Notitie Datum Onderwerp 25 mei 2021 Brabantse Agenda Wonen Documentnummer C2278684/4864143 Voortgangsrapportage 2020/2021 Auteur / contactpersoon

Niek Bargeman Actuele ontwikkelingen van bevolking, Telefoon woningbouw en planaanbod in Noord-Brabant (06) 52 78 36 32 Email [email protected]

Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2020/2021

Actuele ontwikkelingen van bevolking, woningbouw en planaanbod in Noord-Brabant

25 mei 2021

2

Inhoudsopgave

Inleiding 5

1. Woningbouw en bevolkingsontwikkelingen in Brabant 6 1.1 Bouwtempo (verder) omhoog! 6 1.2 Corona tempert sterke bevolkingsgroei van de laatste jaren 7 1.3 Demografische ontwikkelingen in Brabant, 2000-2020 9 1.4 Corona en de woningbouw in Brabant 9 1.5 Stikstof en de woningbouw 10 1.6 Brabant ‘scoort’ bovengemiddeld 11 1.7 Verschillen in bouwtempo tussen regio’s en gemeenten 11 1.8 Het Rijk en de opgaven rond ‘bouwen en wonen’ 12 1.9 Flexpool Versnelling Woningbouw 14 1.10 Woningbouwimpuls (rijksgelden) 15

2. Duurzame verstedelijking 16 2.1 Inzet op transformatie en herbestemmen leegstand 16 2.2 Bestuursopdracht ‘Terugdringen woningtekort en leegstand en participeren in transformaties’ 16 2.3 Inbreiden of uitbreiden: accent op binnenstedelijke locaties in Brabant 18 2.4 Verschillen in (mogelijkheden tot) inbreiding tussen regio’s en gemeenten 20

3. Een realistisch en flexibel planaanbod voor woningbouw 21 3.1 Plannen genoeg 21 3.2 Het belang van een flexibel planaanbod 23

4. Vraaggerichte plannen, met ruimte voor nieuwe woonvormen 23 4.1 Bouwtempo omhoog, maar wel met oog voor de kwaliteiten 23 4.2 Meer huur, minder koop(appartementen) 24 4.3 Betaalbaarheid van het wonen 26 4.4 Flinke toename planaanbod ‘vrije-sector-huur’, en vooral voor middeldure huur 26 4.5 Ruimte voor nieuwe woonvormen 27 4.6 Vraag en aanbod in balans 31

5. Verduurzamen van de woningvoorraad 32 5.1 Energieagenda en Uitvoeringsprogramma Energie 32 5.2 Verduurzaming en ‘wonen’ 32

6. Regionale perspectieven op bouwen en wonen 34 6.1 West-Brabant 34 6.2 Midden-Brabant 35 6.3 Noordoost-Brabant 35 6.4 Zuidoost-Brabant 36

7. Verdere versterking van de provinciale kennisfunctie 38 7.1 Actieve en centrale rol provincie 38 7.2 De basis op orde 38 7.3 Toenemend belang provinciale kennisrol 39

Noten 40

4

Inleiding

In september 2017 is de Brabantse Agenda Wonen1 vastgesteld. In deze agenda, die op hoofdlijnen ook een plek heeft gekregen in ons Bestuursakkoord 2020-2023, ‘Samen, Slagvaardig en Slim: ons Brabant’2, is aan de hand van 4 actielijnen en 6 richtinggevende principes aangegeven, welke accenten er liggen bij het ‘bouwen en wonen’ in Brabant en welke rol de provincie hierbij speelt.

Noord-Brabant wacht nog een flinke woningbouwopgave. Onze meest recente bevolkings- en woningbehoefteprognose3 (sept. 2020) laat zien, dat er hierbij een sterk accent ligt op de komende 10 tot 15 jaar. Een groot deel van de voorraadgroei – bijna 160.000 woningen, ofwel driekwart van de opgave tot 2050 (220.000) – zal voor 2035 moeten worden gerealiseerd. En zo’n 120.000 woningen al voor 2030! Het accent ligt dus op de eerstkomende jaren, met een groei van (gemiddeld) zo’n 12.000 woningen per jaar. Hierbij is het van belang de woningbouw optimaal in te (blijven) zetten voor versterking van de omgevingskwaliteit in onze steden en dorpen – inbreiden, herstructureren, transformeren – en het herbestemmen van leegstaand vastgoed, soms ook in het buitengebied. Maar óók om de bestaande woningvoorraad te verrijken met (nieuwe) woonvormen, waaraan – denk o.a. aan de vergrijzing – steeds meer behoefte zal zijn, maar waarin nog onvoldoende voorzien wordt. Om ertoe bij te dragen dat dergelijke woonvormen een plek krijgen, meer ‘in het hart van de woon-opgaven’ hebben wij vorig jaar het Actieprogramma Nieuwe Woonvormen en Zelfbouw4 vastgesteld (maart 2020).

Onze inzet is gericht op versnelling van het bouwtempo, met oog voor zorgvuldig ruimtegebruik én vanuit een vraaggericht, flexibel planaanbod, met aandacht voor de betaalbaarheid en volop ruimte voor nieuwe, soms tijdelijke woonvormen. De provincie heeft hierbij – en vooral op (sub)regionale schaal – een regisserende, agenderende en stimulerende rol. ‘Kennis en onderzoek’, monitoring en prognoses staan hierbij centraal, evenals het maken van (sub)regionale afspraken over de woningbouwplanning en -programmering, kwantitatief, kwalitatief én ruimtelijk. Hierbij is de Brabantse Agenda Wonen leidraad. Van daaruit worden ook regionale en gemeentelijke (bestemmings)planontwikkelingen begeleid, beoordeeld en van provinciale adviezen voorzien.

Wij vinden het van provinciaal belang dat de woningmarkt goed functioneert en de ‘wonen-opgaven’ bijdragen aan een duurzame verstedelijking en versterking van ons woon-, leef- en vestigingsklimaat (in zowel stad als dorp). Vaak gaat het hierbij om de meerwaarde en bredere betekenis van het wonen als een van de drijvende krachten achter tal van sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk- kwalitatieve (transitie)opgaven. Opgaven waarbij urgentie is geboden en het van belang is het wonen stevig te blijven verbinden met thema’s als leegstand, economische structuurversterking, mobiliteit en bereikbaarheid, duurzaamheid en energie, klimaatadaptatie, sociale veerkracht en erfgoed.

Met de actielijnen en richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda Wonen als insteek wordt jaarlijks – via een voortgangsrapportage – verslag gedaan van tal van ontwikkelingen op de (regionale) woningmarkt in onze provincie. Onder de noemer ‘actuele ontwikkelingen van bevolking, woningbouw en planaanbod in Noord-Brabant’ is de stand van zaken anno 2020/2021 geschetst.

Overigens zullen wij onze Brabantse Agenda Wonen in 2021 – op onderdelen – actualiseren en (verder) in lijn brengen met ons bestuursakkoord en de uitkomsten van onze recente bevolkings- en woningbehoefteprognose3 (versnellingsopgave!). Ook krijgen bijvoorbeeld actuele thema’s vanuit ons Actieprogramma Nieuwe Woonvormen en Zelfbouw4 en de Bestuursopdracht Terugdringen woningtekort en leegstand en participeren in transformaties5 meer accent, evenals de veranderingen in ons omgevingsbeleid en de -verordening in relatie tot het wonen.

5

1. Woningbouw en bevolkingsontwikkelingen in Brabant

1.1. Bouwtempo (verder) omhoog! In Brabant is herstel van de woningbouw sinds 2015 duidelijk zichtbaar (figuur 1). Vanaf begin 2017 werden voor het eerst sinds lange tijd (2010) gemiddeld genomen weer (beduidend) meer dan 2.500 woningen per kwartaal in aanbouw genomen, oftewel meer dan 10.000 op jaarbasis. In de eerste 6 maanden van 2018 piekten ‘de scores’ rond de 3.500 woningen per kwartaal. Sindsdien liggen de aantallen in aanbouw genomen woningen steeds zo tussen de 2.500 en (iets meer dan) 3.000 per kwartaal. Vorig jaar (2020) zijn er ruim 12.300 woningen in aanbouw genomen, 11% meer dan het jaar ervoor.

Figuur 1. Aantal in aanbouw genomen woningen (per kwartaal)* NOORD-BRABANT, 2008 t/m 2020

4.000

3.500

3.000

2.500

2.000

1.500

1.000

500

0

3e kwart. 3e kwart. 2e kwart. 2e kwart. 1e kwart. 2e kwart. 1e kwart. 1e kwart. 4e kwart. 4e kwart. 4e kwart. 3e kwart. 3e kwart. 2e kwart. 3e kwart. 2e kwart. 2e 1e kwart. 1e kwart. 2e kwart. 4e kwart. 1e kwart. 3e kwart. 4e kwart. 1e kwart. 3e kwart. 4e kwart. 3e kwart. 4e kwart. 2e kwart. 3e kwart. 4e kwart. 2e kwart. 3e kwart. 1e kwart. 2e kwart. 3e kwart. 1e kwart. 2e kwart. 3e kwart. 1e kwart. 2e kwart. 4e kwart. 1e kwart. 2e kwart. 4e kwart. 1e kwart. 4e kwart. 1e kwart. 3e kwart. 4e kwart. 1e kwart. 3e kwart. 4e

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020

* Bron: gemeenten Noord-Brabant; inventarisatie en bewerking: Provincie Noord-Brabant. Om de effecten van de financieel-economische crisis op de woningbouwproductie in Noord-Brabant goed te meten en in de tijd te volgen, is de provincie in 2009 gestart met een inventarisatie van het aantal feitelijk in aanbouw genomen woningen. Aan alle Brabantse gemeenten is gevraagd deze gegevens (vanaf januari 2008) aan te leveren. Inmiddels leveren vrijwel alle gemeenten (per kwartaal) deze gegevens aan, wat een representatieve en actuele indicatie geeft van de woningbouwontwikkelingen in de eerstkomende jaren.

Gelet op de demografische ontwikkelingen, de nog altijd flinke groei van het aantal huishoudens en om het bestaande woningtekort in Brabant (ca. 30.000 woningen) terug te dringen, zullen er tot 2030 jaarlijks zo’n 12.000 woningen (netto) aan de voorraad moeten worden toegevoegd, goeddeels vergelijkbaar met de ‘scores’ van de laatste jaren. De gemiddelde scores over de afgelopen 3,5 jaar – steeds zo rond de 3.000 in aanbouw genomen woningen per kwartaal – kunnen hierbij als graadmeter worden aangehouden. Al zullen de aantallen zeker op de korte termijn wel hoger moeten liggen, met in de eerstkomende vijf jaar – 2021 t/m 2025 – een benodigde groei, zo tussen de 12.500 en 14.000 woningen per jaar (figuur 2).

Met de toename van het aantal in aanbouw genomen woningen is ook – zij het enige tijd later (want pas na oplevering, zo’n 1 tot 1,5 jaar later) – de groei van de woningvoorraad flink toegenomen. Lag deze groei in 2015 nog op slechts 6.700 woningen (het dieptepunt van de kredietcrisis), vanaf 2017 liggen de jaarlijkse groeicijfers weer rond of zelfs boven de 12.000 (figuur 2).

In 2020 is de voorraadgroei echter weer wat teruggevallen, tot 10.800 woningen. Dat zijn 1.000 woningen minder dan in 2019 (11.800) en ook minder dan de bijna 12.000 woningen waar op grond van het aantal eerder in aanbouw genomen woningen op was gerekend. Het verschil kan voor een belangrijk deel worden verklaard door ‘corona-effecten’, waardoor verschillende bouwprojecten vertraging hebben opgelopen, zij het in de meeste gevallen beperkt. Zo was bijvoorbeeld de aanvoer van bouwmaterialen door grensbeperkingen lastiger en was de arbeidsbezetting soms minder door

6

quarantainemaatregelen. Hierdoor is een deel van de woningen – geschat wordt een kleine 10% – dus niet in 2020 opgeleverd, maar zullen ze dit jaar (2021) in de boeken komen.

Zoals figuur 2 laat zien, zal de voorraadgroei in 2021 naar verwachting hoger liggen dan het gemiddelde van de laatste tijd (+11.800 per jaar, gemeten vanaf 2017) en uitkomen, zo tussen de 12.500 en 13.000 woningen.

Al met al moeten we voor een vergelijkbare reeks van jaren met dergelijke groeicijfers terug tot eind jaren ’90. Naast de toegenomen nieuwbouw speelt, met name in de (grotere) steden, ook het aantal 'toevoegingen anderszins' een rol, zoals het herbestemmen van leegstaand kantoor-, winkel- en ander vastgoed naar woonruimte. De laatste (5) jaren kwamen er hierdoor jaarlijks gemiddeld steeds zo’n 3.500 woningen bij in Brabant, waarvan 53% op conto komt van de B5, de 5 grote steden: , , , ’s-Hertogenbosch en . In de B5 staat aan het begin van dit jaar 36% van de totale woningvoorraad in onze provincie.

Figuur 2. Groei woningvoorraad NOORD-BRABANT, 1995-2030

16.000

2015: 14.000 dieptepunt kredietcrisis

12.000

10.000

8.000

6.000 prognose 2020-2030: +120.000 woningen 4.000 gemiddeld 12.000 per jaar feitelijke groei * 2.000 prognose 2020 ** verwachte groei o.b.v. in aanbouw genomen woningen *** 0 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014 2016 2018 2020 2022 2024 2026 2028 2030

* Bronnen: 1995-2011: CBS-Statline en 'Woningmarktmonitor 2013' (ABFResearch) / 2012-2015: provinciale inventarisatie van gemeentelijke woningbouwontwikkelingen / 2016-2020: BAG, CBS; de gegevens over 2020 zijn voorlopig. ** Bron: 'De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2020'. *** Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen, die 1 - 1¼ jaar (12 - 15 maanden) eerder in aanbouw zijn genomen. Een (trendmatige) inschatting van de sloop van woningen en van het aantal 'toevoegingen anderszins' is in de gegevens ver werkt. Bron: gemeenten Noord-Brabant; inventarisatie en bewerking: Provincie Noord-Brabant.

1.2. Corona tempert sterke bevolkingsgroei van de laatste jaren De nog altijd flinke woningbouwopgave in Brabant hangt voor een groot deel samen met de groei van de bevolking (en het aantal huishoudens). De bevolkingsgroei is de laatste jaren (2015 t/m 2019) sterk toegenomen. In 2019, toen er in onze provincie ruim 18.000 personen bijkwamen, bereikte de bevolkingstoename – op het jaar 2000 na – het hoogste niveau van de laatste 20 jaar. Vorig jaar (2020) groeide de Brabantse bevolking met 10.900 inwoners, beduidend onder het niveau van de laatste jaren. Ten opzichte van 2019 lag de bevolkingsaanwas ruim 40% lager (figuur 3).

Als gevolg van ‘corona’ is de bevolkingsgroei dus duidelijk getemperd. Zo is het geboorteoverschot in 2020 voor de allereerste keer (en meteen ook behoorlijk) omgeslagen in een sterfteoverschot. Tegenover 23.300 geboorten stonden vorig jaar 26.500 sterfgevallen in onze provincie, oftewel een sterfteoverschot van 3.200. De sterfte-aantallen lagen daarmee zo’n 4.000 mensen (bijna 20%) hoger dan het gemiddelde van de laatste (vijf) jaren, met steeds zo rond de 22.500 sterfgevallen per jaar.

7

De natuurlijke aanwas – het verschil tussen geboorte en sterfte – die de laatste jaren onder invloed van de veranderende leeftijdssamenstelling van de bevolking (vergrijzing) al steeds verder is afgenomen (figuur 3), is in 2020 duidelijk onder de ‘nullijn’ uitgekomen en omgeslagen in een natuurlijke afname (van -3.200).

Het beeld van een natuurlijke afname van de bevolking (meer sterfte dan geboorte) kenmerkte vorig jaar de demografische ontwikkelingen vrijwel overal in Brabant. Liefst 54 van de 62 gemeenten in onze provincie (bijna 90%) kenden in 2020 een sterfteoverschot. Omdat vrijwel alle gemeenten wel een positief (buitenlands) migratiesaldo lieten zien, bleef een afname van de totale bevolkingsomvang beperkt tot 7 gemeenten (11%).

Wat de migratiesaldi betreft is de ‘plus’ in het binnenlands migratiesaldo van de laatste jaren – in 2017 t/m 2019 jaarlijks zo tussen de +2.000 en +3.500 – in 2020 teruggevallen naar nul. Dat betekent dat er vorig jaar net zoveel mensen uit Brabant vertrokken zijn, dan er vanuit andere delen van ons land naar onze provincie zijn verhuisd.

Een sterfteoverschot en een ‘nulsaldo’ voor de binnenlandse migratie betekent, dat de bevolkingsgroei in 2020 (meer dan) volledig op conto is gekomen van de buitenlandse migratie. Vanuit het buitenland hebben zich in het afgelopen jaar 33.650 personen als immigrant in een Brabantse gemeente ingeschreven. Het aantal emigranten lag op 19.550. Het buitenlands migratiesaldo is hiermee in 2020 uitgekomen op +14.100, tegen +15.100 een jaar eerder (-7%) Al langere tijd zijn de buitenlandse migratiesaldi bepalend voor de bevolkingsgroei, vanaf 2015 voor ruim 90%. Vooral de laatste jaren is het buitenlands migratiesaldo sterk toegenomen. De vluchtelingencrisis (2015/2016) en de komst van arbeidsmigranten, kenniswerkers en buitenlandse studenten verklaren dit beeld. De buitenlandse migratiesaldi liggen de laatste jaren op een niveau dat – gemeten vanaf 1950 – niet eerder zo hoog lag.

Meer specifieke gegevens over de bevolkingsgroei in 2020, op provinciaal, (sub)regionaal en gemeentelijk schaalniveau, zijn te vinden in onze Monitor bevolking en wonen6 op de provinciale website.

Figuur 3. Ontwikkeling van de bevolking NOORD-BRABANT, 2000 t/m 2020 20.000 natuurlijke 17.500 aanwas

15.000 binnenlands migratiesaldo

12.500 buitenlands migratiesaldo 10.000 totale 7.500 bevolkingsgroei

5.000 2020: 2.500 binnenlands migratiesaldo 0 = 'nul' voor het eerst een -2.500 sterfteoverschot ('corona') -5.000 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014 2016 2018 2020

* Natuurlijke aanwas = saldo van geboorte en sterfte /// Buitenlands migratiesaldo = incl. administratieve correcties /// Totale bevolkingsgroei = incl. overige correcties Bron: CBS-Statline, februari 2021; bewerking: Provincie Noord-Brabant. De gegevens over 2020 zijn voorlopig

8

1.3. Demografische ontwikkelingen in Brabant, 2000-2020 Onze provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose3, die wij in 2020 hebben geactualiseerd, laat zien dat Brabant de komende jaren tal van (grote) demografische veranderingen wacht. De Brabantse bevolking groeit tot 2050 naar verwachting nog met ca. 280.000 inwoners, maar verandert tegelijkertijd sterk van samenstelling, waarbij de vergrijzing en de sterke groei van het aantal kleine, veelal eenpersoonshuishoudens duidelijk in het oog springen.

Veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking raken vrijwel alle (provinciale) beleidsterreinen. Een veranderend demografisch perspectief is van grote invloed op ‘bouwen en wonen’, maar bijvoorbeeld ook op economie en arbeidsmarkt, mobiliteit, gezondheidszorg, de voorzieningenstructuur etc. De bevolkingsontwikkelingen in Brabant en de effecten hiervan op ons beleid en tal van ‘samenlevingsopgaven’ vormen ook een belangrijk onderwerp in de Perspectiefnota 20227.

Veel van de veranderingen die de Brabantse bevolking de komende jaren zullen kenmerken, zijn de laatste decennia ook al (duidelijk) zichtbaar. Met als de titel ’20 jaar in 20 beelden. 2000-2020 - twee decennia demografische ontwikkelingen in Noord-Brabant’ zijn de recente bevolkingsontwikkelingen in onze provincie (uitvoerig) in beeld gebracht. In deze webpublicatie is ingegaan op de componenten die bepalend zijn voor de bevolkingsgroei; de natuurlijke aanwas (het verschil tussen geboorte en sterfte) en de binnen- en buitenlandse migratieontwikkelingen. Aandacht is er uiteraard ook voor de veranderende samenstelling van de bevolking. Brabant is de afgelopen jaren grijzer, diverser en drukker geworden. Bovendien maken we steeds vaker onderdeel uit van een klein, veelal eenpersoonshuishouden.

Ingegeven ook door de motie Wonen in kleine kernen (PS, nov. 2020)8 is in de webpublicatie specifiek aandacht besteed aan de (binnenlandse) verhuisbewegingen vanuit, naar én binnen Brabant (beeld 4 t/m 7). De beelden laten zien, dat het 'migratiebeeld' binnen Brabant de afgelopen twee decennia gedurende lange tijd – tot 2015 – gedomineerd werd door positieve binnenlandse migratiesaldi in de grote steden (de B5)9 en negatieve saldi in de middelgrote steden (de M7)10, het overig stedelijk concentratiegebied (de randgemeenten rond de steden) en het landelijk gebied. De laatste jaren is dat beeld echter gekanteld. Zo zijn in de B5 vanaf 2015 de positieve binnenlandse saldi omgeslagen in negatieve migratiesaldi. In de M7-gemeenten, de (suburbane) randgemeenten rond de grotere steden en vooral ook in het landelijk gebied is het saldo van alle binnenlandse verhuisbewegingen de laatste jaren over het algemeen juist positief.

Het is echter nog te vroeg om – zoals in de motie werd aangehaald – aan te kunnen geven in welke mate ‘corona’ dit verhuispatroon heeft beïnvloed. Daarvoor ontbreken nog de nodige gegevens. Bovendien is het ‘kantelend beeld’ al (ruim) voor de coronacrisis zichtbaar in de verhuisstatistieken. Uiteraard volgen wij de migratie-ontwikkelingen nauwgezet. De ervaringen, zoals zichtbaar gemaakt in de 20 beelden over 20 jaar ‘demografie in Brabant’, laten zien dat de binnen- en buitenlandse migratieontwikkelingen (sterk) kunnen fluctueren. Daarmee is ook duidelijk dat er – in prognosetermen – met name rond de verwachte migratieomvang, -samenstelling en -richting relatief grote onzekerheidsmarges bestaan. Het is een van de redenen onze provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose3 regelmatig te actualiseren, om zo de (soms grote) effecten hiervan op de bevolkingsgroei en –samenstelling én op de woningbehoefte in te kunnen schatten.

1.4. Corona en de woningbouw in Brabant Wanneer we kijken naar het aantal feitelijke en verwachte toevoegingen van nieuwe woonruimte aan de Brabantse voorraad, dan zijn de ‘coronajaren’ 2020 en 2021 bij elkaar genomen op zich goede bouwjaren, met een voorraadgroei van in totaal zo’n 23.500 woningen (in twee jaar tijd).

9

In termen van de op te leveren woningbouwproductie zullen – afhankelijk van de duur van de ‘coronacrisis’, de financieel-economische gevolgen, de effecten op de werkgelegenheid en de invloed hiervan op het consumentenvertrouwen en de (particuliere en zakelijke) investeringsmogelijkheden – eventuele ‘corona-effecten’ pas zichtbaar worden in de kwartaal- en maandstatistieken vanaf begin 2022.

In andere statistieken zullen deze effecten mogelijk al wel eerder terug te zien zijn, zoals in het aantal afgegeven bouwvergunningen en het aantal woningen dat de komende tijd in aanbouw wordt genomen, al zijn tot op heden in deze statistieken nog maar weinig sporen van ‘corona’ te vinden. Zo lag bijvoorbeeld het aantal bouwvergunningen in 2020 17% hoger dan in 2019. Actuele gegevens hierover publiceren wij om de drie maanden in ons Kwartaalbeeld Woningmarkt Noord-Brabant11 en (uitgebreider) in onze Monitor bevolking en wonen 6. En uiteraard zal via het bestuurlijk en ambtelijk netwerk en de ‘thermometers’ die hiertoe uitstaan in onze provincie, voortdurend worden gemonitord of en in welke mate de voorbereiding van woningbouwplannen, de vergunningverlening en ‘start bouw’ vertragingen oplopen of stil komen te vallen.

Hoewel het lastig blijft om (goed) in te schatten wat ‘corona’ de komende tijd nog gaat betekenen voor de woningmarkt en woningbouw in onze provincie, lijken die effecten (vooralsnog zeer) beperkt te zijn.

1.5. Stikstof en de woningbouw Eind 2019/begin 2020 heeft de provincie bij alle Brabantse gemeenten (100% respons) een inventarisatie uitgevoerd naar de (verwachte) effecten van ‘stikstof’ op de voortgang van de woningbouw. Deze inventarisatie laat in grote lijnen zien, dat op basis van de stikstofberekeningen met de ‘Aerius-tool’, veel van de woningbouwplannen vergund kunnen worden en dus door kunnen gaan (bijvoorbeeld omdat ze geen depositie hebben op Natura 2000-gebieden – kleinere projecten en/of woningbouwprojecten op grote(re) afstand van die gebieden – of door ‘intern te salderen’. Ruim driekwart van de gemeenten verwacht dan ook niet of nauwelijks problemen of geeft aan, dat de effecten beperkt zijn en vooral samenhangen met vertragingen in het traject van vergunningverlening, de benodigde onderbouwing en (aanvullende) berekeningen met het Aerius- model. De overige gemeenten gaven (destijds) aan wel de nodige gevolgen te ondervinden of te verwachten, samenhangend met het ‘stikstofdossier’.

Een recent (begin 2021) uitgevoerde quick-scan naar knelpunten op het vlak van de woningbouw(versnelling) heeft het beeld herbevestigd, dat ‘stikstof’ maar over het algemeen maar weinig invloed heeft op de realisatie van woningbouwplannen.

Overigens leveren ook de getroffen bronmaatregelen (waaronder de ‘100 km.-maatregel’ van het Rijk) in Brabant de nodige ‘stikstofruimte’ op. Hiermee kunnen woningbouwprojecten, waarvoor in verband met stikstofdepositie een vergunningaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) wordt ingediend, grotendeels worden vergund en gerealiseerd. Dit heeft inmiddels al de nodige vruchten afgeworpen en zal ook de komende tijd nog volop ingezet worden om de vergunningverlening op peil te houden en zo ook bij te dragen om een stevig bouwtempo vast te houden.

Samengevat heeft de Omgevingsdienst tot 1 maart jl. 34 vergunningaanvragen ontvangen, goed voor de bouw van ruim 4.000 woningen. Hiervan zijn inmiddels 19 aanvragen verleend (met in totaal ruim 2.000 woningen) en is van 5 aanvragen, die nog in behandeling zijn, de stikstofruimte in het

10

stikstofregistratiesysteem gereserveerd. 3 aanvragen zijn ingetrokken of buiten behandeling gelaten. De overige 7 aanvragen zijn nog in behandeling.

1.6. Brabant ‘scoort’ bovengemiddeld Vergeleken met de andere provincies kent Brabant een bovengemiddelde groei van de woningvoorraad. Onze provincie was tot medio 2019 koploper, maar recentelijk zijn Flevoland en Utrecht, die de laatste (2) jaren de hoogste groeicijfers kennen, Brabant voorbijgestoken. CBS- gegevens laten zien dat de woningvoorraad in onze provincie vanaf 201212 gegroeid is met 9,6%. Met een groei van 10,5%, respectievelijk 9,7% liggen Flevoland en Utrecht daar iets boven. Ook in Gelderland en Noord-Holland liggen de groeicijfers boven het landelijk gemiddelde (7,8%).

Figuur 4. Groei van de woningvoorraad per provincie 2012 t/m 2020 (2012=100) 2012 t/m 2020* (2020: voorlopige gegevens) laatste 2 jaar; jan. 2019 t/m dec. 2020 (jan. 2019=100)

112

111 110,5

110

109,7 109,6

109 109,1

108 108,5

107,8 107,5

107 107,4 106,7

106 106,0

105 105,2

104 104,0

103 103,2

102,6

102,1

102,0

102,0

102,0 101,9 101,9 102 101,9

101

100

Friesland Overijssel Groningen Drenthe Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Nederland

Bron: Basisregistratie adressen en gebouwen (BAG), CBS-Statline, februari 2020; bewerking: Provincie Noord-Brabant. * Voor deze tijdreeks is gekozen, omdat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vanaf 2012 voor de gegevens over de ontw ikkeling van de woningvoorraad is overgegaan op de BAG, de Basisregistratie Adressen en Gebouwen. De overgang op de BAG betekent een trendbreuk in de woningbouwstatistieken van het CBS, omdat de definitie van een woning in de BAG anders is dan in de CBS-tellingen van voor 2012. Voor een consistente vergelijking met de groei in andere provincies is voor alle provincies gebr uik gemaakt van dezelfde BAG-gegevens vanaf 2012.

1.7. Verschillen in bouwtempo tussen regio’s en gemeenten Vrijwel overal in Brabant is de woningbouw de laatste jaren (stevig) aangetrokken, al zijn er regionale en gemeentelijke verschillen. In de meeste regio’s komt de groei van de woningvoorraad uit rond of iets boven de provinciale behoefteramingen.

Voor Brabant als geheel wordt over de jaren 2020 en 2021 een groei van de voorraad verwacht van in totaal bijna 23.500 woningen. Hiermee staat de ‘bouwindicator 2022 - korte termijn’13 op 103 (figuur 5). Dit betekent dat de groei in die periode naar verwachting 3% hoger ligt dan de vooruitberekeningen in onze prognose (waarin overigens ook een inschatting is gemaakt van de ‘corona-effecten’ op de bevolkingsontwikkelingen op korte termijn). Vooral in Noordoost-Brabant, in de (suburbane) gebieden rond de grote en middelgrote steden en in het landelijk gebied liggen ‘de scores’ boven de prognose-aantallen.

Zoals ook duidelijk naar voren komt uit onze Monitor bevolking en wonen6 verschilt de mate waarin de woningbouw aantrekt vooral sterk per gemeente. En ondanks dat er de laatste tijd in de meeste gemeenten wel weer (beduidend) meer gebouwd wordt, haalt naar verwachting nog bijna de helft (45%) in de jaren 2020 en 2021 de geprognotiseerde woningbouwaantallen niet.

11

De oorzaken van een achterblijvend bouwtempo verschillen per gemeente en per locatie. Naast 'stikstof- en corona-perikelen' – al zijn de effecten (vooralsnog) over het algemeen beperkt – is al langer het gebrek aan personele capaciteit bij ontwikkelaars, bouwers en gemeenten na jaren van saneren een veel gehoord geluid14, evenals een tekort aan bouwmaterialen ('handen en heipalen'). Ook de lange en door ‘corona’ soms ook lastig vorm te geven (inspraak)procedures, de (te) hoge grondprijzen en de vaak complexe vraagstukken rond de (financiële) haalbaarheid van binnenstedelijke (her)ontwikkelingstrajecten worden geregeld aangehaald. De al enige tijd beperkte(re) investeringsmogelijkheden van tal van woningbouwcorporaties kunnen regionaal of lokaal eveneens een rol spelen. En daar waar vraag en aanbod onvoldoende matchen, bijvoorbeeld als het aanbod te duur aanbod is en niet goed aansluit op de vraag naar betaalbare woningen, ligt eveneens vertraging op de loer.

Al met al is het – na het Brabant-brede herstel van de woningmarkt – nu vooral zaak het bouwtempo (ten minste) op peil te houden, al geldt in veel gevallen (nog steeds) dat het tempo verder omhoog moet. Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling in onze Brabantse Agenda Wonen1 en ons Bestuursakkoord 2020-20232.

Figuur 5. Bouwindicatoren 2022 - korte en lange termijn de in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 25-tallen, hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen

groei woningvoorraad in % groei woningvoorraad in % verwachte groei 2020 t/m 2021 bouwindicator 2005 t/m 2021 bouwindicator woningvoorraad verwacht prognose 2022 - korte termijn verwacht prognose 2022 - lange termijn 2020 t/m 2021 2005 t/m 2021 (2020=100) (2005=100)

NOORD-BRABANT 23.400 22.700 103 161.550 194.650 83 102,1 116,5

STEDELIJK CONCENTRATIEGEBIED 17.325 17.575 99 118.600 142.725 83 102,1 117,0 - grote steden (B5) 9.875 10.350 96 66.625 74.125 90 102,4 119,2 - middelgrote steden (M7) 3.400 3.725 91 25.500 35.700 71 101,6 114,1 - overig stedelijk concentratiegebied 4.025 3.500 115 26.475 32.875 81 102,1 115,6

LANDELIJK GEBIED 6.075 5.150 118 42.925 51.950 83 101,9 115,3

WEST-BRABANT 5.125 5.025 102 37.750 48.075 79 101,6 113,6 MIDDEN-BRABANT 4.100 4.175 98 28.975 33.025 88 102,2 118,7 NOORDOOST-BRABANT 6.275 5.725 110 43.125 53.850 80 102,2 117,5 ZUIDOOST-BRABANT 7.875 7.775 101 51.675 59.725 87 102,3 117,3

De Provincie Noord-Brabant hanteert een indeling in een viertal regio's (West-, Midden-, Noordoost- en Zuidoost-Brabant). Daarnaast is onderscheid gemaakt tussen gemeenten (met de hoofdkern) in het stedelijk concentratiegebied en gemeenten (met de hoofdkern) in het landelijk gebied.

De vijf grote steden (B5) zijn: Breda, Eindhoven, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg. De zeven middelgrote steden (M7) zijn: Bergen op Zoom, Meierijstad, , , , ,

1.8. Het Rijk en de opgaven rond ‘bouwen en wonen’ De laatste tijd is de aandacht vanuit de rijksoverheid voor het ‘dossier wonen’ flink toegenomen. De aanleiding hiertoe ligt in het geconstateerde nationale woningtekort van ca. 330.000 woningen en de ambitie om tot 2030 in Nederland zo’n 1 miljoen woningen te bouwen. De focus van het Rijk richt zich vooral op de kwantitatieve woningbouwopgave: is er voldoende plancapaciteit, zijn er genoeg locaties in beeld? In 2020 is hiertoe, op initiatief van het ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en samen met de provincie Noord-Brabant en de Brabantse gemeenten, een traject doorlopen om hier meer inzicht in te krijgen en vooral te bezien of en hoe woningbouwversnelling mogelijk is. Geconcludeerd is, dat er in Brabant voldoende plancapaciteit en locaties in beeld zijn om de woningbouwopgave te realiseren (zie ook par. 3.1). Om voldoende tempo te houden in de woningbouwproductie en waar mogelijk het bouwtempo de eerstkomende jaren te verhogen, is het wel nodig dat enkele knelpunten worden aangepakt. Hieronder worden deze (financiële) uitdagingen nader toegelicht.

12

Het Rijk richt haar aandacht hoofdzakelijk op de (grote) Brabantse steden. Er zijn in Nederland 14 locaties benoemd, waarop het Rijk een stevige betrokkenheid wil rond de woningbouw. Voor Brabant zijn dit de Brabantse Stedenrij (met name de spoorlocaties in Tilburg, Breda en ’s-Hertogenbosch) en Eindhoven KnoopXL. Op deze locaties is een fors woningbouwprogramma voorzien en liggen tegelijkertijd complexe (transformatie)vraagstukken, die om grote investeringen vragen. In de afgelopen periode is gewerkt aan businesscases voor deze locaties. Daarmee is inzicht ontstaan in de benodigde investeringen om de woningbouwopgave op deze locaties te realiseren.

Parallel hieraan is een meer globale inventarisatie uitgevoerd voor de grotere woningbouwlocaties in Brabant – de ‘100+-locaties’; oftewel de (ca. 250) locaties waar de komende jaren meer dan 100 woningen gepland staan – om inzichtelijk te maken wat de belangrijkste uitdagingen zijn om tot versnelling van de woningbouw te kunnen komen. Ook is een inschatting gemaakt van de financiële tekorten.

Samenvattend zijn uit de inventarisatie de volgende (financiële) uitdagingen naar voren gekomen: - Infrastructurele ingrepen in en rond de kernen zijn een noodzakelijke voorwaarde met het oog op de bereikbaarheid van bestaande en toekomstige woningbouwlocaties; - Het realiseren van (voldoende) betaalbare woningen leidt tot vraagstukken rond de financiële haalbaarheid van woningbouwlocaties; - Transformatie van binnenstedelijke locaties is vaak ingrijpend, complex en verliesgevend, maar noodzakelijk om de leef- en ruimtelijke kwaliteit in de kernen te behouden en om in de benodigde woningbouwaantallen te kunnen voorzien; - De openbare ruimte vraagt om de nodige investeringen, met aandacht voor vergroening, verduurzaming, de wateropgaven en klimaatadaptatie, nodig om aantrekkelijke woon- en centrumgebieden te realiseren; - Op enkele woningbouwlocaties dienen milieuvraagstukken eerst ‘geadresseerd’ te worden voordat woningbouw mogelijk is. Bodemsanering, uitplaatsen van risicovolle bedrijven, geur- en geluidhinder en externe veiligheid zijn vraagstukken die spelen, waarbij soms ook stikstof een aandachtspunt is; - Naast de opgaven met betrekking tot nieuwbouw en versnelling is ook de (verdere) herstructurering van bestaande wijken en buurten, inclusief kwetsbare wijken, nodig om ook hier de leef- en ruimtelijke kwaliteit te verbeteren en de verduurzamingsopgaven vorm te geven.

