PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

The version of the following full text has not yet been defined or was untraceable and may differ from the publisher's version.

For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/26435

Please be advised that this information was generated on 2021-10-06 and may be subject to change. ROMEINSE TROEPEN IN NIJMEGEN

DOOR

J.K. HAALEBOS

De militaire geschiedenis van Nijmegen in de eerste twee eeuwen na Chr. is gecom­ pliceerd. De functie en de sterkte van de daar gelegerde troepen hebben gewisseld. In de midden-Augusteïsche tijd speelde de Hunerberg een rol in het offensief van Drusus (12-9 voor Chr.). Later zijn op het Kops Plateau en bij het Trajanusplein kleinere garnizoenen gelegerd die slechts beperkte taken kunnen hebben vervuld. Na de opstand der Bataven werd weer een legioen op de Hunerberg gestationeerd ter bewaking van de opnieuw onder Romeins gezag gebrachte bewoners van het Neder-Rijn-gebied. Het terrein bleef tot in de tweede helft van de 2e eeuw door kleinere afdelingen Romeinse troepen bezet. Sinds de stimulerende in 1967 verschenen studie van J.E. Bogaers over dit onderwerp is de samenstelling van de Nijmeegse garnizoenen niet meer uitvoerig besproken.1 Nieuwe epigrafische gegevens, gewijzigde inzichten in de structuur en het functioneren van het Romeinse leger en de toegenoinen kennis van de archeo­ logische overblijfselen maken een nieuw overzicht van de in Nijmegen gelegerde troepen gewenst.

De voor-Flavische troepen

Inleiding

Onze kennis over de troepen die in de Julisch-Claudische tijd in Nijmegen gelegerd zijn geweest, is beperkt. Men mag vermoeden dat in het meer dan 40 ha grote kamp op de Hunerberg verscheidene legioenen zijn ondergebracht, mogelijk tezamen met hulptroepen. De gevonden barakken laten de structuur van de in zes centuriae verdeelde legioenscohorten herkennen. Epigrafische aanwijzingen betreffende het garnizoen ontbreken. Dit geldt ook voor het kleine fort op het Trajanusplein dat de rivierovergang over de Waal en de burgerlijke nederzetting Oppidum Batavorum bewaakt moet hebben. Alleen voor het kamp op het Kops Plateau beschikken we over schriftelijke aanwijzingen voor de daar gelegerde militairen. Het gaat daarbij steeds om perso­ neel van de legioenen, hoewel men op grond van de vondsten ook rekening moet houden met de aanwezigheid van hulptroepen () en speciaal met ruiters van Germaanse en Keltische herkomst. Het vermoeden dat hier de Ala Batavorum gelegerd is geweest,2 laat zich voorlopig niet bewijzen. Als men op het plateau al aan Bataafse of andere inheemse ruiters wil geloven, moet men bedenken dat er 10 HAALEBOS

Afb. 1. Nijmegen in de vroeg-Romeinse keizertijd (ca, 15 voor Chr. - 70 na Chr.). 1: de grote legerplaats op de Hunerberg. 2: drie forten op het Kops Plateau. 3-5: annexen bij 2. 6: het kleine fort bij het Trajanusplein. 7: Oppidum Batavorum? 8: lintbebouwing langs de Berg en Dalseweg. 9: het grafveld Kruisweg. 10: het grafveld Museum Kamstraat. 11: het augusteïsche (?) grafveld Kranenburger Park. 12: graven langs de Waaloever. 13: graven bij de oostelijke poort van het grote kamp.

aan de Beneden-Rijn verscheidene andere alae ontstaan kunnen zijn waarvan de standplaats nog altijd onbekend is, de Ala Cannanefas, de Ala praetoria singularium en de Ala I (Flavia) singularium c.R. Deze laatste stond tijdens de opstand der Bataven onder het commando van een neef van Iulius Civilis die aan Romeinse zijde de dood vond bij de verdediging van het ten westen van Nijmegen gelegen Vada,3 Er zijn epigrafische sporen achtergelaten door de Legiones I G(allica?), XIII Gemina en VIII Augusta. Het kamp op het Kops Plateau is met maximaal 3,5 ha te klein voor een legioen. Men moet dus aannemen dat de hieronder te bespreken kleine inscripties afkomstig zijn van detachementen (vexillationes) of zelfs van indi­ viduele soldaten.

Legio I G(cillica ?)

In 1972 is in de noordelijke helling van het Kopse Plateau een afvalhoop aange­ sneden, waarvan de stratigrafie het mogelijk maakte om de ontwikkeling van het Romeinse aardewerk in de periode van ongeveer 10 voor Chr. tot de opstand der Bataven in 69/70 na Chr. te volgen. Uit de derde laag kwam een bodemfragment _____ ROMEINSE TROEPEN IN NIJMEGEN ______II van een kommetje Haltern 7 (Conspectus4 Form 14), dat op grond van het potten- bakkersstempel l .t e t i / s a m ia omstreeks 10 voor Chr. kan zijn gemaakt en tot de oudste hier geborgen vondsten moet behoren. Op de onderzijde van de bodem staat een graffito, waarvan de lezing enige moeilijkheden oplevert (afb. 2):5

TVSSIIQV LIC

De interpretatie is moeilijk. Men zou aan een familienaam of een praenomen en gentilicium in de tweede naamval kunnen denken, dus aan Tussius of T. Ussius. In de laatste drie letters van de eerste regel (iq v ) zou men dan een co gnomen, de origo of misschien het waarschijnlijkst de aanduiding van een rang mogen verwachten: equ(es) (ruiter) of aqu(ilifer) (drager van de legioensadelaar), Als dit laatste juist is, kan men de tweede regel moeilijk anders lezen dan L(egionis) I G(—)\ men kan de gehele tekst dan opvatten als het eigendomsmerk van een ruiter of vaandeldra­ ger van een Legio I Gallica, Germanica, Gemella of Gemina. Van de Legio I Germanica wordt aangenomen dat deze is opgericht na de neder­ laag van Varus in het jaar 9 na Chr. Ze was volgens Tacitus in het jaar 14 gestatio­ neerd in Keulen en had haai' veldtekens en adelaar - gezamenlijk aangeduid als signa - gekregen van Tiberius.6 Het door L. Tetius gestempelde kommetje moet echter in veel vroegere tijd worden gedateerd en daarom mag niet worden aangeno­ men dat T. Ussius ruiter of vaandeldrager is geweest van deze Legio I Germanica. Hoewel onomstotelijke bewijzen voor het bestaan van dit legioen ontbreken, is het nauwelijks te geloven dat er geen Legio I heeft bestaan in het Romeinse leger onder keizer Augustus voor de nederlaag van Varus. Ritterling en Syme hebben vermoed dat een Legio I Augusta aan de oorlog met de Cantabri in Spanje heeft deelgenomen en wegens haar gedrag eerloos is ontbonden*7 Tiberius zou volgens Syme deze Legio I in Gallia Comata opnieuw hebben geformeerd en zo zou het mogelijk zijn dit legioen in 14 na Chr. in Keulen te vinden.8 Het schijnt dus niet geheel onmogelijk te zijn dat er tussen 19 voor Chr. en 9 na Chr. een Legio I Gallica heeft bestaan, waarvan de naam door een soldaat in Nijmegen op de bodem van een kommetje is ingekrast.

Legio XIII Gemina

Van de vele op het Kops Plateau gevonden stempels op Italische terra sigillata moet hier een stuk in het bijzonder worden genoemd. Een bord van het Arretijnse service i b draagt een stempel met de tekst (afb. 3):

*

LEG.XIII VERN.FE leg(ionis) xin i Vern(a) fe(cit), van het 13e Legioen, Verna (“de Slaaf’) heeft dit gemaakt.9 Uit het stempel blijkt dat het bord in een pottenbakkerij van de Legio XIII is gemaakt. Of de pottenbakker Verna een soldaat was, is niet uit te maken, 12 ______HAALEBOS

Aß?. 2. Ubbergen-Kops Plateau. Graffito van een ruiter (eques) of aquilifer van de Legio I G(allica). Schaal 1 : I . Tekening: E.J. Ponten

Aßi. 3. Nijmegen-Kops Plateau. Arretijns bord met een stempel van de Legio XIII Gemina. Schaal 1 :1 (stempel) und / : 4 (boni). Naar H. van Enckevort, ‘Das Lager auf dem Kops Plateau’, in: J.~S. Kühlborn, Germaniam pacavi - Germania habe ich befriedet. Archäologische Stätten augusteischer Okkupation (Munster 1995), 46, Abb. 12.

Afb. 4, Buggenum. Inscriptie op de nekbeschenner van een helm: * /

f K.A.P, XIII (of: xiv?).G. y

Schaal 1:3. Naar J.E. Bogaers, Li ^ t C 4Twee vondsten uit de Maas in t C midden-Limburg \ Berichten van ■ f

de Rijksdienst voor het Oudheid­ ' k. L* O L ' 1. <• kundig Bodemonderzoek 9 (1959), 86, afb. L 0 ÏOCM i- ROMEINSE TROEPEN IN NIJMEGEN 13 maar men zou het willen geloven. De Romeinse legioenen hebben in de Augusteïsche tijd kennelijk vaker hun eigen “Arretina” geproduceerd, zoals blijkt uit stempels van de Legio IIII Macedonica uit Spanje10 en vondsten uit een pottenbakkerij uit Haltern aan de Lippe.11 De verspreiding van dergelijke waar zal beperkt zijn geble­ ven en men mag het stempel als een aanwijzing beschouwen dat de Legio XIII zich tijdens de regering van keizer Augustus aan de Beneden-Rijn heeft bevonden. Een dergelijk vermoeden kan worden versterkt door een andere vondst. In 1951 is bij Buggenum uit de Maas een helm opgebaggerd van het type Montefortino. Op de nekbeschermer hiervan was een gepunteerde inscriptie ingeslagen (afb. 4).12 De tekst is door H. von Petrikovits gelezen als k.a.p.xiii.g en opgevat als de tria nomi­ na van een soldaat van de Legio XIII Gemina. In deze inscriptie werd een argu­ ment gezien voor de juistheid van de tekstverbetering van Tacitus, Historiae IV, 68, 3. Bij deze conjectuur werd aangenomen dat zich onder de aan het einde van de opstand der Bataven naar het noorden gestuurde legioenen de Legio XIII Gemi­ na heeft bevonden. Later is duidelijk geworden dat de helm minstens twee genera­ ties voor de opstand verloren moet zijn gegaan.13 Ook aan de juistheid van de lezing is getwijfeld en er is op gewezen dat men zonder veel moeilijkheden ook (legionis) XIv zou kunnen lezen. Na de ontdekking van het boven genoemde terra sigillata-stempel kan men zich afvragen of von Petrikovits met zijn lezing toch niet gelijk heeft gehad en of het sigillata-bord en de helm van Buggenum niet voldoende zijn om te mogen aanne­ men dat de Legio XIII Gemina in de Augusteïsche tijd aan de Beneden-Rijn en in het bijzonder in Nijmegen en in het Maasdal actief is geweest, voordat zij naar Vindonissa (Windisch) in Zwitserland is verplaatst.

