Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1936 bron Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1935-1936. E.J. Brill, Leiden 1936 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa003193601_01/colofon.htm © 2005 dbnl 1 Verhandelingen Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1936 3 Toespraak van den voorzitter op de jaarvergadering Dames en Heeren, De Jaarvergadering bijeen op den derden Woensdag van Juni in plaats van op den tweeden: er is iets veranderd in onze Maatschappij! Wie zou het niet toejuichen dat zij zich, naar het modewoord van den dag, tracht aan te passen bij gewijzigde omstandigheden, en dan niet alleen wat betreft den datum harer vergadering. Een poging daartoe is, Gij weet het, bij onze jongste wetswijziging ondernomen, en nu wij voor het eerst onder de nieuwe bepalingen bijeen zijn, is het zeker niet ongewenscht bij den aanvang onzer besprekingen er een enkel woord aan te wijden. Onze laatste gewone jaarvergadering eindigde in een onzekerheid, die nog eenigen tijd in de pers is blijven nadeinen, en die vooral daaruit voortvloeide, dat een belangrijk en principieel punt van meeningsverschil wel een formeele maar toch geen feitelijke oplossing had gevonden. Toen wij ons in September beraadden, bleek dat dit niet de eenige moeilijkheid was, doch dat volgens een meerderheid der toen aanwezigen de Maatschappij ook in andere opzichten hervorming van noode had, ten einde beter aan haar doel te kunnen beantwoorden. Een commissie tot wetswijziging, met ruim mandaat, toog aan het werk en legde U een reeks voorstellen voor, die in hoofdzaak werden aanvaard. Het is eigenlijk slechts in één kwestie van belang, de samenstelling van het bestuur, dat de wenschen der commissie geen wet zijn geworden, althans niet in hun geheel. Voor het overige heeft zij, dunkt mij, op drieërlei gebied den weg tot iets nieuws geopend. Daar is vooreerst het kritieke punt van de vorige maal: de toekenning van den C.W. van der Hoogt-prijs. Zij is uit de handen van het bestuur, hetwelk om redenen, buiten het ter bekroning voorgedragen kunstwerk liggend, de meening der adviseerende commissie naast zich neer kon leggen, overgedragen aan de Jaarlijksche Vergadering, ons hoogste gezag, de Maatschappij zelve, die dan maar moet beslissen of ze in een geval van tegenstelling aan de motieven en argumenten van haar bestuur of aan die van haar commissie de voorkeur geeft. Zoo straks zult Gij gelegenheid hebben de deugdelijkheid van deze oplossing op de proef te stellen. In de tweede plaats is getracht het karakter der Maatschappij iets minder uitsluitend-Leidsch en iets meer Nederlandsch te maken. De voorzitter zal in het vervolg gekozen worden door de jaarvergadering, die alle belangstellende leden uit den lande tezamen brengt, niet door het besloten gezelschap Leidsche leden, dat ter maandvergadering van October pleegt te komen. Tot de voorbereiding der jaarvergadering zullen in Mei alle leden worden opgeroepen, zoodat het in hun macht ligt ook aan die voorbereiding met haar voorstellen inzake de geld- Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1936 4 middelen en haar dubbeltallen voor allerlei functies het Leidsche stempel te ontnemen. En in dezelfde richting gaat de thans geopende mogelijkheid om de maandvergadering ook elders dan te Leiden te houden. Het derde feit van beteekenis is daarin gelegen, dat voortaan de volle aandacht zal vallen op een wel eens wat naar den achtergrond gedrongen werkzaamheid onzer Maatschappij: de uitgave van eigen geschriften. Een afzonderlijke commissie zal deze belangen behartigen, waarvoor minstens een tiende der jaarlijksche inkomsten wordt afgezonderd. Een bescheiden begin, maar toch een begin. Heruitgaven van onze klassieken zijn met name genoemd, en hoeveel zou men daarnaast niet kunnen opsommen, als men het voor het zeggen had. Niemand onzer betwijfelt dat een dergelijke werkzaamheid, naast het bezit en onderhoud harer vermaarde bibliotheek, de Maatschappij meer dan tot dusver tot een factor van beteekenis in het Nederlandsche cultuurleven zou kunnen maken. Zou kunnen. Inderdaad, laten wij ons op het oogenblik, dat zich nieuwe wegen schijnen te openen, er bewust van blijven, dat het thans niet meer dan mogelijkheden zijn. Aan de Maatschappij zelve, dat wil zeggen aan ons aller samenwerking, de taak er werkelijkheid van te maken! Om daartoe te geraken is in de laatste maanden nog een vierde desideratum genoemd, geformuleerd als ‘nieuw bloed in het bestuur’. De beschrijvingsbrief heeft U doen blijken, dat zoo straks in niet minder dan acht van de negen bestuursplaatsen voorzien moet worden, een hoeveelheid, die ook den bloeddorstigste tevreden zal stellen. En daarbij heeft men dan nog de zekerheid, dat hoogstens op twee van die acht