ronden voor het einde ontdekte, dat niet alleen de Fransman Idée doch ook een der sterkste Belgen, Ollivier, het hoge tempo aan de kop niet tot het eind toe zou kunnen volgen, speelde later Ramon een belangrijke rol. Tien, vijftien démarrages van Brieck Schotte, de man die in 1948 al een wereldkampioenschap won, en die in Moorslede meer dan 100.000 supporters langs de wegkant had staan, deden het voorbereidende werk. En toen de concurrentie aldus behoorlijk wat klappen had gehad, lanceerde de man uit Wareghem de démarrage die hem voor de tweede maal in de regenboogtrui zou helpen. Het is waar: zoals Schotte zijn laatste vijf kilometers van dat wereldkampioenschap reed, was hij een waarachtig wereldkampioen. Bobet en Schulte, die hem tot op dertig meters benaderden, moesten de meerderheid van de Vlaming erkennen en werden teruggewezen. Doch dat die andere sterke uit dat wereldkampioenschap, de Nederlander Middelkamp, juist een kilometer te laat uit de kopgroep ontsnapte in een vergeefse jacht naar de toen al zege-zekere Brieck Schotte, dankte

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 92 de wereldkampioen voor een niet onbelangrijk deel aan het voortreffelijke ploegwerk van Ockers en.... Ramon, die zelfs een furieuze Middelkamp lang genoeg in bedwang hielden.

***

En in de Ronde van Nederland-1948 gebeurde het volgende. Daar was in de etappe van Hulst naar Rotterdam (via een omweg over 's Hertogenbosch) al vrij spoedig na de start een ontsnapping van de slanke, stijvolle Limburger Jan Lambrichs en de altijd moedige Bernard Francken, de Nederlander uit het Vlaamse Sint Niklaas. Het ging knap hard met die twee. Het ging zo hard, dat zij na veertig k.m. al een voorsprong van meer dan vijf minuten hadden. Toen gebeurden er twee dingen welke de ploegleider van Lambrichs helaas niet had kunnen voorzien: Bernard Francken begon aan een verschrikkelijke inzinking zodat hij moeite had om het wiel van de Limburger nog te kunnen houden; en nog voor Den Bosch draaide de sterke wind, die heel de ochtend Zuid-Zuidoost had gestaan, plotseling naar West. Vooral dat laatste was catastrophaal. Toen men, die morgen voor de start, het krijgsplan had opgemaakt, was men er van uitgegaan, dat men een eenmaal genomen voorsprong slechts behoefde te verdedigen tot 's Hertogenbosch. Voorbij Den Bosch zou men, voor de wind uit rijdend, weinig of geen moeite hebben, de eenmaal verkregen voorsprong te bewaren. Lambrichs had zich aan dit plan gehouden. Hij had tussen Hulst en Den Bosch alles gegeven wat hij maar geven kon, en hij kreeg dan ook een zware morele klap toen hij, voorbij Den Bosch naar het Noord-Westen kerend, op de brede, naakte autostrada opnieuw tegen een felle tegenwind moest worstelen. Het was daar, dat het peleton eindelijk de grote tegenaanval begon. Er ontstond een jagend groepje waarin de sterk rijdende Rotterdammers De Korver en Wim de Ruyter. Het verkleinde van kilometer tot kilometer zijn achterstand en het zat al op minder dan drie minuten toen, voorbij Gorcum, Lambrichs en Francken de slingerende dijkweg opsloegen die tenslotte uit-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 93 mondt op de brede rijksweg die linea-recta naar Rotterdam en naar de finish leidt. Op dat ogenblik kon de ploegleider van de équipe waartoe ook Lambrichs behoorde, zonder enige moeite uitrekenen, dat het spel verloren was. Straks, op de grote weg naar Rotterdam, zou de achterstand van het groepje jagers geslonken zijn tot minder dan twee minuten en dààr, op de kaarsrechte weg, zouden de jagers vervolgens hun prooi in de verte al kunnen zien. Dàt zou dan het einde betekenen, en daarom speelde die ploegleider op de dijkweg in wanhoop dan maar zijn laatste troef. Hij stopte achter de twee leiders, zette zijn wagen aan de kant, liep toen vijftig meters terug en liet zijn chauffeur en een paar secondanten bij de wagen achter. Hij posteerde zich vervolgens goed zichtbaar met een uitdagende chronometer op de weg en juist toen het groepje jagers hem passeerde, keerde hij zich naar zijn secondanten, en brulde hij het triomphantelijk: ‘Vier minuten!!’.... In werkelijkheid waren het er nog maar twee. Doch dat kon het groepje jagers niet weten. Het groepje jagers wist alleen maar, dat het tien k.m. achteruit drie minuten achterstand had gehad. Het moest dus wel veronderstellen, in tien k.m. een minuut verspeeld te hebben. En het stond dan ook onmiddellijk ‘stil’, zoals dat in vakjargon heet. Want de Rotterdammers in het groepje jagers kenden de situatie te goed om niet te weten, dat vier minuten achterstand niet meer goed te maken vielen. Het was dààrop, dat die ploegleider niet zonder succes had gespeculeerd.

***

Tactiek?.... Er bestaan - gelukkig - nog geen regels-der-tactiek in de wielrennerij omdat men bij het uitkienen van een tactisch plan altijd weer van andere factoren afhankelijk is en omdat deze factoren van wedstrijd tot wedstrijd veranderen. Toen Fred Hamerlinck, de beroemde Belg, in het Antwerpse sportpaleis zijn fameuze achtervolging tegen Jan Pijnenburg reed, had hij tevoren een breedvoerige studie van het merkwaardige verschijn-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 94 sel-Pijnenburg gemaakt. Hij had Pijnenburgs manier van rijden, zijn karakter, zijn temperament, zijn sterke en zijn zwakke zijden bestudeerd en voor de Vlaming - ongetwijfeld een der beste achtervolgers welke men ooit kende - voor die race aan de start ging, had hij haar eigenlijk al gereden. Hij wist precies de manier waarop hij die achtervolging zou rijden. Hij wist nauwkeurig de wijze waarop Pijnenburg zou reageren. Hij had op alles een antwoord. Hij had rekening gehouden met elke eventualiteit. Hij had slechts één ding vergeten: de sportrubriek van een Brussels middagblad. Daar schreef een der grootste Belgische experts in een voorbeschouwing zonder enige reserve, dat men de winnaar van die poursuite, die heel het immense Antwerpse sportpaleis tot de laatste plaats toe met belangstellenden zou vullen, tevoren al kende. De winnaar, zei die Belgische expert, was Fred Hamerlinck. En hij bewees zijn stelling aan de hand van de cijfers.... En toen speelde men een matte Pijnenburg, die lang niet overliep van zelfvertrouwen, voor de start die krant met dat verhaal in handen. En de Pijn, die er nooit een gewoonte van maakte lang na te denken over de dingen die hij zeggen zou en doen, haastte zich voor de start naar die Belgische expert en zei: ‘En nou moet je opletten: ik ga jullie Hamerlinck slaan met zo-en-zoveel meters!!’ Hij sloeg Hamerlinck met zo-en-zoveel meters en er is, tussen de duizend victories welke Jan Pijnenburg in zijn lange loopbaan links en rechts op de aardbol behaalde, er geen waarvan hij jaren later nog met zoveel onverholen pleizier vertelde....

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 95

De kampioen en zijn acteer-talent.

De Hotchkiss-cabriolet was knalgeel, met een overdaad van glimmend chroom en met een claxon die, in vijf gillende tonen tegelijk, nog nooit van anti-lawaai-campagnes had vernomen. De Hotchkiss stond, die morgen voor de start van de zoveelste Tour de France, netjes in de rij voor de Grands Magasins du Louvre, en de bestuurder had, in zijn actentas, een heel boekwerk vol voorschriften-voor-de-volger, en zijn wagen was, zoals alle andere in de Tour-karavaan, gedoemd om onder te gaan in de eindeloze stoet die de renners volgt. Er stond, wat verderop, een Hotchkiss van precies hetzelfde model. De kleur was vlammend rood en er prijkte aan iedere hoek een overdreven radio-mast, en er hing aan de voorbumper een bord dat met koeien-van-letters zelfs een analphabeet duidelijk kon maken, dat deze Hotchkiss niemand minder dan Jacques Goddet-himself, de organisator en de ‘directeur de la course’, vervoerde. Wie in deze rode Hotchkiss een plaats kreeg - het was een voorrecht, dat men met geen honderd duizend Franse francs kon kopen! - zat gedurende heel de Tour waarlijk eerste rang. Er is gedurende heel de Tour de France geen gendarm en geen minister die het wagen zal, de wagen van de ‘directeur de la course’ te verhinderen, zijn gang te gaan. Als de chauffeur van Jacques Goddet op zijn claxon drukt, gaan zèlfs de renners - die een diepe minachting hebben voor claxons in het algemeen en volgende journalisten in het bijzonder - braaf en haastig opzij, en als Goddet daar toevallig

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 96 prijs op stelt, dan is hij (de enige in de Tour-karavaan!) in staat, alle fragmenten en alle détails van de strijd om het gele leidersshirt van nabij gade te slaan. En als Jacques Goddet daar toevallig géén zin voor heeft, dan beschikt hij in zijn Hotchkiss nog altijd over een zend- en ontvanginstallatie en wordt hij desgewenst van alles wat hij niet ziet of niet zien wil, permanent en nauwkeurig op de hoogte gehouden. Voor de kudde langs de weg is deze vlammend rode Hotchkiss met de grote, machtige Goddet aan boord, uiteraard een bezienswaardigheid; en als zodanig is hij ook bedoeld. Doch hij haalt het, in populariteit en belangstelling van de zijde van het publiek, in de verste niet bij die andere Hotchkiss-cabriolet. Want ook deze Hotchkiss heeft een bord op de voorbumper. En op dit bord vindt gij slechts twee woorden: ‘Charles Pélissier!’.. Hoeveel het Franse sportweekblad Miroir-Sprint de lange, slanke en nog altijd elegante heer Charles Pélissier ieder jaar wel betaalt, alleen maar om een maand lang in die knalgele Hotchkiss te zitten en zich door de menigte langs de weg te laten toejuichen, heeft men maar liever niet aan de openbaarheid prijs gegeven. Doch men kan er van op aan, dat het een bedrag is dat sommige renners die in de eerste tien van het Tour-klassement eindigen en die in Pyreneeën en Alpen de wonderlijkste prestaties hebben verricht, niet eens voor de helft vergaren. Het heet, dat Charles Pélissier, de oud-renner, de Tour de France volgt als ‘journaliste d'occasion’, doch van deze gelegenheidsjournalistiek behoeft gij ongeveer geen woord te geloven. Er zijn verbazend weinig renners en ex-renners die met een schrijfmachine net zo hard en zo succesvol uit de voeten kunnen als met een race-fiets en ook Charles Pélissier, die voor het overige een behoorlijke leesbare hand van schrijven heeft, stapt 's avonds niet met barstende hoofdpijn van het schrijven en het denken in zijn ledikant. Hij heeft, na afloop van de etappe, in een kort interview met een der redacteuren zijn blad slechts zijn impressies weer te geven, en deze redacteur doet dan de rest: hij schrijft het ‘commentaar van Charlot’, en hij mag schrijven wàt hij

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 96

Aftocht! In deze taxi overleed, voor een niet onbelangrijk deel, de Tour de France-1950: in St. Gaudens staakten Bartali en zijn co-equipiers de strijd. Met een zure glimlach...

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 97

Een van die wandelingen...: tussen Pyreneeën en Alpen krijgen de toeschouwers langs de weg weinig waar voor hun geld: het peleton neemt het er van!

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 97 maar wil, als er maar de handtekening van Charles Pélissier onder staat, slikt het publiek het met genoegen. Er zijn, ook onder de grote kampioenen, weinig of geen renners die, nadat zij jaren tevoren al hun fiets aan de kapstok hingen, nog altijd op zulk een fantastische populariteit mogen bogen als Charlot Pélissier. En Charlot wàs niet eens een groot kampionen. Zijn oudere broers, Henri en Francis, stonden als renner wel drie klassen hoger. Woog men de jongste der Pélissiers op zijn kwaliteiten als renner, dan kwam men nooit veel verder dan een behoorlijke stijl, een tamelijk gevaarlijke sprint, een uitvoerige kennis van het métier en een even uitvoerige dosis courage. Coureurs met de kwaliteiten van Charles Pélissier heeft de wielersport er duizenden gekend en de meesten van hen waren al vergeten voor zij de wielersport tenslotte, teleurgesteld, voor goed vaarwel zegden. Het is Charles Pélissier anders vergaan. Hij heeft in de wielersport een fortuin verdiend, hij heeft het - dankzij een uiterst verstandige echtgenote voornamelijk - bij elkaar gehouden en uitstekend belegd en hij geldt als een der rijkste oud-renners in Frankrijk. En nog altijd is zijn naam de beste introductie welke men zich maar denken kan. En nog steeds zet hij deze naam om in francs, francs, francs!.... Het geheim van zijn succes ligt niet zozeer in het aantal overwinningen dat hij boekte, want dat waren er niet zoveel. Gij vindt zijn naam niet op de erelijsten der klassiekers, hij gold in de Tour de France uitsluitend als premie-jager en won meer dan eens een etappe in een massa-sprint, nadat hij door zijn ploegmaten handig gelanceerd was. Zijn geheim was de manier waarop hij zijn nummer bracht. Pélissier ‘wist het te verkopen’, zoals men dat onder baandirecteuren noemt. Vermoedelijk had hij, voor hij in de wielersport kwam, al twee uitvoerige studies gemaakt. Eén van zich zelf. En één van het publiek waarmee hij te maken zou krijgen. De studie van zijn eigen capaciteiten bracht hem tot de conclusie, dat hij een hoop fouten en zwakheden zou moeten verbergen achter een pose. De studie

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 98 van zijn publiek bracht hem tot de slotsom, dat de massa met een pose tevreden is: als deze pose maar een spectaculair karakter draagt. Zo werd Charles Pélissier een spectaculair man. Hij zocht het in de riskante manier waarop hij zich, tijdens een Parijse zesdaagse, zonder enige reden van hoog uit de bocht omlaag kon laten vallen. Hij zocht het in een overdreven élégance. Hij zocht het in een uiterst correcte, soms zelfs weke, houding. Charlot Pélissier was ‘aimable’, zei iedereen tegen iedereen. Charlot Pélissier had altijd wel een glimlach voor zijn publiek...., en hij poetste zijn tanden speciaal dààrvoor wel drie maal per dag. Hij reed rond in een veel te luxueuse automobiel (en hij zorgde er wel voor, dat hij haar van een op reclame belust importeur practisch cadeau kreeg!), hij was de gentleman onder de renners en hij bewoog zich even gemakkelijk in de salons der Parijse kwasi-aristocratie als in elk rennerskwartier. Vier maal per jaar poseerde hij bij de duurste fotograaf van Parijs een dag lang voor een nieuwe foto....: en dat men hem nooit voor de film vroeg, als vrouwenveroveraar en jeune-premier, is nog altijd een raadsel. Hij frequenteerde regelmatig en terwille van de publicity de duurste nachtgelegenheden van Parijs en van de Rivièra, hij gokte in Deauville, hij speelde baccarat in Enghien en hij speelde, omdat zijn publiek dat zo wilde en omdat er altijd wel enige reclame voor de naam ‘Charlot Pélissier’ in zat, de rol van de bon-vivant. Het was niets anders dan spel. Want in feite leefde Pélissier serieuzer dan menig ander renner. Hij wist, dat zijn lichaam zo bar veel weerstand niet had. Hij wist, dat hij geen risico's lopen mocht. De Pélissier uit die dagen was een gevierd mens. Hij kreeg dagelijks een fanmail als die van een filmster, en nog altijd vindt gij in iedere Tour de France-permanence een berg post voor ‘Charlot’. Zij zal tegenwoordig wel zo romantisch niet meer zijn, deze post, in tegenstelling tot de dagen van weleer toen hij gemiddeld een dozijn huwelijksaanzoeken per week ontving, die hij.... met charme en slagvaardigheid door zijn echtgenote liet beantwoorden.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 99

En slechts éénmaal, in heel zijn carrière, heeft deze Pélissier zich ten overstaan van het publiek zo volslagen leeg gereden, dat hij aan de finish zijn eigen broer niet meer van een lantaarnpaal kon onderscheiden. Het was, jaren geleden, tijdens de legendarisch geworden Tour de France-etappe waarin de drager van het gele leidersshirt, André Leducq, tijdens een afdaling viel en zo ernstig geblesseerd werd, dat men algemeen aannam, dat hij zou opgeven. Terwijl hij nog duizelig en bloedend uit tal van wonden langs de wegkant zat, was zijn grote rivaal uit die Ronde van Frankrijk, de beroemde Italiaan , ver vooruit al bezig, het gele leidersshirt te veroveren. En toen gebeurde er iets waarover men niet alleen in Frankrijk nog altijd met ontzag en bewondering spreekt. Heel de Franse ploeg, waaronder Pierre Magne en Charles Pélissier, de premie-sprinter, verzamelde zich rond haar gewonde chef-de-file, en onder aanvoering van Pélissier, die die dag de wedstrijd van zijn leven reed en die meer presteerde dan men tevoren ooit van hem had verwacht, sleepte men niet alleen de gewonde Léducq tot bij Guerra en redde men aldus voor Frankrijk de gele trui, doch manoeuvreerde men bovendien nog zo, dat Léducq zelfs nog de etappe won. Het is stellig geen toeval, dat Charles Pélissier die dag, terwille van een ploegmaat, ver boven zijn krachten ging: zo ver zelfs, dat hij er maanden later, met een serie inzinkingen, nog altijd voor betaalde. Het is ongetwijfeld zo, dat Pélissier die dag onmiddellijk beseft heeft, dat deze jacht op Guerra tot de grote, eeuwige legenden van de wielersport zou gaan behoren. En dat men dit verhaal nooit meer vertellen kan, zonder er de naam van Charlot Pélissier bij te noemen, heeft er toe bijgedragen, dat de lange, slanke gentleman die er nog altijd voor zorgt, dat zijn scheiding onberispelijk en zijn glimlach ontwapenendvriendelijk is, nog steeds over zulk een enorme populariteit beschikt.

***

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 100

‘Men moet het kunnen verkopen....’ Er bestaan weinig renners die hun vak met meer ernst en eerlijkheid en toewijding bedrijven, dan Wim Van Est en Brieck Schotte. De een won in 1950 Bordeaux-Parijs, de ander won in Moorslede zijn tweede wereldkampioenschap en lang voor het einde hunner wielersport-carrière hebben zij wel honderd maal zoveel gepresteerd als Charles Pélissier, doch richards zullen zij vermoedelijk wel nimmer worden. Want ‘zij verkopen hun nummer niet’, zij missen elk acteer-talent, zij spelen niet met het publiek, zij bedrijven alleen maar ronduit en eerlijk hun sport die tevens hun vak geworden is. Er zijn renners geweest die aan één Bordeaux-Parijs-overwinning voldoende hadden om een klein fortuin te verzamelen. Zij maakten een dankbaar, om niet te zeggen: handig, gebruik van de enorme publiciteit welke vooral de Franse sportpers aan Bordeaux-Parijs nog altijd geeft. Een man als de jonge Franse coureur Moujica, die begin 1949 Bordeaux-Parijs won en daarna eenvoudig niets meer presteerde, zwom in 1950 nog altijd in zijn goed betaalde baancontracten. Hij had zijn nummer namelijk best verkocht. Hij had na afloop van Bordeaux-Parijs aan alle mogelijke en onmogelijke recepties deelgenomen. Hij had in een groot Parijs warenhuis boven op een podium en onder het gejuich van de belangstellende menigte handtekeningen staan uitdelen, kortom: hij had zich gedragen op de manier welke men van een nieuwe ‘vedette’ verwacht. En als Wim Van Est, de eenvoudige boerenzoon uit St. Willibrord, tot verrassing van vriend en vijand dezelfde Bordeaux-Parijs wint en hij al zijn tegenstanders, de Franse favoriet Maurice Diot inbegrepen, een verpletterende nederlaag toebrengt, dan wordt hij in het Parc des Princes een beetje verlegen onder al dat kabaal en al dat gejuich van die vijftig duizend geestdriftige Fransen op de tribunes. En dan holt hij maar zo gauw mogelijk naar zijn hotel. En dan verschijnt hij slechts op één receptie, bij l'Equipe: in een renners-pull-over en met een gezicht, dat er geen twijfel aan laat, dat hij heel dt overdreven

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 101 gedoe ronduit vervelend vindt. Zo gauw Wim Van Est maar kan, verlaat hij Parijs en haast hij zich naar St. Willibrord. Dàn zit zijn manager - Fonske Versnick, de Brusselaar die reeds sedert jaren het wereldrecord kettingroken van zelf gerolde cigaretten op zijn naam heeft staan - met een onoplosbaar probleem. Van Est is plotseling een kasstuk geworden. De wielerbaan-directies beginnen om Van Est te vragen. Zij willen revanches tussen de man uit St. Willibrord en Maurice Diot, de man die in Bordeaux-Parijs door hem verslagen werd. En weet ge wat Van Est doet? Hij start 'n paar dagen na Bordeaux-Parijs in een criterium te Etten, en hij rijdt er om! Hij versiert het niet, zoals dat in rennerskringen heet, neen! hij strijdt met vol-gas om de overwinning en juist omdat hij zo duidelijk waarneembaar alle krachten inspant om de wedstrijd op zijn naam te schrijven, telt zijn nederlaag dubbel zo zwaar. Hij verliest van Schulte en Middelkamp en hij verliest bovendien al een beetje van zijn pas verworven reputatie. Men haalt Van Est naar de Amsterdamse stadionbaan en daar heeft hij ook Maurice Diot tussen de deelnemers. En wéér rijdt Van Est er om en ditmaal bezorgt hij al zijn concurrenten, Diot inbegrepen, een zware nederlaag. Hij start in Parijs en hij rijdt een stel Fransen tegen de vlakte. En dàn...., dan beginnen de Franse baandirecteuren al te aarzelen. Wat hebben zij aan een Van Est die er iedere wedstrijd ernst van maakt, die er om vecht en die de Franse favorieten voor eigen publiek het ene pak slaag na het andere bezorgt?.... En het gevolg is, dat Maurice Diot, de man die in Bordeaux-Parijs verslagen werd en die maanden later, tijdens de wereldkampioenschappen te Moorslede nog altijd de oude niet was, van zijn nederlaag meer baan-, en criteriumcontracten (en dus: meer geld!) over houdt dan de man uit Sint Willibrord.... Jawel, jawel: men moet het kunnen verkopen! Het beroemde Franse zesdaagsen-koppel Broccardo-Guimbretière heeft - in de rol van ‘les gars de la marine’ - meer geld vergaard met de show welke het verkocht dan met de prestaties

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 102 welke het leverde. Een spectaculair heerschap als de Belg Achille Bruneel (‘le beau Achille’) is met zijn sier, zijn zwier en zijn opwindende sprints voor elke baandirecteur meer waard dan een renner die er, sterk doch onopvallend rijdend, in slaagt tijdens een zesdaagse drie ronden voorsprong op Bruneel en diens partner te veroveren. De Zwitser Richli heeft in enkele jaren tijds op de wielerbanen duizenden en nog eens duizenden verdiend omdat hij niet alleen een uitstekend renner, doch bovenal een knap regisseur was. Jan Pijnenburg had in zijn glorie-dagen aan een onschuldige schaafwond na een valpartij royaal voldoende om van de wedstrijdjury een uur neutralisatie (lees: rust) te krijgen en vervolgens het geachte publiek van zuiver medelijden in tranen te doen uitbarsten. Als Jan Pijn met een schaafwond en onder luid gekreun per brancard van de baan gedragen werd, had het publiek het naargeestige gevoel, dat een zijner favorieten op sterven na dood was. En als de Pijn na een uur, uitgerust en wel, terugkeerde onder een lading verband, royaal voldoende om er een uitgeroeid bataljon in de voorste frontlinie mee te voorzien, dan juichte het publiek al voor de Pijn zijn eerste démarrage alweer vertoond had. Dàn zat de Pijn achter zijn pleisters en zijn verbanden te grijnzen van de binnenpret. Dàn was hij voor de zoveelste maal het grote succes van de avond....