Legio VIII Augusta

Op verschillende plaatsen is een eigendomslabel van een centurio van de Legio VIII Augusta besproken en afgebeeld, dat is gevonden op het Kops Plateau.14 Deze bronzen siernagel met een diameter van 6,3 cm was overtrokken met zilverblik. De letters van de inscriptie zijn in het blik uitgestoken en met niëllo opgevuld, De tekst luidt als volgt (afb. 5):

C. AQVILLI PROCVLI LEG VIII a v g (ustae)

De Legio VIII Augusta was vanaf de Flavische tijd gestationeerd in Mirebeau bij Dijon en sinds het jaar 90 in Straatsburg,15 Ze is naar alle waarschijnlijkheid aan het einde van de opstand der Bataven nam* deze nieuwe standplaatsen gedirigeerd.16 Ze schijnt nooit in Neder-Germanië te zijn geweest. De gedeeltelijk als vondsten uit het verleden enigszins verdachte stempels uit deze provincie van het achtste legioen worden meestal beschouwd als uit Germania Superior ingevoerd bouwma­ teriaal.17 Ook voor de in Bonn gevonden altaren die officieren van de Legio VIII HAALEBOS 14 K»»*. J ,

Afb. 5. Nijmegen-Kops Plateau. Met zilver bedekte s ie ma gel van brons met de naam van de primipilaris C. Aquillius Proculus. Schaal 1:1. Foto: M. van Beers

Afb. 6. Nijmegen-Valkhof. Grafsteen van een veteraan van de. Legio XX (CIL XIII, 8737). De Ie kst luidt: L. Corneliu[s] / L(uci) e(lees: f)(ilius) Poll(ia tribu) Cinna / Mutina vet(eranus) ex leg(ione) / XX ann(orum) LXV / h(ic) s(itus) e(st) / Prima con(iunx) (posuit). Foto: Museum Het Valkhof ______ROMEINSE TROEPEN VN NIJM EGEN______15

Augusta hebben gewijd aan de Aufanische Moedergodinnen, is gemakkelijk een bijzondere verklaring te vinden.18 De nieuwe inscriptie uit Nijmegen hoeft er niet op te wijzen dat de Legio VIII of een (detachement) daarvan ooit op het Kops Plateau gestationeerd is geweest, als we willen geloven dat de centurio C. Aquillius Proculus identiek is met de door Tacitus, Historiae 4, 15 vermelde primipilaris Aquilius. Dergelijke gewezen primipili werden dikwijls ingezet voor bijzondere opdrachten buiten hun eigen legioen.19 In de vroege keizertijd bestond ook de mogelijkheid dat ze als praefecten werden aangesteld bij de auxilia en ruitereenheden.20 Ook kon hun als praefecti civitatis het bestuur worden toevertrouwd over pas onderworpen stammen, zoals b.v. blijkt uit de geschiedenis van de primipilaris Olennius, die werd verdreven door de opstandige Friezen.21 Waarom Aquilius op de Insula Batavorum was gedetacheerd, als hoofd van het plaatselijk bestuur of als legercommandant, is nauwelijks meer uit te maken, maar zonder enige twijfel was hij de meeste geschikte persoon om de verslagen Romeinse troepen in het gebied van de Bataven te reorganiseren. Waar zijn standplaats is geweest, blijft onzeker, maar bij de terugtocht na de Romeinse nederlaag kan hij op het Kops Plateau terechtgekomen zijn.

Andere legioenen

Naast deze vondsten die met het Kops Plateau verbonden kunnen worden, verdienen hier nog enkele dakpanstempels en een grafsteen van een veteraan van de Legio XX de aandacht. De grafsteen (afb. 6) is aan het einde van de 18e eeuw bij de sloop van de Valkhofburcht gevonden en geeft - als hij werkelijk in Nijmegen thuishoort en niet voor de bouw van het kasteel van elders is aangevoerd - weinig andere informatie dan dat veteranen van elders gestationeerde legioenen zich reeds in de vroege keizertijd in Nijmegen hebben gevestigd. De overledene, L. Cornelius Cinna, was afkomstig uit Mutina (Modena). De steen was opgericht door zijn coniunx Prima. Het 20sle lag eerst in Keulen, werd in de jaren dertig verplaatst naar Neuss en nam deel aan de invasie van Britannia in het jaar 43. Het legioen draagt op de grafstenen die in Keulen en Bonn zijn gevonden, nooit de uit Britannia bekende erenamen Valeria Victrix. Deze verschijnen in Nederland eenmaal op een altaar dat een centurio van dit legioen aan Mars Halamardus had gewijd en dat zich in de kerk van Horn in Limburg bevond.22 In overwegend Flavische context zijn dakpanstempels gevonden van legioenen die niet in Nijmegen gestationeerd geweest schijnen te zijn en waarvan het verblijf in in de voor-Flavische tijd gedateerd moet worden. Daaronder bevinden zich stempels van de Legio V (Alaudae), de Legio XV (Primigenia)23 en de Legio XVI (Gallica). Ook mag het raadselachtige monogram t r a worden vermeld, dat uit de voor-Flavische tijd schijnt te dateren.24 Bij al deze stempels blijft het onzeker of deze als oud materiaal in de Flavische tijd uit en Neuss zijn aangevoerd, of dat ze afkomstig zijn uit gesloopte oudere gebouwen uit de Claudisch-Neronische tijd in Nijmegen. i6 HAALEBOS

Afb. 7. Nijmegen-Hunerberg. De laat-Flavische, van steen gebouwde legioensvesiing van periode 5. Naar A.V.M. Hubrecht en A M . Gerhard (red.), Noviomagus. Op het spoor der Romeinen in Nijmegen (3e druk, Nijmegen 1988), 40, aft). 37 met aanvullingen. Schaal 1 :4 000.

1: gracht. 2; ommuring met steunberen en torens. 3: hoofdpoort, porta praetoria. 4: oostelijke poort, porta principalis dextra. 5: niet opgegraven westelijke poort, porta principalis sinistra. 6: plaats van de zuidelijke poort, porta decumana. 7: hoofdkwartier, principia. 7 a: drieschepige gerechts:,aal, basilica. 7 b: vaandelhelligdom, aedes. 8: manschapsverblijven, centuriae; aan het uiteinde de woning van een centurio. 9: barakken van de eerste co hors. 9 a: woningen van de centuriones. 9 b: soldatenkamers. 10: huis van een stafofficier, tribumts. 11: magazijn, horreum. 12: magazijn (?) of werkplaats (?). 13: werkplaats, fabrica. 14: groot (bedrijfs?jgebouw met binnenplaats. 15: sporen van een magazijn, fabrica. 16 a: waterput, 16 b: waterreservoir, cisterna. 16 c: waterleiding van loden en houten buizen. 17: latrine, latrina. 18: riool, cloaca. ROMEINSE TROEPEN IN NIJMEGEN 17

f - 1 r W

’'*J -4 ' r ««4 j 24 * 25 j ^ u

2 26 n n 23 ranni

■ '^ r T T j

16 19 20 21 2 2 ÏP f r |

SU 26 J a. 2

A/7;. #. Nijmegen-Hunerberg. De verdedigingsgrachten van de Flavische legioensvesting van periode 4 mei sporen van houten barakken en andere gebouwen, die in deze fase bestaan kunnen hebben. Schaal / : 4 000.

1: verdedigings gracht. 2: uit hout en aarde gebouwde wal met torens. 3: oostelijkeÖ poort of porta principalis dextra. 4: plaats van het hoofdkwartier (vgl. per. 5). 5-6, 12-15 en 18-12: manschaps- barakken, centuriae. 7-11: onderkomens van de soldaten van de eerste cohors. 16-17: resten van een of twee gebouwen met onbekende bestemming. 18: groot magazijn (?) met binnenhof. 24: augurale of auguratorium om vogeltekens waar te nemen. 25: slechts gedeeltelijk opgegraven gebouw. 26: afvoer in het intervallum. 27-29: huizen van stafofficieren, Iribuni. 29: manschapsbarak? l8 JiAALEBOS

De Flavische garnizoenen

Legio II Adiutrix pia fidelis25 Gedurende de opstand der Bataven was volgens Tacitus, Historiae V, 20, 1 de Legio II (Adiutrix) gestationeerd in Batavodurum - waarschijnlijk het huidige Nijmegen waar ze zich bezig hield met de bouw van een brug. Ze heeft in Nijmegen geen sporen achtergelaten. Na haar verplaatsing naar Britannia werd ze vervangen door de Legio X Gemina, die nooit in de antieke literatuur als garnizoen van Nijmegen wordt genoemd, maar daar door talrijke vondsten is vertegenwoordigd.

