Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47

bron Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47. Kemink & Zoon, Utrecht 1926

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bij005192601_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m. V

Verslag van het bestuur over het dienstjaar 1925.

In de Octobervergadering van het jaar, waarover wij hieronder verslag over de werkzaamheden van het Bestuur van het Historisch Genootschap uitbrengen, deed de Onder-voorzitter, de heer De Savornin Lohman, mededeeling van zijn voornemen, met ingang van het jaar 1926 zijn plaats in ons midden te verlaten. Verrassen deed ons het bericht niet; reeds meermalen had in de laatste jaren de heer Lohman in dien geest met ons gesproken, doch steeds waren we er in geslaagd hem van gedachten te doen veranderen en we hadden de gelegenheid daarbij telkens gaarne aangegrepen, met hem van meening te verschillen over de door hem opgeworpen vraag, of hij, wiens veld van studie hem slechts zijdelings met de geschiedenis des vaderlands in aanraking bracht, wel terecht een plaats in het Bestuur diende in te nemen. Wij nemen de vrijheid dit verschil van meening ook thans nog te handhaven, maar meenden ons ditmaal bij het besluit van ons medebestuurslid te moeten neerleggen, daar hij bij dit zijn vroeger reeds naar voren gebracht motief om heen te gaan nu ook het nieuwe voegde, dat de tijd hem ging ontbreken om geregeld de vergaderingen van het Bestuur bij te wonen. Hoezeer dan ook met leedwezen, hebben wij thans zijn ontslag aanvaard. De heer Lohman is uit ons midden heengegaan na tien jaren het lidmaatschap van het Bestuur te hebben bekleed: tot het einde van 1921 heeft hij als opvolger van Dr. N.J. Singels op voortreffelijke wijze de penningen van het Genootschap beheerd, sedert het begin van 1922 vervulde hij het onder-voorzitterschap. Maar gedurende het geheele tijdperk van zijn lidmaatschap van het Bestuur heeft hij ook buiten zijn ambtelijke functies ons aan zich verplicht

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 VI door herhaalde deskundige adviezen en niet het minst ook door zijn steeds opgewekt en geestig woord. Wij danken hem dan ook gaarne nog eens op deze plaats voor de vele en goede diensten, die hij aan het Genootschap heeft bewezen en voor de vriendschap, die wij van hem mochten ondervinden. De vervulling van de door zijn ontslagneming in het Bestuur opengekomen plaats heeft bij het uitbrengen van dit verslag nog geen punt van bespreking in onze vergaderingen uitgemaakt. Het Bestuur in pleno vergaderde in het verslagjaar wederom tweemaal: op den 2den Mei en den 31sten October. Over de toen gevoerde beraadslagingen en genomen besluiten zullen wij hieronder nog het een en ander mede te deelen hebben. Tot zoover over het Bestuur. Van de lijst der eereleden - zoo betitelen wij toch sinds de laatste wetsherziening hen, die wij vroeger honorairen plachten te noemen - moesten wij in 1925 drie namen afvoeren, doch in dit jaar overleed alleen de bekende Freiburger hoogleeraar Felix Rachfahl, die zijn hoofdwerk Wilhelm von Oranien und der Niederländische Aufstand onvoltooid achterlaat; reeds in 1924 was een andere verdienstelijke Duitsche kenner der geschiedenis van den aanvang van onzen opstand, Prof. Moritz Ritter te Bonn, uit het leven gescheiden en nog eerder de Belgische historicus-diplomaat E. baron de Borchgrave, wiens naam langer dan een halve eeuw op deze lijst had geprijkt. Het bericht van hen beider verscheiden had ons eerst in het verslagjaar bereikt. Dat het getal der eereleden, het vorige jaar 26, niet lager dan tot 25 daalde, vindt zijn oorzaak in de omstandigheid, dat wij in het afgeloopen jaar het eerelidmaatschap van het Genootschap hebben aangeboden aan den Erasmus-kenner Dr. S.P. Allen te Oxford en aan Dr. O. Braunsberger te Exaeten, den biograaf van den voor kort gecanoniseerden Nederlander Petrus Canisius. Gelukkig daarentegen vertoont de lijst der gewone leden een verblijdenden groei. Wel zal men op de nieuwe ledenlijst, Bijlage A hierachter, tengevolge van overlijden, bedanken en helaas! ook van schrapping, 31 namen niet weer aantreffen, die op de vorige nog voorkwamen, maar

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 VII door bijzondere omstandigheden in den loop van het jaar en verder bij de gewone jaarlijksche benoeming van nieuwe leden in de maand December aanvaardden een zoo groot getal belangstellenden het hun aangeboden lidmaatschap, dat op 1 Januari 1926 de lijst der gewone leden 629 namen telde, ruim 20 meer dan een jaar tevoren. In verband met wat wij hierna nog over den staat der geldmiddelen van het Genootschap te zeggen zullen hebben, spreken wij de hoop uit, dat de ook weer dit jaar vastgestelde aanwas van het ledental zal blijven aanhouden; achteruitgang zou voor het Genootschap, dat in hoofdzaak bestaan moet van de jaarlijksche bijdragen der leden, noodlottig kunnen worden. Van het ruilverkeer met binnen- en buitenlandsche genootschappen, archieven, redactiën enz. valt ditmaal heel weinig te vertellen. De lijst, die van het ruilverkeer van het Genootschap een beeld geeft (Bijlage B bij dit verslag), wijst zelfs een geringe vermindering hiervan aan, daar wij de redactie van een nog jeugdig Weensch tijdschrift, de Historische Blätter, dat den strijd tegen de ongunst der tijdsomstandigheden reeds spoedig had moeten opgeven, van die lijst moesten afvoeren; met de uitgevers van Nordelbingen, Beiträge zur Heimatforschung in Schleswig-Holstein, Hamburg und Lübeck staan wij op het oogenblik nog over ruilverkeer in onderhandeling. De correspondentie met onze ruilgenootschappen bleef ook binnen uiterst beperkte grenzen en bepaalde zich tot wat aanvragen over en weer om aanvulling van beiderzijdsche uitgaven. Der Directie van de Stadt- und Universitäts-Bibliothek te Keulen, die zich ter verwerving van de uitgaven van het Genootschap voor het lidmaatschap hiervan had aangemeld, moesten wij, als steeds vroeger in dergelijke gevallen, berichten, dat wij geen bibliotheken als lid kunnen aanvaarden. Daar het ons evenwel billijk scheen aan deze instelling tegemoet te komen, die bovendien niet op de lijst dier Duitsche Universiteitsbibliotheken voorkwam, aan wie wij reeds overeenkomstig een besluit van een paar jaren geleden voor een beperkten tijd onze uitgaven om niet plegen toe te zenden, boden wij het lidmaatschap den Bibliothecaris

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 VIII aan, die dan tegen de door hem betaalde contributie de onder zijn beheer staande boekerij in het bezit dier publicaties kan stellen. Denzelfden maatregel pasten wij eenigen tijd later toe ten aanzien van den Directeur van de Universiteits-bibliotheek te Bonn, die tot nu toe de aan ons eerelid Prof. Ritter toekomende exemplaren der genootschappelijke publicaties van dezen voor zijn boekerij had ontvangen en nu na diens overlijden vroeg, op welke wijze deze voor de toekomst hare serieën daarvan volledig kon houden. Een briefwisseling van overeenkomstigen aard voerden wij in het verslagjaar met de Directie van de National-Bibliothek in Weenen, die tot nu toe de ruilexemplaren van de bovengenoemde Historische Blätter had ontvangen en, na het opheffen dier periodiek, voorstelde, dat het Genootschap zou voortgaan met het toezenden zijner uitgaven, waartegenover de National-Bibliothek aanbood, dat het Genootschap een keuze zou mogen doen uit de in het bezit dier instelling zijnde doubletten. Veel van onze gading scheen er niet onder die dubbelen te schuilen, doch wij deden een voorstel, zonder dat op het oogenblik nog een overeenkomst is tot stand gekomen. De hoop, die wij in ons vorige jaarverslag uitspraken, dat wij nu iets naders zouden te berichten hebben over ons voornemen, om aan de Openbare Boekerij en Leeszaal te Willemstad op Curaçao, behalve een aanvulling der serie van de reeds in haar bezit zijnde Bijdragen en Mededeelingen, een keuze uit de Werken aan te bieden, is inderdaad verwezenlijkt. De door het overlijden van een vroegeren correspondent afgebroken briefwisseling werd door diens opvolger weer opgevat. Men deed te Willemstad een keuze uit de lijst der Werken en thans is de Gouvernements-boekerij aldaar reeds in het bezit van het gewenschte. Hoewel wij gaarne, zonder onze eigen belangen te schaden, aan de uitgaven van het Genootschap een zoo groot mogelijke verspreiding plegen te verzekeren, konden wij toch geen aanleiding vinden, om in te gaan op het voorstel van de Vereeniging Nederland in den Vreemde, om die uitgaven zonder meer ten geschenke aan te bieden aan de kortelings geopende Universiteit te Jerusalem.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 IX

Ook ten aanzien van den staat der boekerij en der handschriften hebben wij ditmaal niet veel mede te deelen. Van de aanwinsten aan gedrukten geeft Bijlage E hierachter het gebruikelijk overzicht; met het oog echter op de gewenschte bezuiniging op de drukkosten geven wij die lijst, voorzoover zij geschonken werken betreft, in zoo beknopt mogelijken vorm, terwijl de opsomming der door ruiling verkregen deelen voortaan slechts ééns in de drie jaren zal gepubliceerd worden, dus voor het eerst wêer in het jaar 1928. De verzameling handschriften werd wederom eenige malen door het lid van het Genootschap, den heer F. Vogels te 's-Gravenhage, met afschriften van archivalia, betrekking hebbende op de verrassing van Loevestein door Herman de Ruyter, verrijkt. Het bindwerk aan de reeds in het bezit van het Genootschap zijnde boekwerken voor rekening van de Universiteitsbibliotheek, waaromtrent wij in het vorige jaarverslag hadden te berichten, dat wij met den Directeur dier instelling een overeenkomst er over hadden aangegaan, kwam in het verslagjaar gereed. Voortaan zal die bibliotheek zich ook ten aanzien van de nieuw te verwerven boeken met het binden belasten, waartegenover het Genootschap zich verbonden heeft, van alle uitgaven 50 exemplaren te harer beschikking te stellen ten behoeve van het nationale en internationale ruilverkeer der bibliotheken. Reeds in 1923 was deze regeling getroffen, maar thans is zij voor het eerst uitgevoerd. De 2de Bibliothecaris van het Genootschap, beheerder van het Leesgezelschap, kon ons omtrent den toestand hiervan mededeelen, dat het ledental van den hoofdtak te Utrecht zich gestadig uitbreidt, dat het filiaal er van te Amersfoort zich tot een zelfstandigen leeskring met één lid te Soest heeft vermogen te ontwikkelen en dat de kringen te Arnhem, Groningen en Haarlem zich in bevredigenden staat weten te handhaven. Van den geldelijken toestand van het Leesgezelschap geeft het kasoverzicht onder Bijlage D het gunstige beeld. Minder verheugend echter is wat wij aan de hand van ditzelfde overzicht omtrent de geldmiddelen van het Genootschap zelve hebben mede te deelen. Wel sluit de rekening

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 X met een saldo in kas op 31 December 1925 van f 4958.56, waarvan echter het saldo, waarmede het dienstjaar begonnen werd, à f 3070.24 moet worden afgetrokken, maar men vergete niet, dat onder de ontvangsten een termijnbedrag à f 2000. - aan regeeringssubsidie voor de Correspondance de Marguerite de Parme voorkomt, dat thans voor de laatste maal is verleend. Zonder dezen post zou dus de rekening een, zij het ook gering, nadeelig saldo opleveren, en, indien wij op denzelfden voet ons bedrijf bleven voortzetten, zou dit saldo aan het einde van het nieuwe jaar heel aanmerkelijk dreigen te worden. Nu staat hier wel tegenover, dat wij de nog niet verbruikte regeeringssubsidies ter vermeerdering der inkomsten aan rente tijdelijk als kapitaal hebben belegd en dat ditzelfde in vroeger jaren, als de saldi aan Crediet- en Deposito-kas wat al te ruim van omvang werden, hiermede ook wel is geschied, zoodat wij nog wel over eenige reserve te beschikken hebben, maar op den duur zal hier toch een einde aan komen. Wij hebben de contributie, voor het lidmaatschap verschuldigd, nog nimmer verhoogd en denken hiertoe niet dan in de uiterste noodzaak over te gaan, maar het zal gewenscht zijn, indien wij het noodzakelijke evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven willen bewaren, in de eerste plaats te besparen op de drukkersrekening en jaarlijks niet meer te verdrukken dan wat, na aftrek van de telkens terugkeerende onkosten van anderen aard, de gewone inkomsten toelaten. Tenzij wij kans zien, en daarop is thans onze aandacht gevestigd, op andere wijze dan door verhooging der jaarlijksche bijdragen der leden onze baten te vermeerderen. Niettemin hebben wij het in het afgeloopen jaar aangedurfd, een einde te maken aan wat in de oorlogsjaren als crisismaatregel werd toegepast: aan het drukken nl. van het grootste deel der oplage van onze uitgaven op ander dan normaal papier. Voortaan zullen dus alle leden die uitgaven wederom op dit papier gedrukt ontvangen, zoodat ook de toeslag à f 1.00, per jaar betaald door hen, die hun verlangen hadden te kennen gegeven hun exemplaar op dit papier te ontvangen, voortaan niet meer zal worden geheven. Onder deze omstandigheden hebben wij wel zeer aarzelend ons

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XI in het verslagjaar eenige malen bezig gehouden met de vraag, of wij niet tot verhooging van de inderdaad onbeteekenende honoraria, die het Genootschap aan zijn medewerkers betaalt, zouden overgaan. Zoolang de inkomsten niet op de een of andere wijze kunnen worden vermeerderd, zullen wij die honoraria wel moeten laten, zooals zij waren. Teleurstellend is het ook geweest, dat de afrekening over 1924, het laatste jaar dat de firma Johannes Müller te Amsterdam de werken van het Genootschap uitgaf, met de liquidateuren van de in het einde van dat jaar ontbonden vennootschap van dien naam, moeilijkheden opleverde. Op dit oogenblik zijn de besprekingen daarover nog niet afgeloopen, maar het Genootschap zal ten dezen aanzien een, zij het dan ook niet grooten, schadepost te boeken hebben. De laatste bijlage tot dit verslag geeft het gebruikelijke overzicht van de werkzaamheden gedurende 1925 van de Centrale Commissie voor de Historisch-Statistische Schetskaarten van Nederland aan den zijn voltooiïng naderenden Historischen Atlas van Nederland.

In den aanvang des jaars hebben de Voorzitter en de 1ste Secretaris H.M. de Koningin in Hare hoedanigheid van Beschermvrouwe van het Genootschap op een der gebruikelijke, door Haar verleende audiënties begroet. Dezelfde bestuursleden hebben het Genootschap vertegenwoordigd bij de huldiging van Prof. Blok te Leiden, ons mede-bestuurslid, bij zijn aftreden als hoogleeraar wegens het bereiken van den wettelijken leeftijd. Op het in Augustus te Brugge gehouden congres van de Fédération Archéologique et Historique de Belgique deed dit het bestuurslid, Prof. Mulder te Nijmegen. Als naar gewoonte richtten ook weder in dit jaar verschillende belangstellenden in het binnen- en het buitenland zich tot het Bestuur met verzoeken om inlichtingen van historischen aard, waaraan wij steeds, zoo goed als mogelijk was, trachtten te voldoen. De Russische Academie van Wetenschappen te Leningrad, die om een exemplaar onzer Regels voor het uitgeven van historische bescheiden had

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XII verzocht, verblijdde ons met de toezending in ruil daarvoor van een dergelijk stel Russische regels. Op een tot ons gericht verzoek om geldelijken steun voor de uitgave, vanwege een commissie uit de Koninklijke Academie van Wetenschappen, van een Corpus Sigillorum Neerlandicorum moesten wij tot ons leedwezen met een beroep op de dwingende bepalingen der genootschapswet afwijzend beschikken. Deze wet, waarvan de oplage uitgeput raakte, hield ons in het afgeloopen jaar herhaaldelijk bezig. De gelegenheid, dat tot een herdruk moest worden overgegaan, grepen wij tot een algemeene revisie daarvan aan. Nadat deze herziening door een commissie uit ons midden was voorbereid, stelden wij in de algemeene bestuursvergadering van 31 October den nieuwen tekst vast. Als een aanhangsel bij dit verslag geven wij een overzicht van de aangebrachte wijzigingen; men zal bespeuren, dat deze wel talrijk, maar over het algemeen niet ingrijpend zijn geweest. Wederom besloten wij de leden van het Genootschap tot een Algemeene vergadering in het voorjaar van 1926 bijeen te roepen. Deze vergadering, waarvan de datum bepaald werd op 7 April en waarvoor wij als sprekers ons eerelid Prof. Rudolf Häpke te Marburg en Prof. Huizinga te Leiden bereid hebben gevonden, zal evenwel ten tijde van het in het licht zenden van dezen bundel Bijdragen en Mededeelingen reeds tot het verleden behooren.