***

En neem dàn Brieck Schotte, de Vlaamse boerenzoon. Hij houdt niet van show, hij houdt niet van sier en zwier. Hij wèrkt slechts met zijn fiets. Hij verdient er zijn brood mee, en een appeltje voor de dorst. Hij neemt zijn métier zonder tierlantijnen, hard en koppig en ronduit, zoals de boer zijn ploeg hanteert. En hij presteert fantastische dingen. Hij wordt in 1948 tweede in de Tour de France. Hij wint enkele dagen later in Valkenburg het wereldkampioenschap. Hij worstelt zich in 1949 door een formidabele inzinking heen en hij rijdt opnieuw zijn Ronde van Frankrijk. En in 1950 verovert hij, voor eigen publiek in Moor-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 103 slede, opnieuw het wereldkampioenschap in een laatste ronde waarin hij alles wat op dat ogenblik groot is in de wielersport-op-de-weg eenvoudig van zich afschudt. En wat hij verovert, is de waardering van de kenners en de achting van zijn tegenstanders. Zij allen zeggen van hem: ‘hij is een brave jongen’, en hij mag de hemel prijzen, dat men dat van hem zeggen kan. Maar de baandirecteuren redeneren anders. Zij zeggen: wij verkopen het publiek geen ‘brave jongens’, wij verkopen het publiek alleen maar show en, als het kan, sensaties. Want het is dàt wat het publiek nu eenmaal wenst. Brieck Schotte krijgt, wil ik maar zeggen, zijn schaapjes ongetwijfeld op het droge. Dat kàn niet anders met twee wereldkampioenschappen en een rustige en serieuze manier van doen en van leven. Maar een richard wordt hij nooit. Een wielersportafgod van het genre-Pélissier wordt hij nimmer. En onder ons gezegd: hij hoeft daar diep in zijn hart geen spijt van te hebben.

***

Hoewel....: een beroepsrenner is niet ‘compleet’ zo hij niet ook over enig acteertalent beschikt. Want de gevaarlijkste renner is nog altijd de crack die niet alleen voor het publiek en de journalisten, doch ook voor zijn tegenstanders een slechte dag of een inzinking achter het masker van een zonnige glimlach te verbergen weet. Ik bedoel nièt: het armzalige toneelspelertje, dat na iedere nederlaag met een verongelijkt gezicht van zijn fiets komt en altijd wel een excuus weet: de derailleur, de hitte, de kou, de vijandelijke combine, de mécano of wat-al-niet. Ik bedoel zeker niet: de zielige debutant die zijn derailleur eenvoudig kapot trapt om zijn eigen machteloosheid te verschuilen achter de brokken van een stuk dood materiaal. Neen: ik bedoel de wielrenner-acteur die dank zij zijn acteer-talent een nederlaag voorkomt. Gij vindt deze renner, bijvoorbeeld, nimmer aan de staart van een lang gerekt peleton. Hij mag in nog zulk een slechte dag zitten, hij houdt zich in de voorste gelederen. Ook

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 104 hij kent de fabel volgens welke men aan de staart van een peleton veel gemakkelijker rijdt dan, bijvoorbeeld, in de middenmoot. Vermoedelijk gelooft hij daar ook wel aan. Er zijn maar weinig renners die niet aan deze fabel geloven. Men mag hen voorrekenen, dat de laatste plaatsen in een peleton pertinent de slechtste zijn; men mag hen bewijzen, dat iedere démarrage aan de kop van een lang gerekt peleton onvermijdelijk (en soms tot in de derde macht!) ook aan de staart van de groep een reactie verwekt; men mag hen aantonen, dat een man-uit-forme aan de staart van het peleton bij voorbaat in verloren positie zit omdat hij bij een felle, aanhoudende jacht onmiddellijk zal worden achter gelaten en omdat hij dàn, in de achterhoede en soms in de eenzaamheid, méér werk en méér ellende krijgt op te knappen dan wanneer hij zich vooraan tussen de sterksten van het veld bevond....: het doet er allemaal niet toe. De renner gelooft aan de zalige rust in de achterste regionen van een lang gerekt peleton en gij zijt dan ook in een Tour de France-etappe of een andere wedstrijd nog geen twintig kilometers ver, of gij ziet ze al afzakken naar de staart: de lieden-met-de-inzinking, de renners-met-de-slechte-dag, de mensen-zonder-zelfvertrouwen. Doch de man met het acteer-talent vindt gij nimmer onder hen. Zijn concurrenten zeggen van hem: je kunt aan hem nooit zien in welke forme hij is. Het publiek zegt van hem: hij kent geen inzinkingen. Doch hij kent die inzinkingen natuurlijk wel. Als Gino Bartali in 1950 in de Tour de France start op een leeftijd waarop vele andere renners de wielersport al lang vaarwel gezegd hebben en zij op zijn hoogst nog eens in een veteranenwedstrijd te bezichtigen zijn, dan kàn het niet anders of de Italiaan moet tussen Parijs en St. Gaudens 'n paar ongemakkelijke ogenblikken en enige slechte dagen hebben gehad. Hij geeft dat later, nadat hij samen met de Italiaanse équipe uitgevallen is, trouwens ook toe. Maar tussen Parijs en St. Gaudens hebben zelfs zijn concurrenten het niet gemerkt. Gino Bartali heeft opnieuw al zijn stemmingen verborgen achter het ietwat zure

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 105 masker dat hij zich al jaren tevoren heeft aangemeten. Hij is nimmer uit de eerste vijftien van het peleton weg te slaan geweest, en hij heeft de vele kostbare minuten achterstand welke hij geleidelijk aan in het algemeen klassement opliep, keurig gecamoufleerd: als Bartali aan de voet der Pyreneeën arriveert met bijna twintig minuten achterstand op enige uiterst gevaarlijke tegenstanders, dan heeft hij zèlfs deze tegenstanders nog altijd aan het twijfelen gebracht. Heeft de Italiaan deze achterstand werkelijk opgelopen omdat hij niet anders, niet beter, kon? Of is het wààr, dat hij alleen maar een afwachtende houding heeft aangenomen, dat hij zich alleen maar gespaard heeft voor de Alpen: in de wetenschap dat hij daar, op zijn eigen terrein, àl zijn tegenstanders zal kunnen verpletteren?.... Het zijn deze vragen welke Bartali's tegenstanders zich hebben gesteld, zelfs toen de Italiaanse campionissimo de leeftijd-derveteranen al had bereikt en toen ook in Italië al geen mens meer aan zijn onoverwinnelijkheid geloofde. Het is deze twijfel van zijn tegenstanders waarvan Gino Bartali meer dan eens een dankbaar gebruik heeft gemaakt. Het was zijn goed recht. Wie niet acteren, wie niet camoufleren kan, hij is, zeker als hij met gelijkwaardige of sterker tegenstanders te maken heeft, altijd in het nadeel.

***

Gij ziet dat nergens beter en markanter dan in de pure sprint op de wielerbanen. Daar geldt nu al enige jaren de Brit Reginald Harris als de man zonder vrees en zonder zenuwen. Daar verreed men op een Augustus-middag van 1950 op de baan van Roccour een finale tussen deze Reginald Harris en de ex-wereldkampioen .... en als het een dorps-hardrijderij om een verzilverde medaille en een vochtige hand van de burgemeester in plaats van een wereldkampioenschap gegolden had, dan had de Brit zich niet koeler, rustiger en onverschilliger kunnen gedragen. Terwijl voor de start van de eerste manche de Nederlander

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 106 moeite had, zijn zenuwen de baas te blijven, stond Reginald Harris in het rennerskwartier een paar belangstellenden rustig en uitvoerig uit te leggen waarom hij bij zijn reizen een vliegtuig boven een trein prefereert. Terwijl Van Vliet gespannen en één en al concentratie op het startschot wachtte, had Reginald Harris alleen maar belangstelling voor een, hem na aan het hart liggende en inderdààd niet onverdienstelijke blonde fee, ergens op de hoofdtribune. Terwijl zelfs de trouwe supporters van de Brit, de blonde fee inbegrepen, niet zonder reden verwachtten, dat Arie Van Vliet daar in Roccour stukken gevaarlijker voor Harris zou zijn dan een jaar tevoren in Kopenhagen toen de Woerdenaar zijn zenuwen lang niet onder contrôle had en hij niet eens de finale bereikte, reed Reginald zijn eerste manche met een uitdagend zelfvertrouwen en in heel zijn houding en in elk zijner gebaren lag voor de tegenstander de irriterende mededeling: ‘ik kan je kraken, desgewenst!’ En dàn wint Harris in twee manches zijn wereldkampioenschap-1950. Hij wint het met een verbluffend vertoon van overwicht. Als hij, in de tweede manche, bij het ingaan van de laatste bocht een wanhopige aanval van Van Vliet al heeft opgevangen en hij gelanceerd de bocht uitkomt, op weg naar een zekere overwining, démarreert hij daar puur voor de aardigheid nog eens opnieuw...., en dan zijn er onder de experts, daar aan de rand van de baan van Roccour, die hun schouders ophalen en zeggen: een groot, een compleet sprinter zoals we ze in het verleden hebben gekend, is deze Harris eigenlijk niet. In feite is hij niet meer dan een domme hardrijder die er plompverloren een razend snelle laatste 200 M. uitperst en die haastig van het eerste plan zal moeten verdwijnen, zo gauw hij onder de jongeren een tegenstander vindt die over juist wat méér démarrage en juist wat méér intelligentie en temperament beschikt. Het is mogelijk, dat deze experts gelijk hebben. Doch het kan even goed, dat zij er glad naast zijn. Want het blijft altijd mogelijk, dat deze irriterende onverschilligheid van de Brit alleen maar ‘gespeeld’ wordt, en dat zijn zo demonstratieve zelfver-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 107 trouwen voor x-procent uit pose bestaat. Want men dient vooràl niet te vergeten, dat mister Harris die daar in Roccour de onverschillige uithangt, die een volledig geconcentreerde Jan Derksen op de kinderlijkste aller manieren verrast en verplettert en die zelfs in een race tegen een Van Vliet-in-topoforme geen spoor van zenuwen toont, een maand voor de wereldkampioenschappen zijn soigneur, de lange, magere Luikenaar Guerlache, helemaal naar Manchester heeft doen overkomen; en het was deze Guerlache, die meer van de wielersport weet dan men in drie turven-van-boekwerken zou kunnen opschrijven, die het later zei: er is geen renner in dit wereldkampioenschap aan de start geweest die zich met méér zorg op de titelstrijd voorbereidde dan Reginald Harris, de onverschillige.... En als Harris zich de moeite en de kosten getroost, zijn soigneur een maand voor de start van een wedstrijd naar Engeland te halen, als hij zich op en rond de baan van Manchester min of meer in het geheim voorbereidt op een uiterst zorgvuldige, haast overdreven, manier, als hij weken aan één stuk onder het oog van zijn soigneur een uiterst streng regiem volgt (geen druppel alcohol, geen vleugje nicotine, om negen uur 's avonds naar bed en geen blonde fee te bekennen binnen de territoriale tien-mijls-zône!) dan behoeft men zijn onverschilligheid daar in Roccour niet zonder het nodige zout te nemen en dan behoort het dampende pijpje waarmee men hem daar in het rennerskwartier zo nu en dan wat nicotine ziet schuiven, vermoedelijk ook al tot de pose. Als dat wààr is, dan betekent dit alles een staaltje van meer dan normaal acteer-talent. Dan heeft Harris zijn tegenstanders van het ogenblik uitstekend bestudeerd. Dan bestrijdt hij hen niet alleen met zijn moordende snelheid, doch ook met een speciale, eigen tactiek. En dàn is de Britse wereldkampioen toch nog wel wat anders dan alleen maar een domme hardrijder!...

***

Een renner is niet ‘compleet’, zo hij niet over enig acteer-talent beschikt. De baandirecties en de wedstrijdorganisatoren zullen

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 108 van hem zeggen, dat hij zijn nummer niet ‘verkoopt’; de renners zullen van hem zeggen: hij is zo ongecompliceerd als een zandaardappel!.... en de eerste de beste keer, dat zij deze tegenstander in een slechte dag ontmoeten, zullen zij hem een pak slaag geven van jewelste. Want men houdt, in de wielersport, tegenwoordig niet meer van deze ongecompliceerde figuren. Zij zijn immers te gevaarlijk voor de andere acteurs. Zij houden zich vrijwel nooit aan hun rol. Zij holderdebolderen maar door, net zo hard en net zo lang zij maar kunnen, en zij zondigen daarbij meer dan eens tegen de ongeschreven ‘code’. Ach ja: die code! Stamt zij niet uit het voormalige rijk der zesdaagsen? Is zij niet gefundeerd op het kinderlijke principe van leven-en-làten-leven? Wie zich, in de wielersport, aan de code houdt, hij denkt niet alleen aan zich zelf, doch ook aan de belangen van zijn gevaarlijkste tegenstanders. Men verplettert zijn tegenstanders niet, want er kan een dag komen waarop men zijn topforme kwijt raakt. Er zal zéker een dag komen waarop men plotseling tot de ontdekking komt, dat de forme verdwenen is. En wee dan de man die, smijtend met zijn krachten en roekloos jagend op successen en overwinningen, zijn tegenstanders heeft gekraakt. Hij zal door zijn tegenstanders met gelijke munt betaald worden en men zal, als het maar even kan, zijn reputatie binnen de kortste keren aan flarden rijden. Gij moet dus ook op dit terrein - helaas! - acteur kunnen zijn in de wielersport. Gij moogt eenvoudig niet in één seizoen vier zesdaagsen achter elkaar winnen. De baandirecties vinden dat niet prettig. Het publiek vindt dat saai. En de tegenstanders zullen U, zo gauw zij de kans krijgen, vermorzelen. Gij dient dat stuk dus maar mee te spelen. Als het toevallig verstandiger is, dat een Franse équipe de Parijse Six-Jours wint, wel, er staat U niets anders te doen dan tijdens de laatste jacht van de laatste avond een inzinking te veinzen, ook al zoudt gij aan drie démarrages royaal voldoende hebben om de onder het applaus bedolven Franse favorieten doodgewoon het middenterrein op te

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 109 fietsen. Als gij, tijdens een zesdaagse, een jacht begint op een uur, dat de grootheden niet convenieert, dan zullen de grootheden net zo lang doende zijn totdat zij U met vereende krachten en amechtig op de knieën hebben. Als in een Alpen-etappe van de Tour de France Fausto Coppi de kans van zijn leven heeft om zijn vijand en rivaal Gino Bartali een ongelooflijk zware nederlaag toe te brengen, dan houdt hij zich in want het teambelang verdraagt een dergelijke Bartali-catastrophe niet.... Zo acteert men in de wielersport, en gij moet maar niet denken, dat deze ‘erecode’ die in deze sport al zoveel onheil heeft gesticht alleen maar geldt bij de beroepsrenners. Gij vindt haar ook al bij de amateurs, gij vindt haar zèlfs al bij de beginnelingen, en het is dààr, in deze lagere categorieën, waar men de ‘enfants-terribles’ kweekt, de lieden die hun acteer-talent om welke reden dan ook zo hebben aangescherpt, dat zij er zelf nauwelijks nog raad mee weten. Het verschijnsel der ‘enfants-terribles’ in de wielersport is niet nieuw. Het is vermoedelijk zo oud als de wielersport zelf en het zou niet waard zijn, in het kader van dit boek behandeld te worden als het langzamerhand niet uitgegroeid was tot een plaag die steeds verder voortwoekeren zal zo lang men de miserabele ‘enfants-terribles’ behandelen blijft alsof zij van Sèvres-porcelein zijn gemaakt. Ik moèt U in dit verband wel vertellen, van René Vietto, de voormalige Tour de Francecrack wiens hele sport-carrière één eindeloze aaneenschakeling vormde van buien en scènes en die, dankzij dit alles, vele jaren lang ver boven zijn stand leefde. Jaren achtereen heeft René Vietto, het koppige, nukkige mannetje uit Cannes, als een der grootste Europese wegrenners gegolden, heeft men hem gevierd in de internationale sportpers. En wanneer gij zijn bewonderaars vraagt, welke belangrijke wedstrijden René Vietto dan wel gewonnen heeft, dan moeten zij U het antwoord schuldig blijven. Want Vietto heeft geen enkele belangrijke wedstrijd op zijn naam geschreven en toen hij in 1949 zijn laatste wedstrijden reed, teerde hij daarbij nog altijd op enige inderdaad verbluffen-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 110 de prestaties uit de Ronde van Frankrijk van.... 1934!! Vietto heeft met dat wat men elegant zijn ‘forte personnalité’ noemde, doch dat voor meer dan vijftig procent niets anders dan een pose was, vooral de Franse sportpers direct al op de zenuwen en op de fantasie gewerkt. Hij was nog niet goed en wel aan zijn eerste overwinning in een regionale Franse race toe, of er liep rond Vietto al een romantisch verhaal. Het verhaal klonk niet onaardig. De jonge Vietto verdiende, aldus de geschiedenis, een schamele bete brood als chasseur in het befaamde Negresco, het meest luxueuze hotel van Nice. Het was daar, zo vertelt het sprookje, dat hij in de pompeuze hall van 's morgens tot 's avonds alleen maar van wielersport en van triomphen stond te dromen. Het was daar ook, dat hij van deze dromen vertelde aan een groot Frans rijwielfabrikant die in Negresco zijn jaarlijkse wintervacantie doorbracht en die door de geschiedenis van de jonge Vietto zo gegrepen werd, dat hij onmiddellijk zijn fabriek opbelde met het verzoek, stante pede 'n stel race-fietsen met een kist reserve-materiaal te laten aanrukken. Het sprookje heeft nog andere, kwasi-romantische détails, doch men behoeft ze niet meer na te vertellen, sedert mijn Franse collega Gaston Bénac, de nestor der Franse sportjournalistiek, onlangs onthuld heeft, dat het hele sprookje destijds eenvoudig verzonnen werd en dat er aan het begin van Vietto's wielersportcarrière maar verbazend weinig romantiek te pas is gekomen. Vietto was destijds gewoon maar bediende op het alles behalve romantische telegraafkantoor van Cannes, en zijn eerste wielerrace was een wedstrijd tussen de leden van het personeel. Het typeert dit ‘enfant-terrible’ wel, dat hij het nimmer nodig vond, het sprookje-Negresco uit de wereld te helpen. Integendeel: hij kon dit sprookje best gebruiken, Het dééd het wel in de pers en bij het publiek. En misschien heeft hij het hoogstpersoonlijk wel verzonnen.... Enfin: twee jaren na zijn debuut zat hij al in de Tour de France. Hij was toen twintig, en àls er iets van deze René Vietto te leren valt, dan is het wel dit: een jong renner behoeft een Ronde van

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 111

Frankrijk niet te ontwijken. Want als René Vietto, de twintigjarige, destijds in de Tour was gegaan met de instelling waarmee zestien jaar later bijvoorbeeld de jonge Nederlandse crack Wout Wagtmans in de Tour ging - ‘ik ben nog zo jong.... ik mag mij niet forceren.... als ik maar zonder brokken de finish in Parijs haal.... en ik ga me niet leegrijden!’ -, dan ware hij vijftien jaar later waarschijnlijk al lang volkomen vergeten geweest. Want de twintigjarige Vietto reed dat jaar inderdaad een uitstekende Tour de France. Weliswaar vergat de Franse sportpers in haar geestdrift, dat Vietto eigenlijk maar één sterke zijde had (zijn klim-capaciteiten) en daarnaast een behoorlijk aantal zwakheden, doch het is niettemin ook waar, dat de man uit Cannes de grote sensatie was van de Tour-1934. Want hij klasseerde zich als ‘Roi de la Montagne’, sloeg alle beroemde klimmers uit die jaren zoals hij maar wilde, en won niet minder dan zes etappes. Maar de Tour won hij niet. Zo gauw men Vietto een etappe zonder Alpen of Pyreneeën voorzette, bleek hij een renner die nauwelijks boven de middenmaat uitkwam en die daar herhaaldelijk zelfs onder bleef. Niettemin ging de Franse sportpers onmiddellijk met haar nieuwe favoriet aan de haal. Zelfs Henri Desgrange schreef: ‘Frankrijk heeft in deze Tour een nieuw fenomeen ontdekt en deze nieuwe kampioen zal meer dan één Tour de France gaan winnen’. Helaas, helaas: Vietto won geen enkele Tour de France. Toen hij in 1939, vijf jaren na zijn debuut in het Tour-milleu, nog eenmaal en voor het laatst zijn topforme bereikte, bleek de Vlaming Sylveer Maes toch sterker en sloeg hij de Franse favoriet in een dramatisch gevecht op de Izoard. Sedertdien kon men het woord ‘Izoard’ niet meer uitspreken, of Vietto begon onmiddellijk tranen met tuiten te huilen. Toen al had de wielersportwereld het nodige van Vietto's ‘sterke persoonlijkheid’ ondervonden. Als gij Paulo Delay, de chef-mécano uit de Tour, vraagt van welke renner hij in de loop der jaren de meeste last heeft ondervonden, dan heeft hij zijn antwoord onmiddellijk

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 112 gereed: Vietto was de lastigste. Er ging geen etappe voorbij of hij schold zijn mécano's voor vuile vis. Een kwartier voor de start wenste hij plotseling een andere gearing. Als bij 's avonds zijn drinkkruikjes op de Italiaanse manier op zijn frame liet monteren, dan kwam hij in de loop van de nacht weer tot andere gedachten en hingen bij de start zijn drinkkruikjes weer aan zijn stuur. Ik heb in de loop der jaren deze Vietto in heel wat wedstrijden aan de start gezien. Ik heb hem in 1947 ver boven zijn krachten en ver boven zijn stand een tijdlang met het gele leidersshirt in de Tour zien rondrijden, onvermijdelijk op weg naar het bittere ogenblik waarop hij door een van zijn tegenstanders voor goed van de troon zou worden gestoten, en nooit heb ik deze Vietto anders gezien dan met een zuur gezicht: zeurend, huilend, jammerend, tierend en onbeschoft soms tegenover zijn beste vrienden. ‘Une forte personnalité’!.... en Vietto speelde dat stuk uitermate knap. Er zat altijd wel wat kopy in dat ontevreden, bruin gebrande mannetje met het stugge, rechtop staande haar dat zo best bij hem hoorde. Het is waar: hij hield van het métier, en hij had een enorme wilskracht die hem in staat stelde, andere renners met méér kwaliteiten achter zich te laten. Maar voor de rest bestond zijn carrière practisch uit niets anders dan teleurstellingen, nederlagen en scènes. Niettemin handhaafde hij zich. Dank zij de scènes. Als René Vietto ginds in Cannes tijdens het winterseizoen weigerde, een journalist te ontvangen en te woord te staan, dan schreef die journalist daarover een ontroerend verhaal en dan heette Vietto in het vervolg ‘de heremiet van Cannes’. En het publiek slikte het. Het publiek slikt blijkbaar alles wat men rangschikken kan onder de ‘histoires extra-ordinaires’! Toen Vietto in 1948 tijdens de tijdrit zijn gele leidersshirt en zijn allerlaatste kans op een Tour-overwinning verloor, voerde hij in zijn hotel een comedie op die zijn roem nog deed stijgen. Na een verschrikkelijke huilbui aan de finish, begaf hij zich naar zijn kamer in Hotel Duguesclin en pakte zijn koffers.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 112

De kwaal die al zovele uitvallers veroorzaakte: de dorst! Hoeveel kostbare minuten worden er in een grote etappe-wedstrijd wel verspeeld met de jacht op water?

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 113

Een keihard métier! In de Tour de France-1950 kwam de Belgische renner enkele kilometers voor een étappe-finish zo zwaar ten val, dat men al gereed stond, hem naar een ziekenhuis te transporteren. Doch Van Ende reed door: zijn ploeg had hem nodig!

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 113

Geen vijf minuten later wist het de hele Tour-karavaan: René Vietto staakte de strijd; hij kon de ellende van zijn nederlaag niet langer verdragen; hij vertrok naar Cannes en hij zou gedurende de rest van zijn leven geen fiets meer bekijken. Onmiddellijk heerste er een paniek-stemming onder de Franse journalisten. Zij holden in drommen naar Vietto's hotel en vonden het woedende mannetje in de hall waar hij naar de dienstregeling der treinen stond te informeren. Men pleitte, men smeekte, men dreigde, doch Vietto bleef op zijn stuk: hij had genoeg van de Tour, hij had méér dan genoeg van de wielersport! Doch zijn chef d'équipe kende hem wel beter. Hij liet de koffers van de kleine man door een soigneur eenvoudig weer naar Vietto's kamer transporteren, waarna de ‘heremiet’ in een nieuwe huilbui losbarstte. Het werd een grappig spelletje. Vietto holde naar boven, haalde opnieuw zijn koffers, liep in de hotel-hall telkens weer vast in de kudde der jammerende journalisten en supporters, ontdekte na enige tijd, dat men zijn koffers opnieuw naar boven had gebracht.... enzovoort, enzovoort. Vietto's bagage verhuisde die avond wel tien maal van de kamer naar de hall en pas 's nachts om twee uur, toen de laatste trein naar welkeplaats-ook al lang vertrokken was, gaf Vietto zich eindelijk gewonnen. Het verhaal kwam, uiteraard, in geuren en kleuren in de Franse pers en het publiek smulde er van. Het liep over van medeleven en medelijden met haar arme, ongelukkige favoriet en toen de verliezer-Vietto twee dagen later met zijn somberste gezicht in het bomvolle Parijse Parc des Princes arriveerde, kreeg hij van het publiek een even grote ovatie als Jean Robic, de winnaar. Vermoedelijk heeft Vietto zich later, toen hij thuis kwam en hij zich veilig en onbespied wist achter de muren van zijn ‘kluis’, kreupel gelachen....

