J Populieren in Nederland

Eigenschappen en gebruikswaarde van de in bos, stad en landschap voorkomende soorten en klonen

H.A.J. van Haaren

redactie: G.J. Jansen (projectleider), J. van den Burg, M. de Kam, J. Kopinga en P.H. Schoenfeld

Pudoc Wageningen 1987 CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

Haaren, H.A.J, van

Populieren in Nederland : eigenschappen en gebruikswaarde van de in bos, stad en land­ schap voorkomende soorten en klonen / H.A.J. van Haaren; red.: G.J. Jansen (project­ leider) ... [et al.]. - Wageningen : Pudoc. - III., foto's Met index, lit. opg. ISBN 90-220-0932-7 geb. SISO 588.1 UDC 582.623(492) NUGI 835 Trefw.: populieren ; Nederland.

ISBN 90 220 0932 7 NUGI 835

© Pudoc, Centrum voor Landbouwpublikaties en Landbouwdocumentatie, Wageningen, 1987.

Niets uit deze uitgave, met uitzondering van referaat, titelbeschrijving en korte citaten ten behoeve van een boekbespreking, mag worden gereproduceerd, opnieuw vastgelegd, verme­ nigvuldigd of uitgegeven door middel van druk, fotokopie, microfilm, langs elektronische weg of op welke andere wijze ook zonder schriftelijke toestemming van de uitgever Pudoc, Postbus 4, 6700 AA Wageningen. Voor alle kwesties inzake het kopiëren uit de uitgave: Stichting Reprorecht, Amsterdam.

Gedrukt in Nederland , .._., -—, . TT, WAGEMNGEN Verantwoording

Deze uitgave werd samengesteld en geschreven door H.A.J. van Haaren. G.J. Jansen was projectleider van het team dat gestalte gaf aan de uiteindelijke vorm en leverde substantiële bijdragen aan de teksten. J. van den Burg, G.J. Jansen, M. de Kam, J. Kopinga en P.H. Schoenfeld voerden de redactie van de uitgave. J.T.M, van Broekhuizen, P. Grijpma, H.M. Heybroek, A.L. van Lokhorst, J.P. Peeters, P.H. Schalk en S.M.G. de Vries leverden verbeteringen en aanvullingen van het materiaal. De foto's zijn gemaakt door A. Stolk, aangevuld met opnamen van P.H. Bleeker. Woord vooraf

Populieren in Nederland. Bomen die bij ons zo ingeburgerd zijn dat grote delen van stad en land zonder hun karakteristieke aanwezigheid volkomen anders zouden zijn, veel minder typisch 'Hollands'. Algemeen geplant, uitgebeeld en bezongen, geprezen en verguisd, is de populier een vaderlandse boom geworden, veelvuldig voorkomend in zijn talrijke verschijningsvormen en groeiplaatsen. De populieren zijn zo belangrijk, dat zij hun eigen 'belangenbehartiging' hebben in wetenschap en praktijk middels onder­ zoekingen en voorlichting via commissies en werkgroepen, publikaties in vakbladen en boeken. Generaties wetenschappers en liefhebbers hebben zich al beziggehouden met de populaire populier. Een zorgeloze boom dus? De praktijk leert anders. Juist de populier met zijn een­ voudige vermeerderings- en aanplantmethoden, zijn snelle groei en zijn talrijke mogelijkheden om tot goede resultaten te komen, heeft een groot risico, in feite dat van misbruik. Wie de populier in zijn talloze variaties niet voldoende kent, komt door het succes van fraaie beplantingen elders gemakkelijk in de verleiding teveel te willen of het verkeerde te proberen. En dan komen de teleurstellingen en kan zelfs een populair geslacht in diskrediet raken. Goede voorlichting is dus zeker noodzakelijk om door de bomen het bos te blijven zien. Er is een schat aan wetenschappelijke gegevens over populieren, maar deze moet wel toegankelijk gemaakt worden voor gebruikers. Fraaie brochures en kijkboeken kunnen wel de belangstelling wekken, maar deze belangstelling moet blijvend worden gevoed door zakelijke praktijkinformatie over technische mogelijkheden en beperkingen. Dit boek 'Populieren in Nederland' beoogt die technische informatie te geven voor ieder die zich in de praktijk, de voorlichting of de studie bezighoudt met populieren. Het boek ontsluit de onderzoeksresultaten en de literatuur door een nauwgezette behan­ deling van de gebruikswaarde en andere eigenschappen van bijna zestig soorten en klonen. Gemakshalve is de bruikbaarheid ook nog voor verschillende toepassingen in een 'consumententabel' samengevat en zijn ook determineertabellen voor de ver­ schillende soorten en klonen opgenomen. Kortom, een boek waar de praktijk mee uit de voeten kan. Het boek is tevens te beschouwen als het levenswerk van een man die één der grootste populierenkenners (en boomkenners in het algemeen) van ons land is: H.A.J. van Haaren. Zijn fenomenale kennis van populieren in Nederland is vastgelegd in deze publikatie. Dat daarbij ook dank moet worden uitgebracht aan anderen die hun inbreng hadden vanwege de breedheid van het vakgebied van de populierenwetenschap, spreekt vanzelf. 'Populieren in Nederland' is te beschouwen als een grote stap vooruit voor de vak­ techniek. Moge dit boek de onderbouwing worden voor een goed gebruik van de populier in ons land en zo bijdragen tot verdere, verantwoorde populariteit van deze belangrijke boom. ir. J.L. Guldemond Voorzitter Nationale Populieren Commissie ir. J. van den Bos Directeur 'De Dorschkamp' Inhoud

VERANTWOORDING (v)

WOORD VOORAF (vi)

TEN GELEIDE 1

1 INLEIDING 2 1.1 Populieren door de eeuwen heen 2 1.2 Herkomst van het woord Populus 6 1.3 Algemene kenmerken en sectie-indeling 7

2 EIGENSCHAPPEN DIE DE GEBRUIKSWAARDE BEPALEN 9 2.1 Groei en produktie 10 2.2 Levensduur 12 2.3 Grootte en vorm van de volwassen boom 12 2.4 Regeneratievermogen 13 2.5 Gevoeligheid voor klimaatfactoren 14 2.5.1 Wind 14 2.5.2 Vorst 14 2.6 Gevoeligheid voor luchtverontreiniging 16 2.7 Gevoeligheid voor ziekten 16 2.7.1 Bladvlekkenziekte 16 2.7.2 Populiereroest 17 2.7.3 Bacteriekanker 18 2.7.4 Overige ziekten 19 2.8 Insektenaantastingen 21 2.9 Groei en ontwikkeling van het wortelstelsel 22 2.10 Bodemeisen 23 2.11 Mineralenvoorziening 25 2.11.1 Stikstof 25 2.11.2 Fosfor 26 2.11.3 Kalium 26 2.11.4 Magnesium 27 2.11.5 Kalkchlorose 27 2.11.6 Opname van voedingsstoffen 28 2.11.7 Beoordeling van de mineralenvoorziening 28 2.12 Tolerantie voor zout 29 2.13 Overlast en (on)veiligheid 31 2.14 Onderhoud 32

3 BRUIKBAARHEID VOOR DIVERSE BEPLANTINGSTYPEN EN GROEIPLAATSEN 34 3.1 Toelichting bij de tabel 34 3.2 Houtproduktie (omloop meer dan 10jaar ) 34 3.3 Houtproduktie (omloop minder dan 10jaar ) 37 3.4 Weg- en andere rijbeplantingen 37 3.5 Overige landschappelijke beplantingen 37 3.6 Stedelijke beplantingen 37 4 EIGENSCHAPPEN VAN 59 POPULIERESOORTEN EN -KLONEN 39 4.1 Toelichting bij de beschrijvingen 39 4.2 Beschrijving van de soorten en klonen 41

5 DETERMINATIETABELLEN 161 Het geslacht populier 164 Populus x euramericana 165 Balsemhybridepopulieren 166 Populus x canescens 166

LITERATUUR 167

OVERIGE BRONNEN 172

INDEX 173 Tengeleid e

Deze publikatie heeft als doel boombeheerders en populierentelers wegwijs te maken in de eigenschappen en gebruiksmogelijkheden van alle min of meer frequent in Nederland voorkomende populieresoorten en -klonen. De samenstelling heeft plaatsgevonden op basis van zowel literatuuronderzoek en (niet eerder gepubliceerd) onderzoek van het Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp' als praktijkervaringen. De publikatie bestaat uit vijf hoofdstukken. Hoofdstuk I is een algemene inleiding. Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van de verschillende eigenschappen waarmee bij de aanplant en het gebruik van populieren in de praktijk rekening moet worden gehouden. Hoofdstuk 3 geeft een globaal overzicht in tabelvorm waarin de bruikbaarheid van de diverse (groepen) populieren in een aantal beplantingstypen (produktiebos, laan­ beplanting, stedelijke beplanting enz.) en op verschillende groeiplaatsen met behulp van 'plussen' en 'minnen' wordt geschetst. Deze tabel kan bij de sortimentskeuze dienen voor het maken"va n een eerste selectie. Voor het maken van een definitieve sortimentskeuze dient hoofdstuk 4t e worden geraadpleegd. In dit hoofdstuk staan per soort of kloon alleva n belang zijnde eigen­ schappen (voor zover bekend) opgesomd. Om de praktische bruikbaarheid van dit over­ zicht zo veel mogelijk te vergroten is, ingeval bepaalde eigenschappen niet als vaststaand kunnen worden aangenomen, geprobeerd om met toevoegingen als 'vermoedelijk' of 'wellicht' in ieder geval een indicatie te geven van de richting waarin moet worden gedacht. Hoofdstuk 5 van deze publikatie omvat een aantal determinatietabellen. 1 Inleiding

1.1 POPULIEREN DOOR DE EEUWEN HEEN

Het geslacht populier is kenmerkend voor grote delen van het Nederlandse cultuur­ landschap. Al in de zestiende eeuw beschreef Dodoens [1554] de 'witte populierboom' en de 'swerte' of 'ghemeyn populierboom' als zeer algemeen. Bij Best (N.B.) werden al in 1757 zwarte populieren geteeld voor de klompenmakerij en vanaf 1770 is in Nederland de 'Kanada' (Populus x euramericana) aangeplant. In 1826 werd de Kanada al zoveel gebruikt, dat hij de inheemse peppel geheel dreigde te verdringen [Van Puijenbroek, 1969]. Bij een recente inventarisatie van 23 000 'opvallende bomen' (solitaire bomen, groeps- en rijbeplantingen ) buiten de stedelijke omgeving, bleek 22,1 % van deze bomen uit populier te bestaan [De Veer, 1985]. Hieruit blijkt dat de populier tot de belangrijkste boomsoorten in het Nederlandse agrarische landschap behoort. Inlandse eik en wilg volgen met respectievelijk 20,9 en 17,0 °7o; alle overige boomsoorten maken ieder niet veel meer dan 5 °/o van het totaal uit. Al meer dan een eeuw worden klonen als 'Marilandica', 'Serotina' en 'Gelrica' aan­ geplant langs wegen en kanalen, als erfscheiding en in bossen. Niet alleen de tolerantie voor bepaalde ongunstige groeiplaatsomstandigheden, zoals hoge grondwaterstanden en overstromingen, maar ook de hoge houtopbrengsten zijn de reden van de populariteit van populieren in het natte Nederland. De oudste klonen, hybriden van de Amerikaanse P. deltoïdes en de Europese P. nigra, die door 'natuurlijke' hybridisatie tot stand zijn gekomen, zijn vermoedelijk tussen 1700

Populus x euramericana 'Marilandica' wordt al meer dan een eeuw in Nederland aangeplant. en 1750 in Frankrijk ontstaan [Houtzagers, 1937; Pourtet, 1951;Va n Boghout en De Jamblinne de Meux, 1981]. Aan het einde van de achttiende eeuw zijn zij in Nederland ingevoerd. De veelbelovende houtproduktie, alsmede het feit dat populieren gemakkelijk hybridiseren en door stek eenvoudig te vermeerderen zijn, waren de reden dat men al in het eerste kwart van deze eeuw is begonnen met de systematische veredeling van de soorten van het geslacht Populus. In Europa werd de aandacht aan­ vankelijk vooral op de euramerikaanse populieren gericht. Uit de Verenigde Staten (1925) stammen de eerste, ook in ons land gebruikte klonen, die zijn ontstaan door kunstmatige kruising van populieren behorende tot verschillende secties [Van Broek­ huizen, 1977]. Overigens is al in 1912 door de Ierse botanicus Augustine Henry in Kew Gardens (Engeland) een geslaagde kruising uitgevoerd tussen populieren behorende tot verschillende secties. De hieruit ontstane nakomelingschap is echter voor de teelt op grotere schaal nooit van enige betekenis geweest, omdat deze populieren - na een goede start - veel nadelen bleken te vertonen. Hoewel al vroeg in de zeventiende eeuw een goed type van Populus x canescens werd geëxporteerd naar verschillende omringende landen [Heybroek, 1974], begon in Nederland het echte veredelingswerk pas in de eerste helft van de jaren veertig. Een van de daarbij gebruikte ouders was P. deltoïdes, afkomstig van uit de Verenigde Staten geïmporteerd zaad. In 1959 is begonnen met de inventarisatie van de in Nederland in het wild voorkomende inheemse en P. tremula [Wolterson, 1971; Schalk, 1983]. De aldus 'gevonden' goede exemplaren van P. nigra vormden de basis voor het kruisingswerk waaruit de 'nieuwe' euramerikaanse hybriden {Populus x euramericana) zijn voortgekomen. In de jaren vijftig ontstonden de diverse thans in gebruik zijnde P. x canescens-klonen. In de jaren zestig en zeventig is een aantal P. nigra-k\onen in de handel gebracht. Daarnaast zijn er diverse soorten en hybriden balsempopulieren in omloop. Het kruisings- en veredelingswerk vindt nog steeds voortgang, o.a. met kruisingen tussen Populus deltoïdes, Populus nigra, en hybriden daarvan, alsmede met de veredeling van de afzonderlijke soorten [Koster, 1984]. De veredeling is voornamelijk gericht op een combinatie van snelle groei en ziekte- resistentie voor de houtproduktie in bosopstanden. Door die snelle groei wordt de

Al vroeg in de zeventiende eeuw werd Populus x canescens naar omringende landen geëxporteerd. In 1959 is begonnen met de inventarisatie van de inheemse .

populier ook veel toegepast als solitair of als laanbeplanting in gebieden die snel een 'groen gezicht' moeten krijgen, zoals stadsuitbreidingen en wegbermen. Soms is de populier in dergelijke situaties niet als definitieve boomsoort bedoeld, maar wordt hij als 'wijker' gebruikt in het wijker-blijver-systeem. In veel gemeenten blijkt het wijken van de populieren echter nogal eens op politieke bezwaren te stuiten [Kooy, 1981; Guldemond, 1981], die gedeeltelijk te wijten zijn aan onbekendheid met de eigen­ schappen van de populier. Anderzijds doet het automatisme waarmee de populier vaak tot wijker wordt bestempeld geen recht aan de mogelijkheden die de soort biedt. De laatste twee decennia is in Nederland een aanzienlijk aantal nieuwe klonen geïn­ troduceerd, die gedeeltelijk zijn verkregen als eigen veredelingsprodukten en gedeeltelijk door import uit de Verenigde Staten. Deze klonen worden wel aangeduid als het 'nieuwe' sortiment; dit in tegenstelling tot de klonen die al veel langer in gebruik zijn, en die daarom het 'oude' sortiment worden genoemd. Tot het nieuwe (produktie)sortiment behoren de euramerikaanse klonen 'Dorskamp', 'Flevo', 'Agathe F.', 'Florence Biondi' en 'Spijk', alsmede de balsempopulieren 'Blom' en 'Fritzi Pauley' en de (zwarte) balsemhybridepopulieren 'Androscoggin', 'Geneva', 'Oxford', 'Rochester', 'Barn' en 'Donk'. De belangrijkste vertegenwoordigers van het oude sortiment zijn: 'Robusta', 'Zeeland', 'Gelrica', 'Heidemij', 'Marilandica', 'Serotina', 'Forndorf' ('Regenerata') en 'I 214' (alle euramerikanen). De forse uitbreiding van het sortiment in Nederland is overigens van vrij recente datum. In het verleden is het aantal in cultuur zijnde populiereklonen in ons land altijd geringer geweest dan dat in veel andere Europese landen. Schreiner [1959] wijt dit aan het intensieve landgebruik in Nederland, wat als gevolg had dat hier veel minder dan elders in Europa natuurlijke hybriden ontstonden, waaruit kon worden geselecteerd. De aanzienlijke hoeveelheid klonen die thans in omloop is betekent echter niet dat een ontwerper of beplanter een onbeperkte keuze heeft. Aan bomen in het landschap of in 'Gelrica' is een vertegenwoordiger van het 'oude' sortiment. de stad worden nu eenmaal andere eisen gesteld dan aan bomen in bossen. Daarom zijn ook lang niet alle klonen geschikt voor aanplant in zowel bos, stad als landschap. Er is nogal wat onderzoek verricht naar het gebruik en 'gedrag' van populieren. In het verleden ging het daarbij uitsluitend om het gebruik, bij voorbeeld vanwege bepaalde vermeende geneeskrachtige eigenschappen. Schors, bladeren en zalf gemaakt van de bloemen werden verondersteld te helpen bij zweren op het oor, pijn aan de heup, brandwonden en builen. De schors van zou, getrokken in wijn, genezend werken tegen 'die coude droppelpisse' [Dodoens, 1554]. Tegenwoordig is de aandacht vooral gericht op de produktie, hoewel daarnaast ook de 'populier in het landschap' niet onbeschreven is gebleven. De toepasbaarheid van de populier in stedelijke beplantingen is tot nu toe enigszins aan de aandacht ontsnapt. Hoewel er dus veel informatie beschikbaar is, is deze lang niet voor iedereen goed toegankelijk, voornamelijk omdat de gegevens vaak fragmentarisch en incompleet zijn en omdat een totaaloverzicht ontbreekt. Juist door de onbekendheid met de specifieke eigenschappen van de verschillende klonen wordt in de praktijk bij het aanleggen van een beplanting lang niet altijd de juiste soort- of kloonkeuze gemaakt. Zowel het bosbouwkundige onderzoek van de populier als de inventarisatie van bomen en struiken in landschappelijke en stedelijke beplantingen - beide uitgevoerd door het Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp' - hebben inmiddels veel gegevens opgeleverd die van belang zijn voor de sortimentskeuze. Deze 'nieuwe' gegevens zijn, samen met feiten die al langer bekend waren, gecompileerd tot deze publikatie. Zij leveren een overzicht op van de perspectieven die een zestigtal verschillende populieresoorten en -klonen biedt ten aanzien van het gebruik in landschap, bos en stad. Volgens Dodoens [1554] zou de schors van Populus alba genezend werken bij lijders aan 'coude droppelpisse'.

1.2 HERKOMST VAN HET WOORD POPULUS

Populus, de Latijnse naam voor het geslacht populier, houdt vermoedelijk verband met het Griekse 'paipallein', dat schudden of trillen betekent [Houtzagers, 1937; Dickmann en Stuart, 1983]: de platte bladsteel van de populier staat vaak loodrecht op de blad­ schijf, zodat de bladeren al door een klein zuchtje wind in beweging worden gebracht. Denk aan het Franse woord 'papillon' (vlinder). Dezelfde afleiding komt ook voor in diverse andere talen, zoals het Gaelic (Keltisch), waar 'crann critheach' betekent: trillende boom, en de Indiaanse Onondaga-taal, waar 'nut-ki-e' de betekenis heeft: ritselend blad [Dickmann en Stuart, 1983]. De Nederlandse naam 'ratelpopulier' is dus in feite een pleonasme. In Nederland werd hij - om redenen waarop hier niet zal worden ingegaan - vroeger ook wel 'vrouwentong' genoemd [Heukels, 1907] en in Wales wordt wel de naam 'coed tafod merched' gebruikt, die dezelfde betekenis heeft [Dickmann en Stuart, 1983]. Heybroek [pers. meded.] vond in het Voorindische subcontinent, dat bepaalde ficus- soorten een noorderling onwillekeurig aan populieren doen denken, door hun glanzend driehoekig blad en gladde stam. Hij oppert dat de Sanskriet sprekende Ariërs die in het verleden van Midden-Azië naar het zuiden trokken, en die de populier moeten hebben gekend, wellicht aan deze ficussen hun naam voor populier hebben gegeven: ze heten nu nog 'pipal' of 'pipli'. De overeenkomst tussen sommige vormen van de ficus en de populier wordt kennelijk door velen ervaren: Populus ciliata is een soort die in de Himalaya voorkomt tussen 1000 en 3000 meter hoogte. De Hindi-naam voor deze soort is 'pahari pipal', ofwel 'de ficus van de bergen' [Gupta, 1928]. Dit betekent vermoedelijk dat de afleiding van het woord populier vele duizenden jaren teruggaat. Een andere, echter minder waarschijnlijke theorie wil dat het woord populier is afgeleid van het Latijnse 'populus', dat volk betekent. De populier was de meest voorkomende boomsoort langs openbare wandelpaden in het oude Rome, een echte 'arbor populi', een volksboom. Ook in het Spaans komt een dergelijk verband voor: 'alameda' betekent zowel populierenbos als plantsoen of wandelplaats [Houtzagers, 1937; Dickmann en Stuart, 1983]. Toch lijkt het redelijk er niet van uit te gaan dat het een dus van het ander is afgeleid: als het woord populus van oorsprong de betekenis 'trillen, ritselen, geluid maken' heeft, dan kan het zich enerzijds hebben ontwikkeld tot 'de trillende, ritselende boom' en anderzijds, maar geheel los daarvan, tot 'de geluid makende, kwetterende menigte', ofwel het volk. Daarnaast wijst Genaust [1976] op de verwantschap met, en een mogelijke afleiding van het Griekse 'ptelea' (in dialect: 'pelea'), dat iep betekent, en verwijst naar de gevleugelde vruchten daarvan (het is niet abnormaal dat een naam van de ene soort op een andere overgaat). Hetzelfde zou het geval kunnen zijn met 'opulus', een oude Latijnse naam voor esdoorn. De afleiding van de namen van de diverse soorten en klonen staat vermeld bij de afzonderlijke soortbesprekingen (hoofdstuk 4).

1.3 ALGEMENE KENMERKEN EN SECTIE-INDELING

Het geslacht Populus behoort tot de familie van de Salicaceae (wilgachtigen). Populieren kenmerken zich door de verspreid staande, enkelvoudige en meestal veernervige (soms handnervige) bladeren, de hangende katjes die voor het uitlopen van de bladeren tevoorschijn komen, de langwerpige zaadjes die zijn omgeven door wit vruchtpluis, de eindknop die doorgaans groter is dan de zijknoppen , en het vijfhoekige merg van de jonge twijgen. De populier is op een enkele uitzondering na tweehuizig, dat wil zeggen

Tabel 1. Sectie-indeling en de globale geografische verspreiding van de soorten en cultivars die in deze publika- tie zijn opgenomen.

Sectie Soort/Cultivar Natuurlijke verspreiding

Leuce P alba Europa en Azië (witte populieren) P. tremula Europa en Azië P. x canescens Europa (en Azië?) P. grandidentata Noord-Amerika

Aigeiros P. nigra Europa en Azië (zwarte populieren) P. deltoides Noord-Amerika P. x euramericana -

Tacamahaca P. trichocarpa Noord-Amerika (balsempopulieren) P. maximowiczii Azië P. simonii Azië P. candicans Noord-Amerika P. 'Androscoggin' -

Aigeiros x Tacamahaca P. x berolinensis _ (zwarte balsempopulieren) P. x interamericana - P. 'Geneva' - P. 'Oxford' - P. 'Rochester' -

Leucoides P. lasiocarpa Azië (grootbladige populieren) P. wilsonii Azië

Turanga - Azië en Afrika dat de afzonderlijke bomen ofwel mannelijk, ofwel vrouwelijk zijn. Hij heeft tamelijk veel licht nodig en stelt over het algemeen vrij hoge eisen aan de vruchtbaarheid en het vochtleverende vermogen van de bodem. Van nature komt de populier, op een enkele in de tropen voorkomende uitzondering na, voor in vrijwel de hele gematigde zone van het noordelijk halfrond. Door aanplant strekt zijn verspreidingsgebied zich nu ook over het zuidelijk halfrond uit. Het geslacht bestaat uit een dertigtal soorten die worden onderverdeeld in vijf (soms zes) secties. Tabel 1 geeft de meest gehanteerde indeling en de globale geografische verspreiding van de soorten, en hun al dan niet natuurlijke kruisingen. Alleen soorten en klonen die in deze publikatie worden besproken, zijn in het schema opgenomen. Bij de populieren vallen de begrippen ras, cultivar, variëteit en kloon gewoonlijk samen. De eerste twee termen zijn per definitie synoniem. Wanneer weeve n afzien van de klonenmengsels (die in Nederland nog nauwelijks een rol spelen, maar denk aan 'Tapiau'), dan bestaat een cultivar bij populier altijd uit één kloon. Als ergens mocht blijken dat er twee verschillende klonen onder één cultivarnaam gaan, dan is er iets mis en moet het materiaal worden opgeschoond. Slechts één kloon mag die naam houden; wil men de andere in cultuur houden, dan zal die een andere naam moeten krijgen [Heybroek, pers. meded.]. In overeenstemming met de gewoonte wordt in deze publikatie gesproken over de kloon 'Robusta', 'Spijk' etc, hoewel de aanduiding cultivar in dit verband niet fout zou zijn.

8 2 Eigenschappen die de gebruikswaarde bepalen

De gebruikswaarde van een boomsoort in het algemeen, zowel in bosverband als in het landschap en in de stad, wordt volledig bepaald (of beperkt) door een aantal technische aspecten, zoals de groeisnelheid, de produktie en de te verwachten levensduur, de gevoe­ ligheid voor diverse klimaatfactoren, de bodemeisen, de gevoeligheid voor biotische en abiotische factoren, de grootte en vorm van de volwassen boom, eventuele overlast, fac­ toren met betrekking tot de verkeers(on)veiligheid, het noodzakelijke onderhoud enzo­ voort. Er worden regelmatig nieuwe klonen uitgegeven. Deze worden in de voorafgaande toetsingsperiode getest op stekbaarheid en op weerstand tegen bacteriekanker en de bladziekten roest en Marssonina [Koster, 1972]. Sedert enkele jaren wordt ook op de vatbaarheid voor populieremozaïekvirus (PMV) gelet [Koster, 1984]. De periode waarin een nieuwe kloon wordt getoetst is, o.a. door de grote vraag naar goede, snelgroeiende populieren, vrij kort (vaak niet meer dan vijf tot tien jaar), hetgeen betekent dat het niet altijd mogelijk is om op het moment van uitgifte al een compleet beeld te hebben van de veldresistentie tegen ziekten. Zo ontlokte een groep Europese populierenexperts onder leiding van Houtzagers in de Verenigde Staten aan Schreiner, een van de 'makers' van de klonen 'Oxford' en 'Geneva', de uitspraak dat deze klonen prematuur op de markt waren gebracht omwille van commercie en de patentaanvraag [American poplar, 1951]. In Nederland hebben commercie en kwekersrecht echter nooit een rol gespeeld in het uitgiftebeleid.

Degebruikswaard e wordt bepaald door technische aspecten, zoals degevoelighei d voor kroonbreuk. Rond 1955 kwam de bladvlekkenziekte Marssonina brunnea Europa binnen en richtte ernstige schade aan bij populieren in o.a. Nederland [Heybroek, 1974]. De praktijk drong sterk aan op het uitgeven van nieuwe, tegen Marssonina resistente rassen. Hoewel de populierenveredelaars liever wachtten met het uitgeven van nieuwe klonen tot zij meer zekerheid hadden omtrent het totaalbeeld van die bomen, is toch in vrij korte tijd een aantal Marnotf/wo-resistente klonen uitgegeven, hetgeen betekende dat een deel van het risico door de telers moest worden gedragen. Wolterson waarschuwde reeds een jaar na de uitgifte van de klonen 'Androscoggin', 'Oxford', 'Geneva', 'Dorskamp' en 'Flevo' dat men er verstandig aan zou doen rekening te houden met kans op schade door bacterie- kanker. Met name betreffende het gebruik van 'Androscoggin' maande hij tot voor­ zichtigheid [Wolterson, 1967]. (Hieruit blijkt dat men zich bij de uitgifte van de nieuwe klonen bewust was van de ricico's die aanplant van de betreffende bomen met zich mee bracht, maar ook dat men, en dit in tegenstelling tot wat nogal eens wordt beweerd, hiervoor wel terdege heeft gewaarschuwd.) Ook wat technische eigenschappen als gevoeligheid voor kroonbreuk, stamvorm en hout­ kwaliteit betreft wist men dat deze pas in de loop van de tijd konden blijken. De diverse eigenschappen worden hierna naar karakter kort toegelicht. In hoeverre deze aspecten betrekking hebben op de in Nederland voorkomende populieresoorten en -klonen wordt, indien inmiddels bekend en voor zover van belang, bij de bespreking van de afzonderlijke soorten en klonen aangegeven.

2.1 GROEI EN PRODUKTIE

Populieren groeien snel tot zeer snel en produceren over het algemeen (op jaarbasis) meer hout dan andere boomsoorten. Enkele klonen kunnen, vooral in de jeugd, onder optimale omstandigheden meer dan twee meter per jaar in hoogte toenemen. In het zuiden van de Verenigde Staten is zelfs een hoogtegroei van zes meter in het eerste jaar waargenomen [Dickmann en Stuart, 1983]. Bij de uitgifte van nieuwe klonen zijn cijfers gepubliceerd die betrekking hebben op de verschillen in volumeproduktie van de nieuwe klonen ten opzichte van Populus x euramericana 'Robusta', die gewoonlijk als standaard wordt genomen. Bij gelijkwaardig plantsoen en een homogene groeiplaats [Koster, 1984] kan zo een indruk worden verkregen van de differentiatie naar volumeproduktie in de jeugdfase. Dit betekent echter niet dat de grote (hoogte)groeiverschillen tussen de diverse klonen tijdens de jeugdgroei blijvend zijn. Bij sommige snelle starters culmineert de groei namelijk eerder dan bij langzamere starters. Dit geldt ook voor bomen van dezelfde kloon op verschillende groeiplaatsen [Schoenfeld, 1979]. De hoogteverschillen nivelleren met de jaren en bedragen na 15-20 jaar soms niet meer dan enkele procenten van de totale hoogte [Schoenfeld, 1981c]. De groei van een boom manifesteert zich echter niet alleen in de hoogte, maar ook in de dikte. Vooral de diktegroei is van betekenis voor de houtproduktie. De diktetoename op een bepaalde standplaats is echter niet alleen afhankelijk van erfelijke eigenschappen - zoals min of meer wel het geval is bij de hoogtegroei - maar vooral ook van de concurrentie, en daardoor van de plantafstand en de verzorging (het dunningsregime). Het is overigens zeker niet zo, dat de kloon met de snelste jeugdgroei ook de hoogste houtproduktie geeft. Ledig [1973] stelt dat bomen die in de jeugdfase een superieure groei vertonen op de lange duur slechts een 'gemiddelde' produktie halen. Hij spreekt in dit verband dan ook van 'sprinters' en 'stayers', waarbij sprinters niet geschikt zijn voor zaaghoutproduktie en stayers niet voor bulkhoutproduktie. Van Broekhuizen [pers. meded.] merkt hierbij 10 op dat dit verband niet altijd even duidelijk is. De snelle groeier 'I 214' blijft volgens niet gepubliceerde resultaten van proefvelden, ook na 25-30 jaar een voorsprong houden op de oude rassen. Röhrig [in: Zycha et al., 1959] stelt dat 'Robusta' daar­ entegen na 30 jaar door verschillende andere klonen van het oude, Duitse sortiment 'Dorskamp' is een uitstekende groeier, maar het teeltrisico is hoog.

wordt ingehaald. In Nederland houdt 'Robusta' zijn voorsprong echter meestal vast. Uit onderzoek van Wilkinson [1973] blijkt dat er slechts een geringe en bovendien variabele correlatie bestaat tussen hoogte en diameter van populieren na 15 groei­ seizoenen, en hoogte en diameter van dezelfde bomen in de eerste 8 groeiseizoenen. Hij stelt dat er anatomische, chemische of metabolische criteria moeten zijn die een beter inzicht geven in de toekomstige groeiverwachtingen van een kloon, dan hoogte- en diametertoename van jong selectiemateriaal. Wellicht kunnen in de toekomst eco- fysiologische parameters, zoals kooldioxide- en waterdamp-gasuitwisseling, worden gebruikt bij de voorspelling van de groei of de produktie van nieuwe populiereklonen [Ceulemans, Impens en Steenackers, 1985]. Anderen betwijfelen dit echter [Heybroek, pers. meded.]. Het nieuwe sortiment in Nederland kenmerkt zich in vergelijking met het oude door een (veel) snellere jeugdgroei, en een hogere produktie bij omlopen van minder dan tien jaar. Daar staat tegenover dat het teeltrisico groter is en dat er nog vrijwel geen ervaring met deze klonen is opgedaan bij omlopen van meer dan 20 jaar. De voor- en nadelen van het oude sortiment zijn veel beter bekend, zodat de teeltrisico's nauwkeuriger kunnen worden ingecalculeerd en de bedrijfszekerheid dus groter is. In de praktijk is inmiddels gebleken dat de 'nieuwe klonen' na 8 jaar niet de voorspelde verveelvoudiging, maar ten hoogste een verdubbeling van de opbrengst ten opzichte van 'Robusta' geven (hetgeen overigens niet gering is). Verder is gevonden dat bij langere omlopen, maar alleen onder uitzonderlijk gunstige omstandigheden, 20-50 % extra opbrengst mag worden verwacht [Schoenfeld, 1987]. Als de omstandigheden niet 11 uitzonderlijk gunstig zijn, mogen bij langere omlopen geen bijzonder grote verschillen in opbrengstniveaus worden verwacht tussen de betere klonen uit het oude standaard­ sortiment en de nieuwe klonen. Door de zeer snelle jeugdgroei van sommige nieuwe klonen lenen deze zich goed voor massaproduktie in zeer korte omlopen (tot 8 jaar). Daarbij moet men dan wel bedenken dat buikhout een veel geringere marktwaarde heeft dan zaaghout.

2.2 LEVENSDUUR

De levensduur van een populier is, in vergelijking met die van veel andere boomsoorten, vrij kort. Vaak wordt gesteld dat de meeste bomen na 50 jaar 'hun langste tijd wel hebben gehad'. Vast staat dat van de meeste klonen de maximale levensduur niet bekend is. Van de oudere klonen, zoals P. x euramericana 'Marilandica' en P. x euramericana 'Serotina', zijn echter weg- en kanaalbeplantingen bekend die er na 100jaa r nog redelijk tot goed bijstaan. Van een 'Serotina' die in 1752 in de Botanische Tuin van Nancy was geplant, weten we dat de boom in 1951 nog leefde en toen een omvang op borsthoogte had van 6,30 meter [Pourtet, 1951]. P. nigra 'Italica' daarentegen begint nogal eens al na 30 jaar af te takelen. Voor beplantingen langs wegen worden in de praktijk vaak omlopen aangehouden van 40-100 jaar [Nas, 1983b], ondanks het feit dat populieren langs wegen gewoonlijk minder goed groeien dan in opstanden. Oorzaken kunnen zijn een lager bodem­ vruchtbaarheidsniveau, een beperkter doorwortelbaar volume, meer blootstelling aan de wind, meer bodemverdichting, meer beschadigingen aan stam en wortels, meer lokale verontreiniging, de invloed van wegenzout enz. [Schoenfeld en Van den Burg, 1984]. Naast de vraag naar de maximale levensduur van individuele bomen, kan de vraag naar de 'levensduur' van afzonderlijke klonen worden gesteld. In het recente verleden zijn de problemen met P. x euramericana 'Serotina' en P. nigra 'Italica' wel geweten aan zoge­ naamde kloonveroudering. Deze voor populieren nog nooit getoetste, en voor andere gewassen weerlegde theorie gaat ervan uit dat nakomelingen van een en dezelfde moederboom niet langer levensvatbaar zijn dan de periode van maximale fysiologische levensduur van de moederboom. Enerzijds echter zijn er voor de problemen met 'Serotina' en 'Italica' vermoedelijk andere oorzaken aan te wijzen (zie hiervoor de afzonderlijke soortbeschrijvingen), anderzijds wordt bij voorbeeld van Populus tremu- loides in gebergtegebieden in Utah (Verenigde Staten) verondersteld, dat deze zich al zo'n 8000 jaar uitsluitend vegetatief vermeerdert [Cottam, 1954]. Ook van diverse klonen van vruchtbomen is bekend dat deze al vele honderden jaren langer worden geteeld dan de maximale levensduur van de oorspronkelijke boom [Clark, 1983].

2.3 GROOTTE EN VORM VAN DE VOLWASSEN BOOM

Het negatieve beeld dat menigeen van populieren heeft, wordt veroorzaakt door het saaie, eentonige beeld van jonge beplantingen. Veel van de Nederlandse beplantingen zijn nog jong, maar zelfs de klonen 'Robusta' en 'Zeeland', die op lage leeftijd een stijve, weinig 'levende' habitus hebben, kunnen, mits zij voldoende groeiruimte tot hun beschikking hebben, uitgroeien tot karakteristieke bomen die qua landschappelijke sierwaarde niet behoeven onder te doen voor een laan oude Populus 'Marilandica'. De verwachting, dat bomen van één kloon door hun gelijke genotype altijd en overal dezelfde habitus zullen tonen, is onjuist. Bodemeigenschappen, klimaat en andere omgevingsfactoren zijn, evenals de standruimte, de verzorging en de leeftijd van sterke invloed op de uiteindelijke vorm (het fenotype). In het algemeen kan men stellen dat populier een boomsoort is die door zijn licht­ behoefte nogal wat ruimte nodig heeft, hoewel er per kloon wel verschillen zijn. Het 12 afsterven van 'Robusta-opstanden, o.a. in België, werd veroorzaakt door vorst, gevolgd door een aantasting door Dothichiza, maar was mede een gevolg van de lagere vitaliteit van te dichtstaande opstanden (meer dan 200 bomen per hectare) [De Kam, 1983]. Als straatbomen zijn populieren, mede door hun grootte, minder geschikt. Dit geldt ook Populieren zijn over het algemeen niet geschikt als straatboom, soms voldoen zij niettemin goed. voor fastigiaat groeiende klonen als P. nigra 'Italica', P. x euramericana 'Serotina de Selys' en P. x euramericana 'Harff (de zgn. selectie Echt). Populieren moeten, in verband met hun grootte, op minimaal 10mete r van huizen of andere gebouwen worden geplant. Het komt herhaaldelijk voor dat men in een bebouwde omgeving de bomen al moet kandelaberen voordat ze tot volwassen bomen zijn uitgegroeid, omdat ze als het ware 'de huizen binnengroeien'. Sommige zuilvormige klonen, zoals P. alba 'Pyramidalis' en P. alba 'Raket', hebben de neiging op hogere leeftijd 'uit te zakken', waardoor ze op den duur toch breed uitgroeien. De wortels van populieren kunnen rioleringen, fundamenten e.d. beschadigen. Het aanhouden van een bepaalde minimumafstand tussen boom en gebouw of afvoerleiding, zoals in de praktijk nogal eens wordt geadviseerd, heeft in dergelijke gevallen weinig zin, omdat wortels zich, al naar gelang de omstandigheden, tot meer dan 25 meter van de boom kunnen uitstrekken.

2.4 REGENERATIEVERMOGEN

Het regeneratievermogen van populieren is groot. Van gekapte volwassen bomen lopen de stobben zonder problemen opnieuw uit en zelfs van de boom losgekapte wortels groeien gewoon door en maken bovengrondse scheuten. Vandaar dat het simpelweg afkappen van onder het wegdek gegroeide populierewortels de schade vaak eerder doet toenemen dan afnemen. Populieren laten zich, met uitzondering van o.a. P. lasiocarpa, P. wilsonii, P. tremula en P. x canescens, uitstekend stekken. Ook zijn zij, zowel op lage als op hoge leeftijd, goed verplantbaar. Sommige soorten zijn, bij voorbeeld bij de 13 aanleg van de Floriade in 1982, als oudere bomen met succes opnieuw zonder wortels als 'langstek' gepoot. Populieren hernemen hun vorm doorgaans goed en snel na rigoreuze snoei (zoals kandelaberen) en zelfs na knotten (het afzetten van de stam). Een als gevolg van lichtgebrek voor een deel afgestorven kroon herkrijgt zijn oorspronkelijke vorm echter zelden. Het hout van populieren is zacht en rot snel, maar snoeiwonden geven doorgaans geen aanleiding tot problemen, hoewel het inwendige afgrendelingsproces bij sommige klonen slecht functioneert. Voorbeelden hiervan zijn 'Oxford' en 'Androscoggin' [Santamour, 1986]. Mits zij niet te groot zijn en op een juist tijdstip worden gemaakt, overgroeien snoeiwonden echter goed. Zij kunnen wel invalspoorten vormen voor houtborende insekten, zoals de wilgehoutrups en de glasvlinder. Het 'behandelen' van wonden met een wondafdekmiddel om rot te voorkomen heeft, in tegenstelling tot wat in de praktijk nogal eens wordt gedacht, geen zin. Er zijn zelfs aanwijzingen dat rot hierdoor wordt bevorderd [Shigo, pers. meded.].

2.5 GEVOELIGHEID VOOR KLIMAATFACTOREN

Het klimaat beïnvloedt de groei van bomen binnen een genetisch bepaald raamwerk [Callaham, 1962]. De groei van populieren in de diverse klimaatgebieden loopt dan ook sterk uiteen. Op klimatologisch zeer goede groeiplaatsen kunnen populieren in zeven jaar tijd een boomhoogte bereiken die ruim het dubbele bedraagt van die op mindere, maar wel voor populieren geschikte groeiplaatsen [Schoenfeld, 1987].

2.5.1 Wind

De hoogtegroei in het kustgebied en de nog zeer open IJsselmeerpolders wordt, vooral op hogere leeftijd, bepaald door de wind [Schoenfeld, 1987]. Bij Populus x euramericana 'Heidemij' is in het westen van het land geconstateerd dat de gemiddelde jaarscheutlengte toeneemt naarmate de gemiddelde windsnelheid afneemt [Schoenfeld en Van den Burg, 1984]. De invloed van de wind is in die gevallen groter dan die van de bodem en het grondwater. Een constante harde wind heeft een nadelige invloed op de groei van bomen. Over het mechanisme dat hiervan de oorzaak is, zijn de diverse auteurs het overigens niet eens. Vaak wordt gesteld dat door wind de fotosynthese vermindert en de verdamping toeneemt [Satoo, 1962; Van Boghout en De Jamblinne de Meux, 1981]. Grace [voordracht York] stelt echter dat wind voor afkoeling zorgt en dat daardoor de verdamping juist vermindert [zie ook: Dixon en Grace, 1984]. Er wordt ook wel aan zoutafzetting op de naar de wind gekeerde zijde van de boom gedacht [Van den Burg, pers. meded.]. Er zijn veel vormen van windschade: windworp, topbreuk, takbreuk, gereduceerde groei, scheve groei, bladbeschadiging e.d. In zekere mate zijn ze onafhankelijk van elkaar. Zo is het blad van Populus alba niet gevoelig voor harde wind, maar de stam zal er snel door gaan scheefgroeien [Heybroek, pers. meded.]. Populieren zijn in het algemeen redelijk tot goed bestand tegen harde wind indien ze de bodem goed hebben kunnen doorwortelen. Op niet voldoende ontwaterde veengronden is de kans op windworp derhalve groot. Kroonbreuk (het afbreken van de stam op enige meters hoogte) komt regelmatig voor bij de klonen 'Fritzi Pauley', 'Dorskamp' en 'Flevo', evenals soms bij andere klonen (balsempopulieren en hybriden daarvan) met grote topbladeren. Takbreuk (het uitbreken van zware takken) komt incidenteel voor bij de Cöttesce/ïS-populieren, bij P. alba en bij P. nigra 'Italica'. Kroon- en takbreuk worden echter niet noodzakelijkerwijs door harde wind veroorzaakt. Zo is bij P. X euramericana 'Dorskamp' geconstateerd, dat kroonbreuk meer optrad in het oosten van Brabant dan in het winderige Flevoland [Schoenfeld, 1981b]. 14 2.5.2 Vorst

De gevoeligheid voor vorst varieert per soort en per kloon. Deze hangt o.a. samen met Sommige vormen van winterschade zijn desastreus; tegen zware ijzel isgee n enkele populier bestand. de herkomst van de soort zelf, of de kruisingsouders van de kloon. Daarnaast zou er bij populier een direct verband bestaan tussen vorstschade en de conditie van de boom [Schoenfeld, 1981a]. Diverse auteurs hebben een toenemende gevoeligheid voor vorst geconstateerd naarmate de groeiplaats slechter is, de plantafstand kleiner en de klimaatsomstandigheden minder goed. De meeste literatuur is onduidelijk over de vraag of het najaarsvorst, wintervorst of voorjaar svors t betreft, zodat hier geen nadere uitspraken over kunnen worden gedaan. Een sterke wisseling van temperaturen speelt een belangrijke rol [Joachim, 1957; Van der Meiden, 1965], bij voorbeeld wanneer de bomen vroeg in het voorjaar uit de winterrust zijn gekomen en vervolgens worden geconfronteerd met voorjaars(nacht)vorst [Van der Meiden, 1965]. Klonen van een zuidelijke herkomst kunnen gevoeliger voor wintervorst zijn dan noordelijker klonen. Ook de aanwezigheid van de bacterie Pseudomonas syringae vergroot de vorstgevoeligheid, speciaal bij temperatuurfluctuaties waarbij het vriespunt binnen de fluctuatiezone ligt. De vorstgevoeligheid op haar beurt beïnvloedt de kans op aantasting door de bacterie [De Kam, 1982]. Vorst kan sterfte in de kroon veroorzaken, al dan niet in sterke mate, en beschadigingen van de stam [Joachim, 1957]. In het ergste geval bevriest het cambium geheel, met het afsterven van de boom als gevolg. Een aantal balsempopulieren en -hybriden groeit in ons klimaat in de herfst vrij lang door, zodat de eindknopvorming laat plaatsvindt. Wanneer de kou (vorst) vroeg invalt, kan dit tot gevolg hebben dat de niet voldoende uitgerijpte scheuten bevriezen. Dit vertraagt de vorming van een goede kroon. Van de stambeschadigingen (zoals scheuren) die bij strenge vorst bij een aantal klonen optreden, is het niet zeker of de vorst de (enige) oorzaak is. Groeiplaats, plantafstand en klimaat kunnen zoals reeds gesteld hierbij een rol spelen. Al dan niet overwalde en steeds weer openbarstende lengtescheuren in de stam, die men in de praktijk vorstscheuren of vorstlijsten noemt, zijn in feite nogal eens gevolgen van vroegere verwondingen [Shigo, voordracht Southampton; Butin, voordracht Ede; Butin 15 en Shigo, 1981]. Butin stelt dat dit geldt voor de helft van alle lengtescheuren bij diverse boomsoorten die in de praktijk aan vorst worden toegeschreven. Deze scheuren ontstaan namelijk van binnen uit; dit in tegenstelling tot echte vorstscheuren. Een onjuiste snoei- methode ('glad langs de stam') bevordert het ontstaan van dergelijke wonden. Verder is iedere kloon op het moment van uitlopen - en dat geldt niet alleen voor populieren - gevoelig voor nachtvorst. Vroeg uitlopende klonen lopen in dit opzicht dus in principe meer risico dan later uitlopende, doch in de praktijk valt dit vaak mee.