Het plan, dat wij in het vorige jaarverslag met betrekking tot de verzending der uitgaven van het Genootschap aankondigden, hebben wij volledig kunnen ten uitvoer leggen. Natuurlijk, want het grootste gedeelte dier productie was bij het schrijven van dat verslag reeds zoo goed als afgedrukt. In April zonden wij dus het eerste deel der Correspondance française de Marguerite d'Autriche, duchesse de Parme in het licht en in Mei d.a.v. het tweede deel der Memoriën en Adviezen van Cornelis Pietersz. Hooft en te gelijk daarmede het 46ste deel der Bijdragen en Mededeelingen; doch men bedenke, dat de hier genoemde twee deelen der Werken reeds min of meer vertraagde publicaties waren, die al

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XIII eerder hadden moeten verschijnen. Reeds hebben wij dan ook in het vorige jaar medegedeeld, dat wij met het oog op de productie van 1925 nog een andere uitgave ter perse hadden doen leggen, die ons wel heel laat was aangeboden geworden, maar toen dan ook geheel persklaar, en die daarom en omdat zij ons aantrekkelijk en belangrijk toescheen reeds aanstonds voor de pers was bestemd. Wij bedoelen de Gedenkschriften van M.H. Jansen, Gep. Schout-bij-Nacht-titulair, Lid van den Raad van State, welke de bewerker, de heer S.P. l'Honoré Naber, nog van een boventitel Het leven van een vloothouder had voorzien. In het verslag over 1924 hadden wij de verwachting uitgesproken, dat de druk van dit deel nog wel in 1925 tot een einde zou gebracht kunnen worden, maar onze uiterst voortvarende medewerker was reeds in den zomer met het corrigeeren der drukproeven gereed en wij zouden het deel toen reeds gemakkelijk aan de leden hebben kunnen doen verzenden, als wij het niet wenschelijker hadden geoordeeld, niet reeds zóó kort na de bovengenoemde werken weer een deel te distribueeren. Wij hebben dus den heer Naber verzocht, met eenige vertraging in de verdere voltooiïng zijner uitgave genoegen te willen nemen en met zijn instemming is dit deel der genootschapsuitgaven, dat ook in andere kringen, dan waarvoor deze gemeenlijk bestemd zijn, groote belangstelling heeft gevonden, in het najaar aan de leden toegezonden. Doordat wij, overeenkomstig het besluit van het vorige jaar, den druk van de Bijdragen en Mededeelingen van 1925 zoo goed als geheel naar het begin van dit jaar hadden overgebracht, voorts de druk van de Gedenkschriften geheel daarin was gevallen en die van de Correspondance de Parme en de Memoriën en Adviezen ten deele ook, was het bedrag der drukkersrekening zóó hoog weer opgeloopen, dat wij tot ons leedwezen ten tweeden male het besluit moesten nemen om het drukken van de Bijdragen en Mededeelingen van 1926, waar heel wat materiaal voor gereed lag, voor het allergrootste deel van de rekening over 1925 af te houden. Men ziet, welk een moeite het soms kost om onder de financiëele omstandigheden, waarop

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XIV wij boven reeds het licht lieten vallen, de zaken geregeld te laten voortgaan. Intusschen was het noodig met het oog op de verzending in 1926 reeds tijdig in het daaraan voorafgaande jaar een nieuw deel der Werken ter perse te leggen en daarvoor kwam dan in het najaar allereerst in aanmerking het eerste deel van de nieuwe serie Rekeningen van het bisdom Utrecht, dat ons medebestuurslid Dr. Heeringa reeds geruimen tijd aan het voorbereiden was. Deze had ons namelijk medegedeeld, dat hij eventueel in het najaar met den druk een begin zou kunnen maken; wij herinnerden ons, dat wij nog bij het leven van Dr. Mr. S. Muller Fz., die deze belangrijke publicatie nog gehoopt had te mogen verzorgen, aan dit werk den voorrang hadden beloofd, zoodra de pers vrij kwam, en zóó is begin October dit deel daarop gelegd. Met bekwamen spoed heeft de heer Heeringa toen nog in 1925 een groot getal vellen van zijn imprimatur kunnen voorzien en met den zelfden ijver heeft hij in het jaar, waarin ons verslag verschijnt, zijn arbeid voortgezet, zoodat dit deel in den aanstaanden zomer wel voor de verzending zal gereed zijn. Daar wij bij het opmaken onzer rekening aan het einde des jaars besloten hebben om in 1926 ons beslist te houden aan het fixum aan drukkosten, dat wij in overeenstemming met onze inkomsten hebben geacht, is het niet te verwachten, dat de leden in 1926 behalve de Bijdragen meer dan dit eerste deel der Bisschoppelijke rekeningen zullen ontvangen. Of wij ook nog een nieuw werk ter perse zullen leggen, zal afhangen van het verbruikte bedrag, als het werk van Dr. Heeringa de drukkerij zal hebben verlaten, en ook van een aantal andere omstandigheden, die hieronder ter sprake zullen komen, nu wij verder verslag gaan doen van den stand, waarin een aantal oude en nieuwe uitgaven in voorbereiding verkeeren. Eén dier publicaties evenwel mag gezegd worden, niet in staat van voorbereiding meer te zijn: zij is gereed en ligt persklaar in ons archief. Zij bevat de statuten van en kapittel-besluiten betreffende de Nederlandsche Clarissen en Tertiarissen, welken bundel, zooals men uit het vorige jaarverslag weet, de heer H.P.A. de Kok ons reeds aan-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XV stonds bij het aanhangig maken zijner uitgave zoo goed als persklaar had doen toekomen en dien wij voor den druk hadden aanvaard maar..... in reserve gehouden. Tot ons leedwezen hebben wij kort geleden den heer De Kok op zijn navraag moeten antwoorden, dat wij zijn werk in 1926 ook voorloopig nog in reserve moeten houden, daar mogelijk andere medewerkers, die wel na hem om de pers zullen komen vragen maar oudere rechten hebben, vóór moeten gaan. Het spijt ons wel, maar de aard onzer werkzaamheden brengt nu eenmaal de onmogelijkheid met zich mede, het ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’ consequent in praktijk te brengen. Hieronder volge nu de gebruikelijke revue, waarbij allereerst die uitgaven, die serie-werken zijn, in bespreking komen. Toen het vorige jaar eindelijk het eerste deel der Correspondance de Marguerite de Parme het licht had gezien, hebben wij aan Dr. Theissen op zijn verzoek gaarne eenig respijt verleend, voordat hij zich aan de voorbereiding van den druk van het tweede deel zou gaan zetten. Die tusschentijd zou dan kunnen worden gebruikt, om à tête reposée met hem van gedachten te wisselen over den omvang en de indeeling van de voortzetting dezer uitgave. In de Algemeene vergadering van het bestuur op 31 October zijn toen zijn voorstellen daarover door ons onderzocht en zoo goed als zonder wijziging overgenomen. In beginsel is toen besloten, dat de uitgave nog twee deelen zal beslaan; hoe het beschikbare materiaal van de hand van Bakhuizen van den Brink over die twee deelen zal worden verdeeld en in hoeverre een deel daarvan ongedrukt zal blijven, kunnen wij beter later berichten, wanneer het tweede deel van de pers zal komen, te meer daar in de voorstellen van den heer Theissen eenige plaats is gelaten voor afwijking van den opzet, wanneer de praktijk dit zal blijken te eischen. Dr. Theissen hoopt nog in 1926 met de voorbereiding van deel II een aanvang te maken. Wat de Rekeningen der Graven en Gravinnen uit het Henegouwsche huis betreft, hadden wij gehoopt, dat de bewerker in den loop van het verslagjaar de kopij voor het tweede deel dier uitgave gereed zou krijgen. In den zomer

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XVI over den stand dier voorbereiding geraadpleegd, moest Dr. H.J. Smit ons evenwel mededeelen, dat drukke bezigheden van anderen aard hem belet hadden het werk zoover te brengen en dat hij eerst op het einde des jaars een begin met het collationneeren van de copieën der in dat deel op te nemen rekeningen zou kunnen gaan maken. Wij hebben ons echter bij dit eenigszins teleurstellend uitstel neergelegd. Ook met de voorbereiding van de Correspondentie van Leycester liep het niet zoo vlot, als wij reden hadden gehad om te verwachten. Prof. Brugmans deed ons evenwel mededeeling van de gelukkige omstandigheid, dat hij in een van zijn oud-leerlingen de gewenschte hulpkracht had gevonden, om, gezien zijn vele werkzaamheden, hem bij de verdere voorbereiding der Correspondentie zoonoodig assistentie te verleenen. Eveneens hebben wij ten aanzien van den tweeden druk van de Lijst van Noord-Nederlandsche Kronijken te berichten, dat er geregeld aan gewerkt wordt, hoewel Dr. Hulshof ons nog geen tijdsbestek kan aangeven, waarbinnen hij denkt gereed te zijn. In het verslagjaar kwamen wij ten opzichte der publicatie van de Papieren van Willem Bentinck van Roon niet veel verder. Prof. Geyl te Londen meldde ons, dat hij de kopij, voor deel I bestemd, zoo goed als persklaar naar Nederland had kunnen zenden, waar Prof. Gerretson dan voor de aanvulling der annotatie zou zorg dragen. De laatste bevestigde ons zijn voornemen dit te doen, maar meer vernamen wij van de beide heeren in 1925 niet, evenmin als het toegezegde rapport van den heer Geyl over wat van het voorhanden zijnde materiaal in het tweede deel zou moeten worden opgenomen ons bereikte. In het begin van het thans ingetreden jaar had één onzer echter een onderhoud met de beide aanstaande uitgevers, dat ons in een volgend jaarverslag zonder twijfel aanleiding zal geven, meer positieve mededeelingen betreffende deze publicatie in voorbereiding te kunnen doen. Gelukkig zijn wij in staat over een publicatie, die reeds veel langer op ons programma staat dan de bovengenoemde, thans verblijdende mededeelingen te doen. Reeds in den loop van het jaar had Prof. Posthumus bericht,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XVII dat hij thans tot het schiften en ordenen van de door hem over de organisatie der Nederlandsche Lakenkoopers verzamelde bescheiden kon overgaan, waarop wij hem verzochten, deze mogelijkheid aan te grijpen; in de Octobervergadering van het Bestuur in pleno kon hij ons dan ook toezeggen, zijn kopij in het begin van het jaar 1926 persklaar te zullen toezenden, maar verbond hij daaraan de voorwaarde, dat zijn uitgave dan ook spoedig gedrukt zou worden. Dit verlangen op korten termijn scheen nu niet zoo heel gemakkelijk in te willigen, maar, overwegende, dat wij al zoo dikwijls bij den heer Posthumus hadden aangedrongen onder verwijzing naar het reeds voor lang voor deze publicatie ontvangen regeeringssubsidie, gaven wij de gevraagde toezegging, mits de heer Posthumus in het begin van Februari 1926 zijn kopij zou hebben ingezonden. Wij zullen dus het volgend jaar hierover nader te berichten hebben. Reeds in onze mededeelingen over de werkzaamheden van het Bestuur in het jaar 1923 hebben wij van ons voornemen kennis gegeven, om de uitverkochte Annales Egmundani te herdrukken, mits wij een bij uitstek daartoe bevoegd geleerde bereid vonden zijn schouders onder dat werk te zetten. Het jaar 1924 ging voorbij, zonder dat er meer dan een voorloopige bespreking werd gevoerd, maar in het afgeloopen jaar kwam ons plan in staat van gewijsde. Onze stadgenoot Prof. Oppermann - men zal begrepen hebben, dat wij hem op het oog hadden - heeft ons, daartoe thans officieel aangezocht, zijn denkbeelden uiteengezet omtrent de wijze, waarop naar zijne meening een uitgave dezer Annales, vermeerderd met de oudste daarmede samenhangende Hecmundensia, in overeenstemming met den stand onzer wetenschap van thans zou moeten worden ingericht; zijn uitvoerig rapport hebben wij toen om bericht en raad in handen gesteld van een commissie uit het Bestuur, die in het bijzonder met onderwerpen van mediaevistischen aard vertrouwd mocht worden geacht, en, nadat die heeren hunne meeningen in een nota hadden neergelegd, hebben wij deze daarna tot het onderwerp onzer beraadslagingen in de Algemeene bestuursvergadering in het najaar gemaakt.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XVIII

Met de strekking dezer nota, die zich in hoofdzaak bij de opvattingen van Prof. Oppermann aansloot, hebben wij ons zonder moeite kunnen vereenigen; eenige schriftelijke gedachtenwisseling met dien geleerde volgde daarop, waardoor nog eenige geringe onzekerheden omtrent zijn bedoelingen werden weggenomen, en zoo is thans een nieuw schip op stapel gezet, waarvan wij ons veel goeds voorstellen. Wanneer het het ruime sop zal kunnen kiezen, is evenwel nog vrij onzeker. Tot de door ons noodzakelijk geachte elementen der voorbereiding toch behoorde o.a. de nauwkeurige studie van het handschrift te Londen; Prof. Oppermann was dit met ons eens, maar meende het raadplegen daarvan te moeten uitstellen, tot zich een voor hem geschikte gelegenheid voor een reis naar Engeland zou voordoen. Niet veel nieuwe stof werd in het afgeloopen jaar voor de Werken bestemd; over dat weinige nog een enkel woord. Het was ons bekend geworden, dat Miss I.A. Wright te Sevilla zich had bezig gehouden met het verzamelen van afschriften van stukken, betreffende de Spaansch-Nederlandsche betrekkingen op maritiem en koloniaal gebied. Toen wij nu, nog in 1924, ons bezighielden met het plan, om voortaan meer dan tevoren onze aandacht te richten op het publiceeren van omvangrijker en van kleiner bronnen voor onze zeegeschiedenis, was reeds het denkbeeld geopperd, om in 1928, ter gelegenheid van de herdenking van het beroemde wapenfeit van Piet Hein voor 300 jaren, een bundel archivalia uit Spaansche archieven betreffende het geval der Zilvervloot in het licht te geven. Met Miss Wright werden in dien geest onderhandelingen aangeknoopt, die in 1925 tot een verblijdend resultaat leidden. Onze correspondente, een Engelsche van Cubaansche herkomst, heeft zich bereid verklaard, in den zomer van 1926 een aantal door haar gecopieerde stukken in te zenden, die dan hier te lande uit het Spaansch zullen worden vertaald, teneinde de uitgave dier stukken, die natuurlijk in die taal zal geschieden, voor de meerderheid van onze lezers verstaanbaar te maken. Wij staan voortdurend met haar over de uitvoering in briefwisseling en zij heeft reeds eenige malen specimina van haar arbeid ter beoordeeling toegezonden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XIX