Legio X Gemina (pia fidelis Domitiana)

De Legio X Gemina is kort na de opstand der Bataven uit (H)arenatium (Rindern?) verplaatst naar Nijmegen en geldt als garnizoen van de stenen legioensvesting van periode 5 (afb. 7) en de oudere van hout en aarde gebouwde legerplaats van periode 4 (afb. 8). Beide kampen zijn zo klein (16,5 en 15 ha), dat men zich moet afvragen of het volledige legioen hierin kan zijn ondergebracht. Alleen van het jongste kamp is de plattegrond uitgewerkt. Daarin kunnen slechts de barakken van zes cohortes worden aangewezen. Men kan betwijfelen of de nog niet opgegraven delen van de vesting groot genoeg zijn om de vier overblijvende cohortes onder te brengen. Er schijnen twee cohortes permanent ergens anders gedetacheerd geweest te zijn, in de Tegularia Transrhenana of in de steengroeven in de Eifel en in Lotharingen. Bijzondere aandacht verdient ook de plaatsing van de eerste cohors.26 Deze afdeling was volgens (Pseudo-)Hyginus, De munitione castrorwn 3 twee keer zo sterk als de overige negen cohortes en kreeg daarom meer ruimte in het kamp: quoniam duplum numerum habet, duplam pedituram accipiet. Vegetius 2, 6 stelt het aantal manschappen op 1105 infanteristen en 132 ruiters. Tot nu toe schenen alleen in het kamp van Inchtiithill de voor een zo sterke afdeling vereiste 10 barakken werkelijk aanwezig te zijn. Deze tijdens de veldtochten van Agricola in Schotland gebouwde legioensbasis heeft slechts korte tijd bestaan en is in het jaar 86 of 87 ontruimd. In andere kampen nam de eerste cohors meestal meer plaats in beslag dan de overige negen. Ze beschikte daar voor zover bekend slechts over zes barakken voor de centuriae en vijf of zes onderkomens voor de centuriones. Deze gegevens zijn de basis voor een datering van het handboek van Hyginus in de Flavische tijd. In de Nijmeegse stenen legioensvesting van periode 5 lag de eerste cohors (afb. 7, 9) in het rechterdeel van de praetentura vlak bij de via principalis, waarvan ze ge­ scheiden was door een rij tabernae. Ze was ondergebracht in zes manschapsbarakken met vijf vrijstaande peristylehuizen voor de centuriones. Tussen twee paai* van deze barakken werden rijen kamers vastgesteld voor het onderbrengen van de bagage en de uitrusting. Op de plaats van deze barakken bevonden zich in periode 4 vier houten dubbele barakken.27 De eerste cohors heeft in periode 4 (afb. 8, 7-11) dus 10 barakken gehad en was dus dubbel zo sterk als in periode 5. Daaruit volgt dat de 1000 man sterke eerste cohors kennelijk een vernieuwing was uit de vroeg- Flavische tijd, die na 88 weer ongedaan gemaakt is. ROMEINSE TROEPEN IN NIJMEGEN 19

Men moet echter bedenken dat de datering van periode van periode 5 van de Nij­ meegse legioensvesting - als er zoiets heeft bestaan - niet zeker is en alleen berust op het gebruik van baksteen met stempels van het ÏO Legioen met de eretitels pia fidelis in een stenen riolering en de vondst van een munt van Domitianus onder een afvoergreppel buiten het kamp.2K Soldaten van het 10c Legioen waren in de jaren 101-103 werkzaam in de steengroeven van het Brohltal. Het is dus mogelijk dat men pas omstreeks 100 na Chr. is begonnen met de bouw van de stenen legioensvesting (periode 5). Bovendien blijft het m.i. ook na deze opwindende ontdekking onzeker of de twee nu bekende voorbeelden van een tien centuriae sterke eerste cohors voldoende argument zijn om het optreden van dergelijke abnormaal grote afdelingen te kunnen beperken tot de Flavische tijd. Niet alleen kan een nieuwe ontdekking voor een on­ verwachte verrassing zorgen, maar ook moet men ermee rekening houden dat de sterkte van de eerste cohors in Inchtuthil en Nijmegen periode 4 kan samenhangen met het uitzonderlijke karakter van deze legerplaatsen. Inchtuthil was gebouwd tijdens een offensief in vijandelijk gebied. Nijmegen periode 4 is niet al te lang na de grote opstand der Bataven aangelegd. De tekst van Hyginus bevat veel elementen - zoals b.v. de vermelding van de keizer als aanvoerder van de legermacht en min of meer exotische hulptroepen, die in de le eeuw misschien niet onmogelijk zijn, maar toch beter lijken te passen in de 2e eeuw.2‘J De manschappen van het 10e legioen in Germania Inferior kwamen gezien de nagelaten grafstenen nog altijd uit de sterk geromaniseerde provincies in het Middellandsezeegebied, vooral uit Gallia Cisalpina en Narbonensis en Hispania.m Moei lijker is de herkomst te bepalen i van de veteraan die in de tempel van Empel in Noord-Brabant zijn gelofte aan Hercules Magusenus heeft inge­ lost, Iulius Genialis (afb. 9).31 Als men vasthoudt aan een mediterrane herkomst van deze soldaten van de Legio X Gemina in Germania Inferior, kan hij alleen buiten deze provincie zijn gerekru­ teerd. Waarschijnlijk heeft hij dan ergens in de omgeving van Empel een stuk grond en een villa verwor­ ven. Daaruit volgt een tegenspraak met het naar men wil sterk inheem­ se karakter van de tempel van Aß). 9. 's-Hertogen b osch-Empel, Mel wit metaal bedekt Empel. bronzen plaatje met een wijding aan Hercules Mogelijk heeft de Legio X Gemina Magusenus. De inscriptie luidt: Herculi l Magusen(o) l reeds aan het einde van de le eeuw Iulius.Gen/ialis.veter(anus) / Leg.X.G(eminae). p(iae). rekruten opgenomen uit de provin­ j(idelis) / v(ofum). s(olvit). l(ibens). m(ertito). Schaal 2 : 3. Naar N. Roynuins en T. Derks, ‘Ein cie waarin ze verbleef. Zo stamt een keltisch-römischer Kultbezirk bei Empel Archäolo­ veteraan in Carnuntum (Deutsch gisches Korrespondenzblatt 20 (1990), 449, aß. 7. 20 HAALEBOS

Altenburg in Oostenrijk) uit de Colonia Traiana (Xanten)32 en draagt een andere veteraan uit Aquincum de in Gallia Belgica populaire naam Satto; hij geeft als zijn plaats van herkomst Cambodunum, Kempten in Raetia, aan,33 wat de mogelijkheid openlaat, dat de man in Nijmegen in dienst is getreden. Iulius Genialis kan dus uit een familie stammen die thuishoorde in Germania Inferior en zich reeds in de eerste helft van de le eeuw Romeins burgerrecht heeft verworven. Hij mag dan als een voorbeeld gelden van de manier waarop de inheemse bevolking carrière heeft gemaakt in het Romeinse leger. Zijn cognomen (“bijnaam”) Genialis is in Germania Inferior echter relatief zeldzaam en komt meer voor in Italië en provincies als Narbonensis, Pannonië en Dalmatië.34 De enkele uit legioenen bekende Bataven mogen waarschijnlijk alle na het midden van de 2e eeuw worden gedateerd.35 Het is daarom eerder te verwachten dat Genia­ lis uit het zuiden is gekomen en zich na zijn diensttijd heeft gevestigd in de omge­ ving van de legerplaats van zijn legioen. Tenslotte moet hier nog worden gewezen op de pottenbakkerijen en de baksteen- productie van het legioen.36 Met de naam van het 10" legioen gestempeld aardewerk is zowel in de canabae als op het terrein van het 5 km ten oosten van Nijmegen gele­ gen landgoed De Holdeurn vervaardigd. Op beide plaatsen is waarschijnlijk ook baksteen geproduceerd.37 Daarnaast hebben soldaten van de Legio X Gemina gewerkt in de nog altijd niet gevonden Tegularia Transrhenana, die tegenover Xanten of Neuss moet hebben gelegen. Merkwaardig genoeg ontbreken stempels van de Tegu­ laria Transrhenana in de legerplaats van de Legio X Gemina, hoewel de naam van dit legioen in de stempels van deze steenfabriek genoemd wordt. Dat betekent dat de soldaten van de Legio X Gemina in de Tegularia Transrhenana alleen voor andere troepen baksteen hebben geproduceerd.

Het garnizoen in de tweede eeuw

Inleiding

De verplaatsing van de Legio X Gemina in de jaren 103/104 betekende voor de economische ontwikkeling van de Nijmeegse regio een belangrijke caesuur die tot uitdrukking komt in de scheipe daling van de hoeveelheid vondsten. De beneden nog te bespreken stempels op baksteen wijzen er echter op dat nog lange tijd een kleiner of groter garnizoen in het kamp is gehandhaafd, moge lijk zelfs tot na het midden van de 2e eeuw. Er zijn stempels aangetroffen van de Legio VI Victrix, van de Legio VIIII Hispana, van de Legio XXII Primigenia en van de Legio XXX Ulpia Victrix, en voorts ook van de Vexillatio Britannica en de Exercitus Germa- nicus Inferior en van vexillarii van dit leger.

Legio VIIII Hispana

Tot de grootste verrassingen gedurende de decennia lange opgravingen in het Nij­ meegse legioenskamp behoren ongetwijfeld de beide baksteenfragmenten met resten van stempels van de Legio VIIII Hispana (afb. 10), die samen met een vondst uit ROMEINSE TROEPEN TN NIJMEGEN^_ 21

0 5 10 cm

------1 1_____i______!______

Afh. 10. Nijmegen-Hunerberg. Fragmenten van dakpansiempels van de Legio Vllll Hispana. Schaal 2 :3. Tekening: E.J. Ponten de pannenbakkerij op De Holdeurn door J.E. Bogaers werden opgevat ais aanwij­ zingen voor activiteiten van dit legioen in Nijmegen.38 Dat het daarbij niet ging om een detachement (vexillatio), maar om het volledige legioen, kon uit de vondst van een altaar blijken dat een tot praefectus castrorum bevorderde primipilus van dit legioen Aachen-Burtscheid aan Apollo heeft gewijd,39 en uit een nieuwe interpretatie van de Merscher inscriptie c il x iii, 4030 met de loopbaan van een onbekende Tre- ver, die kennelijk zijn tres militiae aan de Rijn vervuld heeft en daarbij als tribunus militum tot de staf van de Legio VIIII Hispana heeft behoord.40 De Legio VIIII Hispana stond lang in Britannië, waai- deze o.a. bekend is door een bouwinscriptie uit York uit het jaar 107 of 108.41 In York is haar plaats in 122 of iets vroeger in genomen door de Legio VI Victrix.42 Wanneer de Legio VIM Hispana verplaatst is naar Neder-Germanië, is omstreden. Bogaers heeft vermoed dat het legioen omstreeks 121 na zware verliezen tijdens ge­ vechten in het noorden van Britannië het eiland heeft verlaten.43 Nesselhauf wilde het legioen direct na het vertrek van de Legio X Gemina uit Nijmegen, dat hij wel te laat plaatst (omstreeks 114),44 het verlaten kamp in Nijmegen laten binnentrekken en verwachtte dat het in 119 al niet meer tot het leger van Germania Inferior behoorde, aan gezien het anders in plaats van de Legio VI Victrix naar Britannië had kunnen worden teruggestuurd.45 22 HAALEBOS