Gelet op deze uitdagingen zijn er voor (de versnelling van) de woningbouw grote investeringen nodig. Voor Brabant wordt het tekort, alleen al op de ‘100+-locaties’, geschat op ca. €700 miljoen tot €1 miljard, exclusief de benodigde investeringen in infrastructuur. In 2021 zal het nieuwe kabinet naar verwachting de nodige besluiten nemen over de inzet en de investeringen van het Rijk in de woningbouw(versnelling).

 Inzet rijksmiddelen Ten behoeve van ‘bouwen en wonen’ worden door het Rijk ook de nodige financiële middelen ingezet. Zo is in 2020 de regeling Woningbouwimpuls van start gegaan (zie par. 1.10) en zijn er ‘flexpoolmiddelen’ beschikbaar gesteld (zie 1.9). Dit jaar – 2021 – wordt ook de regeling Volkshuisvestingsfonds (eenmalig) opengesteld, met voor Nederland als geheel een totaal subsidiebedrag van €425 miljoen. Deze regeling is met name gericht op kwetsbare gebieden, zoals de (16) stedelijke vernieuwingsgebieden en de (13) grens- en krimpregio’s. In Brabant zijn drie stedelijke vernieuwingsgebieden gelegen, in Eindhoven (Woensel- zuid), Tilburg (Noordwest) en Breda (Noord).

13

Ten slotte heeft het Rijk aan iedere provincie €250.000,- beschikbaar gesteld om het flexwonen in te stimuleren. In Brabant zetten wij deze middelen in via de Subsidieregeling flexwoningen Noord- Brabant (zie par. 4.5).

 Naar een nieuw kabinet In 2020 is in IPO-verband en samen met een groot aantal partners een tweetal stukken voorbereid ten behoeve van de verkiezingen (maart 2021) en de kabinetsformatie. Het kabinetsbod Krachtig groen herstel van Nederland15 is aangeboden door de koepelorganisaties Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW). Daarnaast is het IPO aangesloten bij de Actieagenda wonen16 van Aedes. In deze agenda hebben 34 partijen hun (gezamenlijke) plannen voor de komende tien jaar uiteengezet, die zij samen met het Rijk willen realiseren. De plannen zijn verdeeld in 4 onderwerpen: 1 miljoen nieuwe woningen bijbouwen, wonen betaalbaar houden voor huurders en kopers, wijken en buurten verbeteren en vitaal en leefbaar houden en sneller alle woningen verduurzamen.

1.9. Flexpool Versnelling Woningbouw Wat de opgaven met betrekking tot ‘wonen en transformaties’ betreft, knelt het vandaag de dag vooral in de (eind)fase van de plan- en projectontwikkeling. Aan de publieke kant gaat het dan om knelpunten bij planprocessen en het (versneld) uitvoeringsgereed krijgen van woningbouwplannen en - projecten (versneld). Aan de private kant gaat het om knelpunten bij de planrealisatie. In het publieke domein gaat het veelal om ‘handjes’, bijvoorbeeld in de vorm van planologen en planeconomen. Gericht op de feitelijke planrealisatie kunnen we ons provinciaal Ontwikkelbedrijf en de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte-voor-ruimte inzetten.

Het ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft in 2020 middelen beschikbaar gesteld voor extra ambtelijke capaciteit bij gemeenten, waterschappen en provincies, specifiek gericht op het versnellen van de woningbouw. Een belangrijk knelpunt is immers een tekort aan ambtelijk capaciteit om het benodigde planaanbod voor woningbouw (adequaat) procedureel te begeleiden en (versneld) uitvoeringsgereed te krijgen, zodat sneller en voor meer woningen bouwvergunningen kunnen worden afgegeven en de schop daadwerkelijk de grond in kan.

Noord-Brabant heeft van BZK €3,76 miljoen ontvangen, te besteden in 2021 en 2022. De rijksregeling17 stelt echter (50%) cofinanciering als voorwaarde. Daartoe hebben Gedeputeerde Staten op 10 november 2020 besloten een bedrag van €1,88 miljoen als cofinanciering bij te dragen, waarmee de regeling een jaar langer (t/m 2023) kan worden uitgevoerd. De dekking hiervoor wordt – na de investeringsladder te hebben doorlopen – ten laste gebracht van de knelpuntenbuffer. Met een Statenmededeling18 zijn Provinciale Staten over deze inzet geïnformeerd. In de uitwerking van de ‘corona-investeringsmaatregelen’ is de financiering opgenomen.

Doel van de regeling is ertoe bij te dragen dat in Brabant de groei van de woningvoorraad, die de laatste jaren (vanaf 2017) steeds zo tussen de 11.000 en 12.500 woningen lag, de komende jaren versneld wordt richting de 13.000 à 14.000 woningen. Om daarmee in te kunnen spelen op de in onze provincie nog altijd flinke groei van het aantal huishoudens én om de bestaande woningtekorten (verder en liefst versneld) terug te dringen.

Vanuit de ‘bijdrageregeling’ bij de Flexpool Versnelling Woningbouw, die momenteel in voorbereiding is en naar verwachting kort voor de zomer wordt opengesteld, komt een groot deel van de financiële middelen beschikbaar voor alle 61 Brabantse gemeenten, die daarmee extra ‘handjes’ kunnen houden en/of inhuren om concrete woningbouwplannen versneld uitvoeringsgereed te krijgen.

14

Daarnaast komen ook middelen beschikbaar voor een provinciale ‘turbo-aanpak’, waarmee – per regio en bovenop de ‘bijdrageregeling’ – nog enkele specifieke woningbouwprojecten of (meer algemene) woningbouwthema’s ondersteund kunnen worden met capaciteit, die vanuit de provincie wordt geleverd, al dan niet via extra inhuur. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan complexe (binnenstedelijke) transformatieopgaven in steden en dorpen waar veelal ook het herbestemmen naar ‘wonen’ (met soms aanzienlijke woningaantallen) aan de orde is. Maar ook aan locatie-ontwikkelingen aan de randen van (kleinere) kernen, waar samenhangend met een beoogde woningbouwontwikkeling vaak tal van (ruimtelijke) vraagstukken samenkomen die extra personele inzet en soms – bijvoorbeeld in geval van nieuwe woonvormen – ook specifieke expertise vragen. Door bij dergelijke opgaven, vraagstukken en ontwikkelingen extra kennis en/of capaciteit in te zetten, wordt beoogd deze projecten aan te jagen en de bijbehorende woningbouw op die locaties versneld tot uitvoering te brengen.

Omdat de ‘flexpoolregeling’ vooral gericht is op bestaande plannen en de gemeenten bij hun aanvraag concreet moeten aangeven aan welke woningbouwplannen en -projecten de middelen besteed gaan worden (incl. het aantal woningen, de woningtypen en het moment waarop gestart wordt met de bouw), is ook steeds een goede inschatting te maken – en in de tijd te monitoren – wat de verwachte effecten zijn van de regeling op de versnelling van de woningbouw in Brabant en ook in de verschillende (sub)regio’s binnen onze provincie.

1.10. Woningbouwimpuls (rijksgelden) In 2019 heeft het Rijk een bedrag van €1 miljard beschikbaar gesteld voor het versnellen van de woningbouw in Nederland, met specifieke aandacht voor de bouw van betaalbare woningen voor starters en huishoudens met een laag of middeninkomen. Daartoe is door het Rijk de regeling Woningbouwimpuls (WBI) ingesteld. Deze ‘impulsregeling’ richt zich met name op die stedelijke regio’s, waar de vraag naar woningen het grootst is. Als criterium geldt een projectomvang van minimaal 500 woningen, waarvan ten minste de helft in het betaalbare segment moet worden gerealiseerd. De regeling wordt in meerdere tranches uitgevoerd.

De eerste tranche liep van juli tot september 2020. In die eerste tranche zijn door 6 Brabantse gemeenten 9 projecten ingediend, met in totaal ruim 6.700 woningen. Daarvan zijn 4 projecten gehonoreerd: 2 in Eindhoven (Emmasingelkwadrant en Castiliëlaan), 1 in Helmond (Centrum-Noord) en 1 in Breda (Havenkwartier, 1e fase De Strip). Samen goed voor 3.100 woningen en een rijksbijdrage van in totaal €46,5 miljoen.

De tweede tranche is in oktober 2020 opengesteld. Door 6 gemeenten zijn evenzoveel projecten ingediend, waarvan er in februari 2021 een viertal is gehonoreerd: in Eindhoven (District E), Geldrop- Mierlo (Centrum Geldrop), Helmond (Brainport Smart District) en Tilburg (Apenijnenweg/Parklocatie Stappegoor). Samen kregen deze projecten een rijksbijdrage van €22,8 miljoen en worden hiermee 2.850 woningen versneld gerealiseerd.

De derde en waarschijnlijk ook laatste tranche – omdat dan het volledige budget is besteed – volgt dit najaar. In Brabant zijn er ook voor deze tranche weer meerdere gemeenten bezig met voorbereidingen om projecten in te kunnen dienen.

15

2. Duurzame verstedelijking

2.1. Inzet op transformatie en herbestemmen leegstand Met het oog op een duurzaam gebruik van de ruimte in onze provincie – actielijn 1 uit de Brabantse Agenda Wonen1 – is het van groot belang het woningbouwprogramma optimaal in te (blijven) zetten voor het versterken van de omgevingskwaliteit in onze steden en dorpen (inbreiden, herstructureren, transformeren) en het herbestemmen van leegstaand vastgoed, soms ook in het buitengebied. Deze lijn van duurzame verstedelijking heeft ook een stevige plek gekregen in ons Bestuursakkoord19.

Om te kunnen voorzien in de nog altijd flinke en naar verwachting voorlopig ook groot blijvende behoefte aan nieuwe woonruimte zullen we die binnenstedelijke (transformatie)locaties hard nodig hebben. Daarnaast zijn ook tal van uitbreidingslocaties nodig om te kunnen voorzien in een voldoende en voldoende gedifferentieerd planaanbod voor woningen en woonmilieus.

Omdat in veel andere vastgoedmarkten doorgaans (per saldo) niet veel meer hoeft te worden toegevoegd aan vierkante meters of zelfs sprake is van krimp, wordt bij transformatieopgaven vaak gekeken naar ‘het wonen’ als nieuwe bestemming. Veelal gaat het dan om het transformeren van locaties en het herbestemmen van leegstaand vastgoed (soms ook in het buitengebied) naar een tweede leven, waarbij wonen – veelal ook in combinatie met andere functies – de boventoon voert.

Hier liggen tal van kansen, die je zou kunnen duiden als ‘Vinex-anders’. Vergelijkbaar met de Vinex- jaren is er immers nog altijd een grote (kwantitatieve) woningbehoefte. Maar anders dan destijds, toen het accent voor een belangrijk deel lag op de bouw van eengezinswoningen aan de stadsranden, is en wordt de woningbehoefte meer gedifferentieerd. Andere groepen (ouderen, alleenstaanden) gaan het beeld bepalen en de behoefte aan nieuwe woonvormen neemt toe. Samenhangend met deze demografische ontwikkelingen en maatschappelijke trends verschuift ook de oriëntatie van woonconsumenten (per saldo) meer naar het (binnen)stedelijk gebied van steden en dorpen. De komende tijd is het zaak dit ‘demografisch momentum’ te verbinden met binnenstedelijke transformatieopgaven en de aanpak van leegstandsvraagstukken in stad, dorp en buitengebied.

2.2. Bestuursopdracht ‘Terugdringen woningtekort en leegstand en participeren in transformaties’ Gezien het urgente, complexe karakter van het ‘transformatievraagstuk’ en de grote (ook economische) betekenis van de ruimtelijke kwaliteit van onze steden en dorpen als een van de centrale pijlers van een aantrekkelijk woon-, leef- en vestigingsklimaat, is het van belang dat ook de provincie de komende jaren stevig bijdraagt aan de transformatieopgaven in Brabant.

Bij de behandeling van de begroting 2020 hebben Provinciale Staten vastgesteld om “structuurversterkend en innovatief in te zetten op het realiseren van zeven trendbreuken”. Eén van die trendbreuken (bestuursopdrachten) is ’het terugdringen van het woningtekort en de leegstand’5. Deze bestuursopdracht hebben wij in ons Bestuursakkoord 2020-20232 bekrachtigd.

Met deze bestuursopdracht worden de lijnen gecontinueerd, zoals die de afgelopen jaren met de programmalijn ‘binnenstedelijke transformaties’ zijn ingezet vanuit de Brabantse Agenda Wonen, de Brabantse Aanpak Leegstand, het Uitvoeringsprogramma Werklocaties, de Erfgoedfabriek en ons provinciaal Ontwikkelbedrijf. Op onderdelen wordt de aanpak geïntensiveerd en versneld. Kennis en expertise worden verder uitgebouwd en ingezet voor transformatieopgaven en concrete gebiedstransities binnen onze steden en dorpen en het terugdringen van leegstand in onze kernen en in het buitengebied. Ons Ontwikkelbedrijf wordt beter toegerust om enkele complexe, integrale locatie- en gebiedsontwikkelingen mede mogelijk te maken.

16

Daarnaast benutten wij de Actie- en investeringsagenda coronaherstel20 om de stedelijke transformaties een extra impuls te geven, via de lijn ‘Impuls vitale en gezonde (binnen)steden’ (thema IV) uit deze agenda.

Naast het vergroten van de bewustwording en de beleidsmatige aspecten rond duurzame verstedelijking richt de werkwijze, zoals die de laatste jaren is ontwikkeld, zich vooral op de provinciale rol en deelname aan gebiedstransformaties. Een werkwijze die nauw aansluit op de lijn om als provincie, ingegeven ook vanuit de nieuwe Omgevingswet, meer gebieds- en ontwikkelingsgericht te willen werken. Hierbij denken we steeds meer in een vroegtijdig stadium (pro- actief en ‘aan de voorkant’) mee met ruimtelijke ontwikkelingen en gemeentelijke plannen en nemen we – inspelend op initiatieven van ‘buiten’ – soms ook als partner deel aan concrete locatieontwikkelingen en complexe transformatieprojecten (‘langszij komen’).

De provinciale rol en bijdragen aan binnenstedelijke transformatieopgaven en het herbestemmen van leegstaand vastgoed krijgt vorm en inhoud langs een drietal lijnen: richting geven, beweging stimuleren en mogelijk maken.

 Richting geven Zo zijn bijvoorbeeld onder de noemer ‘richting geven’ met gemeenten de binnenstedelijke transformatiepotenties en -opgaven in onze steden en dorpen in beeld gebracht. Doel is om de bewustwording rond dit onderwerp te vergroten, meer zicht te krijgen op de omvang van de opgaven en de (hulp)vragen die spelen en om op een (meer) systematische wijze de (toekomstige) mogelijkheden voor woningbouw op binnenstedelijke locaties gezamenlijk in beeld te brengen en actueel te houden. Want ook de komende tijd zullen zich nieuwe locaties en opgaven blijven aandienen. Een beeld dat ook helpt om ruimtelijke keuzes op de woningmarkt – inbreiden versus uitbreiden – beter af te wegen en te onderbouwen en om in (sub)regionaal verband afspraken te maken over de betekenis hiervan op de regionale en gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering. In de regionale perspectieven op bouwen en wonen zijn dit belangrijke onderwerpen (zie hoofdstuk 6).

Inmiddels is een groot aantal transformatielocaties in beeld. De provinciale inzet varieert van een ‘kennis- en procesrol’ bij de verkenning van de transformatieopgave en de planontwikkeling (‘beweging stimuleren’) tot een rol bij de plan- en projectrealisatie (‘mogelijk maken’).

 Beweging stimuleren ‘Beweging stimuleren’ geven we vorm en inhoud vanuit onze reguliere provinciale programma’s. De nadruk ligt op onze kennis- en procesrol met betrekking tot stedelijke transformaties en het terugdringen van leegstand. Hierbij gaat het veelal om complexe, integrale gebiedstransformaties in de grote steden (B5)9, de middelgrote steden (M7)10 en soms ook in kleinere steden of kernen in de meer landelijke regio’s. Vaak zal op deze locaties niet alleen een herbestemming naar wonen aan de orde zijn, maar is een (veel) bredere insteek gevraagd, gericht op tal van functies, functieveranderingen en ruimtelijk- kwalitatieve opgaven om de omgevingskwaliteit en het (ver)blijfklimaat te versterken. Zo kunnen ook provinciale doelen vanuit andere programma’s en beleidskaders (integraal) worden gerealiseerd, zoals bijvoorbeeld economische structuurversterking, mobiliteit, energie, klimaatadaptatie en sociale veerkracht.

Belangrijk in het kader van ‘beweging stimuleren’ is ook de verdere vormgeving van de kennisontwikkeling en de uitbouw van een kennisnetwerk voor transformaties binnen steden en

17

dorpen, zowel als in het buitengebied. Een en ander in nauwe samenhang ook met bestaande nationale kennisprogramma’s.

 Mogelijk maken Onder de noemer ‘mogelijk maken’, waarbij we in samenwerking met gemeenten en andere betrokken (markt)partijen soms langjarig meedoen in een gebiedstransformatie, opereren we meer selectief. Hierbij stelt de provincie zich ten doel (bestuursopdracht) in deze bestuursperiode te participeren in de planontwikkeling en -uitvoering van zo’n 10 tot 12 omvangrijke, complexe stedelijke gebiedstransformaties in (de spoorzones van de) grote steden (B5)9 en de (winkel)centra van de middelgrote steden (M7)10. Recentelijk zijn in dit verband nog (intentie)overeenkomsten gesloten met bijvoorbeeld Breda (CSM-terrein e.o.), Bergen op Zoom en Meierijstad, gericht op een gezamenlijke verkenning en vervolgens aanpak van de binnenstedelijke opgaven.

Bij dit alles gebruiken we een mix van instrumenten, variërend van inzet van kennis, kunde en ons netwerk, ons ruimtelijke ordenings-(RO-)instrumentarium tot de inzet van (financiële) instrumenten van ons provinciale Ontwikkelbedrijf. Zeker voor de (transformatie)locaties in de grote en middelgrote steden geldt, dat er – naast wonen en werken – tal van andere provinciale beleidsdoelen kunnen worden gerealiseerd, bijvoorbeeld op het vlak van mobiliteit, de klimaat- en energieopgaven, de kwaliteit van de leefomgeving etc.

Als het gaat om ‘mogelijk maken’ draagt ons Ontwikkelbedrijf met inzet van haar (financiële) instrumentarium bij aan de realisatie van de beleidsdoelstellingen op het gebied van stedelijke transformaties, vanzelfsprekend in nauwe samenwerking met diverse beleidsprogramma’s (o.a. het programma Wonen, Werken en Leefomgeving (WWL)). Om de voortgang in beeld te brengen, is er het Meerjarenperspectief van het Ontwikkelbedrijf, met de inhoudelijke en financiële ontwikkelingen op portfolio- en projectniveau. Bij de vaststelling van de bestuursopdracht Terugdringen woningtekort en leegstand en participeren in transformaties5 (PS, mei 2020) is besloten dit Meerjarenperspectief jaarlijks voorafgaand aan de begrotingsbehandeling ter vaststelling aan te bieden aan Provinciale Staten. Voor de stand van zaken met betrekking tot specifieke projecten verwijzen we dan ook naar de betreffende stukken op onze provinciale website.