plaatsen menschen terug kunnen komen, die door een éénjarige aangename samenwerking met het oude bestuur geïnfecteerd zijn. In normale omstandigheden wordt aan het aftreden van bestuursleden niet zoo heel veel aandacht besteed, en dat is niet meer dan natuurlijk, want bij wederzijdsche geneigdheid om te zijner tijd den band te hernieuwen, behoeft het zelden een afscheid voor goed te zijn. Anders thans, nu twee van de vaste en tot dusver steeds herkiesbare bestanddeelen van het bestuur, de penningmeester en de secretaris, ons gaan verlaten. Na negen en twintig jaar lang onze penningen met voorzichtigheid en beleid te hebben beheerd, heeft dr. J. Heinsius in de finantieele besluiten onzer buitengewone vergadering aanleiding gevonden om zich niet langer beschikbaar te stellen. Wij eerbiedigen dit besluit van een penningmeester, die de verantwoordelijkheid voor wat hij noodlottig acht niet wenscht te dragen, ten volle, hoezeer wij het betreuren de goede zorgen van dezen vertrouwden raadsman voortaan te moeten missen. Dr. Heinsius heeft intusschen de voldoening onze geldmiddelen ongerept in moeilijke jaren te hebben bewaard en ze in volmaakt gezonden toestand aan zijn opvolger te kunnen overdragen. Onze secretaris had reeds geruimen tijd vóór de buitengewone ver- Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1936 5 gadering te kennen gegeven aan het eind van dit vereenigingsjaar zijn functie te willen neerleggen. In 1928 heeft de heer H.T. Damsté het secretariaat aanvaard en reeds dadelijk zijn toenmalige medebestuursleden verbaasd door de snelheid en degelijkheid, waarmede hij zich in de geschiedenis en de eigenaardigheden der Maatschappij wist in te werken. Sinsdien heeft de heer Damsté niet opgehouden haar met groote toewijding te dienen, geen werk, moeite of last schuwend bij hetgeen hij in haar belang achtte. Wanneer wij in den nieuwen penningmeester en secretaris dezelfde liefde voor onze Maatschappij mogen aantreffen, als waarvoor wij thans de aftredende functionarissen van harte dankzeggen, kunnen wij haar en ons gelukkig prijzen. Deze verliezen, die de betrokkenen weliswaar uit hun functie maar gelukkig niet uit ons midden wegnemen, doen de gedachten gaan naar die andere verliezen, die de dood in onze rijen heeft gebracht. In haar Amsterdamsche of oud-Amsterdamsche leden is de Maatschappij dit jaar wel zeer zwaar getroffen. De beide hoogleeraren in het Nederlandsch, die indertijd Te Winkel's zetel deelden, zijn ons ontvallen: dr. J. Prinsen (13 Juli), de man der letterkunde, aan welke hij zijn Handboek wijdde naast vele studies, die in het laatst van zijn leven vooral op de achttiende eeuw betrekking hadden, en dr. F.A. Stoett (28 April), de taalkundige, voleindiger van Verdam's woordenboek, schrijver der Middelnederlandsche grammatica, kenner onzer spreekwijzen. Nog twee harer hoogleeraren verloor de Amsterdamsche universiteit, mr. J. Loosjes (17 October), jurist-theoloog-historicus, geschiedschrijver der Luthersche Kerk en biograaf van Protestansche godgeleerden, en J.C. van Eerde (1 April), wiens arbeid aan de Indische volkenkunde is ten goede gekomen en die naast zijn geschriften op dit gebied zeker niet minder belangrijk werk heeft verricht als grondlegger der volkenkundige verzameling van het Koloniaal Instituut, welks nationale beteekenis hij zoo gaarne en met zooveel succes ook in het buitenland tot haar recht deed komen. Aan de universiteitsbibliotheek was A.A. Ganderheyden (20 December) verbonden geweest, wiens publicaties men in een door hemzelf ten onzen behoeve opgestelde lijst - een voorbeeld ter navolging - in het Jaarboek opgenomen zal vinden; de verdiensten van dr. A.G.C. de Vries (19 Mei), oud-secretaris en bibliothecaris van de Vereeniging tot bevordering van de belangen des boekhandels, liggen op bibliografisch terrein. In velerlei richting is C.G. 't Hooft (7 Januari), oud-conservator van het museum Fodor, tevoren verbonden aan het Rijksmuseum, werkzaam geweest, maar in het middelpunt van zijn belangstelling stond daarbij altijd zijn geliefd Amsterdam, voor welks hoogen ouderdom als stad hij met zooveel overtuiging streed. Kunstkenner, kunstverzamelaar en kunstbechermer was A. Bonger (20 Januari), even goed assuradeur als beoefenaar der literatuurgeschiedenis. Ook te dezer plaatse moge dankbaar worden herdacht, dat ons overleden medelid door een aanzienlijk legaat ons Vaste Fonds heeft versterkt, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1936 6 hetwelk bij ruimer geldmiddelen nog zooveel nuttiger kan werken, dan het thans reeds doet. Als docent bij het middelbaar onderwijs had dr. J. Bergsma, hoogbejaard overleden (23 December), zijn beste krachten aan het Nederlandsch gewijd; zoo ook dr. G. Engels (28 October), tevens bekend door zijn tekstuitgaven,