Birley overwoog de mogelijkheid dat de Legio VIIII Hispana na de verplaatsing van de Legio VI naar York de bouw van een nieuw kamp heeft voorbereid in Car- lisle, dat echter wegens de aanleg van de muur van Hadrianus overbodig is geworden. Volgens hem kan de Legio VIIII dus omstreeks 126 naar Nijmegen zijn vertrokken,46 Hierbij kent men grote waarde toe aan de overeenstemming van de voor de bouw van de legerplaats in Carlisle in de steenfabriek van Scalesceugh vervaar­ digde bakstenen met de stempels uit Nijmegen. Beide groepen stempels gebruiken de schrijfwijze vim in plaats van ix, zoals in Britannië verder meestal gebruikelijk is. Men kan zich voorstellen dat deze eigenaardigheid aan het einde van de stationering van de Legio VIIII Hispana in Britannië is ontstaan en door de soldaten meegebracht is naar het vasteland.47 Verscheidene auteurs hebben het vermoeden geuit dat de Nijmeegse Vexillatio Britannica niet alleen uit ruiters van de hulptroepen heeft bestaan,48 maar ook delen heeft opgenomen van de drie in Britannië gestationeerde legioenen, Legio II Augusta, XX Valeria Victrix en VIIII Hispana. Voor de aanwezigheid van de eerste twee le­ gioenen in Nijmegen ontbreken tot nu toe alle aanwijzingen. Keppie houdt reke­ ning met de mogelijkheid dat het voltallige 9C Legioen in het kader van de Dacische oorlog tussen 105 en 108 in Nijmegen gestationeerd is geweest.49 De stempels van de Legio VIIII Hispana zou men met deze vexillatio in verband kunnen brengen. Als een dergelijk vermoeden juist is, moet men zich afvragen of er nog voldoende grond overblijft om aan te nemen dat het volledige legioen onder Hadrianus naar Nijmegen is verplaatst. Als de Legio VIIII Hispana alleen als onderdeel van de Vexillatio Britannica in het Nijmeegse legioenskamp is geweest, wordt de geschiedenis van de garnizoenen betrekkelijk eenvoudig en wordt de vermindering van de hoeveelheid vondsten in de tweede helft van de regering van Traianus en de tijd van Hadrianus gemakkelijker te begrijpen. Na het vertrek van de Legio X Gemina in 103/104 is de vrijgekomen plaats ingenomen door een in Britannië samengesteld expeditieleger, de Vexillatio Britannica. Dit detachement is op zijn laatst omstreeks 120 hier weggehaald en vervangen door de Legio XXX Ulpia Victrix. Ook van dit legioen mag men ver­ moeden dat het nooit op volle sterkte in Nijmegen gestationeerd is geweest, maar dat het slechts een kleine afdeling ter beschikking heeft gesteld om het kamp te bewaken. Een voordeel van deze reconstructie van de geschiedenis van de Legio VIIII Hispana is daarin te vinden dat niet het complete legioen uit York verplaatst hoeft te zijn naar Carlisle en dat de daar gevonden betrekkelijk spaarzame sporen van dit legioen gemakkelijker kunnen worden begrepen. Een moeilijkheid vormt de boven reeds genoemde praefectus castrorum, Latinius Macer, in Aachen-Burtscheid. Men kan zich afvragen of zijn aanwezigheid daar niet verklaard kan worden door een bijzondere opdracht, b.v. de voorbereiding van het vertrek van het legioen naar de Oriënt of het commando over het detachement. Men zou zich zelfs kunnen voorstellen dat hij zijn nieuwe functie van praefectus castrorum nog niet had aan­ vaard op het moment dat hij zijn altaar aan Apollo opdroeg. Na haar verblijf in Nijmegen schijnt de Legio VIIII Hispana naai* de Oriënt gestuurd te zijn,30 waar ze of in de Joodse oorlog (131-134) of door de Parthen ROMEINSE TROEPEN IN NIJMEGEN ___ 23 onder Vologaeses in het jaar 161 vernietigd is.51 Haar naam ontbreekt in de lijst van legioenen ILS 2288,52 die op zijn laatst werd samengesteld in de eerste rege­ ringsjaren van Marcus Aurelius. Op grond van een diploma militare voor het leger van Moesia uit het jaar 161, dat als een van de consuls Q, Numisius noemt, heeft Eek geloofd, de vraag naar het einde van de Legio VIIII Hispana te kunnen oplossen.33 Hij identificeerde deze consul met een man wiens cursus honorum in cil XI, 5670 bewaard is gebleven en die o.a. trihunus militum in de Legio VIIII is geweest. Een consul van het jaar 161 kan deze functie nauwelijks voor 140 hebben bekleed. Daarmee zou het bewijs zijn geleverd dat de Legio VIIII Hispana na de Joodse oorlog nog had bestaan. Niet iedereen gelooft echter aan de identificatie van de consul met de tribunus militum.54 Nijmegen heeft weinig nieuws bij te dragen aan deze discussie. Er kan slechts een enkele nieuwe vondst worden vermeld (afb. 11) uit het gebied ten westen van de stad, waaruit blijkt dat personeel van de Legio VIIII Hispana werkelijk aan de Beneden-Rijn is geweest en zich mogelijk zelfs op het land buiten de legioensvesting heeft gevestigd. Het stuk was in de antiekhandel terechtgekomen en is kort geleden door de papyroloog Sijpesteijn gepubliceerd, die echter over onvoldoende infor­ matie over de vindplaats beschikte.55 De vondst bevindt zich nu als bruikleen in de nieuwe opstelling van het Museum Het Valkhof in Nijmegen. Navraag bij de vinders van de hanger heeft duidelijk gemaakt dat het stuk aan de oostelijke zijde van het dorp Ewijk is gevonden op het terrein De Grote Aalst. Het gaat om een driepuntige bladvormige hanger van een paardentuig,56 waar­ voor zich op de Hunerberg en op het Kops Plateau geen exact vergeiijkingsstuk laat vinden.57 Op de voorkant zijn resten van witmetaal bewaard gebleven en men

0 5 lOcm L

Afb. II. Ewijk-De Grote Aalst. Bladvormige hanger van een paardentuig met een gepunteerde inscriptie van de Legio IX Hispana. Schaal 2 : 3. Tekening: EJ. Ponten 24 HAALEBOS kan met enige moeite sporen van niëlloversiering zien. Op de achterzijde is in twee regels een gepunteerde inscriptie aangebracht:

LEG HISP IX

Daarbij valt de schrijfwijze ix op, die in Nijmegen tot nu toe nog niet bekend was. Of dit betekent dat dit paardentuig is meegebracht uit Brittannia, laat zich niet meer uitmaken. Mogelijk was de inscriptie onderdeel van een langere tekst die over verscheidene sierstukken was verdeeld, zoals op het paardentuig uit Xanten.58 Aangezien er in Ewijk slechts een enkele hanger is gevonden met een waar­ schijnlijk onvolledige inscriptie, kan niet meer worden vastgesteld of het paarden­ tuig heeft toebehoord aan een ruiter of een officier van het legioen. De vindplaats laat vermoeden dat de man zich mogelijk als veteraan op het land had gevestigd. Hier wordt allang een villa vermoed. Er zijn hier niet alleen veel munten en andere voorwerpen van metaal gevonden, maar ook mozaïksteentjes, die uit de rest van Nederland zo goed ais onbekend zijn.59 Men mag deze inscriptie dus, evenals het bovenvermelde votiefgeschenk van lulius Genialis uit Empel, beschouwen als een aanwijzing voor landbouwactivieiten van legioensveteranen uit Nijmegen.

Legio nes vi Victrix, xxu Primigenia en xxx Ulpia Victrix

Als men de komst van de Legio VIIII in Nijmegen zoals gebruikelijk na 120 dateert, ontstaat er tussen dit tijdspunt en het vertrek van de Legio X Gemina een lang hiaat. De baksteenstempels laten de mogelijkheid open dat dit gat gevuld is door vexilla- tiones van de Legiones VI Victrix/’0 XXII Primigenia61 en XXX Ulpia Victrix/’2 Het aantal stempels van de Legiones VI en XXII is zo klein dat men ze nauwelijks als bewijs voor de aanwezigheid van deze troepen of vexillationes daaruit kan be­ schouwen. Deze legioenen schijnen niet in de steenfabriek op De Holdeurn te hebben gewerkt. Men kan daarom de opvatting van Strobel, die vanaf 107 in Nijmegen reke­ ning houdt met de aanwezigheid van een detachement van de in Xanten gestatio­ neerde Legio VI Victrix, nauwelijks onderschrijven, vooral ook omdat de typen van de Nijmeegse stempels van de Legio VI uit Neuss bekend zijn/’3 waar het legioen voor 100 was gelegerd. Anders staat het met stempels van de Legio XXX Ulpia Victrix, waarvan er meer dan vijftig uit het Nijmeegse legioenskamp bekend zijn. Deze behoren alle tot een type, dat ook in de pannenbakkerij op De Holdeurn gevonden is. Het betreft kennelijk het oudste stempel van de Legio XXX in Nederland.64 Bogaers heeft op grond van deze stempels een vexillatio van het 30c‘ Legioen in Nijmegen ver­ moed; Strobel zou tussen 118-120 zelfs het complete legioen op de Hunerberg willen stationeren.65 Van het 30tf Legioen wordt aangenomen dat het na de eerste Dacische oorlog door Traianus is opgericht. Het heeft kennelijk deelgenomen aan de bouw van het kamp van Brigetio (O-Szöny) in Boven-Pannonië, waar stempels op baksteen van de aanwezigheid van dit legioen getuigen/’6 Men neemt aan dat het voor 122 de ROMEINSE TROEPEN IN NIJMEGEN 25

Legio VI in Xanten heeft vervangen. Als de Legio XXX enige jaren eerder naar Neder-Germanië is verplaatst, kan ze korte tijd in Nijmegen hebben gestaan. Als er alleen een vexillatio is gestuurd, kan deze detachering voor of na het verblijf van de Legio VIIII Hispana in Nijmegen hebben plaatsgevonden. Er bestaan geen argumenten om de in Nijmegen gevonden bakstenen van de Legio XXX Ulpia Victrix te beschouwen als van elders aangevoerd bouwmateriaal. Toch zou men graag de herkomst van De Holdeurn door klei-analysen bevestigd zien.67 De aanwezigheid van een frumentahus (een fourageur of lid van de inlichtin­ gendienst) van de Legio XXX Ulpia Victrix wordt door een nieuwe vondst aan ge­ toond (afb. 12). Ten oosten van de principia is in de winter van het jaar 2000 een kalkstenen wij-altaar gevonden met de tekst:

[...] [~ ]

FRVME [NT(arius)] LEG x x x v [(piae) w(ictricis)] v(otum) s(olvit) iXjbens) u(erito)

0 5 lOcrn L * ' ■ » 1 f

Aß). J2. Nijnieg e n-Hitn erb erg. Door eenß'iunentariits van de Legio XXX Ulpia Victrix opgericht altaartje van kalksteen. Schaal 1 : 4. Tekening: EJ. Ponten 20 HAALEBOS

of in vertaling: “Jegens de godheid — heeft — frumentarius van het 3ÜC Legioen Ulpia Victrix zijn gelofte ingelost, gaarne en met reden.” De vijfde regel was aanvankelijk door de steenhouwer vergeten en is pas achteraf in kleinere letters toegevoegd. Het gaat bij dit altaartje om de eerste inscriptie van de Legio XXX die in de Nijmeegse legerplaats is gevonden. De steen toont zonder enige twijfel aan dat dit kamp nog onder keizer Hadrianus (117-138) in gebruik is geweest.