Eigenlijk alleen nog maar pro memorie zij hier voorts in deze rubriek Werken aangestipt, dat zeer onlangs één der leden van ons Bestuur namens een Duitsch kerkhistoricus mededeelde, dat deze bereid was het bekende, eenigen tijd geleden in het bezit der Utrechtsche Universiteits-bibliotheek gekomen z.g.n. Frensweger handschrift uit te geven, welks inhoud van beteekenis is voor de geschiedenis der Broederschap des Gemeenen Levens. Het Bestuur verzocht Dr. Hulshof, die hier de bedoelde tusschenpersoon was, zich met zijn correspondent in verbinding te stellen en dezen te vragen, ons een plan van uitgave voor te leggen, dat evenwel tot nu toe ons niet heeft bereikt. Het denkbeeld, door denzelfden geleerde geopperd en dat eveneens onze 2de Bibliothecaris overbracht, om in de uitgaven van het Genootschap de Opera omnia van Gerlacus Petri op te nemen, hebben wij aanstonds meenen te moeten afwijzen, aangezien een zoodanige uitgave meer van theologischen dan van historischen aard geacht werd. Zoo ook hebben wij een teleurstellend antwoord moeten geven aan een belangstellende, die een verzameling bescheiden, betreffende de Latijnsche of triviale school te Breda van de 15de tot de 19de eeuw had toegezegd, welke bescheiden bij kennisneming van het ons toegezonden handschrift tot een boek over het genoemde onderwerp bleken te zijn verwerkt. Wanneer hier sommige onderwerpen, die in vorige jaarverslagen werden aangeroerd, verder niet worden vermeld, geschiedt dit, omdat in het verslagjaar geen nadere besprekingen daarover werden gevoerd. Nadat wij gedurende en in de jaren onmiddellijk na den oorlog wel eens hebben geklaagd, dat het moeite kostte de Bijdragen en Mededeelingen te vullen, mogen wij ons den laatsten tijd verheugen in een zeer ruim aanbod van bijdragen voor dezen jaarbundel. Zelfs hebben wij ditmaal niet alles kunnen plaatsen, wat daarvoor aanvaard en reeds persklaar ingezonden was. Zoo hebben wij ook dit jaar weer geen gelegenheid gevonden, het tweetal Friesche inventarissen te drukken, dat de heer A. Hallema

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XX ons reeds in 1924 had toegezonden en waarvoor in de vorige Bijdragen al geen plaats meer was. Het was een omvangrijk stuk en wij hadden reeds eerder een ander ook nog al volumineus stuk, dat wij gaarne wilden plaatsen, voor 1926 bestemd, en het heeft, zooals men vatten zal, nog wel eens wat voeten in de aarde om aan de Bijdragen door opname van oud en nieuw aanbod een dusdanigen omvang te geven, als met onze financiëele bedoelingen strookt. Dat wij den heer Hallema op deze wijze hebben moeten teleurstellen, spijt ons te meer, omdat hij ons in het afgelooopen jaar ook nog een andere bijdrage van niet geringen omvang had aangeboden, n.l. eenige rapporten van Jan van Hout over het Amsterdamsche tuchthuis, in 1597-'98 aan de regeering van Leiden uitgebracht in verband met het voornemen om in deze stad een dergelijke instelling op te richten, welke bijdrage ons ook welkom was geweest, maar die wij om dezelfde redenen als bij de bovenvermelde inventarissen tot het volgende jaar moeten laten liggen. Al is zoo iets voor belanghebbenden niet heel aangenaam, voor ons heeft het zijn gemakkelijke zijde, indien wij ook voor de Bijdragen over eenige reserve hebben te beschikken. Toen de heer Hallema in den zomer ook nog ter beoordeeling inzond een lijvig manuscript, handelende over Coornherts Boeventucht, hebben wij hem er aan herinnerd, dat wij wèl bescheiden, maar geen verhandelingen, want zoo een was het, wat hij aanbood, plegen op te nemen. Dit deel der Bijdragen en Mededeelingen, dat de leden van het Genootschap thans ontvangen, opent met het journaal van den Duitschen soldaat, die aan de zijde van de opstandelingen het beleg van Haarlem medemaakte, waarvan wij reeds eenige malen gewag hadden te maken en dat wij thans van den heer De Witt Huberts persklaar mochten ontvangen; gevolg gevende aan ons in het vorige jaarverslag daartoe geuite voornemen, hebben wij daarachter afgedrukt een paar brieven van een anderen Duitschen krijgsman, die aan Spaanschen kant in denzelfden tijd van zijn ervaringen in den strijd in de Nederlanden gewag maakte en dat wij in een bijblad van het Karlsruher Tagblatt hadden aangetroffen. De geleerde,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XXI die deze brieven daar ter plaatse had uitgegeven en bij aanvrage bereidwillig verlof tot den herdruk verleende, bleek de gewezen Badensche landsarchivaris Dr. Karl Obser te zijn, die bij gelegenheid van de over dit onderwerp gevoerde briefwisseling onze aandacht vestigde op een journaal van een reis door de Nederlanden, in het jaar 1780 door een lijfarts van den markgraaf Karl Friedrich van Baden-Durlach, in wiens gevolg hij reisde, te boek gesteld. Wij hebben ons te dier zake met den heer Obser in verbinding gesteld, maar sedert niets meer van zijn voorstel tot uitgave vernomen. Het omvangrijke stuk, voor de Bijdragen bestemd, waarvan wij boven in verband met de bijdragen van den heer Hallema gewag maakten en dat nu volgt, is het aan de lezers van onze verslagen van verleden jaar bekende T Leven en Bedrijff van Vice-Admirael de Witt, zaliger, dat de heer l'Honoré Naber eerst nog met een ander, beter gebleken handschrift heeft kunnen vergelijken. Nieuw, d.w.z. eerst in het verslagjaar ons aangeboden, zijn de nu volgende 23 13de eeuwsche Zeeuwsche oorkonden, die wij van Dr. Obreen te Brussel ten vervolge op reeds vroeger door hem hier gepubliceerde dergelijke verzamelingen aanvaardden, maar het Itinerarium van Jan II daarachter is een oude bekende, dien wij al eenige jaren in portefeuille hadden en op verzoek van den heer Obreen nu afdrukten, nadat hij eenige aanvullingen uit de Grafelijksheidsrekeningen van Dr. Smit aan zijn stukje had kunnen toevoegen. De bijdragen der heeren Van Schelven, Overvoorde en Meilink, die het deel besluiten, mogen voor zich zelf spreken. Wij namen ze op, toen wij ze in het jaar, waarover ons verslag loopt, ontvingen, omdat ze ons belangrijk schenen en wegens hun geringer omvang zich aan de economie van ons jaarboek goed aanpasten. Voor het volgende deel hiervan hopen wij te mogen ontvangen de rekening van Maerten Ruychaver, den eersten thesaurier, sedert 1572, voor het Noorderkwartier van Holland, die de heer Dresch, archivaris van Alkmaar, reeds in 1924 blijkens onze mededeelingen van verleden jaar had toegezegd, alsmede de ons door de heeren

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XXII

Wiersum en De Bussy beloofde stukken, betreffende een visitatie der Johanniter-kloosters in Nederland in 1540, mede in het vorige jaarverslag aangekondigd, maar waarover wij in 1925 niets verder vernamen. Verder hebben wij reeds in handen gehad, maar ter verdere bewerking voorloopig teruggezonden een journaal uit den Patriottentijd van de hand van een zekeren Ament, dat Mr. A. Haga te 's-Gravenhage door bemiddeling van Prof. Fruin had aangeboden en dat wij de moeite van het opnemen waard achtten; terwijl nog door den heer Dr. D.Th. Enklaar te Breda een bijdrage over de munten van bisschop David van Bourgondië is toegezegd en door Dr. Brünner alhier een rapport van het Hof van Utrecht, aan de Landvoogdes in 1566 over den graanvoorraad, in het gewest Utrecht aanwezig, uitgebracht, en dat wij hem verzocht hebben aan te vullen met soortgelijke stukken uit andere gewesten betreffende deze enquête, die hij in de Archives Royales te Brussel, waaruit het aangeboden stuk stamt, nog hoopt op te sporen. Nadat wij in het jaar 1924 aan een belangstellende, die onze medewerking had ingeroepen voor het uitgeven van lijsten uit het Delftsche archief van bijdragen, door burgers van Delft in de jaren 1574-76 in de kosten van den opstand geleverd, hadden bericht, dat wij van meening waren, dat dit materiaal zich beter tot verwerking in een opstel dan tot afzonderlijke uitgave leende, kwam hij in den loop van 1925 op het geval terug en vroeg ons zijn aanbod nog eens in overweging te nemen op gronden, die wij wel konden waardeeren. Hoewel wij bij ons oordeel bleven, deden wij een tegenvoorstel, dat naar wij meenden hem en ons zou bevredigen; wij vernamen evenwel er sedert niets meer over, doch wanhopen nog niet. Evenzeer hangende is nog de uitvoering van het denkbeeld, dat ons door een Hongaarschen medewerker aan de hand werd gedaan, om in achtereenvolgende jaargangen der Bijdragen telkens bij gedeelten een honderdtal brieven van Hongaren aan Nederlandsche geleerden uit de 17de en 18de eeuwen op te nemen, die hij in afschrift bezat. De adviseur, dien wij in deze eenigszins exotische materie raadpleegden, bleek niet ongeneigd om ons te raden

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XXIII in het denkbeeld te treden, maar was niettemin van meening - en wij met hem - dat het drietal brieven, dat ons als specimina dier correspondentie was toegezonden, niet voldoende licht over de waarde hiervan verspreidde. Derhalve hebben wij om meerdere, zoo mogelijk alle afschriften gevraagd, indien wij de origineelen ten minste niet zouden mogen bereiken, en wachten hierop nu nader bericht. Eveneens in gedachten naar Oost-Europa voeren ons de enkele woorden, die wij nog wijden willen aan de briefwisseling, die wij gevoerd hebben met mevrouw Inna Lubimenko te Leningrad, op wie door een der leden van het Bestuur onze aandacht was gevestigd. Gevraagd, ons uitgaven van bescheiden, in de Russische taal gepubliceerd, te willen opgeven, die de betrekkingen van ons land met Rusland in vroeger eeuwen konden illustreeren en die wij dan, in het Nederlandsch vertaald, in de Bijdragen of in een deeltje der Werken zouden willen opnemen, bleek zij aanvankelijk onze bedoeling niet geheel begrepen te hebben en gaf ons een slechts ten deele aan onze vraag zich aansluitend antwoord. Sedert hebben wij onze bedoelingen verduidelijkt en wachten wij op haar wederwoord. Slechts zeer in het voorbijgaan hadden wij ons bezig te houden met het voorstel, om ons te belasten met den druk van een aantal brieven van Johan Maurits van Nassau; want juist, toen wij ons opgemaakt hadden met onzen correspondent hierover van gedachten te wisselen, deelde hij mede deze brieven liever in Frankrijk te plaatsen, waar ze met het oog op het onderwerp ook wel redelijk thuis hoorden. Heel weinig slechts hadden wij af te wijzen. Een verslag van opgravingen nabij Amersfoort moesten wij, omdat het geen bronnenpublicatie was, naar de een of ander periodiek voor locale geschiedenis verwijzen, terwijl wij wat langer hebben geaarzeld ten aanzien van een memorie van Coornhert, aan de Staten van Holland gericht; ten slotte hebben wij den inzender verzocht zijn bijdrage terug te nemen, omdat de memorie naar den hoofdinhoud reeds elders gedrukt was en het niet de moeite waard scheen

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XXIV om het enkele, ook niet eens heel belangrijke, nog onbekende détail, dat er in voorkwam, het vertoog in zijn geheel te drukken. Maar met dit antwoord zijn wij feitelijk reeds genaderd tot later tijd dan waarover wij hierboven verslag hebben uitgebracht, zoodat het klaarblijkelijk noodig wordt een einde te maken aan onze mededeelingen over een jaar, waarin onze werkzaamheden, zonder in zeer buitengewone nieuwe banen zich bewogen te hebben, ons aanleiding mochten geven met voldoening er op terug te zien.

Het Bestuur van het Historisch Genootschap,

G.W. KERNKAMP, Voorzitter.

W.A.F. BANNIER, 1ste Secretaris.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XXV

Aanhangsel bij het verslag over 1925.

Wijzigingen, in de Wet van het Genootschap aangebracht.

Art. 3, al. 1. I. p. v. Tot bevordering van dit doel te lezen Hiertoe. Aan het slot bij te voegen 5o andere wettige middelen, die tot bevordering van de historische studiën in Nederland kunnen dienen. Art. 4 en verder. I. p. v. honoraire leden te lezen eereleden. Art. 10, al. 2. I. p. v. voor de helft van den handelsprijs te lezen tegen een door het bestuur te bepalen verminderden prijs. Bij te voegen Het bedrag daarvan wordt jaarlijks in de lijst der witgaven van het Genootschap achter de Bijdragen en Mededeelingen medegedeeld. Art. 12. I. p. v. en het beheer van het genootschap, de geldmiddelen of de redactie der werken te lezen het beheer, de geldmiddelen en de werken van het genootschap. I. p. v. art. 39 te lezen art. 38. Art. 15. I. p. v. wonende te Utrecht en buiten Utrecht wonende te lezen wonende te Utrecht of omstreken en buiten Utrecht en omstreken wonende. Art. 16. I. p. v. treedt een der leden en de afgetredene is te lezen treden twee der leden en de afgetredenen zijn. Art. 18. I. p. v. van alle vergaderingen te lezen van alle bestuurs- en algemeene vergaderingen. Art. 19. I. p. v. alle bestuursvergaderingen te lezen alle bestuurs- en algemeene vergaderingen. I. p. v. vergadering der maand Februari te lezen bestuursvergadering der maand Maart. Art. 22. I. p. v. de eerste bestuursvergadering van elk jaar te lezen de bestuursvergadering der maand Februari. I. p. v. in betrekking is te lezen in betrekking staat.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XXVI

Art. 25. Achter den eersten zin bij te voegen met uitzondering van die van het Leesgezelschap. I. p. v. de vergadering der maand Maart te lezen de bestuursvergadering der maand Februari. De laatste zin van de eerste alinea en de tweede alinea vervallen. Art. 27. Te lezen De geldmiddelen van het genootschap dienen, na aftrek van de noodige administratieve en huishoudelijke uitgaven, tot het in het licht geven van werken en tot het aankoopen van de boeken, bedoeld in art. 40 2o. Art. 28 vervalt. Art. 29 wordt 28. Art. 30 wordt 29. Art. 31 wordt 30. De woorden in de eerste alinea en over de publicatie adviseeren vervallen. In de tweede alinea i. p. v. houdt de rapporteur te lezen houdt een der rapporteurs, door het bestuur daartoe uitgenoodigd. Art. 32 wordt 31. Art. 33 wordt 32. Art. 34 wordt 33. Art. 35 wordt 34. Art. 36 wordt 35. In alinea 1 laatsten zin vervallen de woorden jaarlijks na het vaststellen van de rekening. Art. 37 wordt 36. De woorden en den debitant vervallen. Art. 39 wordt 38. Art. 40 wordt 39. Art. 41 wordt met art. 40 oud één artikel 39 nieuw. De woorden in alinea 1 betrekking hebbende op de organisatie der historische studiën in Nederland te lezen als tot bevordering der historische studiën in Nederland. Art. 42 wordt 40. Art. 43 wordt 41. Het woord Utrechtsche vervalt. Art. 44 wordt 42. Art. 45 wordt 43. Art. 46 wordt 44. Art. 47 wordt 45. Art. 48 wordt 46.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 XXVII

Wijzigingen in het Huishoudelijk Reglement van het Leesgezelschap aangebracht.

Art. 4. I. p. v. in de vergadering van December te lezen in de bestuursvergadering van December. I. p. v. in de Maartvergadering te lezen in de bestuursvergadering der maand Februari. Art. 5. I. p. v. vóór den eersten December te lezen vóór of op den laatsten December. Art. 6. Te lezen De boeken en tijdschriften voor de verzending bestemd, zullen door den bode van het Leesgezelschap worden gebracht en afgehaald. Art. 9. I. p. v. handelsprijs te lezen inkoopsprijs.