2.3. Inbreiden of uitbreiden: accent op binnenstedelijke locaties in Brabant Van het totale planaanbod voor woningbouw in Brabant heeft anno 2020 66% – tweederde dus – betrekking op een binnenstedelijke locatie (figuur 6). Voor de korte termijn (2020 t/m 2024) is liefst 72% van de plancapaciteit voorzien op een inbreidingslocatie. Tussen 2010 en 2020 is van de feitelijke nieuwbouw 71% op inbreidingslocaties gerealiseerd.

Op korte termijn ligt het aandeel ‘inbreiden’ in het planaanbod beduidend hoger dan op langere termijn. Dat komt omdat veel van de toekomstige inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties nu nog niet bekend zijn en zich ook moeilijk laten plannen. Bij uitbreidingslocaties ligt dat vaak anders. Nieuwe binnenstedelijke mogelijkheden, waaronder ook het herbestemmen van nog leegkomend vastgoed, zullen zich echter ook in de (nabije) toekomst voordoen; het zijn structurele opgaven. Juist ook om goed op deze kansen in te kunnen (blijven) spelen is voldoende ruimte en flexibiliteit in de woningbouwplanning en -programmering nodig.

Vooral in de grote steden (de B5)9 is de laatste jaren veel gebouwd op binnenstedelijke locaties. Daar is ook de eerstkomende vijf jaren een groot deel (ruim 80%) van de woningbouw voorzien op een inbreidingslocatie. In de middelgrote steden (de M7)10 ligt dat inbreidingspercentage tussen 2020 en 2025 op 72% van het planaanbod. In de randgemeenten rond de (grote) steden en in het landelijk gebied ligt de nadruk wat minder op binnenstedelijke ontwikkelingen dan in de steden, al staat – met

18

65%, respectievelijk 61% – ook hier het merendeel van de woningbouw voor de eerstkomende jaren gepland op inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties.

Figuur 6. Het planaanbod voor woningbouw (2020) en de feitelijke nieuwbouw Bron: opgaven gemeenten in de matrix 'Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente', op inbreidingslocaties (2010 t/m 2019), NOORD-BRABANT, regionaal stand anno 2020; (procentueel; aandeel woningen op inbreidingslocaties t.o.v. het totale planaanbod) bewerking Provincie Noord-Brabant 100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

81%

79%

76%

75%

72%

72%

71%

71%

69%

68% 66%

30% 66%

65%

64%

62%

61%

61%

59%

56%

55%

54% 54%

20%

43% 42%

10%

0%

>2025 >2025 >2025 >2025 >2025 >2025

TOTAAL TOTAAL TOTAAL TOTAAL TOTAAL TOTAAL

2010-2019 2010-2019 2010-2019 2010-2019 2020-2024 2020-2024 2020-2024 2020-2024 2010-2019 2020-2024 2010-2019 2020-2024

GROTE STEDEN MIDDELGROTE STEDEN OVERIG STEDELIJK STEDELIJK LANDELIJK NOORD-BRABANT (B5) (M7) CONCENTRATIE- CONCENTRATIE- GEBIED GEBIED GEBIED

De laatste jaren zien we in onze provincie een duidelijke toename van de capaciteit op binnenstedelijke locaties (figuur 7). Tot 2014 liep het percentage woningen op inbreidingslocaties terug, tot ca. 54% van het totale planaanbod. Daarna is dat percentage weer duidelijk opgelopen, tot 66% vandaag de dag.

Figuur 7. Het planaanbod voor woningbouw op inbreidingslocaties Bron: jaarlijkse opgaven gemeenten in de matrix 'Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente'; NOORD-BRABANT, 2006-2020 bewerking Provincie Noord-Brabant (procentueel; aandeel woningen op inbreidingslocaties t.o.v. het totale planaanbod)

70%

Noord-Brabant 68% stedelijk concentratiegebied landelijk gebied 66%

64%

62%

60%

58%

56%

54%

52%

50% 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020

De recente toename van het planaanbod op inbreidingslocaties zien we vrijwel overal in Brabant (figuur 8) en hangt samen met de sterk toegenomen aandacht voor de vele (integrale) gebieds- en transformatieopgaven binnen onze steden en dorpen. Hierbij wordt vooral ook gekeken naar de mogelijkheden, die de nog altijd grote behoefte aan nieuwe woonruimte biedt, voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit op dergelijke binnenstedelijke locaties.

19

Figuur 8. Het planaanbod voor woningbouw op inbreidingslocaties Bron: jaarlijkse opgaven gemeenten in de matrix NOORD-BRABANT, regionaal, 2015-2020 'Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente'; bewerking Provincie Noord-Brabant (procentueel; aandeel woningen op inbreidingslocaties t.o.v. het totale planaanbod)

80%

75%

70% 76%

74% 73%

65%

68%

68%

68%

66% 66%

60% 65%

65%

64%

64%

64%

61%

61%

61% 61%

55% 60%

59%

59%

59%

59%

58%

57%

57%

57%

57%

56%

56% 56% 50% 56%

45% 48%

40% 45%

35% 42%

40% 38% 30%

25%

2018 2019 2019 2020 2019 2020 2020 2015 2020 2015 2020 2015 2016 2017 2020 2015 2016 2017 2018 2015 2016 2017 2018 2015 2016 2017 2018 2019 2016 2017 2018 2019 2016 2017 2018 2019

GROTE STEDEN MIDDELGROTE STEDEN OVERIG STEDELIJK STEDELIJK LANDELIJK NOORD-BRABANT (B5) (M7) CONCENTRATIE- CONCENTRATIE- GEBIED GEBIED GEBIED

Deze (beleids)lijn vormt ook een stevig fundament van onze Brabantse Agenda Wonen1, waarin het ‘accent op duurzame verstedelijking’ actielijn 1 is en als richtinggevend principe 1 is opgenomen “het woningbouwprogramma optimaal in te zetten op (toekomstige) binnenstedelijke locaties – inbreiden, herstructureren, transformeren – en voor het herbestemmen van leegstaand en leegkomend kantoor-, winkel- en ander vastgoed, met als uitgangspunt dat zorgvuldig ruimtegebruik voor zuinig ruimtegebruik gaat”.

En in lijn hiermee – richtinggevend principe 2 – geven we “ruim baan voor ‘goede woningbouwplannen’ binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en dorpen: woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, die aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw wordt genomen”.

Om juist ook langs deze lijn bij te dragen aan het op peil houden (of brengen) van de benodigde woningbouwproductie.

2.4. Verschillen in (mogelijkheden tot) inbreiding tussen regio’s en gemeenten De mogelijkheden en (daarmee) het planaanbod voor woningbouw op binnenstedelijke locaties verschillen per regio en vooral per gemeente (zie voor meer informatie de Monitor bevolking en wonen6).

Hierbij spelen de historische opbouw en de ruimtelijke en economische structuur van een stad of dorp een rol. Van belang is ook het ruimtelijk beleid dat gevoerd is in het (recente) verleden; zijn er in de loop der jaren al veel inbreidingslocaties ingevuld of heeft het accent juist meer op uitbreiden gelegen. De mate waarin gemeenten een actief grondbeleid voeren, speelt eveneens mee. Maar ook meer toevallige omstandigheden, zoals bijvoorbeeld het vertrek van bedrijven, een klooster of kerk, het vrijkomen van maatschappelijk vastgoed of de herstructurering van een (buurt)winkelcentrum zijn van invloed op de mogelijkheden voor woningbouw binnen het bestaand stedelijk gebied.

Hiermee zijn de verschillen veelal goed te verklaren, al kan er ook aanleiding zijn gemeenten aan te sporen een groter deel van hun woningbouwprogramma (‘ruim baan’) in te zetten voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit op (transformaties)locaties binnen hun kernen of voor de herbestemming van leegstaand vastgoed.

20

3. Een realistisch en flexibel planaanbod voor woningbouw

Wonen is een centraal thema in het provinciale beleid. De provincie heeft hierbij vooral een regisserende, agenderende en stimulerende rol, o.a. om ertoe bij te dragen dat er steeds voldoende woningbouwplannen zijn (voor het benodigde bouwtempo), op de goede plekken (ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit van steden en dorpen) en aansluitend op de verander(en)de vraag (inzet op een gevarieerd, vraaggericht aanbod).

3.1. Plannen genoeg Vanuit haar kennisrol (zie ook hoofdstuk 7) heeft de provincie steeds een actueel beeld van het gemeentelijke en (sub)regionale planaanbod voor woningbouw.

Zoals figuur 9 laat zien bereikte het totale planaanbod in Brabant in 2008 haar hoogtepunt met een omvang van 217.000 woningen. Mede door de financieel-economische crisis is het planaanbod daarna van jaar op jaar teruggebracht naar (meer) realistische niveaus van rond de 125.000 woningen de laatste jaren. Een afname van 43% in ruim 10 jaar tijd, tussen 2008 en 2019. Vooral vanaf 2010 is veel planaanbod geschrapt en ge(her)faseerd. Dit ‘schrappen, afboeken en faseren’ gebeurde voornamelijk in de zachte plancapaciteit21. De omvang en fasering van het harde planaanbod21 laat (logischerwijs) een veel constantere lijn zien (figuur 10).

Figuur 9. Ontwikkeling totale planaanbod voor woningbouw Bron: jaarlijkse opgaven gemeenten in de matrix 'Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente'; NOORD-BRABANT, 2006-2020 bewerking Provincie Noord-Brabant (aantal woningen; stand per 1 januari van het betreffende jaar) totale plancapaciteit woningbouw 250.000 capaciteit te realiseren binnen 5 jaar 225.000 capaciteit te realiseren binnen 5-10 jaar capaciteit te realiseren na 10 jaar 200.000

175.000 217.200

206.000 197.200

150.000 177.200

125.000

155.800 144.900

100.000

134.800

128.000

124.900

124.500

122.300 120.100

75.000

109.500

95.400 93.500

50.000 81.400

78.000

74.000

72.300 72.300

65.700

68.800

61.800

61.600 61.000

25.000 60.500

47.800

41.100

34.900 36.900 36.100 38.000 34.000 46.600

33.000

33.200

32.500 32.700 0 30.800 2006 2008 2010 2012 2014 2016 2017 2018 2019 2020 2020- 2035* * provinciale prognose actualisering 2020 (incl. sloop)

In 2020 ligt het planaanbod echter weer beduidend hoger vergeleken met eerdere jaren. Wellicht ook ‘aangemoedigd’ door de veelvuldige roep om extra woningbouw, de nog altijd flinke tekorten aan woonruimte en de – ook op de wat langere termijn – hoger ingeschatte woningbehoefte3 is de plancapaciteit ten opzichte van 2019 toegenomen met ruim 20.000 woningen (+16%). Veelal zijn dat nog zachte plannen, waarvan veel gemeenten echter wel aangeven dat ze de betreffende woningbouw op korte termijn willen realiseren (ambities).

Vandaag de dag is er in onze provincie een planaanbod, dat voorziet in de bouw van in totaal zo’n 145.000 woningen. Hiervan zijn er ruim 95.000 woningen (66%) voorzien voor de eerstkomende vijf jaren (2020-2025). De ‘indicator totale plancapaciteit’ – die het planaanbod afzet tegen de vooruit berekende woningbehoefte (ca. 70.000) vanuit de actuele provinciale prognose3 – staat hiermee voor die vijfjaarsperiode op bijna 140% (figuur 11).

21

En een groot deel hiervan is ook al hard. Zoals figuur 11 laat zien is, met zo’n 53.000 woningen opgenomen in het harde planaanbod voor de eerstkomende jaren, al bijna 80% van de benodigde woningbouw tot 2025 opgenomen in harde plannen.

Figuur 10. Ontwikkeling van het harde en zachte planaanbod* totale plancapaciteit woningbouw NOORD-BRABANT, 2006-2020 capaciteit te realiseren binnen 5 jaar (aantal woningen; stand per 1 januari van het betreffende jaar) capaciteit te realiseren binnen 5-10 jaar 175.000 capaciteit te realiseren na 10 jaar

150.000

125.000 Harde plancapaciteit 151.500 Zachte plancapaciteit

100.000

75.000

87.700 80.600

50.000

68.700

68.100

65.600

67.400

65.700

65.000

64.300

60.600

59.500

56.200

52.100

54.500

52.800

51.200

50.500 50.500

25.000 48.400

42.600

32.900

33.800

31.300

30.900

28.700

26.800

23.500 23.900 20.500 0 2008 2012 2016 2018 2019 2020 2008 2012 2016 2018 2019 2020

* Tot de harde plancapaciteit behoren de onherroepelijke of door gemeenteraden vastgestelde woningbouwplannen. De zachte plancapaciteit voor woningbouw omvat de capaciteit in ontwerpplannen, in planologische voorbereiding en de potentiële plancapaciteit. Bron: jaarlijkse opgaven gemeenten in de matrix 'Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente'; bewerking Provincie Noord-Brabant

Kwantitatief gezien zijn er voor de korte termijn – Brabant-breed gemeten – (ruim) voldoende plannen voor de benodigde woningbouwproductie en zal ook een deel doorschuiven naar de middellange termijn. Voor de wat langere termijn zal her en der nog wel enige aanvullende capaciteit moeten worden gevonden en verdient ook het harde planaanbod op enkele plekken nog aandacht.

Al met al zal de focus de komende jaren niet zo zeer moeten liggen op het (verder) vergroten van het planaanbod, maar is het – en zeker de eerstkomende jaren – vooral de uitdaging om het bouwtempo op te voeren en de benodigde woningbouw op basis van de vele plannen die er al zijn ook daadwerkelijk te realiseren.

Figuur 11. Woningbouwcapaciteiten en -opgaven; aantal woningen in plannen ten opzichte van de benodigde plancapaciteit, 2020-2030

de in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 5-tallen, hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen

5-JAARSPERIODE (2020-2025) 10-JAARSPERIODE (2020-2030)

totale waarvan indicator indicator totale waarvan indicator indicator benodigde capaciteit harde totale harde benodigde capaciteit harde totale harde capaciteit 1) in plannen 2) capaciteit 2) plancapaciteit plancapaciteit capaciteit 1) in plannen 2) capaciteit 2) plancapaciteit plancapaciteit >100% ≤100% ≤100% <<100%

NOORD-BRABANT 68.750 95.400 52.800 139% 77% 130.550 132.300 61.000 101% 47%

STEDELIJK CONCENTRATIEGEBIED 52.900 73.100 41.300 138% 78% 102.100 102.750 47.950 101% 47% - grote steden (B5) 31.300 42.100 24.250 135% 78% 60.950 57.850 27.250 95% 45% - middelgrote steden (M7) 11.350 13.850 8.200 122% 72% 21.550 20.300 9.800 94% 45% - overig stedelijk concentratiegebied 10.250 17.150 8.850 167% 86% 19.600 24.600 10.900 125% 56% LANDELIJK GEBIED 15.900 22.300 11.550 140% 73% 28.450 29.550 13.100 104% 46%

WEST-BRABANT 15.700 20.150 13.800 128% 88% 29.550 29.800 15.750 101% 53% MIDDEN-BRABANT 12.700 14.000 6.150 110% 48% 23.950 19.900 6.750 83% 28% NOORDOOST-BRABANT 17.250 23.700 11.850 137% 69% 33.100 35.550 13.000 107% 39% ZUID-OOST-BRABANT 23.100 37.550 21.050 163% 91% 44.000 47.050 25.550 107% 58%

1) De benodigde capaciteit is bepaald o.b.v. de bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2020. Hierbij is rekening gehouden met de sloop van woningen. De te verwachten sloop is berekend o.b.v. het gemiddelde over de periode 2010-2020. 2) Bron: opgaven gemeenten in de matrix 'Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente', stand anno 2020; bewerking: Provincie Noord-Brabant. Tot de harde plancapaciteit behoren de onherroepelijke of door gemeenteraden vastgestelde woningbouwplannen.

De Provincie Noord-Brabant hanteert een indeling in een viertal regio's (West-, Midden-, Noordoost- en Zuidoost-Brabant). Daarnaast is onderscheid gemaakt tussen gemeenten (met de hoofdkern) in het stedelijk concentratiegebied en gemeenten (met de hoofdkern) in het landelijk gebied. De vijf grote steden (B5) zijn: Breda, Eindhoven, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg. De zeven middelgrote steden (M7) zijn: Bergen op Zoom, Meierijstad, Oosterhout, Oss, Roosendaal, Uden, Waalwijk

22

3.2. Het belang van een flexibel planaanbod Voor de mate van flexibiliteit is naast een realistische ook een niet al te omvangrijk hard planaanbod een belangrijke indicatie, al kan van de zachte capaciteit soms ook al het nodige vastliggen in anterieure afspraken en contracten. Voor de komende tien jaar zijn 61.000 woningen opgenomen in harde plannen, de onherroepelijke of door gemeenteraden vastgestelde woningbouwplannen. Het leeuwendeel hiervan – bijna 53.000 woningen (zie figuur 11) – staat al gepland voor de eerstkomende vijf jaar (2020-2025).

In de Brabantse Agenda Wonen1 zijn realisme en flexibiliteit in de regionale woningbouwplanning en -programmering belangrijke onderwerpen. Ze maken onderdeel uit van actielijn 3 van deze agenda en zijn opgenomen als richtinggevend principe 5: “Om tijdig en adequaat in te kunnen spelen op de dynamiek op de woningmarkt, veranderende woonwensen en onvoorziene ruimtelijke ontwikkelingen zorgen we voor realisme en flexibiliteit in de regionale en gemeentelijke woningbouwplanning en - programmering”.

Voor Brabant als geheel, evenals op regionaal schaalniveau, lijkt het planaanbod op deze aspecten goeddeels op orde. Het beeld van realisme en flexibiliteit kan echter nog wel sterk verschillen op een lager schaalniveau, en vooral ook per gemeente (zie Monitor bevolking en wonen6).

Vanuit de provincie sturen we vooral op realisatie en niet alleen op plannen. Voor voortgang van de woningbouw is het essentieel, dat gemeenten voor de korte termijn steeds over (ruim) voldoende hard planaanbod beschikken, aansluitend op de actuele vraag en op geschikte plekken waar de woningen snel in aanbouw kunnen worden genomen. Hiermee wordt voortgang van de woningbouw van jaar op jaar gewaarborgd.

