Familiearchief
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Familiearchief E.H. Kossmann bron E.H. Kossmann, Familiearchief. Bert Bakker, Amsterdam 1998 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/koss002fami01_01/colofon.htm © 2007 dbnl / erven E.H. Kossmann 7 Woord vooraf Het stuk ‘Lotgevallen’ verscheen oorspronkelijk in mijn Politieke theorie en geschiedenis (Amsterdam 1987). Ik heb het voor deze uitgave enigszins herzien en op enkele plaatsen uitgebreid. Het tweede stuk (‘Kleine geschiedenissen’) schreef ik op verzoek van de redactie van het Historisch Nieuwsblad. De eerste tien notities werden in de jaargangen 1997 en 1998 gepubliceerd. Ik kreeg echter zoveel aardigheid in het maken van deze ‘columns’ dat ik de afgesproken maat te buiten ging. Hoewel de redactie daar niet tegen protesteerde, leek het mij toch onjuist nog enkele jaren beslag op haar plaatsruimte te leggen. Vandaar dat de rest van de reeks - veruit het grootste deel - hier voor het eerst uitkomt. Ik ben het Historisch Nieuwsblad dank verschuldigd voor zijn initiatief en gastvrijheid. Ik hecht eraan met nadruk te verklaren dat ik zonder de hulp van mijn vrouw Johanna Putto de documentatie met betrekking tot diverse onderwerpen in deze bundel niet bijeen had kunnen brengen en niet had kunnen interpreteren. Gelukkig heeft zij, net als ik, nog steeds plezier in onze nu al bijna een halve eeuw durende samenwerking. E.H.K. E.H. Kossmann, Familiearchief 9 Lotgevallen Heyman Coschmann/Heinrich Kossmann (1813-1898) E.H. Kossmann, Familiearchief 11 1 Afkomst, jeugd, jeugdvriendschappen, joodse dilemma's Mijn overgrootvader Heinrich Kossmann werd in 1813 te Rheidt in het toenmalige groothertogdom Berg geboren, op 1 september, net nog in de Franse tijd want pas in het midden van oktober verloor Napoleon de slag bij Leipzig en begon de ineenstorting van zijn imperium. Er woonden toen in Berg in totaal ongeveer 886 000 mensen, in overgrote meerderheid rooms-katholiek, met een joodse minderheid van niet meer dan 3200.1 Rheidt is een plaatsje op de rechter Rijnoever, niet ver van Bonn, dat op de linkeroever ligt. Op 2 september werd deze geboorte voor de maire, die zetelde in Niederkassel, aangegeven.2 De slager (Metzger) Coschman Jacob, zo staat in de akte, verklaart dat zijn echtgenote Rosetta Heumann hem een zoon heeft gebaard die Heumann Coschmann genoemd wordt. Als getuigen had de vader twee plaatsgenoten meegebracht, die als beroep ‘Ackermann’ opgaven. Zowel Coschman Jacob als zijn twee gezellen verklaarden na voorlezing van de akte dat zij niet konden schrijven en het stuk dus niet konden tekenen. Het is aardig te zien hoe slordig in dit stuk met de naamgeving is omgegaan. Ten eerste, Coschman werd op twee manieren gespeld: de vader heeft één n, het zoontje kreeg er twee. Ten tweede, men spelde op het gehoor. Rijnlanders hebben nog altijd de neiging de s-klank tot een sch te verfraaien en blijkbaar deed de jonge vader dat ook. Twee jaren tevoren, toen hij zijn eerste zoontje kwam aangeven, sprak hij nog onduidelijker. Zijn naam verscheen toen als Corschmann in de akte. En ook de naam die als Heumann werd genoteerd, kwam uit een uitspraakslordigheid voort: het moet Heyman zijn. Maar het aardigste van het document is het feit dat het een mooi voorbeeld van joodse naamge- E.H. Kossmann, Familiearchief 12 ving toont. De twee namen waarmee het pasgeboren jongetje werd benoemd, zijn net als die van zijn vader voornamen. Zijn moeder heette volgens de akte Rosetta Heumann. In ander materiaal werd zij Rosa Heumann of Rosa Victor genoemd. Waarom ook niet? Haar eigen vader heette Victor, haar grootvader, die rabbijn in Mainz was geweest, heette Abraham Heyman. Zij en haar Coschman Jacob opteerden voor dit Heyman om hun zoon te benoemen. De naam Jacob was al aan het twee jaar oudere broertje vergeven. Er is over de joodse bevolking van het Rijnland de laatste jaren nogal wat solide historisch onderzoek gedaan. In 1963-1964 werd in Keulen een zeer bewonderde tentoonstelling over Monumenta Judaica. 2000 Jabre Geschichte und Kultur der Juden am Rhein getoond. In 1983 werd te Siegburg een grote tentoonstelling aan de Juden am Rhein und Sieg gewijd en een prachtige, met zeer zaakrijke inleidingen voorziene catalogus rest er als blijvend resultaat van. Klaus Schulte publiceerde in de jaren zeventig twee degelijke studies over de joden op de linker Rijnoever, en meer speciaal in Bonn;3 een door het gemeentearchief in Mannheim uitgegeven studie over de joden in die stad van 1650 tot 1945, die in 1984 verscheen, moest al in 1986 worden herdrukt.4 De joodse kerkhoven - er ligt er een op de rechteroever, in Schwarz-Rheindorf vlak aan de rivier tegenover Bonn, er ligt er een, heel klein, heel verzorgd, midden in de velden bij Mondorf - werden gerestaureerd en als monumenten gekoesterd. Met droefheid beziet men deze waardevolle en integere activiteit, want zij vormt één groot in memoriam van een verwoeste en nooit meer herstelbare wereld. Dankzij al dit werk kunnen wij ons enigszins een voorstelling