2.6 GEVOELIGHEID VOOR LUCHTVERONTREINIGING

De gevoeligheid voor luchtverontreiniging verschilt niet alleen per soort en per kloon, maar is tevens afhankelijk van de aard van de verontreiniging. Dit betreft dan de chemische verbinding of combinatie van verbindingen waarmee de lucht is verontreinigd. Belangrijke verbindingen in dit verband zijn zwaveldioxide (SO2) en de stikstofoxiden

(NOx), die onder meer vrijkomen bij het stoken van fossiele brandstoffen. Ook ozon (O3 - onder invloed van zonlicht ontstaan uit stikstofoxiden en koolwaterstoffen) en

ammoniak (NH3 - grotendeels afkomstig van de intensieve veehouderij) spelen een belangrijke rol. Daarnaast is sprake van synergisme van verschillende componenten. Zo

is bekend dat S02, N02 en SO2 + NO2 juist in combinatie met O3 sterke bladval kunnen veroorzaken bij diverse euramerikaanse populieren [Mooi, in: Van den Burg en Schoenfeld, 1981b]. Schade kan ontstaan door verontreiniging in droge vorm (meestal als gas; de zgn. droge, rechtstreekse depositie van verontreinigingen op planten en bodem) en in natte vorm (de zgn. natte depositie van in regenwater opgeloste stoffen op planten en, vooral, de bodem). De gasvormige verontreiniging lijkt van deze de belangrijkste. Het is nog niet mogelijk om - uitgaande van de Nederlandse omstandigheden betreffende luchtverontreiniging - een verantwoorde uitspraak te doen over de te verwachten schade aan de diverse populieren. De wetenschap dat bij voorbeeld 'Gelrica' en 'Donk' veel gevoeliger zijn voor O3 dan 'Flevo' en 'Florence Biondi' [Tonneijk, pers. meded.], en dat P. tremula en P. nigra 'Italica' gevoeliger zijn voor waterstoffluoride dan voor zwaveldioxide, heeft voorlopig geen praktische consequenties voor de sortiments­ keuze. Onder 'gemiddelde' omstandigheden lijkt vooralsnog ten hoogste enig bladverlies te verwachten en verder een lichte, nauwelijks opvallende groeireductie.

2.7 GEVOELIGHEID VOOR ZIEKTEN

Belangrijke schimmelziekten bij de populier zijn de bladvlekkenziekte (Marssonina spp.) en de populiereroest (Melampsora spp.). De belangrijkste bacterieziekte is de populiere­ kanker {Xanthomonas populi). Daarnaast kunnen nog verschillende andere ziekten de populier aantasten.

2.7.1 Bladvlekkenziekte

Sinds het begin van de jaren zestig speelt de Marcsofl/flö-bladvlekkenziekte een grote rol bij de populierenteelt in Nederland. Vermoedelijk is de ziekte omstreeks 1955 uit de Verenigde Staten 'ingevoerd'. Marssonina is te herkennen aan de 1m m grote stippen (M. brunnea) of de 5 mm grote vlekken (M. populi-nigrae en M. castagnei) op de bladeren. M. brunnea tast vooral populieren van de sectie Aigeiros aan, M. populi- nigrae die van de secties Aigeiros en Tacamahaca, en M castagnei die van de sectie Leuce. Ernstig aangetaste bladeren vallen vervroegd af. Als deze bladval vóór september plaatsvindt, is de kans groot - vooral als dit enige jaren achtereen gebeurt - dat hele takken afsterven. Deze afsterving begint bij de onderste takkransen. P. x euramericana 16 'Forndorf' ('Regenerata') is hiervan een zodanig aansprekend voorbeeld, dat afgestorven onderste takkransen welhaast een determinatiekenmerk van deze kloon kunnen worden genoemd. Behalve bladeren stoten sommige populieren bij een Marssonina-aan\al ook meer kortloten af dan normaal. 'Gelrica' en 'Marilandica' zijn hiervan voorbeelden. Bij Marssonina-aaniast'mg

een regelmatig optredende, ernstige aantasting kan de hele boom afsterven. De kans op aantasting is enerzijds afhankelijk van de gevoeligheid van de kloon en anderzijds van de groeiplaats en de weersomstandigheden. Een slechte conditie van de boom door een minder goede groeiplaats vergroot het effect van een eventuele aan­ tasting, terwijl voor Marssonina gunstige weersomstandigheden (nat voorjaar, natte nazomer) de kans op aantasting vergroten. Vanwege dit laatste spreekt men wel van zogenaamde Marssonina-)aren. Klonen met lichtgroen gekleurd blad ('I 214', 'Marilandica') lijken sterker te worden aangetast dan klonen met donker gekleurd blad [Guldemond en Van Haaren, 1968]. Marssonina verspreidt zich door middel van sporen. Eencellige, geslachtelijke sporen, de zogenaamde ascosporen, overwinteren in apotheciën (bekervormige vruchtlichamen) op de afgevallen bladeren. In het voorjaar infecteren ze het uitlopende blad. De onderste takken worden dan ook het eerst aangetast. Regen en wind spelen een rol bij de verdere verspreiding, die geschiedt via tweecellige, ongeslachtelijke sporen, de zogenaamde conidiosporen [Gremmen, 1982b]. Het feit dat de primaire infectie vanuit afgevallen bladeren plaatsvindt, betekent dat infectie kan worden verminderd door het opruimen van dat blad. In de stedelijke omgeving komt Marssonina dan ook in veel mindere mate voor en is daar in feite niet meer dan een 'schoonheidsfoutje'.

2.7.2 Populiereroest

Aantasting door de roestschimmel is te herkennen aan de gele vlekjes op de bladeren die meestal in juni al verschijnen. In een meer gevorderd stadium veroorzaakt roest blad- necrose en bladval. Taksterfte als gevolg van bladval komt echter weinig voor. Roest veroorzaakt een verzwakking van de boom, hetgeen een verhoogde kans op aantasting door zwakteparasieten (zoals Dothichiza) tot gevolg heeft. Het afsterven van takken na een hevige roestaantasting is dan ook het gevolg van Dothichiza [De Kam, pers. meded.]. Incidenteel kunnen bomen ook afsterven, zoals in de jaren vijftig is gemeld in Noord-Brabant bij 'Marilandica' en 'Heidemij' [Kolster, 1983b]. De belangrijkste roestschimmel is Melampsora larici-populina, die de secties Aigeiros en Tacamahaca aantast. Daarnaast komen voor M. larici-tremulae (op de sectie Leuce) en M. allii-populina (op de secties Aigeiros en Tacamahaca). Deze laatste speelt in Nederland overigens geen rol van betekenis [De Kam, pers. meded.]. Onlangs is zowel in België als in Nederland het optreden van een ander fysiologisch ras van de roest­ schimmel M. larici-populina gemeld [Steenackers, 1984; Van Dam, 1985]. Het nieuwe ras is virulenter dan het oude, en tast enkele klonen aan die tot nu toe niet of nauwelijks gevoelig leken voor roest. Roest verspreidt zich door middel van sporen. De teleutosporen overwinteren in zwart- 17 bruine sporenkussens op afgevallen bladeren. Hieruit ontstaan na de winter de basidiosporen. Deze sporen infecteren in het voorjaar de lariks, die als wisselwaardplant fungeert voor M. larici-populina. Via geslachtelijke weg ontstaan vervolgens caeoma- Roestaantasting sporen, die op hun beurt de populier infecteren. De verdere verspreiding geschiedt gedurende de vegetatieperiode door de wind via uredosporen (zomersporen). Aan het einde van het groeiseizoen ontstaan ten slotte opnieuw teleutosporen, die op het afgevallen blad overwinteren [Gremmen, 1982b]. Roestaantasting kan dus enerzijds worden voorkomen door het opruimen van afgevallen, geïnfecteerde bladeren (waardoor roest in de stedelijke omgeving van weinig betekenis is). Anderzijds — dit is vooral buiten de stedelijke omgeving van belang - is het aan te bevelen geen gevoelige klonen in de buurt (tot een afstand van enige kilo­ meters) van lariks aan te planten.

2.7.3 Bacteriekanker

Populus x euramericana 'Brabantica' kan met recht de 'peetvader van de bacterie­ kanker' worden genoemd. Rond 1860 trad in Berlicum (N.B.) voor het eerst kanker op in deze kloon [Van Puijenbroek, 1969]. Hoewel hij in Nederland vrijwel niet meer voor­ komt, worden in handboeken nog altijd tekeningen en foto's van 'Brabantica' geplaatst ter illustratie van de bacterieziekte van de populier, Xanthomonas populi. Bacteriekanker kent diverse verschijningsvormen. Er ontstaan wratachtige, min of meer langgerekte, onregelmatige verdikkingen op stam of takken, die zowel open als gesloten kunnen zijn. De neerwaartse sapstroom kan erdoor worden afgesnoerd, waardoor delen van de kroon en het wortelstelsel of de hele boom kunnen afsterven. De bacterie die de kanker veroorzaakt werd pas in 1958 in Frankrijk geïsoleerd door Ridé. Er komen in West-Europa verschillende stammen voor met uiteenlopende virulentie [Koster, 1984]. De bomen worden voornamelijk in het voorjaar geïnfecteerd via de littekens van afgevallen steunblaadjes en knopschubben. Vroeg in het jaar vindt vanuit de kankers slijmvorming plaats. Dit slijm bevat grote hoeveelheden bacteriën, die door wind en regen de ziekte op andere bomen kunnen overbrengen [Gremmen, 1982b]. Aantasting vindt vooral plaats bij bomen die ouder zijn dan 10jaar , hoewel ook jongere bomen het 18 slachtoffer kunnen worden. Het optreden van kanker is sterk afhankelijk van het klimaat. Zo wordt P. x euramericana 'Brabantica' in Noord- en Noordwest-Duitsland zeer sterk aangetast, maar in het zuiden en zuidwesten van dat land niet of nauwelijks [Fröhlich, 1965]. In handboeken worden nog altijd foto's van Populus x euramericana 'Brabantica' geplaatst ter illustratie van bacteriekanker (Xanthomonas).

2.1A Overige ziekten

Behalve de drie hiervoor genoemde, belangrijkste ziekten, zijn er nog meer blad-, stam­ en takziekten die in Nederland regelmatig op populier worden gesignaleerd. Een hiervan is de Dothichiza of schorsbrand {Discosporium populeum). Vooral Populus nigra, en dan met name de kloon 'Italica', wordt hierdoor regelmatig aangetast. Schors­ brand is een secundaire aantasting, dat wil zeggen: de schimmel krijgt alleen een kans als de boom door een andere, primaire oorzaak is verzwakt, of anderszins minder vitaal is [Butin, 1966; Gremmen, 1982b]. De parasiet is altijd aanwezig, maar wordt pas actief na een verlaging van het vochtgehalte van de bast. Het beginstadium van schorsbrand bestaat uit ingezonken, dode plekken op takken en de stam, meestal op de grens van twee jaarscheuten. Deze insnoeringen hebben bladvergeling en bladval tot gevolg, resulterend in afsterving van delen van de kroon. De schimmel verspreidt zich, evenals Marssonina spp., via geslachtelijke (asco)sporen en ongeslachtelijke (conidio)sporen. Infectie vindt plaats via littekens van knopschubben en bladeren. De bastvlekkenziekte veroorzaakt blaasjes op de stam die indroging en bastafsterving tot gevolg hebben en uiteindelijk als T-vormige littekens in het hout achterblijven. De ziekte treedt vooral op bij dichte plantverbanden [Van der Meiden, 1969-1970]. De oorzaak is niet bekend. Mozaïekvirus (PMV), dat een lichtgekleurd 'netwerk' van vlekjes op het blad veroorzaakt, kan bladval en groeireductie (tot soms 50 °7o)to t gevolg hebben, o.a. bij P. 19 x interamericana 'Barn', P. trichocarpa 'Fritzi Pauley' en 'Heimburger' en Populus 'Androscoggin' [Van der Meer, 1981]. Ook bij 'Rochester' is het waargenomen. De aantasting is in Nederland voornamelijk op kwekerijen van belang. f.-"••• .:.^.^-- 5»^BW^^3K|K*i«:

i.\.*%*>S

Heksebezemziekte, veroorzaakt door Mycoplasma, komt o.a. voor bij Populus xcanescens.

Het zogenaamde stervirus is een verschijningsvorm van PMV, die behalve al dan niet stervormige plekjes op het blad, ook chlorose op de nerven en bruine plekken op de bladsteel tot gevolg kan hebben [Berg, 1964]. Mozaïekachtige patronen kunnen echter ook voorkomen bij beginnend ijzergebrek [Van den Burg, pers. meded.]. De zwarte-vlekkenziekte, een blad- en twijgziekte die wordt veroorzaakt door de schimmel Pollaccia radiosa (Venturia macularis), komt vooral voor op jonge bomen van de sectie Leuce. De ziekte kenmerkt zich door donkere, hoekige vlekken op het blad en, in ernstige gevallen, verdorde twijgen. Infectie vindt, vooral tijdens natte en koude perioden, plaats door conidiosporen die overwinteren op afgestorven scheuten. Agrobacterium tumefaciens, de oorzaak van de wortelknobbels waardoor o.a. P. alba 'Pyramidalis' wordt aangetast, komt vooral voor op gronden die lang in cultuur zijn (geweest) als kwekerij. Heksebezemziekte, veroorzaakt door Mycoplasma, soms met sterke groeiremming als gevolg, komt voor bij moerstoven en knotbomen van P. alba en P. x canescens. In vrijstaande bomen wordt het aangetroffen bij P. alba 'Raket' en enkele P. x canescens- klonen. Ook bij P. nigra 'Italica' is deze ziekte geconstateerd [Van der Meer, 1981]. De verspreiding geschiedt via cicaden. Xanthomonas campestris pv.populi veroorzaakt bastnecrose op eenjarige scheuten, vooral bij jonge bomen in een niet-optimale conditie [De Kam, 1984]. Taphrina populina, ook wel bobbelziekte genoemd (niet te verwarren met de 'knobbel- ziekte' van Populus x interamericana 'Rap'), is een ongevaarlijke schimmel die goud­ kleurige, later bruine 'oneffenheden' vormt op de bladeren. Pseudomonas syringae veroorzaakt bastnecrosen en taksterfte, vooral bij jonge bomen. Sterk fluctuerende temperaturen in het voorjaar (nachtvorst) stimuleren de aantasting in sterke mate [De Kam, 1982]. Bij de bespreking van de afzonderlijke populieresoorten en -klonen zijn de 'overige ziekten' achterwege gelaten, behalve wanneer de kans op aantasting en de schade die de 20 boom daardoor ondervindt dermate groot zijn dat ze van belang zijn bij de sortiments­ keuze. 2.8 INSEKTENAANTASTINGEN

Veel voorkomende insektensoorten die de populier aantasten zijn: de wilgehoutrups (Cossus cossus), de horzelvlinder (Sesia apiformis), de grote en de kleine populiere­ boktor (Saperda carcharias, S. populnea), de populiereglasvlinder (Paranthrene tabaniformis), de cambiummineervlieg [Phytobia cambii), de populieremineermot (Paraleucoptera sinuella), de satijnvlinder (Leucoma Salicis)e n de kleine wintervlinder (Operophtera brumata) [Doom, 1982]. In kwekerijen en jonge beplantingen kunnen aantastingen van wilgehaantjes (Plagiodera versicolor en Phyllodecta-soorten), de kleine populiereboktor en de populierescheutboorder {Gypsonoma aceriana) optreden [Grijpma, pers. meded.]. Met name de wilgehoutrups, de populiereglasvlinder en de horzelvlinder staan bij boombeheerders bekend als veroorzakers van aanzienlijke schade. De economische schade bij aantasting door houtborende insekten kan inderdaad groot zijn. Aantasting vindt plaats via verwondingen aan de boom (bastbeschadigingen door maaien, snoeien, beweiding e.d.) en heeft tot gevolg dat de boom structureel verzwakt. Daardoor kan niet alleen tak- en stambreuk optreden, maar kunnen ook invalspoorten voor houtrot- veroorzakende micro-organismen ontstaan. Aantasting door de wilgehoutrups, die vooral laanbeplantingen en solitaire bomen infesteert, heeft diverse malen geleid tot het afbreken van volwassen bomen. Vooral langs wegen brengt een dergelijke aantasting dan ook gevaren met zich mee. De populiereglasvlinder, die voornamelijk in de IJsselmeerpolders en het oosten en zuiden van ons land voorkomt, veroorzaakte onder andere in 1983 ernstige schade in bosopstanden. Ook bladvretende insekten kunnen aanzienlijke schade veroorzaken. Zo werden na een plaag door de satijnvlinder in Flevoland bijgroeiverliezen geconstateerd van circa 60 % [Luitjes, 1973].

21

Glasvlinder (mannelijk exemplaar). Pop van glasvlinder. Vermoedelijk bestaat er wel enig verschil in gevoeligheid voor aantasting door insekten tussen de verschillende populieresoorten en -klonen. Zo wordt verondersteld dat balsem­ populieren, en dan met name de Westamerikaanse soorten, gevoeliger zijn voor aan­ tasting door de glasvlinder dan de andere populieren. Deze veronderstelling is echter niet wetenschappelijk getoetst [Grijpma, pers. meded.]. Wel heeft onderzoek van Nef [1985] en van Heymans et al. [1985] verbanden aangetoond tussen de gevoeligheid voor aan­ tasting door bepaalde insekten en een aantal boomfysiologische parameters. Nef [1985] stelt dat het geslacht Populus wellicht volgens deze parameters kan worden ingedeeld in groepen, die ieder worden geprefereerd door andere insekten. Hij onderscheidt:

- deltoïdes x «/^ra-hybriden, met een relatief laat op gang komende en langzame groei, die vooral worden aangetast door de bladmineerder Phyllocnistis suffusella en de mineermot trimaculella; - looizuur-bevattende trichocarpa-klonen met een vroeg beginnende en snelle groei, die vooral worden aangetast door het bladhaantje Zeugophora flavicollis; - trichocarpa X deltoides-hybnàzn die de snelste groei vertonen. Van deze hybriden valt het tijdstip van uitlopen tussen dat van beide andere groepen in en zij worden vooral aangetast door de populierescheutboorder Gypsonoma aceriana. Overigens worden van de vijftien door Nef onderzochte klonen er op dit moment maar twee in Nederland in de praktijk gebruikt: 'Robusta' en 'Fritzi Pauley'.

Vooralsnog heeft onderzoek naar de gevoeligheid van de diverse populiereklonen voor aantasting door bepaalde insekten geen resultaten opgeleverd die voor de sortiments­ keuze in Nederland van direct belang zijn. De enige 'remedie' tegen schade bestaat uit het zoveel mogelijk voorkomen van aantasting door een goede controle op kwekerij- plantsoen [Doom, 1966], het vermijden van bastbeschadigingen en het opruimen en vernietigen van zwaar door houtboorders aangetaste bomen. In hoeverre het behandelen van wonden met een wondafdekmiddel insektenschade kan tegengaan, is niet bekend. Omdat aantasting door (houtborende) insekten meestal afhankelijk is van een aantal uitwendige factoren en omdat in principe alle populieresoorten erdoor kunnen worden aangetast, wordt hierop bij de afzonderlijke soortbesprekingen niet verder ingegaan.

2.9 GROEI EN ONTWIKKELING VAN HET WORTELSTELSEL

Een populier heeft ondergronds nogal wat ruimte nodig. In bosopstanden levert dat meestal geen problemen op (mits een niet te dichte stand wordt aangehouden), in weg-

22

Cambiummineervlieg Rupsen van satijnvlinder. Larveva ngrot e populiereboktor. (vrouwelijk exemplaar). en stadsbeplantingen echter is de bewortelingsruimte vaak beperkt. Op basis van bosbouwkundige cijfers kan worden berekend [Van den Burg, pers. meded.] dat een boom van de eerste grootte minimaal 25 kubieke meter grond moet kunnen door- wortelen wil hij zich ongestoord en normaal kunnen ontwikkelen. Hierbij wordt dan uitgegaan van een bodem die 5 % organische stof bevat met een C/N-quotiënt van ongeveer 20. Als de omstandigheden minder gunstig zijn, wat in wegbermen of in de stedelijke omgeving nogal eens het geval is, moet eerder worden gerekend op 60 kubieke meter. Van den Burg en Schoenfeld [1981b] hebben voor P. x euramericana 'Heidemij' in wegbeplantingen in West-Nederland vastgesteld, dat de minimaal vereiste hoeveelheid doorwortelbare ruimte ligt bij 20 kubieke meter en de optimale bij 60-70 kubieke meter per boom. Een doorwortelbare ruimte van minder dan 10 kubieke meter leidt tot een zeer slechte groei [Van den Burg, pers. meded.]. Uitgaande van de vochtbehoefte moet worden gerekend op 3A kubieke meter door­ wortelbare ruimte per vierkante meter kroonprojectie [Bakker, pers. meded.]. Dit komt voor bomen met een 'normale' kroondiameter overeen met bovengenoemde cijfers. Vermoedelijk niet ten overvloede moet worden gesteld, dat de ondergrondse ruimte­ behoefte van zuilvormige klonen bepaald niet minder hoeft te zijn dan die van breed uitgroeiende bomen.

2.10 BODEMEISEN

Over het algemeen verlangen populieren een vochthoudende, vruchtbare bodem. Zij groeien het best op 'vochtighe neere plaetsen, als in beempden, ende by grachten staende ende vlietende wateren' [Dodoens, 1554]. Lemige zandgronden, zavel- en kleigronden, en ook voldoende ontwaterde veengronden komen in aanmerking. Veel veengronden zijn echter niet voldoende diep ontwaterd. Van de kleigronden zijn de diepe zavelgronden het meest geschikt. Op zware klei (komgronden) en op de rijkere veengronden komt de groei van populier over het algemeen moeilijk op gang. Diep humeuze en vochtige, leem- houdende zandgronden voldoen ook, mits de bodemvruchtbaarheid voldoende is [Schoenfeld, 1984]. De diverse soorten en klonen stellen niet allemaal dezelfde eisen aan de bodem. Zo

23

Bij een te lage pH treedt groeistagnatie op. MM MM Bij een te hoge pH treedt bij balsempopulieren en hybriden daarvan soms ijzergebrek op.

stellen P alba en P x canescens en hun klonen minder stringente eisen aan de grond dan de P x euramericana-k\omn. De bodemvruchtbaarheidseisen van de balsem­ populieren en daaraan verwante klonen zijn daarentegen - dit in tegenstelling tot wat nogal eens wordt aangenomen - voor wat betreft stikstof, fosfor, kalium en de tolerantie voor zout weinig afwijkend van die van de euramerikanen [Van den Burg en Schoenfeld, 1978]. Balsempopulieren hebben vermoedelijk voldoende aan een wat lager fosforgehalte [Van den Burg, pers. meded.]. Bij een stikstofgehalt e van de organische stof van 2-3 % groeien balsempopulieren wellicht nog redelijk, P. x euramericana- klonen hebben minimaal 3 °?o nodig. Voor beide geldt echter dat 3- 4 °7ooptimaa l is [Van den Burg, pers. meded.]. Daarnaast zijn balsempopulieren vermoedelijk wat gevoeliger voor zout in de bodem dan de euramerikanen [Van den Burg, 1984a] en stellen zij hogere eisen aan de vochtvoorziening. De belangrijkste verschillen in bodemeisen tussen de diverse populieresoorten en -klonen betreffen de pH en de vochtbehoefte. Bij de hierna gegeven pH-cijfers moet worden bedacht dat de ondergrens van de pH-KCl op veengronden met ongeveer een half kan worden verlaagd in vergelijking met die op 'normale' gronden [Van den Burg, pers. meded.]. In het algemeen kan worden gesteld dat voor alle boomsoorten, dus ook voor populieren, het pH-KCl-traject 4-6 optimaal is (pH-KCl is in dit traject ongeveer gelijk

aan pH-H20 minus 0,8). Het verschil tussen de diverse soorten en klonen heeft betrekking op de tolerantie voor afwijkingen: boven een pH-KCl-waarde van 6-7 kunnen soms storingen in de Fe- en Mn-voorziening optreden, maar niet bij soorten en hybriden van de secties Aigeiros en Leuce. Beneden pH-KCl = 4 wordt de giftige werking van Al- en H-ionen van enig belang, waardoor groeiafname gaat optreden bij Aigeiros- en Tacamahacapopulieren [Van den Burg, pers. meded.]. Balsempopulieren en daaraan verwante klonen zijn soms gevoelig voor hoge pH-waarden, dat wil zeggen: waarden hoger dan pH-KCl = 6. Op bodems met een hogere pH kan kalkchlorose (ijzergebrek) optreden. De literatuur hierover is echter niet eensluidend wat de invloed op de groei en de gezondheidstoestand betreft [Van den Burg, pers. meded.]. De euramericana-kïonen zijn wat dit betreft minder kritisch. Bij een pH-KCl van 4,8-5,5 groeien de balsempopulieren in de jeugd over het algemeen vermoedelijk beter dan de euramerikaanse [Van den Burg en Schoenfeld, 1978]. Leucepopulieren zijn min of meer indifferent ten aanzien van de pH. 24 De droogtetolerantie van de balsempopulieren en hybriden daarvan is tamelijk gering. Ernstig (ook tijdelijk) vochttekort resulteert meestal in aanzienlijk bladverlies en groei- reductie. P. alba en P. x canescens verdragen daarentegen ook wat drogere gronden. De euramerikanen en P. nigra zijn wat vochtbehoefte betreft intermediair tussen de balsem- populieren en de witte populieren. De euramerikanen tolereren zowel tijdelijk als permanent hoog grondwater, mits dit niet hoger komt dan 35 cm beneden het maaiveld. Populus alba verdraagt stagnerend hoog grondwater daarentegen slecht.

2.11 MINERALENVOORZIENING

Een tekort aan bepaalde minerale voedingsstoffen heeft gevolgen voor de fysiologische processen in de boom, waardoor er o.a. al dan niet zichtbare, morfologische veran­ deringen kunnen optreden. Soms vindt er al een vermindering van de groei plaats voor­ dat andere symptomen zichtbaar zijn [Van den Burg, 1974; Kramer en Kozlowski, 1979]. De groeivermindering is in de praktijk echter vaak minder opvallend dan de veran­ deringen in kleur, grootte en vorm van de bladeren of delen daarvan, zoals de rand, de nerven en de top. Stikstofgebrek geeft overigens meestal wel een opvallende groei- reductie. Deze gebreks- of overmaatverschijnselen geven belangrijke aanwijzingen over de minerale voedingstoestand. Een diagnose is echter bij voorkeur te stellen door blad- monsteranalyse. De belangrijkste elementen waarvan een tekort bij populier tot groeistoringen kan leiden zijn: stikstof, fosfor, kalium en soms magnesium en ijzer. Van de overige macro- en micro-elementen treedt in de praktijk dermate zelden een tekort of overmaat op (met uitzondering van chloride, maar dat komt in paragraaf 2.12 aan de orde), dat behandeling hier achterwege blijft.

2.11.1 Stikstof

Populier is een zeer stikstofminnend geslacht. Stikstof is een belangrijke bouwsteen voor o.a. de celorganellen, aminozuren en eiwitten, enzymen, groeiregulatoren en het blad­ groen. In de bodem is stikstof vrijwel uitsluitend aanwezig in de vorm van organische stof. Hiervan mineraliseert jaarlijks 1-2 % tot voor de boom opneembare stikstof­ verbindingen, waarvan echter de helft weer uitspoelt. De potentiële stikstofvoorzienin g van de bodem is redelijk te schatten op basis van het stikstofgehalt e van de organische stof (Norg) [Van den Burg en Schoenfeld, 1978]. Dit gehalte is dan ook een bruikbare maatstaf om de geschiktheid van de bodem ten aan­ zien van de stikstofvoorziening te beoordelen. De eisen verschillen per kloon, maar liggen globaal tussen de 2 en 5 °7o. Ook het bewortelbare volume speelt hierbij echter een rol, maar de betekenis daarvan is meer kwalitatief dan kwantitatief. Daarnaast is er een relatie tussen het bewortelbare volume en de vochtvoorziening. De relatie tussen de stikstofvoorziening van de boom en het stikstofaanbod in de bodem is zo ingewikkeld, dat het niet mogelijk is om aan het stikstofgehalte van de organische stof en de mineralisatiesnelheid van de stikstof meer dan zeer algemene conclusies te verbinden [Van den Burg, pers. meded.]. Stikstofgebrek uit zich, behalve in een afnemende bijgroei, in een algehele vergeling van de bladeren, die ook kleiner zijn dan normaal en vaak voortijdig afvallen. Ook kunnen roodpaarse verkleuringen van scheuten, bladsteel en bladnerven optreden [Van den Burg, 1974]. Alleen bij zeer ernstig stikstofgebrek treedt (bladrand)necrose op [Van den Burg, pers. meded.]. De verschijnselen zijn het gevolg van een verminderde beschik­ baarheid van stikstof voor de vorming van bladgroen, celorganellen en enzymen. Daar­ door vermindert ook het fotosynthetisch vermogen, met de daarbij behorende negatieve gevolgen voor de 'aanmaak' van koolhydraten, hetgeen weer een vermindering van het vermogen tot opname van stikstof en andere mineralen tot gevolg kan hebben [Kramer en Kozlowski, 1979]. Stikstofgebrek kan, behalve op gronden met een onvoldoende leverend vermogen (dus 25 een te gering stikstofgehalte), ook optreden op te natte gronden en op gronden met een onjuiste zuurgraad. De zuurgraad beïnvloedt namelijk de stikstofmineralisatie. In de praktijk komt stikstofgebrek bij populieren echter vooral voor in de jeugdfase, door de combinatie van een nog onvoldoende ontwikkeld wortelstelsel en concurrentie van grassen en kruiden. De oorzaak is dan een onjuiste verhouding tussen boven- en onder­ grondse delen bij de aanplant. Het is overigens de vraag of het terugsnoeien van de kroon de juiste methode is om dit evenwicht te herstellen. In dergelijke gevallen kan een stikstofbemesting oplossing bieden. Onkruidbestrijding is overigens net zo effectief, vooral als het om grassen gaat. De permanente stikstof­ voorziening valt echter nauwelijks te veranderen, omdat het een zeer moeilijke en langdurige zaak is om het organische-stofgehalte blijvend te verhogen. Gronden met een te laag gehalte aan organische stof komen dan ook niet voor de aanplant met populier in aanmerking.

2.11.2 Fosfor

Fosfor speelt een rol bij o.a. het energietransport in de boom [Kramer en Kozlowski, 1979] en bij de ontwikkeling van het wortelstelsel. Fosforgebrek kan dan ook - vooral bij jonge bomen - een sterke groeiafname tot gevolg hebben [Kramer en Kozlowski, 1979]. Dit gebeurt in combinatie met kleiner blad en een verminderde bladbezetting [Van den Burg, 1974]. Er treden echter geen duidelijk zichtbare gebreksverschijnselen op, hoewel het blad - vooral het oudere blad - bij nauwkeurige beschouwing vuil­ groene tot blauwgroene en paarsachtige vlekken en verkleuringen toont [Van den Burg, 1974]. Het potentiële fosforleverende vermogen van de bodem kan goed worden beoordeeld

aan de hand van het fosforgehalte, uitgedrukt als het P-totaalcijfer (Pt0, = mg P2O5 per 100 g droge grond). Voor populier moet dit in ieder geval meer zijn dan 25, maar er zijn veel klonen die hogere eisen stellen (tenminste 40), zoals die uit de sectie Aigeiros. Fosforgebrek is in Nederland op voor populieren in principe geschikte bodems alleen geconstateerd op zandgronden. Door een fosforbemesting kan de fosforvoorziening van de bodem langdurig worden verbeterd.

2.11.3 Kalium

Kalium speelt o.a. een rol bij enzymactiviteiten en bij het watertransport in de boom, vermoedelijk via het mechanisme van het openen en sluiten van de huidmondjes [Kramer en Kozlowski, 1979]. Kaliumgebrek vermindert de fotosynthese, maar verhoogt de ademhaling en dus de aanmaak van koolhydraten. Daarnaast is de kaliumvoorziening

26

Kaliumgebrek bij Populus 'Androscoggin' van belang voor de gevoeligheid voor Marssonina: een goede kaliumvoorziening vermindert de aantasting. Het verband tussen kalium, stikstof en roestaantasting daarentegen is onduidelijk [Van den Burg, pers. meded.]. Zichtbare gebreksverschijnselen openbaren zich het eerst bij de oudere bladeren in de vorm van vergeling (met soms een rode tint) van de bladrand, beginnend vanuit de top, gevolgd door bladrandnecrose. Ook langs de zijnerven treedt vergeling op, zodat uiteindelijk het hele blad geel wordt [Van den Burg 1974; Handboek Populierenteelt, 1976; Van den Burg en Kolster, 1977]. In Nederland is kaliumgebrek meestal niet het gevolg van een onvoldoende leverend vermogen van de bodem, zodat het niet mogelijk is om door bodemonderzoek de geschiktheid van de groeiplaats ten aanzien van de kaliumvoorziening te bepalen [Van den Burg en Schoenfeld, 1978]. Kaliumgebrek treedt doorgaans op door kaliumfixatie (vooral op rivierklei- en beekdalgronden) of door onvoldoende opname als gevolg van te natte omstandigheden (lage zandgronden, veengronden) [Handboek Populierenteelt, 1976; Van den Burg en Schoenfeld, 1978].

2.11.4 Magnesium

Magnesium is een bouwsteen van de chlorofylmolecule (bladgroen) en het speelt o.a. een rol bij enzymactiviteiten [Kramer en Kozlowski, 1979]. Bij de normale gebreks­ intensiteiten wordt meestal geen grote groeivermindering waargenomen [Van den Burg, 1974]. Wel zijn er zichtbare gebreksverschijnselen: een heldere, gele tussennervige verkleuring, die zich uitbreidt naar de rand toe, vooral bij de oudere bladeren, gevolgd door vervroegde bladval. Magnesiumgebrek is vaak het gevolg van het K-Mg-antagonisme op gronden met een zeer hoog kaliumgehalte. Ook treedt het op als gevolg van een te hoge pH, bij voorbeeld op zeer lichte gronden in de IJsselmeerpolders en op holtpodzolgronden. Theoretisch is een tekort ook mogelijk op zwaar bekalkte of zeer zure zandgronden [Van den Burg en Schoenfeld, 1978].

2.11.5 Kalkchlorose

Behalve voor gebreken aan de hiervoor behandelde mineralen, is een beperkt aantal klonen bovendien gevoelig voor ijzergebrek (ook wel kalkchlorose genoemd). IJzer speelt een rol bij de synthese van chloroplastproteïne [Kramer en Kozlowski, 1979], en omdat het een immobiel element is treden gebreksverschijnselen bij ijzergebrek het eerst op in jong blad. P-, K- en Mg-gebrek treedt vanwege de translokatie van die elementen van oud naar jong blad het eerst op bij oudere bladeren. Ijzergebrek kenmerkt zich door een scherp begrensde, tussennervige citroengele verkleuring van de bladschijf, waarbij alle nerven - ook de allerfijnste - groen blijven, gevolgd door bladrandnecrose. De gebreksverschijnselen treden meestal al in mei of juni op en verdwijnen soms weer in juli of augustus. Kalkchlorose kan worden veroorzaakt door een slechte stikstofhuishouding, waarbij een abnormaal hoge concentratie van o.a. organische zuren in het blad wellicht de vorming van bladgroen tegengaat [Kramer en Kozlowski, 1979]. In de praktijk komt ijzergebrek doorgaans voor op kalkhoudende gronden met een pH-KCl van meer dan 6. Bij een dergelijke zuurgraad is in de grond vrije kalk aanwezig. Ook een matige kalium­ voorziening, tijdelijk zuurstoftekort door bodemverdichting, het dichtslempen van de grond, alsmede koel, regenrijk weer, vooral als dat wordt gevolgd door groeistimulerend, zonnig weer, kunnen ijzergebrek veroorzaken. Ijzergebrek hangt niet direct samen met het ijzergehalte van het blad. Men vindt 27 althans, in veel situaties waarin zichtbaar ijzergebrek optreedt, chlorotisch blad met hogere ijzergehalten dan bij groen blad. Het ijzer in het chlorotische blad is echter grotendeels inactief. Ijzergebrek is niet snel of op eenvoudige wijze door een of andere vorm van bemesting blijvend te corrigeren. Bemesting met ijzerchelaten kan alleen een tijdelijke - dus niet- zinvolle - oplossing bieden. Op kalkhoudende en basische gronden kunnen derhalve beter geen klonen worden geplant die gevoelig zijn voor kalkchlorose. Opvallend is dat mangaangebrek - dat op kalkchlorose gelijkende verschijnselen veroorzaakt - bij populieren bijna nooit voorkomt [Van den Burg, pers. meded.].

2.11.6 Opname van voedingsstoffen

Er is bij veel elementen een duidelijke relatie tussen de groei van de boom enerzijds en het gehalte in het blad anderzijds. Van stikstof en kalium is bekend dat bij een niet- optimale voorziening een toenemend gehalte in het blad samengaat met een toenemende groei, tot een bepaalde, 'kritische' waarde. Ergens op dit traject van toenemende groei ligt het punt waarbij de zichtbare gebreksverschijnselen verdwijnen, maar waarbij er nog steeds sprake is van een latent gebrek. Verhoging van het stikstof- of kaliumgehalte heeft dan nog steeds een toename van de groei tot gevolg (figuur 1: traject 0-A-B). Op het traject B-C is sprake van een optimale voorziening en brengt een verdere toe­ name van het elementengehalte geen groeiverbeteringen meer met zich mee. Voorbij punt C is er zelfs sprake van overmaat, met vergiftigingsverschijnselen als gevolg. Bij fosfor is er een scherpere grens: de punten A en B vallen hier als het ware samen. Beneden die kritische waarde is er sprake van zichtbare gebreksverschijnselen en een verminderde groei; bij overschrijding van die waarde verdwijnen de symptomen. Bij een verdere verhoging van het fosforgehalte neemt de groei niet veel meer toe. Bij magnesiumgebrek is, zoals al gesteld, meestal geen sprake van een sterk verminderde groei. Ijzergebrek heeft vermoedelijk wel enige groeivermindering tot gevolg, maar hiervan is nog niet veel bekend.

2.11.7 Beoordeling van de mineralenvoorziening

Om de kwaliteit van de groeiplaats met betrekking tot de elementenvoorziening te kunnen beoordelen, is het noodzakelijk om een groeiplaatskartering te laten uitvoeren in de bodemlaag van 0-25 cm (chloride: 25-50). Deze kartering kan worden aangevuld

met een grondmonsteranalyse op bij voorbeeld pH-KCl, Ptot, Ntot, Norg, en eventueel chloride (als C-cijfer). Om de actuele minerale voedingsstoffenvoorziening van de boom

0

groei slechte goede overmaat voorziening voorziening (vergiftigings­ (zichtbaar gebrek) (geen gebrek) verschijnselen)

28 L. .1. Figuur 1. Verband tussen groei en stikstof- of kaliumgehalte in het blad (naar Vande n Burg, 1974). te kunnen beoordelen, is het noodzakelijk om de gehalten daarvan in de bladeren te bepalen. Een grondmonsteranalyse geeft wel een indruk van het leverende vermogen van de bodem, maar niet van de eigenlijke opname door de boom. Met bladanalyses kan worden vastgesteld welke elementen niet in voldoende mate worden opgenomen, met uitzondering van het element ijzer. Volwassen populieren in bosverband, die voldoende tot goed groeien, nemen ongeveer per boom jaarlijks in het blad op: 400 g stikstof, 40 g fosfor en 300 g kalium [Van den Burg, 1981(7), ongepubliceerde notitie]. De mate van opname varieert echter sterk met de tijd [Kramer en Kozlowski, 1979]. In de praktijk kan de bladmonstername het beste in augustus geschieden, omdat dan de gehalten van de meeste elementen het minst aan seizoensgebonden veranderingen onderhevig zijn [Van den Burg, 1974]. De oorzaak van een onvoldoende opname van voedingselementen kan echter niet altijd door bladmonsteranalyse worden achterhaald. Die moet blijken uit een groeiplaats- kartering of -opname.

