De Samenleving Als Oplichterij
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De samenleving als oplichterij Bart Tromp bron Bart Tromp, De samenleving als oplichterij. De Arbeiderspers, Amsterdam 1977 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/trom003same01_01/colofon.php © 2018 dbnl / erven Bart Tromp 5 To know why and how is a lust of the mind that by a perseverance of delight in the continual and indefatigable generation of knowledge exceedeth the short vehemence of any carnal pleasure Thomas Hobbes Bart Tromp, De samenleving als oplichterij 9 Inleiding De hier verzamelde beschouwingen hebben een deels wetenschappelijk, deels politiek karakter. Wat ze in zekere zin verenigt is mijn overtuiging dat sociale wetenschappen en politiek elkaar niet uitsluiten, maar wederzijds veronderstellen. In dit boek treft men daarom zowel politiek getinte analyses aan over de wijze waarop academische sociologie beoefend wordt, als sociologische analyses van politieke verschijnselen. ‘Sociologie’ wordt in deze studie in een zeer ruime betekenis gebruikt: die van maatschappijwetenschap in het algemeen. De opdeling van maatschappijwetenschap in sociologie, politicologie, economie, geschiedenis en sociale psychologie (om de voornaamste te noemen) vindt geen pendant in de maatschappelijke werkelijkheid. Evenmin wordt ze gerechtvaardigd door werkelijk onoverbrugbare verschillen tussen deze disciplines. Wie het heeft over de verhouding tussen wetenschap en politiek, heeft het ook over die tussen theorie en publiek. Sociologen hebben een slechte naam op te houden als het erom gaat hun denkbeelden in begrijpelijke taal vast te leggen, al zijn ze wat dit aangaat in de afgelopen jaren door planologen en andragogen van de eerste plaats verdrongen. Onzorgvuldige taal bemoeilijkt niet alleen de verstaanbaarheid, maar wijst vooral dreigend op rommelig denken. In het eerste hoofdstuk van dit boek wordt bovendien betoogd dat esoterisch taalgebruik een van de middelen is waarmee Bart Tromp, De samenleving als oplichterij 10 bepaalde groepen hun monopolie op een bepaald kennisdomein trachten te vestigen of te verdedigen Dit betekent echter niet dat elke zin die meer dan tien woorden bevat daarmee noodzakelijkerwijs jargon is. Niet veel minder erg dan academische dieventaal is de pseudo-simpelheid, die de communicatie vertroebelt omdat ze de complexiteit van het onderwerp negeert. Wie zich nauwkeurig wil uitdrukken dient publiek zowel als theorie recht te doen. De ‘crisis in de sociologie’, het onderwerp waarmee dit boek begint, staat sinds een aantal jaren in het middelpunt van een enigszins navelstaarderige sociologie over de sociologie. De theorie dat deze crisis veroorzaakt wordt doordat sociologen bij het verklaren van sociale problemen moeten concurreren met ‘leken’, wordt uitvoerig bekritiseerd, evenals een aantal daaraan verwante denkbeelden. Deze worden aangevallen als elementen van een beroepsideologie, met behulp waarvan sociologen status, beloning en macht trachten te rechtvaardigen. Dwars daartegenin wordt een conceptie ontwikkeld van sociologie als een voornamelijk discursieve wetenschap, waarbinnen niet academische titels maar argumenten tellen. Dit thema heb ik elders geïllustreerd (‘Het verklaren van een oorlog. Vietnam en de Amerikaanse politieke wetenschappen’, Transaktie, jrg. 6, 1977, nr. 1, blz. 1-27). Het zijn niet de beoefenaren van de academische politieke wetenschappen geweest die zich tussen 1960-1970 in de Verenigde Staten van Amerika wetenschappelijk druk maakten over Vietnam. Veruit de meeste belangrijke studies over Vietnam en de Amerikaanse politiek zijn afkomstig van begaafde journalisten en ketterse geleerden, terwijl een aparte plaats toekomt aan de Pentagon Papers. Analyse van de laatste maakt duidelijk dat een aantal revisionistische theorieën over de Indochinese oorlog onjuist zijn. De VS gingen niet naar Vietnam om er grondstoffen te winnen of afzetgebieden te veroveren. De Pentagon Papers vormen daarnaast een goede aanleiding om in te gaan op de rol van wetenschapsbeoefenaren Bart Tromp, De samenleving als oplichterij 11 in de Amerikaanse Vietnampolitiek. De legende dat die gebaseerd was op een ‘wetenschappelijke analyse’ blijkt dan geen stand te houden. In plaats van ingegeven door koele wetenschappelijke argumenten lijkt de buitenlandse politiek van grote staten soms eerder de door niemand gewilde uitkomst van de concurrentie tussen regeringsbureaucratieën. Verschillende varianten van het zogenaamde ‘bureaucratische model’ worden besproken, met op de voorgrond Allisons dramatische studie van de crisis rond Cuba in oktober 1962. Maar dan wordt wel duidelijk dat ‘bureaucratische politiek’ meestal alleen mogelijk is binnen een zekere ideologische consensus. Dat geldt voor Washington, dat geldt evenzeer voor Peking. Voordat echter in de