Vexillatio Britannien De tijd tussen het vertrek van de Legio X Gemina en het verblijf van de Legio VIIII Hispana onder Hadrianus kan niet geheel door de Legio XXX Ulpia Victrix worden gevuld. Er blijft ten minste een onderbreking in de bezetting van het Nijmeegse legioenskamp van 10 jaar bestaan. Het ligt voor de hand om - zoals Bogaers heeft voorgesteid - aan te nemen dat de vexillatio Britannica in die periode op de Hunerberg gestationeerd is geweest.™ Deze vexillatio zou uit auxiliarii hebben bestaan, die onder Domitianus vanuit Bri- tannia naar het Donaugebied zijn gezonden. Daar is in Carnuntum de grafsteen gevonden van een van de ruiters van dit detachement.69 De Ala Tampiana, waartoe deze soldaat behoorde en die in de inscriptie wordt vermeld als deel van de Vexillatio Britannica, bevond zich in 122 weer in Britannia. In dat jaar kreeg een Pannoniër uit deze ruiterafdeling een militair diploma.70 De vexillatio stond kennelijk in het jaar 98 nog aan de Donau en kan vandaar zijn verplaatst naar Nijmegen. Daarna moet ze dan naar Britannia zijn teruggekeerd. In Nederland blijkt haar aanwezig­ heid niet alleen uit dakpanstempels maai’ ook uit een inscriptie op een bronzen voetstuk van een wijgeschenk uit Hemmen van een decurio van de Ala Vocontio- rum, die volgens deze tekst behoorde tot het leger van Britannia.71 Strobel heeft een andere voorstelling van de geschiedenis van de Vexillatio Britan­ nica gegeven en aangenomen dat er twee verschillende vexillationes met deze naam hebben bestaan, die scherp van elkaar kunnen worden gescheiden. De eerste zou dan onder Domitianus omstreeks 86 na Chr. naar de Donau zijn gezonden.72 De kern van deze legermacht werd gevormd door de Legio II Adiutrix. De door andere legioenen geleverde detachementen zouden nog onder Domitianus naar Britannia zijn terug­ gestuurd. De auxilia kunnen - zoals de Ala Tampiana - tot onder Traianus aan de Donau hebben gestaan. De baksteenstempels van de Nijmeegse Vexillatio Britannica stammen volgens Strobel van een onder Traianus samengesteld expeditieleger, dat “neben Auxiliär- verbänden wohl Detachements aller drei britannischen Legionen, der II Augusta, XX Valeria victrix und der IX Hispana in Stärke von wahrscheinlich je l 000 Mann um faßte Deze vexillatio “wurde mit größerer Wahrscheinlichkeit für den 1. Dakerkrieg Trajans formiert und vor dem Ausbruch des Krieges an die Donau­ front verlegt.” Het zou na deelname aan de lc Dacische oorlog tot in de eerste jaren van de regering van Hadrianus het Nijmeegse kamp hebben bezet en is volgens hem min of meer afgelost door de al dan niet volledige Legio VIIII Hispana. Dat een zo sterk contigent legionarii aan deze Vexillatio Britannica heeft deel­ genomen, kan in Nijmegen niet worden bewezen. Er zijn alleen de twee baksteen- ROMEINSE TROEPEN IN NIJMEGEN _ 2 J

fragmenten van de Legio VIIII, die men in verband heeft gebracht met de aanwe­ zigheid van het voltallige legioen in de jaren twintig van de 2e eeuw. Aan de ande­ re kant mag men - als een ongepubliceerd vermoeden van J.E. Bogaers juist is - aannemen, dat de Vexillatio Britannica niet alleen de beschikking heeft gehad over ruiterij maar ook over infanterie. Op 13.3.1971 is in de pannenbakkerij op De Holdeum een wandscherf gevonden van een gladwandige witte kruik waarop de volgende tekst was ingekrast, (afb. 13):73

Ajh. 13. Groesbeek-De Holde urn, Wandscherf van een gladwandige witte kruik met de ingekraste vermelding van een cohors van de Vexillatio Britannica (?). Schaal 1:1. Foto: S.G. Spaan

[— ] COH Il[— ] U n i c a [~-]74

Men zou zich kunnen voorstellen dat hier iemand uit de troepen van de Vexillatio Britannica is genoemd en de inscriptie als volgt aanvullen: [-m il(itis)] coh(ortLs) ƒ//— ex vex(illatione) Britanfnica.75

Veel blijft daarbij echter onzeker. Tenslotte moet hier worden vermeld dat onlangs is geprobeerd - m.i. ten onrech­ te - om de stempels van de Vexillatio Britannica in de Flavische tijd te dateren.76 Deze datering berust op de combinatie van verschillende typen stempels in vondst- complexen in de Nijmeegse legioensvesting. De waarde van dergelijke combinaties is echter nauwelijks te beoordelen, en de vrees bestaat dat deze gering is. De ‘ge­ schiedenis’ van een stuk baksteen zal dikwijls lang en gecompliceerd zijn geweest. De problematiek van de voor de datering gebruikte tabel met combinaties van stempels wordt door de resultaten duidelijk zichtbaar: als oudste stempel wordt een stempel van de Legio X Gemina pia fidelis Domitiana opgevoerd.77 Dat betekent dat de andere stempels op grond van deze seriatie alle stempels na de opstand van Saturninus in 88/89 moeten worden gedateerd, met inbegrip van de stempels van de Vexillatio Britannica,78 als men de tabel tenminste enige waarde wil toekennen. De opvatting dat de Vexillatio Britannica voor 90 in Nijmegen gestationeerd is geweest, vermindert de waarde van de tabel en daarmee valt tevens de basis weg voor een dergelijke vroege datering. 28 HAALEBOS ____

Een waarneming die tijdens de opgraving in het westelijke gedeelte van de canabae kon worden gedaan, kan ons misschien verder helpen. Daar zijn meer dan 500 stempels op baksteen aangetroffen. De meeste (98%) hiervan dragen de naam van de Legio X Gemina. Voor zover het thans beoordeeld kan worden, zijn op 16% van de stempels de eretitels pia fidelis of pia fidelis Domitiana vermeld. Slechts 11 stempels (2%) horen niet bij het 10c Legioen. Het talrijkst zijn die van de Legio XV (7 ex.) en het monogram tra (3 ex.). Slechts een baksteenfragment draagt de rest van een stempel van de Legio XXX Ulpia Victrix. Men krijgt hieruit de indruk dat in het westelijke deel van de canabae na het vertrek van de Legio X Gemina in 103/104 nauwelijks meer met nieuw materiaal is gebouwd. Het ontbreken van stempels van de Vexillatio Britannica is het gemakke­ lijkst daarmee te verklaren dat de baksteenproductie van dit detachement precies in de jaren na 104 valt, zoals tot nu toe steeds werd aangenomen.

Legio VIIII en de Vexillatio Britannica

Als men de verschillende reconstructies van de geschiedenis van de Vexillatio Britannica en de Legio VIIII Hispana overziet, komt de vraag op of het vermoeden dat de Legio VIIII Hispana in de jaren twintig van de 2e eeuw in Nijmegen gesta­ tioneerd is geweest, werkelijk de beste verklaring is voor de in Nijmegen gevon­ den stempels van dit legioen. Als het werkelijk juist is dat het legioen een detache­ ment heeft geleverd voor de Vexillatio Britannica - wat door verschillende auteurs is verondersteld wordt, zoals boven reeds is gezegd, een tweede verblijf van dit legioen in Nijmegen overbodig en kan men een eenvoudiger beeld van de geschie­ denis van de bezetting van de Nijmeegse legioensvesting ontwerpen. Na het vertrek van de Legio X Gemina kan dan de Vexillatio Britannica, waar­ toe een detachement van de Legio VIIII Hispana moet hebben behoord - het kamp hebben betrokken. Deze vexillatio is omstreeks 120 afgelost door manschappen van de Legio XXX Ulpia Victrix. Latere herstellingen zijn uitgevoerd in de principia en horreum II met baksteen (3 ex., zie onder) van de Exercitus Germanicus Inferior en vexillarii daarvan. De veronderstelling dat na het vertrek van de Legio X Gemina geen voltallig legioen meer in Nijmegen heeft gestaan verklaart de opvallend kleine hoeveelheid vondsten uit de 2e eeuw.

Exercitus Germanicus Inferior

Hoewel de hoeveelheid vondsten reeds in de tijd van Traianus sterk is verminderd, bestaat er toch een reeks aanwijzingen dat de nederzetting op de Hunerberg in beperkte mate tot in de tweede helft van de 2e eeuw verder heeft bestaan.79 Met deze laatste fase van de nederzetting kunnen mogelijk drie dakpanstempels van het Neder-Germaanse leger worden verbonden. De eerste is uitvoerig besproken door J.E. Bogaers en gedateerd tussen 130 en 170;80 een tweede is door Brunsting en Steures gepubliceerd. Daarbij is de mening van Bogaers geciteerd, die op grond van andere afdrukken van dit stempel de tekst wilde aanvullen als vex(illatio) ___ ^ _ ROMEINSE^TROEPEN IN NIJMEGEN^ _ _2g

Ex(ercitus) Ger(manici) S(everiana) A(lexandrianaJ, wat echter onmogelijk is op grond van de vondstomstandigeheden in Zwammerdam.81 Ten slotte is in 1997 ten oosten van de legioensvesting een derde stempel gevonden,82 dat met zijn holle let­ ters tot de meer gebruikelijke stempels van de exercitus behoort en waarschijnlijk in het laatste kwart van de 2C eeuw mag worden gedateerd of zelfs in de 3e eeuw (afb.I4).