*** Zo handhaaft zich dan een renner vijftien jaren aan één stuk, dank zij een pose. Zo teert hij jaren achtereen op 'n stel etappeoverwinningen in een Tour de France. En als hij dan eindelijk zijn fiets aan de kapstok spijkert, keert hij onmiddellijk in een

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 114 andere kwaliteit weer in de wielersport terug. Hij wordt ‘directeur-technique’ van het Franse rijwielmerk Helyett en hij boekt gedurende een heel seizoen met zijn ploeg (de duurste van alle Franse fabrieks-équips) slechts één onbeduidende overwinning, doch niettemin is hij de meest besproken manager bewesten het Stalen Gordijn. Hij blijft het ‘enfant terrible’. Hij dwingt zijn renners voor de aanvang van het seizoen in een soort van trainingskamp (om niet te zeggen: concentratiekamp). Hij laat hen leven volgens een bijzonder Spartaans regiem. Hij laat hen trainen, dat de stukken er af vliegen. Hij heeft met zijn chef-de-file en leerling Apo Lazarides al hooglopende ruzie voor het startschot van de eerste voorjaarsrace in de lucht geknald is en dàn begint hij met zijn équipe aan een serie pijnlijke nederlagen. Hij begaat alle fouten welke een manager slechts maken kan. Hij zondigt tegen de tactiek. Hij kraakt de sfeer in zijn ploeg. Hij legt tegenover de journalisten verklaringen af die zijn renners zo woedend maken, dat zij op klaarlichte dag sterren voor hun ogen zien. Hij klimt na iedere nederlaag uit zijn auto en zegt tegen de verzamelde persmensen: ‘zij kunnen niet fietsen, zij hebben geen wilskracht; ik zelf kan het nu nog altijd stukken beter’. Hij gaat met zijn équipe om als de eerste de beste dilettant. Hij zit met zijn ploeg in de Ronde van Italië en zijn ploeg doet het zo slecht, dat de organisatoren ernstig overwegen, de heren halfweegs maar liever naar huis te sturen. Men heeft er alleen maar last van. Slechts Achille Joinard, de president van de U.C.I., slaagt er, in samenwerking met Jacques Goddet in, de Italiaanse organisatoren te bewegen, Frankrijk deze schande te besparen. En niettemin legt men voor René Vietto nog altijd de loper uit, wààr hij ook komt. Men durft hem niet aan, want hij heeft zo'n ‘sterke persoonlijkheid’....

***

Het griezelige aan het verschijnsel der Vietto's is, dat de Vietto's school hebben gemaakt. Het verontrustende aan de plaag der enfants-terribles is, dat zij vrolijk voortwoekert. In Augustus

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 115

1950 heb ik Jack Hobin, het simpele, pretentieloze ex-rijwielherstellertje uit Melbourne, tot verrassing van vriend en vijand in Moorslede het amateur-wereldkampioenschap op de weg zien winnen. Het gebeurde in een eindsprint waarin de Italiaan Ferrari en de Fransman Varnajo als de grote favorieten golden. Doch het tweetal besteedde zoveel aandacht aan elkaar, dat het vergat, toe te zien hoe de Australische outsider Hobin bezig was, voor de verrassing van het jaar te zorgen. Hobin won dat wereldkampioenschap en men kon op drie mijl afstand de eerlijke vreugde van zijn gezicht zien stralen, en hij stond 's avonds om tien uur nog altijd vriendelijk en welwillend interviews en handtekeningen uit te delen aan ieder die daar om vroeg, en het was een van mijn Franse collega's die het zei: ‘wat is deze Hobin toch nog heerlijk onbedorven’. Jawel: het valt al op in de wielersport, zo men er geen maniertjes, geen poses en geen trucs op na houdt. Het valt al op, als men geen doekjes draait om zijn vreugde of zijn teleurstellingen. En gij moogt er de Franse en de Italiaanse sportbladen van die dag op naslaan: zelfs dààr, waar men doorgaans slechts oog pleegt te hebben voor het wel en wee van de eigen renners, kreeg Jack Hobin, het tot dan toe onbekende rennertje uit Melbourne, een uitstekende pers. En.... eh....: geen drie weken later ontmoette ik mister Jack Hobin, de wereldkampioen, opnieuw. Het was niets anders dan toeval. Terugkerend van een reportage-reis naar Rome liepen wij in Rapallo, de befaamde Italiaanse badplaats, vast in een uitvoerige politie-macht die daar de straten van badgasten en belangstellenden stond schoon te vegen met het oog op de finish van de jaarlijkse internationale amateurrace Milaan-Rapallo over 240 k.m. En aan die finish zag ik dan Jack Hobin terug. Men fluisterde, dat hij voor deze race een ‘reisvergoeding’ had ontvangen waarvan een uitgebreid huisgezin een maand lang in een luxe-hotel zou kunnen leven. Zijn portret had, naast dat van Ferrari, op de lawaaierige affiches geprijkt en in Rapallo stonden, naar ruwe schatting, tien duizend goed ge-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 116 lovigen gereed om de nieuwe, ach zo sympathieke wereldkampioen onder een ovatie te bedelven. En de nieuwe, ach zo symphatieke wereldkampioen.... gaf aan de finish een scène weg welke monsieur Vietto hem moeilijk had kunnen verbeteren. Hij schold op de route, de hitte, het publiek, de organisatoren, zijn tegenstanders. En geen half uur later klom hij in een knalrode Engelse sportwagen, vergezeld van een aantal Engelse supporters die de hitte van de dag kennelijk met iets geestrijkers dan alleen maar met lauwe thee bestreden hadden. Jack Hobin, het voormalige rijwielherstellertje uit Melbourne, had het hotel dat de organisatoren in Rapallo voor hem hadden afgehuurd, eenvoudig afgekeurd. Het comfort kon hem niet bevredigen en hij wenste - per se - een kamer met uitzicht op zee. Daarom vertrok Jack Hobin maar liever naar San Remo. Zijn supporters wisten daar op het gebied van luxe en hotel-comfort iets beters..

***

In nauwelijks drie weken tijd heeft men van een eenvoudige Australische jongen, die op verrassende wijze een wereldkampioenschap won, een vervelende, onmiddellijk op de zere teen getrapte ‘vedette’ gemaakt; en gij dient bij dit alles niet te vergeten, dat het hier gaat om een amateur, die verklaard heeft, dat de (officiële) hele beroeps-fietserij hem niet interesseert! Jack Hobin is de enige niet. Ik ken er onder de zogenaamde ‘amateurs’ die niet eens een wereldkampioenschap wonnen en die niettemin al boordevol zitten met maniertjes en poses en trucs. Ik ken het geval van een jong Nederlands amateur die met de beste bedoelingen in de wielersport verzeild raakte. Hij draaide er geen doekjes om: het amateurisme liet hem koud. Hij zag die categorie uitsluitend als een nu eenmaal onvermijdelijke leerschool en hij liet er geen twijfel aan: als hij, als ‘amateur’, hier of daar een tientje of een honderdje zou kunnen vangen, wel, hij zou die kans niet voorbij laten gaan.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 117

Gij kunt het met deze opvatting van het amateurisme eens zijn of niet: men kan niet ontkennen, dat deze ‘amateur’ tenminste ronduit en eerlijk was, in frappante tegenstelling tot de vele, armzalige huichelaars welke het verkapte professionalisme in de loop der jaren al heeft gekweekt. Goed: er kwam daar een amateur die de wielersport alleen maar aangreep in de hoop, er een vracht geld uit te kunnen slaan en dat was aan de manier waarop hij zich voorbereidde en de wijze waarop hij zijn eerste seizoen reed, duidelijk te merken. De man dacht, deed, at, sprak en leefde alleen maar wielersport. Hij bedreef dat wat voor een amateur officieel nog altijd een ‘liefhebberij’ heet met een haast dodelijke ernst, en dat leverde hem een aantal succesjes op. Neen: verbluffende dingen presteerde hij niet. Maar hij won op zijn tijd een criterium, en zijn manier van rijden dééd het bij het publiek. Zo kreeg die jonge amateur dan onvermijdelijk zijn supporters. En de supporters klampten zich vast aan de succesjes van hun favoriet en zij creëerden al gauw de legende: hij wordt een grote!, hij wordt een kampioen.... Vermoedelijk had de man in kwestie toen al ontdekt, dat hij met niet meer dan middelmatige kwaliteiten gezegend was en dat hij nimmer een gevierd kampioen zou kunnen worden. Op dat ogenblik kreeg de wielersport er weer een enfant-terrible bij. Ook deze amateur koos een pose: de pose van de door het noodlot getroffene. Er ging practisch geen race voorbij of hij ging er direct na de start al tussenuit, en sjouwde met zoveel haast rond het circuit, dat een kind kon weten, dat hij dat 'n ronde of wat later met een juweel van een inzinking zou moeten betalen. Hij kreeg die inzinking dan ook. Alleen de supporters merkten dat niet. Want telkens weer kwam de man van zijn fiets met een opgewonden verhaal: het publiek had hem gehinderd, zijn derailleur deed het niet, zijn soigneur had hem het verkeerde kruikje overhandigd.... En de supporters geloofden dat braaf. Waarom ook niet? Reed dezelfde amateur, die onder het oog zijner supporters zo dikwijls door het noodlot werd geplaagd,

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 118 niet iedere week wel een eerste- of een ere-prijsje in een Belgische amateur-course?.... En dat deed die amateur dan inderdaad. En alleen 'n paar insiders wisten precies hoe hij dat deed: hij zocht zo lang in de overladen Belgische wedstrijdkalender totdat hij, hier of daar, een ‘liefhebbers’-race gevonden had met niet méér dan een deelnemer of twaalf. Er bestààn van die wedstrijdjes in België en men behoeft er niets anders te doen dan rustig aan de wielen der tegenstanders te blijven hangen om er altijd wel een plaats temidden van de eerste tien uit te rijden. En als men het treft - als de tegenstanders van héél matig kaliber zijn of als zij door pech geplaagd worden - dan wordt men in zo'n volslagen onbelangrijke wedstrijd zelfs wel eens eerste! Nog steeds geloven de supporters aan hun favoriet. Nog altijd zien zij in hem een toekomstig kampioen. En dat hun toekomstige kampioen niets anders is dan een miserabel acteurtje dat op de goed gelovigheid der supporters parasiteert en dat als de dood zo bang is voor het ogenblik waarop het straks, tussen de beroepsrenners, zijn spelletje niet meer met succes zal kunnen spelen: dàt zullen de supporters pas bemerken als het te laat is!

***

Theater!.... De wielersportwereld zit vol met acteurs en slechts weinigen onder hen gebruiken hun acteer-talenten op geoorloofde wijzen: in een tactisch spel waarmee men zijn tegenstander verrast en overrompelt. En zo lang men deze acteurs niet ontmaskert, zo lang men voortgaat de ‘enfants-terribles’ te behandelen alsof zij door een befaamd luxe-banketbakker van marsepein zijn gemaakt, zo lang zullen zij voortgaan, de sfeer in de wielersport te vertroebelen. Een sfeer die, na alles wat er in de loop der jaren in de wielersport al om ging, toch al zo weinig meer verdragen kan!....

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 119

Het metier kent geen genade.

De karavaan kwam uit Menton. Daar was, die Zondagmiddag voor de start van de zoveelste Tour de France-etappe, zelfs aan de rand van de wereldberoemde baai, waar traag en lauw het groene zeewater tegen de rode rotsen wiegde, de hitte nauwelijks te verdragen geweest. Daar waren loom en traag de renners naar de start gegaan. ‘Met lood in de benen’, zoals dat heet; en heel Menton had, onder de parasols, langs de straten gestaan en de ladies en de gentlemen die daar, die Juli van 1950, hun Ponden en hun vacantie opmaakten langs de plage, in de souvenirswinkels en in het onvermijdelijke Casino, hadden verveeld hun schouders opgehaald: er zàt niets opwindends, er zat zèlfs niets triomphantelijks in zo'n Tour-karavaan. En vervolgens waren zij teruggehold naar hun ijsgekoelde dranken op de schaduwrijke terrassen langs de zee en hadden zij die hele Tour de France nog voor de middag-thee al volkomen vergeten.... Doch vier uur later arriveert dezelfde Tour-karavaan in Nice. Daar heeft men dan de ergste hitte al gehad en viert men tegen de achtergrond van een onwezenlijk operette-décor de Zondag. Daar wapperen op de Boulevard des Anglais, tegenover de Centenaire, de vlaggen vriendelijk in de bries. Daar vindt men op de ere-tribune nààst Monsieur le Maire de filmsterren en de beau-monde. Daar staat een enorme boulevard aan weerszijden volgepakt met zon-gebruinde, vrolijke, juichende vacantiegangers. .... en voor een der geopende ramen op de tweede etage van

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 120

Hotel Ruehl neemt de Aga Kahn zijn kijker en wat hij dàn ziet, daar beneden op de boulevard waar de etappe Menton-Nice in een opwindende eindsprint tussen de grote matadoren haar ontknoping vindt, beantwoordt precies aan dat wat de verenigde directie-leden van hotel Ruehl hem daarvan die morgen hebben voorspeld. De Aga Kahn ziet, zoals de duizenden aan weerszijden van de Boulevard, een ‘arrivée triomphale’: een vlammende eindspurt, een geestdriftige menigte, een gelukkig glimlachende overwinnaar; en de bloemen, de kransen, de filmcamera's, en de traditionele Zoen Van de Mooie en Beroemde Juffrouw.... Doch gij moet, wanneer gij ooit eens een flits van de Tour de France wilt zien, maar liever niet onder de palmen van de Boulevard des Anglais in Nice gaan staan. Want ook gij zult daar gegrepen worden door het roomtaarterige décor en door het verguldsel dat de stad Nice - die waarachtig wel weet hoe zij met klatergoud dient om te springen -, over de karavaan uitstrooit. Neen: gij moet niet in Nice zijn om iets van de Tour de France te zien. Want als vóór de Centenaire Ferdinand Kuebler, de drager van het gele leidersshirt, van zijn fiets stapt en hij zijn dodelijke vermoeidheid toch nog achter een zegevierende glimlach te verbergen weet, dan komt dat voornamelijk omdat ook voor Ferdinand Kuebler de stad Nice niets anders is dan een overdreven oase in een eindeloze woestijn van niets dan ellende en moeilijkheden en teleurstellingen. Die avond eet Ferdinand Kuebler, op kosten van de stad Nice, met zijn ploegmaten een vorstelijk maal in het Restaurant de Paris, waar het kristal der luchters zich spiegelt in de glans van het zware tafelzilver. Die nacht bewoont het mannetje Lazarides in Hotel Atlantic aan de Avenue Victor Hugo een vorstelijke suite, compleet met balcon en zwembad, hem gratis ter beschikking gesteld door de zo sportieve hotel-directie. De volgende ochtend, tijdens de rustdag, komt Maurice Chevalier even over uit zijn villa te Cannes en maken de verzamelde persfotografen ijverig het prentje-van-de-maand: Maurice en Louis (Bobet) samen

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 121 pootje-badend terwille van de publicity en de goed gelovige menigte die hem verafgoodt. Gij zoudt, wanneer gij tijdens zo'n rustdag door Nice dwaalt, het griezelige gevoel krijgen, dat zo'n Tour de France voornàmelijk uit theater, uit humbug en uit klatergoud bestaat: zeventig jonge, gebruinde, athletische, vriendelijk lachende artiesten-van-het-rijwiel tegen een achtergrond van palmen en luxe en hotel-paleizen. Doch ach: de Aga Kahn heeft die Zondagmiddag daar in Nice wel een uur lang met zijn kijker in de hand gestaan. Maar van dat wat een Tour in feite boeiend maakt, wat ook de insider grijpt, zo zelfs dat hij er nooit helemaal op uitgekeken komt en er Franse en Belgische journalisten zijn die er al vijf-en-twintig Ronden van Frankrijk hebben opzitten, dààr heeft de Aga Kahn op de Boulevard des Anglais niet eens een flauwe schaduw van gezien. Hij had die middag veel beter op de Col de Castillon kunnen gaan staan, of in de helse afdaling van de Turini; en als hij zich wèrkelijk voor het verschijnsel-wielersport had geïnteresseerd, hij zou stellig ontdekt hebben, dat het métier van de beroepswielrenner die het ernstig meent met zijn beroep en met zijn sport alles behalve uit klatergoud bestaat. En dat het een wreed en meedogenloos métier kan zijn.... Gij staat daar met Uw wagen voor de start in Menton en gij voelt aan Uw eigen lijf en leden de loomheid welke de hitte ook onder de renners zaait, en gij meent de Tour de France en het millieu voldoende te kennen om te kunnen veronderstellen, dat het met deze korte etappe tussen twee wereldberoemde badplaatsen wel niet veel zaaks zal worden. Want de Italianen zijn uit de strijd en de tienduizenden vurige Italiaanse supporters welke men ginds in de Alpes-Maritimes op en rond de hellingen van de Castillon, de Sospel en de Turini had verwacht, zijn thuis gebleven. En pas overmorgen, na de rustdag, als de karavaan naar het Noorden zal trekken in twee grote Alpen-etappes, zal deze Tour de France beslist worden. Zo peilt gij daar in

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 122

Menton voor het gemeentehuis de stemming en meet gij de alom heersende loomheid. Doch gij peilt verkeerd. Want wanneer gij vervolgens met Uw wagen voor de renners uit omhoog gaat tot halverwege de Castillon, waar men, naar gij uit ervaring weet, van het oude, half vergane spoorbruggetje af dat daar over een diepe kloof leidt, een fantastisch overzicht heeft over de manier waarop de strijd zich in de eerste tientallen gemene hairpins zich ontwikkelt, dan ontdekt gij tot Uw verbazing, dat de karavaan alle loomheid heeft achter gelaten in de verstikkende hitte van Menton. Want op de Castillon levert men een gevecht op hoog niveau. Een strijd op leven en dood. Bobet, de Franse favoriet, en Robic, het Franse klimwonder, broederlijk vereend in een bliksem-offensief tegen een eenzame Ferdinand Kuebler. Dàn woedt alweer de Tour-koorts alom in de karavaan. Dan vergeet gij de hitte die Uw huid schroeit en de dorst die U overal achtervolgt. Er is een jacht die over het lot van deze Tour beslissen kan! Er is een aanval waarbij men van weerszijden alle risico's blindelings accepteert. Gij vindt geen spoor van klatergoud, daar op de Castillon. Gij vindt slechts een rennerskaravaan die, dwars door de hitte, zich omhoog vecht tegen de hairpins; en àls dan Ferdinand Kuebler en Stan Ockers in deze strijd om de Castillon enige kostbare seconden verliezen, dan moogt gij U in een razende afdaling naar het vierhonderd meters lager gelegen Sospel met Uw volgwagen maar liever bergen! Want dàn zaagt men daar met man en macht van dik hout planken. Dan slippen de lichte fietsen gierend en zwiepend door het in de zon tot pap geweekte asphalt van de bochten. En midden in de enige behoorlijke straat van Sospel, waar klaterend een fontein haar koele water sproeit in het stof en de hitte rondom, staat een Frans wielersportfan met een drinkkruik voor ieder dorstend renner die er slechts naar grijpen wil. Hij staat daar - met gevaar voor zijn leven - wel twintig minuten lang. En nog altijd heeft geen der renners die hem voorbij gestoven zijn met koortsige ogen en bleke, gebarsten

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 123 lippen, enige belangstelling voor dat lokkende kruikje drinken getoond. Hij raakt het tenslotte kwijt aan een Noord-Afrikaan die tijdens de klim naar de top van de Castillon zijn beste krachten al volledig heeft verspeeld en die de jacht die in deze etappe woedt, inderdaad niet meer aangaat. En als deze wielersportfan, die het zo best met zijn favorieten meende, teleurgesteld naar huis is gegaan, dan komt dat alleen maar omdat hij van de Tour-koorts nog nooit iets ondervonden, en omdat hij van het métier van de beroepsrenner in de wegrace-sport alleen de lokkende, klatergouden façade bezichtigd heeft. Er staan wat nieuwsgierigen rond een klaterende fontein daar in Sospel en zij juichen om Bobet en Robic en het dringt stellig wel tot hen door, dat Ferdinand Kuebler en Ockers zich met hun paar seconden achterstand nog niet gewonnen geven; doch zij zien dit alles slechts in een serie haastig voorbij rennende flitsen, en van het complex van factoren en sentimenten en omstandigheden, dat van zo'n korte, vinnige Tour de Franceetappe één adembenemende brok keiharde, soms zelfs tè harde, sport kan maken, begrijpen zij vermoedelijk niets. Waarom zouden zij ook? Als de laatste Noord-Afrikaan verdwenen is, bek-af en met een gezicht alsof hij er nog altijd bittere spijt van heeft, dat hij destijds niet liever kamelendrijver in Baab-el-Tazaa inplaats van beroepswielrenner geworden is, zoeken de wielersportgeestdriftigen van Sospel haastig de schaduw, de vliegen en de wrange, doch koele landwijn van de plaatselijke kroeg en nog voor zij aan hun eerste opgewonden meningsverschil toe zijn, is de Tourkaravaan al bezig aan dat wat men met een groot woord ‘het drama van de Turini’ heeft genoemd.... Ach ja: die Turini! En men had U die morgen in Menton een etappe-schema in de hand gedrukt met een profieltje van de twee Cols van lagere orde welke men tijdens de honderd kilometers van deze etappe te nemen had, en het had ook met die Turini allemaal verbazend onschuldig en lang niet alarmerend geleken. Zestien honderd meters ‘slechts’ meet deze Turini, en

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 124 wanneer men uit Sospel komt, betekent dat een niveau-verschil van nauwelijks twaalf honderd meters over een afstand van vijf en twintig kilometers! Men làcht om zoiets in een Tourkaravaan die slechts twee dagen later tussen Nice en Gap onder meer over de 2326 M. hoge Col de la Cayolle gedreven zal worden en die, wéér een dag later, tussen Gap en Briançon alles zal moeten doormaken wat er in de Franse Alpen aan moeilijkheden en ellende voor een wielrenner maar te vergaren is!.... Doch wanneer, zoals die middag tussen Menton en Nice, in de karavaan de Tour-koorts hevig woedt, dan klopt de werkelijkheid vrijwel nimmer met de theorieën en de zo onschuldig lijkende papieren profielen. Dan kleurt de koorts de dingen en de décors blijkbaar altijd nog wel wat griezeliger en wat indrukwekkender dan zij in werkelijkheid al zijn. Nauwelijks anderhalve maand nadat Uw dienaar tijdens die Tour de France juist van de slag-om-de-Turini een aantal uiterst markante herinneringen had meegenomen, bracht het toeval hem opnieuw op de weg die van het Italiaanse San Remo naar de Franse Azuren Kust leidt en kon hij eenvoudig de verleiding niet weerstaan, zijn wagentje opnieuw tegen de Turini omhoog te drijven tot daar waar de weg verder eenvoudig ophoudt nog een weg te zijn en waar Jacques Goddet en diens secondanten voor de karavaan een slecht soort van klipgeitenpad ontdekt hadden temidden van een woestenij van slordig in het rond geslingerde stenen en hoge, naakte rotsen. En de schrijver van deze regelen moèt het eerlijkheidshalve wel toegeven: anderhalve maand later, toen er daarboven op de Turini van die hele Tour de France niets anders meer over was dan een al half weggeroest spatscherm, dat een der volgwagens daar destijds had moeten achterlaten, leek die Turini slechts half zo erg.... Doch op die Juli-Zondag tijdens de 37e Tour de France, was dezelfde Turini zèlfs in de ogen van een anders nogal tamelijk nuchter Nederlands verslaggever een hel geweest. Niet meer en niet minder! Voorbij Moulinet was de karavaan, in een woedend niets en