2.12 TOLERANTIE VOOR ZOUT

Zout kan op diverse manieren schade aan bomen veroorzaken [Van den Burg en

Kopinga, 1981]. Strooizout (NaCl, soms ook CaCl2), dat wordt gebruikt voor gladheids- bestrijding, kan met het smeltwater in de bodem dringen (inspoelingszout) en zo chloridevergiftiging in de plant en structuurbederf in de bodem veroorzaken. Opspattend zout als gevolg van het verkeer (spatzout) kan door vochtonttrekking aan de weefsels directe schade veroorzaken aan de bovengrondse delen van een plant [Van den Burg, 1983]. Met zout verontreinigd grondwater (niet alleen aan zee) kan, vooral in de zomer, schade veroorzaken aan de wortels (brak grondwater). In de kuststrook van ons land kan aanlandige wind zoute lucht meevoeren die schadelijk is voor de bomen (zoute wind). Met zout verontreinigd cunet- of ophoogzand en wind die over open zoutopslagplaatsen waait kan schade veroorzaken aan beplantingen die daar­ mee in aanraking komen. Zoutschade kenmerkt zich, behalve door een al in een vroeg stadium optredende, maar vaak nauwelijks waarneembare afnemende groei, door regelmatige, vrij scherp

29

Zoutschade. Bladsymptomen van zoutovermaat bij Populus 'Androscoggin'.

begrensde, bruine bladranden (bladrandnecrose), gevolgd door algehele verdroging van het blad van de rand naar het midden toe. Alleen in vrij ernstige gevallen kan de blad- kleur in geel of geelgroen veranderen [Van den Burg en Schoenfeld, 1981a]. Het kan echter ook voorkomen dat een blad al afvalt terwijl het nog geheel groen is, zoals wel bij 'Robusta' en 'Heidemij' is geconstateerd [Van den Burg, 1983]. Wellicht is dit het gevolg van een (acuut optredende?) stijging van het zoutgehalte van het bodemvocht [Van den Burg, pers. meded.]. Door bladmonsteranalyse kan een op visuele kenmerken gestelde diagnose worden bevestigd, omdat ook K-gebrek bladrandnecrose geeft. Uit onderzoek is bekend dat blad van bij voorbeeld P. x euramericana 'Heidemij' normaal, dat wil zeggen buiten bereik van brak grondwater en strooizoutinvloeden, 0,1-0,4 °7ochlorid e bevat [Van den Burg, 1984a]. De grenswaarde, dus de waarde waarboven zichtbare schade (bladnecrose) optreedt, ligt bij een Cl-gehalte (in augustus/september) van 1 % [Van den Burg en Kolster 1977]. Niet zozeer de absolute hoeveelheid zout in de bodem op basis van het droge-stofgehalte is belangrijk, maar de concentratie ervan in het bodemvocht, die wordt uitgedrukt door het zogenaamde C-cijfer. Dit cijfer geeft het aantal grammen NaCl per liter bodemvocht. De grenswaarde ligt bij circa 0,5. Daarboven is niet meer sprake van zoet maar van brak (grond)water. Een C-cijfer van 1-2 geeft bij eur- amerikaanse populieren meestal aanleiding tot enige bladrandnecrose, afhankelijk van de vochtvoorziening en de weersomstandigheden. Een waarde van meer dan 2 geeft ernstige necrose [Van den Burg en Schoenfeld, 1981b]. (Ter vergelijking: het C-cijfer van zeewater is 31.) Monsters voor de bepaling van het zoutgehalte van het substraat moeten bij voorkeur in augustus of september worden genomen uit de bodemlaag 25-50 cm [Van den Burg en Schoenfeld, 1978]. Bodembemonstering is voor het vaststellen van zout als oorzaak van bladnecrose echter vaak minder bruikbaar dan bladbemonstering [Van den Burg, pers. meded.]. Zout kan ook structuurbederf veroorzaken in de bodem, als deze lutumrijk is. 30 Kaliumgebrek als gevolg van een hoog zoutgehalte behoort eveneens tot de mogelijk­ heden [Van den Burg, 1984a]. Zoutschade door gladheidsbestrijding in de winter treedt vaak pas op in juli of augustus van het erop volgende groeiseizoen, als door droogte de concentratie van het zout veel hoger wordt. Bij zeer warm weer kan de schade echter al eind mei zichtbaar worden [Van den Burg, 1984a]. Veel regen in het voorjaar kan eventuele schade sterk ver­ minderen, omdat het zout dan uitspoelt. Tot enige jaren na ontzilting van de bodem of beëindiging van het zoutstrooien kan nog zoutschade optreden, omdat de Cl-ionen zich ook in bast en takken ophopen en zich vandaar in het voorjaar weer naar de uitlopende bladeren begeven [Van den Burg, 1983]. De soorten P. alba en P. x canescens mogen, evenals de overige Leucepopulieren, worden beschouwd als tolerant voor zout. De euramerikaanse populieren zijn over het algemeen gevoelig voor inspoelingszout en brak grondwater. De indruk bestaat dat balsem- en balsemhybridepopulieren gevoeliger zijn voor zout in de bodem dan de eur- amerikanen [Schoenfeld, Van Lokhorst, Van den Burg, pers. meded.]. P. w'gra-klonen en vermoedelijk ook klonen van de euramerikaanse en andere populieren zijn tolerant voor spatzout. Balsempopulieren en hybriden daarvan zijn vrij gevoelig voor zoute wind, evenals o.a. de euramerikaanse kloon 'I 214'. De overige euramerikaanse populieren zijn niet bijzonder gevoelig voor zeewind, hoewel er nog wel onderlinge verschillen in tolerantie zijn. P. alba, P. x canescens en P. nigra zijn redelijk tot goed bestand tegen zoute wind. Van zouttolerantieverschillen tussen klonen van dezelfde soort, of tussen klonen van een groep nauw verwante hybriden, is te weinig bekend om daarover verdere uitspraken te kunnen doen. Vermoedelijk zijn deze verschillen niet erg groot [Van den Burg, 1984a].

2.13 OVERLAST EN (ON)VEILIGHEID

In bosverband geven populieren vrijwel nooit aanleiding tot overlast of onveiligheid. In laanbeplantingen en beplantingen in de bebouwde kom ligt dit anders. Vruchtpluis van vrouwelijke klonen kan in het voorjaar overlast geven wanneer het in grote hoeveelheden tuinen en huizen binnenwaait. Sommige klonen van P. nigra en de vrouwelijke hybriden van balsempopulieren geven een overvloed aan vruchtpluis. Populierewortels veroorzaken vaak schade aan wegverhardingen, vooral aan geas­ falteerde fietspaden. Zij zijn in staat om binnen 2-3 jaar geheel onder een wegdek door te groeien, als een dik touw vrijwel zonder vertakkingen, waarbij de wortel aan de onderzijde vlak tegen het asfalt zit aangedrukt. Door verdere groei en verdikking kan de wortel het asfalt dan als het ware 'opdrukken', waardoor er scheuren ontstaan. De precieze oorzaken hiervan zijn nog niet bekend. Onderzoek heeft inmiddels wel aangetoond dat het niet uitsluitend - zoals in de prak­ tijk nog vaak wordt gedacht - kan worden geweten aan een gebrek aan doorwortelbare ruimte, bij voorbeeld als gevolg van een hoge grondwaterstand. Het zou kunnen zijn dat het pionierkarakter van de populier deze in staat stelt om te wortelen in situaties die op het eerste gezicht voor bomen ongeschikt zijn. Mogelijke (bijkomende) oorzaken zijn: de hogere temperaturen onder het asfalt, de aanwezigheid van condensvocht onder het wegdek, uitspoeling van bepaalde stoffen uit het asfalt die de wortelgroei stimuleren, concurrentie van grassen en andere vegetatie in de wegberm en de relatief goede doorwortelbaarheid van het grensvlak tussen cunet en asfaltdek. Uit onderzoek van De Dorschkamp is inmiddels gebleken dat in droge perioden een zeer sterke uitdroging van de berm plaatsvindt, soms zelfs tot aan het verwelkingspunt (zomer 1986), terwijl de vochtvoorziening onder het asfalt optimaal blijft [Kopinga en Jansen, 1986, ongepubliceerde notitie]. Zowel overlast als (verkeers)onveiligheid kan ontstaan door reeds eerder genoemde eigenschappen als spontane tak- en kroonbreuk en de kans op breuk na aantasting door houtborende insekten. In situaties waarin de aanplant van een boom in dit opzicht risico's met zich brengt, zal men moeten afzien van het gebruik van klonen met een 31 'onbetrouwbare structuur'. Bovendien zal men bereid moeten zijn om bomen regelmatig op aantasting door houtborende insekten te controleren en bij gebleken aantasting, de bomen zorgvuldig te 'bewaken' en, indien nodig, te rooien. Ook wortelopslag, zowel na wortelbeschadiging (maaien) als spontaan, kan aanleiding geven tot overlast. Na afmaaien komt de opslag steeds weer terug, uiteindelijk soms uit vuistgrote knobbels, waar een gewone maaimachine op vastloopt. In dat geval moet worden overgegaan tot het veel arbeidsintensievere werken met een bosmaaier. P. alba (en dus ook P. x canescens op een onderstam van alba), P. tremula en P. trichocarpa geven hinderlijk veel wortelopslag.

2.14 ONDERHOUD

Het 'normale' onderhoud, zoals het opkronen van bomen langs wegen, het opsnoeien van zaaghoutbomen en het uitsnoeien van zuigers, is voor alle soorten en klonen gelijk. Het verdere onderhoud wordt bepaald door de mate waarin de boom waterlot (stamschot) en wortelopslag vormt, alsmede de noodzaak tot herstel van schade door de wortels aan wegen, fietspaden e.d. De snoei van populieren geeft in het algemeen weinig problemen. Snoei heeft alleen zin bij wegbeplantingen (opsnoeien in verband met een voldoende vrije doorrijhoogte) en bij populieren die zijn bestemd voor de zaaghout-, klompen- of fineerindustrie [Eppenga, 1979]. Sommige klonen kunnen gaan 'bloeden', vooral als ze laat in de winter of vroeg in het voorjaar worden gesnoeid (balsem- en balsemhybridepopulieren), hetgeen de wond- overgroeiing vertraagt en soms aanleiding geeft tot het afsterven van bastweefsel onder de snoeiwond. Dit kan worden voorkomen door de bomen in de zomermaanden (eind juni tot begin augustus) te snoeien. In deze periode is ook het inwendige wond- afgrendelingsproces het meest actief en komt de callusgroei, die alleen plaatsvindt in het groeiseizoen, zo spoedig mogelijk na het ontstaan van de wond op gang [Kopinga, 1978]. Zomersnoei is ook aan te bevelen wanneer men de vorming van waterlot als reactie op het snoeien wil beperken [Snoei (De), 1964; Woessner, 1972]. Sommige klonen, bij voor­ beeld die van P. trichocarpa en enkele van P. nigra, vormen echter van nature al veel waterlot, zodat het extra onderhoud hier structureel is. Wat P. nigra betreft geldt dit

*v<#P!»$v..<.\'*:s#t:i-.'-.:f--'.- • • ""• .•*;. xyl:r*iji'>;'\ ".-"'t- •'''•' ' :

32

Balsempopulieren (op de foto Populus'Rochester' ) hebben een zeer oppervlakkig wortelstelsel. overigens in veel sterkere mate voor klonen met Joegoslavisch 'bloed' dan voor Nederlandse herkomsten [Schalk, pers.meded.] . Om de kans op aantasting door de glasvlinder te verminderen, wordt wel geadviseerd om in gebieden waar deze veel voorkomt pas na half juli, dus na de periode van ei- afzetting, te snoeien. Deze methode biedt vermoedelijk echter geen garantie tegen aantasting, omdat de vlinders, afhankelijk van het jaar, tot in september kunnen vliegen en dan wellicht nog eieren afzetten. Bovendien is aangetoond dat de larven niet uitsluitend via snoeiwonden, maar ook via de onbeschadigde bast de boom kunnen binnenkomen. Daarmee is echter niet gezegd dat de vlinders voor de eiafzetting geen voorkeur zouden hebben voor verwonde bomen [Moraal, pers.meded.] . Ook het al eerder genoemde optreden van wortelopslag kan in laan- en stads­ beplantingen tot extra onderhoud leiden. Wortelopslag treedt vooral op bij soorten of klonen met een oppervlakkig wortelstelsel (bij voorbeeld balsempopulieren) dat bij maaiwerkzaamhede n snelword t beschadigd, en soorten of klonen die bij voorbeeld zijn geënt op P. alba.

33 3 Bruikbaarheid voor diverse beplantingstypen en groeiplaatsen

3.1 TOELICHTING BIJ DE TABEL

Tabel 2 geeft een indicatie van de gebruiksmogelijkheden van de in Nederland voor­ komende populieren voor diverse beplantingstypen. Daarnaast wordt de bruikbaarheid op enige 'bijzondere' groeiplaatsen gegeven. Bij de indicatie voor de diverse beplantingstypen (eerste vijf kolommen van de tabel) is uitgegaan van een normale, geschikte groeiplaats. De overige zes kolommen geven eventuele beperkingen in groei­ plaats aan. Een 'plus' in de tabel onder een van de vijf beplantingstypen betekent dat aanplant daar in principe volledig verantwoord is, mits rekening wordt gehouden met eventuele beperkingen ten aanzien van de keuze van de exacte standplaats, zoals vermeld onder 'groeiplaatsfactoren'. Een 'plus-minus' betekent dat aanplant mogelijk is, maar dat er rekening moet worden gehouden met een aantal verhoogde risicofactoren, ook op de beste standplaatsen, waar­ door de beplanting mogelijkerwijs niet (geheel) aan de gestelde verwachtingen zal voldoen. Een 'min' betekent dat aanplant in verband met een zeer reële kans op problemen in het geheel niet kan worden aanbevolen. Een 'plus' voor een bepaalde kloon in de kolom 'weg- en andere rijbeplantingen ' betekent dus dat deze kloon (zeer) bruikbaar is als wegbeplanting, dat wil zeggen dat hij voldoet aan de eisen die in het algemeen aan wegbeplantingen moeten worden gesteld. Daarbij valt dan te denken aan: betrouwbare structuur, bestand tegen harde wind enz. Eventuele 'minnen' in bij voorbeeld de kolommen 'bij risico m.b.t. roest' en 'in de kuststreek' beperken de bruikbaarheid echter tot gebieden waar geen gevaar is voor aantasting door de roestschimmel, en die buiten de invloedszone van zoute wind liggen. De gegeven waarderingen zijn uiteraard een momentopname, gebaseerd op de huidige kennis en inzichten. Tabel 2 geeft niet meer dan een indicatie. Er kan geen definitieve sortimentskeuze mee worden gemaakt. Indien op een gegeven standplaats voor een bepaald beplantingstype wordt gekozen, dan kan met behulp van tabel 2 een aantal mogelijk zeer bruikbare soorten en klonen worden geselecteerd. Na raadpleging van de afzonderlijke soortbeschrijvingen (hoofdstuk 4) kan vervolgens een definitieve sortimentskeuze worden gemaakt. Hieronder volgt een korte toelichting op de diverse beplantingstypen en de bruik­ baarheid van de diverse groepen populieren hiervoor.

3.2 HOUTPRODUKTIE (OMLOOP MEER DAN 10 JAAR)

Soorten en klonen uit de sectie Leuce komen voor uitsluitend produktiedoeleinden niet in aanmerking. Uit de sectie Aigeiros zijn 'Robusta' en 'Zeeland' een goede keus, evenals 'Gelrica' (bij langere omlopen, maar niet vlak bij zee), 'I 214' (in het zuiden en zuidoosten van het land) en vermoedelijk ook 'Agathe F.' en 'Florence Biondi' (echter niet in roestgevoelige gebieden), alsmede 'Spijk'. Met deze laatste drie klonen is de ervaring echter nog beperkt. 'Dorskamp' en 'Flevo' produceren eveneens zeer goed, maar hebben nogal eens last van kroonbreuk. 34 P. nigra is wellicht bruikbaarder voor produktiedoeleinden dan algemeen wordt aan­ genomen. Van 'Vereecken' is bekend dat hij onder bepaalde omstandigheden evenveel of zelfs meer kan produceren dan 'Robusta'. Er is hiermee echter nog nauwelijks ervaring in bosverband opgedaan. Tabel 2. Gebruikswaarde populieren.

o. o o s o

O é o X X o. o. T3 SECTIE AIGEIROS c S x euramericana 'Agathe F.' (+ ) + + + ± _ + - - + + 'Aurea' - - - (-) + - + - - (-) (+ ) 'Dorskamp' ±1- + - - - ± + + - - 'Flevo' ±/- + - - - - + + - - 'Florence Biondi' (+ ) ± + + ± - + - + + 'Forndorf' - - ± - ± - + - - - - 'Gelrica' + - + + + - + /± - ±/- + 'Harff' (±) - + + ± - + — - + + 'Heidemij' + - + + + - + - - ± ± 'I 214' + (±) ± + + - + - ± - - 'Löns' ±1- - ± ± + - + - - - 'Marilandica' ±/- - + + + - + - ±/- ± 'Robusta'/'Zeeland' + ± + + + ± + - + + 'Serotina' - - + + + - + - - ± + 'Serotina de Selys' - - ( + ) + + - + - ? + 'Spijk' (+ ) + + + + - + (±) (+ ) (+ ) 'Tardif de Champagne' ±/- - (+ ) (+ ) (+ ) - + - (±) + detoides - - - ± - - + + 7 - nigra - - ± + + - + - - + + 'Ankum' (±) - + + + - + - + + 'Brandaris' (±) - + + + - + - + + 'Italica' - - + (-) (±) - + - + + 'Loenen' (±) - + + + - + - + + 'Schoorldam' (±) - + + ± - + - + + 'Terwolde' (±) - + + ± - + - - + + 'Vereecken' (±) - + + + - + - - + + 'Wolterson' (±) - + + + - + - + +

+ = bruikbaar of zeer bruikbaar ( ) = vermoedelijk ± = bruikbaar met beperkingen ? = niet bekend - = gebruik niet aan te bevelen (*) secties Aigeiros en Tacamahaca: bij pH-KCl < 3 secties Leuce en Leucoides: bij pH-KCl < 4

35 Tabel 2 (vervolg). Gebruikswaarde populieren.

T3

alba + /- + ± + + ± + + (±) 'Pyramidalis' ±/- ± ± + + + + (±) (±) 'Raket' - - ±/- + + ± + (±) (±) x canescens ± + + + + ± + ( +) (+ ) 'Bunderbos' + + ± + + ± + ( +) ( + ) 'Enniger' + + + + + ± + (+ ) (+ ) 'Haaren' (+) (+) (+) + + ± + ( + ) ( + ) 'Honthorpa' + + + + + ± + ( + ) ( + ) 'Limbricht' + + + + + ± + (+ ) ( + ) 'De Moffart ' + + + + + ± + ( + ) (+ ) 'Schleswig 1' (+) (+) (+) + + ± + ( + ) ( + ) 'Schijndel' + + + + + ± + ( + ) ( + ) 'Tatenberg' + + + + + ± + ( + ) ( + ) 'Witte van Haamstede' + + ± + + ± + (+ ) (+ ) grandidentata - (±) (+) ? + ± 7 ? 7 tremula (±) + /- + ± + + ± + + +

SECTIE LEUCOIDES

lasiocarpa (-) (+ ) (-) wilsonii (-) (-)

SECTIE TACAMAHACA

candicans - - - (±) (+ ) - ? 7 7 maximowiczii - - ( + ) (-) (-) - - 7 (-) simonii - - + (-) (-) 7 ? ( + ) trichocarpa - - ±/- : 'Blom' (±) + + /- 'Fritzi Pauley' - + _ — _ (±) — _ 'Heimburger' - (±) ±/- - - - (±) - - Androscoggin' - (+ ) ±/- - - - (±) - -

SECTIE AIGEIROS x SECTIE TACAMAHACA

'Geneva' ±/- (+ ) - - ±/- (±) 'Oxford' ±/- (+ ) - - ±/- (±) 'Rochester' ±/- (+ ) - - ±/- (±) x berolinensis - - (+ ) ( + ) + (-) (+) interamericana 'Barn' (-) + (-) (-) (-) + 'Donk' (±) + (-) (-) (-)

36 bruikbaar of zeer bruikbaar ( ) = vermoedelijk bruikbaar met beperkingen ? = niet bekend gebruik niet aan te bevelen (*) secties Aigeiros en Tacamahaca: bij pH-KCl < 3 secties Leuce en Leucoides: bij pH-KCl < 4 De balsempopulieren en de hybriden daarvan lijken de hoge verwachtingen die bij de uitgifte zijn geventileerd, bij langere omlopen niet altijd waar te kunnen maken. Problemen met o.a. kroonbreuk, kanker, aantasting door de glasvlinder en het soms on­ voldoende uitrijpen van top- en andere groeischeuten liggen hieraan ten grondslag. De teeltrisico's zijn daardoor groter dan bij de euramerikaanse populieren. Aanplant van 'Fritzi Pauley', 'Androscoggin' en 'Barn' moet (bij langere omlopen) om uiteenlopende redenen zelfs geheel worden ontraden.

3.3 HOUTPRODUKTIE (OMLOOP MINDER DAN 10 JAAR)

Voor bulkhoutproduktie in korte omlopen komen alleen klonen met een zeer snelle jeugdgroei in aanmerking. De gevoeligheid voor bij voorbeeld kroonbreuk of kanker is dan minder belangrijk. Vrijwel alle klonen uit het nieuwe sortiment komen voor dit beplantingstype in aanmerking. Met name lijken hiervoor geschikt: 'Dorskamp', 'Agathe F.', 'Spijk', 'Blom', 'Fritzi Pauley', 'Barn' en 'Donk'.

3.4 WEG- EN ANDERE RIJBEPLANTINGEN

De belangrijkste eis die aan wegbeplantingen moet worden gesteld, is een betrouwbare 'structuur' van de bomen. Dit wil zeggen dat niet om de haverklap takken en toppen mogen uitbreken, ook niet op hogere leeftijd. Uit de sectie Leuce lijkt P. alba om bovengenoemde reden minder geschikt. Diverse P. X canescens-klonen zijn wel bruikbaar. De balsempopulieren en de hybriden daarvan zijn vanwege de teeltrisico's ongeschikt, met uitzondering van P x berolinensis. De meeste klonen uit de sectie Aigeiros zijn wel geschikt als weg- of rijbeplanting. P. nigra voldoet goed, met uitzondering van de kloon 'Italica'. Dit geldt eveneens voor de euramericana- klonen, met uitzondering van 'Aurea' (langzame groei), 'Dorskamp' en 'Flevo' (kroon­ breuk) en wellicht 'Forndorf' (bladziekten).

3.5 OVERIGE LANDSCHAPPELIJKE BEPLANTINGEN

Onder 'overige landschappelijke beplantingen' worden hier alle beplantingen buiten de stedelijke omgeving verstaan die niet (primair) zijn aangelegd voor produktiedoeleinden, behalve weg- en rijbeplantingen. In principe komen voor dit beplantingstype alle soorten en klonen in aanmerking die met een redelijke mate van zekerheid geschikt zijn voor gebruik in langere omlopen en niet al te gevoelig zijn voor kanker, bladziekten en kroonbreuk. Uit de sectie Leuce vallen daarom de P a/èa-klonen 'Raket' en 'Pyramidalis' (zeer kankergevoelig) af. Uit de sectie Aigeiros voldoen vrijwel alle klonen met uitzondering van 'Dorskamp' en 'Flevo' (kroonbreuk), en 'Forndorf' en 'Italica' (bladziekten). Van de balsempopulieren en de hybriden daarvan is P. x berolinensis geschikt, en in mindere mate wellicht ook bij voorbeeld 'Blom' en 'Heimburger'.

3.6 STEDELIJKE BEPLANTINGEN

Primaire eisen die aan bomen in stedelijke gebieden moeten worden gesteld, zijn: een betrouwbare structuur en bedrijfszekerheid bij langere omlopen. Per lokatie zal moeten worden bepaald hoe zwaar de eisen zijn die aan de structuur worden gesteld (de eisen voor parkbomen zijn anders dan voor straatbomen). Daarnaast spelen ook sier- kenmerken (bladvorm en -kleur, bloei, geur enz.) en eventuele dendrologische waarden een rol, hoewel uit een recente enquête onder 367 Nederlandse gemeenten is gebleken, 37 dat beplantingsdiensten vrijwel uitsluitend belang hechten aan de technisch-biologische eigenschappen van bomen [Jansen en Kopinga, 1986]. Het feit dat beherende instanties in het buitengebied liefst inheemse boomsoorten aanplanten is in stedelijke gebieden minder van belang. (Hierbij dringt zich overigens wel de vraag op, wat er inheems is aan een kruising tussen een Amerikaanse en een Franse of Italiaanse populier.) Het bruikbare sortiment in de stad is derhalve uitgebreider dan dat bij de overige beplantingstypen. Soorten als P. simonii, P. lasiocarpa, P.wilsonii, P. x berolinensis, P maximowiczii en P. grandidentata zijn, evenals de klonen P.alba 'Pyramidalis' , P. x euramericana 'Aurea' en P.nigra 'Italica' , in principe goede stadsbomen, al is de ervaring ermee over het algemeen vrij beperkt. Volledig ongeschikt zijn eigenlijk alleen de klonen 'Dorskamp', 'Flevo' en 'Fritzi Pauley'. Bij alle vrouwelijke klonen moet echter rekening worden gehouden met mogelijke over­ last door vruchtpluis, hetgeen in de praktijk regelmatig aanleiding geeft tot klachten.

38 4 Eigenschappen van 59 populieresoorten en -klonen

4.1 TOELICHTING BIJ DE BESCHRIJVINGEN

De hierna volgende beschrijvingen zijn volgens een vast patroon opgebouwd. Per soort of kloon is een zo volledig mogelijk beeld geschetst van de eigenschappen en de groei- plaatseisen. Het is dan ook geen 'leesboek' maar een naslagwerk. Bij de sortimentskeuze kan met behulp van deze beschrijvingen worden vastgesteld of een bepaalde kloon op een gegeven groeiplaats de juiste keuze is. Bij bestaande beplantingen kan wellicht de oorzaak van bepaalde problemen worden achterhaald. Hierna volgt een opsomming van de diverse eigenschappen zoals die bij de soort- en kloonbeschrijvinge n worden gegeven. Voor een goede interpretatie van de gegevens is de volgende toelichting van belang.

Naam: In principe is de naamgeving volgens Boom [1982] aangehouden. Indien Boom geen uitsluitsel geeft, dan is achtereenvolgens gebruik gemaakt van Krüssmann [1962] en van Bean [1976]. Een uitzondering is de naam Populus x euramericana, die wordt gebruikt in plaats van het door Boom gegeven Populus x canadensis. Deze naamgeving door Boom berustte op studie van xylotheek-materiaal, dat later echter een onvoldoende basis bleek te zijn [Van Broekhuizen, pers. meded.]. Ook de naam Populus x generosa wordt niet gebruikt. Op advies van Van Broekhuizen is gekozen voor de meer juiste aanduiding Populus x inleramericana.

Synoniem(en): Om het gebruik van oudere literatuur mogelijk te maken in combinatie met deze publikatie, worden de meest gebruikte synoniemen gegeven. Via de index is de huidige, officiële naam te achterhalen.

Engelse, Franse en Duitse naam: Om het gebruik van buitenlandse literatuur in combinatie met deze publikatie mogelijk te maken, zijn de meest gangbare namen in vreemde talen gegeven. Ook deze zijn in de index opgenomen.

Naamsafleiding: Aangegeven is waarvan de namen van de diverse soorten en klonen zijn afgeleid. Vaak geeft de naam informatie over de herkomst, de 'maker' van een kloon, de 'ontdekker' van een soort, de groeivorm, of andere eigenschappen van een soort of kloon.

Geslacht: Het geslacht van de diverse klonen kan van invloed zijn op de sortiments­ keuze. In sommige situaties kan bij voorbeeld beter niet voor een vrouwelijke kloon worden gekozen in verband met mogelijke overlast door vruchtpluis. Het geslacht kan ook helpen bij de identificatie van een kloon.

Jaar van introductie in Nederland: Het gegeven jaar duidt aan wanneer de soort of kloon in de praktijk in Nederland werd geïntroduceerd. Met soorten die pas vrij recent zijn uitgebracht is de ervaring uiteraard beperkt. De verstrekte informatie dient dan in dat licht te worden bezien.

Algemeen: Onder dit kopje is informatie opgenomen over de afkomst van de soort of 39 kloon, de sectie waartoe deze behoort, het eventuele natuurlijke voorkomen, de NAK- B-keuring en verdere gegevens van algemene aard. Alleen klonen waarbij de NAK- B-keuring expliciet staat vermeld, zijn opgenomen in de verplichte keuring. Habitus: Dit betreft de normale boomvorm, dat wil zeggen: de vorm die de boom heeft op een normale, geschikte groeiplaats zonder blootstelling aan ongunstige groeiplaats- omstandigheden.

Bladkleur. Dit betreft de bladkleur onder normale omstandigheden. Bedacht moet wor­ den dat de bladkleur bij het uitlopen soms zeer snel (binnen enkele dagen) kan veranderen. Ook een verminderde conditie van de boom kan afwijkingen veroorzaken.

Tijdstip van uitlopen: vroeg = tot 20 april, midden = 20 tot eind april, laat = begin mei.

Tijdstip van bladval: vroeg = tot eind oktober, midden = eind oktober tot 10 november, laat = na 10 november.

Zowel bij het tijdstip van uitlopen als dat van bladval moet worden bedacht, dat deze worden beïnvloed door de weers- en groeiplaatsomstandigheden. De data zijn dan ook zeer globaal en verschillen van jaar tot jaar.

Groeiplaatseisen: Gegeven zijn de eisen, of eigenlijk gevoeligheden, met betrekking tot alle belangrijke bodemcomponenten en -factoren. Ook de gevoeligheid voor spatzout is onder dit kopje opgenomen. Met nadruk wordt voor een juiste interpretatie van het belang van deze gegevens verwezen naar het algemene tekstgedeelte (paragrafen 2.10-2.12).

Klimaat: De gevoeligheid voor vorst verschilt weliswaar per soort en kloon, maar bedacht moet worden dat met name de standplaats hierop van invloed kan zijn (paragraaf 2.5.2). Onder 'zoute wind' wordt verstaan: aanlandige wind in de kuststrook, waardoor zout op de boom kan worden afgezet. Hoewel dit afhankelijk is van de exacte standplaats, kan worden aangenomen dat de invloed van zoute wind zich vooral laat gelden binnen de eerste tien kilometer van de kustlijn. Afhankelijk van de omstandig­ heden is deze afstand echter zeer variabel. Voor bomen die zich buiten de invloedszone van zoute wind bevinden is alleen de gevoeligheid voor harde wind van belang.

Aantastingen: Gegeven zijn de gevoeligheden voor de drie meest belangrijke populiere- ziekten. Andere pathogène aantastingen worden alleen genoemd indien zij voor de betreffende soort of kloon in het bijzonder van belang zijn. Met betrekking tot toleranties in het algemeen, kan het volgende worden opgemerkt. Er is gekozen voor het gebruik van de term 'gevoeligheid' in plaats van 'tolerantie' of 'vatbaarheid', omdat dit in de praktijk de meest gangbare term is. Er is in principe gekozen voor een indeling in drie categorieën, waaraan de volgende betekenis moet worden gehecht: - Zeer gevoelig: Indien de factor een rol speelt, moet rekening worden gehouden met zodanig ernstige problemen dat aanplant moet worden ontraden. - Gevoelig: Indien de factor een rol speelt, moet rekening worden gehouden met het risico dat de beplanting minder zal voldoen. Dit hoeft echter niet onder alle omstandigheden aanleiding te zijn de aanplant te ontraden. 4Q - Weinig gevoelig: De factor speelt (vrijwel) nooit een rol van betekenis.

Omdat is gekozen voor een zo flexibel en praktisch mogelijke opzet, wordt soms van de hierboven genoemde termen afgeweken. Indien bij voorbeeld de term 'matig gevoelig' is gebruikt bij een bepaalde kloon, dan dient dit te worden gezien in relatie tot de (meestal veel grotere) gevoeligheid van de soort. Het gebruik van de term 'niet gevoelig' is zoveel mogelijk vermeden, omdat het gebruik hiervan vaak een veel te expliciete uitspraak inhoudt.

Gebruiksmogelijkheden: De mogelijkheden worden geschetst voor toepassing van de soort of kloon in een aantal beplantingstypen (produktiebos, stedelijke beplanting, weg­ beplanting, landschappelijke beplanting), alsmede mogelijke beperkingen en eventueel te verwachten problemen. Het gebruikswaarde-oordeel is een algemene, praktische vertaling van de opgesomde eigenschappen. Alleen de gebruiker zelf kan beoordelen in hoeverre het algemene oordeel van toepassing is op de plaatselijke situatie.

Vermeerderingswijze: Gegeven wordt de gebruikelijke wijze van vermeerderen, alsmede, indien van toepassing, een advies over de beste methode.

Opmerkingen: Alle min of meer relevante gegevens worden vermeld die niet bij het bovenstaande aan bod zijn gekomen. Op deze plaats worden ook klonen vermeld die niet afzonderlijk worden besproken. Opmerking: de tussen rechte haken gegeven cijfers [..] bij de soortbesprekingen verwijzen naar de literatuurlijst achter in deze publikatie.

4.2 BESCHRIJVING VAN DE SOORTEN EN KLONEN

Hierna volgen de beschrijvingen van 59 populieresoorten en -klonen. Halverwege de jaren tachtig is een aantal klonen uit België in Nederland in de handel gebracht. Deze klonen zijn hier niet beschreven, omdat er in Nederland nog geen enkele ervaring mee is. Het gaat om de volgende klonen:

P. x euramericana 'Gaver' P. x euramericana 'Ghoy' P. x euramericana 'Gibecq' P. x euramericana 'Isières' P. x euramericana 'Primo' P. x euramericana 'Ogy' P. x interamericana 'Beaupré' P x interamericana 'Boelare' P x interamericana 'Hunnegem' P. x interamericana 'Raspalje' P. x interamericana 'Unal' P trichocarpa 'Columbia River' P trichocarpa 'Trichobel' De Nederlandse kloon P x interamericana 'Rap' word evenmin besproken, omdat deze in verband met de 'knobbelziekte' al kort na de uitgifte uit de handel is geno­ men. In het buitenland wordt hij nog wel gebruikt. Daarnaast wordt in het seizoen 1987/'88 de Nederlandse kloon P. x euramericana 'Koster' uitgegeven.

41 Bacteriekanker gevoelig, echter verschillend per indi­ Populus alba vidu of kloon Overige soms gevoelig voor Mycoplasma [106], ook na afzetten of knotten [185] NEDERLANDSE NAAM witte abeel, witte populier, GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Geen produktieboom, zilverpopulier wel bruikbaar in landschappelijke beplantingen, ook in ENGELSE NAAM white poplar, silver poplar, abele het kustgebied. In beplantingen langs de kust vertonen FRANSE NAAM peuplier blanc oudere bomen soms een slechte conditie. Bij rijbeplan- DUITSE NAAM Silberpappel, Weiszpappel tingen van zaailingen of ander willekeurig materiaal NAAMSAFLEIDING alba = wit moet men rekening houden met grote verschillen in GESLACHT afhankelijk van het individu of de kloon vorm en grootte. Indien eenvormigheid wordt gewenst, JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND reeds verdient de aanplant van klonaal materiaal de voor­ lang in cultuur keur. In de stad niet bruikbaar als straatboom, wel als ALGEMEEN Populus alba is een witte populier uit de solitair in bij voorbeeld parken. Wordt soms een grote sectie Leuce, subsectie Albidae, die van nature voor­ boom, maar blijft ook vaak enigszins struikvormig. komt in de landen rond de Middellandse Zee tot aan Wortelt zeer oppervlakkig; wortelopslag kan daardoor Midden-Europa, en in West- en Midden-Azië ten zuiden zowel spontaan als na beschadiging van het wortelstel- van de 50e breedtegraad. In Nederland is hij waar­ sel aanleiding geven tot extra onderhoud [55]. Op hoge­ schijnlijk niet inheems [1, 80]. In ieder geval bevindt hij re leeftijd komt soms takbreuk voor [188]. zich hier op de rand van het natuurlijke verspreidings­ VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door gebied. winterstek. HABITUS Boom met een variabele stamvorm; komt OPMERKINGEN Als volwassen boom komt P. alba in ook als struik voor. De kroon is vaak sterk vertakt, Nederland zelden voor; de meeste 'wilde' P. alba is in variabel van vorm, veelal rond en meestal breed en feite van het 'type' P. alba nivea (zilverabeel, ingevoerd open. De bast is donker grijsgroen met zwarte ruitvor­ rond 1800), dat zich in de jeugd onderscheidt van de mige putjes en blijft lang glad. Op het jongere stamge- soort door opvallend witviltige twijgen. Populus alba deelte en de twijgen is de bast lichter van kleur. De 'Richardii', geïntroduceerd in 1910, is een kleine boom stamvoet en oudere stamdelen zijn diep gegroefd. of struik die in het voorjaar goudgeel blad heeft en een BLADKLEUR wat trage groeier is. Het is een kloon die bij voorkeur Uitlopen lichtgroen grijsbehaard, onderzijde witviltig niet in de volle zon moet worden geplant [97]. Enkele Vegetatieseizoen donkergroen, onderzijde witviltig vroeger beschreven klonen, zoals 'Intertexta', 'Globosa' Herfst geelgroen (soms rood) [10] en 'Pendula' [10, 72, 97, 98], komen in Nederland (vrij­ BLADVORM handlobbig, vooral opvallend aan wel) niet meer voor. De selectie van een aantal nieuwe, krachtige scheuten goede klonen verdient aanbeveling. TIJDSTIP VAN Uitlopen vroeg Bladval midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen vrij bodemvage soort die het best groeit op een vochtige, open, leemhoudende en humusrijke bo­ dem, maar ook drogere, niet al te zure [28] gronden verdraagt pH pH-KCl > 3,5; optimaal traject 4,5-8 [179]; bij pH-KCl 3-3,5 waarschijnlijk slechte groei en struik- vorm [28]; prefereert wellicht gronden die neutraal tot zwak basisch zijn (pH-KCl 5,5-7) [28]; kalktolerant

Fosfaat Ptot > 30

Stikstof Norg > 2 % [179] Brak grondwater weinig gevoelig [55] Inspoelingszout weinig gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater verdraagt permanent hoog grondwa­ ter slecht Vochtbehoefte weinig droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind weinig tot matig gevoelig, wel invloed op stamvorm Zoute wind weinig tot matig gevoelig AANTASTINGEN 42 Roest weinig gevoelig, echter verschillend per individu of kloon [186] Marssonina gevoelig, echter verschillend per individu of kloon Populus alba

'Ife^ < • r-<

Handvormig blad met witte onderzijde (kortlotblad). Schors

43 Geen produktieboom, eventueel bruikbaar in land­ Populus alba 'Pyramidalis' schappelijke beplantingen, in windsingelbeplantingen (tot dusver als zodanig echter nog weinig gebruikt), in laanbeplantingen en als solitair. Er moet echter reke­ SYNONIEM(EN) P alba 'Bolleana', P. alba 'Fasti- ning worden gehouden met het breed uitzakken van de giata', P bolleana onderste takken op hogere leeftijd. Wordt een enkele NEDERLANDSE NAAM steile abeel maal als straatboom gebruikt. ENGELSE NAAM Bolle's poplar Mogelijk komt uitbreken van zware takken voor. Over DUITSE NAAM Pyramiden-Silberpappel de frequentie waarmee dit voorkomt is echter nog wei­ NAAMSAFLEIDING alba = wit; Pyramidalis = met nig bekend. Vraagt mogelijk extra onderhoud door de vorm van een piramide; Bolleana = de dendroloog wortelopslag, zowel spontaan als na beschadiging van Carl August Bolle het wortelstelsel [55]. GESLACHT mannelijk VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND niet be­ winterstek en enten. kend, in ieder geval na 1841 [98] ALGEMEEN Populus alba 'Pyramidalis' is een witte, populier uit de sectie Leuce, subsectie Albidae, die veel lijkt op P alba 'Raket'. Hij is vermoedelijk afkomstig uit Midden-Azië of het Nabije Oosten. Hij is van daar­ uit in 1841 in West-Europa ingevoerd [98]. In Neder­ land komt hij weinig voor. HABITUS Boom met een tamelijk rechte stam, die op lage leeftijd smal zuilvormig is maar op hogere leeftijd breder wordt en dan kegelvormig is. De takken staan steil omhoog gericht. De bast is grijswit tot grauw- groen. De hele stam blijft tot op hoge leeftijd glad en licht van kleur. BLADKLEUR Uitlopen lichtgroen grijsbehaard, onderzijde witviltig Vegetatieseizoen donkergroen, onderzijde witviltig Herfst geelgroen BLADVORM handlobbig TIJDSTIP VAN Uitlopen vroeg Bladval midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen vrij bodemvage kloon die het best groeit op een vochtige, open, leemhoudende, humusrijke bodem, maar ook drogere, niet al te zure gronden verdraagt pH pH-KCl > 3,5 [28]; optimaal traject 4,5-8 [179]; kalktolerant

Fosfaat Ptot > 30

Stikstof Norg > 2 % [179] Brak grondwater weinig gevoelig [55] Inspoelingszout weinig gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig Hoog grondwater verdraagt permanent hoog grondwa­ ter slecht Vochtbehoefte weinig droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] AANTASTINGEN Roest weinig gevoelig [185] Marssonina gevoelig Bacteriekanker zeer gevoelig Overige zeer gevoelig voor wortelknobbels (Agrobacte- rium tumefaciens), vooral op de kwekerij [185] en op voormalige kwekerijgronden; gevoelig voor Myco­ 44 plasma [184] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN De ervaring met deze kloon is vrij beperkt, maar wegens de grote gevoelig­ heid voor bacteriekanker is aanplant over het algemeen niet aan te bevelen [185]. Populus alba 'Pyramidalis' Op hogere leeftijd zakt 'Pyramidalis' breed uit.

Handvormig blad met witte onderzijde (boven langlotblad; onder kortlot- 45 blad). echter toch uit. Geeft mogelijk overlast door vrucht- Populus alba 'Raket' pluis. Vraagt mogelijk extra onderhoud door wortel- opslag, zowel spontaan als na beschadiging van het wortelstelsel, en door waterlot. Incidenteel kan vermoe­ NAAMSAFLEIDING alba = wit; Raket = met de delijk uitbreken van zware takken voorkomen. vorm van een raket VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door GESLACHT vrouwelijk winterstek. Wordt gebruikt als onderstam voor P. x JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1972 canescens-klonen. ALGEMEEN Populus alba 'Raket' (P.alba x P. alba OPMERKINGEN In de jeugd heeft hij een vrij snelle, 'Pyramidalis') is een witte populier uit de sectie Leuce, op hogere leeftijd vermoedelijk een matige groei. subsectie Albidae, die rond 1956 in Nederland is ont­ staan. Hij lijkt veel op P alba 'Pyramidalis'. Sinds 1972 is hij onder controle van de NAK-B in de handel. Er komen op dit moment (1987) nog alleen maar jonge bomen voor. HABITUS Boom met een rechte stam. Hij is in de jeugd smal zuilvormig met steil omhoog gerichte tak­ ken die als het ware een mantel rond de stam vormen. Op hogere leeftijd zakken de onderste takken vermoe­ delijk uit. De bast is donker grijsgroen en wordt snel ruw. De stamvoet is ruw gegroefd. BLADKLEUR Uitlopen lichtgroen grijsbehaard met bruine waas, onderzijde witviltig Vegetatieseizoen donkergroen, onderzijde witviltig Herfst geelgroen BLADVORM handlobbig TIJDSTIP VAN Uitlopen vroeg/midden Bladval midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen vrij bodemvage kloon die het best groeit op een vochtige, open, leemhoudende, humusrijke bodem, maar die ook met drogere, niet al te zure bodems ge­ noegen neemt pH pH-KCl > 3,5 [28]; optimaal traject 4,5-8 [179]; kalktolerant Fosfaat Ptot > 30 Stikstof Norg > 2 % [179] Brak grondwater weinig gevoelig [55] Inspoelingszout weinig gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater verdraagt permanent hoog grondwa­ ter slecht Vochtbehoefte weinig droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig AANTASTINGEN Roest weinig gevoelig Marssonina weinig gevoelig Bacteriekanker zeer gevoelig [185] Overige zeer gevoelig voor Mycoplasma [106] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. Oudere exemplaren zijn er niet. Aanplant moet echter worden afgeraden in ver­ band met de grote gevoeligheid voor bacteriekanker en Mycoplasma [185]. Geen produktieboom. Zou eventueel kunnen worden 46 gebruikt in windsingels, in rijbeplantingen en als soli­ tair. Komt ook als straatboom voor. In de jeugd is soms vormsnoei nodig in de onderste takken om de zuilvorm te kunnen handhaven [186], op hogere leeftijd zakken de onderste takken vermoedelijk Populus alba 'Raket'

47 Handvormig blad met witte onderzijde. KLIMAAT Populus x berolinensis Vorst weinig gevoelig Harde wind weinig gevoelig Zoute wind gevoeligheid niet bekend SYNONIEM(EN) P. certinensis, P hybrida berolinensis AANTASTINGEN NEDERLANDSE NAAM Siberische balsempopulier Roest vermoedelijk weinig gevoelig [186] ENGELSE NAAM Berlin poplar, Russian poplar Marssonina gevoelig [186] DUITSE NAAM Berliner Lorbeerpyramidenpappel, Bacteriekanker vermoedelijk weinig gevoelig [186]; in Berliner Pappel Engeland over het algemeen niet gevoelig [14], andere NAAMSAFLEIDING berolinensis is afgeleid van Ber­ auteurs melden een wisselende gevoeligheid [53] lijn, de plaats waar deze boom is ontstaan (?) GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Geen produktieboom, GESLACHT vermoedelijk uitsluitend mannelijk [13, zelden in bosverband gebruikt. Vermoedelijk bruikbaar 14, 98] in windsingels (hij komt vroeg in blad) en landschappe­ JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND vermoe­ lijke beplantingen. Er moet wellicht rekening worden delijk rond 1900 gehouden met het feit dat luizen van het geslacht ALGEMEEN Formeel is P. x berolinensis de naam Pemphigus, dat op berolinensis voorkomt, de wortels voor de groep hybriden (zwarte balsempopulieren) tus­ van groentegewassen (o.a. andijvie) kunnen aantasten sen P. laurifolia (sectie Tacamahaca) en P. nigra (sectie [186]. Bruikbaar als solitair en straatboom in de stad. Aigeiros). Het is niet zeker of er meer dan één kloon in Wordt veel gebruikt in de stedelijke omgeving en vol­ deze groep bestaat. De eerste vertegenwoordiger is wel­ doet daar goed. licht in 1865 als vrouwelijke boom ontstaan in Berlijn, Er moet rekening worden gehouden met mogelijke uit een spontane kruising tussen P. laurifolia en P. ni­ overlast door wortelopslag na beschadiging van het gra 'Italica' [51]. Volgens Borsdorf [14] was deze boom vlakgroeiende wortelstelsel. Geeft in lichte mate ook echter mannelijk en is het twijfelachtig of er wel een spontaan wortelopslag [55]. Op diepe, open bodems vrouwelijke P. x berolinensis bestaat. Andere auteurs schijnt hij overigens minder oppervlakkig te wortelen vermelden daarentegen dat er zowel mannelijke als [82]. vrouwelijke klonen voorkomen [131]. Er zou hier ver­ VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door warring kunnen bestaan met de vrouwelijke Populus winterstek. 'Petrowskyana' [14], maar het is ook denkbaar dat er OPMERKINGEN P. x berolinensis is een van de krui- meer klonen binnen deze hybridegroep bestaan. Soms singsouders (de vader) van de balsemhybriden 'Geneva' wordt vermeld dat de mannelijke vorm vermoedelijk uit en 'Oxford'. Frankrijk afkomstig is [10]. P. x berolinensis komt in ieder geval in Nederland in beplantingen alleen als mannelijke boom voor. Als zou blijken dat dit alle ver­ tegenwoordigers van één kloon zijn, dan zou deze ook een eigen cultivarnaam moeten krijgen. HABITUS Boom met een rechte stam en een door­ gaande spil. In de jeugd is hij vrij smal en dicht. Op hogere leeftijd is hij smal kegelvormig met opgaande takken, breder dan 'Italica' maar smaller dan 'Robusta' [190]. De bast is dofgrijs en ruw gegroefd. De stamvoet is diep gevoord. BLADKLEUR Uitlopen groen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijsgroen Herfst groen, soms geel BLADVORM smal eirond met spitse punt TIJDSTIP VAN Uitlopen vroeg Bladval midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vochtige, vruchtbare bodem pH pH-KCl > 3,5; vermoedelijk enigszins gevoelig voor waarden > 6 [179]; matig kalktolerant Fosfaat Pto, vermoedelijk > 40 Stikstof Norg vermoedelijk minimaal 2-3 % Brak grondwater vermoedelijk zeer gevoelig [55] Inspoelingszout gevoelig [55] Spatzout matig gevoelig [179] Hoog grondwater gevoeligheid niet bekend 48 Vochtbehoefte droogtegevoelig Overige relatief ongevoelig voor luchtverontreiniging [24] Populus xberolinensis Voldoet goed in de stedelijke omgeving.