Voor de middellange en langere termijn is het juist van belang te waken voor de risico’s van overprogrammering en dús de nodige ruimte te laten en niet te veel van het toekomstige woningbouwprogramma nu al vast te leggen in harde plannen, vooral niet als het gaat om nieuwe uitbreidingslocaties. De ervaring leert immers, dat zich steeds weer nieuwe, vaak onvoorziene inbreidingsmogelijkheden, binnenstedelijke herstructurerings- en transformatieopgaven en leegstandsvraagstukken zullen aandienen.

Door (meer) flexibiliteit in te bouwen in het planaanbod voor woningbouw kan bovendien beter worden ‘meebewogen’ met ontwikkelingen aan de vraagzijde. Onzekerheden rond demografische, economische en woningbehoefteontwikkelingen vragen om een adaptieve strategie en een realistisch, vraaggericht en flexibel planaanbod.

4. Vraaggerichte plannen, met ruimte voor nieuwe woonvormen

4.1. Bouwtempo omhoog, maar wel met oog voor de kwaliteiten Vandaag de dag lijken de woningbouwaantallen de discussies over ‘bouwen en wonen’ weer meer en meer te domineren. Natuurlijk, kwantiteiten zijn belangrijk, maar voor de voortgang en continuïteit in de bouwproductie is het evenzeer van belang wel voldoende oog te (blijven) houden voor de kwalitatieve samenstelling van het woningbouwprogramma. En te zorgen dat het aanbod van nieuwe woningen en woonmilieus voldoende blijft aansluiten op de (veranderende) vraag van huishoudens. Als vraag en aanbod onvoldoende ‘matchen’, bestaat – ook in tijden van schaarste en grote druk op de woningmarkt – het risico dat plannen niet of niet op tijd worden gerealiseerd; ‘onvoldoende kwantiteit bij onvoldoende kwaliteit’.

23

Gevoed ook vanuit onze provinciale kennisrol is de kwalitatieve samenstelling van het planaanbod steeds een belangrijk aandachtspunt op de (sub)regionale agenda. De accentverschuivingen, die we de laatste jaren zien in het planaanbod voor woningbouw, lijken in grote lijnen aan te sluiten op de veranderende vraag van de woonconsument. Demografische ontwikkelingen (vergrijzing, sterke groei van het aantal eenpersoonshuishoudens), sociaal-maatschappelijke trends, financieel-economische ontwikkelingen en de flexibilisering van de arbeidsmarkt dragen bij aan die veranderingen. Thema’s die hierbij (in toenemende mate) een belangrijke rol spelen zijn de betaalbaarheid van het wonen, de bouw van woningen in het middensegment (betaalbare koop en middeldure huur) en het inspelen op de groeiende vraag naar nieuwe woonvormen.

4.2. Meer huur, minder koop(appartementen) Figuur 12 laat zien dat het accent binnen het planaanbod voor woningbouw de laatste jaren meer is komen te liggen op de huursector. Lag het percentage huur in 2008 nog op 31,5%, inmiddels is bijna 45% van de plancapaciteit een huurwoning. Het aandeel van de koopsector liep in diezelfde periode ruim 13 procentpunten terug, van 68,5% naar ca. 55%. Overigens zien we dat deze accentverschuiving ‘van koop naar huur’ zich vooral voordoet in het planaanbod van het stedelijk gebied en (beduidend) minder in het landelijk gebied.

Figuur 12. Samenstelling planaanbod voor woningbouw naar eigendom en prijs, koop-duur (> 300.000,-) steeds voor de 1e vijfjaarsperiode koop-middelduur NOORD-BRABANT, regionaal, 2008-2020 koop-goedkoop (< 200.000,-) huur-vrije sector (> 734,-) huur-sociale sector (< 734,-) 100%

90%

19%

21%

23%

24%

26%

26%

26%

27%

27%

28%

28%

28%

30%

32%

32%

31%

32%

33% 33% 33%

80% 34%

36%

37%

koop 38%

70%

17%

13%

27% 19%

60% 22%

28%

21%

24%

29%

28%

31%

28%

31%

22%

26%

26%

28%

27%

29%

28% 23%

50% 30%

23%

8%

26%

11%

19% 32%

40% 9%

12%

9%

8%

14%

14%

9%

25%

10% 13%

9%

10%

11%

11%

10%

10%

22%

8% 13%

30% 12%

15%

huur

17% 14%

20% 17%

12%

38%

33%

32%

30%

30%

29%

29%

28%

28%

27%

27%

26%

26%

26% 25%

10% 25%

23%

24%

23%

22%

20%

20%

17% 15% 0% 2008 2014 2017 2020 2008 2014 2017 2020 2008 2014 2017 2020 2008 2014 2017 2020 2008 2014 2017 2020 2008 2014 2017 2020

GROTE STEDEN MIDDELGROTE STEDEN OVERIG STEDELIJK STEDELIJK LANDELIJK NOORD-BRABANT (B5) (M7) CONCENTRATIEGEBIED CONCENTRATIEGEBIED GEBIED

Bron: jaarlijkse opgaven gemeenten in de matrix 'Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente'; bewerking Provincie Noord-Brabant

Binnen het planaanbod zien we de laatste jaren een duidelijke verschuiving naar de hogere prijscategorieën. Zo is binnen de plancapaciteiten voor huurwoningen het aandeel ‘vrije-sector-huur’ sterk toegenomen. Inmiddels is de verhouding tussen ‘sociale huur’ en ‘vrije-sector-huur’ nagenoeg fiftyfifty (figuur 13). Ook in de koopsector zien we – mede gevoed door de opgelopen grond-, bouw- en koopprijzen – recentelijk een duidelijke accentverschuiving richting de ‘duurdere categorieën’. In het planaanbod voor koopwoningen valt anno 2020 iets meer dan de helft (51%) onder de noemer ‘dure koop’. Het aandeel ‘goedkope koop’ is de laatste jaren vrijwel gehalveerd, van 20% in 2014 (zoals eerder aangegeven, lag toentertijd zo ongeveer het dieptepunt van de kredietcrisis op de woningmarkt) naar 11% nu.

24

Figuur 13. Samenstelling planaanbod voor woningbouw in huur- en koopsector, Bron: jaarlijkse opgaven gemeenten in de matrix 'Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente'; steeds voor de 1e vijfjaarsperiode bewerking Provincie Noord-Brabant NOORD-BRABANT, 2008-2020

100% Huur Koop 12% 14% 90% 17% 26%

80% 38% koop-duur 46% 48% 51% (> 300.000,-) 70% vrije sector 35% (> 734,-) 60%

50% koop- 88% middelduur 40% 83% 42% 74% 39% 38% 30% 38% 51% sociale sector 20% (< 734,-) koop-goedkoop (< 200.000,-) 10% 20% 15% 14% 11% 0% 2008 2014 2017 2020 2008 2014 2017 2020

* De provincie is vanaf 2020 gestart om via de gemeentelijke matrix38 met de plancapaciteiten voor woningbouw gegevens te verzamelen over de 'middeldure huur' (€734,- - €1.000,-) in het planaanbod voor de eerstkomende jaren. Over eerdere jaren is deze specifieke (prijs)informatie niet beschikbaar.

Opvallend is ook dat de afgelopen jaren het percentage koopappartementen in het planaanbod sterk is teruggelopen (figuur 14), van zo’n 26% naar zo’n 15% de laatste jaren. Ondanks deze afname is er – afgezet bijvoorbeeld tegen de samenstelling van de bestaande woningvoorraad – nog altijd sprake van een duidelijke accentverschuiving richting de (geplande) bouw van appartementen.

Van het totale planaanbod in 2020 is 50% een appartement (15% koop, 35% huur), tegenover iets minder dan 25% in de bestaande voorraad. Van de nieuwbouw in de jaren tussen 2015 en 2020 is bijna een derde (32,5%) een appartement, waarvan het overgrote deel (ruim 80%) is gerealiseerd in de huursector, en de laatste jaren ook steeds meer in de ‘vrije-sector-huur’. Samenhangend met de veranderende bevolkings- en huishoudenssamenstelling van de Brabantse bevolking, mag worden verwacht dat de markt voor appartementen de komende jaren (langzaamaan) wel verder zal toenemen.

Figuur 14. Samenstelling woningvoorraad (WV 2019) en het planaanbod voor woningbouw naar eigendom en type, steeds voor de 1e vijfjaarsperiode

NOORD-BRABANT, regionaal, 2008 t/m 2020 11%

100% 11%

13%

14%

13%

14%

16%

18%

18%

19%

19%

20%

21%

21%

22%

22%

22%

23%

24%

24% 26%

26% huur -

28%

29% 30%

90% 31% 11%

35% appartement

11%

13%

19%

41%

42%

17%

11%

19%

13%

9%

12% 8%

80% 11%

19%

54%

9%

12%

13%

20%

8%

13%

8%

10%

9%

20%

7%

11%

13% 13%

70% 12% 14%

12% huur -

14%

20%

16%

16%

21%

26% 9%

21% grondgebonden

16%

6%

17%

17% 26%

60% 28%

7%

15%

9%

14%

32%

15%

17% 22%

50% 8% 16% 7% koop - appartement

40% 19%

66%

66%

65%

63%

62% 16%

60% (meergezins)

58%

57%

56%

54%

52%

52%

51%

49%

49%

48% 48%

30% 47%

46%

46%

42%

43%

40%

40%

39%

35% 34%

33% koop - 20%

25% grondgebonden 23% (eengezins) 10%

0%

2014 2020 2014 2020 2014 2020 2014 2014 2014 WV 2019 2008 2017 WV 2019 2008 2017 WV 2019 2008 2017 WV 2019 2008 2017 2020 WV 2019 2008 2017 2020 WV 2019 2008 2017 2020

GROTE STEDEN MIDDELGROTE STEDEN OVERIG STEDELIJK STEDELIJK LANDELIJK NOORD-BRABANT (B5) (M7) CONCENTRATIEGEBIED CONCENTRATIEGEBIED GEBIED Bron: jaarlijkse opgaven gemeenten in de matrix 'Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente'; bewerking Provincie Noord-Brabant

25

4.3. Betaalbaarheid van het wonen Als we het planaanbod voor sociale huur (<€734,- in 2020) en voor goedkopere koopwoningen (<€200.000,-) samen beschouwen als het ‘betaalbare segment’, dan zien we het aandeel van dat segment (licht) teruglopen, van 37% in 2008 naar 29% in 2020 (zie figuur 12). In combinatie met de prijsontwikkelingen op de woningmarkt komt de betaalbaarheid hiermee (verder) onder de druk te staan.

De eerstkomende tijd zal de feitelijke realisatie van woonruimte in het betaalbare segment extra inspanningen (blijven) vragen. Hierbij zal ook de middenhuur, met huurprijzen net boven de liberalisatiegrens (>€734,-), moeten worden betrokken. Voor de gemeentelijke en (sub)regionale woningbouwplanning en -programmering en de mogelijkheden hier ook daadwerkelijk – bijvoorbeeld via volkshuisvestelijke en/of ruimtelijke instrumenten) op te sturen – zijn dit belangrijke onderwerpen. In lijn met de motie ‘Betaalbare woningen ook echt betaalbaar’ (PS, nov. 2020)22 zien wij de thematiek rond de betaalbaarheid van het wonen als een van de belangrijke onderdelen van de (sub)regionale ‘wonen-agenda’. Om op dit punt te zorgen voor een zo goed mogelijke afstemming van vraag en aanbod, stimuleren wij – vanuit onze provinciale rol op het vlak van ‘kennis en onderzoek’, ‘reflectie en agendering’ en ‘samenwerken en verbinden’ – dat ‘de betaalbaarheid’ een (essentieel) thema is en (voorlopig ook) blijft in de regionale perspectieven op bouwen en wonen en de hieraan gekoppelde uitvoeringsgerichte agenda voor de korte termijn (zie hoofdstuk 6).

4.4. Flinke toename planaanbod vrije-sector-huur, en vooral voor middeldure huur Wat de prijsverdeling binnen het totale planaanbod voor woningbouw betreft, valt vooral op dat het aandeel van de ‘vrije-sector-huur’ recentelijk flink is toegenomen, van 4% in 2008 naar liefst 22% in 2020 (zie figuur 12). De accentverschuiving binnen het planaanbod richting de huursector komt hiermee meer dan volledig voor rekening van de vrije-sector-huur.

Huur in de vrije sector zien we vooral terug in het planaanbod in de grote steden (32% in 2020). In de middelgrote steden (17%), het overig stedelijk concentratiegebied (14%) en het landelijk gebied (12%) ligt de nadruk beduidend minder op de vrije-sector-huur, al zijn ook in deze gebieden de percentages de laatste jaren wel sterk opgelopen.

Juist ook met het oog op de betaalbaarheid van het wonen zal het hierbij de komende tijd vooral de uitdaging zijn om een substantieel deel van deze plannen voor vrije-sector-huur te realiseren in het middeldure huursegment direct boven de liberalisatiegrens23, zo tussen de €750,- en €1.000,- per maand. Om hier meer inzicht in te krijgen, is de provincie vanaf 2020 gestart om – via de gemeentelijke matrices met de plancapaciteiten voor woningbouw37 – gegevens te verzamelen over de middeldure huur in het planaanbod voor de eerstkomende jaren. De ‘eerste scores’ vanuit deze matrices laten zien, dat een substantieel deel (zo’n 70%) van alle woningbouw, dat de komende vijf jaren gepland staat in de vrije-sector-huur, bestaat uit woningen in het middensegment (figuur 13).

De Brabantse Agenda Wonen1 zet in op een vraaggericht en gevarieerd planaanbod, met een gezonde mix van huur en koop, in verschillende prijssegmenten (actielijn 3). Om vooral voor de middeninkomens de kloof te dichten tussen de sociale huur- en de (te dure) koopsector zal er meer woonruimte beschikbaar moeten komen in het middeldure huursegment. Hierbij zal de combinatie van stijgende koopprijzen, een verschuiving ‘van bezit naar gebruik’ en trends richting een verdere flexibilisering van de arbeidsmarkt, de vrije-sector-huur – en in het bijzonder de middenhuur – interessanter maken voor tal van woningzoekenden. De afgelopen tijd is het middensegment ook geregeld onderwerp geweest op verschillende (sub)regionale agenda’s met betrekking tot ‘het wonen’ (zie ook hoofdstuk 6).

26

En dan gaat het niet alleen om ‘aantallen’, maar juist ook om een gevarieerd aanbod op specifieke locaties en in verschillende woonmilieus. Er is behoefte aan kleinschalige studio’s, aan twee- en driekamerappartementen, maar ook aan grondgebonden woningen. Vragers én aanbieders hechten bij vrije sectorhuurwoningen vooral aan (centrum)locaties nabij voorzieningen. Er liggen dan ook tal van kansen om de benodigde toename van woonruimte in de middenhuur te verbinden aan transformatieopgaven in het bestaand stedelijk gebied en aan mogelijkheden die de bestaande (sociale) woningvoorraad biedt.

Het meest recente landelijke woningbehoefteonderzoek (WoON2018)24 laat zien, dat er in Nederland tot 2030 een (netto) uitbreidingsbehoefte bestaat van ruim 80.000 middenhuur-woningen, waarvan ruim 75% een appartement25. Hierbij is uitgegaan van een huurprijs vanaf de liberalisatiegrens tot €950,-. Volgens het WoOn2018 ligt ruim 16% van die opgave in Brabant, oftewel zo’n 13.000 woningen. Zoals hierboven aangegeven, ligt het aandeel ‘vrije-sector-huur’ in het planaanbod in Brabant voor de eerstkomende vijf jaren (2020-2025) op 22%. Dit komt neer op zo’n 21.000 woningen. Ruim 70% hiervan is voorzien in het middeldure huursegment, oftewel zo’n 15.000 woningen. Driekwart hiervan (74%) staat gepland in de grote en middelgrote steden (B5 en M7)9 en 10.

Al met al kan met het huidige planaanbod voor middeldure huur – gelet ook op de overcapaciteit voor woningbouw op de korte termijn (139%, zie figuur 11) en dat daarmee een deel van de woningbouwplannen (dus) zal doorschuiven naar de tweede vijfjaarsperiode (2025-2030) – goed in de tot 2030 ingeschatte opgave worden voorzien. Ook hier geldt dat er (vooralsnog) voldoende plancapaciteit is en dat het de komende jaren er vooral om aan komt de geplande woningen – in dit geval dus in het middensegment – ook daadwerkelijk te realiseren.

4.5. Ruimte voor nieuwe woonvormen Als het gaat om de (toekomstige) woonwens en het (feitelijke) beeld van vraag en aanbod, zal de hierboven gehanteerde indeling van de woningvoorraad en het planaanbod naar eigendom, type en prijs, in werkelijkheid een veel fijnmaziger palet bestrijken.

In dat licht bezien is het van belang de bestaande woningvoorraad te verrijken met (nieuwe) woonvormen, waaraan – denk o.a. aan de vergrijzing – steeds meer behoefte zal zijn, maar waarin nog onvoldoende wordt voorzien. De wijze waarop mensen willen (samen)wonen en -leven verandert en de behoefte aan nieuwe woonvormen en -concepten neemt toe. Om ertoe bij te dragen dat deze woonvormen een plek krijgen, meer ‘in het hart van de woon-opgaven’, hebben wij in maart 2020 het Actieprogramma Nieuwe Woonvormen en Zelfbouw4 vastgesteld. Na een nadere positionering en duiding van het actieprogramma wordt ingegaan op de concrete resultaten in het eerste jaar.

Met dit actieprogramma willen wij de positie van nieuwe woonvormen in de woningbouwplanning en -programmering van gemeenten en bouwpartijen versterken en stimuleren dat er meer van dergelijke woonvormen worden gerealiseerd. Vaak gaat het hierbij om vernieuwende, vraaggerichte initiatieven. Vraaggericht, omdat veel van deze concepten ‘van onderop’, vanuit de vraag, tot stand komen. Zoals aangegeven in onze Brabantse Agenda Wonen1 (p.24) zullen veel van dergelijke initiatieven geschaard kunnen worden onder de noemer ‘ruim baan voor goede woningbouwplannen’.

In ons Bestuursakkoord 2020-20232 is deze lijn bevestigd (p.12): “Onze woningvoorraad moet mee veranderen naar toekomstige behoeftes. Daarvoor moet er voldoende aandacht zijn voor nieuwe woonvormen en levensloopbestendig bouwen. We stimuleren gemeenten en bouwpartijen om dit op

27

te nemen in hun woningbouwplanning en -programmering. Dit vraagt om onder meer voldoende (experimenteer)ruimte”. Ruimte binnen het bestaande planaanbod, maar ook op nieuwe plekken. Ruimte zeker ook op inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties in onze steden en dorpen. Én, met het oog op de herbestemming van leegstaand vastgoed, soms ook in het buitengebied.