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 125 niemand ontziend gevecht uit elkaar geslagen, door de smalle, donkere kloven gegaan: omhoog, steeds weer omhoog, totdat zij vier, vijf kilometers verderop de smalle, scherp slingerende grintweg bereikte die daar - een weerloze prooi van de alles verschroeiende zon - ergens in de eindeloosheid tussen een naakte rotswand en een peilloos ravijn te zweven lijkt. En drie kilometer voor de top had men dan, in het heetst van de strijd, de onuitwarbare chaos van schreeuwende, vloekende renners en kokende, met hun claxons loeiende volgwagens afgeleverd op het hierboven reeds gesignaleerde klipgeitenpad, waar iedere verkeerde stuurmaneuvre onvermijdelijk eindigen moest in een crash op de overal in het rond gezaaide stenen en rotsen en waar heel de Tour-karavaan het zo hevig op de zenuwen had, dat een psychiater er met de blote hand in vier-en-twintig uren tijd een sensationele brochure over had kunnen volschrijven. Werd dààr, tussen de stenen en de rotsen in de verzengende hitte, waar de bulldog Brambilla van zijn fiets stapte, een gebalde vuist ophief naar het eindeloze azuur van de smetteloze hemel en het uitbrulde: ‘Quel métier!!’ (hij schreeuwde ook nog enige andere dingen bij deze gelegenheid, de heer Brambilla, doch er zijn fragmenten in het vocabularium van ‘le Brambille’ die niet bepaald geschikt zijn voor alle leeftijden!), werd dààr deze etappe Menton-Nice in feite beslist? Of werd zij definitief uitgevochten in die razende afdaling die er opvolgde: van Peira Cava over een verassend goede weg met snelheden van soms ver boven de zeventig k.m.u. omlaag, naar de kust, naar Nice? Men weet het eigenlijk niet met zekerheid. De journalisten weten het niet, de renners weten het niet. Ze hebben het onderweg tè druk gehad, zij zijn tè sterk gegrepen geweest door de hitte van de strijd en de indrukwekkendheid van het décor om precies te kunnen zeggen wààr de slag nu eigenlijk geslagen is. Het doet er voor hen trouwens ook niet toe. Belangrijker dan al het andere was in deze etappe de sfeer. Beslissender dan de etappe-uitslag is het feit, dat de Zwitser Kuebler en de kleine Belg Stan Ockers de aanval der Fransen hebben afgeslagen.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 126

Wanneer gij dan, na zo'n etappe, voor de Centenaire in Nice uit Uw wagen stapt - gij zijt in die allerlaatste kilometers tussen La Trinité en de finish in Nice de kopgroep nog net voorbij geraasd en gij gaat nu voor de tribunes op de naderende eindspurt wachten -, dan ontgaat U voor een belangrijk deel de triomphantelijke luister van deze finish. Gij staat daar, bek af en met een hoofd waarin alle kuilen waar Uw wagen die dag met vol gas doorheen is gedarteld nog na-bonzen, op de Boulevard des Anglais en gij voelt duidelijker dan ooit dat een burgemeester onder een smetteloos-witte tropenhelm en een filmster met een geeuwende Chow-Chow en een gezicht dat voor geen goud een klipgeitenpad ergens anders dan in de veilige omgeving van de studio zou willen zien, met zo'n Tour de France en met het métier zo afschuwelijk weinig te maken hebben. Hoe dikwijls heeft vandaag Ferdinand Kuebler, de Zwitser, tijdens de afdaling van de Castillon, zijn jonge leven gewaagd in de strijd om het behoud van het gele leidersshirt? Was het drie maal? Was het tien maal? Was het iets anders dan pure veine toen hij bij de afdaling van de Turini een bocht verkeerd beoordeelde en hij, op enige centimeters afstand langs het ravijn gierend, een slip in het fijne, verraderlijke grint langs de weg nog maar juist op tijd redresseerde? Was het méér dan puur geluk, dat de Nederlander Wim De Ruyter er met 'n paar onbeduidende schaafwonden afkwam toen hij tijdens dezelfde afdaling volkomen onverwacht tegen de wereld werd gesmakt? En hebt gij daar temidden van het wilde gedoe op de Turini gezien hoe de gele volgwagen van het Franse blad ‘l'Aurore’, met aan het stuur een der grootmeesters van de volant, juist bij het passeren van een groepje dalende renners met een wielnaaf een vooruitstekende rotspunt raakte en hoe toen dat gele projectiel slingerend en gierend recht op dat wanhopig remmende groepje renners aanstoof, zonder dat er iets anders gebeurde dan dat ieder die van het tafreel getuige was, heel even de adem inhield? Jawel, Brambilla: ‘Quel métier!’, welk een onmenselijk hard beroep! En wanneer gij tijdens zo'n rustdag in Nice de renners

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 127 in shorts en als toeristen over de plage en de boulevard ziet slenteren, of wanneer gij er U na afloop van de Tour, als de renners van wielerbaan naar criterium en van criterium naar kermiskoers trekken, aan ergert als de beroemde ‘vedetten’ alleen hun gage belangrijk vinden en als zij zich om de sport en de strijd niet zo druk maken, néém het hun maar niet al te kwalijk. Zij kunnen wel beter, zij kunnen wel anders. Zij hebben hun baancontracten verdiend in een Tour de France en in andere grote wegwedstrijden; en elk succes dat zij daarin oogstten, hebben zij moeten betalen met risico's en ontberingen. En lang niet altijd worden deze ontberingen en de haast moordende spanning waaraan een renner herhaaldelijk ten prooi is, gehonoreerd met roem en kransen en fabriekspremies. Er was in diezelfde Tour de France een etappe welke men, naar het heette, net zo goed meteen maar had kunnen overslaan. Dat was de etappe St. Gaudens-Perpignan, en als het met die Tour allemaal normaal en volgens het boekje verlopen ware, zelfs dàn zou deze etappe - opnieuw in de afgrijselijke hitte, en volgend op de jaarlijkse grote Pyreneeën-slag - wel niets anders geworden zijn dan een dodelijk saaie massa-optocht, met een massa-sprintje op de koop toe. Dat is, traditiegetrouw, nu eenmaal het lot dat de meeste etappes die tussen de strijd in de Pyreneeën en de altijd beslissende gebeurtenissen in de Alpen liggen, wacht. Men moet zich daar mee verzoenen. In de Pyreneeën hebben de ‘reuzen van de weg’ in een moordende strijd alles gegeven wat zij maar te geven hebben. Straks in de Alpen gaan zij twee of drie etmalen achtereen door een onbeschrijfelijke hel, waarin onvermijdelijk over de uitslag van de Tour beslist wordt. Is het wonder, dat de renners zich in de vier, vijf etappes die tussen deze hoogtepunten van de Tour in liggen, zoveel mogelijk sparen? Dat zij de strijd tegen de hitte die hen op de brede, naakte wegen van de Midi en de Provence vergezelt - zóveel verbijsterende graden Celsius in de schaduw, en er is daar geen schaduw! - royaal voldoende achten? Dat de klimmers er zich toe bepalen, tijdens deze etappes de niet-klimmers slechts

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 128 te bewaken? En dat de niet-klimmers het niet tot een tegenaanval laten komen, in de verpletterende wetenschap, dat zij elke minuut winst welke zij tijdens deze etappes op de klimmers boeken, straks in de Alpen wellicht met tientallen minuten nieuwe achterstand zullen moeten boeten? (Tussen haakjes: het is een van de zonderlinge verschijnselen in de hedendaagse wielersport-op-de-weg en het pleit niet voor de intelligentie en het tactisch vermogen van de moderne wegrenner, dat de nietklimmers tegenwoordig in zo'n Tour van start gaan met bij voorbaat reeds de verpletterende overtuiging, dat zij aan de strijd om de eerste plaatsen in het algemeen klassement niet te pas zullen komen. Het is deze mentaliteit van de niet-klimmers die er toe bijgedragen heeft, dat men tegenwoordig na de laatste Alpen-etappe van de Tour het eindklassement alvast zo ongeveer kan opmaken; het is deze mentaliteit ook, die een man als Alfredo Binda in de gelegenheid stelde, zijn ploeg te laten rijden volgens een nogal saaie defensie-tactiek, waarbij alles er op gericht is, de strijd om de eerste plaatsen te beperken tot de ritten door Alpen en Pyreneeën. De niet-klimmers halen tegenwoordig al voor de start van de Tour onverschillig hun schouders op: de Tour, de roem, het geld en de ereplaatsen zijn slechts voor het handjevol renners dat van het bergrijden een specialiteit heeft gemaakt. Men vertelt in rennerskringen in dit verband de volgende, typerende anecdote: in 1948 rustte de Tour-karavaan een dag in het genadeoord Lourdes en tijdens dit oponthoud brachten alle leden van het Tour-circus, renners, soigneurs, officials en journalisten, gezamenlijk een bezoek aan de Grot. Het was te dier gelegenheid, dat een Monseigneur een preek hield die kennelijk op het métier dezer. Tour-bedevaart was afgestemd. ‘Monsieur les coureurs’, sprak Monseigneur, ‘het is in het leven zoals het is in de sport: men dient er voor te zorgen, boven de materie uit te klimmen.... hoger.... steeds hoger!’ Het was op dat ogenblik, dat de Franse renner Raoul Rémy, die pas tijdens de Pyreneeën-etappe een pak slaag van jewelste had gehad, tot een der naast hem knielende journalisten fluister-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 129 de: ‘het is in de hemel blijkbaar als in de Tour: alleen de klimmers hebben er een kans!....’). Doch goed: wij hadden het over die etappe St. Gaudens-Perpignan, voorbestemd om volgens de traditie een etappe ‘sans histoire’ te worden. Doch ziet: het wèrd ditmaal geen etappe zonder geschiedenis. In tegendeel: de start, die morgen in St. Gaudens, was een der meest sensationele, ooit in een Tour de France vertoond. De beide Italiaanse équipes waren die nacht, na spannende uren van bieden, loven en onderhandelen, op verzoek van Gino Bartali en met sanctie van de Italiaanse wielerbond uit de Tour genomen, en als er die nacht in het vriendelijke St. Gaudens een aardverschuiving had plaats gevonden, dan had er de daarop volgende morgen geen afgrijselijker sfeer van teleurstelling en verslagenheid kunnen heersen. Hàd het eigenlijk nog wel zin, deze Tour de France voort te zetten? Fiorenzo Magni, die in de Pyreneeën het gele leidersshirt voor de Italianen veroverd had, naar huis! Gino Bartali, die de avond tevoren zegevierend door de finish gegaan was en die hard op weg scheen naar zijn derde Tour de France-overwinning, naar huis! Leoni, die met zijn vlijmscherpe eindsprint en zijn handigheid in de ‘dode’ ritten tussen Pyreneeën en Alpen altijd wel goed geweest zou zijn voor een etappe-overwinning of drie, naar huis! Heel dat rumoerige en altijd wel voor sensaties zorgende gezelschap van Italiaanse officials, journalisten en fotografen naar huis!.... En het mocht dan zo zijn, dat met het vertrek der Italianen de Franse kansen op een Tour-overwinning plotseling met stukken stegen; het mocht verder zo zijn, dat Ferdinand Kuebler, de dolle Zwitser die nu het gele leidersshirt zo maar cadeau had gekregen, stellig gedurende het vervolg van de Tour nog wel voor wat opwinding zou gaan zorgen: zèlfs de hevigste Franse chauvenisten konden niet ontkennen, dat de Tour de France die nacht opeens in overdreven mate aan spanning en belangrijkheid verloren had. Jacques Goddet ondervond dat trouwens aan de lijve, toen geen dag later de verkoopcijfers van zijn dagblad ‘l'Equipe’ schrikbarend daalden. Ver-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 130 moedelijk is dat laatste een van de redenen geweest waarom men onmiddellijk na afloop van de Tour van Franse zijde - met strijkages en concessies en excuses en feestbanketten - succesvolle pogingen ondernam om het conflict weer bij te leggen. Men slaagde daar uitstekend in. Geen drie weken na afloop van de Tour de France, startte Gino Bartali tegen een vorstelijke gage alweer in een Frans criterium en boewel hij er niets anders liet zien dan zijn altijd zo sombere gezicht, fietste hij van de ene Franse ovatie naar de andere.... Doch die morgen in St. Gaudens leek het heengaan van de Italiaanse équipes een ramp voor de Tour en voor de Frans-Italiaanse wielersportbetrekkingen. En de sfeer bij de start was er naar. Jacques Goddet was afwezig. Men zei, dat hij nog een allerlaatste, wanhopige poging deed om de Italianen toch nog tot andere gedachten te brengen. Om negen uur, toen we volgens de plannen het startschot voor deze etappe hadden moeten afvuren, wachtten de officials en het publiek op de Boulevard du Midi nog altijd op het wonder. Doch het wonder gebeurde niet. Het enige wat er gebeurde was een ietwat stroeve afscheidsplechtigheid tussen de persmensen die de Tour ook verder trouw bleven en de Italiaanse collega's die voor geen goud nog een fragment van deze Tour wensten te zien en die die dag onmiddellijk naar huis zouden hollen om vervolgens dagen achtereen hun bladen vol te schrijven met de meest ontroerende jammerklachten.... Om tien minuten over negen maakte Henri Boudard, de starter, tenslotte aan alle spanning een eind: hij startte de overblijvenden. Het was - om U de waarheid te zeggen - een zielig gezicht. Ferdinand Kuebler, die van Magni het gele leidersshirt cadeau gekregen had en nu tot zijn eigen verbazing de eerste plaats in het algemeen klassemenent bezette, startte zonder dat beruchte shirt (de Zwitser is jaren lang beste maatjes met Gino Bartali geweest en bovendien vangt hij zo nu en dan in Italië wel eens een uitstekend betaald baancontract: de situatie wàs inderdaad 'n beetje pijnlijk voor Dolle Ferdinand!) zodat het

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 131 publiek langs de weg heel die dag vergeefs naar de ‘maillot jaune’ zoeken mocht. En de rode Hotchkiss van Goddet schitterde nog altijd door afwezigheid. En de volgerskaravaan was plotseling een stuk of twintig Italiaanse automobielen en meer dan honderd, overigens charmante en zwierige, lawaaimakers kwijt. En het publiek aan weerszijden van de weg - hetzelfde publiek, dat de dag tevoren de Italianen nog had gehoond en bedreigd en dat Bartali en de zijnen aldus op de vlucht had gejaagd - begroette de karavaan zonder enige geestdrift; en die middag in Perpignan stonden er tien duizend betalende toeschouwers minder aan de finish dan men had mogen verwachten.... Het was in die etappe, dat de Belgische A-ploeg een meesterlijke zet deed op het schaakbord der tactiek. Gebruik makend van de consternatie in de karavaan, speculerend op de algemeen heersende downstemming waaraan zelfs de Franse favorieten blijkbaar niet ontkomen waren, zond Sylveer Maes, de ploegleider, vrijwel onmiddellijk na de start Maurits Blomme zonder enige assistentie op avontuur, in de wetenschap, dat de nog jonge Bloome dagen beeft waarop hij - excellent rouleur als hij is - juist in solo-ritten wonderlijke dingen presteren kan. Die dag, temidden van de down-stemming, vertoonde Blomme wonderlijke dingen. Ik weet het: het peleton soesde maar suffig voort in de vreselijke hitte en het weerde zich niet totdat Blomme, dertig k.m. voor de eindstreep in Perpignan, al een monstervoorsprong van vele, vele minuten vervoerd had en men hem niet meer bedreigen kon. Ik weet het: er zijn wel groter, indrukwekkender prestaties verricht in zo'n Tour de France dan deze solo-rit van een renner die in het algemeen klassement toen al geen belangrijke rol meer speelde en die uitsluitend joeg op de etappe en op de premie welke men speciaal voor die gelegenheid in Perpignan voor de overwinnaar had gereed gelegd. Maar toch!....: er ging daar een renner onder de moordende zon, zeven uren aan één stuk, met ieder ogenblik de kans, dat achter hem, in het peleton, de vijandelijkheden konden losbarsten en

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 132 men hem tenslotte toch nog zou inlopen, met van kilometer tot kilometer sterker en wurgender de vrees voor een haast onvermijdelijke inzinking. Die inzinking kwam. Zij kwam, gelukkig voor Maurits Blomme, op een moment waarop (bij wijze van spreken) Perpignan reeds in zicht was en waarop hij zijn overwining practisch al in zijn zak had. Wat de Vlaming in die laatste kilometers, worstelend met een schilderij van een inzinking, allemaal te doorstaan heeft gehad - een hoofd dat bonsde en hamerde van de koorts, en benen als van lood, en een gemoed dat om niets anders schreeuwde dan om een bad, een bed en wat stilte - is eenvoudig niet na te vertellen. Doch hij hield het. Hij hield het tot in Perpignan waar men op de Boulevard Wilson de eindstreep getrokken had en waar, voor het eerst op deze sombere dag, de duizenden toeschouwers eindelijk weer eens juichten. Daar, in het zicht van de finish, was Blomme opeens aan het eind zijner krachten. De ijzeren wil die het dodelijk vermoeide lichaam zeven uren aan één stuk over meer dan 230 k.m. voortgedreven had, was uitgeput. Men heeft die dag - zo ongeveer - Maurits Blomme over de eindstreep moeten dragen. En toen mijn Vlaamse collega Berten Bafcop de overwinnaar vervolgens naar de wagen sleepte waarmee men hem naar Hotel Petit-Paris aan de Rue Cathédrale vervoerde, kon men uit de verwrongen gelaatstrekken van de overwinnaar niets dan ellende en geen spoor van triomph lezen. Het was die dag aan de finish in Perpignan dat een ander Vlaams collega. Robert Desmedt van het Brusselse sportblad ‘Les Sports’, zonder zijn schuld bijna een paniek onder de Belgische supporters veroorzaakte. Toen hij voor de microfoon van Radio Luxemburg in de Franse taal een commentaar gaf op de rit die achter ons lag en hij natuurlijk niet vermijden kon, melding te maken van de toestand van uitputting waarin Blomme aan de finish was gearriveerd, gebruikte hij een algemeen gangbare uitdrukking: ‘Maurice était mort de fatigue’ (‘Maurits zat steendood’, zou men in het Nederlandse vakjargon gezegd hebben). Dat er met die uitzending iets aan de

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 133 hand was geweest, bleek slechts enkele minuten later. De luisterdienst van een groot Parijs dagblad had de uitzending van Radio Luxemburg afgeluisterd en zocht onmiddellijk contact met zijn in Perpignan verblijvende redactie-staf met de alarmerende mededeling, dat men juist vernomen had, dat Blomme aan de gevolgen van zijn solo-rit was.... overleden! Prompt verscheen er dan ook een Frans persfotograaf in hotel Pétit-Paris met het vriendelijke verzoek, het stoffelijk overschot te mogen zien terwille van het prentje-van-de-dag. Men moest hem teleur stellen. Weliswaar was Blomme op dat ogenblik nog niet helemaal bij zijn positieven, vermoedde men een zonnesteek en vreesde men hier en daar zelfs, dat hij de volgende ochtend niet meer zou kunnen starten, doch overleden was de man die enkele maanden later in Parijs op zulk een briljante wijze de befaamde Grand Prix des Nations zou winnen, stellig niet. Pas later werd het misverstand opgehelderd. Desmedt had zijn verhaal verteld over een niet smetteloze lijn (het aantal smetteloze telefoonlijnen in zo'n Tour de France schijnt uitsluitend gereserveerd voor de redactie-staf van ‘l'Equipe’!) en er had in die reportage een lek gezeten. De lijn en de verbinding waren enkele ogenblikken lang weggevallen; en van de staande uitdrukking welke Desmedt in alle argeloosheid gebezigd had, was aldus niets anders overgebleven dan: ‘Maurice était mort....’! De volgende dag startte Blomme opnieuw. Hij deed, uiteraard, geen daverende dingen die dag en men had dat ook niet van hem verwacht. En er verscheen die ochtend in Frankrijk en in België geen krant of zij zong wel op de een of andere manier de lof van de moedige Vlaming, die met zijn solo-rush de Tour over een pijnlijk dieptepunt en een downstemming beengeholpen had en die de belangstellende menigte in binnen- en buitenland had laten zien, dat er in een Ronde van Frankrijk wel opwindende prestaties geleverd kunnen worden ook zonder dat men er een aantal Italiaanse beroemdheden in heeft rondlopen. En weet gij wat er met deze Blomme gebeurt? Geen vier-en-twintig uur later is zijn prestatie practisch al vergeten! Want

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 134 in de volgende etappe, van Perpignan naar Nimes, hebben Ferdinand Kuebler en Stan Ockers van een inzinking van de Franse favoriet Louis Bobet gebruik gemaakt om in een sensationele attaque Frankrijks hoop op een Tour-overwinning meteen een dreun te geven. Dàn, als de Zwitsers om Kuebler juichen, als de Belgen Ockers kansen op een Tour-overwinning op veelbelovende wijze hebben zien stijgen en als heel Frankrijk rouwt en jammert om de kostbare minuten welke een wenende Bobet in deze etappe op zijn rivalen verloor, dàn is men in de wederzijdse kampen die hele prestatie van Maurits Blomme - en alle ellende welke hij doorstond om tot die prestatie te geraken - al gladweg vergeten. En enkele maanden later ondervindt dan dezelfde Blomme hoe merkwaardig het wel lopen kan in de wielersport en hoe onberekenbaar het publiek eigenlijk is, als hij zonder te forceren en zonder zich leeg te rijden een Grand Prix des Nations wint, waarin hij onder meer de Zwitser Hugo Koblet en de Nederlander Wim Van Est onder zijn tegenstanders had. Die dag reed Maurits Blomme zich helemaal niet leeg. Die dag arriveerde hij (betrekkelijk) fris aan de finish en vermoedelijk verspeelde hij in deze Grand Prix niet de helft van de energie en de wilskracht welke hij nodig had om daar in Perpignan een niet zo erg veel betekenende Tour de France-etappe op zijn naam te schrijven. En toch.... toch maakte deze Grand Prix-overwinning op de menigte en.... de meeste insiders blijkbaar meer indruk dan de lijdensweg die Blomme tussen St. Gaudens en Perpignan te maken had....