De herziening van de Wet van het Historisch Genootschap en van het Huishoudelijk Reglement van het Leesgezelschap heeft plaats gevonden in de Algemeene bestuursvergadering van 31 October 1925.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 LVI

Bijlage C. Lijst der van januari 1925 tot januari 1926 door schenking en aankoop voor het genootschap verkregen werken.

I. Ten geschenke ontvangen.

A. Van de schrijvers of de uitgevers.

Bibliographie der werken van Petrus Johannes Blok (1879-1925.) Amst. s.a. (Geschenk van de huldigingscommissie.)

M.A. Brandts Buys. I. Voorloopige lijst van litteratuur over klokken enz. II. Voorloopige naamlijst van Ned. klokkenisten. III. Klokkenspelen in Nederland. IV. Lijst van Ned. klokkengieters. (Uitgeg. door het Plaatselijk Comité tot voorbereiding van het Beiaard-Congres te 's Hertogenbosch 1925.)

C.P.I. Dommisse, Maassluis (Verleden en Heden.) Amst. 1924.

H.A. van Goch, Uittreksel uit het dagboek van M. Snoeck Huibertsz., burgemeester van Gorinchem (1744-1816.) S.l. et a.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 LVII

Het Koninklijk bezoek aan de Groote Synagoge der Ned. Isr. Hoofdsynagoge te Amsterdam op 26 Adar II 5684 (1 April 1924.) Amst. 1925. (Geschenk van het Kerkbestuur.)

Paul Kletler, Nordwesteuropas Verkehr, Handel und Gewerbe im frühen Mittelalter. (Deutsche Kultur, Historische Reihe II.) Wien 1924.

Mr. H. Kronenberg, Deventer topographie. Dev. (1925.)

Dr. L.W.A.M. Lasonder, Verslagen omtrent de kerkelijke archieven II 1923 en 1924 's-Grav. 1925.

‘Majapahit’. Overzicht van de overwegingen, welke geleid hebben tot de oprichting van de Oudheidk. Ver. ‘Majapahit’ te Modjokerto, door ir. H. Maclaine Pont. Modjokerto 1924.

M.G.A. de Man, Het leven en de werken van Johannes Looff, stempelsnijder en graveur te Middelburg. Middelburg s.a.

J. Mooy, Atlas der Protestantsche Kerk in Ned. O.-Indië. Weltevreden 1925.

Na honderdvijftig jaar. Gedenkschrift bij het 150-jarig bestaan van het kerkgebouw der Doopsgez. Gemeente te Rotterdam. Rott. 1925.

Dr. J.C. van Slee, Catalogus van de Chineesch-Indische boekverzameling der Athenaeum-Bibliotheek te Deventer, geschonken door den heer B. Hoetink. Dev. 1925.

C.J. Snuif, De Enschedesche stadsbrief van 1325. Enschede s.a.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 LVIII

Jhr. L.F. Teixeira de Mattos, De waterkeeringen, waterschappen en polders van Zuid-Holland VIII Afd. IV: Het eiland De Hoeksche Waard; Afd. V: Het eiland De Tien Gemeten. 's-Grav. 1925.

H. Beckering Vinckers, Rede uitgesproken bij de opening van de nieuwe oudheidkamer voor Zalt-Bommel, Bommelerwaard en Heerewaarden op 12 Sept. 1925. S.l. et a.

C.M. Vissering, Het land van Jan Pieterszoon Coen. Den Haag 1925.

H.A. Zwijnenberg, Alexander Numan; in het bijzonder zijn invloed op de Ned. schapenfokkerij; eene kritisch-historische studie. (Acad. Proefschr. Utrecht.) Utrecht 1925. (Geschenk van prof. dr. H.M. Kroon.)

Voorts overdrukken, artikelen en verslagen van het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht, dr. M.A. van Andel, dr. W.A.F. Bannier, mr. A. le Cosquino de Bussy, het Carnegie Endowment for Intern. Peace, Th. Corstens, dr. D.Th. Enklaar, G.A. Evers, dr. Ch.F. Haje, A. Hallema, mr. H.C. Hazewinkel, mr. E.J.Th. à Th. van der Hoop, G. van Klaveren, M.E. Kronenberg, P. dr. Willibrord Lampen O.F.M., dr. L.W.A.M. Lasonder, Johannes Metzler S.J., dr. H.A. Naber, de redactie van de Periskoop (Crynssen-nummer) S. Seeligman, prof. dr. Z.W. Sneller, dr. G.A.S. Snijder, prof. dr. H. Wätjen, dr. A.J. van der Weyde, J. Zwarts.

Handschriften.

F. Vogels, Stukken betreffend de verrassing van Loevestein door Herman de Ruyter in 1570. (Vervolg: nos 173-200.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 LIX

B. Van of door Departementen van algemeen Bestuur, Genootschappen, Maatschappijen, enz.

Van het Ministerie van Onderwijs,Kunsten en Wetenschappen, te 's-Gravenhage.

Geschiedkundige Atlas van Nederland.

Kaart 1: Dr. J.H. Holwerda, Oudheidkundige kaart van Nederland.

Kaart 6: Jhr. Mr. A.H. Martens van Sevenhoven, Marken in Gelderland; Mr. A. le Cosquino de Bussy, Marken in Utrecht.

Kaart 17: R. Posthumus Meyjes, De eerste reizen der Nederlanders naar de op bijbehoorende kaart aangeduide landen en eilanden.

Jaarverslag van de Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën 1924.

Rijksarchief in Utrecht. Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I4 (Indices).

Van den Directeur van het Krijgsgeschiedkundig Archief van den Generalen staf te 's-Gravenhage.

Nasporingen en Studiën op het gebied der Nederl. en der Nederl.-Ind. krijgsgeschiedenis, 30ste jaarverslag.

Van de Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën, te 's-Gravenhage.

R.G.P. Gr. Serie No. 57. Resolutiën der Staten-Generaal van 1576 tot 1609, bewerkt door Dr. N. Japikse, 8e deel (1593-1595).

Van het gemeentebestuur van Alkmaar.

Verslag betreffende archief, museum en bibliotheek over 1924.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 LX

Van het Genootschap Amstelodamum, te Amsterdam.

Maandblad, XII 4-11; XIII 1-3. Jaarboek, XXII (1925).

Van het Indisch Genootschap, te 's-Gravenhage.

Verslagen der vergaderingen van 1925, 31-50; 52-71, 107-120.

Van het Gemeentebestuur van Vlaardingen.

Verslag omtrent den toestand van het archief, 1924.

Van het Bestuur van het Historisch Genootschap, te Utrecht.

Bijdragen en Mededeelingen XLVI.

Werken 3de S., No. 47. Correspondance française de Marg. d'Autriche, duchesse de Parme, avec Philippe II, éd. par J.S. Theissen. T. I (1565-1567).

Id. 3de S., No. 48. Memoriën en Adviezen van Corn. Pietersz. Hooft, uitgeg. en toegel. door Dr. H.A. Enno van Gelder, 2e deel.

Id. 3de S., No. 49. Het leven van een Vloothouder. Gedenkschriften van M.H. Jansen. Uitgeg. en van aant. voorzien door S.P. L'Honoré Naber.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 LXI

II. Overgenomen van het Leesgezelschap de volgende boekwerken:

M.E. Grew, W. Bentinck and William III (Prince of Orange). London, 1924.

Rud. Häpke, Wirtschaftsgeschichte. Leipzig, 1922.

Sam. Pepys, Diary. 2 vol. London, 1924.

Al. Schulte, Geschichte der grossen Ravensburger Handelsgesellschaft 1380-1530. 3 vol. Berlin, 1923.

J.R. Tanner, Mr. Pepys. London, 1925.

A. von Tirpitz, Der Aufbau der deutschen Weltmacht. Berlin, 1924.

Welt, Die, der Stillen im Lande. Bilder aus zwei Jahrhunderten herrnhutischer Geschichte und brüderischen Lebens. Berlin, 1922.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 LXII

Bijlage D. Kasoverzicht van het genootschap 1925.

ONTVANGSTEN. UITGAVEN. Saldo in kas 1 Jan. f 3070.24 Contributiën f 27.59 1925 genootschappen Kapitaalsontvangsten f 1096.95 Administratiekosten f 269.325 Rente Cred. en Dep. f 140.86 Reiskosten f 95.15 kas Rente effecten f 2094.12 Salarissen f 850. - Contributiën leden f 6007.91 Honoraria f 959.645 Verkoop werken Memorie Aankoop tijdschriften f 97.685 Regeeringssubsidie f 2000. - Verzekering f 36.80 Drukken der werken f 7005.425 (Marg. de Parme f 729.02) Bindwerk f 30. - Diversen f 79.90 Saldo in kas 31 Dec. f 4958.56 1925 ______f 14410.08 f 14410.08

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 LXIII

Leesgezelschap 1925.

ONTVANGSTEN. UITGAVEN. Saldo in kas 1 Jan. f 77.38 Aan Cred. en Dep. kas f 780. - 1925 Saldo Cred. en Dep. f 780. - Bodeloon f 104. - kas Ontvangen van f 111.10 Administratiekosten f 14.70 Cred. en Dep. kas Contributiën lezers f 246. - Boeken en tijdschriften f 247.72 Verkoop van f 97.685 Saldo in kas 31 Dec. f 165.745 tijdschriften aan het 1925 Hist. Genootschap ______f 1312.165 f 1312.165

Rek. kap. hist. genootschap.

Effecten nominaal f 53700. -

Effecten beurswaarde 31 Dec. 1925 f 48156.13 Saldo in kas 31 Dec. 1925 f 4958.56 _____ f 53114.69

Rek. kap. leesgezelschap.

Saldo Cred. en Dep. kas f 700. - Saldo in kas f 165.745

_____ f 865.745

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 LXIV

Bijlage E. Jaarverslag van de Centrale commissie voor de historischstatistische kaarten van Nederland over 1925.

In dit jaar zijn verschenen: De ‘Oudheidkundige Kaart van Nederland’ (vóór-historisch, Friesch-Bataafsch, Romeinsch, Frankisch, Saksisch) in 8 bladen door Dr. J.H. Holwerda. Van de Kaart ‘De marken van Drente, Groningen, Overijsel, Gelderland en Utrecht’ de 4 laatste bladen, bevattende deelen van Gelderland en Utrecht, door Jhr. Mr. A.H. Martens van Sevenhoven en Mr. A. le Cosquino de Bussy, benevens een beschrijving van de marke van Gooiland door Dr. A.A. Beekman. Van de Kaarten, samengevat onder den titel ‘De Fransche Tijd’, door Ir. J.C. Ramaer zijn de eerste 4 tot afdrukken gereed en nog 2 in reproductie. De zeer bewerkelijke Kaart in 4 bladen van ons gebied onder het Fransche Keizerrijk in 1811 met de departementen, arrondissementen en alle mairiën is reeds grootendeels in copy gereed. Hierna zullen volgen de Kaarten van ‘De Roomsch-Katholieke Kerk in 1853’ door Prof. Dr. A.H.L. Hensen in één blad en ‘De Hervormde Kerk in de 18e eeuw’ in 4 bladen, waarvoor de tekst, bewerkt door Prof. Dr. L. Knappert, bijna gereed is. Er blijven dan nog te bewerken de Kaarten ‘Neder-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 LXV land volgens de Germania van Tacitus’ met de cartons ‘De Civitates van Germania Inferior met de volksstammen’ en ‘De wegen en plaatsen der Peutingeriana’; ‘De Frankische tijd ± 843. Nederland met de indeelingen in gouwen’; ‘De ontwikkeling der Christelijke Kerk’ en ‘De Territoriën ± 1300. De vorstendommen van Noord- en Zuid-Nederland’ met het carton: ‘De Comitatus van Lotharingia Inferior en Frisia ± 1050’ - deze elk in één blad op een kaart van de tegenwoordige gesteldheid. Zij kunnen in 1927 verwacht worden. Eindelijk zijn nog over ‘De zeeslagen op de Noordzee en in het Kanaal’ (bij de Kaart der Republiek van de Vereenigde Nederlanden in 1648) en ‘De Zuidergrenzen in de 18e eeuw. De Barrière-steden’ (bij de Kaart van de Republiek in 1795), die nagenoeg gereed zijn. Voor de bewerking der Kaarten van onze Koloniën en Nederzettingen in andere werelddeelen wordt nog steeds gezocht naar iemand, die dien arbeid op zich wil nemen.

De Commissie voor den Geschiedkundigen Atlas van Nederland,

P.J. BLOK, Voorzitter.

A.A. BEEKMAN, Secretaris.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 1

Een tot nu toe niet gedrukt dagverhaal van Haarlem's beleg, geschreven door een ooggetuige, Medegedeeld door Fr. de Witt Huberts.

Toen ik in 1903 kennis maakte met den inhoud van het ‘Verslag van een onderzoek in Zweden, Noorwegen en Denemarken naar Archivalia, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland’, uitgebracht door Prof. Kernkamp, was het vooral het daarin genoemde, te Kopenhagen aanwezige, H.S. over het beleg van Haarlem, dat mijn aandacht trok. Het was toch zeer kort geleden, dat ik, in de nos 27 en 28 van den jaargang 1902 van Eigen Haard, een artikel aan dat beroemde beleg wijdde, waarbij ik gebruik gemaakt had van rekeningen in het Amsterdamsche Gemeente-archief van oorlogstuig, aan de Spanjaarden geleverd door de Amstelstad. Ik besloot dan ook den inhoud van het Kopenhaagsche H.S. te bestudeeren, waartoe de Deensche Rijksarchivaris mij op het Rijksarchiefdepot te Haarlem gelegenheid schonk. Het stuk, dat op Riksarchivet te Kopenhagen te vinden is onder: A. Holland, 1524-1807 no 5, bleek uit 64 bladzijden 4o te bestaan en was oogenschijnlijk met een zeer regelmatige hand geschreven. Bij een vluchtige lezing scheen mij de inhoud zóó belangrijk, dat ik besloot er een afschrift van te nemen, om op die wijze de in ons land aanwezige bronnen voor de studie van Haarlem's beleg te vermeerderen. Die bronnen zijn indertijd door den heer Overmeer in de Navorscher LVIII, 237 opgesomd en gedeeltelijk weergegeven.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 2

Het H.S. uit de Deensche hoofdstad, dat volgens de vriendelijke mededeeling van den Rijksarchivaris aldaar sinds ongeveer 1800 aanwezig, doch waarvan de herkomst onbekend is, was echter op vele plaatsen zóó moeilijk te lezen, dat het mij voorloopig onmogelijk bleek, ook met behulp van een bij uitstek deskundige, het geheel te ontcijferen. De schrijver, die waarschijnlijk lang in Holland vertoefde, haspelt nl. Hollandsch en Duitsch herhaaldelijk dooreen en heeft zich zoo weinig aan een behoorlijke interpunctie gestoord, dat de zin van het medegedeelde dikwijls moeilijk te vatten is. Mijn onvolledig afschrift werd dus ter zijde gelegd en raakte in het vergeetboek, totdat de 350-jarige herdenking der overgave van de ‘benaude veste’ in 1923 mij aanleiding gaf het weder ter hand te nemen, om het te gebruiken bij het schrijven van een artikel voor het Algemeen Handelsblad. Nadat het H.S. mij op het Algemeen Rijksarchief opnieuw ter bestudeering was toegezonden, meen ik thans bijna alle duistere plaatsen te hebben opgelost, terwijl ik daarbij zooveel mogelijk gevolgd heb de ‘Regels voor het uitgeven van Historische Bescheiden’ van ons Genootschap. In vele punten komt het overeen met het H.S. door Van Vloten in de XVIe Jaargang der Kronijk uitgegeven, doch in andere wijkt het daarvan weder af. Zoo begint het eerste gedeelte van het dagverhaal uit Wolfenbüttel den 4en Dec. 1572 en eindigt den 21sten Oct. 1573, terwijl het journaal uit Kopenhagen loopt tot 22 Aug. 1573 en tot titel heeft ‘Copie und Memorial Register’, enz.; het is dus een afschrift en een dagboek. De schrijver heeft het journaal van Kunigshoffenn of een kopie daarvan in handen gehad, doch bovendien ook andere; immers hij meldt den 21sten Mei 1573, dat ‘ein selzamer Schusse gescheen midt einer Kugell aus einer Karthowen und seindt an zweien Disen 10 Personen (ein ander schrifft 14 Personen)1) gesessen’ enz., en den