hoofdstukken 4 en 6 de aandacht naar China wordt verlegd, volgt een korte beschouwing over Thorstein Veblen. Twee thema's uit zijn werk maken Veblen, een van de ‘minor masters’ in de sociologie, tot een klassiek auteur: zijn genadeloze ontleding van statussymboliek, en het steeds weer benadrukken van het feit dat de aspiratieniveaus van mensen en hun materiële behoeften niet door absolute standaarden bepaald worden, maar door de ‘aanstootgevende vergelijking’ met anderen. Robert Michels, vriend en tijdgenoot van Weber, publiceerde in 1911 de eerste versie van zijn ‘ijzeren wet der oligarchie’. Dat democratische organisaties een ingebouwde tendens tot oligarchisering hebben is sindsdien in de sociologie zowel als in de politiek eerder een adagium geweest dan een veronderstelling die keer op keer empirisch getoetst zou moeten worden. Van Doorn deed dit laatste door Michels' stelling toe te passen op de revolutie te China. Die toetsing bleek op haar beurt een goed onderwerp voor het hanteren van het sociologisch scalpel. Gemeten aan Van Doorns eigen uitgangspunten is er geen sprake van dat de Chinese oligarchie door de Culturele Revolutie gebroken werd. Maar evenmin is er veel reden om aan te nemen dat Michels' wet van erg hard metaal is gesmeed. Bart Tromp, De samenleving als oplichterij 12 Met veel minder zorgvuldigheid dan Van Doorn betrok Wertheim in zijn Elite en Massa soortgelijke stellingen. Niet alleen blijkt Wertheim bij nauwkeurige lezing oppervlakkigheid en goedgelovigheid aan kwaadaardigheid en pretentie te paren. Het is erger. Zijn geloof in de ‘vooruitgang’ der mensheid doet hem de ogen sluiten voor de gruwelijkste misdaden die in naam daarvan gepleegd worden. Als het prototype van de fellow-traveller is Wertheim klinisch interessant: hij behoort tot de weinigen van de soort die zowel de Sowjetunie als de Volksrepubliek China tot beloofd land uitriepen. De onder andere door Van Doorn zo naar voren gehaalde ‘dynamiek’ in de Chinese politiek, blijkt óók gezien te kunnen worden als een vorm van het immobilisme, dat ontstaat in een elite die uit met elkaar concurrerende facties is samengesteld. Vanuit dat gezichtspunt is de Culturele Revolutie het definitieve bewijs voor het langzame uiteenvallen van de ideologische consensus binnen de top van de Chinese Communistische Partij. Mao's aanval op het factie-systeem in de jaren 1966-1969 lukte en lukte niet: het oude factie-systeem werd gebroken, maar Mao's nieuwe ogenschijnlijk oppermachtige positie berustte voortaan op een wankele coalitie, waarbinnen men zich niet meer hield aan de regels die binnen de oude elite een zekere stabiliteit hadden gegarandeerd. De uitkomst van dit proces was een langzaam afglijden naar een ‘pretoriaans’ regime, waarvan nog maar afgewacht moet worden of dit door de nieuwe machthebbers tot staan is gebracht. Rondom de Volksrepubliek hangt nog steeds een ‘curtain of ignorance’, dat echter, anders dan oorspronkelijk het geval was, niet meer door China's vijanden, maar door haar zogenaamde vrienden wordt toegeschoven. De hoofdstukken in dit boek boden mij gelegenheid om dat gordijn hier en daar op te lichten; aan de verleiding die bij het lezen van vrijwel elke serieuze studie en vrijwel elk kranteartikel over China tot een welhaast lichamelijke aandrang wordt om dat gordijn in zeer kleine stukjes te scheuren heb ik zo goed mogelijk weerstand geboden. Bart Tromp, De samenleving als oplichterij 13 Marxisme, of wat daarvoor doorgaat, is sinds enkele jaren ook in Nederland in de mode. Lezing van publikaties van zich marxist noemende Nederlandse auteurs levert weinig opbeurende conclusies op. De mode in ‘marxisme’ leidt tot quasischolastiek van bedroevende kwaliteit, en niet tot het interpreteren, laat staan tot het veranderen van de wereld. Juist de populariteit onder half-intellectuelen van dit zogenaamde marxisme leidt tot de vraag met welk recht en met welke zin het begrip ‘marxistisch’ nog gebruikt kan worden. Ik heb die vraag toegespitst op de vraag of er een ‘marxistische sociologie’ bestaat. Met behulp van het in het eerste hoofdstuk ontwikkelde model van ‘concurrerende wetenschapsprogramma's’, wordt die vraag negatief beantwoord: er bestaat wel een sociologie van Marx, maar niet een marxistische sociologie. Het zogenaamde marxisme dat in Nederland beoefend wordt is voornamelijk van de filosofische soort. Op zulk marxisme gestoeld onderzoek is vrijwel niet voorhanden. Een zeer zeldzame uitzondering is een Groningse studie naar de ‘loonafhankelijke academicus’. Het is een in meer dan één opzicht illustratief werkstuk. Het onderstreept de conclusie uit het voorafgaande hoofdstuk en het blijkt duur betaald broddelwerk te zijn, zowel theoretisch als onderzoekstechnisch. Uit de inhoud spreekt een diepe minachting voor de werkelijke achtergestelden én voor de redelijke argumentatie