Afb. 14. Nijmegen-Hunerberg. Fragment van een stempel van de Exercitus Gertnanicus Inferior uit de oostelijke canabae. Schaal 1 : 1. Foto: R. Mols

Voor de datering van de stempels van de Exercitus Germanicus Inferior zijn voor­ al de vondsten uit Zwammerdam van belang.83 Daar zijn bijna alle stempels van de Exercitus Germanicus Inferior (50 ex.) en zijn vexillarii (7 ex.) in de grachten en andere sporen van het na 170 gebouwde stenen castellum (periode III) gevonden. Zeer veel van deze stempels hebben holle letters. Drie ronde stempels van vexilarii met reliëfletters kunnen worden toegewezen aan het oudere fort van periode II. Deze waarnemingen leiden in 1973 tot de uitspraak, die ik nog altijd zou willen onderschrijven: “Es sieht danach aus, daß die Datierung ‘nach ca. 175' fiir die Exercitiissternpel richtig ist - jedenfalls stammen die in Zwammerdam gefundenen Stempel aller Wahrscheinlichkeit nach aus dieser Zeit - daß jedoch die Ziegelei in Holdeurn schon früher als Zentralbetrieb durch den Exercitus eingerichtet wor­ den ist. Produkte dieserß'iihen Tätigkeit tragen u.a. die in der zweiten Periode des Kastells von Zwammerdam gefundenen Vexi llatio-Stempel” ,H4 Voor Nijmegen betekent de aanwezigheid van deze stempels dat men rekening moet houden met de mogelijkheid van herstelwerkzaamheden aan bepaalde mili­ taire gebouwen, zoals de principia en horreum II, in het midden of zelfs de tweede helft van de 2e eeuw. Hoe een op de Hunerberg gevonden stempel van Didius Iulianus in dit beeld past, moet wegens de vaagheid van de aangegeven vindplaats in het midden worden gelaten.85

Samenvatting De basis voor de geschiedenis van de in Nijmegen gestationeerde Romeinse troepen vormt nog altijd het in 1967 verschenen artikel van J.E. Bogaers ‘Die Besatzungs­ truppen des Legionslagers von Nijmegen im 2. Jahrhundert nach Christus’,86 dat een levendige discussie heeft uitgelokt over de Legio VIIII Hispana en de Vexil- latio Britannica. Nieuwe epigrafische vondsten hebben onze kennis over de troepen in de voor- Flavische tijd vergroot en aanwijzingen gebracht voor veteranen van de Legio X 30 HAALEBOS _

Gemina en VIIII Hispana, die zich in de decennia rond 100 op het platteland lan­ derijen hebben kunnen verwerven. In de voor-Flavische tijd beschikken we alleen op het Kops Plateau over epigra- fische getuigenissen voor de daar gelegerde troepen: mogelijk de Legio I G(allica) (?), Legio XIII Gemina en VIII Augusta. Daarbij gaat het om detachementen of mogelijk zelfs individuele personen uit deze troepen. Voor de Flavische tijd, toen achtereenvolgens de Legio II Adiutrix en X Gemina op de Hunerberg waren gestationeerd, is de aandacht gericht op drie thema’s:

1. In de ontwikkeling van de plattegrond van de legerplaats tekent zich een duide­ lijk verschil af in de sterkte van de eerste cohors: in het uit hout en aarde gebouwde kamp (periode 4) vervoegde ze over barakken voor 10 centuriae; in de laat-Flavische stenen legioensvesting waren slechts 6 barakken aanwezig met huizen voor 5 centuriones. 2. De baksteenproductie van de Legio X Gemina. Het legioen heeft op twee of drie plaatsen bakstenen en dakpannen gebakken: mogelijk in de canabae, waar in ieder geval sporen zijn gevonden van pottenbakkerijen, op De Holdeurn (5 km ten oosten van het legioenskamp) en in de nog altijd niet gevonden Tegula- ria Transrhenana, die gezocht mag worden tegenover Xanten en Neuss. Merk­ waardig genoeg ontbreken stempels van de Tegularia Transrhenana in het kamp van de Legio X Gemina, hoewel haar naam in de stempels wordt vermeld. Dat betekent dat de soldaten van de Legio X Gemina in de Tegularia Transrhenana alleen voor andere troepen baksteen hebben geproduceerd. 3. Een wij-inscriptie op een bronzen plaatje uit ‘s-Hertogenbosch-Empel van een veteraan van de Legio X Gemina Iulius Genialis is in Nederland voor de eerste maal een aanwijzing voor de aanwezigheid van personeel van het 10e Legioen op het platteland buiten de legioensvesting. Daarbij doet zich de vraag voor of het gaat om een naar zijn vaderland teruggekeerde Bataaf of om een in het zui­ den gerekruteerde soldaat, die zich na zijn diensttijd in het land van de Bataven een villa heeft verworven.

Voor de 2e eeuw is een nieuw vereenvoudigd beeld gepresenteerd van de geschie­ denis van de bezetting van de legerplaats, waarbij wordt aangenomen dat een deta­ chement van de Legio VIIII Hispana heeft behoord tot de Vexillatio Britannica, die na het vertrek van de Legio X Gemina in 103/104 het legioenskamp heeft bezet en omstreeks 120 is vervangen door manschappen van de Legio XXX Ulpia Victrix. Voor de laatste herstelwerkzaamheden - omstreeks het midden van de 2e eeuw of nog later - is baksteen gebruikt die is vervaardigd door het Neder-Ger- maanse leger en gedetacheerde soldaten van daarvan. Er zijn slechts drie van der­ gelijke stempels gevonden. De veronderstelling dat na het vertrek van de Legio X Gemina geen volledig legioen meer in Nijmegen gestationeerd is geweest, verklaart de opvallend kleine hoeveelheid 2c-eeuwse vondsten. Tenslotte bestaat er een serie stempels op dakpannen en andere baksteen van boven niet genoemde legioenen die kennelijk nooit in Nijmegen zijn geweest. ______ROMEINSE TROEPEN IN NIJMEGEN _ _ j l

Men mag aannemen deze bouwmaterialen zijn aangevoerd uit Xanten en Neuss. Daarbij valt er een voor-Flavische en een Flavische groep te onderscheiden, De eerste is bijna uitsluitend in Flavische context gevonden en omvat stempels van de Legio V Alaudae, de Legio XV Primigenia, de Legio XVI (Gallica) en het mono­ gram t r a . De tweede groep bestaat uit stempels van de Legio VI Victrix en de Legio XXII Primigenia. De stempels van de Legio VI Victrix stammen uit haar Neusser periode.

NOTEN

1. J.E. Bogaers, ‘Die Besatzungstruppen des Legionslagers von Nijmegen im 2. Jahrhundert nach Christus’, in: Studien zu den Militärgrenzen Roms, Vortrage des 6. internationalen Limeskongresses in Süddeutschland (Köln/Graz 1967), 54-76. 2. H. van Enckevort en Katja Zee, Het Kops Plateau. Prehistorische graßieuvels en een Romeinse legerplaats in Nijmegen (Abcoude/Amersfoort 1996), 61. 3. Tacitus, Historiae, 4, 70: “praeerat lulius Briganticus sorore Civilis genitus’\ 4. Elisabeth Ettlinger e.a., Conspectus formarum terrae sigillata ltalico modo confectae, Materialien zur römisch-germanischen Keramik 10 (Bonn 1990), 5. J.E. Bogaers en J.K. Haalebos, ‘Problemen rond het Kops Plateau’, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 56 (1975), 127-178, m.ii. 164-167 met afb. 14, 3. 6. Tacitus, Annales, 1,42. 7. G. Wissowa, Real-Encyclopcidie der classischen Altertumswissenschaft (Stuttgart 1893-vv,) deel 12 (1924-25), 1376 vv., s.v, ‘Legio’ (E. Ritterling); R. Syme, ‘Some Notes on the Legions under Augustus’, The Journal of Roman Studies 23 (1933), 14-33, m.n, 15, 22 en 28; Idem, ‘The Conquest of North-West Spain’, in: Legio VII Gemina (Léon 1970). 79-107, m.n. 104; vgl. Cassius Dio 54, 11, 55 (19 voor Chr.). 8. Mommsen vermoedde bijna hetzelfde, maar nam aan dat deze Legio L betrokken was bij de clades Variana en daarom is ontbonden. Volgens hem zou ze direct na de legerlaag zijn vervangen door een nieuwe Legio I. Th. Mommsen (ed.) 1865,1883: Res gestae divi August (2e druk; Berolini 1883), p. 69, noot 3 (vgl. de eerste druk uit 1865, p, 46 noot 1). 9. Van Enckevorl/Zee, Het Kops Plateau, 38-39 met afb. 38. 10. M. Luik, ‘Die römischen Militäranlagen der Iberischen Halbinsel von der Zeit der Republik bis zum Ausgang des Prinzipats. Ein Forschungsüberblick\ Jahrbuch des Römisch-Germanischen Zentralmuseums Mainz 44 (1997), 213-275, m.n. 247-248 met Abb. 29. 11. S. von Schnurbein, ‘Halterner Sigillata-Produkte in rheinischen Stützpunkte’, Germania 64 (1986), 45-59. 12. J.E. Bogaers, ‘Twee vondsten uit de Maas in midden-Limburg’, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 9 (1959), 85-96, m.n. 85-93. 13. H. Klumbach, Römische Helme aus Niedergermanien, Kunst und Altertum am Rhein 51 (Köln/Bonn 1974), 21, nr. 6. 14. T. Bechert en W.J.H. Willems, Die römische Reichsgrenze von der Mosel bis zur Nordseeküste (Stuttgart 1995), 68, Abb. 74; Van Enckevort/Zee, Het Kops Plateau, 67-68. 15. R. Goguey en M. Reddé, Le camp légionnaire de Mirebeau, Römisch-Germanisches Zentralmuseum: Monographien 36 (Mainz/Bonn 1995), 379-380, 16. Barbara Oldenstein-Pferdehirt, ‘Die Geschichte der Legio VIII Augusta’, Jahrbuch des Römisch- Germanischen Zentralmuseums 31 (1984), 397-433, m.n. 400-402 en 405; vgl. Tacitus, Historiae 4,68. 32 HAALEBOS