1) De cursiveering is van mij.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 3

7en Juli 1573 ‘ist in Summa alles Geschüze vervoret worden (ein ander Copeia halt vorsuncken)’. Verder teekent hij den 13en Juli 1573 aan: ‘Die Teutschen haben auff den Wehr müssen bleiben den Dag und die Nacht (ein and. Copie secht 2 Nacht und anderhalben Dag)’. Wie het ‘Copie und Memorial Register’ heeft samengesteld, zal wel altijd een open vraag blijven. Prof. Kernkamp meende het te moeten toeschrijven aan Mattias Preuss, omdat op het midden van de eerste bladzijde met groote letters gemeld wordt: ‘Den 6 Dec. is Mattias Preuss sein Fenlein in Harlem gekommen’ en aan weerszijden van den naam ruimte opengelaten is. Ik ben echter geneigd te gelooven, dat het geschreven is door Lambrecht van Wittenbarch. Van de vier vendels, welke den 4en December 1572 binnen Haarlem kwamen (en waartoe ook Lambrecht behoorde), sneuvelde zes dagen later Matthias Preuss; deze kan dus de schrijver niet zijn, terwijl de samensteller van het dagboek den 31sten Dec. 1572 meldt, dat hij ‘Mattias Preussen Knechte zu meinem Fenlein bekommen’. Bovendien bericht Henricipetri in zijn ‘Cronye Historie der Nederlandsche Oorlogen’, dat Lambrecht den 30sten Januari 1573 bij den storm gewond werd en nu is het opmerkelijk, dat van 31 Januari tot 8 Februari 1573 in het journaal geen enkele gebeurtenis wordt opgeteekend, ofschoon toch den 1en, 2en, 3en en 4en Februari uitvallen plaats hadden en men dien laatsten dag, door het doen springen van een contra-mijn, den Spanjaarden veel schade berokkende. Ook dat er den 5en en 7en Februari vele sleden met levensmiddelen binnenkwamen, wordt niet geboekt; de onderstelling schijnt dus niet te gewaagd, dat de verwonding van Matthias hem gedurende eenigen tijd belet heeft zijn dagelijksche aanteekeningen, die eerst den 8sten Februari worden vervolgd, bij te houden. De notities van Kunigshoffenn en die van den schrijver van het Kopenhaagsche H.S. verschillen herhaaldelijk, wat de data betreft. Zoo meldt de eerstgenoemde, om slechts een paar voorbeelden te noemen, dat Graaf van der Marck met de zes vendels van Lazarus Muller den 6en December 1572 bij Hillegom geslagen is, volgens het tweede H.S.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 4 had dit eerst den 13en December plaats en brachten de Spanjaarden van 14 tot 17 December hun geschut naar voren, terwijl Kunigshoffenn mededeelt, dat zulks den 17en December geschiedde. Behalve dat er verschillen in de dagteekening der gebeurtenissen zijn, ontbreken er in het laatstgenoemde journaal vele dagen, waarop in het dagverhaal uit Kopenhagen wel voorvallen zijn geboekt, terwijl het omgekeerde eveneens het geval is. Zoo komen in het eerste de data van 12 tot 17, van 19 tot 23 December 1572 en van 9 tot 14 Januari 1573 niet voor, terwijl in het tweede daarentegen de 23ste December 1572 ontbreekt, evenals de 16e Januari 1573, door Kunigshoffenn wel genoemd, enz. Ook treft het in de ongeteekende ‘Copie’, dat de schrijver mededeelt wat Steinbach, Vater, Schramm, Gunter en anderen verrichten, doch dat hij nimmer Wittenbarch noemt. Den 14en Januari had de schrijver zijn zoon verloren, die ‘mit einem Knechte in meinem Gemache, zugelicke mit einer grossen Kugell erschossen’. Kunigshoffenn meldt dit niet; blijkbaar heeft de samensteller van het H.S. uit Kopenhagen eenige gebeurtenissen, hem persoonlijk betreffende, bij het afschrift gevoegd, zooals b.v. het feit, dat de soldaten van den gesneuvelden hopman Preuss, den 31sten December 1572 bij zijn vendel werden ingedeeld (zooals ik hiervoren reeds meldde), dat hij in den nacht van 5 Juli 1573 met al zijn volk maaltijd gehouden heeft, of dat hij 8 Juli met groote moeite een stuk kaas gekregen heeft en dat met een paardenlever ‘midt meinem Speissgesellen’ gegeten heeft, enz. Den 16en Juli des namiddags worden uit de vijf Duitsche vendels de Hollandsche, Jülichsche, Cleefsche, Bergsche en Oost-Friesche manschappen gezocht. Kunigshoffenn voegt hierbij: ‘umb welche unsere Hauptleut fast sehr gepetten’, en de schrijver van het ‘Memorial’: ‘darvor wir1) sehr habben gebedten’, mede een bewijs, dat deze een van de ‘Hauptleut’ was. In het H.S. van Kunigshoffenn wordt echter gemeld,

1) De cursiveering is van mij.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 5 dat Lambrecht van Wittenberg ‘ist hernach zu einem Hauptmann erwälet und erschossen worden’1); dit zou dus strijden met de onderstelling, dat deze de schrijver was, doch wie dit ook moge geweest zijn, ‘Copie und Memorial Register’ vormt een goede aanvulling van de in de XVIe Jaargang van de Kronijk uitgegeven ‘Beschreibung’.

F.D.W.H.

Copie und memorial register, was sich in die belagerung zu Harlem hatt zugetragen, vom 4. decemb. 1572 bisz d. 22. augusti 1573.

Anno 72 den 4. Decembris sein die Haubtleuthe midt ihrem teutschen Fenlein Knechten in Harlem gekommen, alte Jacob Stainbagh, Overste Lütenandt des Oversten Laxarij Müllers, und Christoffer Vatter, Lambrech(t) van Wittenbarch, ein Lütenant des Oversten Lazary Müllers Fenlein Knechten und ist Wigboldt Ripperda('s) Fenlein zuvorn darein gelegen mitt einem Fenlein teutscher Landesknechten, und ist ein Gubernator der Staedt Harlem von wegen des Prinzen verordent gewesen.

Den 6. is Mattias Preusz sein Fenlein in Harlem gekommen.

Den 7. sein von allen Fenlein Knechten ezliche Dübbelsodnier und Schüzen dem Haubtmanne Gertt van der Laen seinem Fenlein zu hülffe geschigkett, in Hofnunge Sparendamme zu erhalten. Den 10. is(t) Sparendam, eine halbe Meile von Harlem gelegen, von den Spanierden mitt Gewalt ingenohmmen, Ursache des starcken Eisses, und die Knechte haben so viele Beille oder Exzen nicht gehadt, datt sie haben eissen können. Darüber sein sie geschlagen und 3 Fenlein verloren, de doch zum Scheine(!)2) mitt ezlichen Büssen und issern Stücken geblieben sindt.

1) De cursiveering is van mij. 2) ?

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 6

Den 11. Diesen Dagh habe(n) wyr mitt dem Vieanden geschermüzt und hatt sich der Viandt in das Seichenhaus gelecht. Den 13. ist die Grave von der Marck mitt Lazarius Müllers seinem overigen 6 Fenlein teutscher Landt(s)-knechte geschlagen zu Haligum. Den 14. 15. 16. 17. haben die Spanier ihr Geschüz vordtgebracht und mitt schanzen sich nicht gesümet, sunder Dach und Nacht gearbeittett. Den 18. hatt die Viandt angefangen zu schiessen mitt 15 Karthowen und halben Karthowen und hatt geschossen büsz auff den 19., so das wir mit grosser Arbeidt haben müssen bauwen, so viele möglich was, bey de(n) Knechte(n), Bürgers und Frauwens. Den 19. In diesem Dage, die Klocke 12, hatt ehr angefangen zu stormen, biss umb 3 Stunde Nachmittage und den Storm verloren. Den 28. sein 4 Fenlein Welschen zu uns gekommen. Den 31. habe ich Mattias Preussen Knechten zu meinem Fenlein bekommen, und seindt mich averantwordett geworden durch den Oversten Lütenandt.

Januarius.

Den 8. Diesen Dag hatt die Viandt wiederumb angefangen zu schiessen und 23 Schüsse gethaen. Den 9. desgleichen auch gethaen. Den 10. seindt des Prinzen Wacht oder Schüzen zu uns gekomen. Den 11. ist Claves Ringauer1) erschossen mitt einen grossen Kugell, die über die sechzigt Spannier und Andere2) erschossen hatten, dem Gott gnädig sey. Den 14. ist mein Sonn mitt einem Knechte in meinem Gemache zugelicke mitt einer grossen Kugell erschossen, und ist die Kugell auff meinem Bette beliggen geblieben. Den 15. seindt bei 1000 Man(n) auf dem Isse von den Spannierden nidergelecht, die uns (mit) Proviande und Pulver haben entsezen sollen.

1) Claes Ruyckhaver. 2) In het H.S. staat ‘Anders’.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 7

Den 17. ist Moriz Schram(m)1) mitt seinem Fenlein Knechte mit Pulver und Proviande angekommen, welchs sere grosz und von (nöthen) was, den(n) das lezte Pulver was in (den) Flaschen und das lezte Mehl in denn Aven. Den 18. haben wir das Rondel verlassen müssen, Ursache das uns die Viendt benauen und wieder uns gegraven, das wir Einer den Anderen hatten beij den Händen griffen mögen. Wir haben mitt Spaten, gloijenden Keden2) und eisern Flögelenn ezliche Tagelanck den Viende dar von abghalten, auf est längste so wir möchten, ja doch noch mehr mitt hetem Water gepompett. Averst das Graffent3) hatt uns darvon gebracht. Den 19., 20., 21., 22., 23., 24., 25., 26., 27., 28. (und) 29. hatt den Viendt zimblich starck geschossenn und mitt schanzen und graben sich nicht vorsümett. Den 30. ist angesehen geworden, das der Viandt hatt wieder stormen willen. Da ist ein Ausfall berathschlagett und seindt von den Walen ezliche zum Vorthage4), die Andern, in die 200, zum Mittelltage5) und Christoffer Vatter mitt dem Teutschen den gewaltigen Hauffen6) zu Storm verordent gewesen, und also ausgefallen nach dem Geschüze, das sulvige zu vornagelen, avverst is nichts ausgerichtett; de Spanier haben zu grossen Vortheil gehatt mitt den Schanzen. Den Dach hatt Scharm von Braunschwig die Pferde geförett, so viele wir konden zuwege bringen, ungefher in die 24, und ist uff das Mahl das Rondell zum ersten von den Unseren gesprengett geworden. Auf diesen sülvigen Tagh seindt noch 3 Fenlein Knechte von Wahlen und Schotten zu uns gekommen. Den 31.7) is(t) die Viendt mitt 24 Fenlein Spanier, Teutschen und Wahlen in der Morgenstunde gekommen

1) In het H.S. staat ‘Scharm’. 2) Ketten? 3) Graben. 4) Vorhut. 5) Mittenhut. 6) Hauptkorps. 7) In het H.S. staat 13, blijkbaar een schrijffout.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 8 und angefangen zu stormen und also mitt Gewalt angefallen, und wan ehr den Keller, daraver sie ihren Ganck und Brügge gehatt, und wir mitt 3 Pulver nicht gesprengett hatten, so wehre es selzam mitt uns geworden. Es1) seindt in dem Sprengen die Nalickesten2) und Vornebsten Oversten, Haubtleuthe und Spannier geblieben und die Storm durch3) 1½ Stunde. In Summa, den Storm haben sie zum andern Mahl verloren und seindt nach dem Storme 160 Pferde und 300 Wahlen zu uns in die Stadt gekommen uns zu endtsezen. Diesen Dach haben wir das Rondell wider gesprengett.

February.

Den 8. Diesen Tagh haben die Unseren das Rondell an zweijen Orttern gesprengett, und von den Vienden Schanzgraver viele zu Himmel geschickett. Den 13. Diessen Dach hatt der Viendt ein Stücke von unsere Borstwehre gesprengett und willens gewesen zu stormmen, ist mitt 31 Fenlein zu seine Schanze gezogen. Dissen sülvigen Tagh hatt Christoffer Vatter in einem Loch miht einem grossen Stücke von den seinen eine gutte Maulschelle offte Backenschlage bekommen, ist averst mitt nauwer Nott darvon gekommen. Den 17. haben wir von den Prinzen in Herlem gekregen 400 dubbelde Soldener, Proviandt, Krudt und ezlich Geschüze, grosz und klein. Den 19. haben wir noch sechs Stücke Geschüzes bekommen.

Martius.

Den 25. Düssen Tagh sein wir in das Holz in der Teutschen und Wahlen Leger gefallen, dar 32 flegende Fenlein sein gewesen, dissülvigen auf die Flucht nach denn Schanzen geschlagen, wol 1000 Man(n) umbgebracht und dem Viande 11 Fenlein genohmmen.

1) In het H.S. staat ‘und’. 2) Namhaftesten? 3) dauerte?

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 9

Aprilis.

Den 10 seindt unseffe Schieffe von Leiden ahngekommen, averst ni(c)htts ausgerichtett. Wir von Herlem wolten mitt ezlichenn hinaus und den Unsern zu hülffe kommen. Do hett die Teutschen im Holze die Have zugeschmuckett(!)1) und das Geschüze darauf gerichtet, das wir zwey Schiffe verlohren mit fünff Personen. Schrame ist Ammerall darauf gewesen. Den 11. seindt wir mitt ezlichem Teutschen ahn einem Ordt, und die Wahlen an einem andere(n) Ortt ausgefallen nach dem Holze, averst nichts ausgerichtett, und ist die Overste Steinbach in dem Rügge von seinem eigen Diener geschossen worden, und Christoffer Vatter in einen Schenckell (geschossen) von dem Viende. Diesen Dach ist der Viendt mitt 3 Fenlein boven ahn unse Borstwehre gekommen zu stormen, averst ist baldte wieder abgezogen und sindt zweij Spanier Fenderich geschossen. Den 19. Düssen Nacht seindt wir ausgefallen und haben den Viende die Schanze genohmmen, mitt Namen Rostemborch und seindt in die 40 Spaniern darinne erschlagen, und 6 Personen gefangen genohmmen, und von den Unsern, Gott Lob, nicht mehr als zwey verwundett. Vorgenehmde Schanzen haben wir mitt Gewalt inne beholdenn, so lange die Belegerungh werde. Den 23. Diesen Tagh haben wir Zeittung bekommen, wie der Prinz solde vorraden sein geworden von Einem, mitt Namen Hoeffschlagh, im Dorffe Rossewik2) beij Delffte und den Hagenn gelegenn, ist averst nicht vorttgaeng. Den 24. seindt in der Nacht 18 Mans in Harlem gekommen, dar untter Zarrest3) gewesen. (Sie) hebben 80 Pulver mittgebracht. Den 25. Diese Nacht seindt die Spanier, zwischen 11 und 12, ahn unse Wehre kommen geschlegken, vornemendt unse Wacht zu verhaschen, averst müssen mitt

1) ? 2) Rijswijk. 3) Waarschijnlijk wordt hiermede bedoeld Hopman Jhr. Seraerts.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 10 einem Spotte abziehen, dasgleichen des Morgens zu drei Uhren, haben averst nichts ausgerichtett.

Maius.