äü<-\

/

Blad leerachtig met grijsgroene onderzijde en spitse punt (de lichte puntjes zijn roestvlekjes).

49 VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door Populus candicans winterstek. OPMERKINGEN Er wordt melding gemaakt van het bestaan van een kloon 'Aurora' [99]. SYNONIEM(EN) P. balsamifera candicans, P. onta- riensis, P.gileadensis, P tacamahaca candicans NEDERLANDSE NAAM Ontario-populier ENGELSE NAAM Ontario poplar, Ontario balsam, balm of Gilead NAAMSAFLEIDING candicans = blinkend wit, glan­ zend GESLACHT komt wellicht alleen voor als vrouwelijk exemplaar JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 18e eeuw ALGEMEEN Populus candicans is een balsempopu­ lier uit de sectie Tacamahaca. Van 'nature' komt hij vermoedelijk [53] uit het noordoosten van de Verenigde Staten en het aangrenzende deel van Canada. Het is twijfelachtig of het inderdaad, zoals de naam sugge­ reert, een aparte soort is. Velen beschouwen hem als een kloon van P.balsamifera (syn. P tacamahaca) of als een hybride van P balsamifera en P.deltoïdes [10, 45, 131, 164]. In Nederland is hij alleen als vrouwelijk exemplaar bekend. HABITUS Boom met een tamelijk rechte stam en een doorgaande spil. De kroon is vrij open, breed en rond van vorm, en heeft vaak tamelijk veel zuigers en kortlo- ten. De bast is geelbruin en de stamvoet is ruw. BLADKLEUR Uitlopen groen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijsgroen Herfst groengeel BLADVORM eirond tot driehoekig TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg [178] Bladval vroeg GROEIPLAATSEISEN Algemeen heeft het liefst een vochtige, vruchtbare bo­ dem; groeit echter ook in de duinen; komt 'van nature' voor langs rivierbeddingen in streken die te noordelijk liggen (te koud zijn) voor andere populieresoorten pH pH-KCl > 3,5; vermoedelijk tolerant voor waarden > 6 [28, 188]

Fosfaat Ptot vermoedelijk > 40 Stikstof Norg vermoedelijk minimaal 2-3 % [179] Brak grondwater gevoeligheid niet bekend Inspoelingszout gevoeligheid niet bekend Spatzout gevoeligheid niet bekend Hoog grondwater gevoeligheid niet bekend Vochtbehoefte niet bekend Overige relatief ongevoelig voor luchtverontreiniging [24] KLIMAAT Vorst vermoedelijk weinig gevoelig [80, 83, 143] Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig [188] Zoute wind gevoeligheid niet bekend AANTASTINGEN Roest weinig gevoelig [186] Marssonina vermoedelijk weinig gevoelig [186] Bacteriekanker zeer gevoelig [10, 53, 87] 50 GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Wordt wel aangeplant als stadsboom en solitair in het landschap, komt echter zeer weinig voor. Aanplant is af te raden in verband met de zeer grote gevoeligheid voor bacteriekanker [185]. Populus candicans

51 Eirond tot driehoekig blad met grijsgroene onderzijde. KLIMAAT Populus x canescens Vorst weinig gevoelig Harde wind weinig gevoelig [55] Zoute wind weinig gevoelig [55] SYNONIEM(EN) P hybrida, P. alba canescens, P.al­ AANTASTINGEN ba picardii, P. picardii Roest weinig gevoelig, echter verschillend per individu NEDERLANDSE NAAM grauwe abeel, grijze abeel, of kloon [70, 185, 186] grijze populier, Picardische populier Marssonina gevoeligheid wisselend van weinig gevoelig ENGELSE NAAM grey poplar, gray poplar tot gevoelig FRANSE NAAM peuplier grisaille, peuplier de Picar­ Bacteriekanker zeer gevoelig, echter verschillend per in­ die, francpicard, grisard dividu of kloon [185] DUITSE NAAM Graupappel Overige gevoelig voor Pollaccia radiosa (Venturia ma- NAAMSAFLEIDING canescens = grijsgrauw cularis); soms gevoelig voor Mycoplasma, vooral na af­ GESLACHT afhankelijk van het individu of de kloon zetten of knotten [106] JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND reeds GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Geen produktieboom. lang in cultuur Bruikbaar in rijbeplantingen. Indien eenvormigheid ALGEMEEN Populus x canescens (vrijwel zeker een wordt verlangd is het wellicht beter om een kloon te ge­ kruising van P. alba en P. tremula, hoewel vroeger vaak bruiken. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen. beschouwd als een zelfstandige soort [1, 72, 80, 119]) is In de stad bruikbaar als solitair, in singels en in parken. een witte populier uit de sectie Leuce, subsectie Albi- Incidenteel kan takbreuk voorkomen. Indien geënt op dae, die vermoedelijk van nature voorkomt in Zuid- en P. alba komt veel wortelopslag voor, zowel spontaan als Midden-Europa en Klein-Azië op de natuurlijke groei­ na beschadiging van het wortelstelsel. Ook op eigen plaatsen van de beide ouders [21]. Gerhard [57] ver­ wortel kan opslag voorkomen [93]. meldt dat hij afkomstig is uit het Donaugebied van o.a. VERMEERDERINGSWIJZE Is over het algemeen niet Hongarije en Joegoslavië. Het al dan niet inheems zijn van winterstek te vermeerderen en wordt vermeerderd in Nederland staat ter discussie: hij wordt nogal eens door enten, zomerstek, wortelstek [93], en wortel­ als inheems beschouwd [93, 121], hoewel P. alba (een opslag. Als onderstam wordt vaak gebruik gemaakt van van de ouders) vaak als niet-inheems wordt beschouwd P alba 'Raket'. Vermeerdering op eigen wortel heeft (Houtzagers [79] beschouwt P. x canescens overigens echter de voorkeur. niet als inheems). OPMERKINGEN Populus x canescens 'Shubu' is een HABITUS Boom met een variabele stamvorm. Hij kloon die, in ieder geval als jonge boom, opvalt door komt ook als struik voor. In de jeugd heeft hij een de groene, onbehaarde twijgen en het gladde, groene kegelvormige kroon, op hogere leeftijd een matig brede blad. De aanplant van de kloon 'Rotterdam' moet ten tot ronde, dichte kroon met grillige takken. De kroon- sterkste worden afgeraden vanwege de grote gevoelig­ vorm is echter zeer variabel. De bast is over het alge­ heid van deze kloon voor bacteriekanker [185]. Er ko­ meen licht en grijs en blijft meestal lang glad. Soms men nog diverse andere klonen voor, zoals 'Bouten­ heeft de bast zwarte, horizontale banden en donkere, burg' en 'Slobbegors'. Hiermee is echter nog geen prak­ ruitvormige putjes. De stamvoet is vaak donker van tijkervaring opgedaan. kleur en gegroefd, soms ook glad en licht van kleur. BLADKLEUR Uitlopen grauwgroen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijs Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig tot eivormig, gelobd TIJDSTIP VAN Uitlopen over het algemeen vroeg, echter afhankelijk van het individu of de kloon Bladval over het algemeen laat, echter afhankelijk van het individu of de kloon GROEIPLAATSEISEN (indien geënt op P alba: zie al­ daar) Algemeen komt van nature voor langs rivieren en in de binnenduinen langs haffen [93]; groeit het best op vochtige, voedselrijke gronden, maar verdraagt ook minder rijke, drogere zandgronden; niet geschikt voor zure (venige) gronden pH pH-KCl > 3,5; 3-3,5 weinig geschikt; optimaal traject 4-8 [179]; kalktolerant Fosfaat Pto, > 25 [29] Stikstof Norg > 2 % [29] 52 Brak grondwater weinig gevoelig [55, 93] Inspoelingszout weinig gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig [55] Vochtbehoefte weinig droogtegevoelig Twijg met katten.

Populus x canescens

•i 53 Onderzijde langlotblad wit, onderzijde kortlotblad grauwgroen. Populus x canescens 'Bunderbos'

NAAMSAFLEIDING canescens = grijsgrauw; Bun- derbos = gevonden in Bunderbos (Zuid-Limburg) GESLACHT vrouwelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1976 ALGEMEEN Populus x canescens 'Bunderbos' (P. alba x P. tremula) is een witte populier uit de sectie Leuce (subsectie Albidae). Het is een Nederlandse se­ lectie die sinds 1976 onder controle van de NAK-B in de handel is. HABITUS Boom met een tamelijk rechte stam. In de jeugd is de kroon smal en kegelvormig en heeft op­ gaande takken, op hogere leeftijd is hij vermoedelijk ovaal tot kegelvormig. De bast is glad en lichtgrijs en de stamvoet is ruw. BLADKLEUR Uitlopen grauwgroen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijs Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig tot eivormig, gelobd TIJDSTIP VAN Uitlopen ? Bladval ? GROEIPLAATSEISEN (indien geënt op P. alba: zie al­ daar) Algemeen groeit het best op vochtige voedselrijke bo­ dem, maar verdraagt ook minder rijke, drogere (zand)gronden pH pH-KCl > 3,5; 3-3,5 weinig geschikt; optimaal traject 4-8; kalktolerant Fosfaat Ptot > 25 Stikstof Norg > 2 <% Brak grondwater weinig gevoelig [55] Inspoelingszout weinig gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig [55] Vochtbehoefte weinig droogtegevoelig KLIMAAT Vorst vermoedelijk weinig gevoelig Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] AANTASTINGEN Roest weinig gevoelig Marssonina gevoeligheid niet bekend Bacteriekanker vermoedelijk zeer gevoelig Overige gevoelig voor Pollaccia radiosa (Venturia macularis) GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. Het is geen produktieboom. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen en rijbe- plantingen. Ook als solitair in parken en plantsoenen. Indien geënt op P alba moet rekening worden gehou­ den met extra onderhoud door wortelopslag, zowel spontaan als na beschadiging van het wortelstelsel. Ver­ moedelijk kan incidenteel takbreuk optreden. VERMEERDERINGSWIJZE Is moeilijk van winterstek te vermeerderen en wordt meestal geënt op P. alba. Ver- 54 meerdering op eigen wortel (zomerstek, wortelopslag) geniet echter de voorkeur. Populus x canescens 'Bunderbos'

55 Bladvoet wigvormig ingesneden; bovenzijde niet glinsterend, onder­ zijde netnervig. meerdering op eigen wortel (zomerstek, wortelopslag) Populus x canescens 'Enniger' geniet echter de voorkeur.

SYNONIEM(EN) P. x canescens 'Münsterland' DUITSE NAAM Münsterlander Graupappel NAAMSAFLEIDING canescens = grijsgrauw; Enniger = geselecteerd te Enniger (Westfalen, West- Duitsland) GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1968 ALGEMEEN Populus X canescens 'Enniger' (P. alba x P. tremula) is een witte populier uit de sectie Leuce, subsectie Albidae. Het is een Duitse selectie die zeer veel lijkt op P. x canescens 'Limbricht' en 'Schijndel'. Hij is sinds 1968 onder controle van de NAK-B in de handel. HABITUS Boom met een vrij rechte stam die vaak gaffelt. In de jeugd heeft hij een regelmatige, tamelijk smalle kroon, op hogere leeftijd vermoedelijk een bre­ dere, enigszins ronde kroon. De bast is grijs. BLADKLEUR Uitlopen grauwgroen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijs Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig tot eivormig, gelobd TIJDSTIP VAN Uitlopen vroeg Bladval ? GROEIPLAATSEISEN (indien geënt op P alba: zie al­ daar) Algemeen groeit het best op vochtige voedselrijke bo­ dem, maar verdraagt ook minder rijke, drogere (zand)gronden pH pH-KCl > 3,5; 3-3,5 weinig geschikt; optimaal traject 4-8; kalktolerant Fosfaat Ptot > 25 Stikstof Norg > 2 «/o Brak grondwater weinig gevoelig [55] Inspoelingszout weinig gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig [55] Vochtbehoefte weinig droogtegevoelig KLIMAAT Vorst vermoedelijk weinig gevoelig Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] AANTASTINGEN Roest weinig gevoelig Marssonina gevoeligheid niet bekend Bacteriekanker vermoedelijk zeer gevoelig Overige zeer [69] gevoelig voor Pollaccia radiosa (Ven- turia macularis) GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. Het is geen produktieboom. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen en rijbe- plantingen. Ook als solitair in parken en plantsoenen. Indien geënt op P.Alba moet rekening worden gehou­ den met extra onderhoud door wortelopslag, zowel 56 spontaan als na beschadiging van het wortelstelsel. Ver­ moedelijk kan incidenteel takbreuk optreden. VERMEERDERINGSWIJZE Is moeilijk van winterstek te vermeerderen en wordt meestal geënt op P. alba. Ver­ Populus x canescens 'Enniger'

57

Blad glinsterend; lengte bladsteel ca. 50% van die van de hoofdnerf. Populus x canescens 'Haaren'

NAAMSAFLEIDING canescens = grijsgrauw; Haaren = de plaats Haaren (Noord-Brabant), waar hij voor het eerst is gekweekt GESLACHT nog niet bekend JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1983 ALGEMEEN Populus x canescens 'Haaren' (P. alba x P. tremula) is een witte populier uit de sectie Leuce, subsectie Albidae. Het is een Nederlandse selectie uit het einde van de jaren zeventig. HABITUS Boom met in de jeugd een matig brede pi­ ramidale kroon die op hogere leeftijd vermoedelijk bre­ der wordt. Het blad is, in ieder geval bij jonge bomen, groter dan dat van de overige canescens-klonen. BLADKLEUR Uitlopen grauwgroen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijs Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig tot eivormig, gelobd TIJDSTIP VAN Uitlopen ? Bladval ? GROEIPLAATSEISEN (indien geënt op P. alba: zie al­ daar) Algemeen groeit het best op vochtige voedselrijke bo­ dem, maar verdraagt ook minder rijke, drogere (zand)gronden pH pH-KCl > 3,5; 3-3,5 weinig geschikt; optimaal traject 4-8; kalktolerant Fosfaat Ptot > 25 Stikstof Norg > 2 % Brak grondwater weinig gevoelig [55] Inspoelingszout weinig gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig [55] Vochtbehoefte weinig droogtegevoelig KLIMAAT Vorst vermoedelijk weinig gevoelig Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] AANTASTINGEN Roest vermoedelijk weinig gevoelig Marssonina gevoeligheid niet bekend Bacteriekanker vermoedelijk zeer gevoelig Overige gevoelig voor Pollaccia radiosa (Venturia macularis) GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog vrijwel geen ervaring opgedaan. Het is geen produktie- boom. Vermoedelijk bruikbaar in landschappelijke be­ plantingen en rijbeplantingen. Ook als solitair in par­ ken en plantsoenen. Indien geënt op P.alba moet rekening worden gehou­ den met extra onderhoud door wortelopslag, zowel spontaan als na beschadiging van het wortelstelsel. Ver­ moedelijk kan incidenteel takbreuk optreden. VERMEERDERINGSWIJZE Is moeilijk van winterstek te vermeerderen en wordt meestal geënt op P. alba. Ver- 58 meerdering op eigen wortel (zomerstek, wortelopslag) geniet echter de voorkeur. Populus x canescens 'Haaren'

59 Blad glinsterend; langlotblad met witte, netnervige on­ derzijde (rechts); links 'Boutenburg', een kloon diegee n netnervige bladonderzijde heeft. Populus x canescens 'Honthorpa'

NAAMSAFLEIDING canescens = grijsgrauw; Hon­ thorpa = middeleeuwse naam van de Duitse plaats Handorf, de woonplaats van de 'vinder' van de moe­ derboom van deze kloon [178] JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1968 ALGEMEEN Populus x canescens 'Honthorpa' (P. alba x P. tremula) is een witte populier uit de sectie Leuce, subsectie Albidae. Het is een Duitse selectie uit 1955 die sinds 1968 onder controle van de NAK-B in de handel is. HABITUS Boom met een tamelijk rechte stam, die in de jeugd een vrij smalle kroon heeft. De bast is grijs en de stamvoet is vermoedelijk ruw. BLADKLEUR Uitlopen grauwgroen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijs Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig tot eivormig, gelobd TIJDSTIPVA N Uitlopen midden/laat Bladval midden/laat [178] GROEIPLAATSEISEN (indien geënt op P. alba: zie al­ daar) Algemeen groeit het best op vochtige voedselrijke bo­ dem, maar verdraagt ook minder rijke, drogere (zand)gronden pH pH-KCl > 3,5; 3-3,5 weinig geschikt; optimaal traject 4-8; kalktolerant Fosfaat Ptot > 25 Stikstof Norg > 2 % Brak grondwater weinig gevoelig [55] Inspoelingszout weinig gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig [55] Vochtbehoefte weinig droogtegevoelig KLIMAAT Vorst vermoedelijk weinig gevoelig Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] AANTASTINGEN Roest weinig gevoelig Marssonina gevoeligheid niet bekend Bacteriekanker vermoedelijk zeer gevoelig Overige relatief weinig gevoelig voor Pollaccia radiosa (Venturia macularis) [69] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. Het is geen produktieboom. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen en rijbe- plantingen. Ook als solitair in parken en plantsoenen. Indien geënt op P.alba moet rekening worden gehou­ den met extra onderhoud door wortelopslag, zowel spontaan als na beschadiging van het wortelstelsel. Ver­ moedelijk kan incidenteel takbreuk optreden. VERMEERDERINGSWIJZE Is moeilijk van winterstek te vermeerderen en wordt meestal geënt op P alba. Ver­ meerdering op eigen wortel (zomerstek, wortelopslag) 60 geniet echter de voorkeur. Populus x canescens 'Honthorpa'

1\ V

"\

i 61 Blad met lange punt, bovenzijde niet glinsterend, on­ derzijde niet netnervig. Populus x canescens 'Limbricht'

NAAMSAFLEIDING canescens - grijsgrauw; Lim­ bricht = geselecteerd in het Limbrichterbos, nabij Sit- tard GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1968 ALGEMEEN Populus x canescens 'Limbricht' {P al­ ba x P. tremula) is een witte populier uit de sectie Leu- ce, subsectie Albidae. Het is een Nederlandse selectie uit Limburg uit 1959 die sinds 1968 onder controle van de NAK-B in de handel is. Hij lijkt zeer veel op P. x canescens 'Enniger' en 'Schijndel'. HABITUS Boom met een vrij rechte stam die vaak gaffelt. In de jeugd heeft hij een regelmatige vrij smalle kroon, op hogere leeftijd vermoedelijk een bredere, enigszins ronde kroon. De bast is grijs. BLADKLEUR Uitlopen grauwgroen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijs Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig tot eivormig, gelobd TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg Bladval laat [178] GROEIPLAATSEISEN (indien geënt op P.alba: zie al­ daar) Algemeen groeit het best op vochtige voedselrijke bo­ dem, maar verdraagt ook minder rijke, drogere (zand)gronden pH pH-KCl > 3,5; 3-3,5 weinig geschikt; optimaal traject 4-8; kalktolerant Fosfaat Pto, > 25 Stikstof Norg > 2 % Brak grondwater weinig gevoelig [55] Inspoelingszout weinig gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig [55] Vochtbehoefte weinig droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] AANTASTINGEN Roest weinig gevoelig Marssonina gevoeligheid niet bekend Bacteriekanker vermoedelijk zeer gevoelig Overige zeer gevoelig voor Pollaccia radiosa (Venturia macularis) [69] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. Het is geen produktieboom. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen en rijbe- plantingen. Ook als solitair in parken en plantsoenen. Indien geënt op P. alba moet rekening worden gehou­ den met extra onderhoud door wortelopslag, zowel spontaan als na beschadiging van het wortelstelsel. Ver­ moedelijk kan incidenteel takbreuk optreden. VERMEERDERINGSWIJZE Is moeilijk van winterstek ß2 te vermeerderen en wordt meestal geënt op P. alba. Ver­ meerdering op eigen wortel (zomerstek, wortelopslag) geniet echter de voorkeur. }''^i Witviltige scheut.

Populus x canescens 'Limbricht' è

63 Blad glinsterend; lengte bladsteel ca. 50% van die van de hoofdnerf. Populus x canescens 'De Mo fart '

NAAMSAFLEIDING canescens = grijsgrauw; De Moffart = geselecteerd door De Moffart GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1968 ALGEMEEN Populus x canescens 'De Moffart' (P. alba x P. tremulä) is een witte populier uit de sectie Leuce, subsectie Albidae. Het is een Belgische selectie uit Schulen (bij Hasselt) die sinds 1968 onder controle van de NAK-B in de handel is. HABITUS Boom met een rechte stam en een door­ gaande spil. In de jeugd heeft hij een regelmatige, vrij dichte en brede tot breed piramidale kroon met om- hoogbuigende takken. De bast is grijs en de stamvoet ruw. Er zijn vermoedelijk diverse 'typen' in omloop. BLADKLEUR Uitlopen grauwgroen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijs Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig tot eivormig, gelobd TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg Bladval laat [178] GROEIPLAATSEISEN (indien geënt op P. alba: zie al­ daar) Algemeen groeit het best op vochtige voedselrijke bo­ dem, maar verdraagt ook minder rijke, drogere (zand)gronden pH pH-KCl > 3,5; 3-3,5 weinig geschikt; optimaal traject 4-8; kalktolerant Fosfaat Ptot > 25 Stikstof Norg > 2 % Brak grondwater weinig gevoelig [55] Inspoelingszout weinig gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig [55] Vochtbehoefte weinig droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] AANTASTINGEN Roest weinig gevoelig Marssonina gevoeligheid niet bekend Bacteriekanker vermoedelijk zeer gevoelig Overige gevoelig voor Pollaccia radiosa (Venturia ma- cularis) GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. Het is geen produktieboom. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen en rijbe- plantingen. Ook als solitair in parken en plantsoenen. Indien geënt op P. alba moet rekening worden gehou­ den met extra onderhoud door wortelopslag, zowel spontaan als na beschadiging van het wortelstelsel. Ver­ moedelijk kan incidenteel takbreuk optreden. VERMEERDERINGSWIJZE Is moeilijk van winterstek te vermeerderen en wordt meestal geënt op P. alba. Ver- 54 meerdering op eigen wortel (zomerstek, wortelopslag) geniet echter de voorkeur. Populus x canescens 'De Moffart'

,.-.'*4* ' - '

65 ^-^v18*-"**:«» Blad met vrij korte bladsteel (ca. 40% van die van de Bosgezicht hoofdnerf), bovenzijde glinsterend. Populus x canescens 'Schleswig 1'

NAAMSAFLEIDING canescens = grijsgrauw; Schles­ wig = afkomstig uit Schleswig-Holstein (West- Duitsland) GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND ca. 1954 ALGEMEEN Populus x canescens 'Schleswig 1' (P. alba x P. tremula) is een witte populier uit de sectie Leuce, subsectie Albidae. Het is een Westduitse selectie, die vermoedelijk oorspronkelijk uit Nederland af­ komstig is [57]. Hij lijkt veel op P. X canescens 'Enni- ger' [178]. HABITUS Boom met een tamelijk rechte stam, die in de jeugd een vrij smalle kroon heeft en op hogere leef­ tijd een bredere. De bast is grijs en de stamvoet ruw. BLADKLEUR Uitlopen grauwgroen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijs Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig tot eivormig, gelobd TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg [178] Bladval laat [178] GROEIPLAATSEISEN (indien geënt op P alba: zie al­ daar) Algemeen groeit het best op vochtige voedselrijke bo­ dem, maar verdraagt ook minder rijke, drogere (zand)gronden pH pH-KCl > 3,5; 3-3,5 weinig geschikt; optimaal traject 4-8; kalktolerant Fosfaat Ptot > 25 Stikstof Norg > 2 <% Brak grondwater weinig gevoelig [55] Inspoelingszout weinig gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig [55] Vochtbehoefte weinig droogtegevoelig KLIMAAT Vorst vermoedelijk weinig gevoelig Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] AANTASTINGEN Roest weinig gevoelig Marssonina gevoeligheid niet bekend Bacteriekanker vermoedelijk zeer gevoelig Overige gevoelig voor Pollaccia radiosa (Venturia macularis) GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. Het is geen produktieboom. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen en rijbe- plantingen. Ook als solitair in parken en plantsoenen. Indien geënt op P.alba moet rekening worden gehou­ den met extra onderhoud door wortelopslag, zowel spontaan als na beschadiging van het wortelstelsel. Ver­ moedelijk kan incidenteel takbreuk optreden. VERMEERDERINGSWIJZE Is moeilijk van winterstek te vermeerderen en wordt meestal geënt op P alba. Ver- 66 meerdering op eigen wortel (zomerstek, wortelopslag) geniet echter de voorkeur. Witviltige scheut.

Populus x canescens 'Schleswig 1' (middelste boom)

67 Populus x canescens 'Schijndel'

NAAMSAFLEIDING canescens = grijsgrauw; Schijn­ del = geselecteerd in Olland nabij Schijndel (Noord- Brabant) GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND ca. 1954 ALGEMEEN Populus x canescens 'Schijndel' (P.al­ ba x P. tremula) is een witte populier uit de sectie Leu- ce, subsectie Albidae. Het is een Nederlandse selectie die sinds 1954 onder NAK-B keurmerk in de handel is. Hij lijkt zeer veel op P. x canescens 'Enniger' en 'Lim- bricht' [178]. HABITUS Boom met een tamelijk rechte stam die vaak gaffelt. In de jeugd heeft hij een regelmatige, vrij smalle kroon, op hogere leeftijd vermoedelijk een bre­ dere, enigszins ronde kroon. De bast is grijs en de stamvoet vermoedelijk ook op hogere leeftijd glad. BLADKLEUR Uitlopen grauwgroen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijs Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig tot eivormig, gelobd TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg Bladval laat [178] GROEIPLAATSEISEN (indien geënt op P.alba: zie al­ daar) Algemeen groeit het best op vochtige voedselrijke bo­ dem, maar verdraagt ook minder rijke, drogere (zand)gronden pH pH-KCl > 3,5; 3-3,5 weinig geschikt; optimaal traject 4-8; kalktolerant Fosfaat P,ot > 25 Stikstof Norg > 2% Brak grondwater weinig gevoelig [55] Inspoelingszout weinig gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig [55] Vochtbehoefte weinig droogtegevoelig KLIMAAT Vorst vermoedelijk weinig gevoelig Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] AANTASTINGEN Roest weinig gevoelig Marssonina gevoeligheid niet bekend Bacteriekanker vermoedelijk zeer gevoelig Overige zeer gevoelig voor Pollaccia radiosa (Venturia macularis) [69] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. Het is geen produktieboom. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen en rijbe- plantingen. Ook als solitair in parken en plantsoenen. Indien geënt op P. alba moet rekening worden gehou­ den met extra onderhoud door wortelopslag, zowel spontaan als na beschadiging van het wortelstelsel. Ver­ moedelijk kan incidenteel takbreuk optreden. 68 VERMEERDERINGSWIJZE Is moeilijk van winterstek te vermeerderen en wordt meestal geënt op P. alba. Ver­ meerdering op eigen wortel (zomerstek, wortelopslag) geniet echter de voorkeur. Populus x canescens 'Schijndel'

69

Blad glinsterend; langlotblad met witte, en kortlotblad met grauwgroene onderzijde. Populus x canescens Tatenberg'

NAAMSAFLEIDING canescens = grijsgrauw; Taten- berg = Duitse plaatsnaam GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1968 ALGEMEEN Populus x canescens 'Tatenberg' (P.al­ ba x P. tremulä) is een witte populier uit de sectie Leu- ce, subsectie Albidae. Het is een Westduitse selectie die sinds 1968 onder NAK-B keurmerk in de handel is. HABITUS Boom met een tamelijk rechte stam, die in de jeugd een ovale tot kegelvormige kroon heeft (iets fastigiaat) met rechte, steil opgaande takken. Op hogere leeftijd is hij vermoedelijk breed zuilvormig tot kegel­ vormig. De bast is grijs en de stamvoet is vermoedelijk ook op hogere leeftijd glad. BLADKLEUR Uitlopen grauwgroen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijs Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig tot eivormig, gelobd TIJDSTIPVA N Uitlopen midden/laat Bladval laat [178] GROEIPLAATSEISEN (indien geënt op P. alba: zie al­ daar) Algemeen groeit het best op vochtige voedselrijke bo­ dem, maar verdraagt ook minder rijke, drogere (zand)gronden pH pH-KCl > 3,5; 3-3,5 weinig geschikt; optimaal traject 4-8; kalktolerant Fosfaat Ptot > 25 Stikstof Norg > 2 <% Brak grondwater weinig gevoelig [55] Inspoelingszout weinig gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig [55] Vochtbehoefte weinig droogtegevoelig KLIMAAT Vorst vermoedelijk weinig gevoelig Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] AANTASTINGEN Roest weinig gevoelig Marssonina gevoeligheid niet bekend Bacteriekanker vermoedelijk zeer gevoelig Overige gevoelig voor Pollaccia radiosa (Venturia ma- cularis); zeer gevoelig voor Mycoplasma [185] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. Aanplant moet echter wor­ den afgeraden in verband met de grote gevoeligheid voor Mycoplasma. VERMEERDERINGSWIJZE Is moeilijk van winterstek te vermeerderen en wordt meestal geënt op P alba. Ver­ meerdering op eigen wortel (zomerstek, wortelopslag) geniet echter de voorkeur.

70 i / !

':'W

Populus x canescens 'Tatenberj

Schors

71 -j " VERMEERDERINGSWIJZE Is moeilijk van winterstek rOpUIUS X C3n&SCenS te vermeerderen en wordt meestal geënt op P. alba. Ver- Wltt6 Van HaamStGuö meerdering op eigen wortel (zomerstek, wortelopslag) geniet echter de voorkeur.

NAAMSAFLEIDING canescens = grijsgrauw; Haamstede = geselecteerd op het landgoed Slot Haamstede te Haamstede (Schouwen) GESLACHT vrouwelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1968 ALGEMEEN Populus x canescens 'Witte van Haamstede' {P. alba x P. tremula) is een witte populier uit de sectie Leuce, subsectie Albidae. Het is een Neder­ landse selectie uit Zeeland uit 1957 die sinds 1968 onder NAK-B keurmerk in de handel is. HABITUS Boom met een tamelijk rechte stam en een redelijk doorgaande spil. De kroon is regelmatig, ovaal tot breed piramidaal met opgaande takken. De bast is grijs - voor een canescens echter vrij donker - met driehoekige putjes. De stamvoet is ruw. BLADKLEUR Uitlopen grauwgroen met bruine gloed [178] Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijs Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig tot eivormig, gelobd TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg Bladval midden/laat [178] GROEIPLAATSEISEN (indien geënt op P alba: zie al­ daar) Algemeen groeit het best op vochtige voedselrijke bo­ dem, maar verdraagt ook minder rijke, drogere (zand)gronden pH pH-KCl > 3,5; 3-3,5 weinig geschikt; optimaal traject 4-8; kalktolerant Fosfaat Ptot > 25 Stikstof Norg > 2 % Brak grondwater weinig gevoelig [55] Inspoelingszout weinig gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig [55]; er is echter een toenemende gevoeligheid voor wind en beschadigingen geconstateerd bij een hoge grondwaterstand [179] Vochtbehoefte weinig droogtegevoelig KLIMAAT Vorst vermoedelijk weinig gevoelig Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] AANTASTINGEN Roest weinig gevoelig Marssonina gevoeligheid niet bekend Bacteriekanker vermoedelijk zeer gevoelig Overige gevoelig voor Pollaccia radiosa (Venturia macularis) GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is, on­ danks het feit dat hij relatief veel is aangeplant, nog weinig ervaring opgedaan. Het is geen produktieboom. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen en rijbe- plantingen. Ook als solitair in parken en plantsoenen. Indien geënt op P alba moet rekening worden gehou- 72 den met extra onderhoud door wortelopslag, zowel spontaan als na beschadiging van het wortelstelsel. Ver­ moedelijk kan incidenteel takbreuk optreden. Populus x canescens 'Witte van Haamstede'

73 Blad met korte punt, bovenzijde niet glinsterend, on­ derzijde niet netnervig. AANTASTINGEN Populus deltoïdes Roest weinig gevoelig, echter wisselend per individu [186] Marssonina gevoelig voor M brunnea, weinig gevoelig SYNONIEM(EN) P. balsamifera, P. deltoidea, P. virgi- voor M.populi-nigrae, echter wisselend per individu niana, P. canadensis, P. monilifera, P. angulata, P.sar­ [162] gentii Bacteriekanker zeer gevoelig, echter wisselend per indi­ NEDERLANDSE NAAM Amerikaanse zwarte populier vidu [162] ENGELSE NAAM eastern cottonwood, common Overige gevoelig voor vraat door bevers cottonwood, southern cottonwood, eastern poplar, GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN P. deltoides is een van necklace poplar de kruisingsouders van de euramerikaanse populieren. FRANSE NAAM peuplier à feuilles deltoides Als zuivere soort komt hij weinig voor. Wellicht bruik­ DUITSE NAAM Amerikanische Pappel baar als produktieboom. Slaat veelal echter moeilijk NAAMSAFLEIDING deltoides = driehoekig, als de aaji (wisselend naar individu) en is vaak, maar niet al­ Griekse letter 'delta' tijd, een nogal 'woeste' groeier [190]. Vermoedelijk wei­ GESLACHT afhankelijk van het individu nig bruikbaar in landschappelijke beplantingen. Ver­ JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND niet moedelijk niet bruikbaar in laanbeplantingen, zeker bekend, in ieder geval na 1750 niet op aan de wind blootgestelde plaatsen. Misschien ALGEMEEN is een zwarte populier bruikbaar als solitair in parken. Er zijn echter geen uit de sectie Aigeiros. Van nature komt hij voor in het goede klonen in de handel. oosten en midden van de Verenigde Staten vanaf Cana­ Heeft soms een slechte verankering waardoor er kans da tot de Golf van Mexico. Vanwege de grote verschil­ op scheefwaaien bestaat. Er kan mogelijk overlast op­ len in bodem en klimaat in zijn natuurlijke versprei­ treden door wortelopslag, hoewel dit in de meeste dingsgebied worden door Europese deskundigen [178] proefvelden niet het geval is. Een deel van de indivi­ gewoonlijk drie variëteiten onderscheiden: de zuidelijke duen is moeilijk te verplanten. Door selectie zijn moge­ vorm angulata, de centrale vorm missouriensis en de lijk bruikbare klonen te vinden [178]. noordelijk vorm monilifera {yirginiana [80]). De zuide­ VERMEERDERINGSWUZE Is over het algemeen lijke vorm komt echter ook in het noordoostelijke deel moeilijk van winterstek te kweken en wordt vermeer­ van het verspreidingsgebied voor [4, 80]. derd door zomerstek. Sommige klonen zijn echter zeer HABITUS Boom met een tamelijk rechte stam, een goed stekbaar [186]. vrij open, brede kroon en zware uitstaande zijtakken. Afhankelijk van de kloon of het individu hebben de jonge twijgen, met name die van P deltoides angulata [178], vaak kurkachtige lijsten. In de jeugd heeft hij een gladde, groengele bast, op hogere leeftijd wordt die ruw en donkergrijs. De stamvoet is gegroefd. BLADKLEUR Uitlopen variabel, groen of rood Vegetatieseizoen donkergroen Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig TIJDSTIP VAN Uitlopen afhankelijk van het individu Bladval over het algemeen vroeg, echter afhankelijk van het individu [178] GROEIPLAATSEISEN Algemeen vraagt een vochtige, vruchtbare (leemhou- dende) bodem; niet op grof zand of zware klei; komt van nature voor op alluviale gronden en slibbanken langs grote rivieren [1, 80, 143] pH pH-KCl > 4; optimaal traject 4,5-6,5 [179]; kalk- tolerant

Fosfaat Ptot vermoedelijk > 40 Stikstof Norg vermoedelijk > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater vermoedelijk gevoelig Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout mogelijk weinig gevoelig [179] Hoog grondwater mogelijk weinig gevoelig [179] Vochtbehoefte droogtegevoelig 74 KLIMAAT Vorst in de jeugd gevoelig Harde wind gevoelig Zoute wind gevoeligheid niet bekend Eenjarige twijg met sterke bastlijsten.

Populus deltoïdes

75 de groei vergelijkbaar met die van 'Robusta' [190]. Populus x euramericana 'Agathe F. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen en rijbe- plantingen, ook als solitair in de stad. Geeft mogelijk overlast door vruchtpluis. SYNONIEM(EN) P. x canadensis 'Agathe F.' VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen winterstek. een Europese en een Amerikaanse populier; Agathe F. = Agathe Fritsch, de moeder van E.J. Schreiner, een van de 'makers' van deze kloon GESLACHT vrouwelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1972 ALGEMEEN Populus x euramericana 'Agathe F.' (P. deltoïdes virginiana x P. nigra caudinä) is een zwarte populier uit de sectie Aigeiros, afkomstig van een krui­ sing die in 1925 in de Verenigde Staten is uitgevoerd. Hij is in 1951 in Nederland geïmporteerd en sinds 1972 onder controle van de NAK-B in de handel. Hij lijkt veel op P. x euramericana 'Florence Biondi'. HABITUS Boom met een vrij rechte, soms wat slinge­ rende stam die op hogere leeftijd vaak zware gaffels heeft [150]. De kroon is niet al te breed en heeft tame­ lijk opstaande takken. De bast is op grotere hoogte grijs en glad. Het onderste stamdeel is donker van kleur en ruw. BLADKLEUR Uitlopen bruingroen tot bruinrood, enigszins variabel [178] Vegetatieseizoen donkergroen Herfst geelgroen BLADVORM ruitvormig tot driehoekig, met opval­ lend rode bladsteel TIJDSTIP VAN Uitlopen midden Bladval vroeg/midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vruchtbare, vochthoudende bo­ dem; lijkt goed te voldoen op zware rivierklei en op za- velgronden in de IJsselmeerpolders [150] pH pH-KCl > 4; optimaal traject 5-7; kalktolerant Fosfaat Ptot > 40 Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout gevoelig [55] Spatzout vermoedelijk weinig gevoelig [55] Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ den, zowel tijdelijk als permanent Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind weinig gevoelig Zoute wind weinig gevoelig AANTASTINGEN Roest zeer gevoelig Marssonina weinig gevoelig, maar Iaat in het seizoen (oktober) is wel sterke aantasting geconstateerd [186] Bacteriekanker gevoelig [185] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. In ieder geval niet aanplan­ ten in gebieden waar extra risico voor het optreden van 76 roestaantasting bestaat. Wel bruikbaar in het kust­ gebied. Goede produktieboom, zowel voor korte als vermoede­ lijk ook voor langere omlopen. Op de beste gronden is Populus x euramericana 'Agathe F.'

77 Blad met wigvormige voet en (overwegend) rode steel. van wortelopslag. Populus x euramericana Äurea' VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door winterstek. OPMERKINGEN Vrij trage groeier; groeit langzamer SYNONIEM(EN) P. x canadensis 'Aurea', P. 'Van dan 'Serotina'. Geertii', P. 'Serotina Aurea' NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen een Europese en een Amerikaanse populier; Aurea = goudgeel; Van Geertii = geselecteerd door de Belgische kweker August Van Geert, 1818-1880 GESLACHT mannelijk JAAR VANINTRODUCTI E IN NEDERLAND ca. 1870 ALGEMEEN Populus x euramericana 'Aurea' (P. deltoides x P. nigra) is een zwarte populier uit de sec­ tie Aigeiros die na een knopmutatie in 1867 is geselec­ teerd in België. Habitus, bladvorm en de meeste groei- plaatseisen zijn als die van P. x euramericana 'Seroti- na'. In het voorjaar hebben de bladeren een opvallende goudgele kleur, die echter in de zomer kan verlopen tot groen. HABITUS Boom met een tamelijk rechte stam, die in de jeugd vrij smal is en op hogere leeftijd een vrij open, brede en ronde kroon heeft met omhoogbuigende takken. De bast is donker van kleur en ruw. De stam- voet is bezet met dikke schorsplaten. BLADKLEUR Uitlopen goudgeel Vegetatieseizoen geel, langzaam verlopend tot groen Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig TIJDSTIPVA N Uitlopen laat Bladval midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vruchtbare, vochthoudende bo­ dem pH pH-KCl > 4; optimaal traject 5-7 [179]; kalktole- rantie niet bekend, maar vermoedelijk kalktolerant Fosfaat Ptot > 40 Stikstof Norg > 2 °ïo, voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater vermoedelijk gevoelig Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout vermoedelijk weinig gevoelig Hoog grondwater tolereert vermoedelijk vrij hoge grondwaterstanden, zowel tijdelijk als permanent Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst vermoedelijk weinig gevoelig Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig Zoute wind vermoedelijk gevoelig Overige bij sterke zonbestraling verkleurt het blad snel naar groen AANTASTINGEN Roest vermoedelijk zeer gevoelig Marssonina vermoedelijk weinig gevoelig Bacteriekanker vermoedelijk weinig gevoelig GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Deze kloon is in Ne­ derland zeer zeldzaam. Er is dus vrijwel geen ervaring mee, maar hij wordt door plantsoendiensten over het 78 algemeen wel positief beoordeeld [186]. Geen produktieboom, vermoedelijk alleen geschikt als solitair in parken of langs wegen en in stadsbeplantin­ gen. Het is een fraaie sierboom. Weinig tot geen last Populus x euramericana 'Aurea' Blad (met name in het voorjaar) goudgeel.

1

\

Boom met opvallend geel gekleurd blad. 79 146]. Kans op bastscheuren bij niet-optimale groeiplaats- Populus x euramericana 'Dorskamp' omstandigheden. Kan echter onder goede omstandig­ heden (in omlopen van minder dan 8 jaar) meer (tot wel tweemaal zoveel) produceren dan 'Robusta' [190]. SYNONIEM(EN) P. x canadensis 'Dorskamp' In ieder geval niet aanplanten op aan de wind bloot­ NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen gestelde groeiplaatsen, hoewel kroonbreuk ook op meer een Europese en een Amerikaanse populier; Dorskamp beschutte plaatsen is geconstateerd [190]. Door de snel­ = geselecteerd door de toenmalige Stichting Bosbouw- le jeugdgroei bruikbaar voor bulkhoutproduktie bij proefstation 'De Dorschkamp' kortere omlopen. Niet bruikbaar in rijbeplantingen of GESLACHT mannelijk stedelijke beplantingen. Heeft vrijwel geen last van JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1966 wortelopslag. ALGEMEEN Populus x euramericana 'Dorskamp' VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door (P.deltoides angulata x P. nigra) is een zwarte popu­ winterstek. lier uit de sectie Aigeiros. Hij is in 1956 in Nederland geselecteerd en heeft dezelfde ouders als P. x eurameri­ cana 'Flevo'. Hij is sinds 1966 onder controle van de NAK-B in de handel. HABITUS Boom met een kromme, slingerende stam die een sterke neiging tot gaffelen heeft. De kroon is breed piramidaal tot rond, golvend en heeft zware af­ staande takken. De bast is ruw en donker van kleur. De stamvoet is diep gevoord. BLADKLEUR Uitlopen bruinrood Vegetatieseizoen donkergroen Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig, met hartvormige bladvoet TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg Bladval laat GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vruchtbare, vochthoudende bo­ dem, maar voldoet ook op lichtere gronden, zoals vochtige, al dan niet leemhoudende zandgronden; is mogelijk iets minder gevoelig voor droogte dan P. x euramericana 'Robusta' [179] pH pH-KCl > 4; optimaal traject 5-7; kalktolerant Fosfaat Ptot > 40 Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ den, zowel tijdelijk als permanent Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst gevoelig voor wintervorst [146, 185], vermoedelijk ook gevoelig voor voorjaarsvorst onder niet-optimale omstandigheden (onjuiste groeiplaats, te nauwe plant- afstanden) [146]; (mede) onder invloed van vorst (of sterke temperatuurfluctuaties) kunnen bastscheuren op­ treden [146] Harde wind zeer gevoelig Zoute wind niet van toepassing Overige relatief zeer gevoelig voor zijbeschaduwin g [188] AANTASTINGEN Roest weinig gevoelig [185] Marssonina weinig gevoelig [185] 80 Bacteriekanker gevoelig [87] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Aanplant in het alge­ meen minder aanbevelenswaardig in verband met veel­ vuldig voorkomen van kroonbreuk en stamschade [5, Populus x euramericana 'Dorskamp' (middelste bomen) 'Dorskamp' geeft een hoge produktie, maar isgevoeli g voor kroonbreuk.

