Bijdragen En Mededeelingen Van Het Historisch Genootschap. Deel 25
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 25 bron Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 25. Johannes Müller, Amsterdam 1904 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bij005190401_01/colofon.php © 2012 dbnl i.s.m. I Verslag van het bestuur over het dienstjaar 1903. Gewichtige veranderingen hebben in het afgeloopen jaar plaats gehad in den boezem van ons Bestuur. De Oud-voorzitter, de heer De Geer van Jutfaas, is op 4 Augustus ll. betrekkelijk nog onverwachts overleden. Ofschoon hij sedert 1901 geen deel meer uitmaakte van onzen kring, was hij toch nu en dan als Honorair bestuurslid een altijd welkom bezoeker onzer bijeenkomsten: nog de bestuursvergadering van Februari werd door hem bijgewoond. Maar wij hadden ons toch allengs afgewend, hem geregeld in ons midden te zien. Niet zonder moeite, want vooral de ouderen onder ons kunnen zich het Historisch Genootschap bijna niet denken zonder den man, die al de jaren van zijn lang emeritaat het meest bekend bleef als ‘professor’ De Geer. Iets meer dan eene halve eeuw is hij lid geweest van ons Bestuur1) en tot op het laatst is zijne belangstelling in de zaken van het genootschap niet verflauwd: levendig, opgeruimd en frisch, bijna jeugdig is hij gebleven tot op zijn zeldzaam hoogen leeftijd toe. Minder nog dan door anderen zal de wakkere grijsaard vergeten worden 1) De heer De Geer is tot bestuurslid benoemd op 25 Mei 1850 en reeds 4 Januari 1851 tot tweeden voorzitter. Op 11 Mei 1901 heeft hij het voorzitterschap neergelegd en is tegelijk uit het bestuur gescheiden. Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 25 II door zijne medeleden van het Bestuur van het Historisch Genootschap, die aan zijne zeldzaam uitgebreide kennis, zijne buitengewone frischheid van geest en zijn altijd spelenden luim de herinnering danken aan tallooze genotvolle uren. Niet minder groot was een tweede verlies, dat het Bestuur geleden heeft: in onze Juni-vergadering deelde de Voorzitter, prof. Krämer, ons mede, dat hij van ons scheiden ging. Maar terwijl bij den dood van De Geer de dankbaarheid, dat wij hem zóólang hadden mogen behouden, ons leed verzachtte, was er ook bij het door ons zeer betreurde scheiden van Krämer reden tot dankbaarheid: onze Voorzitter is vertrokken, omdat het H.M. de Koningin behaagd heeft, hem te benoemen tot Directeur van Haar Huisarchief. Verheugden wij ons over deze eervolle onderscheiding, aan professor Krämer ten deel gevallen, meer reden tot dankbaarheid nog schonk ons zijne benoeming, omdat het beroemde Huisarchief thans onder Krämer's kundige en verlichte leiding eene nieuwe periode van bloei schijnt tegemoet te gaan, en meer dan in de laatste jaren dienstbaar gemaakt schijnt te zullen worden aan de belangen der wetenschap. Met het oog op dit schoone resultaat getroosten wij ons gaarne het verlies, dat wij door het vertrek van onzen Voorzitter lijden. Eene tweede omstandigheid kwam weldra de scheiding verzoeten: ter vervanging van Krämer dachten wij natuurlijk allereerst aan zijnen opvolger als hoogleeraar. En die opvolger bleek ons geen vreemde: het was Kernkamp, die ons van vroeger zoo goed bekend was en die door de ijverige vervulling van het tweede secretariaat ons zijne belangstelling in het Historisch Genootschap reeds zoo overtuigend getoond had. Geen oogenblik konden wij dus aarzelen: onmiddellijk werd Kernkamp met algemeene Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 25 III stemmen benoemd. Ons terugkeerend medelid, onzen terugkeerenden vriend begroeten wij met hartelijke ingenomenheid. Ook onze buitenleden woonden de bestuursvergaderingen vrij geregeld bij, - een feit, dat ons hunne warme belangstelling toont en waarover wij ons hartelijk verheugen. Aanvankelijk hadden wij hun alleen vergoeding van reiskosten toegezegd; toen het bleek, dat sommigen hunner des avonds niet meer konden vertrekken zonder de vergadering zeer vroeg te verlaten, hebben wij gemeend hun (wanneer zij door omstandigheden bij geen onzer gastvrijheid voor den nacht konden vinden) ook vergoeding van verblijfkosten te moeten aanbieden. Het belang der zaak rechtvaardigt deze kleine uitgave ten volle. Ons ledental is in het afgeloopen jaar zéér belangrijk vermeerderd. Ter vermijding van administratieve moeilijkheden, die gewoonlijk het gevolg waren van de benoeming der nieuwe leden in de eerste maanden van het nieuwe jaar, hebben wij besloten die benoeming voortaan een paar maanden te vervroegen tot het laatst van het oude jaar. Zoo hebben wij dus ditmaal te vermelden de nieuwe leden van 1903 en van 1904, - een aantal, dubbel zoo groot als gewoonlijk. Niet minder dan 64 nieuwe leden traden ditmaal tot ons toe, en bovendien benoemden wij twee honoraire leden: Dom