Inhoud HOOFDSTUK 1 DE LIBERALEN 1.1
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Inhoud HOOFDSTUK 1 DE LIBERALEN 1.1. De ‘liberale partij’: doctrinairen versus progressisten 1.2. De liberale zuil als alternatief voor de liberale minderheidsgroepen 1.3. Het uitblijven van een echte partijorganisatie 1846-1961 1.4. De electorale positie van de liberalen 1.5. De economische doctrine: het blinde laisser faire principe vanaf 1870 1.6. Na de Tweede Wereldoorlog 1.7. De Koningskwestie 1.8. De schoolstrijd (1954-1958) en de levensbeschouwelijke pacificatie 1.9. Een noodzaak tot heroriëntering 1.10. De oprichting van de PVV/PLP in 1961 en de succesformule van Vanaudenhove 1.11. De contestatie tegen partijvoorzitter Vanaudenhove 1.12. Communautaire spanningen in de partij 1.13 De splitsing van de partij en de oprichting van de PVV 1.14. De machtsverhoudingen in de jaren zeventig en de aanhoudende problemen in de Brusselse federatie 1.15. Van PLP naar MR 1.16. Verhofstadt en het radicaal liberalisme 1.17. Van PVV naar VLD 1.18. Het statutencongres 1.19. De verdere ontwikkeling van de VLD HOOFDSTUK 2 DE SOCIALISTEN 2.1. Het ontstaan van de Belgische Werkliedenpartij 2.2. Het Charter van Quaregnon: de ideologische lijn 2.3. Pragmatisme wordt het leidmotief 2.4. De impact van de zuilorganisaties 2.5. De BWP in de regering 2.6. De negatieve invloed van de zuilorganisaties 2.7. Hendrik De Man en het plan van de arbeid 2.8. De socialisten tijdens de Tweede Wereldoorlog 2.9. Nieuwe initiatieven binnen de vakbeweging 2.10. De socialistische ideologie 2.11. Spanningen bij de oprichting van het ABVV 2.12. De partij leidt de wederopbouw 2.13. In de ban van de structuurhervormingen 2.14. Economisch federalisme versus cultuurautonomie 2.15. De PS en de SP na de splitsing HOOFDSTUK 3 DE VOLKSUNIE EN HAAR ERFGENAMEN 3.1. De aanloop tot de oprichting van de Volksunie 3.2. De evolutie van de Volksunie 1954-1961: van het ontstaan tot de eerste politieke doorbraak 3.3. Van zweeppartij naar oppositiepartij 1961-1970 3.4. Van oppositiepartij tot regeringspartij 1971-1977 3.5. Het Egmontpact 3.6. Na Egmont 3.7. De Volksunie onder het partijvoorzitterschap van Gabriels 3.8. De Volksunie onder het partijvoorzitterschap van Anciaux, Vankrunkelsven, Bourgeois en Borginon 3.9. Spirit 3.10. N-VA HOOFDSTUK 4 DE CHRISTENDEMOCRATEN 4.1. Van Katholieke Partij naar CVP 4.2. De Koningskwestie 4.3. De Schoolstrijd 4.4. De sociaaleconomische dimensie en de communautaire tweespalt 4.5. De CVP als autonome partij 4.6. De evolutie van de CVP vanaf 1981 HOOFDSTUK 5 DE GROENEN 5.1. Het systeem-analytisch model van Easton en de breuklijnentheorieën 5.2. Van beweging tot partij 5.3. Ideologie en partijprogramma 5.4. Verkiezingsdeelname 5.5. Van Agalev tot Groen! 5.6. Een toekomstperspectief? HOOFDSTUK 6 HET VLAAMS BLOK / VLAAMS BELANG 6.1. Artikel: SEBERECHTS, F., Vlaams Blok. In : Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt, Lannoo, 1998, pp.3310-3314. BELGISCHE BINNENLANDSE POLITIEK ACADEMIEJAAR 2019-2020 HOOFDSTUK 1: DE LIBERALEN Prof. Dr. H. Reynaert 1.1. DE ‘LIBERALE PARTIJ’: DOCTRINAIREN VERSUS PROGRESSISTEN De Belgische revolutie was de resultante van de samenwerking tussen liberalen en katholieken. Deze samenwerking zou trouwens gedurende een aantal jaren nog blijven voortduren. De belangrijkste reden hiervoor was ongetwijfeld de onzekere internationale positie van het pas opgerichte België. Dit neemt echter niet weg dat er in liberale kringen heel wat dissidentie aanwezig was. De deconfessionalisering van Willem I kreeg de steun van de antiklerikale liberalen. Bovendien bestond deze groep hoofdzakelijk uit personen die ook op economisch vlak sterk afhankelijk waren van de Noordelijke provincies. Zij waren gesitueerd in de Vlaamse textielcentra met als hoofdplaats Gent, het Antwerpse havenmilieu, maar ook in de industriële kringen in het Franstalig landsgedeelte. In Wallonië was er daarnaast een groep liberalen die omwille van economische of sentimentele redenen voor de aansluiting bij Frankrijk ijverde. Beide stromingen zouden in de eerste jaren van de onafhankelijkheid een, zij het niet te overschatten, rol spelen. Ten slotte was er een groep democraten die over de verwezenlijkingen van de revolutie op democratisch en sociaal vlak ontgoocheld was en die de gematigdheid van het Unionisme weigerde te onderschrijven. De eerste twee groepen zouden vanaf 1839 samensmelten en een gemeenschappelijk strijdprogramma vinden in het antiklerikalisme. Het verdrag van de 24 artikelen, dat in 1839 door Willem I erkend werd, zou voor het voortbestaan van het Unionisme verregaande repercussies hebben. Eenmaal het voortbestaan van de Belgische staat verzekerd was, kwamen de politieke geschillen tussen katholieken en liberalen, die onderhuids latent aanwezig waren, opnieuw aan de oppervlakte. In 1838 