***

Mateloos hard is het métier.... Het is waar: de tijd van het haast beestachtige zwoegerswerk is al lang voorbij; de periode waarin men een kolos, met spieren als kabels en een borstkas als die van een heldentenor, moest zijn, behoort tot het verleden. De steeds verder voortschrijdende rijwiel-techniek heeft een nieuw, eleganter rennerstype gecreëerd, en er worden tegenwoordig méér wedstrijden gewonnen door

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 135 snelheid en door souplesse dan door pure, domme krachtpatserij op de pedalen. Maar het métier van de beroepsrenner die zijn heil zoekt in de wegwedstrijden is nauwelijks veranderd. Of wel, misschien? In 1946 vergezelde ik de Nederlandse équipe die toen aan de Ronde van Spanje deelnam. Het was een bijzonder gemêleerd gezelschap, deze équipe, doch men mocht er niettemin wat van verwachten. Het was in deze ploeg dat ik voor het eerst Frans Pauwels, de Kieldrechtenaar, ontmoette en wie hem op onze beenreis naar Madrid, in een K.L.M.-Skymaster, die door niemand minder dan wijlen Parmentier gevlogen werd, vertellen hoorde, hij moèst wel geloven, dat de Kieldrechtenaar (die het, tussen twee haakjes, met wat méér geluk en wat méér overleg 'n knap eind in de wielersport had kunnen schoppen) met die Ronde van Spanje bijzondere plannen had. Frans Pauwels had dat ook. Want hij kende Spanje en hij kende ook de ietwat zonderlinge manier waarop men in die dagen aldaar nog etapperaces placht te rijden. Hij had in 1940, vers uit de categorie der onafhankelijken komend en practisch zonder enige ervaring, in de Ronde van Catalonië gezeten en hoewel er door het uitbreken van de vijandelijkheden in West-Europa en de weerslag die dat ook in Spanje opleverde, tenslotte van die Ronde van Catalonië niet zo erg veel terecht kwam, had Pauwels er zijn ogen goed de kost gegeven. Het was Pauwels dan ook die het zei, daar in die Skymaster: wij kunnen die Ronde van Spanje winnen!, op onze slome sloffen nog wel. Later pas, veel later, toen onze équipe door alle omstandigheden deerlijk gehavend was en toen Lambrichs in de voorlaatste etappe niettemin de tweede plaats in het algemeen klassement veroverde, beseften wij, dat de overwinning in deze Ronde van Spanje inderdaad in ons bereik had gelegen. Doch in die Skymaster geloofden wij daar nog niet aan. 'n Paar ereplaatsen, jawel! En 'n etappe-overwinning, misschien! Maar een overwinning in een monsterrace over bijna vier dui-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 136 zend kilometers, waarin van Spaanse zijde enige uiterst sterke fabrieksploegen aan de slag waren en waarin onder meer ook de Zwitsers een sterke équipe op de been hadden? Welneen!, men kon daar niet aan geloven in het Nederlandse kamp. Doch Frans Pauwels hield vol. Het was de avond voor de start, in de rumoerige eetzaal van Hotel Barcelona, dat Pauwels met de chef d'équipe een soort van weddenschap afsloot. Er zit in die eerste etappe een Col, zei Frans Pauwels, en je zult die Spanjaarden daartegenop zien stuiven met een haast alsof deze Ronde van Spanje maar vier, inplaats van dertig dagen duren moet. Als U mij op de top van die Col onder de eerste tien vindt, dan is er doodgewoon sprake van een wonder - want zo'n bovenste beste klimmer ben ik waarachtig niet. Maar toch zit ik morgenavond bij de finish in Salamanca tussen de eerste drie! Wedden? Om een pond bananen?.... Er worden tijdens etappe-races 's avonds aan tafel wel eens meer van die weddenschappen afgesloten, en meestal is het bluf, en doorgaans komt er in de harde practijk niet zo bar veel van terecht. Doch Pauwels sprak met een haast heilige overtuiging. Hij had de Spaanse wedstrijdmethoden destijds in 1940 zorgvuldig bestudeerd en hij had niet voor niets hemel en aarde bewogen om nu, zes jaren later, in de Nederlandse équipe voor de Ronde van Spanje opgenomen te worden. Want Pauwels had ontdekt wat geen jaar later ook de Belgische renners zouden ontdekken: men kon, als men zijn hersens slechts gebruikte, de Spaanse cracks op eigen terrein verslaan zonder dat men er wereldschokkende dingen voor behoefde te presteren. Want de Spaanse cracks, ondergebracht in elkaar fel en met alle middelen beconcurrerende fabrieksploegen waarin met geld gesmeten werd, aten elkaar haast op in een zeldzaam bittere revaliteit; en voor het overige betaalde de Spaanse wielersport (en zij betaalt dat nu nog steeds!) de tol aan het isolement waarin zij, als gevolg van de Spaanse burgeroorlog en de daar uit voortvloeiende politieke conflicten, jaren achtereen gezeten had. Het is interessant daar, ‘en passant’, even op te wijzen omdat met

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 137 name in Nederland niet alleen door de jongere renners doch ook door sommige leidinggevende figuren in het wielersportleven nog altijd niet voldoende wordt ingezien hoe uiterst belangrijk juist het internationale contact voor de jonge renner wel is. Kijk naar Spanje! Toen daar de burgeroorlog uitbrak, in de dertiger jaren, stond de Spaanse wielersportwereld op het punt, de positie te veroveren welke de Italinaen toen al met beroemde knapen als Girardengo, Binda en Guerra bezet hielden. Een leidinggevende positie. Met renners als Canardo, Berrendero, Fombellida, Martin en de befaamde dwerg Trueba had de Spaanse wielersportwereld de aandacht op zich gevestigd, en nu nog vertelt men U in Santander niet zonder trots hoe Henri Desgrange destijds een zijner belangrijkste en meest diplomatieke assistenten, de befaamde Franse sportjournalist Gaston Benac, die destijds aan Desgrange's blad ‘l'Auto’ verbonden was, met een geheime missie en aanlokkelijke voorstellen helemaal naar Spanje stuurde om de ‘vloo’ Trueba over te halen, in de Ronde van Frankrijk te starten. Het duurde tot 1946, toen Jacques Goddet speciaal naar de Ronde van Zwitserland kwam om Bartali puur goud te bieden als hij maar aan de eerste (kleine) na-oorlogse Tour de France wilde deelnemen, voor een organisator van een Ronde van Frankrijk een buitenlands renner zo belangrijk en zo onmisbaar voor zijn wedstrijd achtte, dat hij in zekere zin een knie-val voor hem deed. Het was de burgeroorlog, die de Spaanse wielersport uiteraard een stevige knauw gaf. Dat duurde niet lang. Het laatste schot in die burgeroorlog was nog maar nauwelijks gelost, of temidden van het puin van een stad als Tortósa dichtte men alweer de scheuren die de inslaande granaten in het grauwe beton van de plaatselijke wielerbaan veroorzaakt badden. De Spaanse wielersport beleefde vervolgens een onwaarschijnlijke en bedrieglijke hausse. Geen dorp zonder criterium, geen stad zonder een wielerbaan, geen provincie zonder een grote wegwedstrijd van stad-tot-stad, geen krant zonder vele kolommen vol wielersport-nieuws, geen gehucht zonder een plaatselijke favoriet, geen

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 138 wedstrijd zonder vele duizenden betalende toeschouwers die, na de bloedige gebeurtenissen tijdens de burgeroorlog, om afleiding en om sensaties schreeuwden en die in en rond de wielersport hun afleiding zochten. Het was in die dagen, dat Spaanse renners als Gual, Ruiz, Berrendero, Langarica en Trueba meer geld verdienden dan de meest gevierde matador. Het was in die dagen, dat het klim-wonder Trueba zonder wat anders dan 'n paar onbeduidende bergwedstrijden te winnen, een fortuin veroverde dat hij belegde in een onafzienbare huizenrij, ergens in de buitenwijken van Santander. En toen Frans Pauwels als een der eerste buitenlanders met 'n handjevol Luxemburgers, Nederlanders en Zwitsers in 1940 voor het eerst sedert 1936 weer eens wat buitenlandse kleur kwam geven aan een belangrijke Spaanse wegwedstrijd, de Ronde van Catalonië, ontdekten zij al gauw, welk een kwaad het isolement en.... de hausse in wedstrijden-en-belangstelling de Spaanse wielersport wel hadden gedaan. De Spaanse rennerswereld had in weelde gebaad. Zij had het geld slechts voor het oprapen gehad. En zij had daarbij, zoals dat in een hausse nu eenmaal pleegt toe te gaan, de weg van de minste weerstand gezocht en gevonden. Waarom zou men zich afbeulen? Het publiek kwam immers toch in grote getale naar de wedstrijden! De organisatoren verdienden grof geld en zij betaalden vorstelijke honoraria! Je kon in Madrid een doodgewoon criterium van niet meer dan tachtig onbeduidende kilometers rijden tegen een gage van Fls. 2000.-, en de organisator vroeg niet naar je prestaties. De organisator wenste alleen maar wat beroemde namen op zijn aanplakbiljetten. En als je het 'n beetje uitkiende met de treinverbindingen, dan kon je diezelfde avond op de wielerbaan van Valladolid in een al even onbeduidende omnium tegen 'n paar plaatselijke grootheden nog even Fls. 1000.- meenemen; en als je tijdens die omnium geen stap verzette en je die plaatselijke grootheden maar rustig hun gang liet gaan, dan juichte het chauvenistische publiek zich de keel schor en dan was de baan-directeur zo tevreden over je gedrag, dat hij je

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 139 onmiddellijk drie nieuwe contracten ter tekening voorlegde!... Jawel, jawel!....: de Spaanse renners uit die dagen hadden een best leven. Zij hadden het net zo comfortabel als zij maar wilden en zij verdienden meer geld in een week dan vroeger met hard werken en eerlijke sport in een heel jaar. Waarom zouden zij zich uitsloven? Het publiek wilde blijkbaar alleen maar wat sensatie, en de kunst was slechts, het publiek deze sensatie te bieden (en de illusie, 'n beetje strijd en wat spanning beleefd te hebben) zonder daarbij veel zweetdruppels op het toneel van de strijd te moeten achterlaten. De twee grote Spaanse bandenfabrieken, Galindo en Pirelli, die terwille van hun publiciteit practisch alle belangrijke Spaanse renners onder contract hadden en met millioenen Pesetas in het rond smeten alsof zij niet alleen banden, doch ook bankbiljetten in massa fabriceerden, hielpen de moordaanslag op de Spaanse wielersport nog een handje door de onderlinge rivaliteit zo ver te drijven, dat zij niet meer op overwinningen doch uitsluitend op.... nederlagen van de tegenpartij joegen. Als de heer Berrendero (op welke manier ook, dat kon zijn Galindo-directie niet schelen) had weten te verhinderen, dat Miro, een der Pirelli-favorieten, de wegwedstrijd Madrid-Valencia niet won, dan wachtte hem aan de finish een enorme fabriekspremie en dan liet het zijn directie verder volkomen koud, dat senor Berrendero in zijn ijver om senor Miro tegen de aarde te rijden zoveel tijd was kwijt geraakt, dat hij pas drie kwartier na de winnaar, een onbekend en onbeduidend individueel die onmiddellijk door de Pirellifabriek werd opgekocht met een jaarsalaris waarop een minister ook niets aan te merken zou hebben gehad -, over de eindstreep kwam sukkelen.... Onbedreigd door het buitenland, hadden de Spaanse cracks in hun comfortabel isolement gelegenheid gehad, een wonderlijke techniek te ontwikkelen onder het motto: men make zich vooràl niet moe als het niet per se nodig is en men rijde alleen zo, dat het de fabrieksdirectie pleizieren kan. Het was een belachelijke techniek, en het had met onze opvattingen over eer-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 140 lijke, ronde sport net zo weinig te maken als een Zoeloekaffer met een televisie-ontvangapparaat; en jong en oud deed er vrolijk aan mee. Als men in Spanje een wedstrijd in de bergen reed dan werd er op iedere Col een formidabele strijd geleverd. Het is niet overdreven, te zeggen, dat er op sommige Spaanse Cols vinniger gevochten wordt, door klein en groot, dan in de Tour de France, waar de strijd in de bergen zich in feite beperkt tot een klein dozijn halve of hele favorieten en specialisten. Bij de klim naar iedere bergtop vlogen de fietsende dienaren van de belangen van Galindo en Pirelli elkaar op haast duivelse manier in de haren, bedreigden zij elkaar met moord en doodslag...., en als het gevecht op zo'n Col dan gestreden was, sloot men in de afdaling prompt een wapenstilstand. Iets positiefs, een aanval van formaat, wilde men niet, riskeerde men ook niet. Het enige wat men wilde had een negatieve tendenz: de tegenstander zoveel mogelijk te verhinderen op de Cols, die die dag de aandacht van het publiek gevangen hielden, successen te boeken. Als er drie Cols in zo'n etappe voorkwamen, herhaalde men dat domme spel drie maal.... en negen van de tien keren eindigde dan zo'n berg-etappe, waarin op de Cols inderdaad goede en soms zelfs indrukwekkende dingen waren vertoond, in een massa-sprint. En dan? Dan wreef zelfs de organisator in zijn handen. Want hij had zijn eindstreep getrokken voor twintig duizend grof betalende toeschouwers, en deze toeschouwers vonden het wilde gedoe van zo'n massa-sprint diep in hun hart 'n stuk aardiger dan de alles behalve sensationele aankomst van een afgetobd renner die ginds, in de Cols, zeven minuten voorsprong op de rest van de concurrentie veroverd heeft en die nauwelijks nog in staat is, tegen het publiek te glimlachen. Het publiek aan de finish kreeg waar en sensatie voor zijn Pesetas. Wat wilde men nog meer?.... Het is duidelijk, dat deze techniek slechts tijdens een isolement een schijn-succes oplevert. De Spanjaarden hebben dat na 1946 op bijzonder pijnlijke wijze ervaren. Zij hebben in hun eigen Ronde van Spanje zulke bittere nederlagen geleden, dat senor

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 141

Doriga, de organisator, verraden door zijn renners, in een hoek getrapt door de eens zo met geld smijtende fabrieken en verlaten door het publiek dat eens aan de onoverwinnelijkheid van zijn Spaanse renners geloofde, in 1950 de kostbare organisatie van zijn monsterrace die hij, in navolging van Desgrange, met een dik woord zijn ‘levenswerk’ noemde, al niet meer aandurfde. De beste Spaanse renners van het ogenblik zijn in 1948 in de Ronde van Nederland aan de start gegaan en zij zijn er verpletterd. De sterkste Spaanse ploeg welke men op de been kon brengen, verdedigde, voor het eerst sedert jaren, in 1949 weer de Spaanse kleuren in de Ronde van Frankrijk, en wat een triomphtocht had moeten worden, werd een nederlaag zo frappant, dat zij de Spaanse wielersport practisch meteen weer van het internationale wielersporttoneel verjoeg en dat de Spanjaarden het een jaar later nog niet waagden, aan de wereldkampioenschappen deel te nemen. Het was in 1948, dat mij door de redactie van het Spaanse sportblad ‘Barcelona Deportiva’ verzocht werd, in enige artikelen mijn mening te geven over de kansen welke Spanje zou hebben als het, begin 1949, met zijn renners buiten de grenzen zou gaan. Ik kon toen niet anders, dan de Spanjaarden voorzichtig voorbereiden op de nederlagen welke zij onvermijdelijk tegen het lijf zouden lopen. De directie van ‘Barcelona Deportiva’ zal van die artikelenreeks vermoedelijk nog altijd spijt hebben. Want zij kostte haar niet alleen wat abonnés, zij bezorgden haar bovendien een ijselijke stapel woedende ingezonden stukken, en het was niemand minder dan de oud-kampioen Canardo die de schrijver, in een vlammend artikel op de voorpagina van het te Madrid verschijnende dagblad ‘Ya’, uitnodigde tot iets, dat verdacht veel leek op een duel. De schrijver, die toevallig niet bijzonder duellerig is aangelegd, ging daar wijselijk niet op in. Doch toen hij in 1949 met de Tour de France in het Spaanse San Sebastian kwam (de Spaanse équipe was toen al uitgevallen en er heerste in de Spaanse wielersport een algemene rouwstemming die nog vele maanden duren zou)

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 142 had hij dolgraag met Canardo eens van gedachten gewisseld. Helaas: Canardo was er niet. Vermoedelijk werd hij te zeer in beslag genomen door de Hoekse en Kabeljauwse Twisten welke in die dagen, als gevolg van de nederlaag in de Tour, in de boezem van de Spaanse wielerbond woedden. Doch een jaar later ontmoette ik de ex-kampioen op Mallorja, waar hij zijn vacantie doorbracht. En het was daar, bij een koele Jerez in de hall van Hotel Palayo, dat hij het zei: wij hebben ons vergist; de wielersport op de weg verdraagt op de duur de weg van de minste weerstand niet; wij zullen in Spanje weer geheel van voren af aan moeten beginnen en het moeilijkste daarbij zal zijn, de jonge, aankomende renners te behoeden voor een mentaliteit welke door de ouderen jaren achtereen met zoveel onbedachtzaamheid en.... zoveel egoïsme werd gepropageerd!....

***

Een renner als Frans Pauwels had in 1940 de crisis waaraan toen al de Spaanse wielersport leed, achter het klatergoud en de humbug ontdekt en ontmaskerd, en toen er in 1946, direct na de oorlog, volkomen onverwacht een Nederlandse équipe naar de Ronde van Spanje kon en hij op eigen, dringend verzoek een plaats in deze ploeg kreeg, toen wist hij met zekerheid: de renner die naar Spanje ging met het voornemen, niet de weg van de minste weerstand te zoeken, de renner die bovendien intelligent en handig genoeg was om tussen de revaliteit der Spaanse équipes door te zeilen, hij maakte in deze Ronde van Spanje een uitstekende kans. Op premies. Op etappe-overwinningen. Op een der eerste plaatsen in het algemeen klassement zelfs! De ploeg die drie dagen voor de start in een druilregen van Schiphol vertrok, stond 'n beetje vreemd tegenover het avontuur. Zij beschouwde het trouwens ook voornamelijk als een avontuur. Het kon nooit kwaad, zo'n Ronde van Spanje. Je kwam er, na al die jaren oorlog, eindelijk weer eens uit. En de organisator betaalde een behoorlijke garantie. En als je tijdens

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 143 die Ronde van Spanje niets presteerde, dan lag zij in ieder geval vroeg genoeg in het seizoen om haar als een harde, doch uitstekende training op te vatten, zodat je er gedurende de tweede helft van het seizoen in de criteria vruchten van kon plukken. Doch er was er één in deze équipe, die de Ronde van Spanje nièt als zo-maar-een-avontuur opvatte. Dat was Frans Pauwels. Hij had zich op die, toch niet zo èrg belangrijke, wedstrijd voorbereid alsof het een wereldkampioenschap gold. Hij had een kist vol materiaal en een half pakhuis vol bijvoeding. Hij had zèlfs een Nederlands-Spaans woordenboek in zijn koffer en hij draaide er geen doekjes om: deze Ronde van Spanje was zijn kans; deze ‘Vuelta Ciclista a Espana’ zou hem, de renner die dreigde weg te zinken in het leger der middelmatigen, de gelegenheid geven, eindelijk enige opvallende prestaties te leveren. Vandaar dan die weddenschap. En ik vergeet niet gauw hoe, de volgende dag, Frans Pauwels nauwelijks dertig kilometer voorbij de start in een bocht van een volkomen onschuldige afdaling, bleek en zwijgend en met tranen in de ogen naast een gekreukte fiets stond. De een of andere Zwitser had hem tijdens een volkomen onverwachte stuur-maneuvre eenvoudig uit de bocht gereden, en mèt het peleton, dat ginds zijn aanloop nam naar de hellingen van de Puerto de los Leones, de eerste Col van deze Ronde, verdween Pauwels' geloof in de geluksster welke hem, naar hij heilig meende, op zijn tocht rond Spanje had moeten vergezellen. Op dat ogenblik kreeg Pauwels veel méér dan alleen maar negen minuten achterstand. Hij kreeg een morele tik, die enorm hard aankwam. Hij kwam er heel die Ronde niet meer over heen. En zoals dat meer gaat: Pauwels begon aan een pech-serie zoals zij in een etappe-wedstrijd nog maar zelden is vertoond. Nadat men 's avonds in Salamanca zulk een uitvoerige portie mentaltraining op hem losgelaten had, dat de Kieldrechtenaar de volgende ochtend toch weer met enige moed in de tijdrace per ploeg naar Bejar stratte, trapte hij op het critieke ogenblik (toen onze équipe op het punt stond, een indrukwekkende overwinning te

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 144 behalen) zijn derailleur aan flarden; in de daarop volgende rit werd hij door het noodlot getracteerd op een kettingbreuk en drie lekke banden; enfin: Pauwels fietste van de ene tegenslag naar de andere en toen hij, vele etappes later, tijdens de rit van Murcia naar Valencia toch nog enkele uren lang zijn topvorm terug vond en hij op het punt stond, Hollanda aan een briljante etappe-overwining te helpen, raakte hij bij het binnenrijden van de sinaasappelstad met zijn voorwiel verstrikt in de tramrails, brak hij een wiel (en bijna een sleutelbeen) en kwam hij tenslotte met zijn fiets op zijn nek pas als negende over de eindstreep. Maar Frans Pauwels reed die Ronde van Spanje niettemin uit. Hij doorstond, later, in Noord-Spanje de slag in de bergen. Hij reed zich, ver in de achterhoede, mentaal en lichamelijk zo leeg, dat het vier etappes voor het einde al een wonder was, dat hij niet doodgewoon van zijn fiets plofte. En hij bereikte Madrid. Toen hij, opnieuw met vrij grote achterstand, in het enorme Estadio Metropolitano arriveerde, waar zestig duizend Madrilezen zich uitputten in het loslaten van wilde ovaties, stuurde een official hem het middenterrein op voor hij de (reglementair verplichte) laatste ronde had kunnen uitrijden. Men had geen belangstelling voor de verliezer Frans Pauwels. Men wenste niets anders dan de grote ‘vedettes’ in de baan, opdat men hen kon begraven onder kransen, premies, geschenken en applaus. Daar, op het middenterrein, smakte Frans Pauwels zijn fiets met een woedende zwaai tegen de wereld, en dat het ding niet in duizend stukken uit elkaar spatte, pleit uitsluitend voor de prestaties van de moderne rijwiel-fabrikanten. Sedertdien is de Kieldrechtenaar voor goed onder gegaan in het leger der middelmatigen. En is hij er toch wel wat bitter onder geworden....

***

Het métier is wreed!.... René Vietto, de Franse crack, telde niet zo bijzonder veel vrienden in het millieu van renners, officials, journalisten en ver-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 144

Twintig kilometers na de start. De etappe is nog jong en men heeft nog meer dan twee honderd k.m. voor de boeg. Doch aan de kop van de groep hebben de favorieten nu al positie gekozen. Slechts dààr, voor in het peleton en nièt aan de staart, wint men zijn wedstrijden.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 145

Een vak met duizend risico's. De Breton Mahé, één der velen die tijdens het wielersportseizoen-1950 één enkele verkeerde stuur-manoeuvre met een val en een gebroken sleutelbeen betaalde.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 145 zorgers; en hij had het er naar gemaakt. Doch er is één ding, dat zelfs zijn vijanden niet gauw vergeten. Dat was de manier waarop hij tijdens de Tour de France van 1934 - zijn éérste! - zijn eigen kansen moest opofferen voor die van zijn ploegmaat , die op dat ogenblik met de gele trui rond Frankrijk fietste. René Vietto was in die Tour de grote ontdekking van het jaar geweest. In een wedstrijd waarin in de loop der jaren de strijd op de bergen een steeds groter rol was gaan spelen, had Frankrijk in hem een jong renner gevonden die voorbestemd scheen om het organiserende land nog enige jaren lang te behoeden voor een nieuwe, dreigende nederlaag tegen de Belgen. Hij had nog een massa te leren, deze Vietto, doch niet in de Cols! Daar was hij dat jaar heer en meester, en de Franse pers vierde zijn overwinningen met alle geestdrift welke zij maar opbrengen kon, en het Franse publiek strooide in bewondering bloemen op het pad dat de ‘heremiet van Cannes’ had te gaan. En als men deze Vietto in dat jaar zijn eigen race had laten rijden, wel, misschien zou men dan inderdaad de naam van deze renner die als geen ander ‘door de Tour bezeten was’ op de lange lijst der overwinnaars teruggevonden hebben. Doch Vietto mocht zijn eigen race niet rijden. Hij zat in de Franse équipe en deze had al haar kaarten gezet op de kansen van een andere, oudere crack: Tonin Magne, de sombere boerenzoon die de Tour al eens op zijn naam geschreven had. Hij reed er om, de oude Tonin. Hij had een uitstekende équipe tot zijn beschikking en deze équipe hielp hem inderdaed in het gele leidersshirt. Totdat dan, in de meest gevaarlijke berg-etappe, Tonin Magne op het meest critieke ogenblik materiaalpech kreeg en Vietto door zijn ploegleider gedwongen werd, om te keren en terug te rijden naar de plek des onheils. Het was een uiterst dramatisch ogenblik. De jonge crack, op weg naar een nieuwe etappe-overwinning en misschien zelfs (vele Franse experts houden dat nu nog hardnekkig vol) op weg naar de Tour-overwinning, werd gedwongen, zijn kansen prijs te geven voor die van een oudere; en àls hij op dat ogenblik het bevel van zijn

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 146 ploegleider in de wind geslagen had, àls hij rustig door was gegaan en er op eigen houtje voor Frankrijk een overwinning uitgereden had, zou het Franse publiek, dat de jonge Vietto toen al op een overdreven hoge troon gezet had, het hem zo bijzonder kwalijk genomen hebben? Ik geloof niet, dat men aan de gelukkige afloop van een dergelijk incident had behoeven te twijfelen. Twee dagen na het incident zou men een Vietto-met-degele-leiderstrui gevierd hebben alsof hij nimmer tegen de teamdiscipline gezondigd had; en alleen Tonin Magne en de chef d'équipe zouden er vermoedelijk een boze bui van over gehouden hebben. Stellig heeft ook Vietto op dat wrede ogenblik aan deze mogelijkheid gedacht. Zeer zeker heeft hij één seconde lang getwijfeld tussen zijn eigen kansen en de team-tucht. Toen keerde hij om en bezorgde Tonin Magne dat wiel. En zoals dat gaat in een koortsige wedstrijd waarin iedere fractie van een seconde beslissend kan zijn en waarin men zijn zenuwen nauwelijks meester kan: Magne ontving zijn redder in de nood met een lading vloeken, rukte hem dat wiel uit de hand, sprong vervolgens op zijn fiets en had niet eens een woord van dank. Dààr, terwijl Magne in het gele leidersshirt opnieuw op zijn fiets klom en Vietto achterbleef, wachtend op de montage-wagen, heeft de kleine man uit Cannes de eerste grote huil-scène van zijn wielersportcarrière opgevoerd. En kon men het hem zo èrg kwalijk nemen?....