Bij alle noodzakelijke aandacht voor het versnellen van de woningbouw is het tegelijkertijd van groot belang voldoende aansluiting te houden bij de demografische veranderingen en maatschappelijke trends en ontwikkelingen. Onze recente bevolkings- en woningbehoefteprognose3 laat bijvoorbeeld zien dat de verwachte toename van ruim 100.000 huishoudens in Brabant in de periode 2020-2030, per saldo voor meer dan 90% bestaat uit huishoudens van 65 jaar en ouder. Waarvan 65.000 huishoudens van 75 jaar en ouder. Dit betreft vooral kleine, veelal 1-persoonshuishoudens. Daarnaast bestaat er bij een toenemend aantal mensen de behoefte om meer gezamenlijk vorm te geven aan de manier van (samen)wonen en -leven, in een grote variëteit aan ‘geclusterde’ woonvormen, waaronder ook collectieve zelfbouw. En is er vanuit het huidige woningtekort ook behoefte om op korte termijn de nodige flexibele, tijdelijke en/of verplaatsbare woningen toe te voegen. Bij dit alles zijn betaalbaarheid, duurzaamheid en innovatieve bouwmethoden zijn relevante thema’s.

In het actieprogramma zijn nieuwe woonvormen in een tweetal hoofdcategorieën samengevat, waarbij opgemerkt dient te worden dat er binnen deze indeling sprake is van een grote variëteit en overlap: - groeps- of collectief wonen, waaronder geclusterde woonvormen (o.a. voor ouderen, met en zonder zorg), ‘meergeneratie-wonen’, collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) en begeleid wonen (o.a. woonvormen voor specifieke doelgroepen); - klein wonen, waaronder flexwonen, tijdelijk wonen, ‘tiny houses’ en gesplitste woningen.

In kwantitatief opzicht wordt ingeschat dat de behoefte aan deze (nieuwe) woonvormen en zelfbouw – incl. de individuele ‘kavelbouw’ (PO) en het collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO), die we natuurlijk al langer kennen in onze provincie – ca. 20 tot 25% betreft van de totale woningbouwopgave in de komende 10 tot 15 jaar in Brabant, oftewel zo’n 35.000 tot 40.000 woningen. Naast de invulling van de woningvraag door professionele ontwikkelaars en bouwers (eerste bouwstroom) en woningbouwcorporaties en zorginstellingen (tweede bouwstroom) vormen de initiatieven voor deze (nieuwe) woonvormen en zelfbouw door (groepen van) particulieren en sociale ondernemers een belangrijke, aanvullende derde bouwstroom.

Veel acties uit ons actieprogramma zijn ingestoken vanuit verschillende belemmeringen (of uitdagingen) – de 7 P’s – die een grotere productie nog vaak in de weg staan. Het gaat daarbij om het stimuleren van planontwikkelingen voor nieuwe woonvormen (plannen), de beschikbaarheid van locaties (plekken), de (voor)financiering van initiatieven (pecunia), het aanpassen van regelgeving (procedures), het beter in positie brengen van initiatiefnemers van nieuwe woonvormen en -concepten (positie), het opnemen van nieuwe woonvormen en zelfbouw als een volwaardige bouwstroom in de woningbouwplanning en -programmering van gemeenten (programma) en op de politiek-bestuurlijke agenda (politiek).

Hieronder volgt een schets van de stand van zaken met betrekking tot het actieprogramma, zowel van het afgelopen jaar, als ook met het oog op 2021.

28

 Regionale aanpak nieuwe woonvormen en zelfbouw In de (sub)regionale overleggen Wonen is een ‘regionale aanpak nieuwe woonvormen en zelfbouw’ geagendeerd. Door gezamenlijk ons inzicht te vergroten in vraag en aanbod – ondersteund ook door actuele prognoseuitkomsten3 – komen we eventuele mismatches op het spoor en verkennen we vervolgens met elkaar oplossingsrichtingen om die te kunnen verkleinen. De uitvoering van deze aanpak zal heel 2021 doorlopen.

Met deze regionale aanpak vragen we vooral aandacht om de komende jaren voldoende passende (geclusterde) woningen voor (zorgbehoevende) ouderen te realiseren26, aansluitend ook bij actuele trends en ontwikkelingen in het ‘wonen voor ouderen’, de veranderende woonwensen en de toenemende behoefte aan andersoortige woonvormen ‘tussen thuis en verpleeghuis’27.

Gelet op de alsmaar verdergaande vergrijzing ligt hier de komende jaren een urgent vraagstuk. We ondersteunen met deze aanpak de oproep van de landelijke Taskforce Wonen en Zorg om te zorgen dat elke gemeente in 2021 beschikt over een actuele woonzorganalyse, een woonzorgvisie en een uitvoeringsprogramma, waarin afspraken gemaakt zijn met alle betrokken partijen.

Aanvullend hierop, in lijn met de manifesten Samen doen - samen oplossen28 en Passend beleid voor collectieve en andere woonvormen29 én overeenkomstig de motie Wonen in kleine kernen (PS, nov. 2020)8 zullen wij ons de komende tijd blijven inzetten om er – samen met gemeenten, initiatiefnemers en bouwpartijen, maar ook met onze maatschappelijke partners, waaronder de ouderenbonden en de Vereniging Kleinen Kernen – voor te zorgen dat er meer van dergelijke (nieuwe) woonvormen worden gerealiseerd. Tegelijkertijd kunnen hiermee bijvoorbeeld ook de mogelijkheden voor ouderen – en via de doorstroming soms ook voor (jonge) starters – worden verruimd om in hun eigen kern te kunnen blijven wonen.

 Brabantse Week van het Wonen Van 16 t/m 20 november 2020 vond de druk bezochte (digitale) Brabantse Week van het Wonen 2020 plaats. Vanuit een breed samengesteld webinar-programma zijn tal van actuele onderwerpen en vraagstukken aan bod gekomen en is over diverse urgente thema’s gediscussieerd. Zo ging het o.a. over de betekenis van de sterk veranderende bevolkingssamenstelling voor ‘bouwen en wonen’, de ontwikkeling van zorgzame gemeenschappen, de vormgeving van een regionaal woonwagenbeleid, de bouw van flexibele woningen en de versnelling van de woningbouw via de inzet van flexpools (zie par. 1.8).

 Brabantse Stijlprijs ‘Een thuis voor iedereen’ Op 16 november 2020, de openingsdag van de Brabantse Week van het Wonen, is de Brabantse Stijlprijs 2021 gelanceerd, die dit keer in het teken staat van ‘Een thuis voor iedereen’. Met deze derde editie van de stijlprijs, die dit keer gebaseerd is op ons Actieprogramma Nieuwe Woonvormen en Zelfbouw4, stimuleert de provincie nieuwe en originele woonprojecten in Brabant van particuliere (collectieve) initiatiefnemers en sociale ondernemers, maar ook van (meer) professionele partijen, zoals ontwikkelaars, woningbouwcorporaties en zorginstellingen. Vormen van wonen die net even anders zijn en inspelen op de (veranderende) behoeften van deze tijd. Initiatieven waar samen wonen en samen leven een belangrijke rol spelen en waarbij iedereen kan meedoen. Betaalbaar en met oog voor omgeving en medemens. Waar extra aandacht zorgt voor een echt thuis.

Inmiddels zijn er 30 initiatieven aangemeld voor de stijlprijs. De prijsuitreiking zal plaatsvinden tijdens de tweede Brabantse Week van het Wonen, die naar verwachting begin december van dit jaar wordt georganiseerd. In de tussentijd zal al wel de nodige aandacht worden besteed aan de ingezonden

29

initiatieven. Zo gaan we in de komende maanden in een aantal etappes door Brabant ‘op reis met de Stijlprijs’ en zetten we alle ingediende projecten in de spotlights.

 Subsidieregeling flexwoningen Noord-Brabant In januari 2021 is de Subsidieregeling flexwoningen Noord-Brabant opengesteld. De regeling, waartoe de provincie in totaal €250.000,- aan rijksmiddelen heeft ontvangen, beoogt het flexwonen te stimuleren. Flexwoningen kunnen bijdragen aan de (specifieke) woningbehoefte van zogenoemde ‘spoedzoekers’, zoals arbeidsmigranten, studenten of gescheiden mensen, die snel (vaak tijdelijke) woonruimte nodig hebben. Tegelijk kunnen flexwoningen ook voorzien in een vraag van huishoudens, die op een andere manier willen (samen)wonen en leven. De regeling biedt particuliere initiatiefnemers en woningbouwcorporaties de mogelijkheid om in 2021 een subsidie aan te vragen voor een kleinschalig project voor flexwoningen. Het gaat hierbij om een subsidiebedrag van maximaal €10.000,- voor werkzaamheden in de voorbereidingsfase van de ruimtelijke procedures. Inmiddels zijn de eerste aanvragen ingediend. Door de voorwaarden in de tweede tranche te verruimen wordt beoogd meerdere projecten in aanmerking te laten komen voor een bijdrage vanuit deze regeling.

 Financieringsarrangementen Tijdens de afsluiting van de Brabantse Week van het Wonen ondertekenden we een samenwerking met Butterfly Effect voor een lening van €2 miljoen, waardoor de realisatie van 100 tiny houses op terreinen van zorginstellingen mogelijk wordt. Recent is ook een lening van €500.000,- verstrekt aan Rezone (bekend van Minitopia) voor de realisatie van 100 zelfbouwwoningen in Buurtschap te Veld, een locatie voor ca. 500 tijdelijke woningen aan de Castiliëlaan in Eindhoven.

In aansluiting op genoemde samenwerkingen ontwikkelen we in 2021 aanvullende (revolverende) financieringsarrangementen (leningen en/of garantstellingen), o.a. voor het transformeren en herbestemmen van maatschappelijk en ander (leegstaand of leeg komend) vastgoed naar wonen, in het bijzonder ook in de kleinere gemeenten en dorpen. Daarnaast richten de arrangementen zich op het realiseren van nieuwe woonvormen, collectieve zelfbouw en geclusterde woonvormen (m.n. voor ouderen, waarbij mogelijk ook kan worden aangesloten bij de landelijke Stimuleringsregeling Wonen en Zorg). Met het arrangement kunnen bijvoorbeeld de kosten van haalbaarheidsonderzoek, ontwikkelkosten en dergelijke worden (voor)gefinancierd.

 Ontwerp-omgevingsverordening en collectieve woonvormen in het buitengebied Tal van initiatiefnemers hebben plannen voor kleinschalige (collectieve) woonprojecten in het buitengebied. De huidige Interim-omgevingsverordening30 (IOV) kent geen rechtstreekse mogelijkheid voor de ontwikkeling van woningen en/of collectieve woonvormen buiten de (op kaart) aangeduide werkingsgebieden ‘stedelijk gebied’ of ‘verstedelijking afweegbaar’. Diverse ontwikkelingen zijn (uiteindelijk) mogelijk gemaakt door een ontheffing van de geldende regels.

In de Ontwerp-omgevingsverordening31 zijn diverse werkingsgebieden afgeschaft, waarmee beoogd wordt ontwikkelingen (meer) ‘positief’ te sturen, in plaats van via ontheffing van de geldende regels. Hierbij kan soms ook de verbrede reikwijdte van de ‘Ruimte-voor-ruimte-regeling’32 een bijdrage leveren, bijvoorbeeld door een gewenste ontwikkeling van een nieuwe (collectieve) woonvorm mogelijk te maken in combinatie met een ruimtelijke kwaliteitsimpuls (ter plekke). Gemeenten maken hierbij zelf een afweging in welke gebieden zij een (stedelijke) ontwikkeling willen realiseren, met toepassing van de zogenoemde ‘diep-rond-breed-methode’. Omgevingskwaliteit heeft een centrale

30

plek gekregen bij de instructieregels voor het omgevingsplan van gemeenten. Nieuwe onderdelen zijn: - Collectieve woonvormen op bestaande bouwpercelen (art. 4.58). Hieraan zijn meerdere voorwaarden verbonden, zoals kleinschaligheid (t/m 11 woningen), een afweging met betrekking tot de bereikbaarheid van voorzieningen, sociale innovatie en de (langjarige) borging van het concept; - Uitbreiding van het bouwperceel is mogelijk als dit nodig is voor de beoogde ontwikkeling. Wel dient dan toepassing gegeven te worden aan de (nieuwe) bouw-sloop regeling (art. 4.12); de toegestane extra oppervlakte dient elders gecompenseerd te worden door sloop van een gelijke oppervlakte bebouwing; - Verruimde maatwerkregeling rood-voor-groen (art. 4.14). Dit betreft een mogelijkheid voor gemeenten om vanwege het versterken van de omgevingskwaliteit ‘rood’ (bebouwing) toe te voegen in ruil voor meer ‘groen’. Dit biedt bijvoorbeeld een mogelijkheid om de aanleg van natuur of bos te bekostigen door enkele (tijdelijke) woningen op aanvaardbare plekken te realiseren.

De Ontwerp-omgevingsverordening ligt van 9 april t/m 20 mei 2021 ter inzage. Provinciale Staten stellen de Omgevingsverordening vervolgens vast (naar verwachting in oktober 2021). De ingangsdatum hangt samen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Naar verwachting zal dat in de loop van 2022 zijn.

 Handreiking spelregels Om de relevante beleidsregels te ‘vertalen’ naar de ‘gebruikers’ is een handreiking Spelregels voor kleinschalige, collectieve wooninitiatieven in het buitengebied in voorbereiding. Deze handreiking sluit nauw aan op de (Ontwerp-)omgevingsverordening, die inzet op het vergroten van de afwegingsruimte voor gemeenten om kleinschalige collectieve wooninitiatieven in het buitengebied te kunnen realiseren, in combinatie met het versterken van de omgevingskwaliteit. De handreiking verheldert verder de rollen en verantwoordelijkheden van de diverse betrokkenen, biedt inzicht in het besluitvormingsproces en geeft praktische tips voor gemeenten en initiatiefnemers.

4.6. Vraag en aanbod in balans Voor voortgang in de woningbouw zal het (verder) in balans brengen van vraag en aanbod ook de komende tijd een belangrijk thema zijn op de regionale agenda’s en in het overleg met gemeenten en marktpartijen. Inzetten op een vraaggericht planaanbod is onderdeel van actielijn 3 uit onze Brabantse Agenda Wonen1. Hierbij is het van belang (richtinggevend principe 4) te zorgen voor “een gevarieerd en flexibel planaanbod, met (blijvende) aandacht voor de betaalbaarheid en financierbaarheid van het wonen, een gezonde mix van huur en koop, in verschillende prijssegmenten en met (volop) ruimte voor nieuwe, ook tijdelijke woonvormen”.

Veranderingen in de samenstelling van de bevolking en de toenemende differentiatie van de vraag – ouderen, kleinere huishoudens, de huisvesting van expats, arbeidsmigranten, vergunninghouders en specifieke doelgroepen – zijn centrale aspecten hierbij. Geclusterde woonvormen voor ouderen, groepswonen, flexwonen, tijdelijke woonvormen, ‘tiny houses’ en (collectief) particulier opdrachtgeverschap dienen dan ook – meer dan nu het geval is – onderdeel te zijn van het palet aan woonvormen, nodig om in te kunnen spelen op de veranderende woningbehoeften.

En door de bestaande woningvoorraad te verrijken met dergelijke nieuwe woonvormen, bijvoorbeeld voor de sterk groeiende groep ouderen, komt tegelijkertijd via doorstroming ook voor tal van andere huishoudens woonruimte beschikbaar. Met het oog hierop is het dan ook belangrijk, zoals aangegeven in de Brabantse Agenda Wonen (p.22), “dat er een goed beeld bestaat, welke

31

strategische toevoegingen en vervangingen (sloop en vervolgens nieuwbouw) nog nodig zijn, gelet ook op de samenstelling van de bestaande woningvoorraad (‘verrijk het bestaande’)”.

5. Verduurzamen van de woningvoorraad

5.1. Energieagenda en Uitvoeringsprogramma Energie De provincie draagt langs verschillende lijnen bij aan de transitie naar een duurzame woningvoorraad en daarmee aan verdere energiebesparing in de gebouwde omgeving. Hierbij speelt de komende jaren de Energieagenda 203033 een centrale rol spelen.

In de energieagenda wordt, overeenkomstig de tafels van het nationale Klimaat- en Energieakkoord, gewerkt met een indeling in transitiepaden, te weten: elektriciteit, gebouwde omgeving, industrie, mobiliteit en landbouw. De energieagenda is een agenda op strategisch niveau, die de basis vormt voor onze provinciale rol en inzet, de samenwerking met partners (gemeenten, woningcorporaties, energie- en netwerkbedrijven etc.) en onze deelname aan de regionale energiestrategieën.

Als uitwerking van de Energieagenda 2030 hebben wij – in lijn met ons Bestuursakkoord2 – het eerdere uitvoeringsprogramma herijkt en als Uitvoeringsagenda Energie 2021-202334 opnieuw vastgesteld (februari 2021). Het uitvoeringsprogramma is vooral ook bedoeld als uitnodiging aan onze partners om samen met ons (verder) vorm te geven aan de Brabantse energietransitie.

De verduurzamingsopgave in de bebouwde omgeving is omvangrijk. Het Rijk heeft als doel gesteld dat in 2050 alle gebouwen, ook woningen, van het gas af zijn. Gemeenten staan aan de lat om regionale energiestrategieën (RES) te maken, samen met de provincie, waterschappen en netbeheerders. Deze RES’sen worden vervolgens onder meer vertaald in ‘transitievisies warmte’ en warmteplannen per wijk. Inmiddels hebben 3 van de 4 regio’s een RES 1.0, waarvan de regio Hart van Brabant een REKS (incl. Klimaat) heeft vastgesteld. De RES van de vierde regio volgt binnenkort.

De RES’sen 1.0 richten zich vooral op de duurzame opwekking van elektriciteit, de RES’sen 2.0 op de warmtetransitie en warmtebronnen. De provincie ondersteunt waar nodig en stimuleert het delen van kennis en kunde, bijvoorbeeld via het warmtebronnenregister. Hierin wordt relevante informatie ontsloten over de warmtebronnen in Brabant. Ook zijn er vier ‘adviseurs aardgasvrije wijken’ aangesteld (één per RES-regio). De provincie heeft vooral een rol om succesvolle aanpakken op te schalen.

De provincie heeft het voornemen in het kader van de grondwaterbescherming beperkingen op te leggen aan ‘bodem-energiesystemen’. Dit kan ook gevolgen hebben voor de woningbouwplanning. Om onnodige vertragingen te voorkomen, wordt medio 2021 een alternatievenonderzoek uitgevoerd.

5.2. Verduurzaming en ‘wonen’ Vanuit de Brabantse Agenda Wonen1 is nagegaan op welke wijze ook vanuit ‘het wonen’ kan worden bijgedragen aan de benodigde versnelling van de verduurzaming van de woningvoorraad (als onderdeel van het transitiepad ‘gebouwde omgeving’) en de verschillende ‘energietrajecten’. De komende tijd wordt – als onderdeel ook van actielijn 2 en richtinggevend principe 3 – vanuit het Programma Wonen, Werken en Leefomgeving (WWL) langs verschillende lijnen (ook financieel) bijgedragen aan de transitie naar een (meer) duurzame woningvoorraad.