had de bisschoppelijke veroordeling van de vrijmetselarij trouwens al verstrekkende politieke gevolgen gehad. Tot dan toe stond de vrijmetselarij immers ook open voor katholieken en heel wat leden van de clerus waren logebroeders. Als gevolg van het verbod om als katholiek nog langer lid van de vrijmetselarij te zijn, verlieten heel wat katholieke leden de maçonnerie. Dit leidde ertoe dat de vrijmetselarij een belangrijke steunpilaar voor het liberalisme werd. De loges stonden rechtstreeks of onrechtstreeks in voor de politieke en electorale organisatie van het liberalisme (cf. de oprichting van associaties of federaties en de organisatie van de polls). De meest bekende associatie was "L'Alliance" die door de Brusselse loges als propagandaorgaan werd opgericht en die aan de basis lag van het eerste liberale congres. 2 Op 6 april 1846 besloot "L'Alliance" om een congres samen te roepen om "een hechtere eenheid van de liberalen in België te verzekeren". Dit bleek niet zo eenvoudig te zijn aangezien de meningen sterk uiteenliepen met betrekking tot het partijprogramma. De doctrinairen, die de economische macht in handen hadden en die zich tegen elke vorm van sociale verandering verzetten, vreesden dat een te sterke ideologische profilering de kiezers zou afschrikken. Zij ontweken de confrontatie met de katholieken in het algemeen en met de kerk in het bijzonder omdat zij het belang van laatstgenoemde inzake de sociale controle over de lagere klassen inzagen. Daarentegen ijverden de progressisten, die onder de republikeinen rekruteerden en die op sociaal vlak bij de lagere bourgeoisie en de middenklassen aansloten, voor een concrete invulling van het programma waarbij de afschaffing van de gedifferentieerde cijns en de organisatie van het lekenonderwijs centraal stonden. Zij eisten ook op sociaal vlak verregaande maatregelen zoals de invoering van een inkomstenbelasting, de afschaffing van de werkboekjes, de reglementering van de vrouwen- en kinderarbeid en zelfs de organisatie van syndicale vrijheden. Uiteindelijk werd er, onder impuls van de Luikse advocaat Frère-Orban, een consensus over een minimaal programma bereikt dat het officieel partijprogramma zou blijven tot aan de grondwetsherziening van 1893. Centraal in het programma stond de onafhankelijkheid van de openbare macht. "Het liberaal Congres neemt, als programma van het Belgisch liberalisme, de volgende artikels aan : artikel 1 : Als algemeen grondbeginsel : De kieshervorming door de trapsgewijze verlaging van de cijns, zoover de Grondwet het toelaat. En als maatregel van onmiddellijke toepassing : 1. Toevoeging, binnen de palen der Grondwet, als kiezers, van de burgers, die een vrij beroep uitoefenen, waarvoor de wet een bekwaamheidsdiploma vordert, en van degenen die op de lijst van den jury voortkomen. 2. Zekere verlaging in den huidigen cijns der steden. artikel 2 : Wezenlijke onafhankelijkheid van de burgerlijke macht. artikel 3 : Inrichting van een openbaar onderwijs in alle graden, onder uitsluitelijk bestuur der burgerlijke overheid, door aan deze de wettelijke middelen te bezorgen om de mededinging tegen de bijzondere inrichtingen vol te houden, en door de uitsluiting der tusschenkomst van de geestelijkheid, ten titel van overheid, in het door het burgerlijk gezag ingericht onderwijs. artikel 4 : Afschaffing der terugwerkende wetten. artikel 5 : Vermeerdering van het getal volksvertegenwoordigers en senators, op den voet van een vertegenwoordiger 3 voor elke 40000 en een senator voor elke 80000 zielen. artikel 6 : Verbeteringen, dringend door den toestand der werkende en behoeftige standen gevorderd. Aldus aangenomen door het liberaal Congres, in zitting van 14 Juni 1846." Het belang van dit congres mag zeker niet worden overschat. Het was immers duidelijk dat de doctrinairen een verdere invulling van het programma verafschuwden. Ondanks de herhaaldelijke pogingen van de progressisten zal men er in de volgende decennia niet in slagen om een nieuw congres te organiseren. Het zou tot het einde van de eeuw duren vooraleer de progressisten (1887), die de daaropvolgende jaren verschillende keren vergaderden, en de doctrinairen (1894) in gescheiden congressen samenkwamen. De liberale verenigingen, die onder controle van de doctrinairen stonden, waren er uit vrees voor interne meningsverschillen tegen gekant. In 1858 was er een poging van de progressisten om de wetgevende verkiezingen te laten voorafgaan door een congres. Men wilde immers het programma actualiseren. Naar aanleiding van de oprichting van de Eerste Internationale (1864) kwamen de doctrinairen, of althans een deel van hen, onder de indruk van de sociale eisen van de arbeidersbeweging. Ze zagen in dat men deze eisen niet langer volledig kon negeren. De sociale politiek die hieruit voortvloeide, was echter allesbehalve progressief te