***

En er is een hotel ergens buiten St. Gaudens, Hotel de France in Loures-Barousse om nauwkeurig te zijn, en de lange, altijd vriendelijke en altijd rustige Italiaan Fiorenzo Magni zal sedert de 25ste Juli van het jaar 1950 niet meer aan dit hotel terug kunnen denken zonder geplaagd te worden door de bitterste gedachten. Fiorenzo Magni?.... Daar hebt gij weer zo'n renner, daar is weer zo'n sportcrack, die alleen maar 'n paar jaar eerder of later geboren had moeten

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 147 zijn om in de sport het allerhoogste te kunnen bereiken. Gij komt dergelijke lieden wel méér tegen in de sport. De fameuze Amerikaanse neger-athleet Metcalfe zou destijds, in 1936, twee of drie gouden Olympische medailles veroverd en heel Amerika aan zijn voeten gehad hebben, als er juist in die dagen niet nog een ander sprintfenomeen, Jesse Owens, over de sintelbanen rondgedarteld had, die nèt nog een honderdste van een seconde minder nodig had voor de honderd meter en over wiens prestaties men in athletiekkringen nog zal spreken als men Metcalfe al lang vergeten zal zijn. Het is Fiorenzo Magni niet beter vergaan. Hij stond en hij blééf in de schaduw van de campionissimi Bartali en Coppi. Totdat hij dan in het seizoen 1950 de kans kreeg, zich wellicht voor goed van deze schaduw te ontdoen. Magni had het seizoen uitstekend ingezet. Hij had met verbluffend meesterschap een Ronde van Vlaanderen gewonnen, verreden onder weersomstandigheden die de sterke Flandriens van het genre Brieck Schotte, die zich pas in regen en storm en op zwaar lopende wegen behoorlijk op hun gemak voelen, als het ware op het lijf geschreven waren. En vervolgens had hij de rest van zijn seizoen volkomen afgestemd op de twee meest belangrijke wedstrijden: de Tour de France en de wereldkampioenschappen op de weg te Moorslede. Vooral zijn kansen op de Tour-overwinning mocht men niet onderschatten. Want Fausto Coppi, ernstig geblesseerd tijdens een valpartij in de Ronde van Italië, ging in die Tour niet van start (men twijfelde er op dat ogenblik zelfs aan of hij ooit nog in een zware wedstrijd van start zou kunnen gaan), en Gino Bartali was intussen alweer een jaartje ouder geworden; en hoewel de oude campionissimo er geen doekjes om wond, dat hij naar de Tour de France ging met het vaste voornemen, de wedstrijd voor de derde maal zegevierend te beëindigen, wist ook Magni, dat de Bartali van 1950 niet meer de ongenaakbare kampioen was die twee jaar tevoren, in 1948, zijn Ronde van Frankrijk met zulk een overweldigend meesterschap gereden had, dat de rest van de buitenlandse concurrentie

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 148 er practisch niet aan te pas gekomen was. Stellig wist Bartali dat eveneens. Pas nog, in de Ronde van Italië, had hij tegen de jonge Zwitser Hugo Koblet een pijnlijke nederlaag geleden en vervolgens had hij zo lang gezeurd met zijn inschrijving voor de Tour - en had hij de organisator zoveel chicanes in de weg gelegd -, dat een kind begrijpen kon, dat Bartali zich met het oog op deze Tour alles behalve op zijn gemak voelde. En vermoedelijk was er slechts één onder zijn concurrenten die hij werkelijk vreesde: Fiorenzo Magni. Bartali kende Magni uitstekend. Hij kende zijn zwakke zijden (Magni is geen superklimmer en hij houdt bovendien niet van tijdraces), doch hij kende ook diens mateloze kracht en onuitputtelijke moed. En wie weet: toen Bartali die middag van de 25ste Juli in een stortbui en bedolven onder de modder te St. Gaudens van zijn fiets stapte, nadat hij de Pyreneeën-etappe gewonnen had, en toen hij vervolgens verklaarde, de volgende ochtend niet meer te zullen starten, heeft het feit dat tijdens diezelfde etappe Fiorenzo Magni dan toch maar voor Italië het gele leidersshirt veroverd had, wellicht sterker op zijn zenuwen gewerkt dan de onvriendelijkheden welke hij tijdens zijn tocht door de Pyreneeën van de zijde van het Franse publiek had ondervonden!.... Er zijn die avond en de daar op volgende nacht in Hotel de France te Loures-Barousse, waar de Italiaanse A-ploeg was ondergebracht, scènes opgevoerd welke men zonder enige moeite in een dramatische film van de toch al zo dramatische heer Rosselini zou kunnen verwerken. Gino Bartali, in de hoofdrol, stelde zich aan alsof hij door Ingrid Bergmann hoogstpersoonlijk verraden-, en vervolgens aan de diepste wanhoop ten prooi was. Alfredo Binda heeft later onthuld, dat Bartali die avond en de nacht die daar op volgde, van pure woede twee pakjes cigaretten heeft opgerookt: een kwantum weermee hij onder normale omstandigheden 'n jaar of twee toe komt. In de kamer van de campionissimo waar achtereenvolgens Binda, Goddet, de Italiaanse ploegmaten en zèlfs de leden van de Italiaanse B-ploeg Gino Bartali kwamen smeken, de strijd voort te zetten, waadde

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 149 men 's nachts tegen een uur of twee tot op enkel-hoogte door een poel van tranen. Doch wàt men Bartali ook verzekerde, hoe Binda ook op zijn gemoed, zijn vaderlandsliefde en wat-al-niet werkte, Bartali bleef maar koppig op zijn stuk. Hij wilde naar huis. Hij wilde zèlfs met de hele Italiaanse Tour-kolonie naar huis. Toen men 's nachts tegen drieën eindelijk de hoop opgaf, Bartali nog in de Tour te kunnen houden, toen het verder duidelijk werd, dat het na Bartali's verdwijnen niet mogelijk zou zijn, nog een officiële Italiaanse équipe aan de Tour te laten deelnemen, hield men onder de Italiaanse renners een enquête: zijn er bijgeval nog lieden die een ploeg wensen te vormen die als officieuze Italiaanse équipe de strijd kan voortzetten? Br waren er wel, onder de Italianen. Er waren er zelfs acht, en onder hen bevond zich de drager van de gele trui, Fiorenzo Magni. Op dat ogenblik moèt Magni wel beseft hebben, dat hij zijn Tour de France practisch al gewonnen had. Bartali met zijn vriendjes naar huis! En een nieuwe, haastig in elkaar gespijkerde, uit leden van de A- en B-équipes bestaande, ploeg die alleen maar zou rijden voor het behoud van Magni's gele shirt! En wat er, toen het eenmaal zo ver was, in de daaropvolgende drie, vier uren precies gebeurd is, weet nog altijd geen mens. De Italiaanse wielerbond ontkent nog steeds hardnekkig, dat zij de samenstelling van een dergelijke, geïmproviseerde en officieuze Italiaanse équipe onder aanvoering van Fiorenzo Magni plechtig verboden heeft. Men vermoedt, dat de heren van de Italiaanse wielerbond Binda en Magni alleen maar hebben doen weten, dat zij (èn het Italiaanse publiek) het vormen van een nieuwe équipe toch wel zo'n beetje beschouwden als verraad aan de campionissimo en aan de Italiaanse wielerbond die Bartali's houding onmiddellijk had goedgekeurd. Hoe ook: 's morgens vroeg trok Magni zijn officieuze équipe terug. Met tranen in de ogen...Ik zou niet meer in Italië durven rijden, verklaarde hij. En hij bleef solidair met Bartali, de man die hem jarenlang in de schaduw gehouden had. Hij bleef solidair omdat hij niet anders kon.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 150

En als men dan twee weken later de wereldkampioenschappen te Moorslede verrijdt, als daar de Italiaanse ploeg door de Belgen, de Nederlanders, de Fransman Bobet en de Zwitser Ferdinand Kuebler aan flarden gereden wordt, als Bartali een nieuwe bittere nederlaag lijdt, dan mist dezelfde Fiorenzo Magni opnieuw zijn kans. Een blessure heeft hem gedwongen, zijn plaats in de Italiaanse équipe af te staan aan een plaatsvervanger. Als straks Fiorenzo Magni - ook al heeft hij, in de schaduw der campionissimi, al met al toch een klein fortuin bij elkaar gefietst - zonder een Tour-overwinning, zonder een wereldkampioenschap en snel vergeten door de massa, als een teleurgesteld man de wielersport verlaat, dan kunt gij het hem eigenlijk niet eens zo bijzonder kwalijk nemen!

***

En in de Tour van 1947 - de eerste grote Ronde van na de tweede wereldoorlog - gebeurde het volgende. Er was daar een Italiaanse équipe aan de start, doch zij miste de campionissimi. Goddet, die met de Italiaanse wielerbond maanden achtereen onderhandeld had over het deelnemen van Coppi of Bartali, had zich tenslotte tevreden moeten stellen met een Italiaanse ploeg, bestaande uit weliswaar sterk rijdende, doch niet briljante tweede-klassers zoals Italië ze bij dozijnen heeft. Men had deze tweede klassers ondergebracht in één ploeg met enige, reeds sedert jaren in Frankrijk wonende Italianen als Brambilla en Tacca, en deze équipe was in Parijs nog niet goed en wel van start of er heerste in het Italiaanse kamp al een opgewonden soort van burgerkrijg. Ronconi, de inderdaad uitstekend rijdende aanvoerder van de èchte Italiaanen, zag zich opgescheept met een ploeg waarin de ‘Franse’ Italianen hun symphatieën voor het land waarvan zij al jaren gastvrijheid genoten hadden, niet onder stoelen en banken staken. Geen jaar later hadden Brambilla en Tacca dan ook, uit vrees ooit nog eens in een Italiaanse ploeg ondergebracht te worden, de Franse nationaliteit aange-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 151 nomen en golden zij bij de Italiaanse renners en officials doodeenvoudig als verraders. Goed: het vlotte niet erg in het Italiaanse kamp. Het vlotte vooral daarom niet erg, omdat Ronconi in een duel met Vietto de gele leiderstrui veroverde en hij als chef-de-file gehandhaafd bleef, zelfs toen hij daarop prompt een ingewikkelde inzinking kreeg en het duidelijk was, dat zijn ‘knecht’ Brambilla niet alleen stukken beter reed, doch dat zijn kansen op een Touroverwinning in feite oneindig veel beter stonden dan die van zijn chef de file. In de laatste Pyreneeën-etappe, waar Robic de basis legde voor de overwinning welke hij een week later, in de allerlaatste etappe, zou behalen, was het mede aan het formidabele rijden van Brambilla te danken, dat Ronconi van de troon viel. En juist toen dat relletje uitgevochten was, toen men in het Italiaanse kamp inzag, dat men maar beter op Brambilla wedden kon, ook al lijkt een rennerstype als ‘de Brambille’ ongeschikt om er tenslotte een Tour-winnaar van te maken, juist toen gebeurde het wonder: Brambilla veroverde het gele leidersshirt in de beruchte tijdrit naar St. Brieuc, waarin Vietto zijn laatste kans op een Tour-zege verspeelde; en alleen Brambilla weet wat hem deze verovering aan wilskracht wel gekost heeft en hoe zeer hij de uitputting nabij was toen hij die middag daar in St. Brieuc op het schavotje stond: de kostbare gele trui rond de afgemagerde schouders. Er was die avond een uitvoerige vergadering van de Italiaanse équipe en men sloot er zowaar vrede. En toen men aan de allerlaatste etappe begon, met Brambilla nog steeds in de gele trui, startte zelfs Ronconi met de opdracht en het voornemen, Brambilla op alle mogelijke en onmogelijke wijzen bij te staan als, wat men verwachtte, de Fransen Fachleitner en Robic, die in het algemeen klassement de Franse Italiaan dicht op de hielen zaten, nog een laatste wanhoopsaanval op de Italiaanse stellingen zouden ondernemen. Die aanval kwam.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 152

Het was Fachleitner die hem inleidde en nog voor Brambilla goed en wel geslagen was, was Robic ter assistentie naar Fachleitner toegesprongen; en nimmer kreeg een Tour de France een spannender en dramatischer slot. Terwijl ver vooruit Brieck Schotte op weg was, de laatste etappe van de Tour te winnen, arbeidden Fachleitner en Robic broederlijk vereend aan de nederlaag van Brambilla en huldigde men tenslotte in het Parc des Princes, waar zich haast delirische tafrelen afspeelden, de kleine, koppige Breton en nièt de gebroken man die vele, vele minuten later wenend het beton van de beroemde wielerbaan kwam oprijden: het gele leidersshirt, dat hij voorbij Rouaan, op de berucht gebleven helling van de Bon-Secours verloren had, nog altijd om de schouders.... Die dag, terwijl heel zijn lichaam om drinken schreeuwde, nam Brambilla in een vlaag van woede zijn beide drinkkruiken en liet ze leeglopen op de weg. En er lag iets griezeligs in zijn stem, toen hij het uitschreeuwde: ‘Ik zal je straffen, Brambilla!, tu ne boiras pas puisque tu ne marches pas!....’ En men vertelt, dat Brambilla na afloop van die Tour de France terugreed naar Annecy, waar hij sedert jaren woont met zijn vrouw en zijn zoontje, en dat hij daar de fiets waarmee hij die laatste, ongelukkige etappe naar Parijs gereden had, begroef in zijn tuin. Hij kon die fiets niet eens meer zien!....

***

En als, in diezelfde Tour, Apo Lazarides een jaar later maar goed gedurfd had, dan had hij na de eerste de beste etappe al niet alleen zijn fiets, maar ook een.... Frans gendarm begraven! Het gebeurde in de etappe Parijs-Trouville. In Parijs, op de Place d'Etoile, hadden de Franse supporters Apo Lazarides uitgeleide gedaan als ware hij een regerend vorst. Voor de Franse experts gold hij, veel meer dan Robic, als het enige Franse kanspaard in de strijd tegen Bartali; en een van de vele tienduizenden die er van overtuigd waren, dat hij de

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 153 campionissimo inderdaad kon verslaan, was Apo Lazarides hoogstpersoonlijk. En dan gebeurt in de eerste de beste etappe, door.... Bartali gewonnen!, iets erg onnozels, dat Lazarides' geloof in een overwinning meteen aan gruizels slaat. Hij krijgt een lek bandje op een moment dat het peleton nauwelijks harder dan vijf en twintig kilometers per uur gaat, en zijn ploegleider vindt (terecht) dit lekke bandje in een eerste etappe zo onbeduidend, dat hij het niet nodig acht, een paar ploegmaten van Lazarides ter assistentie achter te laten. En Lazarides legt een nieuw bandje en er zijn wat vriendelijke omstaanders die hem daarbij ongevraagd hulp verlenen en zij doen zo onhandig, dat Lazarides, wiens zenuwen toch al niet van staaldraad gemaakt zijn, er zwaar nerveus onder wordt en dat hij, als gevolg daarvan, met dat lekke bandje méér tijd verliest dan per se nodig was. Dan begint Lazarides zijn jacht. Zijn achterstand bedraagt een minuut of vier en hij vermoedt, dat ginds in het peleton elk ogenblik de jacht kan beginnen, en hij weet, dat hij dus geen tijd te verliezen heeft. Het is tijdens deze achtervolging, dat hij, een volgauto passerend, even gehinderd wordt door een der motorgendarmen. Nu zijn er motor-gendarmen en motor-gendarmen in de Tour. Er is een vaste kern van gemotoriseerde politie die de Tour van de eerste tot en met de laatste etappe vergezelt. Deze kern bestaat uit specialisten en zij rijden nog liever hun motor aan flarden tegen een boom dan dat zij een renner zouden hinderen. De rest der gendarmen, de zogenaamde ‘regionale rijders’, wisselt van dag tot dag. Zij hebben, doodgewoon, opdracht, het verkeer te regelen dat na het voorbij trekken van de Tour-karavaan losbarst (en dat voor een belangrijk deel bestaat uit enthousiasten die pogingen doen om verderop nog een flits van de karavaan te zien). De Tour, het verloop van de strijd en het lot van de renners interesseert hun nauwelijks. Voor hen betekent het passeren van de Tour zoveel extra diensturen, en er zijn er die daar kriebelig van worden. Blijkbaar trof Apo Lazarides zo'n kriebelige gendarm toen hij

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 154 zich, bij het passeren van de langzaam voorthobbelende motor enige minder vriendelijke uitlatingen aan het adres van gendarmen in het algemeen en de onderhavige in het bijzonder ontvallen liet. De gendarm nàm dat niet. Hij toog onmiddellijk op zoek naar revanche en hij bedacht daarbij een haast geniale methode. Hij ging eenvoudig twee minuten voor Lazarides uitrijden en liet daar alle verkeer uit de zijwegen rustig los. Het gevolg was, dat de ex-Griek binnen de kortste keren verzeild raakte in een enorme opstopping van automobielen, ossenwagens, voetgangers, fietsers en wat al niet, dat hij later - mèt het normale verkeer - 'n paar malen voor een verkeers-stoplicht moest wachten, en dat hij al twintig minuten achterstand had voor zijn chef d'équipe hem tenslotte uit de chaos verloste en de rest der gendarmen een weg voor de arme Apo baanden. Het merkwaardige was, dat vrijwel niemand van de journalisten, voortdurend rond de kopgroep zwervend, had gezien wàt er precies met Lazarides gaande was; en Lazarides was dan ook, met grote achterstand, nog niet aan de finish of er zaten al een stuk of wat verhalen in de telefoon waarin men ach en wee jammerde over de ‘zware inzinking’ waaraan de kleine man die dag ten prooi was geweest. Tegen de tijd, dat, 'n paar dagen later, deze verhalen gerectificeerd werden en men op zoek toog naar de gendarm die zich als favorieten-killer had ontpopt, had Lazarides alle belangstelling voor die Tour al lang verloren en was hij een zeurend, ontevreden mannetje geworden. Het publiek làs die rectificatie vermoedelijk niet eens. Het publiek had toen, in de jonge Louis Bobet, al een nieuwe favoriet ontdekt..

***

En in 1938, in hotel Continental, tijdens de wereldkampioenschappen die dat jaar in Valkenburg verreden werden, ontmoette ik de Franse oud-renner Christophe, ‘le vieux Gaulois’. Hij behoorde tot de groten van voor de eerste wereldoorlog en niemand minder dan Henri Desgrange zei van hem, dat hij met wat méér geluk drie Ronden van Frankrijk achter elkaar

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 155 had kunnen winnen. Hij won er géén, Christophe, en zoveel jaren later vindt gij hem, welhaast vergeten, terug in een Valkenburgs hotel: als mécano van de Franse équipe. Hij heeft een interessant verhaal, deze voormalige grootheid uit het tijdperk der moustachen. Hij vertelt U de geschiedenis van een Pyreneeënetappe tijdens de Tour van het jaar 1913. Die dag had Christophe, zo verzekert hij U een kwart eeuw later, de ‘forme van zijn leven’. Die dag liet hij bij de beklimming van de eerste bergreus, de Aubisque, de gevreesde Flandrians Philip Thys en Lucien Buysse eenvoudig staan, liet hij zich aan de andere kant van de berg over de bijna onbegaanbare paden als een steen naar beneden tuimelen, beklom hij met nog méér élan de nog moeilijker Tourmalet en had hij op zijn beide Belgische rivalen al bijna vijf en twintig minuten voorsprong toen hij halverwege de afdaling brokken kreeg. Een materiaalbreuk!, en als een der vooraanstaande renners iets dergelijks overkomt in een moderne Tour de France, dan weet hij in negen van de tien gevallen een ploegleider met een automobiel vol reserve-materiaal vlak achter zich en dan zit hij geen halve minuut later alweer op een reservefiets en is hij het incident morgen al weer vergeten. Doch in de oertijd der moustachen was dat anders. Mede met het oog op het feit, dat de volgwagens uit den jare 1913 of daaromtrent alles behalve betrouwbaar waren zodat men er, zeker in de bergetappes, niet op rekenen kon, heerste er in die dagen nog een reglementsartikel, volgens het welk iedere renner verplicht was, materiaalpech eigenhandig en zonder assistentie van derden te herstellen. Christophe holde dus, met de fiets op zijn nek, omlaag naar het drie kilometer verder gelegen dorpje Sainte Marie-de-Campan, alwaar hij in de plaatselijke smidse een uitvoerige reparatie begon. De reparatie duurde.... vier uren. En al die tijd stonden Henri Desgrange en diens wedstrijdcommissarissen geduldig in de smidse en zagen toe, dat Christophe geen enkele hulp ontving van de smid, wiens handen jeukten om de Franse favoriet bij te staan in diens moeilijkheden. Henri Desgrange weigerde zèlfs,

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 156 de smid de blaasbalg te laten hanteren waarmee hij het vuur dat Christophe bij de operatie nodig had, op peil wilde houden. Als Christophe een blaasbalg nodig had, wel, hij moest het apparaat dan maar eigenhandig bedienen. Reglement is reglement!.... Vier uren verloor Christophe daar in de smederij, en als de smid hem had mogen helpen zou de ongelukkige Fransman na verloop van een uur stellig alweer op zijn fiets gezeten hebben. Nu verloor hij de etappe, nu verloor hij de Tour. ‘Die dag’, zegt de oude Christophe vijf en twintig jaar later, ‘die dag heb ik niet alleen Henri Desgrange en diens wedstrijdcommissarissen, doch ook de wielersport gehaat met alles wat ik aan haat en wilde woede maar wist te vergaren’.

***

Het métier is hard, het métier is ook gevaarlijk. De Tour de France heeft - de hemel zij dank - tot nu toe niet meer dan één dode onder de renners veroorzaakt. Dat was de Spanjaard Cépéda en hij verongelukte in een der minst gevaarlijke afdalingen. Bij het afdalen van de Col de Lautaret brak plotseling de voorvork van zijn fiets. De Spanjaard stortte als een steen ter aarde en hij overleed diezelfde avond aan de gevolgen van zijn val. Doch naast dit ene dodelijke ongeval, heeft de Tour de France, evenals de meeste andere grote wegraces, talrijke ‘narrowescapes’ gekend. Er was in de voor-oorlogse Tour de France een sensationele etappe waarin de wereld-uurrecordhouder, de Fransman Archambaud, omver gereden werd door de volgwagen van.... Henri Desgrange! In dezelfde etappe kwam Antonin Magne twee maal achter elkaar zwaar ten val en beide malen was hij er zo ernstig aan toe, dat men dacht, dat hij de strijd zou moeten staken. Ik heb in 1949 bij de wilde afdaling van de Kleine Sint Bernard, op weg naar de vriendelijke vallei van Aosta. Apo Lazarides, schuil gaand in een enorme stofwolk en opgejaagd door enkele met veel geweld omlaag gierende Italiaanse volgwagens die hem per se voorbij wilden om, ver voor-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 157 uit, de triomphtocht van hun campionissimo Fausto Coppi met eigen ogen te kunnen zien, met uitgespreide armen en uitpuilende ogen langs de rand van een afgrijselijk ravijn zien gieren, nadat hij in een der hairpins geslipt was in een, door het stof onzichtbare kuil. Ik was er bij toen, in 1950, in de laatste twintig kilometers naar Dinard enige volgwagens op een smalle, stoffige, slingerende, snel dalende bergweg verzeild raakten temidden van een tierend en razend peleton. Er ontstond, bij een snelheid van tegen de zestig kilometers per uur een onuitwarbaar kluwen van renners en volgwagens die zich, met gierende banden en loeiende claxons, een weg door dat peleton trachtten te banen. Eén enkele verrassende stuurmaneuvre zou op dat ogenblik voldoende geweest zijn om in dat peleton niet meer en niet minder dan een ramp te veroorzaken. Het duurde, naar men later zei, slechts een minuut of tien. Doch de journalisten in de volgwagens die later met dorre kelen en nauwelijks in toom gehouden zenuwen in Dinard arriveerden met een gevoel alsof zij daarnet aan de hel-zèlf waren ontsnapt, wilden dat niet geloven. Zij moest uren geduurd hebben, die dodenrace.... En weet je nog, Sijen, die verschrikkelijke afdaling van de Croix de Fer in 1947 toen je, na een valpartij over de smalle weg geslingerd, die donkere, gapende kloof zo akelig snel naar je toe zag komen en toen je wanhopig in het rond grijpende handen slechts op het allerlaatste ogenblik nog een houvast vonden?.... En weet je nog, Brambilla, hoe in de Tour 1950 een dol geworden toeschouwer plotseling voor onze wagen sprong en hoe wij, voortrazend over een smalle brug, ergens in de buurt van Barraque-Michel, je in een plotselinge uithaal slechts op een haar na misten en hoe je vervolgens, in een volkomen begrijpelijke reactie, je drinkbusje nam om het met alle kracht (doch vergeefs) naar het hoofd van de man achter het stuur te mikken? En weet je nog, René Vietto, hoe jij - de man van wie het bekend was, dat hij in de afdalingen geen enkel risico vreesde - tijdens die befaamd gebleven Ronde van Zwitserland-1946 bij

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 158 de afdaling van de Furka plotseling je achterwiel onder je uit voelde glijden toen een onschuldig lijkend motregentje het toch al verraderlijke wegdek in enkele minuten tijds veranderd had in een spiegelgladde ijsbaan? Weet je nog hoe die slip-partij nog behoorlijk afliep, hoe je tenslotte in een greppel strandde, zonder brokken en zonder schrammen, en hoe vervolgens, toen je weer op je fiets klom en je je weg vervolgde, een onredelijke angst zich van je meester maakte? Een angst die je naar de keel greep en die je gezicht grauw kleurde en die je je handen met zulk een krampachtigheid rond het stuur deden klemmen, dat aan het slot van die etappe je handschoentjes eenvoudig waren doorgeschuurd? En weet je nog, Woutje Wagtmans, hoe je in de tweede etappe van je eerste Tour de France, een kilometer of dertig voor Luik, toen de onophoudelijke regens de modder van de velden als gele brei over de wegen deden stromen, je rem brak en hoe je daarna, remmend met je ene voet, werd meegesleurd in het avontuur van een helse afdaling over een bochtige weg vol kinderkoppen? En hoe je alleen maar geen gevolg gaf aan je verlangen om af te stappen en de risico's van deze dolle ren niet langer meer te dragen omdat je je chef d'équipe en je supporters niet teleurstellen wilde?....