J Blad donkergroen glinsterend met hartvormige voet, iets smaller dan 'Flevo'.

81 Populus x euramericana 'Flevo'

SYNONIEM(EN) P. x canadensis 'Flevo' NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen een Europese en een Amerikaanse populier; Flevo = Romeinse naam voor een meer bij Urk, de latere Zuider­ zee (vgl. Flevoland) GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1966 ALGEMEEN Populus x euramericana 'Flevo' (P.deltoides angulata x P. nigra) is een zwarte popu­ lier uit de sectie Aigeiros. Hij is in 1956 in Nederland geselecteerd en heeft dezelfde ouders als P. x eurameri­ cana 'Dorskamp'. Hij is sinds 1966 onder controle van de NAK-B in de handel. HABITUS Boom met een iets slingerende tot tamelijk bochtige stam, en een vrij open, breed-piramidale kroon met vrij zware, afstaande takken. De bast is don­ ker van kleur en ruw. De stamvoet is diep gevoord. BLADKLEUR Uitlopen bruinrood Vegetatieseizoen donkergroen Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig, met hartvormige bladvoet TIJDSTIP VAN Uitlopen vroeg Bladval midden/laat GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vruchtbare, vochthoudende bo­ dem pH pH-KCl > 4; optimaal traject 5-7; kalktolerant Fosfaat P,ot > 40 Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ den, zowel tijdelijk als permanent Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind gevoelig Zoute wind niet van toepassing AANTASTINGEN Roest ongevoelig Marssonina weinig gevoelig [185] Bacteriekanker weinig gevoelig [87] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Niet geschikt voor aanplant in kustgebied. Bruikbaar voor bulkhoutpro- duktie bij korte omlopen. Produceert bij langere omlo­ pen ongeveer even veel als 'Robusta' [190]. Niet bruik­ baar in rijbeplantingen en stedelijke beplantingen. Gevoelig voor kroonbreuk, ook in het binnenland. Top- scheuten rijpen soms niet goed uit (negatieve invloed op kroonvorm). Geeft weinig of geen wortelopslag. VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door winterstek. 82 OPMERKINGEN 'Flevo' wordt, o.a. wegens zijn re­ sistentie tegen bladziekten, veel in Nieuw-Zeeland aan­ geplant [184]. . V

'CT*.

Populus x euramericana 'Flevo'

83 Blad donkergroen met hartvormige voet (rechts); links Schors blad van 'Dorskamp' dat er sterk op lijkt, maar iets smallere wangen heeft. groei is over het algemeen minder dan die van P. x Populus x euramericana euramericana 'Robusta'. Bij voorkeur gebruiken in niet 'Florence Biondi' te lange omlopen [190]. Bruikbaar in landschappelijke en rijbeplantingen , ook in het stedelijke gebied. Geeft mogelijk overlast door vruchtpluis. Heeft weinig SYNONIEM(EN) P. x canadensis 'Florence Biondi' of geen last van wortelopslag. NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door een Europese en een Amerikaanse populier; Florence winterstek. Biondi = de vrouw van E.J. Schreiner, een van de 'ma­ kers' van deze kloon GESLACHT vrouwelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1972 ALGEMEEN Populus x euramericana 'Florence Bi­ ondi' (P.deltoides virginiana x P.nigra caudina) is een zwarte populier uit de sectie Aigeiros. Hij is rond 1925 in de Verenigde Staten ontstaan door kruising, in 1951 in Nederland geïmporteerd en sinds 1972 onder contro­ le van de NAK-B in de handel. Hij lijkt veel op P. x euramericana 'Agathe F.'. HABITUS Boom met een tamelijk rechte tot iets slin­ gerende stam met vrij zware gaffels. In de jeugd is de kroon vrij smal (iets smaller dan die van 'Agathe F.'), op hogere leeftijd breder met opstaande, vrij zware tak­ ken. De bast is aan de onderzijde van de stam ruw, en hoger in de boom glad. BLADKLEUR Uitlopen bruingroen tot bruinrood, enigszins variabel [178] Vegetatieseizoen donkergroen Herfst geelgroen BLADVORM ruitvormig tot driehoekig TIJDSTIPVA N Uitlopen midden Bladval vroeg/midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vruchtbare, vochthoudende bo­ dem; lijkt goed te voldoen op zware rivierklei en in de IJsselmeerpolders [150] pH pH-KCl > 4; optimaal traject 5-7; kalktolerant Fosfaat Ptol > 40 Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout gevoelig [55] Spatzout vermoedelijk weinig gevoelig [55] Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ den, zowel tijdelijk als permanent Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind weinig gevoelig Zoute wind weinig gevoelig, maar iets gevoeliger dan 'Agathe F.' [194] AANTASTINGEN Roest zeer gevoelig Marssonina vermoedelijk weinig gevoelig Bacteriekanker vermoedelijk weinig gevoelig GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. In ieder geval niet aanplan­ ten in gebieden waar extra risico voor het optreden van 84 roestaantasting bestaat. Bruikbaar in het kustgebied. Bruikbaar als produktie- boom, maar op de allerbeste groeiplaatsen en in het kustgebied valt de groei vooralsnog tegen [190]. De Populus x euramericana 'Florence Biondi'

85

Blad met wigvormige voet, bladsteel minder rood dan die van 'Agathe F.' AANTASTINGEN Populus x euramericana 'Forndorf' Roest gevoelig Marssonina zeer gevoelig, overwegend stippenvorm [66]; de aantasting begint vaak laat, maar is ook zeer SYNONIEM(EN) P x euramericana 'Regenerata', P. hevig (hij is van alle klonen het meest gevoelig) x canadensis 'Forndorf', P. 'Serotina Erecta', P. 'Raver- Bacteriekanker weinig gevoelig deau' GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN De kloon is sinds 1967 ENGELSE NAAM railway poplar niet meer in de handel, maar de belangstelling ervoor FRANSE NAAM peuplier régénéré, gris de l'Ourcq, was al eerder afgenomen wegens zijn grote windgevoe­ château Thierry ligheid [89]. Niet bruikbaar als produktieboom. In rij- NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen beplantingen beperkt bruikbaar, in ieder geval niet in een Europese en een Amerikaanse populier; Forndorf gebieden waar extra risico bestaat voor het optreden = Duitse plaatsnaam; Regenerata = het Franse 'Ie van roest. Bruikbaar in de stedelijke omgeving. peuplier régénéré', de opnieuw geboren (= opnieuw ge­ Weinig overlast door vruchtpluis, omdat er meestal veel selecteerde) populier steriele bloemen zijn [10]). Soms treedt echter toch aan­ GESLACHT vrouwelijk zienlijke overlast op. Geeft niet of nauwelijks JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1934 wortelopslag. ALGEMEEN Populus X euramericana 'Forndorf' VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door (vermoedelijk P. x euramericana 'Serotina' x P. x winterstek. euramericana 'Marilandica' [10, 78, 136]) is een zwarte populier uit de sectie Aigeiros die veel is aangeplant in het rivierkleigebied. Hij is als 'natuurlijke' kruising om­ streeks 1814 [88, 131] in Frankrijk ontstaan en was van 1937 tot in 1967 onder controle van de NAK-B in de handel als Populus 'Serotina Erecta'. Daarna werd hij 'Regenerata' genoemd. De naam 'Forndorf' is echter de enig juiste (want officiële) naam. In 1967 is hij wegens zijn gevoeligheid voor Marssonina uit de handel geno­ men. In het begin van de jaren vijftig maakte 'Forn­ dorf' 35 % van alle gewaarmerkte populieren uit [89]. HABITUS Boom met een rechte stam en een kegel­ vormige, matig brede kroon. De takken staan in zeer regelmatige kransen, zijn schuin opgaand en aan het eind omhooggebogen. De twijgen zijn vrij fijn. In bos- verband zijn de onderste takken nogal eens afgestorven door een Marssonina-aantasting. De bast is grauw van kleur en diepgegroefd. De stamvoet is ruw en vaak ken­ merkend verdikt. BLADKLEUR Uitlopen bruingroen Vegetatieseizoen lichtgroen Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig TIJDSTIPVA N Uitlopen midden/laat Bladval midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vruchtbare, vochthoudende bo­ dem pH pH-KCl > 4; optimaal traject 5-7; kalktolerant

Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ den, zowel tijdelijk als permanent Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT 86 Vorst weinig gevoelig Harde wind gevoelig (vooral na verzwakking door Marssonina) Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig Twijg

Populus x euramericana 'Forndorf'

87

'Forndorf heeft een zeer regelmatige kroon. Populus x euramericana 'Gelrica' Harde wind weinig gevoelig Zoute wind gevoelig AANTASTINGEN Roest gevoelig SYNONIEM(EN) P. x canadensis 'Gelrica' Marssonina gevoelig [185] NEDERLANDSE NAAM Baakse populier, Hengelose Bacteriekanker weinig gevoelig populier, Baakse witte, Keijenburgse populier Overige gevoelig voor 'flooting' (ingezonken plekken ENGELSE NAAM Dutch poplar tussen de wortelaanzetten), vooral op niet-optimale DUITSE NAAM Geldernsche Pappel groeiplaatsen [190] NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Alleen bruikbaar in een Europese en een Amerikaanse populier; Gelrica = gebieden waar geen extra risico bestaat voor het optre­ gevonden in Gelderland den van roest. De goede diktegroei [113] na een wat tra­ GESLACHT mannelijk ge jeugdgroei [133] maakt hem als produktieboom JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND ca. 1865 vooral bruikbaar voor langere omlopen. Bij omlopen ALGEMEEN Populus X euramericana 'Gelrica' (ver­ van 30 tot 50 jaar is 'Gelrica' (samen met 'I 214') de moedelijk P. x euramericana 'Marilandica' -of/? ni­ beste produktieboom uit het 'oude' sortiment [178, gra [114] - x P. x euramericana 'Serotina' [78, 80]) is 194]. Bruikbaar in rijbeplantingen , landschappelijke en een zwarte populier uit de sectie Aigeiros. Hij wordt stedelijke beplantingen. van oudsher veel in de Achterhoek gebruikt, waar hij Geeft weinig of geen wortelopslag. ook is ontstaan. Er is een twaalftal 'typen' bekend (ei­ VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door genlijk zijn het verschillende zaailingen of klonen). Een winterstek. van deze typen is vrouwelijk [82]. Bij de 'ontdekking' werd deze ten onrechte voor een 'Gelrica' aangezien [178]. Sommige typen hebben donker gekleurd kern­ hout [188]. Het vrouwelijke type groeit zeer goed, maar is (nog) niet in de handel. Sinds 1937 is een van de twaalf typen onder de naam 'Gelrica' onder controle van de NAK-B in de handel. Alleen deze kloon mag dan ook 'Gelrica' heten. HABITUS Boom met een vrij rechte stam en over het algemeen een doorgaande spil, soms echter gaffelend. De kroon is vrij open, breed ovaal tot rond en heeft een fijne betwijging. De zijtakken zijn vrij steil op­ gaand en hebben vaak een kenmerkende, bajonetachti­ ge vorm. De stam is vaak - maar niet altijd - lichtge­ kleurd met donkere, horizontale kurkbanden en blijft vooral aan de zonzijde lang glad. De stamvoet is ver­ dikt en ruw en heeft sterk ontwikkelde schorslijsten . BLADKLEUR Uitlopen bruinrood Vegetatieseizoen groen Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig, met opvallend rechte bladvoet TIJDSTIPVA N Uitlopen midden/laat Bladval vroeg GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vruchtbare, vochthoudende grond; stelt vrij hoge eisen aan de bodem pH pH-KCI > 4; optimaal traject 4,5-6,5; bij lagere en hogere waarden neemt de groei enigszins af [28] Fosfaat Ptot > 40 Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ den, zowel tijdelijk als permanent 88 Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig [138], wellicht in de jeugd enigs­ zins gevoelig Populus x euramericana 'Gelrica'

89

/

Blad met rechte voet. en bruikbaar in stedelijke beplantingen. Bij dit laatste Populus x euramericana 'Harff' moet echter rekening worden gehouden met mogelijke overlast door vruchtpluis. 'Harff' geeft weinig of geen wortelopslag. SYNONIEM(EN) P. x canadensis 'Harff', P. 'Regene- VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door rata Harff', P. 'Regenerata Duitsland' winterstek. NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen OPMERKINGEN Er bestaat een ras dat zeer veel op een Europese en een Amerikaanse populier; Harff = 'Harff' lijkt, maar zich in geslacht en habitus onder­ de vindplaats, het Duitse stadje Harff scheidt. Dit ras wordt in de 'wandelgangen' wel dese ­ GESLACHT vrouwelijk lectie Echt genoemd. Vermoedelijk is dit een naamloze JAAR VANINTRODUCTI E IN NEDERLAND ca. 1960 kloon. Als naam zou kunnen worden voorgesteld: Po­ ALGEMEEN Populus x euramericana 'Harff' (P pulus x euramericana 'Echt' [178]. Deze heeft een deltoides x P.nigra) is een zwarte populier uit de sec­ fastigiate kroon met steil opgaande takken (hij lijkt tie Aigeiros. Hij komt vermoedelijk oorspronkelijk uit veel op P. nigra 'Italica', maar nog meer op P. x eura­ Frankrijk en is rond 1870i n Duitsland ingevoerd en mericana 'Serotina de Selys'). De kloon lijkt zeer ge­ daar opnieuw geselecteerd. Hij is sinds 1964onde r con­ schikt voor stedelijke beplantingen, te meer daar hij trole van de NAK-B in de handel. geen vruchtpluis afscheidt. HABITUS Boom met een vrij rechte stam en een doorgaande spil, soms echter gaffelend. De kroon is in de jeugd smal, op hogere leeftijd breder, vrij dicht en ovaal tot kegelvormig. De takken zijn tamelijk dun, enigszins slingerend en opgaand, en hebben vaak een bajonetvormige vertakking. De bast is ruw en grijs- bruin tot grijs. De stamvoet heeft sterk ontwikkelde schorslijsten. BLADKLEUR Uitlopen bruinrood Vegetatieseizoen donkergroen Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig TIJDSTIP VAN Uitlopen midden Bladval vroeg/midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vruchtbare, vochthoudende bo­ dem; bij voorkeur alleen op de betere groeiplaatsen aanplanten [133] pH pH-KCl > 4; optimaal traject 4,5-6,5; bij lagere en hogere waarden neemt de groei wat sterker af dan bij andere P. X euramericana-klonen [28]

Stikstof Norg > 2 °7o; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ den, zowel tijdelijk als permanent Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind weinig gevoelig Zoute wind weinig gevoelig [113] AANTASTINGEN Roest matig gevoelig Marssonina soms zeer gevoelig [194] Bacteriekanker weinig gevoelig [185] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Is tot nu toe weinig aangeplant, er is dus ook weinig ervaring mee. In ieder geval brengt aanplant in gebieden waar een verhoogde 90 kans is op het optreden van roest risico's met zich mee. Als produktieboom is hij door zijn matige jeugdgroei [11, 69, 133]i n ieder geval niet bruikbaar voor kortere omlopen. Vermoedelijk bruikbaar voor rijbeplantingen Populus x euramericana 'Harff' Links 'Harff', rechts dezgn . selectie Echt (lijkt sterk op 'Serotina deSelys') .

Blad met enigszins hartvormige voet.

91 roest. In de kuststreek alleen bruikbaar op de betere, Populus x euramericana 'Heidemij' enigszins beschutte [121] groeiplaatsen, maar niet in en­ kele rijen [133]. In verband met het klimaat wordt wel aangeraden hem niet ten noorden van de grote rivieren SYNONIEM(EN) P. x canadensis 'Heidemij' aan te planten [133, 134]. Er zijn echter goed groeiende NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen exemplaren ten noorden van die rivieren bekend [59]. een Europese en een Amerikaanse populier; Heidemij De gevoeligheid voor bladziekten beperkt de bruikbaar­ = in Nederland geïntroduceerd door de Heidemaat­ heid als produktieboom. Op hogere leeftijd (50 jaar) schappij hoeft hij qua groei echter niet altijd onder te doen voor GESLACHT mannelijk 'Robusta' [178]. Er moet wel een ruime plantafstand JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1891 worden aangehouden. Bruikbaar in landschappelijke ALGEMEEN Populus x euramericana 'Heidemij' (P. beplantingen en rijbeplantingen , ook in stedelijke ge­ deltoïdes x - wellicht - P. nigra 'Italica') is een bieden. Komt veel voor als solitair in parken en voldoet zwarte populier uit de sectie Aigeiros en is afkomstig daar goed. uit de Verenigde Staten. Hij lijkt veel op P. x eurame­ Weinig of geen overlast door wortelopslag. ricana 'Robusta', en is in 1891 in Nederland ingevoerd VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door onder de naam P. monilifera [178], een naam die in de winterstek. jaren dertig door Houtzagers werd gewijzigd in P. del- OPMERKINGEN 'Heidemij' lijkt veel op 'Robusta', toides missouriensis. Hij is sinds 1937 onder controle maar heeft tot op grotere hoogte een wat ruwere en die­ van de NAK-B in de handel, eerst als P. deltoïdes mis­ per gevoorde stam. Daarnaast is 'Heidemij' wat gevoeli­ souriensis, en sinds 1957, toen deze naam fout bleek te ger voor bladziekten en voor harde wind. Hij loopt in zijn, als 'Heidemij'. Hij is van oudsher veel aangeplant het voorjaar 4-7 dagen eerder uit. in Zuid-Holland en Utrecht. HABITUS Boom met een vrij rechte, soms gaffelende stam. In de jeugd is de kroon tamelijk smal, op hogere leeftijd ovaal tot smal piramidaal met in kransen staan­ de, opgaande takken. Onder in de kroon zijn de takken warrig afhangend. De stam is aan de voet ruw, met lan­ ge platte schorsplaten, en bovenin glad en vrij licht van kleur met een wat roseachtige waas. BLADKLEUR Uitlopen bruinrood Vegetatieseizoen donkergroen Herfst geelgroen BLADVORM langlotblad driehoekig met hartvormige bladvoet, kortlotblad ruitvormig tot driehoekig TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg Bladval vroeg/midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vruchtbare, vochthoudende grond; stelt vrij hoge eisen aan de bodem [133] pH pH-KCI > 4; optimaal traject 5-7; kalktolerant Fosfaat Ptot > 40 Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ den, zowel tijdelijk als permanent Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig, soms echter wel voor late winter- vorst [89, 113, 138], vooral na sterke dunning [188] Harde wind enigszins gevoelig (maar duidelijk gevoeli­ ger dan 'Robusta' [190]) Zoute wind enigszins gevoelig [59] AANTASTINGEN Roest zeer gevoelig [121] 92 Marssonina gevoelig Bacteriekanker weinig gevoelig [185] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Niet bruikbaar in ge­ bieden waar extra risico bestaat voor het optreden van ÉJÉÊJË

Populus x euramericana 'Heidemij' Veelgebruik t als laanbeplanting.

Links kortlotblad, rechts langlotblad.

93 Daar heeft hij dan ook minder last van Marssonina. In Populus x euramericana 'I 214' de overige gebieden is hij in de jaren zestig sterk door Marssonina aangetast. Er staan echter ook enkele uit­ stekende beplantingen in het rivierkleigebied. Het veel SYNONIEM(EN) P. x canadensis 'I 214' gehoorde advies om 'I 214' niet ten noorden van de NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen grote rivieren aan te planten [133], dient in het licht van een Europese en een Amerikaanse populier; I 214 = se- bovenstaande te worden gezien. lectienummer 214 uit Italië Door de sterke jeugdgroei is hij geschikt als produktie- GESLACHT vrouwelijk boom voor gebruik in korte omlopen. Bij langere om­ JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1955 lopen kan hij ook goed voldoen, maar dan dient een ALGEMEEN Populus x euramericana 'I 214' (ver­ ruime plantafstand te worden aangehouden en tijdig te moedelijk een 'natuurlijke' hybride van P deltoides worden gesnoeid. Ook bruikbaar in landschappelijke o' anguiata en P. nigra [133]) is een zwarte populier uit de rijbeplantingen . In stedelijke gebieden komt hij weinig sectie Aigeiros. Hij is rond 1930 in Italië geselecteerd, voor, maar voldoet daar over het algemeen wel. in 1947 in Nederland geïmporteerd en sinds 1955 onder Geeft mogelijk overlast wegens vruchtpluis. Heeft wei­ controle van de NAK-B in de handel. nig of geen wortelopslag. HABITUS Boom met een tamelijk rechte stam die VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door wat scheef groeit [194] en een neiging tot gaffelen heeft. winterstek. De kroon is open, breed en afgerond piramidaal tot rond van vorm en heeft relatief weinig, maar vrij zware omhoogbuigende takken. De vrij dunne grijsgroene bast blijft lang glad en heeft kenmerkende, verticale lichtgekleurde strepen tussen de platte schorsplaten. De stamvoet is ruw. BLADKLEUR Uitlopen roodbruin Vegetatieseizoen lichtgroen Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig, met opvallend lange bladsteel TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg Bladval laat (het laatst van alle euramerikanen) GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vruchtbare, vochthoudende bo­ dem; stelt vrij hoge eisen aan de bodem pH pH-KCl > 4; optimaal traject 4,5-7; kalktolerant Fosfaat Ptot > 40 Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ den, zowel tijdelijk als permanent Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst gevoelig [185], vooral voor vroege en late vorst [138] Harde wind gevoelig (windworp op ondiepe bodems [178]) Zoute wind zeer gevoelig Overige door de zuidelijke afkomst is 'I 214' warmte- behoeftig; relatief zeer gevoelig voor zijbeschaduwing [131, 188] AANTASTINGEN Roest enigszins gevoelig Marssonina zeer gevoelig voor M. brunnea, vooral na een nat voorjaar en op ongunstige, koude groeiplaatsen (dit is ook zo in Italië [113]) 94 Bacteriekanker weinig gevoelig GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Voldoet alleen op zeer goede, enigszins beschutte groeiplaatsen in het zuiden en oosten van ons land (Achterhoek, Twente, Limburg). Fijngevoorde schors met lichtge­ kleurde strepen.

Populus x euramericana 'I 214'

I

95 \ Driehoekig blad met lange bladsteel. het stedelijke gebied bruikbaar op goede groeiplaatsen. Populus x euramericana 'Löns' Geeft niet of nauwelijks wortelopslag. VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door winterstek. SYNONIEM(EN) P. x canadensis 'Löns' NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen een Europese en een Amerikaanse populier; Löns = het gebied rond Weite bij Duimen in Westfalen (West- Duitsland), waar destijds de enige bekende boom stond GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND ca. 1930 ALGEMEEN Populus x euramericana 'Löns' (P. del­ toïdes x P. nigra) is een zwarte populier uit de sectie Aigeiros. Hij is vermoedelijk afkomstig uit Frankrijk [69, 138, 176] en in Duitsland in 1952 geselecteerd in een 'Robusta' beplanting. In Nederland is hij in 1954 opnieuw geselecteerd, eveneens in een 'Robusta1 beplanting [88]. De Duitse selectie is sinds 1964 onder controle van de NAK-B in de handel. De Nederlandse selectie (de selectie Best) is niet uitgegeven. HABITUS Boom met een tamelijk rechte stam en een doorgaande, soms gaffelende spil. In de jeugd is de kroon vrij breed; op hogere leeftijd is hij matig breed tot rondkronig en heeft vrij weinig maar tamelijk dikke omhoogbuigende takken. De bast is ruw en grijsgroen, en heeft lange schorsplaten. BLADKLEUR Uitlopen bruingroen Vegetatieseizoen lichtgroen Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig TIJDSTIPVA N Uitlopen midden [178] Bladval midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een zeer goede, vruchtbare, vocht- houdende grond; stelt zeer hoge eisen aan de bodem pH pH-KCl > 4; optimaal traject 5-7; kalktolerant Fosfaat Ptot > 40 Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater vermoedelijk gevoelig Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout vermoedelijk weinig gevoelig Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ den, zowel tijdelijk als permanent Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind gevoelig Zoute wind vermoedelijk zeer gevoelig AANTASTINGEN Roest gevoelig [55] Marssonina gevoelig Bacteriekanker gevoelig [186] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Niet opvallend door een goede produktie of anderszins en is daarom weinig aangeplant. Er is dus weinig ervaring mee. Hij is in ieder geval niet bruikbaar in het kustgebied, daarbuiten alleen op zeer goede gronden. Niet aanplanten op 96 groeiplaatsen waar extra risico bestaat voor het optre­ den van roest en Marssonina. De bruikbaarheid als produktieboom wordt beperkt door de zeer hoge bodemeisen. Minder bruikbaar in rijbeplantingen. In Twijg

Populus x euramericana 'Löns'

Lichtgroen, driehoekig blad.

97 ook echter vaak vlekken [66] Populus x euramericana 'Marilandica' Bacteriekanker weinig gevoelig [185] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Niet bruikbaar in ge­ bieden waar extra risico bestaat voor het optreden van SYNONIEM(EN) P. x canadensis 'Marilandica' roest. Voor het kustgebied wat minder geschikt. De NEDERLANDSE NAAM Brabantse stander, meipep­ bruikbaarheid als produktieboom wordt beperkt door pel, kromme blauwe, Zeeuwse witte, Virginische popu­ de grote gevoeligheid voor bladziekten in combinatie lier met de matige produktie (langzame jeugdgroei [69]). DUITSE NAAM Maipappel Op hogere leeftijd is de groei echter vrij goed tot goed NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen [133]. De diktegroei is over het algemeen redelijk, de een Europese en een Amerikaanse populier; Marilandi­ hoogtegroei matig [113]. Alleen geschikt voor langere ca = uit Maryland (Verenigde Staten) omlopen en grotere plantafstanden. Op kleinere schaal GESLACHT vrouwelijk vanwege de opvallende vorm zeer bruikbaar in rijbe- JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND ca. 1800 plantingen, landschappelijke en stedelijke beplantingen. ALGEMEEN Populus x euramericana 'Marilandica' Geeft mogelijk overlast door vruchtpluis, soms gering, (P. nigra x - vermoedelijk - P. x euramericana 'Se- soms matig. Geeft weinig of geen wortelopslag. rotina' [10, 78]) is een zwarte populier uit de sectie Ai- VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door geiros. Hij is al voor 1800 ontstaan in Frankrijk en is winterstek. op P. x euramericana 'Serotina' na waarschijnlijk de 'oudste' euramerikaanse populier. In de jaren dertig maakte hij meer dan 40 % van het Nederlandse popu­ lierenbestand uit [78, 113]. Hij is sinds 1937 onder con­ trole van de NAK-B in de handel. Van oudsher komt hij veel voor in Brabant. HABITUS Boom met een vaak bochtige stam die aan de windzijde meestal een of meer kenmerkende zware zijtakken heeft. De kroon is sterk vertakt, breed, kegel­ vormig tot rond en vaak golvend van vorm. De takken zijn vrij dun en buigen sterk omhoog; de onderste twij­ gen hangen over. De bast is donker grijsbruin en ruw gevoord. De stamvoet is bezet met dikke schorsplaten. BLADKLEUR Uitlopen bruingroen, spoedig overgaand in lichtgroen [178]; na een hevige Marssonina-aantasting kan 'Mari­ landica' het daarop volgende voorjaar rose uitlopen Vegetatieseizoen lichtgroen Herfst geel BLADVORM driehoekig TIJDSTIP VAN Uitlopen midden Bladval vroeg GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vruchtbare, vochthoudende bo­ dem pH pH-KCl > 4; optimaal traject 5-7; kalktolerant

Fosfaat Ptot > 40

Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ den, zowel tijdelijk als permanent Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind weinig gevoelig tot gevoelig [133, 190]; wind heeft sterke invloed op de habitus Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] Overige relatief zeer gevoelig voor zijbeschaduwing [68, 98 188] AANTASTINGEN Roest gevoelig Marssonina zeer gevoelig, overwegend stippenvorm, Lichtgroen, iets ruitvormig blad.

Populus x euramericana 'Marilandica'

99

Karakteristieke zware zijtak aan de windzijde. dem; voldoet het best op lichte kleigronden en lemige Populus x euramericana 'Robusta' beekeerdgronden in het binnenland met een voldoende Populus x euramericana 'Zeeland' vochtvoorziening [150]; heeft op zware kleigronden, natte veengronden en kalkhoudende vlakvaaggronden een matige tot slechte aanloopgroei [145]; stelt in ver­ SYNONIEM(EN) ('Robusta':) P. x canadensis 'Ro­ houding tot de overige euramerikanen iets minder eisen busta', P.angulata cordata robusta; ('Zeeland':) P. x aan de bodem (hoeveel minder is echter niet bekend, canadensis 'Zeeland', P 'Robusta Zeeland', P. 'Robusta daarom zijn de bodemeisen zoals hieronder vermeld Aarts' niet afwijkend van die van de meeste andere P. x ENGELSE NAAM ('Robusta':) false Lombardy poplar euramericana-klonen) NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen pH pH-KCl > 4; optimaal traject 5-6,5; kalktolerant een Europese en een Amerikaanse populier; Robusta = Fosfaat Ptot > 40 fors, sterk; Zeeland = voor het eerst in Zeeland geteeld Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal GESLACHT mannelijk 3-4 % [179] JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 'Robusta': Brak grondwater gevoelig [55] 1934, 'Zeeland': ca. 1915 Inspoelingszout gevoelig [55] ALGEMEEN Populus x euramericana 'Robusta' en Spatzout weinig gevoelig [55] Populus x euramericana 'Zeeland' (P deltoides angu­ Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ lata [80, 133] x onbekende vader [88, 133] - als den, zowel tijdelijk als permanent mogelijke vaders worden in de literatuur genoemd: ni­ Vochtbehoefte enigszins droogtegevoelig [190] graplantierensis [138], nigra 'Italica' [80], nigra betuli- KLIMAAT folia en euramericana 'Eugenei' [164]) zijn zwarte po­ Vorst gevoelig [185], ook voor late wintervorst [85, 138] pulieren uit de sectie Aigeiros. Het zijn twee verschil­ en vroege wintervorst [83]; (mede) onder invloed van lende klonen, maar 'Zeeland' is van hetzelfde 'type' als vorst zijn bastscheuren geconstateerd [82, 83, 89] 'Robusta' en heeft dezelfde eigenschappen. Mogelijk is Harde wind weinig gevoelig 'Zeeland' gekweekt uit het juveniele stadium van 'Ro­ Zoute wind weinig gevoelig busta'. Ze zijn zeer moeilijk te onderscheiden. Beide lij­ Overige relatief weinig gevoelig voor zijbeschaduwing ken veel op 'Heidemij'. 'Zeeland' heeft op hogere leef­ [188] tijd een wat lichter gekleurde stam dan 'Robusta'. De AANTASTINGEN stam is ook minder diep gevoord. Er zijn echter diverse Roest zeer gevoelig [55] L 'typen'. Het 'Zeeland type Aarts kenmerkt zich door Marssonina gevoelig, maar duidelijk minder gevoelig een opvallend grijze bast. Halverwege de jaren tachtig dan de andere 'oude' klonen [185, 190]; vrijwel uitslui­ maakten 'Robusta' en 'Zeeland' ca. 50 % van het po­ tend stippenvorm pulierenareaal in ons land uit [89, 133]. Sinds 1980 Bacteriekanker weinig gevoelig treedt er in deze situatie in verband met risicospreiding GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Zeer bedrijfszekere langzaam verandering op. Vanaf 1970 wordt 'Zeeland' klonen die ook in het kustgebied een goede groei verto­ meer aangeplant dan 'Robusta' [89]. 'Robusta' is een nen. Als produktieboom zeer bruikbaar, vooral bij lan­ 'natuurlijke' kruising die rond 1895 in Frankrijk is ont­ gere omlopen [190]. Vanwege de matige diktegroei op staan en die sinds 1937 onder controle van de NAK-B hogere leeftijd bij voorkeur ruime plantafstanden aan­ in de handel is. 'Zeeland' stamt (vermoedelijk [133]) houden, ook al in verband met op diverse plaatsen in ook uit Frankrijk, is via België in Nederland ingevoerd Europa (o.a. België) recent opgetreden sterfte door onder de naam 'Raverdeau' en is in 1951 opnieuw gese­ roest in dichtgeplante opstanden (stamtal 200/ha of lecteerd nabij Uzendijke [88]. 'Zeeland' was van 1953 meer). Bruikbaar voor rijbeplantingen, landschappelij­ tot in 1958 onder controle van de NAK-B in de handel ke en stedelijke beplantingen. als 'Robusta Zeeland' en sinds 1958 onder de naam Niet of nauwelijks overlast door wortelopslag. 'Zeeland'. VERMEERDERINGSWIJZE Worden vermeerderd HABITUS Beide klonen hebben een rechte stam met door winterstek. een doorgaande spil. In de jeugd hebben zij een smalle OPMERKINGEN De groei van 'Zeeland' is gelijk aan kroon; op hogere leeftijd een matig brede, kegelvormige die van 'Robusta'. De mate van groei wordt bij voldoen­ kroon met lichte, in zeer regelmatige kransen staande, de vochtvoorziening vooral bepaald door de maximale steil opgaande takken. De stamvoet is ruw gevoord met dagtemperatuur in juli [1, 145]. De klonen 'Bachelieri' vrij lange, smalle schorsplaten. Hoger in de boom is de (P.deltoides angulata x - vermoedelijk - P. nigra bast dunner en grijswit. 'Italica' [80]), 'Eugenei' (vermoedelijk 'Forndorf' x BLADKLEUR 'Italica' [70, 80]) en 'Vernirubens' (P.deltoides angulata Uitlopen bruinrood x P. nigra 'Italica' [80]) - alle mannelijk - zijn (vrij­ Vegetatieseizoen donkergroen wel) identiek aan 'Robusta' [138] en daarom niet meer Herfst geelgroen in de handel. BLADVORM langlotblad driehoekig, kortlotblad ruit­ vormig tot driehoekig TIJDSTIPVA N 100 Uitlopen vroeg Bladval midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vruchtbare, vochthoudende bo­ Populus x euramericana 'Robusta' Populus x euramericana 'Zeeland'

Langlotblad driehoekig (op de foto: 'Zeeland'); kortlot- blad ruitvormig.

101 heid voor late wintervorst verondersteld [83, 89, 133, Populus x euramericana 'Serotina' 138] Harde wind weinig gevoelig Zoute wind gevoelig [121] SYNONIEM(EN) P. x canadensis 'Serotina' AANTASTINGEN NEDERLANDSE NAAM Zeeuwse blauwe, Betuwse Roest zeer gevoelig blauwe, Graafschapse zwarte, Limburgse zwarte, blau­ Marssonina wisselend gevoelig [186], vrijwel altijd stip- we Canada, zwarte Canada, bruine Canada penvorm [66] ENGELSE NAAM black Italian poplar, Swiss poplar Bacteriekanker weinig gevoelig [185] FRANSE NAAM peuplier Suisse, vieux Suisse GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Niet bruikbaar in ge­ DUITSE NAAM Schweizer Pappel, Spätpappel bieden waar extra risico bestaat voor het optreden van NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen roest. Door de trage jeugdgroei [133] en gevoeligheid een Europese en een Amerikaanse populier; Serotina = voor roest minder bruikbaar als produktieboom. In ie­ laat (uitlopend) (Het zwart, bruin en blauw in de diver­ der geval grotere plantafstanden en langere omlopen se streeknamen slaat op de stam die, in tegenstelling tot aanhouden [190, 194]. Op hogere leeftijd is de groei die van de meeste andere euramerikanen, altijd donker goed [133]. Er wordt wel aangeraden hem niet ten van kleur is.) noorden van de grote rivieren te planten [133, 138]. Di­ GESLACHT mannelijk verse aldaar goed groeiende beplantingen ondersteunen JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND ca. 1750 dit advies echter niet. Op kleinere schaal bruikbaar in ALGEMEEN Populus x euramericana 'Serotina' (P. rijbeplantingen, echter niet in de kuststrook [121]. deltoïdes x P. nigra - of wellicht P. balsamifera virgi- Bruikbaar als solitair, ook in stedelijke gebieden. niana x P. nigra [164]) is een zwarte populier uit de Weinig tot geen overlast door wortelopslag. sectie Aigeiros. Hij is als 'natuurlijke' kruising al voor VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door 1700 in Frankrijk ontstaan en vermoedelijk de 'oudste' winterstek. euramerikaanse populier. Sinds 1937 is hij onder con­ OPMERKINGEN Oudere beplantingen hebben soms trole van de NAK-B in de handel. Van oudsher komt last van tak- en kroonsterfte, vooral op lichtere gronden hij veel voor op de kleigronden van het rivierengebied [133]. Dit is vooral in het begin van de jaren zestig (Betuwe, Noord-Limburg, Zeeland). In 1935 bestond sterk opgetreden. De oorzaak hiervan is onbekend, ca. 50 % van het populierenareaal in Nederland uit 'Se- maar het ligt voor de hand te veronderstellen dat veel rotina' [78, 113].To t ca. 1960 was hij een van de meest beplantingen die in dezelfde tijd zijn aangelegd, onge­ voorkomende klonen [69]. veer tegelijkertijd hun maximale fysiologische leeftijd HABITUS Boom met een vrij rechte stam en in de bereiken. Ook de roestgevoeligheid en de (eventuele) ge­ jeugd een smalle kegelvormige kroon. Op hogere leef­ voeligheid voor late wintervorst kunnen hierbij een rol tijd is de kroon breed, rond en open, heeft dan weinig hebben gespeeld. Daarnaast werd vroeger ook wel de tot geen kortloten, en enkele kenmerkende zware, sterk theorie van de kloonveroudering van stal gehaald [83]. omhoogbuigende takken die van onder uit de kroon tot De vermoedelijk uit Polen afkomstige kloon 'Manito- in de top doorlopen. De bast is donker van kleur, ruw bensis' lijkt sterk op 'Serotina' (en ook op 'I 214') en is en diep gegroefd. De stamvoet is bezet met dikke daarom uit de handel genomen. schorsplaten. BLADKLEUR Uitlopen bruingroen Vegetatieselzoen donkergroen Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig TIJDSTIP VAN Uitlopen laat ('Serotina' komt als laatste van de eura­ merikanen in blad) Bladval vroeg/midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vruchtbare, vochthoudende bo­ dem pH pH-KCl > 4; optimaal traject 4,5-5,5; kalktole- rant Fosfaat P,ot > 40 Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ 102 den, zowel tijdelijk als permanent Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig [55], soms wordt echter gevoelig­ ^*?^Mi

Populus x euramericana 'Serotina' Onderste takken lopen door tot boven in de kroon.

Hartvormig donkergroen blad, in de bocht bij de voet opvallend ge­ karteld; bij jonge bomen bladsteel enigszins rood. 103 bruikbaar als solitair. PopulUS X euramericana Geeft nauwelijks tot geen wortelopslag. 'SGrOtina de SelyS' VERMEERDERINGSWUZE Wordt vermeerderd door winterstek.

SYNONIEM(EN) P. x canadensis 'Serotina de Selys', P. 'Serotina Erecta' NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen een Europese en een Amerikaanse populier; Serotina = laat (uitlopend); de Selys = voor het eerst beschreven door M. de Selys-Longchamps GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND ca. 1870 ALGEMEEN Populus x euramericana 'Serotina de Selys' (P.deltoides x P. nigra) is een zwarte populier uit de sectie Aigeiros. Hij is in 1864 geselecteerd in Bel­ gië (en in 1818 daar al voor het eerst geplant [88, 131]). Hij lijkt qua habitus op P. nigra 'Italica', zij het met zwaardere zijtakken, maar is in feite een zuilvormige 'Serotina' (en wellicht een mutant daarvan [131]). Hij wordt sinds 1963 door de NAK-B gecontroleerd, maar niet geplombeerd [88]. HABITUS Boom met een rechte stam, een zeer smal­ le, zuilvormige kroon en steil opgaande takken. De bast is ruw en donker en de stamvoet is diep gevoord. Het blad, de knoppen en de bast zijn als die van 'Serotina'. BLADKLEUR Uitlopen bruingroen Vegetatieseizoen donkergroen Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig TIJDSTIP VAN Uitlopen laat Bladval vroeg/midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vochthoudende, vruchtbare bo­ dem pH pH-KCl > 4; optimaal traject 5-7; kalktolerant Fosfaat Ptot > 40 Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout gevoelig [55] Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ den, zowel tijdelijk als permanent Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind weinig gevoelig Zoute wind geen ervaring AANTASTINGEN Roest zeer gevoelig Marssonina weinig gevoelig [88] Bacteriekanker weinig gevoelig [55] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Vrij trage groeier die zeer weinig voorkomt. Er is dus ook maar weinig erva­ ring mee. Enkele exemplaren nabij Maastricht behoren met een hoogte van 39 meter tot de hoogste bomen van ons land. 104 Niet bruikbaar in gebieden waar extra risico bestaat voor het optreden van roest. Geen produktieboom. Wellicht bruikbaar in rijbeplantingen. In windsingels minder bruikbaar vanwege het late uitlopen. In de stad Twijg

Populus x euramericana 'Serotina de Selys'

105 Het lijkt de meest aanbevelenswaardige van alle in de Populus x euramericana 'Spijk' jaren zeventig uitgegeven klonen, maar hier moet bij worden bedacht dat de ervaring nog beperkt is [194]. Hij blijkt zeer gevoelig te zijn voor een nieuw fysio van SYNONIEM(EN) P. x canadensis 'Spijk' roest [185]. NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen Heeft geen last van wortelopslag. een Europese en een Amerikaanse populier; Spijk = VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door voor het eerst beproefd in boscomplex 'Het Spijk' in winterstek. Flevoland (Spijk is een oude topografische aanduiding) GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1972 ALGEMEEN Populus x euramericana 'Spijk' (P. del­ toïdes x P. nigra) is een zwarte populier uit de sectie Aigeiros. Het is een Nederlandse kruising uit 1959 die in 1966 is geselecteerd en sinds 1972 onder controle van de NAK-B in de handel is. Er komen alleen nog maar jonge bomen voor. HABITUS Boom met een tamelijk slingerende, nogal taps toelopende stam [190] en in de jeugd een vrij smal­ le tot matig brede, losse kroon met schuin opgaande takken. Op hogere leeftijd wordt de kroon vermoede­ lijk breder. De bast van jonge bomen is lichtgekleurd, net als die van alle euramericana-klonen, die van oude­ re bomen is nog niet bekend. BLADKLEUR Uitlopen bruingroen Vegetatieseizoen donkergroen Herfst geelgroen BLADVORM ruitvormig tot driehoekig TIJDSTIP VAN Uitlopen midden Bladval vroeg GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vruchtbare, vochthoudende bo­ dem pH pH-KCl > 4; optimaal traject 5-7; kalktolerant Fosfaat Ptot > 40 Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater vermoedelijk gevoelig [55, 90] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig [55] Spatzout vermoedelijk weinig gevoelig Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ den, zowel tijdelijk als permanent Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst vermoedelijk weinig gevoelig Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig [55] tot enigszins gevoelig [132] Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig AANTASTINGEN Roest gevoelig, wellicht zelfs zeer gevoelig [44, 185] Marssonina weinig gevoelig Bacteriekanker gevoelig [87] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. Hij heeft een snelle jeugd- groei en is vermoedelijk een goede produktieboom. Bruikbaar in het hele land, ook in de IJsselmeerpolders [154, 190]. De groei is vergelijkbaar met die van 'Ro- busta', alleen in het kustgebied is hij wat minder [190]. 106 In het kustgebied is hij wel bruikbaar als bosboom, over de bruikbaarheid in rijbeplantingen daar is nog onvoldoende bekend [190]. Bruikbaar in landschappe­ lijke beplantingen, in de stad en in rijbeplantingen. Twijg

Populus x euramericana 'Spijk'

Bladsteel onbehaard en vaak rood; blad met wigvormige voet, gekartel­ de bladwang en lange punt.