17. D. Baatz, ‘Einige Funde obergermanischer Militär-Ziegelstempel in der Germania inferior’, in: W.A. van Es e.a. (red.), Archeologie en Historie. Opgedragen aan H. Bnmsting bij zijn zeventigste verjaardag (Bussum 1973). 219-224, m.n. 220-221; Oldenstein-Pferdehirt, ‘Die Geschichte’, 420 en 423, Abb. 17. 18. H. Lehner, ‘Römische Steindenkmäler von der Bonner Münsterkirche’, Bonner Jahrbücher 135 (1930), 1-48, m.n. 8, nr. 8 en 9; vgl. Oldenstein-Pferdehirt, ‘Die Geschichte’, 426. 19. B. Dobson, Die Primipilares. Entwicklung und Bedeutung, Laujbahnen und Persönlichkeiten eines römischen Offiziersranges, Bonner Jahrbücher Beiheft 37 (Köln/Bonn 1978). 20. Ibidem, 7 21. Tacitus, Armales 4, 72: “Olennius e primipilaribus regendis Frisiis impositus"\ vgl. Dobson, Die Primipilares, 176, 20. 22. Vgl. Corpus inscriptionum Latinarum (voortaan: CiL) (ßerolini 1863-1986) 13, 8286-8288 en 8553-8555, en T. Derks, Goden, tempels en rituele praktijken. De transformatie van religieuze ideeën en waarden in Romeins Gallië (Amsterdam 1996), 74. De daar voorgestelde zeer vroege datering van de steen uit Horn schijnt onwaarschijnlijk. 23. Bogaers, ‘Die Besatzungstruppen\ 60, 24. Ibidem. 25. Vgl. de diplomata in CIL 16, 10 en 11 uit het jaar 70 na Chr. 26. Vgl. de bijdrage van J.K. Haalebos in de Bonner Jahrbücher 192 (1992), 654. 27. Vgl. daarvoor J.K. Haalebos e.a., und Canabae. Ausgrabungen auf dem Himerberg in Nij­ megen 1987-1994, Libelli Noviomagenses 3 (Nijmegen 1995), Beilage II D, 7-11, waar deze barakken zijn ingeschetst aan de hand van P. Stuart, Gewoon aardewerk uit de Romeinse leger­ plaats en de bijbehorende grafvelden te Nijmegen (Nijmegen 1963), 9 en pl. 30. 28. J.K. Haalebos, Centuriae onder Centuriae H of Opgravingen achter het hoofdgebouw van het voor­ malige Canisiuscollege te Nijmegen, 1995-1997, Libelli Noviomagenses 5 (Nijmegen 1998), 51 met afb. 41. 29. Vgl. voor de datering van het handboek De Munitione Castrorum: S.S. Frere, * Hyginus and the First Cohort’ Britannia 11 (1980), 51-60; E.B. Birley, ‘The dating and character of the tract De Munitionibus Castrorum\ in: idem, The . Papers 1929-1986, Mavors IV (Amsterdam 1988), 53-57. 30. Vgl. CIL 13, 8283, 8732-8736, 8741 (?), 12086; J.E. Bogaers en J.K. Haalebos, 'De Nijmeegse legioensvestingen vanaf 70 na Chr.’, Numaga 22 (1975), 1-22, m.n. 15, fig. 10, Vgl, G. Forni, II reclutamento delle legioni da Augusto a Diocieziano (Milano/Roma 1953), 228-229, en J.K. Haal­ ebos en J.R.A.M. Thijssen, ‘Some remarks on the poltery (‘Holdeum ware') from Nijme­ gen’, in: B.L. van Beek e.a. (red.), Ex Harreo, Cingvla 4 (Amsterdam 1977), 101-113, m.n. 104 met noot 10 en fig. 4. Als origines zijn bekend Astigi, Augusta Taurinorum, Brixsa, Calagurris, Emona (?), Tolosa, Verona en Alba Helvetiorum of Iulia Apta, Van het Iberisch Schiereiland (Emé­ rita of Astigi) stamt ook de in Keulen begraven M. Vibius Maurinus (domo Papiria Augusta), vgl. L ’année épigraphique. Revue des publications épigraphiques relatives ä Vantiquité romaine (voortaan: AE) 1974, 118,451. 31. N. Roymans en T. Derks, De tempel van Empel. Een Hercules-Heiligdom in het woongebied van de Bataven, Graven naar het Brabantse verleden 2 (’s-Hertogenbosch 1994), 26 en pl. 5. 32. AE 1929, 223: L. Valerius Pap(iria) Verinus Trai(ana) vet(eranus) l(egionis) x G(eminae) p(iae) f(idelis)\ vgl. J.C. Mann,: ‘Colonia Ulpia Traiana and the Occupation of Vetera II’, Bonner Jahrbücher 162 (1962), 162-164, m.n. noot 18. 33. CIL 3, 15162: Tib. Tiberi f / Cla(udius) Satto Cafmboduno / vete(ranus) leg(ionis) x G(eminae) / h(ic) s(itus) e(st) an(nos) lx i Ulpia Ursula! coniugi p(ientissimo) t(itulum) p(osuit). 34. A. Mócsy, Nomenclátor provinciarum Europae Latinarum et Galliae Cisalpinae cum Índice inverso, ROMEINSE TROEPEN ÏN NIJMEGEN 33

Dissertationes Pannonicae III/l (Budapestini 1983), 135. 35. Bataven zijn bekend uit de Legio II Parthica (gedateerd in het jaar 244), de XXII Primigenia p.f. en de XXX Ulpia Victrix, vgl. CIL 3, 14403, en 13, 1847 en 7577. 36. J.K. Haalebos, ‘Nijmegener Legionskeramik: Töpferzentrum oder einzelne Töpfereien?'» Rei cre- tariae Ronumae fautorum acta 33 (1996), 145-156. 37. J.H. Holwerda en W.C. Braat, ‘De Holdeurn bij Berg en Dal, centrum van pannenbakkerij en aarde- werkindustrie in den Romeinschen tijd’, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, supplement 26 (1946); Haalebos/Thijssen, ‘Some remarks’, 108 met fig. 10; de bijdrage van J.E. Bogaers en P.J. Willems (Stempels op dakpannen en andere baksteen) in J.E. Bogaers en J.K. Haalebos, ‘Opgravingen in de Romeinse legioensvestingen te Nijmegen, III (Canisiuscollege, Hoge Veld, 1975-1977), 1975-1977’, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 61 (1980), 87-90, m.n. 88, 3 b. 38. Bogaers, ‘Die Besatzungstruppen\ 73-76. 39. H. Nesselhauf en H. von Petrikovits, ‘Ein Weihaltar für Apollo aus Aachen-Burtscheid’, Bonner Jahrbücher 167 (1967), 268-279, m.n. 268-273; Dobson, Die Prinüpilares, 233-234, nr. 114: L. Latinius Mucer. 40. J. Krier en L. Schwinden, ‘Die Merscher Inschrift CIL XIII, 4030’, Trierer Zeitschrift 37 (1974), 123-147, m.n. 123 vv. 41. R.G. Collingwood en R.P. Wright, The Roman Inscriptions of Britain deel 1 (Oxford 1965), 665; vgl. L. Keppie, Understanding Roman Inscriptions (London 1991), 48-50, en P. Ottaway, Roman York (London 1993), 16, fig. 3. 42. A.R. Birley, ‘VI Victrix in Britain’, in: R.M, Butler (red.), Soldier and civilian in Roman Yorkshire (Leicester 1971), 81-96, m.n. 83. 43. Bogaers, ‘Die Besatzungstruppen’, 74; vgl. K. Strobel, ‘Bemerkungen zum Wechsel zwischen den Legionen XIV Gemina und XXII Primigenia in Mainz und zur Struktur des untergermanischen Heeres in trajanischer Zeit’, Germania 66 (1988), 437-453, m.n. 451: “ihre Ankunft dürfte nach der Stabilisierung der Situation und anläßlich der Neuordnung des britannischen Provinzheeres in den frühen 20er Jahren des 2. Jahrhundert n.Chr. erfolgt sein,” 44. Over het algemeen wordt aangenomen dat de Legio X Gemina Nijmegen heeft verlaten tussen de beide Dacische oorlogen, dus in de jaren 103-104; vgl. echter K. Strobel, Untersuchungen zu den Dakerkriegen Trajans. Studien zur Geschichte des mittleren und unteren Donauraumes in der Hohen Kaiserzeit, Antiquitas 1133 (Bonn 1984), 92 en idem, ‘Bemerkungen’, 445, die aanneemt dal de Legio X reeds in 102 een marsbevel had ontvangen. Een dakpanstempel uit Sucidava in Roemenië zou volgens hem een aanwijzing kunnen zijn dat een vexillatio van de Legio X Gemina deelgenomen heeft aan de eerste Dacische oorlog vgl. Inscriptiones Daciae Romanae (Bucurestii 1975 vv.), deel 2, 237. 45. Nesselhauf/von Petrikovits, ‘Ein Weihaltar\ 272-273. 46. E.B. Birley, ‘The fate of the Ninth Legion’, in: R.M. Butler (red.), Soldier and civilian in Roman Yorkshire (Leicester 1971), 71-80, m.n.76-77. 47. Vgl. voor de stempels van de Legio IX Hi spana in Britannia nu het artikel van R.P. Wright, ‘Tile- Stamps of the Ninth Legion found in Britain’, Britannia 9 (1978), 379-382, m.n. 379-381, die voor- stelt de fragmentaire stempels fig. 1,1-2 aan te vullen als i-EGV[ihhisp1. Deze zijn in Aldborough (?) en York gevonden. 48. Zie beneden de bespreking van de Vexillatio Britannica. 49. L. Keppie, ‘The fate of the ninth legion - a problem for the Eastern Provinces?’, in: D.H. French/ C.S, Lightfoot, The eastern Frontier, BAR int. Ser. 553 (i) (Oxford 1989), 248-249. Zijn opmerking dat de terra sigillata in York vvijst op ‘"a gap in occupation sometime early in the second century ", moet met enig wantrouwen worden beschouwd. Waarschijnlijk is deze onderbreking gebaseerd op 34 HAALEBOS