***

Zo kunt gij verder gaan. En zo gij, als voorstander van de zuiver-amateuristische principes, 'n beetje hautain mocht neerkijken op de wielrenner die zijn heil in wegwedstrijden zoekt en die niet alleen op roem, doch ook op fortuin jaagt, wanneer gij de beroeps-wielrenner verwijt, dat bij hem zo nu en dan (om niet te zeggen meestal) de knikkers zwaarder wegen dan het spel, dan dient gij niet te vergeten, dat het métier van deze man - hij moge een crack zijn of een middelmatige, dat doet er niet toe - onmenselijk zwaar kan zijn, en onzegbaar wreed, en meer dan eens vol risico's die U en ik voor geen half fortuin zouden durven nemen.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 159

De beroepsrenner neemt deze risico's wèl. Niet alleen vanwege de gage, maar ook omdat hij - zelfs al wil hij dat zo gemakkelijk niet bekennen - houdt van de sport die zijn beroep geworden is. Een harde sport, is de wielersport op de weg: alle maccadamwegen, alle derailleurs, alle gewichtsbesparingen en alle tactische trucs waarmee men haar sedert de eerste wereldoorlog overladen heeft, ten spijt. Het is dat wat zovele jonge renners vergeten: dat zij zich, zo zij op de duur succes willen hebben, dienen voor te bereiden op een leven zonder veel comfort, op een uiterst streng regime, op een métier waarin het Lot opmerkelijk weinig genade kent en waarin geen plaats is voor zelfbeklag. Men verreed in September 1950 te Longchamp de beroemde Grand Prix des Nations, de race tegen de tijd die onder normale omstandigheden al geldt als een der zwaarste van het gehele seizoen. Doch in September 1950 waren de omstandigheden daar in Parijs alles behalve normaal. West-Frankrijk en Parijs waren al sedert de vorige avond ten prooi aan een woedende Westerstorm die zo nu en dan een orkaansterkte bereikte, bomen ontwortelde, dakpannen bij duizenden van de daken blies en nog altijd vrolijk te keer ging toen men die Grand Prix startte. Ruim een uur lang worstelden de renners tegen een stormwind die links en rechts in Frankrijk de voetballers, de hockeyers en de athleten van de velden had gejaagd, en alleen wie werkelijk hàrd was, overleefde die storm. En het was een der bekende Franse fabrieksteam-managers die het zei, daar aan de finish van die Grand Prix: er moet af en toe zo'n orkaan zijn om ons er aan te herinneren, dat de wielersport op de weg nog steeds een keiharde sport en géén liefhebberij voor salon-jonkers is; en het wordt hoog tijd, dat we bij de opleiding van onze jongeren daar eens aan gaan denken! En inderdaad: het wordt hoog tijd! Want onze jongeren zitten al op de troon en liggen al in de watten voor zij iets anders dan 'n paar moed gevende presta-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 160 ties op hun naam geschreven hebben. De nieuweling behoeft slechts een dood-onnozel criterium op een asphaltweg en over 'n handjevol belachelijk-gemakkelijke kilometers achter de rug te hebben, of er ontstaat te zijner eer al een uitvoerige supportersclub, compleet met een ere-voorzitter en een fonds-ter-onder-steuning-van-onze-zo-veelbelovende-renner. En als de nieuweling het daarop volgende seizoen naar de categorie der amateurs overgaat en hij daar in een criterium rond de plaatselijke dorpsherberg zijn eerste overwinning heeft geboekt, dan staat er in de toekomst een taxi tot zijn beschikking om hem naar de start van een dertig k.m. verderop gehouden wedstrijd te wiegen en dan ziet het bestuur van de zo actieve supportersclub er op toe, dat hij voldoende biefstukken op zijn bord en genoeg dure bandjes in zijn reserve-voorraad heeft. Het gaat zo'n amateurtje eigenlijk best. Men néémt het in de wielersport nu eenmaal niet zo erg nauw met de amateursbepalingen (de amateur-wereldkampioen op de weg-1950, de Australiër Jack Hobin, haalde, toen men na afloop van de race naar zijn beroep informeerde, verbaasd zijn schouders op: ik heb geen beroep, ik rijd wielerwedstrijden!....) en er valt zo nu en dan wel eens een tientje, inplaats van het traditionele ‘kunstvoorwerp’ te verdienen. Voor de rest zorgt de supportersclub, en zo lang men deze supportersclub slechts in de waan kan laten, dat er eerlang nog eens een groot kampioen uit dit verwende amateurtje groeien zal, zo lang verzamelen de supporters wel geld en biefstukken en bandjes en zorgen zij er voor, dat de taxi op tijd voor de deur staat. Er zijn amateurs die geen hand naar hun fiets behoeven uit te steken. De supportersclub heeft altijd wel een mannetje dat verstand van fietsen heeft en dat mannetje zorgt er met pleizier voor, dat zijn favoriet zo dikwijls als hij dat maar wil zijn fiets krijgt opgedoft. Er zijn amateurtjes die voor de start en na afloop van een wedstrijd op een uitvoerige maaltijd vergast worden en die hardnekkig weigeren, een pak boterhammen mee op reis te nemen. (Waarbij het wellicht interessant is, te ver-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 160

De man met de hondenbaan: de chef d'equipe. Niets van wat er in de race, bij vriend en vijand, gebeurt, mag hem ontgaan. Bij elk defect van een zijner ploegleden verlangt men zijn aanwezigheid. (Links Pijnenburg, rechts Wout Wagtmans).

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen t.o. 161

Twee campionissimi, twee rivalen. Gino Bartali en Fausto Coppi met een gelegenheidsgezicht voor de start van de Tour-1949. Later zouden zij het befaamde ‘accoord van Cannes’ sluiten: omdat het teambelang geen rivaliteit meer duldde.

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 161 melden, dat een succesvol beroepsrenner als de Belgische sprinter Jef Scherens, die al een gefortuneerd man was voor hij zijn lange loopbaan tenslotte afsloot, zijn leven lang met een koffer vol brood en boter en worsten naar de wielerbanen van West-Europa trok; en zich daar niet voor schaamde!). Het gaat allemaal best, met die zo verwende amateurtjes, totdat er tijdens de derde jaarvergadering van de supportersclub de alarmerende vraag gesteld wordt: hoe lang duurt het nog, hoe lang betalen wij nog contributie voor onze favoriet eindelijk zijn eerste wereldkampioenschap winnen gaat? Het zou niet de eerste keer zijn, dat zo'n amateurtje dàn zijn toevlucht neemt tot een afspraakje met zijn concurrenten. Vijftig gulden voor een overwinning!, en het is geen weggegooid geld, want de supportersclub zal opnieuw uitpuilen van geestdrift en het zal weer een tijd lang biefstukken en banden en geld en taxi's blijven regenen! Men zegt zo dikwijls: de oorzaak van het feit, dat er in de wielersport op de weg de laatste jaren een schaarste aan werkelijk grote kampioenen heerst, is gelegen in de criteriums, de kermiskoersen waarin de renners hun geld te gemakkelijk verdienen en waarin zij er te weinig aan herinnerd worden, dat de wielersport veel méér van haar beoefenaren vraagt. De klacht is gegrond. Doch zij geldt slechts ten dele. Want de eigenlijke oorzaak ligt dieper. Zij ligt in de zo weke manier waarop men de moderne renner opleidt. Want een waar kampioen, een groot renner die van het métier houdt, kan men duizend goed betaalde en weinig eisende criteriums en baanwedstrijden voorzetten, zij bevredigen hem nooit. Hij zal altijd weer terugkeren naar het ‘zware labeur’. Gij zult de ware kampioen telkens weer terugvinden in een zware wegwedstrijd, zelfs al heeft hij er een baancontract voor moeten laten lopen. Kijk naar Schulte! Het ontbrak hem niet aan baancontracten. Hij maakte op de wielerbanen en in de criteriums een fortuin. Zijn gages zaten tegen het plafond en er viel - practisch - voor hem in grote

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 162 wegwedstrijden niets meer te winnen. Schulte wist dat. Hij - de uitgekookte zakenman - had destijds de wegrace-sport vaarwel gezegd en zich tot de criteriums en de wielerbanen gewend omdat hij al gauw begrepen had, dat men daar met minder verspilling van energie grotere bedragen winnen kan. Maar toch.... toch vond men dezelfde Schulte ieder jaar weer terug in een Parijs-Roubaix of een Ronde van Vlaanderen. Toch joeg hij ieder jaar weer met grote felheid op het wereldkampioenschap op de weg, ook al had hij, als achtervolger, op de baan reeds een wereldtitel veroverd. Hij kon dat eenvoudig niet laten.... Kijk naar Kees Pellenaers! Ook hij kwam uit de wegwedstrijden. Hij kwam als een meteoor. Zijn naam was in de Nederlandse rennerswereld nog bijna nieuw toen hij in Leipzig het amateur-wereldkampioenschap won. En ook de Pel koos de wielerbaan. Ook Pellenaers ging in de koppelkoersen en de zesdaagsen. Maar toen men hem in 1949 in de Ronde van Nederland haalde - niet omdat men van hem, de pistier en de criterium-virtuoos, nog grote prestaties verwachtte, maar veel meer omdat zijn naam wat meer kleur gaf aan de deelnemerslijst -, toen kreeg de Pel na enkele dagen zo veel pleizier in het geval, dat hij er om ging rijden. Er zijn in de loop der jaren zesdaagsen geweest waarin de Pel, zonder zich leeg te rijden, wel drie maal zoveel verdiende als in die Ronde van Nederland-1949. En streed hij in die Ronde van Nederland met alles wat hij maar te geven had. Toch won hij 'n paar etappes en behoorde hij tot het handjevol renners dat die Ronde ‘maakte’. En het was niet op een wielerbaan, doch in het wrede, meedogenloze en riskante werk van een etappewedstrijd - de Ronde van Duitsland-1950 -, dat Kees Pellenaers zijn wielersportcarrière afsloot met een bijna dodelijke crash tegen een automobiel. Ook de Pel kon het eenvoudig niet laten....

***

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 163

Neen: zij kunnen het niet laten. Er werd in de zomer van 1950 in Frankrijk een ‘Tour de France cyclo-touriste’ verreden, en wie er aan deelnam, offerde niet alleen vele zweetdruppels, doch ook 'n paar weken vacantie en een niet onbeduidend aantal francs. Er was in die Ronde van Frankrijk voor doodgewone toeristen-met-sportieve-neigingen ook een ex-renners-categorie, en in deze categorie kon men hen terugvinden, de oud-kampioenen: de vijftig-jarige Leducq die heel zijn embonpoint rond Frankrijk sleuren moest en een nog altijd voortlevende ongerepte reputatie riskeerde; Maurice Archambaud die eigenlijk een bloeiende en drukke rijwielzaak in Parijs, waar hij de scepter zwaait, geen drie dagen in de steek kan laten; , de vinnige Fransman die al wel honderd maal plechtig gezworen heeft, nooit meer een fiets aan te raken; en Jan Aerts, de Belgische ex-wereldkampioen die na een valpartij ook al eens weken lang aan de rand van de dood heeft gezweefd. En die zo bijzonder toeristische Tour de France voor veteranen was nog geen honderd kilometers ver, of de heren hadden er - mèt of zonder embonpoint - al een niet van echt te onderscheiden wedstrijd van gemaakt, waarin het herhaaldelijk vinniger toeging dan in de ‘echte’ Tour die aan het feest was vooraf gegaan. Neen: zij kunnen het niet laten. Als , een der grootste renners die België ooit kende, in die toeristische Tour de France tot ieders verbazing niet aan de start gaat, dan komt dat alleen maar omdat hij met zijn wagen heeft ingeschreven voor een der zwaarste en.... gevaarlijkste autoritten van de Europese wedstrijdkalender: Luik-Rome-Luik. En twee dagen voor de start, als hij een bezoek brengt aan de wielerbaan van Roccour waar men dan juist met de wereldkampioenschappen op de baan doende is, vertelt hij U, dat hij tijdens deze Luik-Rome-Luik de Izoard - gevreesd door iedereen die het met de Tour tot in de Alpen bracht - bij nacht zal moeten nemen. Met een moyenne van zestig k.m.u.!, met Uw welnemen. En dat er in die Luik-Rome-Luik

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 164 ook nog wel 'n paar Vogezen en 'n paar dozijn Dolomieten en Appenijnen voorkomen, vergeet hij gemakshalve. Het is slechts de Izoard, dat grote struikelblok van de Tour, dat hem, de oud-wielrenner intrigeert!.... En wanneer gij er aan twijfelen mocht of het werkelijk wel liefde voor het métier is, dat de wegrenner gevangen houdt in zijn zware, soms zo wrede en herhaaldelijk zo riskante sport, ga dàn naar een moderne Tour de France en gij vindt er de oudrenners in steeds grotere getale terug. Nicolaas Frantz, de Luxemburger die de Tour twee maal op zijn naam schreef en die, als eigenaar van een grote rijwielzaak ergens tussen Arlon en Luxemburg-stad, eigenlijk wel belangrijker bezigheden heeft, leidt als chef d'équipe de Luxemburgse jongeren; en aan het stuur van zijn jeep vindt gij elk jaar weer een andere Luxemburgse grootheid: Jean Majerus. En hoeveel francs deze liefhebberij de beide heren ieder jaar wel kost, durven zij hun dierbare echtgenoten niet eens bij benadering vertellen! Zo vindt gij er meer in de Tour. Speicher, Pélissier, Leducq en Dante Gianello (die aan de wielersport zijn linkerbeen moest offeren toen hij door een volgwagen overreden werd) als gelegenheids-journalisten. Anderen als de gebroeders Bidot, Sylveer Maes, Cloarec, Maréchal en Alfredo Binda als ploegleiders, chauffeurs en wat-al-niet. En stuk voor stuk hebben zij vroeger wel eens een ongeluksdag of een race-vol-pech gehad, waarna zij de wielersport om haar wreedheid hebben vervloekt. Doch niettemin zijn zij, op de een of andere manier, hun sport wel trouw gebleven, zelfs al liggen hun bezigheden tegenwoordig op een geheel ander terrein. Zij kunnen dat eenvoudig niet laten....

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 165

Het eeuwige kwaad: de combine.

Is er één tak van sport die - zo gauw zij een prooi van de massa wordt - geheel en al aan louche practijken ontkomt? Gij moogt daar terecht aan twijfelen, en er loopt ook in de wielersport geen mens rond die in alle ernst zal durven beweren, dat er ook in de grote, zogenaamd klassieke races, zo nu en dan geen dingen gebeuren die het daglicht niet al te best verdragen kunnen. Ook de Tour de France is daar uiteraard niet aan ontkomen. Naarmate de race in belangrijkheid steeg, naarmate zij de massa der wielersport-enthousiasten steeds steviger gevangen hield in haar ban, steeg ook de kans, dat de heren renners en hun managers zich, terwille van het publiek en terwille ook van het geld, zouden bedienen van onsportieve practijken. Ook Henri Desgrange die, ondanks alle lyriek waarmee hij zijn journalistiek werk zo gaarne kruidde, een nuchter mens was, begreep dat al gauw en er zijn weinig wedstrijd-organisatoren geweest in de loop der jaren die juist daarom zoveel zorg aan hun wedstrijdreglement besteedden en er, de geest van het reglement soms verwaarlozend terwille van de letter, aan vast hielden als een terrier. Voor velen was ‘le patron’ een ongezellig mens en het kostte soms moeite hem aan de praat te krijgen. Maar over zijn reglement was hij altijd wel een half uur te spreken. De Franse renner Jean Alavoine placht daar tijdens een Tour een handig gebruik

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 166 van te maken. Zo gauw hij, in het peleton rijdend, een helling aan de horizon zag opdoemen, liet hij zich afzakken tot bij de wagen van Desgrange en vroeg beleefd en onderdanig enige inlichtingen omtrent het een of andere reglementsartikel dat hem niet recht duidelijk was. Er ontspon zich dan meestal een uitvoerig debat tussen Avaloine, Desgrange en de wedstrijdcommissarissen in diens wagen. Het debat duurde soms langer dan een half uur.... en al die tijd had Avaloine zich, rustig discussiërend, vastgehouden aan de wagen van de ‘directeur de la course’ en werd hij aldus door de man die het reglement geschapen had op onreglementaire wijze voortgetrokken. Het duurde enige etappes voor Desgrange de truc door had. Sedertdien besprak hij met de renners zijn reglement uit principe alleen maar voor en na afloop der etappes!.... Wat Henri Desgrange in alle ernst nastreefde was de creatie van iets dat het frappante gemiddelde diende te houden tussen een enorm circus en.... een brok pure, eerlijke sport. Toen de eerste Ronden van Frankrijk sportief gesproken ten onder dreigden te gaan in een afgrijselijke, oncontroleerbare warboel van fabrieksbelangen, pareerde Desgrange deze aanslag op zijn monster-race met steeds nieuwe vondsten in zijn reglement. Hij probeerde vrijwel alle methoden welke men slechts bedenken kan. Hij maakte zijn algemeen klassement op volgens een soort van competitie-systeem, waarbij hij de posities in de etappeklassementen met punten waardeerde. Hij liet een Ronde van Frankrijk houden die uit niets dan tijdraces bestond. En als zijn tegenstanders in de Franse pers niettemin (en terecht) nog onsportieve smetten op zijn Ronde van Frankrijk ontdekten, dan zette Desgrange zich opnieuw aan de verbetering van zijn reglement. ‘Men kan in een Tour de France frauderen zoveel men wil’, zei hij eens tegen een zijner naaste medewerkers, ‘maar een Alp of een Pyrenee frauderen kan men niet. Een Alp is werkelijkheid en géén truc. Ik zal daarom meer Alpen en meer Pyreneeën in mijn route opnemen; ik zal mijn Ronde zo zwaar maken, dat elke truc en iedere fraude er niet meer tegen opge-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 167 wassen is en dat alleen de ware, eerlijke kampioen haar overmeesteren kan’. En in zijn ijver om zijn Tour maar zo zwaar mogelijk te maken, overdreef Desgrange een enkele maal wel eens wat en... werkte hij daardoor de fraude in de hand! Het gebeurde in de Tour van 1926. Er was een uiterst zware Pyreneeën-etappe die in Luchon moest eindigen, en het zou al een onmenselijke rit geworden zijn zonder dat de weersomstandigheden er nog een schepje op gelegd hadden. De weersomstandigheden waren allermiserabelst, die dag. Op de top van de Tourmalet, 2000 M. boven de zeespiegel, heerste een hondenweer: hagel, sneeuw, ijs, mist, regen en een bittere, door alles heensnijdende wind. Geen mens bleef op zijn fiets, daar op de Tourmalet, en een ogenblik vreesde men, dat die Tour daar, in de Pyreneeën, zou moeten eindigen, bij gebrek aan deelnemers. Het was de Belgische reus Buysse die, uren later, in Luchon als eerste over de eindstreep kwam en het mensdom aldus liet weten, dat er de volgende ochtend toch nog van een vervolg op het Tour-drama sprake zou kunnen zijn. Het werd voor de wedstrijd-jury, zetelend op de Alléés d'Etigny, een lange werkdag. Om half elf 's avonds hadden nog altijd pas drie renners de finish gehaald; doch gelukkig arriveerden er daarna nog een stuk of tien. Men was nog bezig, de merkwaardige frisse heren te complimenteren met hun moed en hun doorzettingsvermogen die hen in staat gesteld hadden vol te houden op deze zware, nachtelijke tocht, toen Lucien Cazalis, Desgrange's rechterhand, werd aangeklampt door een opgewonden vee-vervoerder. De veevervoerder had klachten. Hij had, daarnet, tien renners enkele kilometers voor Luchon uit zijn wagen geladen (ze hadden er vele, vele kilometers lang in gezeten!) en slechts vijf van hen hadden hem betaald! Hij wenste nu van monsieur l'organisateur de ontbrekende francs, en vite! Hij kréég zijn francs. Uit de privé-kas van Henri Desgrange. Die dag verloochende ‘le patron’ zijn eigen reglement.... Het is in de Tour bij dit geval niet gebleven. Men vertelt wel

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 168 honderd grappige anecdotes in dit verband en het verhaal van de renner die, ver achter geraakt, in een vrachtwagen met melkbussen klom en vervolgens insliep met het vriendelijke verzoek aan de chauffeur, hem een kilometer of drie voor de eindstreep weer te wekken, is vooral daarom haast klassiek geworden omdat de chauffeur tot grote hilariteit van het publiek aan de finish, de bedoelingen van de coureur blijkbaar niet zo best begrepen had en hij daarom, in zijn ijver om de renner van dienst te zijn, doorreed tot aan de finish, waar hij, tot vermaak van de wedstrijd-commissarissen, de nog altijd sluimerende fraudeur ten overstaan van de propvolle tribunes tussen de melkbussen uitviste.... Er zijn ernstiger gevallen van onsportiviteit voorgekomen in de Tour de France. Er is in 1937 een, nooit geheel en al opgehelderd, incident geweest, dat voor de Belgische ploeg aanleiding was, in staking te gaan en de race in Bordeaux vaarwel te zeggen. Het incident begon in de grote Alpen-etappe naar Digne en het was vooral daarom zo pijnlijk omdat het een renner betrof, de Fransman Roger Lapébie, die in rennerskringen algemeen symphatie genoot en die men voordien nimmer op grove zonden tegen de sportiviteit had betrapt. Lapébie droeg in die Tour de gele leiderstrui, doch in de Alpen werd hij genadeloos geslagen in een formidabel Belgisch offensief, waarin Romain Maes de Tour-overwinning maar voor het grijpen kreeg. Op de laatste Alpen-top kwam Lapébie met vele, vele minuten achterstand boven, ten prooi aan een inzinking, zo markant dat men haar drie bergtoppen verderop met het blote ook nog kon waarnemen. Op dat ogenblik schreef men Lapébie af. Doch ziet: aan de finish in Digne arriveerde de Fransman tot verbazing van vriend en vijand met slechts enkele minuten achterstand en men rekende uit, dat hij, de man die tegen de bergen opgekropen was, in de laatste, betrekkelijk vlakke kilometers een moyenne gedraaid had van meer dan vijftig kilometers. Onmiddellijk kwamen de verhalen los. En de beschuldigingen van Belgische zijde! Men had Lapébie

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 169 achter een Franse volgwagen zien hangen. Men had hem later gezien met een volgwagen bereidwillig naast zich: de wind voor hem wegvangend; enfin: de Belgen schenen alle reden te hebben om tegen deze wonderlijke finish van hun grote Franse rivaal met alle nadruk te protesteren. De wedstrijdcommissarissen zaten er mee. Het is nog altijd niet gemakkelijk voor een Franse wedstrijdjury, een Franse renner in het openbaar te straffen op een moment waarop de Tour in het critieke stadium verkeert en waarop millioenen Fransen nog altijd hopen op een Franse overwinning. En zoals dat gaat: toen de wedstrijdcommissarissen aarzelden met het uitdelen van een straf, zich verschuilend achter de mededeling dat men de affaire op zijn gemak wenste te onderzoeken en dat men pas enige dagen later de uitslag van dit onderzoek bekend zou maken, bemoeide de Belgische pers er zich mee. Zij draaide er geen doekjes om: dit was een schandaal, en de reputatie van de Tour stond er mee op het spel. Geen dag later had de Franse pers met evenveel geestdrift haar antwoord op de Belgische beschuldigingen al gereed. Het werd een persoorlog van groot formaat. Het publiek slikte het ene opgewonden verhaal na het andere en toen eindelijk, dagen later in Bayonne, de wedstrijdcommissarissen een soort van Salomonsoordeel velden (en zij Lapébie een veel te lichte straf oplegden) was dat voor beide partijen royaal voldoende om tot een uitbarsting te laten komen. De uitbarsting kwam de volgende dag, tijdens de rit naar Bordeaux. Het Franse publiek gooide stenen naar de wedstrijdcommissarissen, het bedreigde en schold de Belgische renners en de finish te Bordeaux vond plaats temidden van zulk een hels tumult, dat de Belgen er meteen genoeg van kregen en zij de volgende dag naar huis trokken. Het was in datzelfde Bordeaux, dat in 1949 tijdens de Tour opnieuw iets vertoond werd, dat volgens sommigen naar onsportiviteit rook en wéér was er een lid van de familie Lapébie, de baanrenner Guy, bij betrokken. Guy Lapébie, de pistier, had het jaar tevoren tijdens de Tour heel Frankrijk veroverd door