107 GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Komt zeer weinig voor, Populus x euramericana vrijwel alleen in laanbeplantingen. De ervaring met de­ Tardif de Champagne' ze kloon is dus gering. In ieder geval niet aanplanten in gebieden waar extra risico bestaat voor het optreden van roest. SYNONIEM(EN) P. x canadensis 'Tardif de Cham­ Als produktieboom niet bruikbaar. Wellicht bruikbaar pagne', P. 'Keppels Glorie', P. 'Keppels Groen', P. 'Sero- in rijbeplantingen en stedelijke beplantingen. tina de Champagne' VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door FRANSE NAAM blanc Suisse, blanc de Champagne winterstek. NAAMSAFLEIDING euramericana = kruising tussen een Europese en een Amerikaanse populier; Tardif de Champagne = de langzame groeier uit Champagne (Franse landstreek) (De aanduiding Keppel komt van de plaats Keppel in Gelderland, waar de centrale populie­ renkwekerij van de Heidemij lag.) GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1934 ALGEMEEN Populus x euramericana 'Tardif de Champagne' (vermoedelijk P. x euramericana 'Forn- dorf x P. x euramericana 'Serotina') is een zwarte populier uit de sectie Aigeiros. Hij is afkomstig uit het Seine-dal in Frankrijk [113], waar hij rond 1890 is gese­ lecteerd. In Nederland is hij ingevoerd als P. x eurame­ ricana 'Forndorf, toen nog onder de naam 'Serotina Erecta', waar hij ook enigszins op lijkt (de kroon is echter wat onregelmatiger dan die van 'Forndorf'). Sinds 1954 is hij, eerst als 'Keppels Glorie' ('Keppels Groen'), later als 'Serotina de Champagne' en sinds 1969 als 'Tardif de Champagne' onder controle van de NAK-B in de handel. HABITUS Boom met een tamelijk rechte, soms gaffe­ lende stam en een brede, kegelvormige kroon met schuin opgaande, vrij zware takken. In de jeugd is de bast licht van kleur, op hogere leeftijd donker grijs- groen, ruw, en met vrij dikke schorsplaten. BLADKLEUR Uitlopen groen met bruine tint [178] Vegetatieseizoen lichtgroen Herfst geelgroen BLADVORM driehoekig TIJDSTIPVA N Uitlopen midden Bladval midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een zeer goede, vruchtbare, vocht- houdende bodem pH pH-KCl > 4; optimaal traject 5-7; kalktolerant Fosfaat Ptot > 40 Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater vermoedelijk gevoelig Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout vermoedelijk weinig gevoelig Hoog grondwater tolereert vrij hoge grondwaterstan­ den, zowel tijdelijk als permanent Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst vermoedelijk weinig gevoelig [138] Harde wind weinig gevoelig Zoute wind geen ervaring 108 AANTASTINGEN Roest zeer gevoelig Marssonina gevoelig Bacteriekanker weinig gevoelig Twijg

Populus x euramericana 'Tardif de Champagne'

109 \ Driehoekig, lichtgroen blad (op de foto metMörs50/7/'/7C7-aantasting) . nen. Heeft over het algemeen een vrij trage groei [164], Populus grandidentata vooral op arme, droge gronden [159]. Er moet rekening worden gehouden met overlast door wortelopslag [159]. VERMEERDERINGSWIJZE Hij is moeilijk van win- NEDERLANDSE NAAM grofgetande populier terstek te vermeerderen [164] en wordt wel geënt op P. ENGELSE NAAM bigtooth aspen, largetooth aspen, x canescens. Hij kan echter ook door zomerstek wor­ largetooth poplar den vermeerderd [10]. Verjonging geschiedt ook vaak FRANSE NAAM peuplier à grandes dents door wortelopslag [21, 122, 159]. Vermeerdering op ei­ DUITSE NAAM grosszahnige Pappel gen wortel geniet de voorkeur. NAAMSAFLEIDING grandidentata = met grote tan­ den, grofgetand GESLACHT afhankelijk van het individu JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND ca. 1962 ALGEMEEN Populus grandidentata is een witte po­ pulier uit de sectie Leuce, subsectie Trepidae. Van natu­ re komt hij voor in Zuidoost-Canada en het noord­ oosten van de Verenigde Staten (het Oostamerikaanse loofboomgebied). HABITUS Boom met een vrij rechte stam en een open, matig brede kroon met horizontaal afstaande takken. De habitus lijkt wat op die van P tremula, hoe­ wel die wat smaller is. In de jeugd heeft hij een gladde grijsgroene bast. De bast blijft niet zo lang glad en is op hogere leeftijd bruinzwart en ruw, met putjes. De stam heeft vaak een wat rose tot oranjebruine gloed. De stamvoet is gegroefd. BLADKLEUR Uitlopen grijsgroen Vegetatieseizoen donkergroen, onderzijde bleekgroen Herfst groengeel BLADVORM eivormig tot rond TIJDSTIP VAN Uitlopen afhankelijk van het individu Bladval afhankelijk van het individu GROEIPLAATSEISEN Algemeen groeit het best op vruchtbare, leemhouden- de, vochtige, goed geaëreerde bodems, maar verdraagt ook minder voedselrijke, drogere zandgronden en veni- ge gronden (als tremula); prefereert van nature vochti­ ge, zandige hellingen en rivieroevers [122], maar schijnt ook op vrij droge en arme gronden voor te komen [80, 159]; heeft echter minimaal 15 % leem nodig [28] pH pH-KCl > 3; optimaal traject 4-5 [28]; tolereert hogere en lagere waarden [28, 29] Fosfaat Ptot > 25 [179] Stikstof Norg > 2 % [179] Brak grondwater gevoeligheid niet bekend Inspoelingszout gevoeligheid niet bekend Spatzout gevoeligheid niet bekend Hoog grondwater verdraagt geen grondwater dat per­ manent hoger is dan 45 cm beneden maaiveld [159] Vochtbehoefte weinig droogtegevoelig KLIMAAT Vorst vermoedelijk weinig gevoelig [159] Harde wind gevoeligheid niet bekend Zoute wind gevoeligheid niet bekend AANTASTINGEN Roest gevoeligheid niet bekend Marssonina gevoeligheid niet bekend Bacteriekanker gevoeligheid niet bekend 110 GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze soort is vrij­ wel geen praktische ervaring in Nederland. Proefbe- plantingen zijn echter niet succesvol geweest [186]. Wel­ licht alleen bruikbaar als solitair in parken en plantsoe­ Populus grandidentata

\ 111 Blad grofgetand, onderzijde wit. De topscheuten rijpen vaak niet uit, waardoor de vor­ Populusx interamericana 'Barn' ming van een goede kroon wordt belemmerd. In de stad ontstaat mogelijk overlast door vruchtpluis. Geeft mogelijk overlast door wortelopslag na beschadiging SYNONIEM(EN) Populus x generosa 'Barn' van het vlakke wortelstelsel, maar niet spontaan [55]. NAAMSAFLEIDING interamericana = kruising tus­ Snoeiwonden kunnen bloeden, vooral na snoei laat in sen twee Amerikaanse soorten; generosa = met edele de winter en vroeg in het voorjaar. Aanplant in gebie­ verschijning; Barn = barnsteen [194] den waar de glasvlinder voorkomt brengt risico's met GESLACHT vrouwelijk zich mee. JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1972 VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door ALGEMEEN Populus x interamericana 'Barn' (P. winterstek. deltoïdes x - vermoedelijk [94] - P. trichocarpa) is een zwarte balsempopulier (sectie Aigeiros x sectie Ta- camahaca). Het is een Nederlandse selectie uit 1965 (van zaad afkomstig uit België) die sinds 1972 onder NAK-B keurmerk in de handel is. HABITUS Boom met in de jeugd een vrij rechte, op hogere leeftijd tamelijk slingerende stam die vrijwel al­ tijd gaffelt. In de jeugd is de kroon vrij dicht en matig breed, maar nogal variabel van vorm. In tegenstelling tot 'Donk' heeft 'Barn' al in de jeugd een ruwe stamvoet. BLADKLEUR Uitlopen roodgroen, duidelijk roder dan 'Donk' Vegetatieseizoen groen, onderzijde grauwgroen Herfst geel BLADVORM breed eivormig TIJDSTIPVA N Uitlopen midden Bladval vroeg GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vochtige, liefst vruchtbare groeiplaats; bij voorkeur op de beste gronden (ook ri- vierklei) planten [190] pH pH-KCl 4-6; optimaal traject 5-5,5 [36]; enigs­ zins gevoelig voor waarden > 6 (kans op kalkchlorose) [179] Fosfaat Ptot > 40 Stikstof Norg 2-3 •%;voo r een goede groei vermoede­ lijk minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater zeer gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout gevoeligheid niet bekend Hoog grondwater gevoeligheid niet bekend Vochtbehoefte vermoedelijk zeer droogtegevoelig [55] KLIMAAT Vorst gevoelig voor najaarsvorst [55] Harde wind vermoedelijk gevoelig Zoute wind gevoelig [55] AANTASTINGEN Roest weinig gevoelig Marssonina gevoelig Bacteriekanker gevoelig tot zeer gevoelig [87, 185] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan, maar aanplant is af te raden in verband met de grote gevoeligheid voor bacteriekan­ ker [185] en de slechte kroonvorm. Daarnaast voldoet hij niet in het kustgebied [190]. In de IJsselmeerpolders heeft hij niet voldaan op niet vol­ doende beschutte groeiplaatsen [133]. Door de snelle 112 jeugdgroei is hij bruikbaar voor korte omlopen, ook met drijfmest op armere gronden [179]. Op hogere leeftijd neemt de groei af [190]. Hij is niet bruikbaar in rijbe- plantingen, landschappelijke en stedelijke beplantingen. Populus x interamericana 'Barn' (voorste boom) 'Barn' heeft vaak een slechte kroonvorm.

Blad met rechte tot afgeronde voet en grijsgroene on­ derzijde.

113 scheuten rijpen soms niet uit waardoor de vorming van Populus x interamericana 'Donk' een goede kroon wordt belemmerd. Mogelijk komt in de stad overlast voor door vruchtpluis. Er kan opslag plaatsvinden na beschadiging van het vlakke wortelstel- SYNONIEM(EN) Populus x generosa 'Donk' sel, echter niet spontaan [55]. Snoeiwonden kunnen NAAMSAFLEIDING interamericana = kruising tus­ bloeden, vooral na snoei laat in de winter en vroeg in sen twee Amerikaanse soorten; generosa = met edele het voorjaar. Aanplant in gebieden waar de glasvlinder verschijning; Donk = een 'donk', een zandige opdui­ voorkomt brengt risico's met zich mee. king in een vlak, nat gebied; dit omdat men aanvanke­ VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door lijk dacht dat deze kloon geschikt was voor aanplant winterstek op zandige gronden [194] GESLACHT vrouwelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1972 ALGEMEEN Populus x interamericana 'Donk' (P. deltoïdes x - vermoedelijk [94] - P. trichocarpa) is een zwarte balsempopulier (sectie Aigeiros X sectie Ta- camahaca). Het is een Nederlandse selectie uit 1965 (af­ komstig van uit België ontvangen zaad) die sinds 1972 onder keurmerk van de NAK-B in de handel is. HABITUS Boom met in de jeugd een rechte, op hoge­ re leeftijd een slingerende stam die vaak gaffelt. In de jeugd heeft hij een vrij brede, op hogere leeftijd ver­ moedelijk nog breder wordende kroon met een enigs­ zins variabele vorm [190]. In de jeugd heeft hij aan de voet een gladde schors (dit in tegenstelling tot 'Barn'). BLADKLEUR Uitlopen groen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grauwgroen Herfst geelgroen BLADVORM breed eivormig TIJDSTIPVA N Uitlopen midden/laat Bladval vroeg/midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vochtige, vruchtbare groei­ plaats; bij voorkeur op de beste gronden planten (vol­ doet goed op zware rivierklei) [190] pH pH-KCl 4-6; optimaal traject 4,5-6,5 [28]; soms gevoelig voor waarden > 6 (kans op kalkchlorose) [179]

Fosfaat Ptot > 40 Stikstof Norg 2-3 %; voor een goede groei vermoede­ lijk minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater zeer gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout gevoeligheid niet bekend Hoog grondwater gevoeligheid niet bekend Vochtbehoefte vermoedelijk zeer droogtegevoelig [55] KLIMAAT Vorst gevoelig voor najaarsvorst [55] Harde wind vermoedelijk gevoelig Zoute wind gevoelig [55] AANTASTINGEN Roest weinig gevoelig Marssonina weinig gevoelig Bacteriekanker gevoelig [87] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. Door de snelle jeugdgroei is hij als produktieboom bruikbaar in korte of middellan­ ge [190] omlopen, ook met drijfmest op armere gron­ 114 den [179]. Hij voldoet niet in het kustgebied [132]. Ver­ moedelijk minder bruikbaar in rijbeplantingen, land­ schappelijke beplantingen en stedelijke beplantingen. Incidenteel komt tak- en topbreuk voor [150]. De top- Scheut met spitse knoppen.

Populus x interamericana 'Donk' (middelste boom)

4 115 Blad met hartvormige voet en grijsgroene onderzijde (links); rechts blad van 'Barn' met rechte tot afgeronde voet. te vermeerderen en wordt doorgaans geënt op P. x eur- Populus lasiocarpa americana. Over het algemeen is de vergroeiing goed. OPMERKINGEN In tegenstelling tot vrijwel alle ande­ re populieren is P. lasiocarpa eenhuizig [119, 178]. De SYNONIEM(EN) P fargesii katjes hebben zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen. NEDERLANDSE NAAM ruwvruchtige populier ENGELSE NAAM Chinese poplar NAAMSAFLEIDING lasiocarpa = met wollige vruch­ ten GESLACHT eenhuizig JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND niet be­ kend, in ieder geval na 1900 ALGEMEEN Populus lasiocarpa is een grootbladige populier uit de sectie Leucoides. Van nature komt hij voor in Centraal- en West-China [10, 45, 92, 97, 119], anwaaruit hij via Engeland in 1904 in Europa is ,eïmporteerd. HABITUS Vrij kleine boom (tot ca. 18 m) met een ta­ melijk rechte en korte stam. De kroon is los en vrij breed en heeft lange, horizontaal afstaande of steil op­ gaande takken. Er komen in Nederland twee 'typen' voor: een rondkronig en een meer ovaalkronig. De twij­ gen zijn vrij dik, de bast is grijs en de stamvoet is ruw gevoord. De boom heeft grote, grijze sierende katten en opvallend grote bladeren (30-35 cm). BLADKLEUR Uitlopen wollig grijsgroen [189] Vegetatieseizoen groen Herfst geel [189] BLADVORM eivormig, opvallend groot TIJDSTIPVA N Uitlopen laat Bladval ? GROEIPLAATSEISEN (indien geënt op P. X eurame- ricana: zie aldaar) Algemeen verlangt een vochtige, vruchtbare bodem; stelt hoge eisen aan zijn groeiplaats pH pH-KCl > 4,5 Fosfaat Ptot vermoedelijk > 40 Stikstof Norg vermoedelijk minimaal 2-3 % Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout gevoelig [55] Spatzout gevoeligheid niet bekend Hoog grondwater weinig gevoelig voor tijdelijk of per­ manent hoog grondwater [55] Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig, wellicht soms gevoelig voor late wintervorst [83] Harde wind vermoedelijk gevoelig [55] Zoute wind gevoeligheid niet bekend Overige vraagt een zonnige, beschutte groeiplaats [98] AANTASTINGEN Roest gevoeligheid niet bekend Marssonina gevoeligheid niet bekend Bacteriekanker gevoeligheid niet bekend GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Komt zeer weinig voor. Hij is niet bruikbaar als produktieboom, en evenmin in rij- of landschappelijke beplantingen. Bruikbaar als so­ litair in de stad en in parken, omdat hij door zijn grote 116 bladeren met rode nerven en zijn grote katten een op­ vallend uiterlijk heeft. Hij groeit langzaam [55,97] , ook in de jeugd. VERMEERDERINGSWIJZE Hij is moeilijk vegetatief Populus lasiocarpa

Blad opvallend groot met behaarde bladsteel.

117 Populus maximowiczii

SYNONIEM(EN) P. suaveolens (wellicht is dit geen sy­ noniem, maar een sterk gelijkende soort) ENGELSE NAAM Japanese poplar NAAMSAFLEIDING maximowiczii = Carl Johann Ivanovitch Maximowicz, een Russische botanicus die leefde van 1827 tot 1891 GESLACHT afhankelijk van het individu of de kloon JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND vermoe­ delijk ca. 1920 ALGEMEEN Populus maximowiczii is een balsempo­ pulier uit de sectie Tacamahaca. Van nature komt hij voor in het uiterste zuidoosten van Rusland, in Japan en Korea. HABITUS Boom met een rechte stam en een brede ronde kroon. In de jeugd heeft hij een gladde, geelach­ tige bast die op hogere leeftijd ruw en grijs wordt. De stam is ruw gegroefd. BLADKLEUR Uitlopen ? Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijsgroen Herfst geel [10] BLADVORM rond tot ovaal TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg Bladval laat GROEIPLAATSEISEN Algemeen vraagt een niet te zware, vochtige, vruchtba­ re bodem pH optimaal pH-KCl-traject vermoedelijk 4-5,5; ver­ moedelijk enigszins gevoelig voor pH-KCl > 6, echter ook (onder invloed van de weersomstandigheden) ijzer­ gebrek geconstateerd bij pH-KCl = 4,5 [28] Fosfaat Ptot vermoedelijk > 30 [179] Stikstof Norg 2-3 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoeligheid niet bekend Inspoelingszout gevoeligheid niet bekend Spatzout gevoeligheid niet bekend Hoog grondwater gevoeligheid niet bekend Vochtbehoefte vermoedelijk droogtegevoelig KLIMAAT Vorst gevoeligheid niet bekend, wellicht gevoelig voor late wintervorst [83] Harde wind gevoelig [45] Zoute wind gevoeligheid niet bekend Overige vermoedelijk relatief schaduwverdragend [144] AANTASTINGEN Roest gevoelig [162] Marssonina vermoedelijk weinig gevoelig [162] Bacteriekanker zeer gevoelig [8, 10, 162] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze soort is vrij­ wel geen ervaring. Hij is vermoedelijk alleen bruikbaar als solitair in parken. VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door winterstek; de stekbaarheid wisselt sterk per kloon [186]. 118 OPMERKINGEN Komt als zuivere soort in Nederland vrijwel niet voor in beplantingen. Wordt echter wel voor kruisingsdoeleinden gebruikt. Twijg

Populus maximowiczii

119 \ i Blad met grijsgroene onderzijde. AANTASTINGEN Populus nigra Roest zeer gevoelig, echter wisselend per individu of kloon [141, 162, 186] Marssonina weinig gevoelig voor M. brunnea (stippen) SYNONIEM(EN) Populus europctea [141, 162], maar gevoelig voor M. populi-nigrae (vlek­ NEDERLANDSE NAAM zwarte populier ken) [66, 162], echter wisselend per individu of kloon ENGELSE NAAM black poplar Bacteriekanker weinig gevoelig [141, 162, 185] FRANSE NAAM peuplier noir GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Niet bruikbaar in ge­ DUITSE NAAM Schwarzpappel bieden waar extra risico bestaat voor het optreden van NAAMSAFLEIDING nigra = zwart roest. Door de tolerantie voor wind is de soort bruik­ GESLACHT afhankelijk van het individu of de kloon baar in het kustgebied (ook in duinbeplantingen [171]), JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND reeds waar door het ontbreken van de lariks roest geen pro­ lang in cultuur blemen oplevert. P. nigra wordt (nog vrijwel) niet ge­ ALGEMEEN Populus nigra is een zwarte populier uit bruikt als produktieboom, ondanks het feit dat sommi­ de sectie Aigeiros. Als zuivere soort is hij in Nederland ge klonen (bij voorbeeld 'Vereecken') bepaald niet min­ vrij zeldzaam. Hij komt hier en daar nog voor langs de der produceren dan sommige euramerikaanse populie­ rivieren [21, 141], vooral langs de IJssel [3], en in de ren (vooral in het kustgebied, echter ook in het binnen­ duinen [141]. Vroeger werd hij vaak als knotboom ge­ land [194]). Hij is zeer geschikt voor het gebruik in bruikt [141]. Van nature komt hij voor in grote delen landschappelijke beplantingen, ook in geknotte vorm, van Europa (inclusief Nederland), in West- en Midden- mede omdat het een inheemse soort is. Bruikbaar in Azië en in Noord-Afrika. rijbeplantingen, maar als eenvormigheid wordt gewenst HABITUS Boom met een variabele stamvorm. Soms dan is de aanplant van een kloon aan te bevelen. Smal­ is de stam bedekt met grote knobbels en/of veel water- le klonen zijn bruikbaar in windsingels. Ook bruikbaar lot, soms is hij vrijwel glad. De kroonvorm is variabel, in stedelijke beplantingen, bij voorbeeld als solitair in van fastigiaat tot breed en vrijwel rond. De kroon is parken. Er moet wellicht rekening worden gehouden meestal onregelmatig betakt en - door de aanwezig­ met het feit dat luizen van het geslacht Pemphigus, dat heid van veel korte, dikke loten — vrij dicht (dichter op nigra voorkomt, de wortels van groentegewassen dan die van de euramerikanen [142]). Hij heeft vaak (o.a. andijvie) kunnen aantasten [186]. Er moet reke­ zware takken met op de bovenzijde veel recht omhoog­ ning worden gehouden met extra onderhoud als gevolg gerichte zijtakken. De twijgen zijn glad en rond en van waterlotvorming. Op goede groeiplaatsen wordt veelal geel van kleur. Hij behoudt lang een gladde lich­ door klonen met Nederlandse ouders echter niet of te bast en heeft op hogere leeftijd een grove, ruitvormi­ nauwelijks waterlot gevormd [189]. ge dilatatie van de schors op het onderste stamdeel met VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door daartussen gelegen strengen van fijnere vezels [80, 141, winterstek. 142]. De bastscheuren aan de voet zijn enigszins oranje OPMERKINGEN P. nigra var. plantierensis is een zuil- [3]. Hoger in de boom is de bast altijd glad en geelwit. vorm die iets breder is dan 'Italica' en vermoedelijk BLADKLEUR 'Italica' en betulifolia als ouders heeft [10, 13, 97]. P Uitlopen bruingroen en groen, variabel [194] nigra var. thevestina heeft tot op hoge leeftijd een grij­ Vegetatieseizoen groen ze tot witte bast [10, 13, 97]. Een deel van de individu­ Herfst geelgroen, echter variabel [194] en is net zo smal als of nog smaller dan 'Italica'. Er ko­ BLADVORM min of meer ruitvormig men echter ook brede typen voor [178, 184]. P. nigra TIJDSTIPVA N var. betulifolia, waarvan zowel vrouwelijke als manne­ Uitlopen variabel, afhankelijk van kloon of individu lijke exemplaren voorkomen [189], heeft kleinere blade­ Bladval midden, echter variabel ren dan de soort; bovendien zijn de bladeren en twijgen GROEIPLAATSEISEN ervan aanvankelijk behaard [10, 13, 97, 98]. P. nigra Algemeen groeit van nature op vruchtbare gronden caudina (var. pubescens), met aan de onderzijde enigs­ langs rivieren [3, 141], in kalkrijke duinen met bereik­ zins behaarde bladeren, is afkomstig uit Zuid- en baar grondwater [141] en op jonge, zandige gronden Zuidwest-Europa en Noord-Afrika [10] en is een van de met een vrij hoge pH [141, 171]; kiemt alleen op gron­ kruisingsouders van 'Agathe F.' en 'Florence Biondi'. den met een periodiek wisselende waterstand [141, 171] Er bestaat een kloon 'Pendula' die in het buitenland pH pH-KCl > 4,5; kalktolerant wel wordt aanbevolen, maar daarmee is in Nederland Fosfaat Ptot > 40 [179] geen ervaring. Er bestaat een kloon 'Lombardy Gold' [99]. Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig voor zowel tijdelijk als permanent hoog grondwater [55] Vochtbehoefte droogtegevoelig 120 KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind weinig gevoelig [141] Zoute wind weinig gevoelig Populus nigra

121

Scheut grijsgeel tot getel en rond, blad ruitvormig. Populus nigra 'Ankum'

NAAMSAFLEIDING nigra = zwart; Ankum = gese­ lecteerd nabij Ankum (Ov.) GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1976 ALGEMEEN Populus nigra 'Ankum' is een zwarte po­ pulier uit de sectie Aigeiros. Het is een Nederlandse se­ lectie uit 1962 die sinds 1976 onder NAK-B keurmerk in de handel is. HABITUS Boom met een rechte stam die in de jeugd een matig brede, langwerpig ovale kroon heeft met opstaande, iets golvende, in kransen staande takken. Vaak is in de kroon een zuiger aanwezig [189]. BLADKLEUR Uitlopen groen Vegetatieseizoen groen Herfst geelgroen BLADVORM ruitvormig TIJDSTIPVA N Uitlopen midden/laat Bladval midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen groeit het best op een vochtige voedselrijke bodem pH pH-KCl > 4,5; kalktolerant Fosfaat Pt0, > 40 [179] Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig voor zowel tijdelijk als permanent hoog grondwater [55] Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst gevoelig [186] Harde wind weinig gevoelig Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig AANTASTINGEN Roest matig gevoelig [186, 189] Marssonina weinig gevoelig, indien optredend hoofdza­ kelijk vlekkenvorm Bacteriekanker weinig gevoelig GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. In ieder geval niet bruikbaar in gebieden waar extra risico bestaat voor het optreden van roest. Vermoedelijk bruikbaar in bosbeplantingen hoewel diverse andere klonen wellicht meer produceren. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen, weg- of rijbeplantingen en in stedelijke beplantingen, ook in het kustgebied. Geeft mogelijk wat extra onderhoud door de vorming van waterlot. VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door winterstek.

122 Grijsgele tot gele, ronde scheut.

Populus nigra 'Ankum'

Ruitvormig blad.

123 Populus nigra 'Brandaris'

NAAMSAFLEIDING nigra = zwart; Brandaris = de zo geheten vuurtoren op Terschelling GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1976 ALGEMEEN Populus nigra 'Brandaris' is een zwarte populier uit de sectie Aigeiros. Het is een Nederlandse selectie uit 1964 (een hybride van een Nederlandse en een Italiaanse nigra [69]) die sinds 1976 onder NAK-B keurmerk in de handel is. HABITUS Boom met een stam die lichtelijk afbuigt en dan weer recht groeit [194], In de jeugd heeft de boom een matig brede, langwerpig ovale kroon met vrij forse takken. BLADKLEUR Uitlopen bruingroen [178] Vegetatieseizoen groen Herfst geelgroen BLADVORM ruitvormig TIJDSTIPVA N Uitlopen midden/laat Bladval midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen groeit het best op een vochtige voedselrijke bodem pH pH-KCl > 4,5; kalktolerant Fosfaat Ptot > 40 [179] Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig voor zowel tijdelijk als permanent hoog grondwater [55] Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind weinig gevoelig Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig AANTASTINGEN Roest gevoeligheid wisselend [186] Marssonina weinig gevoelig [194] Bacteriekanker weinig gevoelig GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. In ieder geval niet bruikbaar in gebieden waar extra risico bestaat voor het optreden van roest. Vermoedelijk bruikbaar in bosbeplantingen, hoewel diverse andere klonen wellicht meer produceren. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen, weg- of rijbeplantingen en in stedelijke beplantingen, ook in het kustgebied. Geeft mogelijk wat extra onderhoud door de vorming van waterlot. VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door winterstek.

124 iii'f'' il' i ,:"•. Grijsgele tot gele, ronde scheut.

Populus nigra 'Brandaris'

125

Ruitvormig blad. AANTASTINGEN Populus nigra 'Italica' Roest matig gevoelig [186] Marssonina zeer gevoelig, hoofdzakelijk vlekkenvorm [66] SYNONIEM(EN) P.pyramidalis, P. nigra pyramidalis, Bacteriekanker weinig gevoelig [55] P. fastigiata, P.dilatata, P. lombardii GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Geen produktieboom, NEDERLANDSE NAAM Italiaanse populier werd tot voor kort veel gebruikt in windsingels. Is ENGELSE NAAM Lombardy poplar bruikbaar als solitair in de stad, maar vraagt veel meer FRANSE NAAM peuplier d'Italie, peuplier pyramidal (ondergrondse) ruimte dan hij in het verleden vaak DUITSE NAAM Italienische Pappel, Pyramidenpap­ heeft gekregen. Niet geschikt voor smalle straten en tui­ pel nen, wel voor parken en plantsoenen. De maximale fy­ NAAMSAFLEIDING nigra = zwart; Italica = Itali­ siologische levensduur is wellicht wat korter dan die aans van de meeste andere w'gra-klonen. Daardoor is in de GESLACHT mannelijk bebouwde omgeving een goede controle op structurele JAAR VANINTRODUCTI E IN NEDERLAND vermoe­ gebreken noodzakelijk. delijk tweede helft 18e eeuw Hij groeit sneller dan de soort gemiddeld doet [55] en ALGEMEEN Populus nigra 'Italica' is een zwarte po­ schijnt een relatief extensieve beworteling te hebben pulier uit de sectie Aigeiros. De afkomst ervan is onze­ [82]. Geeft geen overlast van wortelopslag [189], maar ker. Er wordt vaak gezegd dat hij oorspronkelijk af­ heeft wel zeer veel last van waterlotvorming. komstig is uit Azië [o.a. 45, 88, 136, 176] en dat hij VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door vroeg in de 19e eeuw (of zelfs al in 1745 [88]) vanuit winterstek. Lombardije (Italië) over Europa is verspreid. Vermoede­ OPMERKINGEN 'Italica' heeft een slechte naam door lijk echter is hier sprake van verwarring met de uit Azië het regelmatig optreden van tak- en kroonsterfte, vooral afkomstige fastigiate P. nigra var. thevestina en is 'Itali­ in de jaren zestig. Dit werd toen wel eens toegeschreven ca' wel degelijk ontstaan in Noord-Italië [10, 23, 24]. aan 'kloonveroudering'. De grote gevoeligheid voor Vrouwelijke bomen komen, naar wordt gezegd, ook Marssonina is echter een meer voor de hand liggende voor [82], maar zijn in feite kruisingen tussen P. nigra verklaring, temeer daar de schade in de stedelijke om­ en P. nigra 'Italica' (of een andere fastigiate nigra) en geving (waar geïnfecteerd blad doorgaans niet blijft lig­ hebben een wat bredere kroon. P. nigra 'Italica' lijkt gen) veel minder voorkwam [83]. In de stad heeft hij sterk op P. nigra var. plantierensis en P. nigra var. een slechte naam omdat hem daar nogal eens te weinig thevestina. groeiruimte wordt gegeven. Het feit dat in een vrij kor­ HABITUS Boom met een rechte stam met sterk ge­ te periode veel 'Italianen' last kregen van kroonsterfte profileerde wortelaanlopen, veel knobbels en een door­ is wellicht niet alleen te wijten aan de fysiologische gaande spil. De kroon is smal fastigiaat met steil op­ eigenschappen van de boom, maar tevens een gevolg gaande, brosse takken, die enigszins bajonetvormig zijn van het feit dat veel van die bomen in dezelfde periode aangehecht. werden aangeplant, en dus min of meer tegelijkertijd BLADKLEUR het moment van hun maximale fysiologische levens­ Uitlopen bruingroen duur bereikten. Daarnaast zijn echter ook vrij jonge Vegetatieseizoen groen bomen, op goede bodems afgestorven, wellicht door Herfst geelgroen een of twee kritische winters [184]. BLADVORM ruitvormig TIJDSTIP VAN Uitlopen vroeg Bladval midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen groeit het best op een vochtige voedselrijke bodem pH pH-KCl > 4,5; kalktolerant Fosfaat Pt0, > 40 Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig voor zowel tijdelijk als permanent hoog grondwater [55, 179] Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig [55], vermoedelijk echter wel ge­ voelig voor late wintervorst [69, 89] en late nachtvorst; 126 er 's zowel taksterven als bastschade geconstateerd die wordt toegeschreven aan vorst [83, 146] Harde wind weinig gevoelig Zoute wind weinig gevoelig [55] Grijsgele tot gele, ronde scheut.

Populus nigra 'Italica'

\ 127 Ruitvormig blad. Populus nigra 'Loenen'

NAAMSAFLEIDING nigra = zwart; Loenen = gese­ lecteerd nabij Loenen (Gld.) GESLACHT vrouwelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1966 ALGEMEEN Populus nigra 'Loenen' is een zwarte populier uit de sectie Aigeiros. Het is een Nederlandse selectie uit 1959 die sinds 1966 onder controle van de NAK-B in de handel is. Hij werd in de beginperiode echter vrijwel nooit gewaarmerkt [89]. Hij lijkt sterk op P. nigra 'Terwolde', en is vermoedelijk identiek daaraan [133]. HABITUS Boom met een tamelijk rechte stam en een doorgaande spil. De kroon is matig breed, vrij dicht en piramidaal tot rond, en heeft opstaande, lange, vrij dik­ ke en zware takken. BLADKLEUR Uitlopen bruingroen Vegetatieseizoen groen Herfst geelgroen BLADVORM ruitvormig TIJDSTIP VAN Uitlopen midden Bladval vroeg GROEIPLAATSEISEN Algemeen groeit het best op een vochtige voedselrijke bodem pH pH-KCl > 4,5; kalktolerant Fosfaat Ptot > 40 [179] Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig voor zowel tijdelijk als permanent hoog grondwater [55] Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind weinig gevoelig Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig AANTASTINGEN Roest matig gevoelig [186, 189] Marssonina gevoelig, hoofdzakelijk vlekkenvorm Bacteriekanker weinig gevoelig GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. In ieder geval niet bruikbaar in gebieden waar extra risico bestaat voor het optreden van roest. Vermoedelijk bruikbaar in bosbeplantingen hoewel diverse andere klonen wellicht meer produceren. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen, weg- of rijbeplantingen en in stedelijke beplantingen, ook in het kustgebied. Geeft mogelijk wat extra onderhoud door de vorming van waterlot. VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door winterstek. 128 Populus nigra 'Loenen'

Ruitvormig blad; links langlot-, rechts kortlotblad. Schors Populus nigra 'Schoorldam'

NAAMSAFLEIDING nigra = zwart; Schoorldam = voor het eerst beproefd in een proefveld te Schoorldam GESLACHT vrouwelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1976 ALGEMEEN Populus nigra 'Schoorldam' (P.nigra 'Loenen' x P. nigra 'Vereecken') is een zwarte populier uit de sectie Aigeiros. Het is een Nederlandse selectie uit 1967 die sinds 1976 onder NAK-B keurmerk in de handel is. HABITUS Boom met een rechte stam en een door­ gaande spil. De kroon is smal en ovaalrond en heeft re­ gelmatige, opstaande, vrij lange, enigszins slingerende takken. Op aan de wind blootgestelde plaatsen echter is de kroon wat meer gedrongen. BLADKLEUR Uitlopen bruingroen [178] Vegetatieseizoen groen Herfst geelgroen BLADVORM ruitvormig TIJDSTIP VAN Uitlopen midden [178] Bladval midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen groeit het best op een vochtige voedselrijke bodem pH pH-KCl > 4,5; kalktolerant Fosfaat Ptot > 40 [179] Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig voor zowel tijdelijk als permanent hoog grondwater [55] Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind weinig gevoelig, echter wel enige invloed op groeivorm (in het kustgebied is hij meer gedrongen dan in het binnenland [132]) Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig AANTASTINGEN Roest matig gevoelig [186, 189] Marssonina weinig gevoelig, indien optredend: hoofd­ zakelijk vlekkenvorm Bacteriekanker weinig gevoelig GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. In ieder geval niet bruikbaar in gebieden waar extra risico bestaat voor het optreden van roest. Vermoedelijk bruikbaar in bosbeplantingen hoewel diverse andere klonen wellicht meer produceren. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen, weg- of rijbeplantingen en in stedelijke beplantingen, ook in het kustgebied. Geeft mogelijk wat extra onderhoud door de vorming van waterlot. 130 VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door winterstek. Grijsgele tot gele, ronde scheut.

Populus nigra 'Schoorldam'

131

Ruitvormig blad. Populus nigra'Terwolde '

NAAMSAFLEIDING nigra = zwart; Terwolde = ge­ selecteerd nabij Terwolde (Gld.) GESLACHT vrouwelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1976 ALGEMEEN Populus nigra 'Terwolde' is een zwarte populier uit de sectie Aigeiros. Het is een Nederlandse selectie uit 1966 die sinds 1976 onder keurmerk van de NAK-B in de handel is. Hij lijkt sterk op P. nigra 'Loe- nen', en is daaraan vermoedelijk identiek [133]. HABITUS Boom met een tamelijk rechte stam en een doorgaande spil. De kroon is vrij dicht, matig breed tot rond en heeft opstaande, lange, vrij dikke en zware takken. BLADKLEUR Uitlopen bruingroen Vegetatieseizoen groen Herfst geelgroen BLADVORM ruitvormig TIJDSTIP VAN Uitlopen midden Bladval vroeg GROEIPLAATSEISEN Algemeen groeit het best op een vochtige voedselrijke bodem pH pH-KCl > 4,5; kalktolerant Fosfaat Ptm > 40 [179] Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig voor zowel tijdelijk als permanent hoog grondwater [55] Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind weinig gevoelig Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig AANTASTINGEN Roest zeer gevoelig Marssonina gevoelig, hoofdzakelijk vlekkenvorm Bacteriekanker weinig gevoelig GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. In ieder geval niet bruikbaar in gebieden waar extra risico bestaat voor het optreden van roest. Vermoedelijk bruikbaar in bosbeplantingen hoewel diverse andere klonen wellicht meer produceren. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen, weg- of rijbeplantingen en in stedelijke beplantingen, ook in het kustgebied. VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door winterstek.

132 Grijsgele tot gele, ronde scheut.

Populus nigra 'Terwolde'

133 Ruitvormig blad (Marssonina-aantast'mg op blad links). POpUlUSnigra VereeCken VERMEERDERINGSWUZE Wordt vermeerderd door winterstek.

NAAMSAFLEIDING nigra = zwart; Vereecken = ge­ selecteerd als solitair nabij een groep andere nigra's op het fruitteeltbedrij f van P. Vereecken in Zeeuws- Vlaanderen (nabij Stoppeldijk ) GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND ca. 1910 ALGEMEEN Populus nigra 'Vereecken' is een zwarte populier uit de sectie Aigeiros. Hij is oorspronkelijk af­ komstig uit België, in 1935 in Nederland geselecteerd en sinds 1959 onder keurmerk van de NAK-B in de han­ del. In de beginperiode is hij echter vrijwel nooit ge­ waarmerkt [89]. HABITUS Boom met een rechte stam en een door­ gaande spil. De kroon is zuilvormig tot breed ovaalvor- mig en heeft vrij lange, enigszins slingerende, steil op­ gaande takken, vooral boven in de kroon. De kroon is breder dan die van P. nigra 'Italica', maar smaller dan die van 'Robusta'. BLADKLEUR Uitlopen bruingroen Vegetatieseizoen groen Herfst geelgroen BLADVORM ruitvormig TIJDSTIP VAN Uitlopen midden Bladval midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen groeit het best op een vochtige voedselrijke bodem pH pH-KCl > 4,5; kalktolerant Fosfaat Ptot > 40 [179] Stikstof Norg > 2 <%;voo r een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig voor zowel tijdelijk als permanent hoog grondwater [55] Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind weinig gevoelig Zoute wind weinig gevoelig AANTASTINGEN Roest matig gevoelig, de veldresistentie is hoger dan die van de meeste andere n/gra-klonen [186, 189] Marssonina gevoelig, hoofdzakelijk vlekkenvorm Bacteriekanker weinig gevoelig GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Is qua groei een van de beste n/gra-klonen. De groei is onder bepaalde om­ standigheden vergelijkbaar met, of zelfs meer dan, die van 'Robusta'. Hij is echter in bosverband nog nauwe­ lijks beproefd. In ieder geval niet bruikbaar in gebieden waar extra risico bestaat voor het optreden van roest. Geschikt voor gebruik in windsingels en lijkt hier een goed alternatief voor 'Italica', hoewel hij wel breder is. 134 Bruikbaar in landschappelijke beplantingen, weg- of rijbeplantingen en in stedelijke beplantingen, ook in het kustgebied. Geeft mogelijk extra onderhoud door de vorming van Ruitvormig blad.

Populus nigra 'Vereecken'

135

'Vereecken' (links) doet in groei vaak niet onder voor de betere euramerikanen (rechts). Populus nigra 'Wolterson'

NAAMSAFLEIDING nigra = zwart; Wolterson = ge­ selecteerd in de Havikerwaard nabij De Steeg door J.F. Wolterson GESLACHT vrouwelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1976 ALGEMEEN Populus nigra 'Wolterson' is een zwarte populier uit de sectie Aigeiros. Het is een Nederlandse selectie uit 1960 die sinds 1976 onder keurmerk van de NAK-B in de handel is. HABITUS Boom met een vrij rechte stam, meestal met doorgaande spil, soms echter gaffelend [132, 141]. De kroon is tamelijk breed, langwerpig ovaal en heeft vrij zware, lange, schuin opgaande takken. BLADKLEUR Uitlopen bruingroen Vegetatieseizoen groen Herfst geelgroen BLADVORM ruitvormig TIJDSTIPVA N Uitlopen laat Bladval midden GROEIPLAATSEISEN Algemeen groeit het best op een vochtige voedselrijke bodem pH pH-KCl > 4,5; kalktolerant Fosfaat Ptot > 40 [179] Stikstof Norg > 2 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater weinig gevoelig voor zowel tijdelijk als permanent hoog grondwater [55] Vochtbehoefte droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind weinig gevoelig Zoute wind vermoedelijk weinig gevoelig AANTASTINGEN Roest gevoelig [186] Marssonina weinig gevoelig, indien optredend: hoofd­ zakelijk vlekkenvorm Bacteriekanker weinig gevoelig GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. In ieder geval niet bruikbaar in gebieden waar extra risico bestaat voor het optreden van roest. Vermoedelijk bruikbaar in bosbeplantingen hoewel diverse andere klonen wellicht meer produceren. Bruikbaar in landschappelijke beplantingen, weg- of rijbeplantingen en in stedelijke beplantingen, ook in het kustgebied. Geeft mogelijk wat extra onderhoud door de vorming van waterlot. VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door winterstek. 136 Populus nigra 'Wolterson' (middelste boom) De moederboom in DeSteeg .

\

Ruitvormig blad.

137 Nederland vermoedelijk twee groeivormen voorkomen: een type met steil opgaande takken en een breder en ronder type. De bladeren zijn kleiner dan die van de soort, maar hij is daarvan moeilijk te onderscheiden. SYNONIEM(EN) P.przewalskii, P. brevifolia NEDERLANDSE NAAM Chinese balsempopulier ENGELSE NAAM Simon poplar DUITSE NAAM Birkenpappel NAAMSAFLEIDING simonii = Gabriel Eugène Si­ mon, een Franse consul en plantenverzamelaar GESLACHT afhankelijk van het individu JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND vermoe­ delijk ca. 1900 ALGEMEEN Populus simonii is een balsempopulier uit de sectie Tacamahaca. Van nature komt hij voor in Noord-China tot aan Korea [53, 98, 143]. HABITUS Vrij kleine boom (12-15 m) met een tame­ lijk rechte stam en in de jeugd een smalle zuilvorm. Op hogere leeftijd is hij vrij dicht en groeit breed rondkro- nig uit. In wintertooi doet de habitus sterk aan die van een wilg denken. De bast is grijsgrauw en ruw. De stamvoet is grijs gevoord. BLADKLEUR Uitlopen groen Vegetatieseizoen donkergroen, onderzijde grijsgroen Herfst geelgroen tot groen BLADVORM omgekeerd eivormig (lepelvormig) TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg Bladval laat GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een niet te zware, vruchtbare en vochthoudende bodem pH pH-KCl > 4; vermoedelijk enigszins gevoelig voor waarden > 6 [179]

Fosfaat Ptot vermoedelijk > 30 [179] Stikstof Norg vermoedelijk 2-3 %; voor een goede groei minimaal 3-4 % [179] Brak grondwater vermoedelijk zeer gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout weinig gevoelig [55] Hoog grondwater gevoeligheid niet bekend Vochtbehoefte droogtegevoelig Overige relatief ongevoelig voor luchtverontreiniging [24] KLIMAAT Vorst weinig gevoelig; wellicht gevoelig voor late win- tervorst [83] Harde wind vermoedelijk weinig gevoelig Zoute wind gevoeligheid niet bekend AANTASTINGEN Roest gevoeligheid niet bekend Marssonina gevoelig [186] Bacteriekanker zeer gevoelig [10, 55] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN In principe bruikbaar als solitair in stedelijke beplantingen en in straatbeplan­ tingen. Voldoet daar over het algemeen ook goed. De gevoeligheid voor bacteriekanker legt echter beperkin­ gen op aan het gebruik. Geeft geen wortelopslag. VERMEERDERINGSWIJZE Moeilijk van winterstek te 138 vermeerderen (ca. 60 % stekbaar [186]); wordt vermeer­ derd door zomerstek. OPMERKINGEN Populus simonii 'Fastigiata' (gese­ lecteerd in China) is een zuilvormige kloon waarvan in Blad lepelvormig, onderzijde licht­ gekleurd.