Den 9. Diesen Nacht seindt fünff Post aus Harlem nach unserm Schieffen geschigkett, mitt ezlichen Düven. Den 12. ist die erste Düve wiedergekommen binnen Harlem mitt Brieffen. Diesülven Nacht ist einer von der Viande Galleyen zu uns gekommen. Den 13. ist die ander(e) Düve gekommen und Brieffe gebracht, das wir sollen mitt Proviande und Pulver entsezett werden. Den 17. Diesse Nacht seindt ezliche von unsen Wahlen aus der Stadt na(ch) dem Holze geschlecken, in Hoffnungh einen Spanier oder zweij zu fangen, darmede Kundtschafft zu bekommen, averst nichts ausgerichtett, sunder 3 auf der Schiltwacht erstochen. Den 18. habenn wir den Viende seine Schanzegraven gesprengett und ehme so viele Schaden gethann, das der Viendt ein Zeitlanck mitt seinem Gravendt und Bauwendt hefft stille gehaltenn. Den 19. ist die 3. Düve gekommen, umb 8 Uhren Vormittag. Den Dach, Nachmittage umb 2 Stunde, seindt die Spannier mitt 30 oder 40 ungefher an die Wehre gekommen, und die besichtigett. Ezliche haben loeszgeschossen, darmitt die Andern besser Alles besichtigen konden, averst sie haben es kurz und gudt gemachett (und) seindt also wieder abgezogen. Den 20. In der Nacht seindt ezliche Spannier wieder an dem Walle gewesen, averst nichts ausgerichtett. Diesülvige Nacht haben wir einen Teutschen auff der Schiltwacht gefangen und einen Spanier auff der Schildtwacht erstechen (und) den Teutschen, nachdeme ehr nichts gewust, wieder zu seinem Fenlein lauffen lassen. Den 21. is(t) Nachmittag ein selzamer Schusse gescheen, mit einer Kugell aus einer Karthowen, und seindt an zweijen Disen1) 10 Personen - - eine ander schrifft 14 Per-

1) Tischen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 11 sonen - - gesessen, die haben Malzeitt gehalten, und is(t) die Kugell zwischen den Lüden, offte Minschen, dorchgegaen, aver Gott Lob Niemandt bescheidigett alse einen Dravanten1), welckehr einen Schlagh an den Kopffe hatt bekommen. Den 22. in der Nacht, habben wir einen Post wieder aus willen schigken, hatt averst wieder zurügge müssen keren. Den 23. seindt die Spanier mitt Gewalt an de Rüsterborch gefallen, (haben) bey 300 Man vorlohren undt seindt auf unser Seittenn (... Mann) gebliebenn (und) so doch, Gott Lob, nichts ausgerichtett. Den 25. ist die vierte Düve in Herlem gekommen. Diesülvige Nacht ist unse Volck abgefertigett von unsern Schiffen mitt Pulver umb (in) de Stadt zu kommen, wohrvon die Meistetheille im Lauffe seindt geblieben. Den 27. seindt 18 Schiffe von den Papisten von Amsterdam gekommen, den ehren zu Hülffe und ist von den Spaniern 2 Gallgen auffgerichtett, den Einen auff dem Rondeel, den Andern in der Schanze und ezliche von unserm Volck mitt einem Vothe2) daran gehangen. Alse unse Wahlen und Niederländischen Knechten sulchs haben gesehen, ist undter uns eine grosse Mütterie gewordenn, und haben die Wahlen mitt den Niederlendischen Knechten die gefangenen Teutschen aus dem Stockhause genohmmen, so wir im Holze hatten gefangen genohmmen, und alle Gefangen(en), so wir aus ihren Leger hatten, wieder hangen willen (und) ock einen Galgenn auff unsen Rondell jegen den Ihrem auffgerichtett. Darein sein gehangen werden zweij Bürger(mei)stern, Meister Hammertt, Meister Krin und Albrecht Grume3), und 2 Personen die auch unschuldig wehren. Se haben unsern Provoss auch bey dem Galgen gehabt, averst ehr ist erlösett und sein noch 3 Hochteutschen von den Schottischen Cappetein und Teutschen erbeden

1) Soldat zu Fusz. 2) Fusz. 3) Met deze drie personen worden bedoeld Mr. Lambert Jacobsz., Mr. Quirijn Dirksz. en Adriaen Groenevelt.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 12 und erleddigett werden. Darnach haben sie das Closter Sanct Ursula geplündertt mitt ezlichen Bürgerhäusern. Den 28. seindt die Albanischen Schiffe an die Unsern gekommen und haben unsere Schiffe einen Bestandt gegrep.1) - - wie der Hase beij seinen Jangen - -, und seindt na den Keg2) gelauffen, und seindt von unsern Schiffen 23 gefangen genohmmen und wehren die Albanischen Schiffe 60 starck, und die Unsern mehr alse 100 und seindt den Avendt grosser Freudenschüsse von den Spanniern gescheen. Den 30. nach Mittage habenn die Spanniern an unserm Rundell gesprengett, hefft uns 6 Personen doth geschlagen und 10 Personen bescheidigett, averst seine Brügge und Gebauwte ist ganz von einander geslagen. Den 31. haben sich 3 Fenlein Knechte in unser gemackeden Schanzen ergeben, dieweill sie verlassen und nene3) Hülffe konden bekommen, auch dieweil sie wieder Pulver noch Proviande hatten, und ist ehne das Lebendt zugesecht, und auch gelossen worden, doch sein dem Meistentheill Hungers (halben) gestorben, das also nicht mehr alse 14 Knechte mitt unsen Knechten den Pass haben bekommen und das Lebendt beholden, die andern, alse vorgesecht, Hungers halben gestorben.

Junius.

Den 1. Tagh seindt wieder welche von den Unsernn gefangen worden und einer beij einem Fusz, darnach unse Wahlen geschossen haben umb Peine seines Lebens zu kürzen. Den 2. seindt wir mitt 30 Pferden und 50 Schüssen nach dem Holze gefallen, averst nichts ausgerichtett. Ursache, sie wehren zu vorsichtig. Den 3. haben die Spannier einen Vinckenbur4) auff-

1) ? 2) Kaag. 3) keine. 4) Vinkeburs of kraaiennesten waren (volgens de ‘Memoriën van Roger Williams’, uitgegeven door Bodel Nijenhuis) ‘op groote masten kleyne huyskens, met plancken gemaeckt, en met soodaenige kunst, dat sy musquetproef waeren; in dese stelde hy’ (d.w.z. de Spanjaarden) ‘verscheyde musquettiers, die om haere hoochte in de loopgraven der belegerden schooten’.

In ‘De Nederlandsche Stedenbouw’ I, blz. 122, komt een afbeelding van zulk een kraaiennest voor, terwijl het Gemeente Arch. Haarlem, in de Historisch Topogr. Atlas. afd. Beleg, verschillende teekeningen van dergelijke vinkeburs bezit.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 13 gezogen auff ihrem Rondelle an vier grosse Mastbome, darinne ezliche Spanier gewesen, die unse Gewehre und Vordeel1) hebben besichtigen willen. Unse(re) Schüzen averst haben die Korden oder Touwe ent(z)weije geschossen, dergestalt das die Spannier von baven herundter gefallen und ist ehre bekommen alse den Hunden das Grass. Den 4. hatt der Viandt wieder gesprengett (und ist) einer unser Barchlöcher zugefallen, dareinne 7 Manne befallen, desgleichen ein Stücke von unser Borstwehre wechgesprengett, doch anders nicht ausgerichtt. Den 7. hatt der Viendt under unsere Blockhausz gegraven, in Meinung zu sprengen, averst die Unsern haben ime entjegen gegrabenn und mitt Gewalt die Löchter ingenohmmen und erobertt. Den 8. Diesen Dach ist die 6. Düve gekommen und ist den Dach verordent geworden, das man nen Behr2) mehr brauwen scholde, und ist auff diesen Tagk ein Bürger aus der Stadt zu den Spaniern gefallen und ein Verreder geworden. Den 11. sindt 30 von unsern Schiffen wieder aus dem Kagen auffs Mehr gekommen und haben sich sehen lassen, und wir verhoffeden se schollen uns was Trostes bringen, averst sie seindt den Avent wieder zurügge gelauffen nach dem Kagen. Den 12. Diesen Tagk ist das Geschüze, so zuvorn der Viandt aus seinenn Schanzen hatte genohmmen und nach Hilgum gebracht, wedder in de Schanze geförett, vor das Blockhaus. Den 14. Düssen Tagk hatt man angefangen Pferde

1) Wehr und Vertheilung? 2) kein Bier.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 14 zu schlachten und hatt die Armodt, alsthovorn und auch diese Zeitt, die Kohüede vor Kallüven1) gegessen. Den 15. hatt der Viandt gesprengett und ein Stücke von unserm Rondell wechgesprengett, doch Gott Lob nicht mehr alse 3 Minschen geblieben, und hatt der Viendt rundtumb alle die Stadt alle Schanzen besezett, und ist willens gewest zu stormen, averst doch nichts ausgerichtett. Den 16. hatt der Viendt ein ander Vi(n)ckebur auff dem Rundele in der Hoge gestellett, alwohr he von achter mitt einem Ledder hefft einsteiggen können, und also in die Stadt over unse Wehr gesehen. Wir haben mitt dem Geschüze darnach schiesen lassen, averst nichts ausgerichtett, und hefft het auffs leste die Windt herunder geweijet. Den 17. is(t) noch eine Düve mitt Brieffen gekommen und wir haben diesen Nacht Seras und Peter Friesen2) ausgeschigkett mitt einem Boden, (und) behändightt3) durch der Vienden Leger und Schanzen gebracht und 6 Düven medegegeben. Den 18. Diesen Tag haben vorgenohmde Zeras und Peter Friese eine Düve wedder geschigkett, zu einem Teken das sie well avergekommen wehren. Diesen Dach hefft unse Volck einen Wahl angefangen zu machen von S. Johannes Porte bisz ant Kreijennest, dem Viende darmede zu verstande geben, das wir ahn Proviande keinen Mangel hatten. Den 21. hatt der Viendt, hartt an unsen Wahl, einen grossen Mastböme auffgerichtett (und) daran einanderen Finckenbur gemachett, mitt 5 oder 6 Löcher, in Meinung also unse Volck achter der Borstwehre zu bescheidigen. Den 22. ist Grave Rubrecht von Eversteins Fenderich, Zimbrecht Hoffman genandt, gekommen und nach seiner

1) Kalveren? 2) Henricipetri meldt in de ‘Chronye Historie der Nederlandtsche Oorlogen’ dat dien nacht Seraerts en Gontyn (Cousyn) met een mand met postduiven uittrokken. 3) behendig (?).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 15

Frauwen gefragett, auch begerett der Grave von Everstein des Morgens Sprak zu halten mitt den Teutschen. Den 25. hatt die Schottesche Lütenandt das Beste gedaen und in 5 Schossen, mitt einer Kartowen, den Finckenbur in Stücken zu schossen, das die anderen Büssemeisters nichts haben droffen1) können. Ein Jeder Schüsse dede was (Pulver) haben gehatt, haben eine Masse Krüden gegeven, darmede die Karthouwen ist geladen und ist dath Finckenbur so na(he) gestaen, das man ezliche 100 Worpe mitt Steinen daran gedaen hatt. Den 27. Diesen Dach ist ein Wahle von den Spanniern zu uns gekommen, ist doll und foll gewesen. Ursache he hatte einen Spanier erstecken, dar von wir Allerleij Bescheidt haben bekohmmen. Den 23. ist der vorgenomde Fenderich wieder gekommen, averst ist abgeweisett geworden, desgleichen nach dem Mittage wieder gekommen, ist auch abgeweisett. Den 24. ist der Grave von Everstein bescheiden gewesen zu 10. Uren zu kommende, ist averst nicht gekommen. He hefft 3 gesens(!)2), so mitt denn Teutschen Haubtleuthen haben sprecken willen, seindt averst abgeweisett worden und ist ein grosser Windt gewesen. Den 28. Diesen Tagk haben die Haubtleuthe auch viele Radeshe(r)ren3) Pferdefleisch gegessen und ist die 10. Düve gekommen und uns Zeittung gebracht, das wir nach der Fick4) schollen aussfallen, so willen uns entsezen mitt Proviandt, Krüdt und Loth. Den 29. Diese Nacht seindt wir 1200 Man in witten Hemmeden nach der Rüstenborch gezogen, in Hoffnung unse Schiffe solten vorhanden sein und das wir die Fick also muchten eröbern. Averst woll nicht quam, das wehren unse Schiffe und ist aus diessem Anschlagen nichts geworden. Diessen Dach ist wiedder eine Düve gekommen. Den 30. Diese Nacht seindt wir, alse die vorigen Nacht, wider ausgezogen in weis(s)en Hembden, in Hoffnung unse

1) treffen. 2) gesendet (?). 3) Rathsherrn. 4) Fuik.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 16

Schiffe sollen kommen. Averst de nicht qwemen, das wehren unse Schiffe.

Julius.

Den ersten. Diesen Tagh haben wir eine lange schwarze Fa(h)ne aus dem Thorne gestechen, in Hoffnung unse Schiffe sollen uns mitt Proviandt und Krüdt entsezen. D(i)essen Dage ist die ersten Spracke geholden worden, und wehren von des Duca de Alba wegen der Welgebornne Herr Herr Otte Graffe von Everstein, Könniglicher Maijestatt Overster und seine vier Haubtleuthe und auff unser Seitten Johan Fliet, Bürgermeister der Stadt Harlem, Rosiri der Wahlen Overster und der Stadt Capitein, einer mitt Namen Pellican und der Overste Steinbach, von wegen der Teutschen, und ist das das Erste, so sich der Wolgebornne Herre Otte Grave von Everstein hatt erbaden. Dieweile he eine Gliedt des Römischen Reichs und auch ein Teutscher wehre und zum Theile den Gewalt und Macht seines Herrn verstunde, so wolte he beij Don Friderihco handelen, so viele muglich webre, und1) uns anzunehmen den Stunden, auff das so vielle unschuldig Blodt nicht mehr vorgossen worde. Darauff die Unsern haben geandtwordett, und sich zu dem Ersten auffs höchst(e) bedancket, so wir alle und Nemande ausgeschlossen, mitt Weib und Kindern einen freijen Pass muchten bekommen, mitt unse Schiffe, Have und Gudt zu unsern Herr dem Prinzen zuzichende, so scholde mitt uns zu handelen sein (und) so wehren wir geneigt die Stadt auffzugeben, auff das nicht mehr unschuldigs Blodes muchte vorgossen werden. Darauff die Grave ein Andtwordt den andern Tag wieder bringen wolde. Alse geschag. Den 2. Diesen Dach hatt die Viendt mit Gewalt an zweijen Orden angefangen zu schi(e)ssen, 11 Stück nach S. Catharinen Brüggen, 3 Stücke auff das Kreijennest. (Er) hatt von dem Morgen, die Klock halb viere, angefangenn und auf dem Mittage zweij Tornne niedergeschossenn und seindt, Gott Lob, die Tornne zu unserem Furtheil

1) um?