Ursmer Berlière te Rome, den bekwamen beoefenaar der Zuid-Nederlandsche kerkgeschiedenis, en professor D. Schäfer te Berlijn, wiens boeken over koning Waldemar en over de geschiedenis van Denemarken allen bekend zijn, maar wiens verdiensten voor onze geschiedenis nog grooter zijn door zijne trouwe medewerking aan de uitgaven van het Hansische Geschichtsverein. Tegenover deze zeer belangrijke aanwinst staat het verlies van 17 leden, waarvan éen honorair en 11 gewone Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 25 IV leden ons door den dood ontvielen. Op 1 Januari 1904 telde mitsdien ons genootschap 33 honoraire en 440 gewone leden. De lijst volgt hierachter onder Bijlage A. Omtrent het ruilverkeer met andere genootschappen hebben wij ditmaal weinig belangrijks mede te deelen. Twee genootschappen, aan wie laatstelijk geene zendingen gedaan werden wegens hunne nalatigheid in het terugzenden der reçus, hebben zich daarover beklaagd, zoodat de zendingen hervat zijn, nadat zij beloofd hadden de reçus voortaan geregeld te zullen terugzenden. Wij staan thans in betrekking tot 88 genootschappen. De lijst daarvan volgt hierachter onder Bijlage B. - De Société verviétoise d'archéologie et d'histoire verzocht een ruilverkeer te mogen openen, doch heeft, toen wij ter kennismaking toezending van hare laatst verschenen werken verzochten, niets meer van zich laten hooren. - De vereeniging Janus te Amsterdam, die de studie van de geschiedenis der geneeskunde tracht te bevorderen, bleek gaarne in den kring der historische genootschappen opgenomen te worden en daartoe betrekkingen met ons te willen openen. Doch na eene mondelinge behandeling der zaak gelukte het niet daarvoor een geschikten vorm te vinden. Wij verheugen ons te kunnen berichten, dat de directie van H.M.'s Huis-archief er prijs op gesteld heeft, het daar aanwezige zéér onvolledige exemplaar onzer werken door aankoop te completeeren. - Onze pogingen tot aanvulling der uiterst onvolledige bibliotheek over Hollandsche geschiedenis op het Vaticaan hebben niet tot een gunstigen uitslag geleid: wij zijn genoodzaakt de zaak voorloopig op te geven. - Even ongelukkig waren wij in onze poging, om te voldoen aan de aanvrage van de directie van het Bataviasche genootschap van Kunsten en Wetenschappen, waarmede wij in betrekking staan, om Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 25 V inlichtingen over een paar journalen van den raad van Indië J.G. Loten, van zijne reizen door Java in 1732 en 1740. De handschriften, die blijkens de Kronijk van ons genootschap, lange jaren geleden in een onzer vergaderingen ter tafel geweest zijn, blijken spoorloos verdwenen te zijn en al onze nasporingen daarnaar zijn vruchteloos geweest. Voor de verzending onzer uitgaven naar het buitenland hebben wij, voorloopig voor éen jaar, eene overeenkomst gesloten met het Nederlandsch wetenschappelijk Centraal-bureau te Leiden. De verzending onzer werken, waarover herhaaldelijk geklaagd werd, zal zoodoende denkelijk meer secuur ingericht worden, terwijl de kosten zelfs nog iets geringer zullen zijn dan vroeger. - Enkele onzer gewone leden, die in den loop der jaren naar het buitenland verhuisd zijn, ontvingen, evenals de honoraire leden, onze werken gemakshalve slechts éénmaal 's jaars. Onze aandacht is daarop gevestigd, en wij hebben gemeend dit te moeten veranderen: daar deze leden evenzeer als de andere de gewone contributie voldeden, scheen het billijk, dat zij ook dezelfde rechten zouden genieten, al werd onze kas daardoor met eene iets grootere uitgaaf belast. Die kas verkeert in voldoenden toestand. De drukkosten zijn iets hooger dan gewoonlijk; maar dit feit geeft geen reden tot ongerustheid. Immers verschillende werken liggen thans, grootendeels afgedrukt, bijna gereed ter verzending, zoodat de rekening van het volgende jaar waarschijnlijk vrij wat lager zal zijn. Het overzicht onzer finantiën in het jaar 1903 volgt als gewoonlijk hierachter onder Bijlage C. Over onze uitgaven valt ook ditmaal vrij wat mede te deelen. Reeds in het begin van het jaar konden wij het tweede deel van het Journaal van Hardenbroek aan onze leden toezenden. Het was de be- Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 25 VI doeling geweest, om de opvolgende deelen van het journaal achtereenvolgens zonder tusschenpoos ter perse te leggen; de uitgever, professor Krämer, was daartoe, indien wij dit wenschten, ook bereid. Maar hij zelf is door de buitengewone uitvoerigheid, die het stuk, thans voor een groot deel gedrukt, bleek te bezitten, niet zeer aangenaam verrast en hij denkt er aan, dit bezwaar eenigszins te verminderen. Toen het Bestuur zijne opvatting bleek te deelen, was hij dus geneigd middelen te overwegen, die aan het gerezen bezwaar konden te gemoet komen. Natuurlijk zal dit echter