Zo ligt er een duidelijke verbinding met het traject richting aardgasvrije wijken.

32

Daarnaast participeren we vanuit ‘wonen’ in het project ConnectNL, dat tot doel heeft de digitalisering van woningen en de woonomgeving te bevorderen om ook langs die lijn bij te dragen aan de verduurzaming van de woningvoorraad. Ook zijn we betrokken bij Brainport Smart District, een nieuwe wijk in Helmond waar ca. 1.500 woningen worden gebouwd. In deze wijk worden nieuwe inzichten en slimme technologieën geïntegreerd tot een duurzame, sociale en aantrekkelijke wijk. Energietransitie en bijbehorende innovaties spelen een centrale rol.

Het afgelopen jaar is er ook meer nadruk komen te liggen op de mogelijkheden voor verduurzaming van de (woning)bouw door middel van circulair, conceptueel en biobased bouwen. Hierbij wordt niet alleen naar het bouwproces zelf gekeken, maar ook naar het gebruik van herwinbare grondstoffen, andere ontwerpstrategieën en bouwvormen en het klimaatneutraal gebruik van de gebouwen na oplevering. Zo is bijvoorbeeld in het gebied tussen Oirschot en Best in samenwerking met o.a. Rijkswaterstaat een FieldLab gestart, waarin wordt verkend hoe lokaal verbouwde gewassen als grondstof gebruikt kunnen worden in lokale bouwprojecten. Hiermee wordt bijgedragen om ook in Brabant de CO2-, stikstof-, klimaat- en natuurdoelstellingen te halen.

In 2020 was de provincie mede-opdrachtgever voor een landelijke verkenning om te komen tot een versnelling van een duurzame en compacte verstedelijking door middel van het bouwen met biobased materialen, waaronder hout. Dat heeft geresulteerd in het rapport Ruimte voor Biobased Bouwen35, waarin de gehele keten van het verbouwen van grondstoffen voor bouwmaterialen tot het gebruik ervan beschreven wordt.

Vanuit Cirkelstad, een platform voor een circulaire bouwsector, zijn we nauw betrokken bij een pilot in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE, Geldrop-Mierlo) om een aantal circulaire biobased sociale huurwoningen te bouwen, met als doel de bouw van dergelijke woningen op te schalen. Met het inmiddels opgebouwde kennisnetwerk en een aantal ‘field labs’ kan deze opschaling en daarmee gepaarde versnelling (verder) opgepakt worden.

Recent hebben wij ons ook aangesloten bij de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen36. In deze city-deal gaan gemeenten, Rijk, provincies, private partijen, kennisinstellingen en tal van andere organisaties gezamenlijk aan de slag met innovatieve en duurzame bouwtechnieken (industrieel, demontabel en biobased bouwen). Om zo – via circulair en conceptueel bouwen – bij te dragen aan het versnellen van de woningbouw, de betaalbaarheid van het wonen en het tegengaan van klimaatverandering. Naast circulaire, biobased en geïndustrialiseerde bouwconcepten richt de city- deal zich ook op de financieringsaspecten van circulair bouwen.

Ten slotte zal de komende tijd in de regionale perspectieven op bouwen en wonen (zie hoofdstuk 6) (nog) meer nadruk moeten worden gelegd op de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Hierbij is het van belang de Brabantse Agenda Wonen stevig te verbinden met de Energieagenda 2030. En daarmee ook de (vervolg)trajecten van de regionale energiestrategieën en de woningbouwplanning en -programmering meer (ruimtelijk) te koppelen aan duurzaam energiegebruik (‘meekoppel-potentieel’ van nieuw te bouwen en bestaande woningen voor nieuwe duurzame energie-infrastructuur), de opgaven in de bestaande woningvoorraad inzichtelijk te maken (bewustwording en agenderen) en vanuit de provincie de kennis en expertise rond het verduurzamen van de woningvoorraad op (sub)regionale schaal te delen.

33

6. Regionale perspectieven op bouwen en wonen

Veelal voortbouwend op al eerder ingezette regionale trajecten zijn ook in 2020 in vrijwel alle te onderscheiden (sub)regionale woningmarktgebieden diverse (vervolg)stappen gezet gericht op het actueel houden van de regionale perspectieven op bouwen en wonen.

Doel van een dergelijk perspectief is, dat er een gezamenlijke, gedeelde en steeds actuele visie bestaat op de toekomstige (ruimtelijke) ontwikkelingen op de regionale woningmarkt. Een regionaal perspectief, vaak ook voor de wat langere termijn en met een uitvoeringsgerichte ‘doe-agenda’ voor de eerstkomende tijd. De 4 actielijnen en 6 richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda Wonen1 zijn leidraad voor deze perspectieven.

De regionale perspectieven brengen in beeld welke opgaven er liggen. Dat is regionaal maatwerk. En welke concrete uitvoeringsstrategieën kunnen worden ingezet om tijdig en adequaat in te spelen op actuele (regionale) bevolkingstrends, veranderende marktomstandigheden en nieuwe (binnenstedelijke) ruimtelijk-kwalitatieve vraagstukken. Belangrijk aspect hierbij is hoe ‘het wonen’, als een van de weinige vastgoedmarkten waar de komende jaren nog een flink programma ligt, optimaal kan worden ingezet ten behoeve van (binnenstedelijke) transformatieopgaven en het herbestemmen van leegstand vastgoed in onze steden en dorpen en soms ook in het buitengebied. Op deze wijze kan ‘het wonen’ ook stevig bijdragen om de omgevingskwaliteiten in de regio te versterken. Hierbij is het van belang steeds ook verbindingen te leggen met andere maatschappelijke opgaven, bijvoorbeeld op het gebied van economie, duurzaamheid, energie, bereikbaarheid, klimaat en sociale veerkracht.

Onderdeel van de perspectieven zijn bestuurlijke afspraken over de (werk)wijze hoe het woningbouwprogramma de komende jaren – kwantitatief, kwalitatief én ruimtelijk – wordt ingezet. Regionale afstemming en afweging staan hierbij centraal. Afspraken over ‘de inhoud’ – hoeveel te bouwen, voor wie en waar, met nadrukkelijk aandacht voor thema’s als de ‘betaalbaarheid van het wonen’, nieuwe woonvormen en ‘geclusterd wonen voor ouderen’ – maar ook over de wijze van samenwerking tussen regionale woningmarktpartijen. De regionale woningbouwafspraken worden ook met de provincie gemaakt en vastgelegd, bijvoorbeeld tijdens de zogenoemde ’Ontwikkeldagen Ruimte en Mobiliteit’.

Hieronder is in het kort de actuele stand van zaken per subregio weergegeven.

6.1. West-Brabant

 West-Brabant-West In deze subregio ligt er het Perspectief op wonen en woningbouw - West-Brabant-West 2021. In de regio wordt intensief, open en inspirerend samengewerkt, zowel ambtelijk als bestuurlijk. De focus is daarbij gericht op een vijftal opgaven/ambities. Zo wordt tweemaal per jaar de gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering met elkaar gedeeld, besproken en afgestemd. Daarnaast worden jaarlijks, via een regionale aanpak, de mogelijkheden ten aanzien van leegstand en transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied in beeld gebracht. Ook wordt sinds enkele jaren regionaal werk gemaakt van de huisvesting van arbeidsmigranten. Als vierde opgave wil de regio stappen zetten om tot meer nieuwe woonvormen en zelfbouw te komen. Ten slotte maken – als vijfde lijn – inspiratie en informatie-uitwisseling over een (meer) toekomstbestendige woningvoorraad deel uit van de ‘doe-agenda-2021’, die in het perspectief is opgenomen.

34

 Breda e.o., incl. Altena De subregionale (proces)afspraken over de woningbouwafstemming zijn eind 2020 (opnieuw) bekrachtigd. In de regio is en wordt gewerkt aan een Regionale Investeringsagenda (RIA) en aan een Verstedelijkingsakkoord voor de stedelijke regio Breda-Tilburg (SRBT). De gemeenten hebben besloten de besluitvorming inzake de RIA af te wachten en de vaststelling van het Perspectief op Wonen en Woningbouw 2021 door te schuiven naar de eerstvolgende ontwikkeldag van 2021.

De RIA is een manifest, waarmee de gemeenten diverse opgaven versneld tot uitvoering willen brengen, zoals met betrekking tot de woningbouw, mobiliteit en duurzame economische ontwikkeling. Dit in samenhang en met verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De RIA is in het voorjaar van 2021 vastgesteld door de gemeenten en wordt gebruikt als input voor het Verstedelijkingsakkoord SRBT.

In de subregio Breda e.o. wordt gewerkt aan zeven bestuursopdrachten c.q. regionale opgaven als onderdeel van het Perspectief op Wonen en Woningbouw, waaronder de aanpak van nieuwe woonvormen en zelfbouw en de woon-onderdelen van het Afsprakenkader Arbeidsmigranten.

De gemeente Altena heeft eind 2020 besloten om voor het thema Wonen aan te sluiten bij de subregio Breda e.o. Als ‘scharniergemeente’ is Altena ook georiënteerd op Midden-Brabant en op de grensgemeenten in Zuid-Holland. Zo ligt bijvoorbeeld het werkgebied van de lokale woningcorporatie ten noorden van de gemeente. Het is dan ook niet voor alle thema’s even duidelijk of de subregio Breda e.o. voor Altena wel het meest logische regionale samenwerkingsverband is. De subregio heeft daarom ingestemd met de aansluiting van Altena, met 2021 als proefjaar.

6.2. Midden-Brabant In december 2020 hebben de gemeenten in de regio Hart van Brabant het Regionaal perspectief op Bouwen en Wonen vastgesteld. Vanuit dit perspectief wordt o.a. gewerkt aan de thema’s ‘langer zelfstandig thuis’, arbeidsmigratie, woonwagenbeleid (regionaal handelingsperspectief) en nieuwe woonvormen en zelfbouw. Ook wordt een drietal regionale verkenningsonderzoeken uitgevoerd, die meer zicht moeten bieden op het reilen en zeilen van de regionale woningmarkt. In het tweede kwartaal van dit jaar willen de gemeenten op basis van het geactualiseerde beeld van het planaanbod het woningbouwprogramma regionaal afstemmen.

Naast de reguliere afstemming en samenwerking rond diverse ‘wonen-thema’s’, werken de gemeenten ook aan een Regionale Omgevingsagenda (ROA), een Regionale Investeringsagenda Tilburg e.o. en het Verstedelijkingsakkoord voor de stedelijke regio Breda-Tilburg (SRBT). Het SRBT is een van de door het Rijk aangewezen regio’s waarvoor een verstedelijkingsstrategie wordt gemaakt. Het verstedelijkingsakkoord SRBT wordt opgesteld op basis van een plan van aanpak, dat op 25 november 2020 is vastgesteld tijdens het BO-MIRT.

6.3. Noordoost-Brabant

 Noordoost-Brabant-West Deze (sub)regio werkt regionaal samen op basis van de afspraken vanuit het Regionaal perspectief op Wonen – meerjarenperspectief 2021-2024. In dit perspectief zijn de regionale opgaven en ambities opgenomen. De samenwerking is een ‘groeimodel’, dat in de loop van de tijd aangepast en uitgebreid is. Het streven is de komende tijd, onderwerp na onderwerp, de regionale samenwerking verder te versterken. De hoofdthema’s in het meerjarenperspectief zijn: de sociale huursector, middeninkomens, nieuwe woonvormen en woonwagenbeleid. Ook is er aandacht voor actuele, integrale thema’s met een

35

duidelijke relatie tot wonen, zoals arbeidsmigratie. Aan ieder thema is een bestuurlijke en ambtelijke trekker verbonden. Naast het meerjarenperspectief wordt er jaarlijks een uitvoeringsagenda vastgesteld. In de Uitvoeringsagenda 2021 wordt, op basis van de opgaven en ambities uit het meerjarenperspectief, teruggeblikt op 2020 en vooruitgekeken naar 2021. De inzet van het regionale overleg op de meerjarige thema’s wordt hier concreet gemaakt. Inbreidings-, herstructurerings- en transformatieplannen worden eenmaal per jaar in de regio gedeeld. Grote(re) uitbreidingslocaties worden (in de ontwerpfase) regionaal, zowel kwantitatief áls kwalitatief, afgestemd.

 Land van Cuijk In deze regio is een Regionale Woningmarktstrategie van het Land van Cuijk 2018 vastgesteld (door alle gemeenteraden). Bij de opstelling zijn vele partijen betrokken: zorginstellingen, marktpartijen, woningbouwcorporaties en dorps- en wijkraden. De strategie kent zes koersen, met vooral aandacht voor het sturen op de realisatie van woningen (er is voldoende plancapaciteit), onderscheid in gebiedsontwikkelingen tussen grotere en kleinere kernen en het promoten van de regio. Een betere aansluiting op de verander(en)de woonwensen, meer aandacht voor de bestaande woningvoorraad en thema’s als levensloopbestendigheid en duurzaamheid zijn eveneens belangrijke onderwerpen in de strategie. Van belang zijn ook de transformatieopgaven. Uitgangspunt is dat eerst binnenstedelijke alternatieven bestuurlijk worden afgewogen, voordat wordt ingezet op eventuele uitbreidingslocaties.

6.4. Zuidoost-Brabant

 Stedelijke gebied Eindhoven (SGE) Met de in 2019 vastgestelde Visie op Wonen, de in maart 2019 gesloten Woondeal tussen het ministerie van BZK, de provincie en de 9 gemeenten van het SGE én de publicatie van de nieuwe provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (sept. 2020)3 is er in het SGE voldoende aanleiding om de regionale woningbouwafspraken te actualiseren. Bovendien is in de regio ook een kwalitatief woningbehoefteonderzoek gestart, dat rond de zomer van 2021 wordt opgeleverd. In lijn hiermee wordt in de tweede helft van 2021 besloten over de actualisatie van de woningbouwafspraken. Kernpunten hierin zijn: focus op inbreiding en transformatie, grootschalige uitbreidingen beperken tot een aantal specifiek aangewezen en regionaal afgestemde locaties en ruimte voor gemeenten om de randen van het bestaand stedelijk gebied kwalitatief en duurzaam af te ronden.

Kwalitatief zijn in alle woningbouwplannen de 7 ‘Brainport principles’ leidend: koesteren van identiteit, ruimte voor innovatie, invloed voor bewoners, aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus; de ‘wauw-factor’, vraaggericht ontwikkelen, benutting regionaal schaalniveau en gezonde verstedelijking. De nieuwe woningbouwafspraken vormen samen met het MIRT-onderzoek Verstedelijking en Bereikbaarheid ook input voor het Verstedelijkingsakkoord, dat er eind 2021 moet liggen.

Door de druk op de woningmarkt en de gemaakte woondeal-afspraken wordt op allerlei manieren gewerkt aan het versnellen van de woningbouwproductie, waarbij ook kwaliteit en betaalbaarheid van belang zijn. De regio als geheel, maar ook enkele gemeenten afzonderlijk, werken aan een Versnellingsplan woningbouw, waarin de regionale afstemming en afspraken, de interne organisatie en werkwijze, maar ook externe instrumenten, zoals de regeling Woningbouwimpuls van het Rijk (zie par. 1.9) en de in voorbereiding zijnde ‘flexpoolregeling’ van de provincie (zie par. 1.8), worden betrokken.

36

Verder is in de regio door de 9 gemeenten en de 13 woningbouwcorporaties de afgelopen tijd (samen)gewerkt aan de ontwikkeling van een gestandaardiseerde sociale huurwoning, om daarmee de bouw van dergelijke woningen te versnellen, te vereenvoudigen en (daarmee) goedkoper te realiseren. Het gaat om zowel eengezinswoningen als om appartementen voor 1 of 2 personen. Hiermee willen de betrokken partijen het aanbod van betaalbare, duurzame en sociale huurwoningen vergroten, om zo ook de krapte op de woningmarkt voor deze doelgroepen te verminderen. Het gaat om de bouw van ca. 200 tot 250 gestandaardiseerde woningen per jaar, de komende vijf jaar. Ontwikkelaars Heijmans (eengezinswoningen) en BAM Wonen (appartementen) hebben opdracht gekregen deze sociale huurwoningen te realiseren. De woningen zullen op diverse locaties in de het SGE-gebied en in diverse verschijningsvormen worden gebouwd.

 De Peel Binnen deze regio zijn eerder de Woonafspraken De Peel gemaakt. Deze woonafspraken zijn nu in uitvoering en vormen de leidraad waarlangs gewerkt wordt. Dit loopt goed en naar tevredenheid van alle partijen. Plannen worden onderling gedeeld en er vindt afstemming plaats over de woningbouw.

Binnen de regio is ook gestart met het opstellen van de Ontwikkelstrategie De Peel, waar wonen een belangrijk onderdeel van uitmaakt. De komende maanden wordt hier verder aan gewerkt. Gemeenten voelen de krapte op de woningmarkt dagelijks en willen graag (versneld) een bijdrage leveren aan oplossingen. Ten aanzien van het Actieprogramma Nieuwe Woonvormen en Zelfbouw 4 zien de Peelgemeenten een andere houding van de provincie (“structurele beleidswijziging”) als het gaat over woningbouw op vrijkomende agrarische bedrijfslocaties, de zogenoemde VAB’s. De gemeenten vragen zich af of er op dit vlak (nieuwe) subregionale afspraken moeten worden gemaakt.

 A2-regio In A2-verband wordt momenteel gewerkt aan het voorbereiden van een (kwalitatief) woningbehoefte- onderzoek op de schaal van deze subregio. De gemeenten (Cranendonck, Heeze-Leende en ) zien namelijk dat er vanuit allerlei doelgroepen druk op de woningmarkt ontstaat (starters, wonen en zorg, vergunninghouders, lagere inkomens etc.) en willen zorgen dat er een goede balans bestaat op de woningmarkt, juist ook met het oog op deze doelgroepen. Adviesbureau Stec gaat dit onderzoek uitvoeren, dat ze ook doet voor het Stedelijk Gebied Eindhoven, zodat samenhang is gewaarborgd.

Daarnaast wordt het overzicht met woningbouwlocaties geactualiseerd en heeft afstemming plaatsgevonden over een uitbreidingslocatie in Heeze-Leende. Ook neemt de subregio deel aan de regionale werkgroep ‘Decentralisatie beschermd wonen’. Tenslotte vindt er binnen de regio kennisdeling plaats, o.a. op het gebied van wonen en zorg, arbeidsmigratie en flexwonen.