een fout in de datering van de late Zuid-Gallische terra sigillata. 50. CIL 10, 1769 (Misenum): Aelius Asclepiades nati. [CJii(ix) mil. leg. ix . 51. Cassius Dio 80, 2, 1; vgl. A.R. Birley, Mark Aurel - Kaiser und Philosoph (München 1968), 219, en Keppie, ‘The fate\ 250. 52. H. Dessau, Inscriptiones Latinae Selectae (Berolini 1892-1916). 53. W. Eck, ‘Zum Ende der legio IX Hispana’, Chiron 2 (1972), 459-462, m.n. 460; vgl. Margaret M. Roxan, Roman Military Diplomas 1954-1977 (London 1978), deel 1, 78, nr. 55. 54. Vgl. M.J. Jarrett, ‘An Unnecessary War’, Britannia 1 (1976), 145-151, m.n. 150, noot 22 (“The case is not proven”), Margaret M. Roxan, Roman Military Diplomas 1954-1977 (London 1978), deel 1, 79, noot 4, vvaar de mening van L. Keppie wordt geciteerd, dat de consul de zoon is geweest van de tribunus, en vooral Keppie, Understanding. 55. P.J. Sijpesteijn, ‘Die Legio Nona Hispana in Nimwegen’, Zeitschrift Jur Papyrologie und Epigraphik 111 (1997), 281-282. 56. Vgl. Chr. Unz en E. Deschler-Erb, Katalog der Militaria aus Vindonissa, militärische Funde, Pfer­ degeschirr und Jochteile bis 1976, Veröffentlichungen der Gesellschaft pro Vindonissa 14 (Brugg 1997), Taf. 51, 1385 en voor de versiering van de punten Taf. 51, 1384 en 1388. Het ophangoog aan de bovenkant is afgebroken en vervangen door een bronzen stripje. Dergelijke stukken zijn bekend uit Britannië, vgl. G.A. Webster, ‘A hoard of Roman military equipment from Fremington Hagg’, in: R.M. Butler (red.), Soldier and civilian in Roman Yorkshire (Leicester 1971), 107-125, m.n. 110, fig. 9, 2. 57. Het blijft onduidelijk of het ontbreken van een vergelijkbaar stuk verklaard moet worden op grond van de chronologie of dat men voor de hanger uit Ewijk een andere herkomst moet aannemen. 58. Vgl. I. Jenkins, ‘A group of silverd-bronze horse-trappings from Xanten (castra vetera)\ Brittannia 16 (1985), 141-164, m.n. 154-156 met fig. 3-4 en 9: de op een phalera en twee verschillende hangers gevonden inscripties moeten bij elkaar horen en geven aan dat het tuig eigendom kan zijn geweest van een zekere Verecundus uit de turma van Capitonius Marianus onder de praefect van de ruiters Plinius: Plinio praefiecto) eq(uitiun) (of: praefec(to)?) ~ T, Capiton(i) / Marian(i) (of: Maiilian(i)?) - Ver(e)/cun/di. 59. J.K. Haalebos, ‘Fibulae uit Maurik’, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oud­ heden te Leiden supplement 65, 1984-1985 (1986), 84-85, W.J.H. Willems, Romans and Batavians, A Regional Study in the Dutch Eastern River Area (Amsterdam 1986), 112, nr. 239. 60. Bogaers, ‘Die Besatzungstruppen’, 60-61, die deze stempels in verband brengt met het verblijf van het legioen in Neuss en tussen 71 en 89 wil dateren. Vgl. voor gepubliceerde stempels de bijdrage van J.E. Bogaers en P.J. Willems (Stempels op dakpannen en andere baksteen) in: J.E. Bogaers en J.K. Haalebos, ‘Opgravingen in de Romeinse legioensvestingen te Nijmegen, II (ten oosten en noor­ den van de Praetoriumstraat, 1974-1975’, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 58 (1977), 124-135, m.n. pl. 20, 94-96 (3 ex.), en H. Brunsting en D.C. Steures, kDe baksteenstempels van Romeins Nijmegen, I. Opgravingen castra 1950-1967, opgravingen Kops Plateau c.a, 1986-J 994’, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 75 (1995), 85-117, m.n. 95-96, nr. 165-166 (4 ex.). 61. Niet bekend uit de legioensvesting en slechts tweemaal in de canabae gevonden, vgl. J.E. Bogaers, ‘Tussen ‘Castra’ en ‘Oppidum” , Numaga 17 (1970), 97-101, m.n. 98-99 met afb. 3, en Bogaers/ Haalebos Numaga 1984, 7, afb. 3 (rond stempel met de tekst legxxupr), en voor verdere stempels uit Nijmegen, die gedeeltelijk kunnen worden beschouwd als van elders aangevoerd bouwmateriaal uit de 4óe eeuw of als van andere vindplaatsen afkomstige antiquiteiten Bogaers, ‘Die Besatzungstrup­ pen’, 76. Stempels van de Legio XXII zijn sporadisch op verschillende plaatsen in Nederland gevonden: Alphen-Zwammerdam, Bunnik-Vechten, Maurik, Bemmel-Doornenburg en Duiven- Loowaard. De herkomst van de in CIL 13, 12381, 1-3 genoemde vondsten uit de steenbakkerij op ROMEINSE TROEPEN IN NIJMEGEN 35

De Holdeurn is onzeker; de opgravingen van Holwerda hebben geen stempels van de Legio XXII opgeleverd. CIL 13, 12381, 4 is naar men wil een oude vondst van de Hunerberg. 62. Bogaers, ‘Die Besatzungstruppen’, 62; voor gepubliceerde stempels (steeds van hetzelfde type!) vgl. de drie bijdragen van Bogaers/Willems (Stempels op dakpannen en andere baksteen) resp. in: J, E. Bogaers en J.K. Haalebos e.a., ‘Opgravingen in de Romeinse legioensvestingen te Nijmegen, I(Berg en Dalseweg-Huygensweg, 1973-1974), Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 57 (1976), 180-186, m.n. 185, nr. 39 (3 ex.), in; Bogaers/Haalebos, *Opgravingen(...) II’, 127-128, nr. 39 (6 ex.) en in: Bogaers/Haalebos, ‘Opgravingen (...) III’, 89, nr. 39 (1 ex.), en voorts Brunsting/Steures, ‘De baksteenstempels', 107 en 95, afb. 5, 179 (36 ex.). Buiten Nijmegen zijn stempels van dit type gevonden in Voorburg-Arentsburg en op De Holdeurn. 63. Vgl. H. Lehner, ‘Die Einzelfunde von Novaesium’, Bonner Jahrbücher 111-112 (1904), 243-418, m.n. Taf. XXI, 13, 17 en 21. 64. Holwerda/Braat, ‘De Holdeurn’, 17, 28 en 108-109 beschouwen baksteen met dit stempel als import uit Xanten, 65. Strobel, ‘Bemerkungen’, 452-453, 66. Strobel, ‘Untersuchungen’, 98-99; vgl. B. Lörincz, ‘Zur Erbauung des Legionslagers von Brigetio’, Acta Archaeolügica Academiae Scientiarwn Hungaricae 27 (1975), 343-352, m.n. 350: de bouw van dit kamp is in 123/124 voltooid door de Legio I Adiutrix. Andere stempels op baksteen komen uit Vindobona en Carnuntum. 67. Zoals is voorgesteld door Brunsting/Steures, ‘De baksteenstempels’, 107. 68. Bogaers, ‘Die Besatzungstruppen’, 64-68. Hij onderscheidt vijf verschillende typen stempel, waarvan toentertijd omstreeks 100 afdrukken bekend waren; vgl. verder Brunsting/Steures, ‘De baksteen­ stempels’, 95, atb. 5, 180-184 (130 ex.). 69. CIL 3, 4466: T, Flavius Crensces equ(es) al(a)e Tam(ptanae) vex(Ulationis) Brit(annicae), 70. CIL 16, 69. De ruiter, Gemellus zoon van Breucus, is kennelijk na zijn diensttijd naar zijn vader- é land teruggekeerd. Het diploma is gevonden in O-Szöny (Brigetio). 71. CIL 13, 8805: Deae Vagdavercustï Simplicius Super, dec(urio) ala Vocontior(um) exercituus Bri- tannici. 72. Strobel, ‘Untersuchungen’, 99. 73. Thans in de verzameling van het Museum Het Valkhof, De scherf is gevonden in het noordoostelijke deel van terrein II, waar sporen van ambachtelijke activiteiten van de Legio X Gemina, de Vexilla- tio Britannica en de Legio XXX zijn aangetroffen, vgl. Hol werda/B raat, ‘De Holdeurn’, afb. L Het graffito is reeds besproken door R.W. Davies, ‘Cohors I Cugernorum’, Chiron 7 (1977) 385-392, m.n. 388, noot 27, die verschillende afdelingen van de hulptroepen in Britannië noemt, die onder Traianus in een Vexillatio Britannica deelgenomen kunnen hebben aan de oorlogen in het Donau- gebied: de Cohors I (Ulpia Traiana) Cugernorum en die Ala Petriana. 74. Een aanvulling [— ]nica| e — | lijkt onwaarschijnlijk, aangezien men dan achter de a nog sporen van een e had verwacht. 75. Vgl. R. Saxer, Untersuchungen zu den Vexillationen des römischen Kaiserheeres von Augustus bis Diokletian, Epigraphische Studien 1 (Köln/Graz 1967), 19, nr. 33 (CIL 3, 13483 a): Proculus Rabili ßilius) Col(lina) i Philadelphia) niil(es) / optio coh(ortis) ¡1 / Italic(ae) c(ivium) R(omano- rum centuria) Fa[us]Itini ex vexil(latione) salgit(tariorurn) exer(citus) Syriaci I ..... en 199, nr, 334 (= AE 1920, 47): Antonius Proclimts l eq(ues) ex vexil(l)atione i al(a)e Fhiviae ex / sing(u)laribus, en de bovengenoemde ruiter van de ala Tampiana CIL 3, 4466. 76. Brunsting/Steures, ‘De baksteenstempels’, 104-106. 77. Brunsting/Steuers, ‘De baksteenstempels, 100, tabel 3 met Stempel 135: (tcik) l.x.g.pr ) (tak) in een soort tabula ansata. 78. Brunsting/Steures, ‘De baksteenstempels’, 105, tabel 5. 36 HAALEBOS

79. Haalebos e.a., Castra und Canabae, 84-87 met Abb. 57-60; Haalebos, Centuriae, 42-43 en 49 met Abb. 34. 80. J.E. Bogaers, ‘Exercitus Germanicus Inferior’, Niunaga 12(1965), 98-106, met Abb. 1. De datering lijkt mij te vroeg te zijn. Het stempel komt regelmatig voor in de principia van Valkenburg 6; vgl. J.K, Haalebos, Zwammerdam-Nigram Pidlum. Ein Au.xiliarkcistell am Niedergermanischen , Cingvla 3 (Amsterdam 1977), 177. 81. Brunsting/Steures, ‘De baksteenstempels’, 96, nr, 185 met noot 30. - Vgl. verder ook J.K. Haalebos en J.E. Bogaers, ‘Een schildknop uit Zwammerdam-Nigrum Pullum, Gem. Alphen (Z.H.), 1 & 2 \ Helinium 10 (1970) 242-249 en 11 (1971), 34-47, m.n. 46-47 met fig. 9; Haalebos, Zwammerdam, 185 (Zwammerdam II!). 82. B. Beerenhout, ‘Opmerkelijke vondst in Nijmegen’, Westerheem 46/5 (1997), 34-35. 83. Haalebos, Zwammerdam, 177. 84. Ibidem, 178. 85. Bogaers, ‘Die Besatzungstruppen'1 0 4 , noot 17. 86. Zie noot 1.