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 170 zijn verrassend goede prestaties. Samen met Bobet had hij Gino Bartali lange tijd bedreigd en pas in de Alpen had hij tenslotte het hoofd moeten buigen voor de oude Italiaanse meester. Het was daarom geen wonder, dat hij zich in 1949 speciaal op de Tour had voorbereid en dat het Franse publiek met grote belangstelling op zijn prestaties zat te wachten. Helaas, helaas: de Lapébie van 1949 was geen schaduw van de renner die een jaar tevoren tot de allergevaarlijksten van heel het rennersveld had behoord. Hij speelde in de eerste etappes een derde-rangsrol en hij reed zo opvallend slecht, dat zelfs zijn vurigste supporters vreesden, dat hij de Tour niet zou kunnen uitrijden. Hij reed die Tour dan ook niet uit. Hij sneuvelde in die beruchte rit van San Sebastian naar Pau, toen de helft van de Franse nationale ploeg in een algemene crisis ten onder ging. Maar twee dagen tevoren was de karavaan in Bordeux geweest. Dààr had Guy Lapébie, die uit de streek komt, naar ruwe schatting dertig duizend trouwe en geestdriftige supporters op de tribunes van het prachtige stadion gehad en daar had hij, de man die twee dagen later uitgeput de strijd zou staken, een uiterst merkwaardige etappe-overwinning gevierd. Die etappe naar Bordeaux was niet veel zaaks geweest. Een trage, lusteloze wandeling van een compact peleton dat zich kennelijk toen al spaarde voor de hevige strijd die enkele dagen later in de Pyreneeën volgen zou. Twintig kilometer voor Bordeaux reden de volgwagens met de journalisten alvast vooruit. Er viel in deze etappe niets meer te beleven. Het zou daar op die wielerbaan stellig een massa-sprint gaan worden en je kon de uitslag van die sprint alvast opschrijven. Want was niet de Belg Rik Van Steenbergen zonder enige twijfel de snelste van het hele gezelschap? En was niet de tweede plaats een haast zekere prooi voor Kuebler of Guy Lapébie, met de soms verrassend snelle Jean Robic als gevaarlijk runner-up? Op het middenterrein van het stadion van Bordeaux stonden de journalisten en bij het binnenrijden van het lang gerekte peleton, constateerden zij tot hun tevredenheid, dat zij zich niet misrekend hadden. Van Steenbergen, aangetrokken en omgeven

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 171 door enige zijner ploegmaten, regelde die sprint, tot teleurstelling van heel het publiek. Hij had in de voorlaatste bocht al de leiding voor Lapébie, die niet verder dan zijn achterwiel kon komen en toen.... recht tegenover de eindstreep.... toen ging Van Steenbergen plotseling rechtop zitten, werd hij prompt gepasseerd door Lapébie en won de Bordelees die eindsprint. En onmiddellijk was daar het gerucht: Lapébie heeft deze overwinning betaald! Van Steenbergen ontkende dat hardnekkig. Hij hield vol, dat hij zich doodgewoon in de ligging van de eindstreep vergist had en dat hij daardoor, toen hij aan de overkant van de baan rechtop ging zitten, in de heilige overtuiging verkeerde, de sprint en de etappe gewonnen te hebben. Pas toen Lapébie in allerijl langs hem heenschoot en doorging, zo beweerde Van Steenbergen, had hij zijn vergissing ontdekt. Toen echter was het al te laat om zijn fout te corrigeren. Er zijn nog altijd sceptici die niet aan dat verhaal van Van Steenbergen geloven. Als er inderdaad een onsportief tintje zat aan de manier waarop deze etappe werd beslist, dan was het door de betrokken renners in ieder geval bijzonder knap geregisseerd. En als het daarentegen zonder afspraakjes gegaan was en Van Steenbergen's nederlaag werkelijk op een tamelijk onnozel misverstand berustte, dan.... wel...., dan bewijst het feit, dat men daar op het middenterrein van het stadion van Bordeaux onmiddellijk aan het twijfelen en het fluisteren sloeg, alleen maar hoe sommige renners door hun houding en hun practijken experts en publiek voor het wantrouwen rijp hebben gemaakt!

***

Het wantrouwen dook in de Tour de France-1950 opnieuw op. Het betrof hier een veel ernstiger zaak. Het betrof de manier waarop Ferdinand Kuebler zijn gele leidersshirt behield en hij tenslotte zijn Tour won. Er groeide in de loop der dagen onder de volgerskaravaan rond Ferdinand Kuebler en diens kansen op de eind-overwinning een ietwat griezelige theorie. De theorie

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 172 luidde als volgt: Kuebler heeft door een samenloop van omstandigheden en ver boven zijn meest optimistische verwachtingen de leiding in het algemeen klassement veroverd en hij laat zich deze kans om een Tour de France op zijn naam te schrijven, niet meer ontnemen. Hij kan, bij zijn verdediging van zijn positie, nauwelijks rekenen op steun van zijn eigen, Zwitserse équipe, want de forme en de strijdlust van deze équipe is beneden alle peil. Slechts Croci-Torti is zo nu en dan in staat, zijn ploegmaat enige assistentie te verlenen; de rest van de Zwitsers telt practisch niet mee. Ferdinand Kuebler ziet zich dus, practisch op zijn eentje, geplaatst tegenover een sterke Belgische ploeg waarin Stan Ockers hem gevaarlijk dicht op de hielen zit, en een Franse équipe waarin vooral Bobet hem bedreigt. En nu heeft Ferdinand Kuebler, die maar half zo dol is als hij er op het eerste oog uitziet, een sommetje gemaakt. Hij heeft uitgerekend hoeveel geld hem de baan-, en criterium-contracten die hij als overwinnaar in de Tour de France na afloop te verwerken zal krijgen, hem opleveren, en hij is daarbij tot de ontdekking gekomen, dat het zakelijk verantwoord is, zich tijdens deze Tour enige, niet onbelangrijke, uitgaven te permitteren. Met andere woorden: Ferdinand Kuebler is met wat Zwitserse francs weldoend onder een aantal concurrenten rondgegaan. Hij heeft onder de mindere, reeds kansloze goden een aantal lijfeigenen gehuurd en hij heeft ook in hogere regionen enige diplomatieke stappen ondernomen.... Dàt was de theorie. En wie aan deze theorie geloofde, kon iedere dag wel 'n paar interessante en alarmerende bijzonderheden omtrent Kueblers activiteit op het diplomatieke veld van eer te weten komen. Want was het niet opvallend, vroeg men in de karavaan, dat Stan Ockers maar geen aanval op de Zwitser ondernam en dat hij kennelijk uitstekend tevreden was met zijn tweede plaats in het algemeen klassement? En was het niet typerend, dat Bobets fatale nederlaag in de onvergetelijke etappe van Briançon naar Saint Etienne voor een niet onbelangrijk deel toe te schrijven

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 173 was aan het feit, dat enige Fransen in Kueblers kaarten hadden gespeeld? En.... en zo maar voort.... Het was een afschuwelijke theorie en zij stierf pas toen, in de laatste zware tijdrit van Saint Etienne naar Lyon Ferdinand Kuebler overduidelijk bewees, dat hij inderdaad de sterkste was van heel het rennersveld en toen Stan Ockers juist in die etappe - kennelijk speculerend op een mogelijke inzinking van de Zwitser - juist in die etappe de wedstrijd van zijn leven reed en hij een veel betere prestatie leverde dan zelfs de Belgische experts van hem verwachtten. Het enige wat er van de theorie overbleef was het aan zekerheid grenzende vermoeden, dat de Zwitser onder de mindere goden wat knechtjes had gehuurd (à raison van twee duizend Zwitserse francs per stuk!, fluisterde men). Doch ook dàt valt uiteraard nimmer te bewijzen....

***

Neen: er valt niets te bewijzen!.... Het is deze wetenschap waarachter de frauderende renner zich zo graag verschuilt. En hij vergeet, dat het publiek niet altijd naar bewijzen vraagt. Hij vergeet, dat het wantrouwen dat hij veroorzaakt, voor hem en voor zijn sport even dodelijk kan zijn. Dat wantrouwen zaait men makkelijk. Er zijn maar weinig combientjes welke men, als men wat jaren meeloopt in de wielersport en als men de gelegenheid heeft, zo nu en dan eens achter de schermen te kijken, niet vrij gauw kan doorzien. Het werd elders in dit boek al gezegd: er zijn zo weinig talentvolle acteurs in de wielersport en zo men een combine of een afspraakje volkomen wil camoufleren, vereist dat van alle betrokkenen niet alleen de strengste geheimhouding (en de geheimen in de wielersport die langer dan een week geheimen blijven, zijn gedurende een heel seizoen te tellen op de vingers van één enkele hand!) maar ook van alle betrokkenen een perfect stukje toneel. Het is niet nodig en het heeft ook geen enkel nut, man, paard

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 174 en Ronde bij hun naam te noemen, doch er werd in een zeker West-Europees land in den jare 1950 een etappe-wedstrijd verreden waarin op zulk een miserabele manier toneel gespeeld werd, dat een onmondig kind de alom heersende combine na tien minuten al door had. Met nog drie, vier etappes voor de boeg, ging deze etappe-wedstrijd prat op een algemeen klassement waarin het verschil tussen de eerste drie renners (behorende tot twee verschillende landen en drie verschillende équipes) niet meer dan 'n paar seconden bedroeg; en juist toen iedereen verwachtte, dat die etappe-wedstrijd een uiterst spannend slot zou gaan krijgen, met niets dan vuurwerk, juist toen ging die race uit als de afgezaagde nachtkaars. Er kwam geen aanval meer. Er kwam zelfs geen schijn-aanval meer. De lieden met de paar seconden achterstand deden zelfs geen flauwe poging om de voorsprong van hun concurrent te niet te doen. En als de winnaar van die etappe-wedstrijd van deze zege eigenlijk maar weinig pleizier gehad heeft omdat de geestdrift rond zijn overwinning al heel gauw onderging in een zee van argwanend gefluister, dan moet hij dat zijn publiek maar niet kwalijk nemen. Want voor dat publiek bestaan er slechts twee mogelijkheden: de triomphator heeft een makkelijke en daardoor weinig betekenende overwinning behaald op twee tegenstanders die nog te lamlendig waren om het tot een aanval-om-een-paar-seconden te laten aankomen; of.... de triomphator heeft zijn overwinning eenvoudig voor grof geld gekocht, en dàn heeft hij samen met zijn compagnons in deze combine het stuk wel miserabel slecht en dilettanterig gespeeld! En nu zijn er combines en.... combines. Er zijn combientjes die een wedstrijd en de sport vermoorden, doch er zijn vermoedelijk evenveel combientjes opgevoerd in de wielersport die aanleiding hebben gegeven tot een opwindende, spannende strijd. Er viel in de goede oude tijd van de hausse-in-zesdaagsen niet zo daverend veel pure sport te beleven in een six-jours. Het kwam niettemin wel eens voor, dat plotseling de strijd in alle

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 175 hevigheid en eerlijkheid losbarstte, dat de renners in woedende rushes over de baan gierden en dat het publiek vol geestdrift op de tribunes overeind kwam. Zoals gezegd: het kwam niet zo èrg veel voor, maar àls het eens gebeurde, dan was het meestal toe te schrijven aan het feit, dat twee combinaties elkaar de oorlog verklaarden; en als deze combinaties maar in kracht tegen elkaar opwogen, dan beleefde het publiek dingen welke men in een zesdaagse, waarin àlles humbug heette, niet meer voor mogelijk had gehouden. Wat is het landenploegen-systeem van een Tour de France eigenlijk anders dan een strijd tussen.... combines? De combine wordt pas fataal, om niet te zeggen: misdadig, als zij zich uitstrekt over alle of vrijwel alle belangrijke figuren in een rennersveld, of als zij gericht is tegen één speciale renner die men kost wat kost kraken wil. Er valt tegen een dergelijke combine nimmer te vechten. Als in een Tour de France of een Ronde van Italië de grootheden der onderscheidenlijke ploegen belang hebben bij een rustige etappe zonder démarrages en zonder sensaties, als de ploegleiders der grote équipes hun knechten opdracht geven, de race dood te houden, dan moogt gij, als lid van een klein ploegje, net zoveel démarreren als gij maar wilt, men zal U telkens weer komen halen, men zal U bedreigen, intimideren en tenslotte zult gij het opgeven, tegen deze fietsende bierkaai te vechten: gij zijt immers kansloos. Het is in 1947 in een Alpen-etappe van de Tour gebeurd, dat René Vietto - ‘le Roi de la Montagne’! - niet al te best meer in vorm zat en dat hij alle mogelijke maatregelen genomen had met het doel, deze etappe zo rustig mogelijk te houden. Iedere jacht immers speelde automatisch in de kaart van de gevaarlijke Italianen Ronconi, Camellini en Brambilla. Men vondt, direct na de start al, Vietto hoogstpersoonlijk in de allereerste gelederen van het peleton, gereed om, met assistentie van de hem nog resterende ploegmaten, iedereen na te jagen en tot de orde te roepen die het waagde, een démarrage te lanceren. Wanneer men nu, zoals Vietto, over toegewijde ploegmaten

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 176 beschikt, is het niet bijzonder moeilijk, een dergelijke barrière tegen vijandelijke aanvallen op te werpen, zo lang men met zo'n race maar op de vlakte zit. Doch zo gauw men tegen de bergen op moet, wordt dat anders. De matige klimmers onder de ploegmaten verdwijnen dan automatisch naar de achterhoede en men is uitsluitend op zich zelf aangewezen. En de enige man die bij de beklimming van een Col een heel rennersveld onder contrôle houden kan, is.... de beste klimmer. René Vietto was die dag beslist de beste klimmer niet! En terwijl hij de grootste moeite had om de rumoerige Italianen in bedwang te houden, werd hij in een der kleinere Cols verrast door een felle démarrage van Apo Lazarides. In die dagen was Apo nog Vietto's trouwe leerling en hoewel hij niet in de France nationale équipe doch in een concurrerende ploeg was ondergebracht, verwekte deze démarrage in de karavaan toch wel enige verbazing. Zij veroorzaakte echter niet alleen verbazing, zij verwekte ook blinde woede. Bij René Vietto. Het was deze woede die Vietto, zijn inzinking ten spijt, in staat stelde, eveneens te démarreren. Volkomen onverwacht waren we aldus getuigen van een enerverend duel. De Griekse klipgeit tegen de koning-der-bergen! Leerling tegen leermeester! En de leermeester won. Hij liep Lazarides in, worstelde zich tot naast de magere ex-Griek en.... gaf hem vervolgens een draai rond de oren die in holle echo's van de omringende rotsen terugkaatste. Van dat ogenblik af wist ook Apo Lazarides, dat men niet ongestraft démarreert op een ogenblik waarop de grootheden niets anders dan rust en wapenstilstand wensen. Drie jaar later was Apo Lazarides al zo hoog gestegen op de ladder der Franse wielrenners-hierarchie, dat hij zelf in etappes waarin de Franse grootheden geen herrie en geen démarrages aan hun moede hoofd wensten, achter iedere ook de minst beduidende, vluchteling aanging om de vreselijkste bedreigingen naar diens hoofd te slingeren....

***

Combines?.... Zij straffen op de duur zich zelf. De zesdaagsen hebben dat

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 177 ondervonden; het Tour de France-circus, dat na afloop maanden achtereen kris-kras door West-Europa trekt, tegen goed geld soms twee wedstrijden per dag rijdend, ondervindt dat al niet minder. Men drijft ook in dit Tour-circus de spot met de sport en als men het allemaal ernstig nam - dit getol rond criterium-circuits en deze show-wedstrijden op de wielerbaantjes - dan zou men het onmogelijk kunnen overleven. Er zijn nu eenmaal grenzen aan het weerstandsvermogen van elk wielrenner, en als gij vier, vijf wedstrijden per week rijdt, U telkens weer volledig gevend, dan zijt gij binnen een maand aan het eind van Uw Latijn en gilt Uw hele lichaam om een rustkuur en een psychiatrische inrichting. Als de renners die tot dit rondtrekkende Tour-circus behoren, dit niet alleen één maand, doch vele maanden achtereen volhouden, dan danken zij dat uitsluitend aan het feit, dat zij het zich, in broederlijke eensgezindheid, tijdens deze show-races zo comfortabel mogelijk maken. Zij ontkennen dat niet eens. Zij zeggen: het publiek moèt toch begrijpen, dat het ons niet mogelijk is, na de inspanningen van een zwaar seizoen vol wegraces en etappe-wedstrijden, van deze show-races nog ernst te maken. Het publiek moèt die wedstrijden dan ook maar beschouwen als een met min of meer talent opgevoerde wielersport-show. Het publiek wil de befaamde cracks eindelijk eens op zijn gemak van dicht bij zien, en het dient daarvoor maar te betalen. En als het wil weten hoe wij ons gedragen, hoe wij strijden met inzet van al onze krachten, dan moet het straks maar eens de verslagen over onze heldendaden in Parijs-Tours of Luik-Bastenaeken-Luik lezen. Dat zeggen de renners, dat zeggen de managers. Maar het publiek is er nog altijd niet aan gewend, de show van de sport te scheiden. En er zijn in 1950 zèlfs in Frankrijk al van dergelijke shows vertoond voor slechts een handjevol betalende bezoekers; en er zijn al managers die aan dergelijke exhibities behoorlijk wat geld verloren hebben.

***

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 178

Ach ja: de managers! Hoeveel managers hebt gij in de loop der jaren ontmoet, die het niet alleen uitstekend meenden met de renners wier belangen zij behartigden, doch ook met de sport? Het zijn er stellig niet veel. Het zijn er, integendeel, maar verbijsterend weinig. Veel van het kwaad dat gij links en rechts op Uw dwaaltochten door de wielersport ontmoet, is meer nog dan door de renners, door hun managers gesticht. Ik ken managers in de wielersport die sport en sportiviteit net zo onbelangrijk vinden als een doosje botte punaises. Ik ken managers die, intrigerend en regisserend, meer combientjes in elkaar gestoken hebben dan gij in Uw stoutste dromen zoudt durven vermoeden. Ik ken managers die om één enkel contract een veelbelovende rennerscarrière hebben gekraakt. Ik ken leiders van fabrieksploegen die, jagend op reclame voor het merk dat zij vertegenwoordigen, voor geen enkel middel, hoe onsportief en hoe luguber ook, terugschrikken. Het alarmerende is, dat wij van de weeromstuit als wildemannen beginnen te applaudisseren zo gauw wij in de beroeps-sportwereld eindelijk weer eens een manager tegen het lijf lopen die op de allereerste plaats sportman is en mèns, en die welke fabrieksbelangen ter wereld ook minder belangrijk acht dan het welzijn van de mensen die hij onder zijn hoede heeft. Het heeft met de wielersport niets te maken, doch er mag in dit verband wel herinnerd worden aan het adembenemende avontuur, dat de motorrenners van de beroemde Norton-stal tijdens een Nederlandse T.T.-race op het circuit van Assen beleefden. Men reed daar op de Drentse hei een der meest belangrijke motorraces van het jaar: het zoveelste duel tussen de Engelse cracks op hun Engelse motoren en de Italianen die nu al jaren lang doende zijn, de Engelsen te verdringen van een terrein waarop zij jaren achtereen heer en meester waren. In die race maakten, naar men algemeen aannam, vooral de Engelse Nortons nog eenmaal een kans op een grote overwinning, doch de hoop daarop vervloog in het tamelijk uitvoerige Engelse

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 179 supporterskamp tot poeder toen al heen gauw bleek, dat de banden der Nortons het helse tempo op het Asser circuit niet al te best verdroegen. Zij verdroegen het zelfs levensgevaarlijkslecht. De Norton-cracks beleefden een verre van vriendelijke sensatie toen hen de stukken loopvlak van hun achterband vrolijk rond de oren vlogen. Zo verdween dan de ene na de andere Norton uit de race; en slechts één der fabrieksmachines reed nog over het circuit met een achterband die nog geen sporen van aanstaand overlijden vertoonde. Op dat ogenblik moet Joe Craig, de race-manager van de Norton-ploeg, beseft hebben, dat hij met deze laatste man en deze laatste machine misschien nog een ere-plaats voor zijn ploeg kon redden. Als die band het maar hield! Er zijn managers voor wie een dergelijke situatie geen probleem betekent: zo lang zo'n band het houdt, gokt men vorstelijk door. Als het ding niet voor de finish ontploft, wenst men zich zelf en zijn renner geluk. Doch als de zaak toevallig vroegtijdig in de prak gaat en de renner - misschien - met een snelheid van tegen de honderd-en-tachtig kilometers per uur van zijn machine geslingerd wordt, wel, dan heeft men pech gehad en gaat men vervolgens in alle gemoedsrust met de experts van de bandenfabriek overleggen of er niet toch 'n grammetje méér rubber op het loopvlak moet. Joe Craig deed dat anders. Joe Craig deed het enige wat een behoorlijk race-manager onder de gegeven omstandigheden kon doen. Hij hing een bord uit de pitt met de korte, doch dringende mededeling: ‘Come in. Tries!’, schei er mee uit, je band staat op springen. En toen kreeg Joe Craig van de zijde van het publiek een warme, hartelijke ovatie. En het pleit voor de sportieve opvattingen van deze manager, dat hij zich over dit applaus verbaasde. Why?!, kon ik dan iets anders doen?....

***

Ach, jawel: men kàn ook iets anders doen! Men kan ook niets anders dan de fabrieksbelangen zien. Hoe-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 180 veel wielrenners zijn in de loop der jaren door hun fabrieksmanagers op een monsterwedstrijd als Bordeaux-Parijs losgelaten, ook al wisten deze managers bij voorbaat, dat zij hun renner slechts aan de finish zouden krijgen dankzij een dosis stimulerend vergif? Hoe dikwijls is het niet voorgekomen, dat een manager met een combine een hele wedstrijd vergiftigde, alleen maar om zijn eigen belangen of die van een organisator te dienen? De alleen maar op winst jagende organisatoren, de alleen maar om percentages denkende managers, de chauvenistische pers en het dolle, alleen maar om zijn eigen favorieten juichende deel van het publiek: ziedaar de lieden die mèt een aantal renners het kwaad van de combine en de afspraak in de wielersport hebben gebracht en die het er, door de jaren heen, levend hebben gehouden. Het kwaad is daarom zo groot, omdat het niet alleen de sport vertroebelt, maar omdat het bovendien zovele beoefenaren van deze sport soms tot in de grond heeft verknoeid. Want gij kunt van de wielersport op de weg zeggen wat gij maar wilt, gij zult nimmer kunnen beweren dat zij geen kerels met sterke, taaie lichamen en uitstekende karakters maakt onder hen die hun sport met liefde en in alle eerlijkheid hebben beoefend, ook al maakten zij dan van deze sport toevallig bovendien hun vak. Er zijn in de wielersport heel wat renners als mens mislukt, men kan dat niet ontkennen. Gij komt voor en achter de coulissen van iedere wielerbaan en elke grote wegwedstrijd de zielige figuren tegen van hen die eens triomphen hebben behaald, doch wier benen de weelde niet droegen. En àls zij zakken, de voormalige grootheden, dan zakken zij meteen ook als een baksteen; dan vindt gij hen jaren later haast onherkenbaar terug, verlopen en verworden. Doch ligt dat alleen maar aan het millieu waarin de wielersport zich afspeelt? Ik geloof het niet. In dat millieu is nog steeds plaats voor sportmensen uit één stuk, voor mannen met karak-

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen 181 ter. En als de tegenstanders van de wielersport met voorkeur op deze afschrikwekkende voorbeelden van mislukten-in-het-leven wijzen, màg men dan niet vragen of er bijvoorbeeld onder de oud-voetballers zoveel minder rondlopen die in het leven zwakker bleken dan destijds tussen de witte kalklijnen?.... Want daarnaast ken ik vele oud-renners die hun sport nog altijd dankbaar zijn. Omdat zij hen staalde en ruggegraat gaf. Omdat zij hen, in een soms onmenselijk harde training, leerde niet terug te schrikken voor wat moeilijkheden. Omdat zij sterke karakters vormde. En ook: omdat zij velen een wipplank bezorgde naar een uitstekende positie in de maatschappij. De wielersport is dat wat de renners, de managers, de soigneurs, het publiek en de journalisten er van maken willen!

Martin W. Duyzings, Sport op twee wielen