 De Kempen In 2019 hebben de Kempengemeenten (Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden) gezamenlijk de Kempische Visie op Wonen 2019-2023 vastgesteld. Aan de hand van een aantal thema’s, die tot stand zijn gekomen is samenspraak met alle stakeholders op het gebied van wonen in de Kempen, wordt uitvoering gegeven aan deze visie. Op basis van deze visie is een uitvoeringsprogramma opgesteld, waarin concrete acties zijn benoemd voor de komende jaren. De woonvisie wordt dit jaar geëvalueerd, met als doel in 2022 de huidige visie (die tot 2023 loopt) te actualiseren.

De gemeenten werken gezamenlijk aan het realiseren van de volkshuisvestelijke doelen uit de woonvisie. Hiervoor vindt op reguliere basis ambtelijke afstemming plaats en wordt er in ieder geval vier keer per jaar bestuurlijk overlegd door de portefeuillehouders Wonen.

37

Een van de doelen uit de Kempische woonvisie is in te zetten op voldoende sociale woningbouw, zowel huur als I(betaalbare) koop. Hierover vindt veelvuldig afstemming plaats. Ook zijn er gezamenlijke prestatieafspraken gemaakt met de woningbouwcorporaties, die in de Kempengemeenten actief zijn. Verder worden ook de gemeentelijke woningbouwprogramma’s afgestemd, zowel kwantitatief als kwalitatief (zoals bijvoorbeeld m.b.t. nieuwe woonvormen). Op het gebied van wonen en zorg wordt een (aanvullende) visie opgesteld om in te kunnen spelen op de toenemende vraag naar passende woningen en woonvormen.

7. Verdere versterking van de provinciale kennisfunctie

7.1. Actieve en centrale rol provincie De provincie speelt een actieve, gewaardeerde en breed (h)erkende rol op het vlak van ‘kennis en onderzoek’ en ‘reflectie en agendering’ en ‘samenwerken en verbinden’ met betrekking tot tal van onderwerpen rond ‘bevolking, bouwen en wonen’.

Om deze rol (in de regio) goed te kunnen vervullen, is het van belang steeds een actueel beeld te hebben van wat er speelt op de (regionale) woningmarkt, welke vraagstukken er leven en welke oplossingsrichtingen kunnen worden ingezet om ertoe bij te dragen, dat de (regionale) woningmarkt goed functioneert en het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de (ruimtelijke) kwaliteiten van onze regio’s, steden en dorpen in Brabant. Als essentieel onderdeel van een aantrekkelijk woon-, leef- en vestigingsklimaat is een goed functionerende woningmarkt van provinciaal belang.

Hiertoe worden – op basis van een groot aantal (data)bronnen – demografische trends nauwgezet gevolgd en ontwikkelingen op de (regionale) woningmarkt in beeld gebracht. Ook wordt van tijd tot tijd onze provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose geactualiseerd en worden het (gemeentelijk) planaanbod voor woningbouw en de gegevens ten behoeve van (afspraken over) de regionale en gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering regelmatig geüpdatet.

Met een actueel beeld van ‘feiten, plannen en prognoses’ (meten is weten) wordt ook bijgedragen aan de provinciale (ruimtelijke) beleidsvorming én aan de (sub)regionale agenda- en strategievorming rondom ‘het wonen’. Juist ook vanuit de ‘kennislijn’ agendeert en activeert de provincie tal van kwantitatieve, kwalitatieve én ruimtelijke wonen-thema’s op diverse, veelal (sub)regionale tafels.

7.2. De basis op orde In lijn hiermee wordt er vanuit het Programma Wonen, Werken en Leefomgeving (WWL) voor gezorgd dat ‘de basis’ wat betreft ‘bevolking, bouwen en wonen’ steeds op orde is. Om ontwikkelingen te volgen (monitoren), nieuwe trends en inzichten in beeld te brengen en tijdig in te kunnen spelen op de sterke dynamiek rond deze onderwerpen, worden door het jaar heen vanuit het (vele) onderzoeks- en datamateriaal tal van kwantitatieve en kwalitatieve analyses, monitorings- en onderzoeksactiviteiten uitgevoerd.

Ten behoeve van deze activiteiten staat een aantal ‘thermometers’ uit in de provincie, waarmee op gezette tijden relevante gegevens kunnen worden geïnventariseerd. Daarnaast wordt veelvuldig gebruik gemaakt van bestaande databronnen en (prognose)modellen (CBS, PBL, Kadaster, woningmarktmonitor (ABFresearch) etc.). Zo nodig worden – veelal ingegeven door actuele ontwikkelingen en vraagstukken – nieuwe of aanvullende gegevens verzameld, zoals met betrekking tot het ‘stikstofdossier’ in relatie tot de

38

woningbouw. Maar bijvoorbeeld ook met het oog op (toekomstige) mogelijkheden voor woningbouw op binnenstedelijke (transformatie)locaties en in leegstaand vastgoed. Dit jaar (2021) is gestart met het verzamelen van gegevens over nieuwe woonvormen en zelfbouw als onderdeel van de regionale en gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering. Daarnaast doen we onderzoek naar (de beschikbaarheid van) gegevens over de bestaande woningvoorraad, o.a. met betrekking tot verduurzamingsaspecten en de prijsontwikkelingen.

De inzichten en uitkomsten vanuit de provinciale onderzoekslijnen worden breed gedeeld – bijvoorbeeld ten behoeve van de (jaarlijkse) actualisatie en verdere uitwerking van de regionale perspectieven op bouwen en wonen (zie hoofdstuk 6) – en veelal ook ontsloten via publicatie op onze website.

Belangrijke onderdelen hierbij zijn:  het Kwartaalbeeld Woningmarkt Noord-Brabant11, met ieder kwartaal de actuele ontwikkelingen met betrekking tot ‘bevolking, bouwen en wonen’ in Brabant, samengevat in 10 beelden;  de provinciale Monitor bevolking en wonen6, die ieder kwartaal wordt geactualiseerd en gepubliceerd (via onze provinciale website);  de inventarisatie (per kwartaal) van het aantal feitelijk in aanbouw genomen woningen per gemeente37;  analyses van de ontwikkelingen – kwantitatief, kwalitatief én ruimtelijk – van het planaanbod voor woningbouw, waartoe alle Brabantse gemeenten jaarlijks de zogenoemde ‘matrix woningbouwcapaciteiten’38 actualiseren en aanleveren aan de provincie;  de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose3, die regelmatig – gemiddeld eens in de drie jaar – wordt geactualiseerd, en op basis waarvan er steeds een actueel beeld bestaat van de (te verwachten) demografische ontwikkelingen, de veranderingen in omvang en samenstelling van de Brabantse bevolking, evenals van de effecten hiervan op ‘het wonen’. De meest recente actualisering dateert van september 2020.

7.3. Toenemend belang provinciale kennisrol Gevoed door actuele prognoses, monitoringsactiviteiten en tal van analyses en onderzoeken heeft de provincie de afgelopen jaren stevig bijgedragen aan de agendavorming, afsprakenkaders en actuele discussies over trends en ontwikkelingen op de (regionale) woningmarkt. En is de bewustwording vergroot rond demografische vraagstukken en (hiermee samenhangende) ‘woon-opgaven’.

Verwacht mag worden dat de provinciale kennisrol met betrekking tot ‘bevolking, bouwen en wonen’ de komende jaren verder zal toenemen. Met het (verder) versterken van haar kennisfunctie – een lijn die ook is opgenomen in onze Brabantse Agenda Wonen1 – wil de provincie een actieve rol spelen om de kennisopbouw en - uitwisseling in de regio’s te bevorderen en daarmee de regionale samenwerking te versterken.

Hierbij zal het de komende tijd o.a. (moeten) gaan om het vasthouden en op tal van plekken (verder) versnellen van het bouwtempo. Voor de voortgang van de woningbouw en om in te kunnen (blijven) spelen op de nog altijd grote behoefte aan nieuwe woonruimte, is het daarnaast van belang dat het (harde) planaanbod voor woningbouw op orde is. Zonder overigens nut en noodzaak van een realistisch en flexibel planaanbod, zeker voor de wat langere termijn, uit het oog te verliezen.

Brabant wacht – zo laten de uitkomsten van onze provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose3 duidelijk zien – tal van (grote) demografische veranderingen, waarbij m.n. de vergrijzing en de sterke groei van het aantal kleine, veelal eenpersoonshuishoudens in het oog springen. Gevoegd bij diverse andere sociaal-maatschappelijke trends en financieel-economische

39

veranderingen is de komende jaren een (meer) kwalitatieve, vraaggerichte insteek geboden, met aandacht voor de betaalbaarheid van het wonen, maar bijvoorbeeld ook voor nieuwe woonvormen.

Meer en meer zal het daarbij ook moeten gaan om de toekomstbestendigheid van de bestaande woningvoorraad, met – richtinggevend principe 3 uit onze Brabantse Agenda Wonen – “specifieke aandacht voor herstructurerings- en transformatieopgaven, verduurzaming van de voorraad en het geschikt maken van woningen en de woonomgeving voor mensen met een zorgvraag”.

En niet in de laatste plaats zal het van belang blijven ‘het wonen’ in te zetten voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in onze steden en dorpen en het verminderen van de leegstand in de kernen en het buitengebied.

Juist ook vanuit onze kennisrol zetten we de komende tijd stevig in op deze (actuele) vraagstukken en opgaven, om zo mee richting te geven aan de gewenste (ruimtelijke) ontwikkelingen op de woningmarkt in Brabant.

40

Noten

1 Brabantse Agenda Wonen. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, september 2017 (zie www.brabant.nl/wonen).

2 Samen, Slagvaardig en Slim: Ons Brabant, Bestuursakkoord 2020-2023, mei 2020.

3 De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2020. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, september 2020.

4 Actieprogramma Nieuwe Woonvormen en Zelfbouw. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, maart 2020.

5 ‘Terugdringen woningtekort en leegstand en participeren in transformaties’. Bestuursopdracht, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, februari 2020.

6 De Monitor bevolking en wonen schetst een actueel beeld van de bevolkingsontwikkelingen, de voortgang van de woningbouw en het planaanbod in Brabant, op provinciaal (sub)regionaal en gemeentelijk schaalniveau. De monitor wordt eenmaal per kwartaal geactualiseerd en is te vinden op onze provinciale website.

7 Perspectiefnota 2022. Provincie Noord-Brabant, 16 maart 2021.

8 Motie Wonen in kleine kernen (M189-2020). Provinciale Staten van Noord-Brabant, 13 november 2020 (begrotingsbehandeling 2021).

9 De vijf grote steden (de B5) zijn: Breda, Eindhoven, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg.

10 De zeven middelgrote steden (de M7) zijn: Bergen op Zoom, Meierijstad, Oosterhout, Oss, Roosendaal, Uden en Waalwijk.

11 In het Kwartaalbeeld Woningmarkt Noord-Brabant worden actuele (kwartaal)gegevens uit onze Monitor bevolking en wonen 6 samengevat. Ieder kwartaal verschijnt een update van deze webpublicatie met de laatste stand van zaken; voor een snelle en actuele blik op de bevolkingsontwikkelingen, het aantal in aanbouw genomen woningen, de groei van de woningvoorraad, het planaanbod voor woningbouw en andere wetenswaardigheden over de woningmarkt in Brabant.

12 Voor deze tijdreeks is gekozen, omdat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vanaf 2012 voor de gegevens over de ontwikkeling van de woningvoorraad is overgegaan op de BAG, de Basisregistratie Adressen en Gebouwen. Deze overgang betekende een trendbreuk in de woningbouwstatistieken van het CBS, omdat de definitie van een woning in de BAG-anders is dan in de CBS-tellingen van voor 2012. Voor een consistente vergelijking met de groei in de andere provincies is in figuur 4 voor alle provincies gebruik gemaakt van dezelfde BAG-gegevens vanaf 2012.

13 De 'bouwindicator 2022 - korte termijn' geeft aan in welke mate de in 2020 en 2021 vooruit berekende groei van de woningvoorraad3 naar verwachting ook gerealiseerd wordt. Een waarde (uitgedrukt in %) >100 geeft aan dat de (feitelijk) verwachte groei van de woningvoorraad boven de vooruit berekende groei ligt. Een waarde <100 geeft aan dat de verwachte groei juist onder de vooruit berekende groei ligt. De 'bouwindicator 2022 - lange termijn' geeft aan in welke mate - cumulatief gemeten vanaf 2005 - de vooruit berekende groei van de woningvoorraad naar verwachting ook gerealiseerd wordt in de periode 2005 t/m 2021.

14 Schilder, F. e.a. (2021). Wonen na de verkiezingen: het woningtekort wordt in de regio opgelost. Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), april 2021.

15 Krachtig groen herstel van Nederland (2021). Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Unie van Waterschappen en Interprovinciaal Overleg (IPO), 4 maart 2021.

41

16 Samen werken aan goed wonen. Actieagenda Wonen (2021). Aedes, Interprovinciaal Overleg (IPO) e.a., 17 februari 2021.

17 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2020). (Rectificatie) Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 september 2020, nr. 2020-0000468858, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van een eenmalige specifieke uitkering ten behoeve van de financiering van regionale flexpools, die het voorkomen van vertragingen in de voorfase van de woningbouw tot doel hebben (Regeling specifieke uitkering flexibele inzet ondersteuning woningbouw). Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden, 2020, nr. 49991. Publicatiedatum: 1 oktober 2020.

18 Flexpool versnelling woningbouw - beschikbaarstelling middelen. Statenmededeling, 10 november 2020. Documentnummer GS: 4779859, PS: 4787290.

19 Zie hoofdstuk 1: Fijn, veilig en gezond Brabant; Ruimte en Wonen; Samen, Slagvaardig en Slim: Ons Brabant, Bestuursakkoord 2020-2023, mei 2020, p.11-14.

20 Agenda Brabants Coronaherstel. Actie- en Investeringsagenda Coronaherstel Brabant. Publiekssamenvatting, Provincie Noord-Brabant, maart 2021.

21 Tot de harde plancapaciteit behoren de onherroepelijke of door gemeenteraden vastgestelde woningbouwplannen. Het zachte planaanbod voor woningbouw omvat de capaciteit in ontwerpplannen, in planologische voorbereiding en de potentiële plancapaciteit.

22 Motie Betaalbare woningen ook echt betaalbaar (M233a-2020). Provinciale Staten van Noord-Brabant, 13 november 2020 (begrotingsbehandeling 2021).

23 De algemene maximale huurgrens huurtoeslag, oftewel de liberalisatiegrens ligt in 2020 op €734,- en op €752,- in 2021. Zie: MG-circulaire 2020-02: Parameters huurtoeslag, TRSHV en liberalisatiegrens 2021, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Directoraat-Generaal Bestuur, Ruimte en Wonen, 1 december 2020.

24 Ruimte voor Wonen. De resultaten van het WoonOnderzoek Nederland 2018. Onderzoekspublicatie in opdracht van BZK uitgevoerd door Companen. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), april 2019. Zie ook: WoON2018).

25 Friso de Zeeuw, Berry Blije e.a. (2019). Kansen voor Middenhuur. Wooncongres 2019 ‘Ruimte voor wonen’, april 2019.

26 Zie o.a.: - Carola de Groot (2020). Kwart miljoen ouderenwoningen gevraagd, liefst in eigen buurt. Rabobank, special, 20 april 2020; - Judith Willems en Wim Faessen (2020). Verkenning wonen met zorg, uitkomsten Fortuna 2019. ABFresearch, Delft, 20 februari 2020.

27 - Daniëlle Harkes en Yvonne Witter (2021). Vijf trends in het wonen voor ouderen. In: Vilans - de wijkkrant, jrg. 3, editie 2021, pag. 2). Vilans, landelijke kennisorganisatie voor de langdurende zorg (www.vilans.nl). De vijf trends zijn: collectief wonen, aanpassingen in eigen omgeving, omkijken naar elkaar, gemengde woonvormen en verfrissende concepten. Zie ook ZorgSaamWonen, landelijke platform voor de maatschappelijke opgaven op het gebied van wonen, zorg en welzijn (www.zorgsaamwonen.nl). - Yvonne Witter (2020). Samen Oud, 10 inspirerende woonzorgvoorbeelden. Aedes, vereniging van woningcorporaties, januari 2020.

28 Samen doen - samen oplossen. Sociaal-economisch manifest - statenverkiezingen 2019, februari 2019.

29 Manifest: Passend beleid voor collectieve en andere woonvormen, 9 februari 2021.

30 Interim-Omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerd 01-03-2020). Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, 1 maart 2020.

31 Ontwerp-Omgevingsverordening Noord-Brabant. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, 23 maart 2021. 42

32 De verruiming van de doelstelling van de ‘Ruimte-voor-Ruimte-regeling’ is erop gericht om via ‘Ruimte-voor- Ruimte’ – naast het terugverdienen van (eerder gemaakte) kosten voor de sloop van stallen, kassencomplexen en andere overtollige bebouwing in het buitengebied – ook andere maatschappelijke opgaven en ruimtelijke vraagstukken op te pakken. ‘Ruimte-voor-Ruimte’ in samenhang met bijvoorbeeld een bedrijfsverplaatsing of - beëindiging of een kwaliteitsverbetering in het buitengebied. Maar ook in combinatie met wonen-thema’s, zoals duurzaam bouwen, sociale woningbouw of nieuwe woonvormen. Dit vooral als aanvulling of ter ondersteuning van reguliere woningbouwontwikkelingen.

33 Energieagenda 2019-2030. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, december 2018.

34 Uitvoeringsagenda Energie 2021-2023. Haalbaar, betaalbaar en met draagvlak. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, februari 2021.

35 Ruimte voor Biobased Bouwen – Strategische verkenning (2020). Studio Marco Vermeulen, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), provincie Noord-Brabant e.a., november 2020.

36 City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen. Samen bouwen aan de woningbouwopgave. Agenda Stad, 2020/2021. Medeondertekend door de Provincie Noord-Brabant op 8 april 2021.

37 Om de effecten van de financieel-economische crisis op de woningbouwproductie in Noord-Brabant goed te meten en in de tijd te volgen, is de provincie in 2009 gestart met een inventarisatie van het aantal feitelijk in aanbouw genomen woningen. Aan alle Brabantse gemeenten is gevraagd deze gegevens (vanaf januari 2008) aan te leveren. Inmiddels leveren vrijwel alle gemeenten (per kwartaal) deze gegevens aan, wat een representatieve indicatie geeft van de woningbouwontwikkelingen in de eerstkomende jaren.

38 Via de bestuurlijke regionale overleggen (‘ruimte/wonen) is afgesproken deze matrix met het actuele overzicht van het planaanbod voor woningbouw per gemeente als ‘standaard’ te gebruiken en ten minste een keer per jaar (doorgaans rond 1 april) te actualiseren en aan te leveren aan de provincie. Met deze werkwijze – waarmee de provincie in 2005 is gestart – wordt bevorderd, dat op een uniforme wijze de kwantitatieve, kwalitatieve en ruimtelijke gegevens over de actuele stand van zaken m.b.t. het planaanbod en de (toekomstige) woningbouw verzameld, geactualiseerd en gemonitord worden.

43