Populus simonii

139

De winterhabitus lijkt sterk op die van wilg. Inspoelingszout weinig gevoelig [55, 126] Populus tremula Spatzout weinig gevoelig [55, 126] Hoog grondwater gevoelig voor tijdelijke wateroverlast in vegetatieperiode [55] en voor permanent hoog grond­ NEDERLANDSE NAAM ratelpopulier, trilpopulier, water [16, 105, 126] esp, klaterpeppel, 'vluggroot' Vochtbehoefte redelijk bestand tegen droogte (hoewel ENGELSE NAAM aspen, trembling aspen bekend is dat een zaadtuin in Doorwerth door droogte FRANSE NAAM peuplier tremble is afgestorven [194]) DUITSE NAAM Aspe, Espe, Zitterpappel KLIMAAT Klimaatvage soort; door het uitgestrekte NAAMSAFLEIDING tremula = trillend klimaatgebied hebben verschillende herkomsten echter GESLACHT afhankelijk van het individu of de kloon verschillende klimaateisen, zodat individuele bomen JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND reeds (klonen) uit het ene gebied niet zomaar naar een ander lang in cultuur gebied kunnen worden overgebracht. ALGEMEEN Populus tremula is een witte populier Vorst weinig gevoelig uit de sectie Leuce, subsectie Trepidae. Van nature komt Harde wind weinig gevoelig [1, 55], echter wel invloed hij voor in het grootste deel van Europa (inclusief Ne­ op kroonvorm derland), in Rusland, Japan, China, Noord-Afrika (Al­ Zoute wind weinig gevoelig gerije) en Klein-Azië (tussen de 23e en 70e breedtegraad AANTASTINGEN [105], in het zuidelijk deel hiervan vooral in berggebie­ Roest weinig gevoelig, echter verschillend per individu den [21]). In Nederland komt hij spontaan voor in of kloon [186] houtwallen en hakhoutpercelen [190], en bij uitzonde­ Marssonina weinig gevoelig, echter verschillend per in­ ring ook in gesloten bos [16]. dividu of kloon HABITUS Naar gelang de natuurlijke groeiplaats Bacteriekanker zeer gevoelig, echter verschillend per in­ worden in Zwitserland diverse 'rassen' onderscheiden, dividu of kloon zoals het 'gebergteras' en het 'laaglandras' [105]. De ha­ Overige gevoelig voor hartrot [2, 8, 126, 168], vooral bitus hangt hier nauw mee samen. Zo is de stam van op minder goede groeiplaatsen (ook wortelbroed wordt het laaglandras overwegend krom, die van het gebergte­ besmet [105, 168]); gevoelig voor wildvraat [55, 75, 105, ras daarentegen overwegend recht [105]. De Scandinavi­ 168] sche en Poolse herkomsten zijn, hoewel in laaglandge­ GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Bruikbaar op redelijk bied groeiend, veelal recht [184]. In Nederland is de vruchtbare, maar voor Aigeiros-populieren te droge bo­ stam variabel van vorm, maar meestal bochtig [80, 126] dems. Voldoet redelijk op relatief arme en droge gron­ en vaak dun in verhouding tot de lengte. den. Kan dan wellicht een produktie geven die gelijk is Het is een vormenrijke soort, waarvan de kroon aan­ aan die van 'Robusta'. Blijft echter vrij dun. vankelijk vaak kegelvormig is, en later vrij open, lang­ Hij wordt nauwelijks als bosboom gebruikt. Bruikbaar werpig ovaal, soms breed en rond uitgroeiend. Hij heeft in landschappelijke beplantingen (ook al omdat hij in­ lichte takken, die vooral in de top opgaand zijn. De heems is), wellicht ook in rijbeplantingen. Wordt nau­ takstand is overigens variabel. Hij komt ook als struik welijks in stedelijke beplantingen gebruikt. voor. De twijgen zijn vaak afhangend. De bast blijft Hij heeft een vrij snelle jeugd-lengtegroei, en vaak een lang glad en is licht en grijs van kleur met donkere, vrij korte levensduur (mede door hartrot [2, 55, 105, ruitvormige putjes. Hoger in de boom is de bast wit tot 126, 184]). Heeft een relatief intensieve beworteling [82] geelwit. Ook op hogere leeftijd heeft hij geen diep ge­ en er moet rekening worden gehouden met mogelijke groefde schors [69]. overlast door de sterke opslag van wortelbroed, zowel BLADKLEUR spontaan als na beschadiging van het wortelstelsel [55]. Uitlopen variabel, vaak groen, soms met een bruine VERMEERDERINGSWIJZE Hij is niet van winterstek tint te kweken en wordt vermeerderd door wortelbroed, en­ Vegetatieseizoen groen, onderzijde blauwgroen ten (op P. alba) en zaaien. In Duitsland wordt hij al op Herfst variabel, vaak geel praktijkschaal in vitro vermeerderd ('Tapiau'). In Ne­ BLADVORM vrijwel rond derland is in-vitrovermeerdering voor de NAK-B in TIJDSTIPVA N voorbereiding [184]. Uitlopen vroeg [69] OPMERKINGEN P tremula 'Tapiau' is een goed Bladval laat groeiende cultivar die in feite uit een mengsel van acht GROEIPLAATSEISEN (indien geënt op P alba: zie al­ verschillende klonen bestaat [118]. Deze zijn geselec­ daar) teerd uit een zaaisel waarvan wordt verondersteld dat Algemeen groeit het best op vruchtbare, leemhouden- het oorspronkelijk uit Tapiau komt [194]. P. tremula de, vochtige of goed vochtleverende, goed geaëreerde 'Pendula', een mannelijke kloon, biedt wellicht perspec­ [105] bodems met voldoende drooglegging [1,2 , 16, 80]; tieven in stedelijke beplantingen. Er is in Nederland verdraagt ook minder voedselrijke, drogere zandgron­ echter geen ervaring mee. Er bestaat een kloon 'Erecta'. den en veengronden [16, 105], maar is dan meer struik- Ook daarmee is hier niet of nauwelijks ervaring. vormig [179] Populus 'Astria' (P.tremula x P. tremuloides - tri- pH pH-KCl > 3-3,5; optimaal traject 4 tot 7-8 ploïd) schijnt een goede groeier te zijn [118], maar is 140 [179]; kalktolerant zeer gevoelig voor kanker [186]. Ook in Engeland blij­ Fosfaat Ptot vermoedelijk > 25 [179] ken kruisingen van tremula en tremuloides allemaal Stikstof Norg vermoedelijk > 2 % [179] kankergevoelig te zijn [10]. Brak grondwater redelijk tolerant [179] Populus tremula

141

Blad vrijwel rond, boven- en onderzijde groen. Zoute wind zeer gevoelig [55, 143]; van nature groeit Populus trichocarpa hij minimaal 20 km van zee [143] Overige tamelijk schaduwverdragend [194] AANTASTINGEN SYNONIEM(EN) P. balsamifera trichocarpa trichocar­ Roest gevoelig, echter wisselend per individu of kloon pa, P. balsamifera trichocarpa, P. balsamifera californi- [186] ca Marssonina vermoedelijk weinig gevoelig, echter wisse­ NEDERLANDSE NAAM witte balsempopulier, Westa- lend per individu of kloon [162] merikaanse balsempopulier, haarvruchtige balsempopu­ Bacteriekanker sterk wisselend per individu of kloon lier [194] ENGELSE NAAM western balsam poplar, black cot- GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Als zuivere soort komt tonwood, balsam cottonwood, California poplar hij in Nederland vrijwel niet voor. In de bosbouw DUITSE NAAM westliche Balsampappel, Pazifische wordt uitsluitend met klonen gewerkt. Mogelijk is hij Balsampappel bruikbaar als solitair in parken en plantsoenen. NAAMSAFLEIDING trichocarpa = met behaarde Er moet rekening worden gehouden met tak- en kroon- vruchten breuk, wortelopslag (zowel spontaan als na beschadi­ GESLACHT afhankelijk van het individu of de kloon ging van het wortelstelsel), waterlotvorming en het JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND vermoe­ bloeden van snoeiwonden, vooral na snoei laat in de delijk ca. 1900 winter en vroeg in het voorjaar. ALGEMEEN Populus trichocarpa is een Westameri- VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door kaanse balsempopulier uit de sectie Tacamahaca. Van winterstek. nature komt hij voor in de Verenigde Staten en Canada OPMERKINGEN De sinds kort in de handel zijnde ten westen van de Rocky Mountains, van Alaska tot klonen 'Columbia River' en 'Trichobel', afkomstig uit Zuid-Californië. Als zuivere soort komt hij in Neder­ België, worden hier niet besproken omdat er in Neder­ land zeer zelden voor. land nog geen praktijkervaring mee is. HABITUS Boom met een rechte stam, een doorgaan­ Een opmerkelijk verschijnsel dat zich voordoet in het de spil en karakteristieke waterlotvorming op het on­ natuurlijke verspreidingsgebied van P. trichocarpa is derste stamdeel. In de jeugd is de kroon kegelvormig, 'cladoptosis' (lett.: takafstoting). Bebladerde twijgen op hogere leeftijd vrij wild, open, breed en rond, met vallen van de boom en kunnen, onder goede omstan­ opgaande, in kransen staande takken. De bast blijft digheden (o.a. voldoende vochtige bodem), wortel lang glad, maar schilfert wel. De bastkleur is in de schieten. Op deze wijze zou P. trichocarpa wellicht jeugd groengeel tot grijs en op hogere leeftijd wat don­ sneller dan andere boomsoorten drooggevallen gronden kerder, groengrijs en de bast is dan ruw. De bladeren kunnen koloniseren [45, 54]. zijn vrij groot, vooral in de top en op het einde van de groeischeuten. BLADKLEUR Uitlopen geelgroen, soms bruingroen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijsgroen tot wit Herfst geelgroen BLADVORM langwerpig smal driehoekig TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg Bladval laat GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vochtige, voedsel- en zuurstof­ rijke bodem, niet te nat of te koud; groeit van nature langs de oevers van rivieren en op alluviale vlakten [17] pH pH-KCl 4-6; optimaal traject 5-6 [28]; enigszins gevoelig voor waarden > 6 (kans op kalkchlorose, maar dat is ook bij een pH-KCl van ongeveer 4 aange­ toond [179]) Fosfaat Ptot > 30 [179]

Stikstof Norg 2-3 °?o; voor een goede groei vermoede­ lijk 3-4 <%[179 ] Brak grondwater zeer gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout gevoeligheid niet bekend Hoog grondwater vermoedelijk weinig gevoelig voor zowel tijdelijk als permanent hoog grondwater [55] Vochtbehoefte zeer droogtegevoelig [53, 55] KLIMAAT Vorst gevoelig, ook voor sterke wisseling van tempera­ turen in de winter [190, 194] Harde wind gevoelig tot zeer gevoelig [190] Populus trichocarpa

143

Langwerpig, driehoekig blad met lichtgekleurde onderzijde. opslag (zowel spontaan als na beschadiging van het Populus trichocarpa 'Blom' vlakke wortelstelsel), extra onderhoud door waterlot- vorming en het bloeden van snoeiwonden, vooral na snoei laat in de winter en vroeg in het voorjaar. NAAMSAFLEIDING trichocarpa = met behaarde VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door vruchten; Blom = geselecteerd door G. Blom winterstek. GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1972 ALGEMEEN Populus trichocarpa 'Blom' is een Westamerikaanse balsempopulier uit de sectie Tacama- haca. Hij is geselecteerd in Canada (ten oosten van Vancouver), in 1962 in Nederland geïmporteerd en sinds 1972 onder NAK-B keurmerk in de handel. HABITUS Boom met een matig rechte stam, soms misvormd door kroonbreuk, soms gaffelend [150]. In de jeugd is de kroon smal ovaal- tot kegelvormig en ta­ melijk dicht. Later is de kroon matig breed en meer open en heeft vrij lange, slanke opgaande takken. De bast blijft lang glad en schilfert opvallend. De bladeren zijn vrij groot, vooral in de top en op het einde van de groeischeuten. BLADKLEUR Uitlopen lichtgroen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijsgroen tot wit Herfst geelgroen BLADVORM langwerpig smal driehoekig TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg Bladval laat GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vochtige, voedsel- en zuurstof­ rijke bodem; voldoet alleen op de beste gronden in het binnenland en op zware rivierklei [190] pH pH-KCl 4-6; optimaal traject 5-6 [28, 179]; enigszins gevoelig voor waarden > 6 (kans op kalk- chlorose) [179] Fosfaat Ptot > 30 [179] Stikstof Norg 2-3 °7o; voor een goede groei vermoede­ lijk 3-4 % [179] Brak grondwater vermoedelijk zeer gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout gevoeligheid niet bekend Hoog grondwater vermoedelijk weinig gevoelig voor zowel tijdelijk als permanent hoog grondwater [55] Vochtbehoefte zeer droogtegevoelig [55] KLIMAAT Vorst gevoelig voor sterke wisseling van temperaturen in de winter [190] Harde wind gevoelig [132] Zoute wind zeer gevoelig AANTASTINGEN Roest zeer gevoelig [185] Marssonina vermoedelijk weinig gevoelig Bacteriekanker weinig gevoelig [87] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. Voldoet in ieder geval niet in het kustgebied en niet in de IJsselmeerpolders [190]. Als produktieboom alleen bruikbaar in korte omlopen [190]. Hij is niet bruikbaar in rijbeplantingen. Wellicht bruikbaar in landschappelijke beplantingen. Niet bruik­ 144 baar in het stedelijke gebied. Heeft regelmatig last van tak- en kroonbreuk, ook in beschutte opstanden in het binnenland [190]. Er moet rekening worden gehouden met overlast door wortel- Scheut met spitse knoppen.

Populus trichocarpa 'Blom'

145

Langwerpig, driehoekig blad met lichtge­ kleurde onderzijde. plantingen. Populus trichocarpa 'Fritzi Pauley' Behalve met kroonbreuk moet rekening worden gehou­ den met wortelopslag (zowel spontaan als na beschadi­ ging van het wortelstelsel), waterlotvorming, overlast SYNONIEM(EN) P. trichocarpa 'MB' door vruchtpluis en het bloeden van snoeiwonden, ENGELSE NAAM Mount Baker poplar vooral na snoei laat in de winter en vroeg in het NAAMSAFLEIDING trichocarpa = met behaarde voorjaar. vruchten; Fritzi Pauley = geselecteerd door S. Pauley VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door (en H. Johnsson) en vernoemd naar zijn vrouw Fritzi winterstek. GESLACHT vrouwelijk OPMERKINGEN Op minder vruchtbare gronden JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1972 blijft het topblad kleiner, waardoor de kans op kroon­ ALGEMEEN Popu/us trichocarpa 'Fritzi Pauley' is breuk ook wat minder wordt [194]. Daardoor neemt een Westamerikaanse balsempopulier uit de sectie Taca- echter ook de groei af. mahaca. Hij is in 1947 geselecteerd in de Verenigde Sta­ ten (Mount Baker, Washington), in 1955 in Nederland geïmporteerd en sinds 1972 onder'keurmerk van de NAK-B in de handel. HABITUS Boom met een rechte stam die echter vaak misvormd is door kroonbreuk en daardoor vaak gaffelt [150]. De kroon is vrij smal, open en langwerpig ovaal en heeft kroezende takken. De bast blijft lang glad en schilfert opvallend. De bladeren zijn vrij groot, vooral in de top en aan het einde van de groeischeuten. BLADKLEUR Uitlopen bruingroen [194] Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijsgroen tot wit Herfst geel en bruin gevlekt BLADVORM langwerpig smal driehoekig TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg Bladval midden/laat GROEIPLAATSEISEN Algemeen vraagt een vochtige, voedsel- en zuurstofrij­ ke bodem pH pH-KCl 4-6; optimaal traject 5-6 [28, 179]; enigszins gevoelig voor waarden > 6 (kans op kalk- chlorose) [179] Fosfaat Ptot > 30 [179] Stikstof Norg 2-3 °7o;voo r een goede groei vermoede­ lijk 3-4 % [179] Brak grondwater vermoedelijk zeer gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout gevoeligheid niet bekend Hoog grondwater weinig gevoelig voor zowel tijdelijk als permament hoog grondwater [55] Vochtbehoefte zeer droogtegevoelig [55] KLIMAAT Vorst gevoelig voor sterke wisseling van temperaturen in de winter [190] Harde wind zeer gevoelig Zoute wind zeer gevoelig [55] AANTASTINGEN Roest vermoedelijk weinig gevoelig Marssonina vermoedelijk weinig gevoelig Bacteriekanker weinig gevoelig [87] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan, maar aanplant is sterk af te raden in verband met de zeer frequent voorkomende kroonbreuk, vooral in de zomer, ook in beschutte opstanden in het binnenland. 146 Door de snelle jeugdgroei is hij bruikbaar voor massa- produktie in korte omlopen, op armere gronden eventu­ eel met drijfmest [190]. Niet bruikbaar in rijbeplantin- gen, landschappelijke beplantingen en stedelijke be­ Populus trichocarpa 'Fritzi Pauley' 'Fritzi Pauley' is zeer gevoelig voor kroonbreuk.

Schilferende schors. 147 veel onderhoud nodig is. Snoeiwonden kunnen bloe­ Populus trichocarpa 'Heimburger' den, vooral na snoei laat in de winter en vroeg in het voorjaar. VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door NAAMSAFLEIDING trichocarpa = met behaarde winterstek. vruchten; Heimburger = geselecteerd door C. Heim­ burger GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1972 ALGEMEEN Populus trichocarpa 'Heimburger' is een Westamerikaanse balsempopulier uit de sectie Tacama- haca. Hij is geselecteerd in Canada, in 1963 in Neder­ land geïmporteerd en sinds 1972 onder keurmerk van de NAK-B in de handel. HABITUS Boom met een wat golvende stam en in de jeugd een vrij dichte, langwerpig ovale kroon. Op hoge­ re leeftijd is de kroon kegelvormig en zeer dicht be- twijgd en heeft korte opgaande takken. De bast blijft lang glad en schilfert opvallend. In de top en aan het einde van de groeischeuten zijn de bladeren vrij groot. BLADKLEUR Uitlopen groen Vegetatieseizoen groen, onderzijde grijsgroen tot wit Herfst geelgroen BLADVORM langwerpig smal driehoekig TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg [194] Bladval laat GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vochtige, voedsel- en zuurstof­ rijke bodem pH pH-KCl 4-6; optimaal traject 5-6 [28]; enigszins gevoelig voor waarden > 6 (kans op kalkchlorose) [179] Fosfaat Ptot > 30 [179] Stikstof Norg 2-3 %; voor een goede groei vermoede­ lijk 3-4 % [179] Brak grondwater vermoedelijk zeer gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig Spatzout gevoeligheid niet bekend Hoog grondwater vermoedelijk weinig gevoelig voor zowel tijdelijk als permanent hoog grondwater [55] Vochtbehoefte zeer droogtegevoelig [55] KLIMAAT Vorst gevoelig voor sterke wisseling van temperaturen in de winter [190] Harde wind gevoelig [55, 132] Zoute wind zeer gevoelig [55] AANTASTINGEN Roest vermoedelijk weinig gevoelig Marssonina vermoedelijk weinig gevoelig Bacteriekanker vermoedelijk weinig gevoelig GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. Hij is echter geselecteerd om de vorm en is weinig bruikbaar als produktieboom van­ wege zijn takkige kroon [132], bochtige stam, mindere houtkwaliteit [132] en matige groei. Niet bruikbaar in rijbeplantingen. Bruikbaar in landschappelijke beplan­ tingen. Mogelijk bruikbaar als solitair in stedelijke be­ plantingen. 148 De topscheuten rijpen soms niet uit waardoor kroon- misvormingen ontstaan. Hij vormt veel waterlot en zo­ wel na beschadiging van het vlakke wortelstelsel als spontaan vindt opslag plaats, waardoor vermoedelijk \

X

Scheut met spitse knoppen.

Populus trichocarpa 'Heimburger'

149 Langwerpig, driehoekig blad met lichtgekleurde onder­ zijde. tatief te vermeerderen en wordt vermeerderd door en­ Populus wilsonii ten, meestal op P. x euramericana. Enten op P. violas- cens is ook mogelijk [178]. Het is niet bekend welke onderstam de beste resultaten geeft [55]. Hij kan wel­ ENGELSE NAAM Wilson poplar licht ook worden vermeerderd door zomerstek. NAAMSAFLEIDING wilsonii = Ernest Henry Wil­ son, een plantenverzamelaar die leefde van 1876 tot 1930 en die hem in Europa introduceerde GESLACHT afhankelijk van het individu (in Neder­ land zijn alleen vrouwelijke exemplaren bekend) JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND niet be­ kend, in ieder geval na 1900 ALGEMEEN Populus wilsonii is een grootbladige po­ pulier uit de sectie Leucoides. Van nature komt hij voor in het midden en westen van China. Vermoedelijk be­ horen alle in Nederland voorkomende bomen tot de­ zelfde kloon daar zij alle gelijkvormig en vrouwelijk zijn. HABITUS Vrij kleine boom (15-20 m) met een rech­ te stam en een brede, regelmatige, kegelvormige tot pi­ ramidale kroon die dikke takken en groene twijgen heeft. De bast is donker groengrijs, ruw gevoord en heeft lange schorsplaten. De bladeren zijn opvallend groot. Hij bloeit met opvallend grote, grijze katten. BLADKLEUR Uitlopen groen Vegetatieseizoen groen Herfst soms opvallend geel BLADVORM eirond TIJDSTIP VAN Uitlopen laat Bladval ? GROEIPLAATSEISEN (indien geënt op P. x eurame- ricana: zie aldaar) Algemeen verlangt een vruchtbare, vochthoudende bo­ dem pH eisen niet bekend, vermoedelijk pH-KCl 4-6 Fosfaat eisen niet bekend, in ieder geval > 30 Stikstof eisen niet bekend, in ieder geval > 2 °/o Brak grondwater gevoeligheid niet bekend Inspoelingszout gevoeligheid niet bekend Spatzout gevoeligheid niet bekend Hoog grondwater gevoeligheid niet bekend Vochtbehoefte niet bekend, vermoedelijk droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig [55], soms echter gevoelig voor late wintervorst [83] Harde wind vermoedelijk gevoelig [55] Zoute wind gevoeligheid niet bekend AANTASTINGEN Roest gevoeligheid niet bekend Marssonina gevoeligheid niet bekend Bacteriekanker gevoeligheid niet bekend GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Komt in Nederland zeer weinig voor, er is dus weinig ervaring mee. Alleen bruikbaar als solitair in parken en plantsoenen. Sierend vanwege de grote grijze katten en de soms fraaie herfstkleuren. Het is een langzame groeier die op hogere leeftijd vaak 150 taksterfte vertoont door onbekende oorzaak. Er moet rekening worden gehouden met mogelijke sterke over­ last door vruchtpluis. VERMEERDERINGSWIJZE Hij is zeer moeilijk vege­ Populus wilsonii

151 / Leerachtig blad, bladsteel niet behaard. wortelopslag [55]. Snoeiwonden kunnen sterk bloeden, Populus 'Androscoggin' vooral na snoei laat in de winter en vroeg in het voorjaar. VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door NAAMSAFLEIDING Androscoggin = de rivier de winterstek. Androscoggin in Maine (Verenigde Staten) GESLACHT mannelijk JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1966 ALGEMEEN Populus Androscoggin' (P. maximowic- zii x P. trichocarpa) is een hybride balsempopulier uit de sectie Tacamahaca. Hij is in 1925 ontstaan uit een in de Verenigde Staten uitgevoerde kruising, in 1934 al­ daar geselecteerd, in 1948 in Nederland geïmporteerd en sinds 1966 onder keurmerk van de NAK-B in de handel. HABITUS Boom met een vrij rechte stam en een doorgaande spil. De kroon is matig breed, kegelvormig tot rond en open, en heeft vrij dikke takken. De on­ derste takken staan horizontaal af, de overige takken zijn opgaand. De bast is licht grijsgroen en blijft glad. Het onderste stamdeel schilfert opvallend. BLADKLEUR Uitlopen groen Vegetatieseizoen dofgroen, onderzijde wit Herfst groengeel BLADVORM elliptisch tot eirond TIJDSTIPVA N Uitlopen vroeg Bladval midden/laat GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vochtige voedselrijke bodem pH pH-KCl 4-6; optimaal traject 5-5,5 [179]; soms iets gevoelig voor waarden > 6 (kans op kalkchlorose) [179]

Fosfaat Ptot > 30 [179] Stikstof Norg 2-3 %; voor een goede groei vermoede­ lijk 3-4 % [179] Brak grondwater zeer gevoelig [55] Inspoelingszout zeer gevoelig [55] Spatzout gevoeligheid niet bekend Hoog grondwater vermoedelijk weinig gevoelig voor stagnerend hoog grondwater [55] Vochtbehoefte zeer droogtegevoelig [55] KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind gevoelig (invloed op groeivorm, echter ook kroonbreuk [188]) Zoute wind gevoelig [55] Overige relatief minder gevoelig voor zijbeschaduwing [188] AANTASTINGEN Roest vermoedelijk weinig gevoelig Marssonina weinig gevoelig Bacteriekanker zeer gevoelig (takkanker) Overige in het groeiseizoen treedt soms sterke bladval op door onbekende oorzaak GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN De aanplant van deze kloon moet worden afgeraden in verband met de grote gevoeligheid voor takkanker [185]. Groeit echter onder gunstige groeiplaatsomstandigheden zeer goed [190], en 152 heeft dan ook minder last van takkanker [188]. In Fle­ voland had hij veel te lijden van de glasvlinder [133]. Geeft mogelijk overlast door opslag na beschadiging van zware, oppervlakkige wortels, echter geen spontane Ronde scheut, aan de top vaak iets paarsachtig, met spitse knoppen.

Populus'Androscoggin '

153

Blad met gedraaide punt en lichtge­ kleurde onderzijde. land in wegbeplantingen beproefd, maar voldeed niet Populus 'Geneva' [154]. Als produktieboom is hij zowel bij korte als bij langere omlopen bruikbaar. De produktie blijft bij lan­ gere omlopen echter achter bij die van 'Robusta' [190]. NAAMSAFLEIDING Geneva = de plaats Geneva in Hij is bruikbaar in landschappelijke beplantingen en in de Verenigde Staten (New York), waar het New York stedelijke beplantingen. In Flevoland had hij echter veel Experiment Station staat dat betrokken was bij het tot te lijden van de glasvlinder. stand komen van deze kruising Geeft mogelijk overlast door wortelopslag na beschadi­ GESLACHT vrouwelijk ging van zware, oppervlakkige wortels, echter geen JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1966 spontane wortelopslag [55]. Er moet rekening worden ALGEMEEN Populus 'Geneva' (P.maximowiczii x P. gehouden met overlast door grote hoeveelheden vrucht- x berolinensis) is een zwarte balsempopulier (sectie Ta- pluis en met het bloeden van snoeiwonden, vooral na camahaca x sectie Aigeiros). Hij is ontstaan uit een in snoei laat in de winter en vroeg in het voorjaar. 1925 in de Verenigde Staten uitgevoerde kruising, in VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door 1934 aldaar geselecteerd, in 1948 in Nederland inge­ winterstek. voerd en sinds 1966 onder NAK-B keurmerk in de han­ del. Hij lijkt veel op Populus 'Oxford'. HABITUS Boom met een vrij rechte stam en een doorgaande spil. In de jeugd is de kroon smal, op ho­ gere leeftijd matig breed ovaal. De boom heeft een ta­ melijk dichte en fijne betakking (dichter en fijner dan 'Oxford'). De bast blijft lang glad en is bruin. De stam- voet heeft platte schorsplaten. BLADKLEUR Uitlopen lichtgroen met enig bruin [178] Vegetatieseizoen dofgroen, onderzijde wit Herfst geel en bruin gevlekt BLADVORM elliptisch tot eirond TIJDSTIP VAN Uitlopen vroeg Bladval afhankelijk van nazomer, echter vaak nogal vroeg GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vochtige, voedselrijke stand­ plaats pH pH-KCl 4-6; optimaal traject 5-5,5 [179]; ver­ moedelijk enigszins gevoelig voor waarden > 6 (kans op kalkchlorose) [179] Fosfaat Ptot > 30 [179] Stikstof Norg 2-3 %; voor een goede groei vermoede­ lijk 3-4 % [179] Brak grondwater zeer gevoelig [55] Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig [179] Spatzout gevoeligheid niet bekend Hoog grondwater vermoedelijk weinig gevoelig voor stagnerend hoog grondwater Vochtbehoefte zeer droogtegevoelig KLIMAAT Vorst gevoelig voor late wintervorst [53, 69, 89, 112, 113]; in jeugd gevoelig voor nachtvorst Harde wind vermoedelijk gevoelig Zoute wind gevoelig [55] Overige relatief minder gevoelig voor zijbeschaduwing [188] AANTASTINGEN Roest vermoedelijk weinig gevoelig Marssonina weinig gevoelig Bacteriekanker zeer gevoelig Overige in het groeiseizoen treedt soms sterke bladval op door onbekende oorzaak 154 GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN De gevoeligheid voor bacteriekanker legt beperkingen op aan het gebruik van deze kloon. Niet bruikbaar in het kustgebied [133] en minder bruikbaar in rijbeplantingen. Hij is in Flevo­ Populus'Genev a

155

Blad met gedraaide punt en lichtge- Kortlotblad ruitvormig, kleurde onderzijde (langlotblad). boom is de groei bij langere omlopen duidelijk minder Populus 'Oxford' dan die van 'Robusta' [150]. Hij voldoet in ieder geval niet in het kustgebied [133]. In wegbeplantingen is hij in Flevoland beproefd, maar voldeed niet [154]. NAAMSAFLEIDING Oxford = de Oxford Paper Geeft mogelijk overlast door wortelopslag na beschadi­ Company, die de aanzet heeft gegeven tot deze (en an­ ging van zware, oppervlakkige wortels, echter geen dere) kruisingen van Stout en Schreiner spontane opslag [55]. Er moet rekening worden gehou­ GESLACHT vrouwelijk den met overlast door grote hoeveelheden vruchtpluis, JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1966 met het bloeden van snoeiwonden (vooral na snoei laat ALGEMEEN Populus 'Oxford' (P. maximowiczii x P in de winter en vroeg in het voorjaar) en met incidente­ x berolinensis) is een zwarte balsempopulier (sectie Ta- le takbreuk [188, 190]. camahaca x sectie Aigeiros). Hij is ontstaan uit een in VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door 1925 in de Verenigde Staten uitgevoerde kruising, in winterstek. 1934 aldaar geselecteerd, in 1948 in Nederland geïm­ porteerd en sinds 1966 onder NAK-B keurmerk in de handel. HABITUS Boom met een vrij rechte stam en een doorgaande spil, die soms echter een neiging tot gaffe­ len heeft [150]. De kroon is vrij open, matig breed, ovaal tot kegelvormig, en heeft opgaande takken. De boom is smaller dan 'Robusta' [133]. De bast blijft lang glad en is licht bruingrijs. De stamvoet is ruw. BLADKLEUR Uitlopen lichtgroen Vegetatieseizoen dofgroen, onderzijde wit Herfst geel en bruin gevlekt BLADVORM elliptisch tot eirond TIJDSTIP VAN Uitlopen vroeg Bladval afhankelijk van nazomer, echter vaak nogal vroeg GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vochtige, voedselrijke stand­ plaats; voldoet alleen goed op de allerbeste gronden [190] pH pH-KCl 4-6; optimaal traject 5-5,5 [36, 179]; ver­ moedelijk enigszins gevoelig voor waarden > 6 (kans op kalkchlorose) [179] Fosfaat Pt0, > 30 [179] Stikstof Norg 2-3 %; voor een goede groei vermoede­ lijk 3-4 % [179] Brak grondwater zeer gevoelig Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig [179] Spatzout gevoeligheid niet bekend Hoog grondwater vermoedelijk weinig gevoelig voor stagnerend hoog grondwater Vochtbehoefte zeer droogtegevoelig [55] KLIMAAT Vorst gevoelig voor nachtvorst (stambeschadiging) [133, 188]; vanwege het vroege uitlopen gevoelig voor late wintervorst [53, 69, 188] Harde wind gevoelig Zoute wind gevoelig [55, 188] AANTASTINGEN Roest vermoedelijk weinig gevoelig Marssonina weinig gevoelig Bacteriekanker zeer gevoelig Overige in het groeiseizoen treedt soms sterke bladval op door onbekende oorzaak; na sterke zonbestraling is aan de zuid/zuidwestzijde pleksgewijze afsterving van 156 de bast waargenomen [188] GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN De aanplant van deze kloon moet worden afgeraden in verband met de grote gevoeligheid voor bacteriekanker [185]. Als produktie- •' \^ 11' <"M

Populus 'Oxford'

Blad met gedraaide punt' en lichtgekleurde onderzijde. Schors 157 bij voorkeur in kortere omlopen gebruiken [190]. Bij Populus 'Rochester' langere omlopen is de groei minder dan die van 'Ro- busta' [150]. Bruikbaar in landschappelijke beplantin­ gen, vermoedelijk niet bruikbaar in rijbeplantingen. NAAMSAFLEIDING Rochester = de plaats Rochester Bruikbaar in stedelijke beplantingen, bij voorbeeld in in de Verenigde Staten (New York), waar het Highland parken, waar hij aantrekkelijk is omdat hij lang blad Park arboretum ligt, waarvan een deel van het krui­ houdt tot onder aan de stam [194]. singsmateriaal van de Stout en Schreinerkruisingen Heeft regelmatig last van tak- en kroonbreuk, ook in (waarvan dit er een is) afkomstig is beschutte opstanden in het binnenland [150]. Geeft mo­ GESLACHT vrouwelijk gelijk overlast door wortelopslag na beschadiging van JAAR VAN INTRODUCTIE IN NEDERLAND 1972 zware, oppervlakkige wortels, echter geen spontane ALGEMEEN Populus 'Rochester' (R maximowiczii x opslag [55]. Er moet rekening worden gehouden met P. nigra var. plantierensis) is een zwarte balsempopulier overlast door grote hoeveelheden vruchtpluis en met het (sectie Tacamahaca x sectie Aigeiros). Hij komt uit bloeden van snoeiwonden, vooral na snoei laat in de een kruising die in 1925 in de Verenigde Staten is uitge­ winter en vroeg in het voorjaar. voerd. In 1934 is hij aldaar geselecteerd, in 1948 in Ne­ VERMEERDERINGSWIJZE Wordt vermeerderd door derland geïmporteerd en sinds 1972 is hij onder NAK-B winterstek. keurmerk in de handel. OPMERKINGEN 'Rochester' is in 1948 tegelijk met HABITUS Boom met een vrij rechte stam met een de min of meer verwante klonen 'Androscoggin', 'Gene­ neiging tot gaffelen. Soms is de boom misvormd door va' en 'Oxford' geïmporteerd. Hij is echter niet tegelijk kroonbreuk [150]. De kroon is tamelijk breed, pirami­ hiermee uitgegeven, omdat hij bij kunstmatige inocula- daal en open. Vooral in de jeugd staan de onderste tak­ tie te gevoelig was voor bacteriekanker. De veldresisten- ken horizontaal af [94]. Hij heeft vrij grove takken en tie bleek echter - en dit in tegenstelling tot die van de is op hoge leeftijd rondkronig. De bast blijft lang glad, andere drie genoemde klonen - in een later stadium is grijs en schilfert niet. mee te vallen, waardoor hij alsnog is uitgegeven. Sinds BLADKLEUR kort echter zijn er aanwijzingen dat hij toch vrij gevoe­ Uitlopen groen lig is [194]. Vegetatieseizoen dofgroen, onderzijde wit Herfst groengeel BLADVORM elliptisch tot eirond TIJDSTIP VAN Uitlopen vroeg Bladval afhankelijk van nazomer, echter vaak vroeg GROEIPLAATSEISEN Algemeen verlangt een vochtige voedselrijke bodem; voldoet alleen goed op de allerbeste gronden [190] pH pH-KCl 4-6; optimaal traject 5-5,5 [36, 179]; ver­ moedelijk enigszins gevoelig voor waarden > 6 (kans op kalkchlorose) [179] Fosfaat Plot > 30 [179]

Stikstof Norg 2-3 %; voor een goede groei vermoede­ lijk 3-4 % [179] Brak grondwater zeer gevoelig Inspoelingszout vermoedelijk gevoelig [179] Spatzout gevoeligheid niet bekend Hoog grondwater vermoedelijk weinig gevoelig voor stagnerend hoog grondwater Vochtbehoefte zeer droogtegevoelig KLIMAAT Vorst weinig gevoelig Harde wind gevoelig [190] Zoute wind gevoelig Overige relatief minder gevoelig voor zijbeschaduwing, ook volgens Duitse literatuur [53, 68, 94] AANTASTINGEN Roest vermoedelijk weinig gevoelig Marssonina weinig gevoelig Bacteriekanker gevoelig Overige in het groeiseizoen treedt soms sterke bladval op door onbekende oorzaak 158 GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN Met deze kloon is nog weinig ervaring opgedaan. Hij lijkt vooralsnog alleen bruikbaar te zijn in het binnenland [190]. Voor het kustgebied is hij ongeschikt [132]. Als produktieboom i'-^i'../

Ronde scheut met spitse knoppen.

Populus 'Rochester'

Blad met gedraaide punt en lichtgekleurde onderzijde. 159 Het determineren van populierenklonen is vaak moeilijk. Hier staan 'Heidemij", 'Robusta' en 'Zeeland' naast elkaar, maar alleen ervaren dendrologen zullen ze juist op naam kunnen brengen.

160 5 Determinatietabellen

Het bleek niet mogelijk om voor het geslacht Populusee n volledige determinatietabel te maken, dat wil zeggen: een tabel waarin alle soorten en klonen zijn opgenomen. Ener­ zijds worden er regelmatig nieuwe klonen uitgegeven waardoor de tabel snel zou zijn verouderd; anderzijds zijn veel klonen kruisingen, met kenmerken die intermediair zijn tussen die van beide ouders, waardoor ze moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. Al­ leen ervaren dendrologen kunnen dergelijke kruisingen op naam brengen. Toch is in dit boek gepoogd om in de vorm van enige determinatietabellen een handrei­ king te geven voor de herkenning van een groot deel van de op dit moment in Neder­ land voorkomende soorten en klonen. De onderscheiden determinatiekenmerken zijn zo gekozen, dat de determinatietabellen ook voor mensen met weinig dendrologische of plantkundige achtergrond bruikbaar zijn. De eerste tabel behandelt het geslacht Populus;i n deze tabel zijn alle in Nederland in de praktijk aangeplante soorten opgenomen. Indien van een gegeven soort diverse klonen in omloop zijn, dan wordt bij een aantal soorten of groepen populieren (P. x euratneri- cana,d e balsemhybriden en P. x canescens) doorverwezen naar de vervolgtabellen, waarin die klonen worden behandeld. Dit was echter niet altijd mogelijk. Voor bij voor­ beeld de P. m'gra-klonen ise r geen op eenvoudige kenmerken gebaseerde tabel te maken. De determinatietabellen zijn alleen bruikbaar in de zomer. Bij het determineren moeten uitsluitend bladeren worden genomen van het midden vangoed groeiende scheuten uit de middenkroon vaneen min of meervolwassen boom. Verder moet worden bedacht, dat de gegeven kenmerken (boom- of stamvorm, bladvorm of -kleur, scheutkenmerken) weliswaar erfelijk zijn bepaald, maar tevens afhankelijk zijn van omgevingsfactoren, waardoor afwijkingen kunnen optreden. Bij elke determinatie geldt dan ook, dat de uit de tabel verkregen uitkomst moet worden gecontroleerd aan de hand van de soortbe­ schrijving (hoofdstuk 4) en de foto's. Omdat veel klonen van het geslacht Populuszee r op elkaar lijken, zal echter in lang niet alle gevallen een zekere uitspraak over de identi­ teit van de boom gedaan kunnen worden. Een en ander is (mede) sterk afhankelijk van de ervaring van degene die de determinatie uitvoert.

161 Bladvormen van de in Nederland voorkomende geslachten.

i I i Populus x euramericana Populus nigra Populustrichocarpa Populus x interamericana

Balsemhybridepopulier Populus alba Populustremula Populus xcanescens

\ Populus x berolinensis Populus grandidentata Populuscandicans Populus lasiocarpa

162

Populusmaximowiczii Populussimonii Populus wilsonii Bladvormen van enkele Belgische klonen die recentelijk in Nederland zijn geïntroduceerd.