maken van het lot der joden in het verleden en weten wij ook hoe het hun in de vroege negentiende eeuw in deze streken is vergaan. Het was, krijgt men de indruk, voor hen geen gelukkige tijd. In principe verschafte de Franse Revolutie hun weliswaar vrijheid en gelijke rechten, in feite kwam daar weinig van terecht. Op de linker Rijnoever bracht Napoleon in 1808 zeer belangrij- E.H. Kossmann, Familiearchief 13 ke uitzonderingen op deze rechtsgelijkheid aan in zijn door de joden als ‘infaam decreet’ beschouwde verordening, die tien jaar zou gelden en in 1818 door de Pruisische regering eenvoudig werd verlengd. Op de rechteroever, in het groothertogdom Berg, werd op de joden net als op alle andere burgers de napoleontische code civil van toepassing verklaard en was hun positie dus identiek geworden aan die van de andere inwoners. In het formeel zelfstandig gebleven landje werd het infame decreet van 1808 niet afgekondigd. Evenmin werd van de joden op de rechteroever geëist dat zij net als hun geloofsgenoten op de linkeroever in hun naamgeving de normen van de moderne bureaucratie zouden volgen en familienamen zouden aannemen. En toen zowel de linker als de rechter Rijnoever in 1815 aan Pruisen kwam, handhaafde men deze situatie, met het resultaat dat de joden op de linkeroever aan het moderne regime van de burgerlijke naamgeving waren onderworpen en desondanks in bepaalde burgerrechten werden beknot, terwijl de joden op de rechteroever gelijke rechten bezaten maar rustig met hun traditionele vorm van naamgeving konden voortgaan. In geen van beide streken verklaarde Pruisen de grote, als liberaal beschouwde emancipatiewet geldig die het in 1812 in het toen tot de staat behorende grondgebied ten oosten van de Elbe had ingevoerd. Pruisen was ook elders in 1815 in zijn nieuwverworven gebieden niet vrijgevig met zijn zogenaamde liberalisme. Het gevolg was dat er toen binnen zijn grenzen niet minder dan achttien verschillende jodenwetgevingen van kracht waren.5 Pruisen heeft: dertig jaar gewacht voor het deze eindelijk enigszins begon gelijk te trekken. In 1845 en 1846 werd de joden in het vroegere groothertogdom Berg opgedragen familienamen aan te nemen. De zoons van Coschman Jacob, die toen nog leefde, kozen allen hun vaders eigen naam en zij heetten voortaan Cossmann. Met Heumann Coschmann liep het wat anders maar daarop kom ik later terug. In het algemeen kan men zeggen dat de Rheidtse familie de situatie heel overzichtelijk hield. Het ging niet overal zo. In Siegburg kozen de zes zonen van Levi Hirsch E.H. Kossmann, Familiearchief 14 ieder een andere familienaam; Stern, Levison, Wolf, Fröhlich, Bock en Leven heetten zij vanaf deze datum.6 Dit gezin werd blijkbaar door rijp individualisme gekenmerkt. Hoe dat nu ook zij, de maatregel was zonder twijfel een bijdrage tot de volledige emancipatie van de joden in deze streek. Deze volledige emancipatie werd echter voortdurend uitgesteld. In de beroemde Verenigde Landdag van 1847 werd een wet aangenomen, die door de Pruisische koning Frederik Willem IV werd bekrachtigd. Zij gaf de joden dezelfde plichten en rechten als alle andere Pruisische burgers. Maar er bleven uitzonderingen: voor staatsambten, functies als rechter of bij de politie, het lidmaatschap van de standenvergaderingen kwamen zij niet in aanmerking en aan de Pruisische universiteiten (dus ook die van Bonn) mochten zij slechts in de medische en natuurwetenschappelijke faculteiten studeren. De vaag-romantische koning droomde van een Pruisen dat een christelijke staat zou moeten worden, een ander type staat dan de rationalistisch-verlichte van de achttiende-eeuwer Frederik II de Grote. Hij putte - het is te pikant om onvermeld te laten - veel inspiratie uit de geschriften van de in 1802 geboren Julius Stahl, de joodse rechtsfilosoof die protestant was geworden en veel diepzinnig werk over de christelijke staat publiceerde; onze eigen Groen van Prinsterer bewonderde hem in hoge mate. Het is duidelijk dat de joden in een zo geconcipieerde staat nooit als volwaardige burgers erkend konden worden.7 Pas in 1869 werden alle beperkingen van de rechten der joodse onderdanen in Pruisen formeel opgeheven en was de emancipatie juridisch dus eindelijk voltooid. Ik keer terug naar Coschman Jacob die leefde van 1776 of 1777 tot 1851 en voor zover we weten het stadje Rheidt nooit heeft verlaten. Men krijgt de indruk dat zijn gezin vrijwel de hele joodse bevolking van die plaats vormde (zeventien joden werden er in 1846 geteld). Er was in het begin van de negentiende eeuw een kleine synagoge in een paar kilometer verderop gelegen plaatsje waar wat meer joden woonden.8 Het was een klein gebouwtje, dat in de jaren 1860 door een betere constructie werd vervangen. E.H. Kossmann, Familiearchief 15 Deze brandde in de Kristallnacht van 9-10 november 1938 ‘restlos’ af. Leefde Coschman geïsoleerd van de andere bevolking? Waarschijnlijk niet. In de archiefstukken wordt hij nogal eens genoemd als getuige bij de aangifte van geboorte of overlijden van christenen uit de streek.