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 17 gefallen, das also denn Dag beij 1085 Schosse sein gescheen. (Er) hefft averst, Gott Lob, nichts ausgerichtett. Diessen Dach nach Mittage, die Klock zwischen vier und fünffen, seindt gekommen die Grave von Everstein, Her Jürgen von Fronszberch, sampt denn Bolweilerschen Regiments Oversten und Lütenandt und die Andtwordt gebracht, das unse vorgegeven Articul nicht möglich, auch Newerle (!)1) wehren erhörett worden, das solchs gescheen seij darauf zu handelen, besonder so (mit?) uns mitt andern Mittell und Wegen, umb der teutschen Nation Willen, zu handelen wehre, so will he, beneven seinen Speiszgesellen, das Beste thuen. Darauf haben wir gefragett auff was Mittell und Wege das zugehen solde oder möchte, darauff sich die Grave von Everstein, beneben seinen Beygestanden2) hatt besprochen und geandtwortt ehr hoffede, averst nicht gewisse, das ehr, beneben seinen Speissgesellen, beij dem Generall bittlichen woltte erlangen, das die teutschen Kreigsleuthe sollen ehren freijen Pasz, mitt ehren Sidenwehre haben, und durch des Kunigs Landt von Hispannien, bisz an die teutschen Grenze beleidtsagett werden. D(i)e averst in Bargen gelegen, und was des Könings von Hispanien Underthanen wehren, auff Gnade und Ungnade erhaltende, doch mehr Gnade als Ungnade, averst doch nichts vor Gewisses; he hoffede averst solches durch Bitte zu erlangende. Darauff wir kurzlich haben geandtwortt, das wir entlichen hatten beschlossen mitt Bürger und Wahlen beij einander zu leben und zu sterben, und dieweil nein3) ander und gewisser Mittel vorhanden wehre, deden wir uns jegen seine Gnade ganzlich bedancken, und befelden Gott de Sachenn; die mach es schigken nach seinem Göttlichen Willen. Viele besser erlich gestorben, alse einem Hupen Christliches Blodt vorkauffen und zu verraden. Düsse sülve Nacht haben sich die Spannier undterstehen 2 Brüggen anzubringen und menden also darmede zuem

1) nicht? 2) Beistehenden. 3) kein.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 18

Storm zu lauffen. Wie sie averst die Brüggen auff den halben Wegk gebracht haben, (sind sie zurückgezogen?) und (haben) die Brüggen stann lassen. Orsache, alse sie nun sülvest bekennen, das aver 60 Spannier seindt geschossen worden uns ist aus dem Storm nichts geworden. Den 3. Düssen Morgen, umb 6 Stunden, ist des Graven Fenderich wijder gekommen und Spracke begerett, is(t) abgeweisett geworden und ihme gesacht, he solde nicht ehr kommen, man schigkede ihn Boden. Düssen Dach, zu 3 Stunden nach Mittage, haben der Graven von Everstein, Frunsberch und Bolweiler wiederumb Sprache begehrett, darauff die Unseren seindt hinuthgegangen. Do seindt von dem Graven solche Mittel und Wege vorgeschlagen, die Christliche und ehrlich zu rumenden1) sein, so sie uns geholden werden, nemblich das alle die Jennen so in der Stadt, niemant ausgenohmmen, mitt Frauwen und Kindern, auch mitt ehrer Averstund Undtergewehre, chren freijen Pasz haben sollen, und zu mehren Urkundt, hatten die Oversten, in ihrem Bussem, das sie es thuen kunden und sollen wir uns des, oder der Zusage, nenen Zweiffell machen. Darauf haben die Unsen einen Rüggesprack begehrett umb in der Stadt zu gahn (und) sich mitt den Teutschen und Wahlen, sampt den Bürgern zu sprechen. Darauff hatt der Graffe begehrett man scholde sich woll bedencken und den Abendt mitt einer Andtwortt beiegenen und nene Seumnisse darvor nennen. In Summa, die Unsern haben nicht willen, sunder darauff gestaen den andern Tagh umb 12 Stunden Andtwordt zu geben. Es saggen auch izundes2) ezliche Graffen und Heren, hatten wir den Vordracht angenohmmen, ehr wehre uns ohne allen Zweiffell gehalten worden, want don Friderich und die vornembsten spannischenn Herrn sulchs alles vorsiegeltt und bewilligett hatten (und) welches den teutschen Haubtleutten, Befiellichaber, sampt dem gemeinen Mann ist endeckett geworden. Averst die Ausgesantten vorhoffeden sie muchten entsezett werden.

1) ruhmen. 2) jetzt.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 19

Diesen Nacht seindt unser 500 Wahlen und 300 dubbelde Soldeners wiederumb hinaus gezogen nach der Rüstenborch, in Hoffnung den 3. Abscheidt nach zu (be)kommen1), das die Schiffe ankommen scholden und also die grosse Schanze, die Kuck2) genandt, inzunehmen und die Schiffe sollen uns provianderin und mitt Krudt versorgen. Averst die nicht quemen, das wehren unse Schiffe. Erstlich da die lichte Tagk anbrack haben sie sich sehen lassen (und) seindt also wieder zurügge gelauffen mitt einem Hasenharze. Düsse Nacht hatt die Viendt 2 Brüggen (mitgebracht?), averst die 23) Brügge(n) hatt he müssen stehen lassen; Ursache unse Schüzen haben sie mitt schies(s)en darvonn gehalten und seindt, also sie saggen, beij 100 Spannier geschossen worden. Auch hatt ehr eine Brügge beij dem Kreijenneste willen aver bringen, ist ihme averst nicht angegangen; Ursache alse hiervon vormeldett. Diese Nacht hatt ehr mitt seinem Graven, Geschüze und Mussketten hartt geschossen, averst wenig Schaden gedaen, und ist düssen Nacht ein Wahle von uns ausgefallenn, die uns verraden und unse Vornement hatt an den Tagk gebracht. Den 4. July haben der Graven von Everstein und der Herr Jürgen von Fronssbarch und Herrn M. Kegershuver, Bolweilescher Regementes Avester Laudtennandt - auch der Grave von Bussu, sampt einem spannische(n) Secretarie, Steffanis die Dinarra, sampt noch einem spannischen Herrn - Andtwordt wieder gegeben, das wir sollen mitt unser Have und Gudt so viel wir tragen können, darvan fohrn4) und unse overige Wehre nid(er) leggen, und scholen die Commissaria in de Stadt komme(n) und den Eidt van uns nemen. Darauff ist geandtwortdett es sie den Abschiede, wellichs gisteren is(t) geschen, nicht gleich, wor5) unse Bovengewehre bleibett dar willen wir mitt bleiben, und ist so alles abgeschlagen.

1) Bescheidt zu bekommen (?). 2) Fuik(?). 3) In het H.S. staat 3. 4) fahren. 5) wo.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 20

Düssen Nacht ist nach ein Wahl von uns gelauffen und alle unse Gelegenheitt Hungers halben erzellett; sunst hatten wir woll das vorgenemde Contract bekommen nach dem Vorschlage. Den 5. seindt unse Schiffe gekommen an dem hellen lichten Dage (und) haben sich baven der Viende Schiffe gelecht, averst nichts ausgerichtett. So ist der Viendt hartt om unse Gewehre gedrungen und willens gewesen zu stormen, averst do sie vernemen wir uns zur wehre stelden, ist ehr mitt Schimpff und Spott wieder abgezagen. S(i)e mende(n), dieweile die Schiffe gekommen wehren, so scholde(n) wir hinausgefallen sein. Den sülven Dach hatt der Viende ezliche Stücke nach der Düne abfaren lassen, und ist unse Volck des Nachts dato, 4 mahl in witten Hembden ausgezogen, in Hoffnung von den Schiffen Proviander und Pulver zu bekommen. Es ist auch beschlossen gewest, das wir samptlichen alle aus der Stadt haben ziehen willen, in Hoffnung zu denn Schiffen zu kommen und die Stadt zu vorlassen. Averst es wirtt abgeschaffett; man sal eine Post abfertigen, welchs auch nicht gescheen ist, in Hoffnung die Schieffe die Nacht einen Standt hatten begr.. en1) uns uffzunemen. Averst des Morgens in der Tageling namen die Schiffe ihren Abzogh und wirtt aus dem Handel nichts. Düssen Nacht habe ich mitt meinem Volcke, klein und gross, Malzeitt gehaltten, ane2) Brodt und mein gesunde3) 3 Dage zuvorne. Auch haben diesen Dach viele Volcks, aver 100 Personen und mehr, nene Brodt gehatt und is(t) in der Stadt Idel(!) Hunger, Jam(m)er und Nott gewesen, und auff den Kirchhoffe Bakenes seindt 2 Frauwens mitt ihren Kinderen int Wasser gesprungen, und ein Bürgersfrauwe hatt 2 Kinder in die Spar4) geworffen, ist ein Wasser dath dorch Harlem laufft; Ursache das sie in 5 Wochen wieder Fleisch noch Brodt gehadt hatten, wowoll sie Geldes genug hatten,

1) twee letters onleesbaar. 2) ohne(?). 3) gesenndet(?). 4) Spaarne.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 21 und so sie was bekommen hatten, wehre Idt1) ihnen von den Waelschen genohmmen worden, wenthe(!)2) es wahs ihr Quartier. Düsse Nacht, sowell alse die vorigen Nacht, hatt der Viendt das Veldt grusam hartt besteldt mitt Reuther und Knechte von allen Nationen, und ist düssen Dag dem schottischen Capitein sein Feldenweibell entlauffen und zu den Viendt sich begeben. Den 6. ist es mitt dem Viend und uns stille gewesen, wir averst seindt hartt bekummertt gewest, das so ghar nen Abscheidt3), wieder mitt Schreiben oder anderen Dingen, uns von dem Prinzen und Städten ist zugestellett worden (und) seindt (wir) ganz in dem Wille gewesenn die Stadt zu vorlassen und uns nach denn Schiffen zu begeben, welches von dem Overicht und den Wahlen ist beschlossen. Auch (ist) alle Ordenung gemachett und sich darnach geschigkett, doch wartt es verhindertt, (so) das es ist nachgeblieben; Ursache wir wehren der Schiffe ungewisse und wehren es gescheen, so wehren wir grosse Narren gewesen, das wir das Nest hatten übergegeben und das rume Feldt ingenommen. Düsse Nacht haben wir eine Post abgefertigett und ist, Gott Lob, wall übergekommen mit 3 Düven und haben wir Hungers halben grosse Nott in der Stadt gehabt4). In der kleinen Holzstrassen is(t) eine Frauwe gewesen, Katharine Valmudt geheissen, die haben die Wahlen doth gesch(l)agenn mitt einem Steine und chr das essent5) genohmmen. Den 7. do ist alle unse Sachen angerichtett und vorordenett gewesenn auszutheen6), und ist alle Dinck geschlossen mitt den Bürgern, Frauwen und Kindern, in der Meinunge das uns der Post alle Schiffe in Kagen und Delffte an das Landt des Meres bescheiden scholden,

1) es. 2) ? 3) Bescheidt. 4) In het H.S. staat ‘hetten’. 5) Essen. 6) auszuziehn.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 22 darmede man die Krancken, die Frauwen und Kinder, somitt uns ausgezogen, bargen kontten, und so viele ehr zu Schiffe kommen kondten, und ist in Summa alles Geschüze vervoret worden - - ein ander Copeia halt vorsuncken - - und alles dahinn gerichtett, das man auff die Vartt1) scholde, averst die Schiffe haben sich gehaltten als zuvor. Düssen Dag, zu 6 Uhren nach Mittage, ist die 11. Düve gekommen und die Zeittung in einem Brieffe gebracht, das man nicht hinaussfallen sollen, den(n) andere Mittel und Wege vorhandenn wehren die Stadt zu entsezen, und lüde der Inhalt des Brieffs also: kondte man Mittel und Wegen mit dem Viende treff., darmede Frauwen und Kindern zu redden wehren, so sollen wir unse Beste thuen. Uff diessen Dag, ehe die Düve gekommen ist, haben viele stadtlicher Bürger, die zu der Zeitt Guessen wehren, und nun die Besten des Koninges zu Hispannien seindt, ihr Gudt an Kleideren und Lainwandt und2) ander köstliche Dinge vorscheinkett und gesacht, besser das es die Guesse alse die Spannier haben sollen. Da averst die Zeittung die Düve gebracht hatte, wurden viele Kleider von dern Knechten wieder gefordertt, do die Knechte sulchs nicht wieder von sich geben wolten, und die Stadt in des Könings Henden qwam, do musten sie alles geplündertt haben, das an vielen Knechten vor Gott zu kurz gescheen ist. Het hatt diesen Dach der Overster Steinbach dem schottischen Capitein einen schönen Doggen oder Hundt geschenckett (und) darmede hatt der schottische Capiteinn den ganzen Dach sein Fenlein gespeisett. Diessen Dag wertt die Lummert geplündertt, darane dan ezliche Bürger viele Schuldt hatten, und wortt darein gruss Guedt3) gefunden, alse man sagede in 15000 Gulden wertt. De Ursache was, das d(i)e Lummertt wortt gebetten, das ehr den Armen das Ihre scholde wiederumb

1) Fahrt. 2) In het H.S. staat: in. 3) grosses Gut.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 23 zustelle(n), das1) Landt wolte dar guedt vor sprechen, averst der Lummerth wolte nicht. Den 8. Düssen Dach haben ich ein groen Stücke Keese mitt grosser Bitte bekommen (und) das sülvige mitt einer Pferdes Leberen mitt meinem Speissgesellenn gegessen, schmeckende Beiden well, und haben Wasser (da)zu getrungken. Düssen Dag habe ich durch Bitte eine(n) Hundt vorschenckett (bekommen), do haben sich die Knechte darumb geschlagen; ein Jeder hatt ein Stücke haben willen. Auch seindt die jungen Kazen, so in dem Meij gefallen2), mitt grosser Bitte geholett, diesülvigen zu essen. Düssen Tagk haben sich unse Knechte geschlagen mitt blosser Wehre umb eine Hundess Leber. Diesen Dag, nach Mittage zwischen 6 und 7 Uhren, ist eine Düve gekommen mitt einen Brieffe, das die Schiffe an einem Ortte und der Prinz zu Lande mitt Gewalt wolte int Holz fallen die Stadt und uns zu entsezen und prof(i)andiren (und) wir sollen, so viele uns möglich, an einem andern Ordt anfallen. Düssen Nacht, die Klocke 12 Uhre, seindt 8 Fendlein Wahlen, der Overste Steinbag, Christoffer Vatter, Ripperda (und) Schram(m) van Braunschwigk mitt ihren Knechten, und von Christoffer Guntter 100 dubbelde Soldener in Rosting gewesen, und in witten Hembden gewachtett, in Hoffnunge die Unsern scholden ankommen und uns entsezen, und wir also den Unsern möchten zu hülffe kommen. Averst iu der Warheitt, keiner von den Unsern hatt aver 50 oder 60 Rohre nicht hören lossgaen, so das man nenne hefft hören schiessen können, sunder(n) man könde wol sehen, wen das Feur blickede in dem Düsteren, welches auch scheen3) das es weit von den Holze sein scholde. Es haben auch die Schiffe eine guette Zeitlangk in der Nacht viele Schi(e)ssens gedaen, welches alles unser Vordarff is(t) gewesen. Hätten sie sich einer Stunde oder

1) In het H.S. staat ‘ein’. 2) gebohren. 3) schien.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 24

2 vor Dage hören lassen, wehre es Zeitt genochsam gewesen. Des Prinzen Volck, so nach dem Holze fallen scholde, quemen ezliche in der Spanier Wacht und ezliche int Holz, und haben die Wagen mitt Proviand zwischen sich gehatt, gelick offt sie den frien Pass alle bekommen hatten. (Sie) werden von den Hochteutsche(n) im Holze gedrungen, das sie noch zurügge oder vordern kommen könden, und worden die Rüter von ihn(en) getrennett und das Vothfolck kondten nenne zu den Andern vor den Wathergraven nicht kommen - ock vor die Wagen, so mitt aller Victualij, Proviand, Munition, Krudt und Lodt und andere Sacke beladen gewesen, auch sehr verhindertt, also das die Pasz vor den Graven und dem Sandtbergen sehr enge wass - und worden also woll über die 1000 erschlagen, dat beweisslich ist, behalven die dar sein gefangen worden. Also jage(n) de en die Viendt nach, biss schier1) an die Stadt Leiden und werden also geschlagen, das mir es in der Stadt Herlem nicht konnen gewahr werden oder hören, das also unse(r) Ausfall ist achter blieben. Wieder secht man auch, das der Viendt scholde woll über die 100 Wagen mitt der Pferden überkommen haben, auch achte schene Veltstücke und ezliche Kam(m)erstücke, so sie mitt sich brachten. Den 9. Düssen (Tag) habe ich sülfs dritte (!) ein weinig Olijekoken gegessen vor einen Daller. Düssen Dach, die Klocke 6 und 7 Uhren nach Mittage, ist ein flegender Post gekommen und die schrekliche Zeittung gebracht, das unser Hauffe, darauff wir uns hatten vorlassen, ist geschlagen gewesenn. Düssen Dach werden 18 Landessknechtefa(h)nen und ein Rütterfahne auff der Spannier Rundel erstochen, uns darmede zu krencken. Sie wahren averst eines Theiles vor ezlicher Zeitt von den Unsern genohm(m)en. Den 10. Diesen Tagk seindt wir willens gewesen auszzufallen, und mitt Gewalt, so viele uns möglich, darvon gewolt. Averst es ist ein Wahle de Nacht aver die Gewehre gefallen und uns vorraden; do ist het nach geblieben.