Populus x euramericana Populus x euramericana Populus x euramericana Populus x interamericana 'Gaver' 'Ghoy' 'Primo' 'Beaupré'

Populus x interamericana Populus x interamericana Populus x interamericana Populus trichocarpa 'Boelare' 'Hunnegem' 'Raspalje' 'Columbia River'

Populus trichocarpa 'Trichobel'

163 0 0 XI Xl CO ra0 a »

c 03 c a CO E CO C a. cc V co C CO o .cj c £ c <0 CD 03 10 o. Cj L) Cb 0 !" 0 ? • 3 CO X Ol XJ Cb X! Si XJ <0 X > X X > c/l "5 •g .£ tb 2 ^ XJ < N N CL CL CL CL' CL ra ? 0 ? Xl cb > tb X QJ X CL 5. CL'

XJ C 0 XJ O XJ c X) 5 2 C •° c 2. E ïi "• Ol 0 "C XJ it. c T3 tu tb E 0 "O C •o ü -* if ^ 0 Xral ra cb -* 0 a-2 ra O 3 o ra -ï 2 c 0 XraI 5 o Xral Xo Ol *ra- ~ C/) ~ 0 > c Cb ~ a 0.2 ai o> 0 XJ Sw o 0) _0 O) cb O) *"" Cl x> _. o c .2. o c « o O) _ra 45 XI E XI M ai "ra 'S ra ij ra 0 - tu 0 0 '-X .* O) c ra 5? E 0 a> 01 -XxJ 0 0 "O xi_ ;o XJ XJ_ c ra c c X> Ol C 0 E "O H. S, .=. ra tb 0 ra 0 o <= .2. o c ra N N Oï N 0 > 0 IM 2 -E > "o o XI £ E 3 ai c CU 0 0) tu 0 X) X "o o 0 r; c c XÏ "D 73 CJ •o 0 tr !=• 0 0 c C C c c - 1 1 X 0 „ X) i N o O O ra o o - o XI c c E IS ui c 2 o o>- 1 XI XI E 1 i XI ra 1 1

I_ 0 £ CC 0 '.- 0 LU ^D raC _=O _) a e o- .co o e o =) a. ÎT, Q- co 0 2 0 CL C C0 x> 0 XJ O cb g. CO to .Ç CO xi >. X C o 0 >• & CO .^ CO c CJ I- c o o X> -XJ x o o E .O •s X 0 5 c CJ ui t/> CO X •2 Li < « ^ ra — co i CL CL CL' XI -ÏÏ.X CL' CL CL' co LU

x CO 0 X ra oi 00 X 'S x 0 0 X c Xl X cj 0 o _ ra 00 ESS T3 c 0 Q. 0 c Ol 0 ^ ir\ *-• -o o S" 2 J c S-0 •= 0 E xï 2 ra Xl O - CC Oï o c 0 0 2 E 0 Xl o 0 XI x 0 XI o 0 T3 "O X 0 XJ

0 164 XI X! S cB cu ro O c O) ^ E CT o CO CJ o. 03 eu > "O ^> E "O 0> CD CD '•c 7, "o T3 •0 .Q 03 C ^ CD a ro ro LL. co O O 3 "O I p

CD •0 J2 •o CD c O o 5 CE o (ü c u „ 6 co c erau O) o a> cu c ?S »3 "ëü o cu M ro CU a : > 0 o ra s cu -* o o -o "O "O O) c co o c tu S E CJ CÜ "O c c o °>E g E c — -O — E o E CU 1'i 3 - CU •5-0-0 o CT C o o O CD CO cu .55 cu o IJ SH Ö> "2 n O) Q.-° = 73 •C JD -ï. X T3 o c o -^ S ™ ? CJ - "^ o _ra c 5Q. cCD en ço v> -o cu 3 2O — ro o O 03 CE O) Oï roro "O c " C CU . f, ™ § tri j£ C -* co ro o _c •o cu ro •o 0J "3 !?c c £, o • ^ CT CJ ro CO .~ cu .ti 0) "D — -O S 5 Si S eu "O S CT T3 c s o -o "O £ | to :=• C 1 ro _ro _ o o >- c 3 ra 1 1 _ .Q CT > -D > -S .O TD O- »- CT ra o T, H o SI CJ CU _ > CU cu JÄ E CO E •o E, o c .ff c CO .E eu O o •o —: CU »ra E0 T3 O E v "O c >- •o Ê s E 0. 1 eu "rcoo > > CU -^ O S Ö) "O D "O c —CO Tï- CU 0 o E X eo êc? cc J2 O ^ 00 < il c -o" CU o : ra > eCuU o o CT H_ — o E o èu o •o c x- J2 -il CU S •— CU eu F ra T3 o o CU c r; c § Ol CT o "O 3 "CTO • o -o .Q ra > O O X CC Ni ra O) .o n .c o O ^- -° sz 0. CD

.0) c c o .o CU —

SI E CU c fi c CU eu E "o •o E o o > eu cu c 5 •-3 J? o » CT eu o CD > •— "O ï ~° C 3 o zz o cu o c O -o ? ^"S "i C ro I &i5 o C CU

165 BALSEMHYBRIDEPOPULIEREN

onderzijde blad duidelijk lichtgekleurd,- •onderzijde blad grijsgroen, blad eirond tol ovaal, blad min of meer driehoekig, blad leerachtig, blad niet leerachtig, bladpunt vaak gedraaid geen gedraaide bladpunt u P.x interamericana i bladvoet hartvormig, scheut onbehaard ''Donk'

• bladvoet recht tot afgerond, scheut kort behaard- 'Barn'

•eenjarig e scheut overwegend groen, aan top vaak paarsachtig; hoekig 'Androscoggin'

eenjarige scheut overwegend groen, aan top vaak met bruin; rond

• langlotblad met ronde of hartvormige voet, kortlotblad ovaal met spitse punt, jonge blaadjes lichtgroen met bruin, vrij dicht betakte kroon 'Geneva'

langlotblad met hartvormige voet, kortlotblad (breed) eirond, jonge blaadjes groen, vrij open kroon 'Oxford'

langlotblad met rechte tot hartvormige voet, kortlotblad eirond tot ovaal, aan bladvoet diepe, smalle insnijding met overlappende randen, jonge blaadjes bruin met groen 'Rochester'

POPU LU S XCA NES CE NS

eenjarige scheut - eenjarige scheut groen en onbehaard grijswit en behaard I—-'Shubu' - blad donkergroen, niet glinsterend

—- bladvoet wigvormig ingesneden, — 'Bunderbos' onderzijde blad netnervig • - bladvoet niet wigvormig ingesneden, onderzijde blad niet netnervig

— bladpunt lang -'Honthorpa'

- bladpunt kort -'Witte van Haamstede'

'—• blad donkergroen, glinsterend

—- boom zuilvormig tot kegelvormig -Tatenberg'

boom piramidaal tot rondkronig

—- onderzijde blad sterk netnervig,

bladsteel kort: ca.y3 van de hoofdnerf «'Haaren'

—- onderzijde blad niet netnervig, bladsteel kort: ca.40% van de hoofdnerf — -De Moffart'

- onderzijde blad niet netnervig, bladsteel langer: ca.50% van de hoofdnerf 166 Umbricht , , ...... , ,_ , —- deze ziin zeer moeiluk uit elkaar te houden, -'EnmgerEnniaer ' ,. , ' al blijft met name 'Schijndel' zeer lang glad aan •Schijndel' de voet van de stam) •'Schleswig 1 beschrijving en identificatie van een aantal nieuwe Literatuur handelspopulieren. Nederlands Bosbouwtijdschrift 44 (7/8): 173-189; Mededeling Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wageningen, nr. 126. [21] Broekhuizen, J.T.M. van. 1977. Het geslacht Popu­ [I] Aanleg en beheer van bos en beplantingen. 1981. lus. Taxonomie en overzicht van de belangrijkste Red.: RR. Schütz en G. van Tol. Pudoc, soorten en hybriden. Dendroflora 13/14: 40-49. Wageningen. 504 p. [22] Broekhuizen, J.T.M, van, J.L. Guldemond en R. [2] Adema, K. 1971.Populus tremula. Populier 8 (2): Koster. 1966. De nieuwe populiereklonen 'Flevo' en 27-29. 'Dorskamp'. Nederlands Bosbouwtijdschrift 38 (7): [3] Amels, C.W. 1974. De zwarte populier, het behoud 255-260; Bericht Stichting Bosbouwproefstation 'De van een inheemse soort. Nederlands Bosbouw- Dorschkamp', Wageningen, nr. 52. tijdschrift 46 (10): 200-211. [23] Broekhuizen, J.T.M, van, G.R. Visser en O.R. Ten- [4] American poplar (The). Its importance for Europe. ge. 1971. Beschrijving en herkenning van drie rassen 1951. Organisation for European Economic van Populus nigra. Nederlands Bosbouwtijdschrift Co-operation, Paris. Documentation Technical 43 (2): 51-54. Assistance Mission, No. 13. [24] Bugala, W. 1973. Systematica i zmiennosc (Syste- [5] Arnoldussen, A.H. 1982. Enkele impressies omtrent mics and variability). In: Topole. Populus L. Red: S. het functioneren van de populier in de IJsselmeer- Bialobok. Polska Akademia Nauk. Zaklad Dendro- polders. Populier 19 (1): 10-13. logii i Arboretum Kornickie, Warszawa. p. 9-136 [6] Barnéoud, C, P. Bonduelle et J.M. Dubois. 1982. (English summary). Manuel de populiculture. Afocel, Paris. 319 p. [25] Burg, J. van den. 1974. Toepassing van de blad­ [7] Berg, Th.M. 1964. Studies on poplar mosaic virus analyse bij jonge loofhoutopstanden in Nederland. and its relation to the host. Dissertatie Landbouw­ Nederlands Bosbouwtijdschrift 46 (11): 225-243; hogeschool, Wageningen. 59 p; Mededelingen Land­ Mededeling Rijksinstituut voor onderzoek in de bös­ bouwhogeschool, Wageningen, 64-11. en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wageningen, [8] Bevordering van de aanplant van espen. 1974. Rap­ nr. 141. port Werkgroep Plantsoen en Rassen, uitgebracht [26] Burg, J. van den. 1980. De invloed van de pH op aan de Nationale Populieren Commissie. Populier 11 groei en bladsamenstelling van populier. Populier 17 (4): 69-71. (2): 27-31; Mededeling Rijksinstituut voor onder­ [9] Birkenhäger, B. 1982. Beoordeling en selectie van zoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorsch­ klonen van grauwe abeel (P.canescens) voornamelijk kamp', Wageningen, nr. 184. in de IJsselmeerpolders. Populier 19 (2): 35-40; [27] Burg, J. van den. 1981a. Tabellarisch overzicht van Mededeling Rijksinstituut voor onderzoek in de bös­ de gevoeligheid van bomen en struiken voor strooi- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wageningen, zout. Rapport Rijksinstituut voor onderzoek in de nr. 201. bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wagenin­ [10] Bean, W.J. 1976. Trees and shrubs hardy in the gen, nr. 252. British isles. Volume III. Murray, Londen. 973 p. [28] Burg, J. van den. 1981b. pH en boomgroei. Een [II] Boghout, E. van, en A. de Jamblinne de Meux. literatuuronderzoek. Rapport Rijksinstituut voor on­ 1981. Populierenteelt. Onderzoek en praktische erva­ derzoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorsch­ ringen. Rapport Centrum voor Bosbiologisch Onder­ kamp', Wageningen, nr. 282. 596 p. zoek, Bokrijk, België, D/1981-3054-1. 102 p. [29] Burg, J. van den. 1981c. De invloed van de pH op [12] Boom, B.K. 1957. Populus canadensis Moench de groei van Leuce-populieren en Populus nigra; ver­ versus P.euramericana Guinier. Acta Botanica Neer­ slag van een potproef in 1981. Rapport Rijksinstituut landica 6: 54-59. voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De [13] Boom, B.K. 1982. Nederlandse dendrologie, 12e dr. Dorschkamp', Wageningen, nr. 325. Veenman, Wageningen. 454 p. [30] Burg, J. van den. 1983. Grond- en gewasonderzoek [14] Borsdorf, W. 1965. Beiträge zur Kenntnis der Sor­ voor het vaststellen van zoutschade bij bomen. Rap­ tengruppe Populus x berolinensis Dipp. und deren port Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en Verwandten. Züchter 35 (7): 327-335. landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wageningen, nr. [15] Bosbescherming, 3e dr. 1982. Pudoc, Wageningen. 336. 385 p. [31] Burg, J. van den. 1984a. Zouttolerantie van popu­ [16] Bouman, M. 1974. Oriënterend onderzoek naar de lieren en wilgen. Populier 21 (2): 42-47; Mededeling groeiplaatseisen van de esp (Populus tremula) in Ne­ Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en land­ derland. Scriptie Landbouwhogeschool, Wageningen. schapsbouw 'De Dorschkamp', Wageningen, nr. 215. [17] Brayshaw, T.C. 1965. Native poplars of southern [32] Burg, J. van den. 1984b. Waarnemingen over de Alberta and their hybrids. Publication Department ijzer- en mangaanvoorziening van populieren en wil­ of Forestry, Canada, nr. 1109. 40 p. gen. Populier 21 (4): 65-72; Mededeling Rijksinsti­ [18] Broekhuizen, J.T.M. van. 1970. Populus trichocar- tuut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw pa 'Fritzi Pauley'. Populier 7 (4): 54-56. 'De Dorschkamp', Wageningen, nr. 219. 167 [19] Broekhuizen, J.T.M. van. 1971. Systematiek en [33] Burg, J. van den. 1985. Foliar analysis for determi­ taxonomie van de populier. Populier 8 (4): 74-77. nation of tree nutrient status - a compilation of [20] Broekhuizen, J.T.M. van. 1972. Morfologische literature data. Rapport Rijksinstituut voor onder- zoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorsch­ beschadigingen op de belangrijkste houtige gewassen. kamp', Wageningen, nr. 414. 615 p. In: Bosbescherming, 3e dr. Pudoc, Wageningen, p. [34] Burg, J. van den, en H.W. Kolster. (1978?). Blad­ 150-189. en grondonderzoek in populierenbeplantingen van de [50] Edlin, H.L. 1963. A modern sylva or a discourse Stichting Industrie-Hout in de zomer van 1977. Rap­ of forest trees. 6. Poplars - Populus species. Quar­ port Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en terly Journal of Forestry 57: 200-210. landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wageningen, nr. [51] Eigenschappen en gebruiksmogelijkheden van de 158. thans in de handel zijnde populieresoorten en [35] Burg, J. van den, en J. Kopinga. 1981. Strooizout- -rassen. 1974. Bosbouwvoorlichting 13 (8): 108-112. schade bij bomen als gevolg van gladheidsbestrij- [52] Eppenga, R. 1979. Het snoeien van populieren. ding. Tuin en Landschap 3 (3): 12-15; Bericht Rijks­ Populier 16(4): 67-70. instituut voor onderzoek in de bos- en landschaps­ [53] Fröhlich, H.J. 1965. Aussichten für den Anbau bouw 'De Dorschkamp', Wageningen, nr. 101. von Balsampappeln und Balsamkreuzungen. Holz­ [36] Burg, J. van den, en P.H. Schoenfeld. 1978. Popu- zucht 19(1/2): 1-14. lierenteelt, bodemvruchtbaarheid en grondonder­ [54] Galloway, G., and J. Worrall. 1979. Cladoptosis: a zoek. Populier 15 (4): 75-80; Mededeling Rijksinsti­ reproductive strategy in black cottonwood? Canadian tuut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw Journal of Forest Research 9: 122-125. 'De Dorschkamp', Wageningen, nr. 171. [55] Gegevensbank boomsoorten. Rijksinstituut voor [37] Burg, J. van den, en P.H. Schoenfeld. 1981a. Zout- onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De schade in loofboombeplantingen 2: waarnemingen Dorschkamp', Vakgroep Stedelijk Groen, Wagenin­ over schade door brak en zout grondwater in loof­ gen. (In voorbereiding.) boombeplantingen in de zomer van 1979 (met enige [56] Genaust, H. 1976. Etymologisches Wörterbuch der aanvullende gegevens uit 1980). Rapport Rijksinsti­ botanischen Pflanzennamen. Basel. 390 p. tuut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw [57] Gerhard, H. 1957. Die Graupappel in Schleswig. 'De Dorschkamp', Wageningen, nr. 279. Allgemeine Forstzeitschrift 12: 333-336. [38] Burg, J. van den, en P.H. Schoenfeld. 1981b. (Met [58] Goor, C.P. van, en R. Koster. 1969. Verwachtingen bijdragen van J. Mooi.) Een onderzoek naar de oor­ van nieuwe populiereklonen. Populier 6 (3): 43-47; zaken van de slechte groei en conditie van wegbe­ Bericht Stichting Bosbouwproefstation 'De Dorsch­ plantingen van Populus x euramericana 'Heidemij' kamp', Wageningen, nr. 69. langs autosnelwegen in West-Nederland in 1979. [59] Goos, J. 1983. Praktijkervaringen met populier Rapport Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en langs wegen en kanalen in West-Nederland. Populier landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wageningen, nr. 20 (2): 44-52. 273. [60] Gremmen, J. 1982a. Algemeen overzicht van [39] Butin, H. 1966. Zur Frage der Resistenz der Pappel schimmels, bacteriën en virussen. In: Bosbescher­ gegenüber Dothichiza populea Sacc. et Br. Forst- ming, 3e dr. Pudoc, Wageningen, p. 45-55. und Holzwirt 19 (12): 266-268. [61] Gremmen, J. 1982b. Ziekten en aantastingen ver­ [39a] Butin H., and A.L. Shigo. 1981. Radial shakes oorzaakt door schimmels en bacteriën. In: Bos­ and 'frost cracks' in living oak trees. USDA Forest bescherming, 3e dr. Pudoc, Wageningen, p. 56-108. Service Research Paper NE-478. 21 p. [62] Gremmen, J., and M. de Kam. 1974. Research on [40] Callaham, R.Z. 1962. Geographic variability in poplar canker (Aplanobacter populi) in the Nether­ growth of forest trees. In: Tree Growth. Ed.: TT. lands. European Journal of Forest Pathology 4: Kozlowski. Ronald Press, New York. p. 311-325. 175-181. [41] Ceulemans, R., I. Impens en V. Steenackers. 1985. [63] Grijpma P., en A. Schotveld. 1983. Excursie Natio­ Populier: een ecofysiologisch onderzoek. Nederlands nale Populieren Commissie naar Flevoland i.v.m. Bosbouwtijdschrift 57 (2): 8-59. aantasting satijnvlinder. Populier 20 (3): 67- 69. [42] Clark, J.R. 1983. Age-related changes in trees. [64] Guidemond, J.L. 1966. De balsemkruisingen Po­ Journal of Arboriculture 9 (8): 201-205. pulus 'Androscoggin', Populus 'Geneva' en Populus [43] Cottam, W.P. 1954. Prevernal leafing of aspen in 'Oxford'. Nederlands Bosbouwtijdschrift 38 (9): Utah mountains. Journal of the Arnold Arboretum 323-330; Bericht Stichting Bosbouwproefstation 'De 35: 239-248. Dorschkamp', Wageningen, nr. 53. [44] Dam, B.C. van. 1985. Nieuwe problemen met roest [65] Guidemond, J.L. 1981. Wijkers die (tenslotte) toch bij populier? Populier 22 (2): 28-31. van wijken wisten. Groen 37 (4): 168-170. [45] Dickmann, D.I., and K.W. Stuart. 1983. The cultu­ [66] Guidemond, J.L., en H.A.J. van Haaren. 1968. re of poplars in eastern north America. Department Ma/'ssow'/ïo-inventarisatie van populieren, of Forestry, Michigan State University. 168 p. 1962-1967. Intern verslag Stichting Bosbouw­ [46] Dixon, M., and J. Grace. 1984. Effect of wind on proefstation 'De Dorschkamp', Wageningen. 4 delen. the transpiration of young trees. Annals of Botany [67] Günther, H. 1956. Leitfaden für den Pappelanbau. 53: 811-819. Deutscher Bauernverlag, Berlin. 199p . [47] Dodoens, R. 1554. Het Cruydtboeck, le dr. Van [68] Günther, H. 1961. Beobachtungen über die Schat­ der Loe, Antwerpen. 818 p. tenerträglichkeit verschiedener Pappelsorten. Beiträge 168 [48] Doom, D. 1966. Over de betekenis van hout- zur Pappelforschung VI. Wissenschaftliche Abhand­ borende insekten voor de populieren- en wilgencul- lungen, nr. 52. p. 37-52. Akademie-Verlag, Berlin. tuur. Populier 3 (2): 27-30 en 3 (3): 43-44. [68a] Gupta, B.L. 1928. Forest flora of the Chakrata, [49] Doom, D. 1982. Determinatietabel voor insekte- Dehra Dun and Saharanpur divisions. United Provinces, Calcutta. 558 p. [84] Kam, M. de. 1982. Pseudomonas syringae en vorst: [69] Handboek voor de populierenteelt, 4e dr. 1976. een gevaarlijke combinatie. Populier 19 (2): 28-31. Red.: H.A. van der Meiden. Koninklijke Nederlandse [85] Kam, M. de. 1983. Het afsterven van populieren in Heidemaatschappij, Arnhem. 304 p. 1982. Populier 20(1): 6-8. [70] Heimburger, C. 1940. Report on poplar hybridiza­ [86] Kam, M. de. 1984. Xanthomonas campestris pv. tion II, 1937 and 1938. Forestry Chronicle 16(2) : populi, the causal agent of bark necrosis in poplar. 149-160. Netherlands Journal of Plant Pathology 90: 13-22. [71] Heinsdorf, D., und H.H. Krauss. 1970. Ergebnisse [87] Kam, M. de, and S.H. Heisterkamp. Comparison von Düngungsversuchen zu Androscoggin-Pappeln of two methods to measure the susceptibility of auf einem ziemlich nährstoffarmen Sandboden im poplar clones to Xanthomonas populi. European Bezirk Potsdam. Archiv für Forstwesen. 19 (5): Journal of Forest Pathology, (manuscript). 555-581. [88] Kolster, H.W. 1967. Populiererassen in de EEG- [72] Hendriks, W.J. 1957. Onze Loofhoutgewassen. landen. Uitvoerig verslag Stichting Bosbouwproef- Veenman, Wageningen. 616 p. station 'De Dorschkamp', Wageningen, 8 (1). 150 p. [72a] Heukels, H. 1907. Woordenboek der Nederland- [89] Kolster, H.W. 1983a. Populierensterfte en rassen- sche volksnamen van planten. W. Versluys, Amster­ keuze. Populier 20 (1): 9-12. dam. 332 p. [90] Kolster, H.W. 1983b. Nieuwe populiererassen. Po­ [73] Heybroek, H.M. 1974. The development of forest pulier 20 (1): 17-20. tree breeding in the Netherlands. In: Forest tree [91] Kooy, A. 1981. Wijkers die niet van wijken wisten. breeding in the world. Ed.: R. Toda. Meguro, Tokyo, Groen 37 (4): 166-167. Japan, p. 30-39. [92] Kopinga, J. 1978. Het genezingsproces van boom- [74] Heymans, P., J. Deligne et L. Nef. 1985. Occur­ wonden. Groen 34 (6): 201-205. rence de Gypsonoma aceriana Dup. (Lepid., Tortrici- [93] Koster, R. 1968. De grijze abeel. Populier 5 (3): dae) sur différents clones de peuplier. Zeitschrift für 46-50. Angewandte Entomologie 99 (3): 216-223. [94] Koster, R. 1972. Elf nieuwe populiereklonen: ten [75] Hoef, H. van de. 1981.D e aanplant van Populus geleide. Nederlands Bosbouwtijdschrift 44 (7/8): tremula in Nederland. Populier 18 (2): 42-43. 173-189; Mededeling Stichting Bosbouwproefstation [76] Höster, H.R., W. Liese und P. Böttcher. 1968. 'De Dorschkamp', Wageningen, nr. 126. Untersuchungen zur Morphologie der Zweigabwürfe [95] Koster, R. 1984. Populierenveredeling. Populier 21 von Populus 'Robusta'. Forstwissenschaftliches Cen- (2): 27-30. tralblatt 87 (6): 321-384. [96] Kramer, P.J., and TT. Kozlowski. 1979. Physiology [77] Houtborende insecten in populier en wilg. 1982. of woody plants. Academie Press, New York. 811 p. Bosbouwvoorlichting 21 (6): 1-3. [97] Krüssmann, G. 1951. Die Laubgehölze. Parey, Ber­ [78] Houtzagers, G. 1937. Het geslacht Populus in ver­ lin. 398 p. band met zijn beteekenis voor de houtteelt. Proef­ [98] Krüssmann, G. 1962. Handbuch der Laubgehölze. schrift Landbouwhoogeschool, Wageningen. 262 p. Band II. Parey, Berlin. 608 p. [79] Houtzagers, G. 1952. Forest genetics and poplar [99] Laar, H.J. van de. 1985. Naamlijst van houtige breeding in the Netherlands. Euphytica 1: 161-174. gewassen. Proefstation voor de boomteelt en het ste­ [80] Houtzagers, G. 1954. Houtteelt der gematigde delijk groen, Boskoop. 252 p. luchtstreek. Deel 1: de houtsoorten. Tjeenk Willink, [100] Lange, A. de, en L.C.P. Kerling. 1962. Aplanobac- Zwolle. 576 p. terium populi, the cause of bacterial canker of [80a] Jansen G.J., en J. Kopinga. 1986. Enquête inzake poplar. Tijdschrift over Plantenziekten 68: 289-291; het gebruik van straatbomen in de Nederlandse Mededeling Phytopathologisch Laboratorium 'Willie gemeenten. Rapport Rijksinstituut voor onderzoek in Commelin Scholten', Baarn, nr. 40. de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wage­ [101] Ledig, FT. 1973. The application of mass selection ningen, nr. 448. in tree improvement. In: Proceedings, 20th [81] Janson, T.J.M. 1975. Verschillen tussen populiere- Northeastern Forest Tree Improvement Conference. klonen en afwisseling in populierebossen. Docto­ University of New Hampshire, July-August 1972. p. raalscriptie Landbouwhogeschool (Vakgroep Hout- 69-84. teelt van de gematigde luchtstreek), Wageningen. 93 [102] Leibundgut, H. 1984. Über die Anfälligkeit von P- Zuchtpappeln gegen die durch den Pilz Marssonina [81a] Janson, T.J.M. 1983. Stadsbomen van Acer tot verursachte Blattfleckenkrankheit. Schweizerische Zelkova. Uitgave: Bomenstichting, Utrecht en Prak­ Zeitschrift für Forstwesen 135 (1): 37-39. tijkschool voor Bosbouw- en Cultuurtechniek, [103] Little, E.L. 1979. Checklist of United States Trees Schaarsbergen. 279 p. (native and naturalised). Agricultural Handbook [82] Joachim, H.F. 1953. Untersuchungen über die USDA Forest Service, No. 541. 375 p. Wurzelausbildung der Pappel und die Standorts­ [104] Luitjes, J. 1973. De invloed van vreterij van de ansprüche von Pappelsorten. Wissenschaftliche satijnvlinder (Leucoma Salicis) op de groei van de Abhandlungen, Deutsche Akademie der Landwirt­ populier. Nederlands Bosbouwtijdschrift 45 (2): schaftswissenschaften zu Berlin, Band VII. Deut­ 45-53. scher Bauernverlag Berlin. 208 p. [105] Marcet, E. 1963. Die Aspe und ihr Anbau. Hespa 169 [83] Joachim, H.F. 1957. Über Frostschäden an der Mitteilungen 13(3) . 28 p. Gattung Populus. Archiv für Forstwesen 6 (9): [106] Meer, F.A. van der. 1981. Mozaïekvirus, heksen- 601-678. bezem en knobbelziekte bij populier, en een virus- achtige groeiremming bij wilg. Populier 18 (3): (2): 54-56. 51-59 ; Mededeling Rijksinstituut voor onderzoek in [126] Noack, H. 1977. Die Aspe, Espe od. Zitterpappel. de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wage­ Baum-Zeitung 11 (1): 9-10. ningen, nr. 195. [127] Oldenkamp, L. 1961. De bastvlekkenziekte. [107] Meiden, H.A. van der. 1961. Plantafstand en bast- Nederlands Bosbouwtijdschrift 33 (7): 203-205; vlekkenziekte bij populier. Nederlands Bosbouwtijd- Bericht Stichting Bosbouwproefstation 'De Dorsch­ schrift 33 (7): 206-210; Bericht Stichting Bosbouw- kamp', Wageningen, nr. 10. proefstation 'De Dorschkamp', Wageningen, nr. 11. [128] Ostry, M.E., and N.A. Anderson. 1983. Infection [108] Meiden, H.A. van der. 1962. Kopergebrek bij po­ of trembling aspen by Hypoxylon mammatum pulier. Nederlands Bosbouwtijdschrift 34 (1): 29-33; through cicada oviposition wounds. Phytopathology Bericht Stichting Bosbouwproefstation 'De Dorsch­ 73 (7): 1092-1096. kamp', Wageningen, nr. 20. [129] Pauley, S.S. 1949. Forest-Tree genetics research: [109] Meiden, H.A. van der. 1963. Populus 'Regenerata Populus L. Economic Botany 3 (3): 299-330. Duitsland' (Harffer populier). Nederlands Bosbouw­ [130] Peeters, J.P. 1982. Ervaringen met populier en tijdschrift 35 (12): 470-473; Bericht Stichting Bos­ wilg op vuilstortterreinen. Populier 19 (2): 23-27. bouwproefstation 'De Dorschkamp', Wageningen, nr. [131] Poplars and willows in wood production and land 42. use. 1979. Food and Agriculture Organization [110] Meiden, H.A. van der. 1965a. Schade door late Forestry Series, No. 10. 328 p. wintervorst bij populier. Populier 2 (1): 6-8. [132] Populierengids nr. 1. 1982. Nationale Populieren [111] Meiden, H.A. van der. 1965b. De Lönspopulier. Commissie m.m.v. Rijksinstituut voor onderzoek in Populier 2 (1): 10-11. de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wage­ [112] Meiden, H.A. van der. 1966. Nieuwe rassen voor ningen, en Stichting Bos en Hout, Wageningen. 39 p. onze populierenteelt. Populier 3 (4): 56-59. [133] Populierengids nr. 2. 1984. Nationale Populieren [113] Meiden, H.A. van der. 1969/1970. Eigenschappen Commissie m.m.v. Stichting Bos en Hout, Wagenin­ en gebruiksmogelijkheden van populieresoorten en gen, en Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en -rassen. Populier 6 (3): 50-54; 6 (4): 58-62; 6 (5): landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wageningen. 40 75-78 en 7 (1): 4-10. P- [114] Meiden, H.A. van der, en J.F. Wolterson. 1960. [134] Populierenteelt in het kort. 1978. Bosbouwvoor- Het probleem van cultivar en kloon bij populier. lichting 17 (2): 15-19. Nederlands Bosbouwtijdschrift 32 (5/6): 160-183; [135] Pourtet, J. 1951. The poplar - its place in the Mededeling Stichting Bosbouwproefstation 'De world. Unasylva 5 (2): 55-59. Dorschkamp', Wageningen, nr. 41. [136] Pourtet, J. 1957. La culture du peuplier. Baillière, [115] Meijer, J.P.H. 1983. Populieren langs wegen en Paris. 255 p. kanalen in het Nederlandse landschap. Populier 20 [137] Puijenbroek, F.J.M. van. 1969. Onder de voet ge­ (2): 36-43. lopen. Het ontstaan en verdwijnen van een kleinnij- [116] Meijerink, W.E. 1984. Beschadigingen van verheid in Nederland na 1800: de Brabantse klom­ 'Muhle-Larsen-popuIieren. Populier 21 (2): 47-48. penmakerij. Dissertatie, Tilburg. (Bron: boekbespre­ [117] Moraal, L.G. 1984. Insektenaantastingen op popu­ king door H.M. Heybroek in: Populier 8 (3): lier en wilg in 1983. Populier 21 (4): 73-74. 54-56.) [118] Mortier, C.M. 1983. Populus tremula, ontwikke­ [138] Rassenlijst van naald- en loofbomen voor bos- en lingen in de vermeerdering en het gebruik. Populier landschapsbouw in Nederland. 1970. Rijksinstituut 20(1): 15-16. voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De [119] Muhle Larsen, C. 1970. Recent advances in poplar Dorschkamp', Wageningen. breeding. In: International Review of Forestry [139] Roller, K.J., D.H. Thibault and V. Hildahl. 1972. Research. Ed.: J.A. Romberger and P. Mikola. Aca­ Guide to the identification of poplar cultivars on the demie Press, New York. Vol. 3. p. 1-67. prairies. Publication Department of the Environ­ [120] Nas, R.M.W.J. 1983a. Het gebruik van populier ment, Canadian Forestry Service, No. 1311.5 5 p. door de afdeling 'Verkeerswegen' van het Staatsbos­ [139a] Santamour, F.S. 1986. Wound compartmentaliza- beheer. Populier 20 (2): 27-29. tion in tree cultivars: addendum. Journal of Arbori­ [121] Nas, R.M.W.J. 1983b. De keuze van de populiere- culture 12 (9): 227-232. kloon in het ontwerp. Populier 20 (2): 30-35. [140] Satoo, T 1962. Wind, transpiration and tree [122] Native trees of Canada. 1966. Bulletin nr. 61, De­ growth. In: Tree Growth. Ed.: TT. Kozlowski. Ronald partment of Forestry and Rural Development, Cana­ Press, New York. p. 299-310. da. 291 p. [141] Schalk, P.H. 1983. Twintig jaar toetsing van klo­ [123] Nef, L. 1985. Relation entre certaines caractéristi­ nen van Europese zwarte populier, Populus nigra L. ques des peupliers et l'abondance d'insectes phyto­ Populier 20 (4): 91-99. Mededeling Rijksinstituut phages. Zeitschrift für Angewandte Entomologie 99 voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De (2): 160-170. Dorschkamp', Wageningen, nr. 208. [124] Nef, L., en F. Janssens. 1982. De schadelijke po­ [142] Schalk, P.H. 1984. Twintig jaar toetsing van klo­ pulierinsecten in België en West-Europa. Centrum nen van Europese zwarte populier, Populus nigra L. 170 voor Bosbiologisch Onderzoek, Bokrijk, België, D Rapport Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en 1982/3054/2. landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wageningen, nr. [125] Nef, L., en F. Janssens. 1983. Verminderde blad­ 371. vorming en sterfte bij populieren. Groenkontakt 9 [143] Schenck, CA. 1939. Fremdländische Wald- und Parkbäume. Berlin. ment Station, nr. 63. 16 p. [144] Schlenker, G. 1973. The Stout and Schreiner clo­ [160] Smith, J.H.G., and G. Blom. 1966. Decade of in­ nes Rochester, Oxford and Androscoggin in south­ tensive cultivation of poplars in British Columbia western Germany. In: Proceedings, 20th northeastern shows need for long-term research to reduce risks. Forest Tree Improvement Conference. University of Forestry Chronicle 42 (4): 359-376. New Hampshire, July-August 1972. p. 10-15. [161] Snoei (De) van laanbomen, in het bijzonder van [145] Schoenfeld, P.H. 1979. Een oriënterend onderzoek populieren. 1964. Rapport Werkgroep Snoeien naar de relaties tussen groeiplaats, groei en produktie betreffende het onderzoek 1956-1961. Uitvoerig ver­ van Populus cv. Robusta op voor deze teelt veelge­ slag Stichting Bosbouwproefstation 'De Dorsch­ bruikte gronden. Rapport Rijksinstituut voor onder­ kamp', Wageningen, 6 (1). zoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorsch­ [162] Steenackers, V. 1974. Populierenteelt nu. Populier kamp', Wageningen, nr. 207. 11 (2): 29-32; 11 (3): 49-51 en 11 (4): 65-68. [146] Schoenfeld, P.H. 1981a. Bastscheuren en inciden­ [163] Steenackers, V. 1984. Nouvelle race physiologique tele sterfte van Populus cv. Dorskamp in Oostelijk de Melampsora larici-populina en Belgique. In: Pro­ Flevoland. Rapport Rijksinstituut voor onderzoek in ceedings 22nd Session Working Party on Diseases. de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wage­ FAO/IPC, Italy, 1982. D/82-5. ningen, nr. 251. [164] Stout, A.B., and E.J. Schreiner. 1933. Results of a [147] Schoenfeld, P.H. 1981b. De populierencultivars project in hybridizing poplars. Journal of Heredity 'Dorskamp' en 'Robusta'. Een globale vergelijking 24: 217-229. van groeikarakteristiek, volumeaanwas en enkele [165] Taris, B. 1966. Peupliers et populiculture. Editions andere eigenschappen. Rapport Rijksinstituut voor Eyrolles, Paris. 207 p. onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De [166] Veer, A.A. de. 1985. Geografie van de opvallende Dorschkamp', Wageningen, nr. 254. boom in het agrarische landschap van Nederland. [148] Schoenfeld, P.H. 1981c. Tien nieuwe populierecul- Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen, faculteit tivars. De resultaten van negen jaar houtteeltkundige Wiskunde en Natuurwetenschappen. 189 p. toetsing. Rapport Rijksinstituut voor onderzoek in [167] Vloten, H. van. 1954. Jeugdgroei van nakomeling­ de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wage­ schappen uit kruisingen met Leuce-populieren, een ningen, nr. 261. generatieve toetsing van daarbij gebruikte ouders. [149] Schoenfeld, P.H. 1984. De populier kent zijn TNO-Nieuws 99: 195-200; Korte mededeling Bos­ plaats. Populier 21 (2): 37-39. bouwproefstation TNO, Wageningen, nr. 22. [150] Schoenfeld, P.H. 1987 (in voorbereiding). Een [168] Wettstein, W. 1954. Kurze Information über die oriënterend onderzoek naar groeiplaatseisen en ge­ Zitterpappel ('Aspe'). Allgemeine Forstzeitung 65 bruiksmogelijkheden van tien 'nieuwe' populiereklo- (21/22). 2 p. nen; en: De betekenis van de groeiplaats voor de teelt [169] Wilkinson, R.C. 1973. Inheritance and correlation van verschillende klonen van populier in Nederland. of growth characters in hybrid poplar clones. In: Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en land­ Proceedings, 20th Northeastern Forest Tree Improve­ schapsbouw 'De Dorschkamp', Wageningen. ment Conference. University of New Hampshire, [151] Schoenfeld, P.H., en J. van den Burg. 1984. Voor­ July-August 1972. p. 121-130. tijdige bladval en groeiafname bij 'Heidemij' popu­ [170] Woessner, R.A. 1972. Epicormic sprouting of lier in beplantingen langs autowegen. Nederlands eastern cottonwood clones affected by pruning date. Bosbouwtijdschrift 56 (1): 12-21. Mededeling Rijks­ Tree Planters' Notes 23 (3): 12. instituut voor onderzoek in de bos- en landschaps­ [171] Wolterson, J.F. 1961.Populus nigra L. in Neder­ bouw 'De Dorschkamp', Wageningen, nr. 210. land. Nederlands Bosbouwtijdschrift 33 (10): [152] Schotveld, A. 1976. Populier en wilg in stedelijke 281-297; Populier 11 (2): 33-36 en 11 (3): 52-55. gebieden - Nijmegen. Populier 13 (2): 22-26. Mededeling Stichting Bosbouwproefstation 'De [153] Schotveld, A. 1980. Populier en wilg in stedelijke Dorschkamp', Wageningen, nr. 49. gebieden - Lelystad. Populier 17 (2): 32-35. [172] Wolterson, J.F. 1967. Nieuwe populiereklonen en [154] Schotveld, A. 1983. Over wegbeplantingen in Fle­ bacteriekanker. Nederlands Bosbouwtijdschrift 39 voland, en met name over de rol van populier en (8): 398; Bericht Stichting Bosbouwproefstation 'De wilg daarin. Populier 20 (2): 53-57. Dorschkamp', Wageningen, nr. 64. [155] Schreiner, E.J. 1950. Poplars can be bred to order. [173] Wolterson, J.F. 1971. Espen in Nederland. Popu­ Yearbook of Agriculture 1949. p. 153-157. lier 8 (5): 88-93. [156] Schreiner, E.J. 1959. Production of poplar timber [174] Zalasky, H. 1976. Frost damage in poplar on the in Europe and its significance and application in the prairies. Forestry Chronicle 52 (2): 61- 64. United States. Agricultural Handbook USDA Forest [175] Zsuffa, L., D. Boufford and M.A. Leggat. 1979. Service, No. 150. Up-date of Canadian activities in poplar biomass [157] Schreiner, E.J., and A.B. Stout. 1934. Descrip­ production and utilization. Poplar Council of Cana­ tions of ten new hybrid poplars. Bulletin Torrey da, Maple. Final report ENFOR project P-139. 62 p. Botanical Club 61: 449-460. [176] Zycha, H., E. Röhrig, B. Rettelbach und W. Knig- [158] Schuring, W 1982. Insektenaantastingen op ge. 1959. Die Pappel. Anbau, Pflege, Verwertung. populier en wilg in 1981. Populier 19 (2): 32-34. Ein Leitfaden für die Praxis. Parey, Hamburg und 171 [159] Slabaugh, P.E. 1958. Silvical characteristics of Berlin. 121 p. bigtooth aspen (Populus grandidentata). Station Pa­ per USDA Forest Service, Lake States Forest Experi­ Overige bronnen

[177] Bakker, J.W. Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding, Wageningen. Persoonlijke mededeling. [178] Broekhuizen, J.T.M. van. Landbouwhogeschool, Wageningen. Persoonlijke mededeling. [179] Burg, J. van den. Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wa­ geningen. Persoonlijke mededeling. [180] Burg, J. van den. (1981?). De voedingstoestand van stadsbomen. Ongepubliceerde notitie. [181] Butin, H. Institut für Pflanzenschutz in Forst, Hann. Münden, West-Duitsland. Voordracht sympo­ sium 'Boom en Boomverzorging', Ede. Augustus 1984. [182] Grace, J. Department of Forestry, Edinburgh Uni­ versity, Schotland. Voordracht Technical Seminar: 'Advances in Practical Arboriculture', York, Enge­ land. April 1985. [183] Grijpma, P. Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wagenin­ gen. Persoonlijke mededeling. [184] Heybroek, H.M. Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wage­ ningen. Persoonlijke mededeling. [185] Kam, M. de. Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wagenin­ gen. Persoonlijke mededeling. [185a] Kopinga J., en G.J. Jansen. 1986. Interimverslag van het onderzoek naar de voorwaarden voor het ontstaan van schade door boomwortels aan wegver­ hardingen. Ongepubliceerde notitie. [186] Lokhorst, A.L. van. Rijksinstituut voor onder­ zoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorsch­ kamp', Wageningen. Persoonlijke mededeling. [187] Moraal, L.G. Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wagenin­ gen. Persoonlijke mededeling. [188] Peeters, J.P. Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wagenin­ gen. Persoonlijke mededeling. [189] Schalk, P.H. Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wagenin­ gen. Persoonlijke mededeling. [190] Schoenfeld P.H. Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wage­ ningen. (Huidige adres: Staatsbosbeheer, Utrecht.) Persoonlijke mededeling. [191] Shigo, A.L. Northeastern Forest Experimental Station, Durham, Verenigde Staten. (Huidige adres: Shigo and Trees, Associates, Durham.) Persoonlijke mededeling. [192] Shigo, A.L. Voordracht Arboricultural Conferen­ ce: '20th Century Tree Care', Southampton, Enge­ land. September 1983. 172 [193] Tonneijk, F. Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek, Wageningen. Persoonlijke mededeling. [194] Vries, S.M.G. de. Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw 'De Dorschkamp', Wage­ ningen. Persoonlijke mededeling. Index

(E) = Engelse naam Bolleana 44 (F) = Franse naam bolleana 44 (D) = Duitse naam Boutenburg 52 Brabantse stander 98 abele (E) 42 Brandaris 124 Agathe F. 76 brevifolia 138 alba 42 bruine Canada 102 alba canescens 52 Bunderbos 54 alba nivea 42 alba picardii 52 California poplar (E) 142 Amerikaanse zwarte populier 74 canadensis 74, 76 t/m 108 Amerikanische Pappel (D) 74 candicans 50 Androscoggin 152 canescens 52 angulata 74 certinensis 48 angulata cordata robusta 100 château Thierry (F) 86 Ankum 122 Chinese balsempopulier 138 Aspe (D) 140 Chinese poplar (E) 116 aspen (E) 140 Columbia River 41, 142 Astria 140 common cottonwood (E) 74 Aurea 78 Aurora 50 deltoidea IA deltoïdes 74 Baakse populier 88 deltoïdes angulata 74 Baakse witte 88 deltoïdes missouriensis 74, 92 Bachelieri 100 deltoïdes monilifera 74 balm of Gilead (E) 50 deltoïdes virginiana IA balsam cottonwood (E) 142 dilatata 126 balsamifera 74 Donk 114 balsamifera californica 142 Dorskamp 80 balsamifera candicans 50 Dutch poplar (E) 88 balsamifera trichocarpa 142 Barn 112 eastern cottonwood (E) 74 Beaupré 41 eastern poplar (E) 74 Berlin poplar (E) 48 Enniger 56 Berliner Lorbeerpyramidenpappel (D) 48 Erecta 140 Berliner Pappel (D) 48 esp 140 berolinensis 48 Espe (D) 140 Betuwse blauwe 102 Eugenei 100 bigtooth aspen (E) 110 euramertcana 41, 76 t/m 108 Birkenpappel (D) 138 europaea 120 black cottonwood (E) 142 black Italian poplar (E) 102 false Lombardy poplar (E) 100 black poplar (E) 120 fargesii 116 blanc de Champagne (F) 108 fastigiata 126 blanc Suisse (F) 108 Fastigiata (alba)AA blauwe Canada 102 Fastigiata (simoniï) 138 173 Blom 144 Flevo 82 Boelare 41 Florence Biondi 84 Bolle's poplar (E) 44 Forndorf 86 francpicard (F) 52 largetooth aspen (E) 110 Fritzi Pauley 146 largetooth poplar (E) 110 lasiocarpa 116 Gaver 41 Limbricht 62 Geertii, Van 78 Limburgse zwarte 102 Geldernsche Pappel (D) 88 Loenen 128 Gelrica 88 lombardü 126 generosa 112, 114 Lombardy Gold 120 Geneva 154 Lombardy poplar (E) 126 Ghoy 41 Löns 96 Gibecq 41 gileadensis 50 Maipappel (D) 98 Globosa 42 Marilandica 98 Graafschapse zwarte 102 maximowiczü 118 grandidentata 110 meipeppel 98 Graupappel (D)52 Moffart, De 64 grauwe abeel 52 monilifera IA gray poplar (E) 52 Mount Baker poplar (E) 146 grey poplar (E) 52 Münsterland 56 grijze abeel 52 Münsterlander Graupappel (D) 56 grijze populier 52 gris de l'Ourcq (F) 86 necklace poplar (E) 74 grisard (F) 52 nigra 120 grofgetande populier 110 nigra betulifolia 120 grosszahnige Pappel (D) 110 nigra caudina 120 nigraplantierensis 120 Haaren 58 nigrapyramidalis 126 haarvruchtige balsempopulier 142 nigra thevestina 120 Harff 90 Heidemij 92 Ogy41 Heimburger 148 ontariensis 50 Hengelose populier 88 Ontario balsam (E) 50 Honthorpa 60 Ontario poplar (E) 50 Hunnegem 40 Ontario-populier 50 hybrida 52 Oxford 156 hybrida berolinensis 48 Pazifische Balsampappel (D) 142 I 214 94 Pendula {alba) 42 interamericana 41, 112, 114 Pendula (nigra) 120 Intertexta 42 Pendula (tremula) 140 Isières 41 Petrowskyana 48 Italiaanse populier 126 peuplier à feuilles deltoides (F) 74 Italica 126 peuplier à grandes dents (F) 110 Italienische Pappel (D) 126 peuplier blanc (F) 42 peuplier d'Italie (F) 126 Japanese poplar (E) 118 peuplier de Picardi (F) 52 peuplier grisaille (F) 52 Keijenburgse populier 88 peuplier noir (F) 120 Keppels Glorie 108 peuplier pyramidal (F) 126 Keppels Groen 108 peuplier régénéré (F) 86 174 klaterpeppel 140 peuplier Suisse (F) 102 Koster 41 peuplier tremble (F) 140 kromme blauwe 98 picardii 52 Picardische populier 52 Primo 41 Terwolde 132 przewalskii 138 trembling aspen (E) 140 Pyramidalis 44 tremula 140 pyramidalis 126 Trichobel 41, 142 Pyramidenpappel (D) 126 trichocarpa 142 Pyramiden-Silberpappel (D) 44 trilpopulier 140 railway poplar (E) 86 Unal 41 Raket 46 Rap 41 Vereecken 134 Raspalje 41 Vernirubens 100 ratelpopulier 140 vieux Suisse (F) 102 Raverdeau 86, 100 violascens 150 Regenerata 86 virginiana 74 Regenerata Duitsland 90 Virginische populier 98 Regenerata Harff 90 vluggroot 140 Richardii 42 Robusta 100 Weiszpappel (D) 41 Robusta Aarts 100 Westamerikaanse balsempopulier 142 Robusta Zeeland 100 western balsam poplar (E) 142 Rochester 158 westliche Balsampappel (D) 142 Rotterdam 52 white poplar (E) 42 Russian poplar (E) 48 Wilson poplar (E) 150 ruwvruchtige populier 116 wilsonii 150 witte abeel 42 sargentii IA witte balsempopulier 142 Schijndel 68 witte populier 42 Schleswig 16 6 Witte van Haamstede 72 Schoorldam 130 Wolterson 136 Schwarzpappel (D) 120 Schweizer Pappel (D) 102 Zeeland 100 Siberische balsempopulier 48 Zeeuwse blauwe 102 Silberpappel (D) 42 Zeeuwse witte 98 silver poplar (E) 42 zilverabeel 42 Simon poplar (E) 138 zilverpopulier 42 simonii 138 Zitterpappel (D) 140 Serotina 102 zwarte Canada 102 Serotina Aurea 78 zwarte populier 120 Serotina de Champagne 108 Serotina de Selys 104 Serotina Erecta 86, 104 Shubu 52 Slobbegors 52 southern cottonwood (E) 74 Spätpappel (D) 102 Spijk 106 steile abeel 44 suaveolens 118 Swiss poplar (E) 102 tacamahaca candicans 50 175 Tapiau 140 Tardif de Champagne 108 Tatenberg 70