1) In het H.S. staat: ‘scheir’.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 25

Den 11. Düssen Tagk ist an den Dag gekommen w(i)e der welsche Cappeteine zweij Schüzen hatt gehadt und die Schiffslüde mit Gelde überkaufft, wanner sic (an) ein Rivirs oder Wasser erlangeden, das sie den darmede kondten darvon kommen. Es haben auch viele von den holländischen Knechte ihre Gewehre und Harnisch weghgeworffen und Sprinckstock zugelecht, in der Meinung wen wir wehren ausz der Stadt gekommen von uns zu wicken. Düssen Dach haben wir die Wahlen, so well alse die Bürger und Teutschen einen Gefangen(en), mitt Namen Hans Vihoven, an den Welgebornnen Herrn, Herrn Otten von Everstein bitten lassen ehr wolte baven anderen Herrn und Oversten das unschuldige Blodt beharzigen, und uns Teutschen in seiner Beschüzung und Beschirmunge ne(h)men, wente1) wir nun well vernehmen, das unse Entsezung von den Prinz wehre verloren, und ehr wolde doch beij Don Friderich Gnade Erwerben, uffdas so viel unschuldiges Blodes nicht möchte werden vergossen. Offte wir schon wolden unser Vordell gebrauchen, so wehre es averst umb Frauwen und Kindern zu thuen. Auch was es unmöglich durch zu schlaende und nach den Schiffen zu kommen. Darauff ist der Grave von Everstein mitt andern Herrn an den Don Friderich getreden, averst anderst nicht vorworben alse das sie sich scholden auff Gnade und Ungnade in seiner fürstliche Handt auffgeben, - ehr wolde handlen alse ein Christlicher und romlicher Fürst, und nicht allsse ein Heide oder Türgke oder alse ein Unchrist - und so fernne wir ihme den Glauben stellen, so scholde uns mehr Gnade alse Ungnade wiederfahren. Desgleichen scholden sich die Wahlen auch also ergeben, averst die haben allerleij bedenckent hirinne gehaedt; Ursachen ezliche haben in Bargen gelegen und ihres grosser Plünderen halben. Düsse Nacht averst haben wir Mittell und Wege gesuchet und geschrieben wieder an die teutschen Herrn und Obersten. So seindt die Wahlen mitt ezlichen Bürgeren und hollandeschen Knechte nach der Pfortten gedrungen, in dem Willen na dem Velde zu lauffen und

1) weil?

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 26 die Wacht und die Gewehre zu vorlassen, so das die teutschen Haubtleuthe und der schottische Capitein genochsam haben zu donde gehaadt, das Krigesvolck an die Gewehre wieder zu bringen. Den 12. Düssen Dach des Morgens hatt die Meistetheil der Wahlen, so zu Bargen gelegen, hinaus gewolt midt Gewalt. Overst1) unmuglich wass es sich dardurch zu schlaende, auch der Schiffe ungewisse. So konde inen auch vor den Krancken, auch der Frauwen und Kinderr nicht vortkommen. Also hatte(n) wyr einen Gefangen, mitt Namen Hans Eihoren, hinaus nach dem teutschen Lager an den Oversten Grave Otto von Everstein und an Herrn Jurgen van Frunssberch mitt einem Brieffe geschigkett, lüdende also: Wolgebornner, Edle, Erentveste, Manafftige, Gnedige Herrn, E.G. werden ohne Zweiffell das teutsche Christliche blodt zu Gemuette und zu Harzen fören und wir redelichen Teutschen bitten E.G. wolden uns in E.G. Beschüz und Schirm auffnehmen, darmede wir nicht in der spannische Hände kommen oder gerathen mugten, und so uns ein einigher Bürger oder Bürgerskindt mitt dem Geringesten oder zum höchsten weiss zu beschuldigen, so willen wir uns erbietten darumme zu lieden2) was darvor gehörett. So wir zu beschuldigen seindt, zweiffelen nicht E.G. wolten uns Jegen3) E.G. Herrn und Fürsten, gnediglich erhalten und unser Lebent fristen, dann(?)4) verdienen wir mitt unserm armen Leib und Lebent was möglich is, und I.G. werdens jegens Gott und der Welt, Rom und Ehre haben. Bitten E.G. umb cinem gnadigen Andtwordt. Dat(um) Harlem, den 12 Julij A.o. 73.

Jacob Steinbach. Christoffer Vatter. Moriz Scharm.

Den Edlen Wolgebornnen Erntvesten Herrn, Herrn Otto

1) Aber. 2) leiden. 3) gegen. 4) In het H.S. staat: das.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 27

Grave von Everstein, Herrn Jurg von Fronssberch Freyherr, Herrn Nicolaus von Bolweiler der Kon. Matt. zu Hispanien teutschen Oberst ganz dienstlichen. Düssen vorgenombden Tagk nach Mittage seindt der Grave von Everstein und der Grave von Bussü, Lamotte, Oberste Zugmeister, der Secretarius Staffen du Narre und July Romenij, Veldtmarschalck, sampt andern spanisch Herrn gekommen, und (haben) vor das Seildör bescheiden alle unse(re) Haubtleuthe, Teutsche und Welsche und die Bürgermeister mitt Ihren Capitein, und haben uns auff den Articul noch gedrungen, wir sollen uns auff Gnade und Ungnade, beide Bürger, Frauwen und Kinder, Wahlen und Teutschen ergeben. Averst die Wahlen haben ein gross Bedencken daraus gehaedt und vorgegeben ehr worden keinen Glauben halten, und seindt also die Capitein nach der Stadt gegangen und die Porten zugeschlossen, sich zu der Wehre gesteldt und den Oversten mitt den Haubtleuthen und Bürgermeister, sampt der Gemeinen nicht wieder in lassen willen. Darauf die teutschen Knechte zu Hoffe gedrungen sein und die Seilpforten mitt dem Rondell ingenohmmen und den Obersten mitt seinen Gesellen in die Stadt genohmmen. Dissen Dag hatt sich Munsier Bordett von Angst und Bangigheitt von einem Wahlen erschiessen lassen, hatt auch gesacht, benebenst anderm Wahlen, sie wolte(n) kurzumb die Stadt nicht aufgeben. Darauff die Teutschen geandtwordett mitt was Mittell und ahm besten Vorschlagen zu halten seij, es scholde an den Teutschen nicht manglen, wanner wir was zu essen darinne hatten. Darauff haben die geandtworttett, sie wolten Frauwen und Kinder schlachten und die essen. Darauf wir geandtwordett, das konden wir vor Gott nicht verandtworden. Do habe(n) die Wahlen wieder gesacht, es hatt die Meininge sie mosten sich ihres gethanen Eidts in Bargen in Henegouw besorgen, alse auch geschehen ist. Den 13. Diessen Dach haben die Commissarien, alse die bovengenohmbte Graven (und) spanische Radte wieder gehandelt, averst all auff die vorige Meninge, auff Gnadt und Unghnadt. Da haben die Welsche mitt bewilligett, averst Rosini

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 28 ist verloren geworden und seindt die Bürg(er) in ein Closter versammelt geworden, die Frauwen und Jungkfrauwen in die grosse Kirchen. Die Wahlen haben müssen die Gewehre von sich leggen und die Capitein zu Don Friderico geschigkett, das gemein Gesinde ist in ein Closter gebracht, die Teutschen seindt auff die Wehre gestelth, die Fendrich averst haben ihre Fenen Don Friderich zu Cleve averandtwerdett. Do hatt ihn Don Friderich das Lebent zu gesecht (und) seindt also von einem teutschen Haubtmanne bewahrett geworden, Beinn genamett, de die Gefangne besucht hatt, viele slimmer alse Nener hatte thuen konnen, und ist beij den 6 Fenderich nicht mehr gefunden worden alse 1 gulden Reijael, 1 gulden Rinck, Vierthetheil von einem Engellotten und 2 gulden Pizirringe. Die Teutschen haben auff der Wehr müssen bleiben, den Dag und die Nacht - - ein ander Copie secht 2 Nacht und underhalben Dag - - und die Knechte haben was Brodes gekregen, das in 14 Tagen binnen Herlem nicht viel gewest. Was den die Pferde und Hunde, Kazen und felle Rove(!)1) hatt, hatt nicht mugen bleiben vor grossen Hunger, und hatt die Gubernator sülverst 3 Tagen von den Weinbledn müssen essen, ja seindt viele Kinder und Volckes gestorben. Die Pferde, Hunde mitt den Kuchueden2) ist die beste Koste gewesen, und seindt düssen Dach nach Mittage, die Klock 3 Uhren, 200 Spannische Schüttzen auff das Rondell von der Sielpfortten besteldt geworden. Es ist gewiszlich wahr, das eine Frauwe binnen Harlem ist gewesen, mitt Namen Konow. Ihr Man ist ein wolbehabbener reicher Schiffer gewesen. Diese Frauwe hatt alle Zeitt auff einer Seitten um dem Schorttelldocke eine kurze gespannen und geladenen Feurbüsse, auf dander Seitten einen Daszhake3) gehatt, und eine Hellebarden - - ander sagen einen kleinen Gaveling4) - -

1) ? 2) In het H.S. staat: ‘huehueden’. 3) ? 4) ?

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 29 auf der Schulderen getragen, den Knechte(n) und dem Volcke zu dem Stormen frischlich zugesprochen und den Lüden Kugeln zu den Storme zugetragen, und zu der grossen Arbeidt den Knechten eine grosse Kanne Biers gebracht und den Knechten einen Drunck geschenckt. Es wirdt nene Anschlege so grosz gewesen, sie is mitt hinaussengezogen und den Knechten treuwlich zugesprochen. Den 14. July. Diesen Dach worden 10 Fenlein1) Spannier auff die Wehre gebracht, und die Wahlen müsten ihre Gewehre niederleggen, sowoll also de Teutschen, und do müsten die Fenrich ihre Fenderich2) Don Friderisco bringen, also vorgemelte, na dem Hüse zu Cleve, und wir Teutschen müsten alle zusamen nach dem Closter gaen, zu den 11000 Junckfrauwen genant, umb die Klogke zwischen 11 und 12 Uhren auf den Mittage, und ist unsen Knechten Brodt gegeben worden. Den 15., da ist Ripperda sein Fenlein Knechte von uns gehalten und seindt gerichtet3) mitt vielen Wahlen; Ursache irer grossen Plünderrij und Kirchenroves halben, den sie begangen, den all Gott gnedig sey. Das Fenlein Knechte seindt alle gericht bisz auff 2 Personen, die der Obrister Steinbach hatt losz gebetten, und seindt birundter viele Braunschweiger und Saxen gewesen; die velichte4) Gott weis es unschuldig gewesen sei. Auff den Mittage is der Wigbolt Ripperda, gewesener Stadthalter, mitt seinem Lütenandt von uns genommen und beij die Spannier zu der Cammer gebracht, desgeleichen auch unser Pastor. Herr Willem von Lübeck. Den 16 fro Morgens seindt noch mehr Wahlen und Andere umbgebracht; Ursache ehrer Plünderrije und Kirchenroves halben. Die Klocke 9 Uhr ist einer, Hans Sacrament genandt, gehangen, ein arger Muettmacher und Plünderer, desgleichen unser Pastor. Die Ursache des Pastor was, das ehr is(t) ein vorlauffener Munig gewesen, wie ehr vor der Zeit bekandt hatt. Auch ist

1) In het H.S. staat: ‘Penlein’. 2) Fahnen. 3) Volgens het H.S. ‘gerichten’. 4) vielleicht(?)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 30

Ripperda und sein Leutenand endthaubt geworden, den Allen Gott gnädig seij. Nach dem Mittage hatt man angefangen die Hollender, so und(er) den 5 Fenlein, alse Lazarij Mollers, Steinbach, Christoffer Vatter, Schram von Braunschweich, Christoffer Guntters ausz Sorcking1) zu Do.. d2) (auf zu suchen), und dorunder sein viele Gülicher, Clevescher, Bergesche und Ostfreisse gewesen, darvor wir sehr haben gebetten. Es seindt ezliche von den Hollenderen gerichtett, averst viele die mitt denn Vorgenombden den Dach aver bleiben bisz auff weittern Bescheidt, und ist die Dagh darmitt geendigett. Den 17., des Morgens die Klocke 8 Uhre, seindt die Gülicher, Clevesche, Bargesche und Ostfriessen uff eine besondere Ordt zu eine Cammer gebracht, in (der) Hoffnung sie sollen ihr Lebent behalten, und die Anderen, so in Hollandt zu Hausz horden, worden gebunden und also hinweg gebracht. Averst auffs lezte seindt die baven Genombde auch wech geforett worden. Düssen Dach seindt die Fendrich von Don Frederico von Cleve nach der Stadt gebracht, und seindt also auff dem Marckede gelegen und bewackett, die Teutschen mitt des wahlen und die welsche Capitein. Den 18. Dach. Diesen Tag hatt man auffgehörett zu binden, averst es seindt viele Stricke beliggen geblieben, welcke Strigke noch mannig bedrovett Herze gemakett haben, und ist unsere Knechten alle Tage was Brodes gegeben worden. Den 19., 20. Diesse Tage aver haben die Spannier gross Mittleident mitt uns gehatt, seindt alle Tage gekommen den Obersten zu besuchen, haben auch mehr Trostes von den Spanniern gehatt alse von den Teutschen. Den 21. Düsen Tag ist der Oberste Steinbach mitt dem Haubtman Christoffer Vatter in eine Herberge gelecht, uff des Obersten Bitte; Ursache das der Oberste etwasz schwack geworden, umb des Stancks, so sich in den Closter hatte erhoben, und seindt die tentschen

1) ? 2) ?

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 31

Fenderich wieder zu den Knechten gebracht, mitt trostlicher Zusagen, das wir Teutschen an dem Lebende nene Nott haben sollenn. Den 22. ist unse Haubtleuthen vergünnett eine Stunde beij den Knechten zu gaan. Den 23. ist Don Fridereo mitt den Herrn Graven und teutschen Herren nach Duca de Alba nach Utrecht gezogen. Den 24. Diesen Dag ist Schnater, einer von Bremen, mitt ezlichen Haubtleuthen bij uns gewesen, hatt 5 Taller zum besten gegeben, hatt mith Speck geschossen und ist lezlich mitt einem Gestanck gescheiden. Den 25., 26 ist der Haubtman Vitth Moller mitt dem Schulttes bij uns gewesen. Den 27. Tagk ist von den spanischen Haubtman ein Secrett in dem Closter auszgesaubert, in Hoffnung einen grossen Schaz an Sulver und Golde darinne zu finden, und nichts gefunden. Hefft allene under den Knechten in dem Kloster eine grosse Stanck angerichtett. Diesen Dach seindt ihres 6 Personen gehungen, darinne zweij Teutschen. Die Buren haben sie von Alckmer gebrocht. Den 28. Diesen Nacht, nach Mitternacht umb ein Uhre, seindt die Spannier affrorigh gewordenn, und haben die Stadt stormen und plünderen willen, und ist ein grosser Auffrohr von dem olden Spannier gewesen, der Bezalunge halben. Sie sagten das man ihne 30 Montte schuldig wehre. Den 29. seindt die Spanier von der Nacht und den ganzen Dag in einer Schlachtordnunge in Velde gehaltten, umb ihre Bezalunge geradtschlagett so ihne nach stunde, also nemblich 30 Montte, und haben einen neuen Obrister auffgeworffen. Do sehr meude(!) ere wehre bey ihnen1), ist ehr nach Amsterdam gereden, hatt sie also verlassen. Darnach haben sie einen Anderen erwehlett, der ist mitt einen verordneten Fenlein Knechten bewahrett worden und seindt den Nachmittage, zwischen 5 und 6, aver die Wehren in die Stadt gezogen mitt 10 Fenlein Spannier, und haben den Merckett ingenommen und männig Minschen

1) ? Volgens het H.S., door Van Vloten in 1860 uitgegeven, kan het de bedoeling van den samensteller van het H.S. uit Kopenhagen geweest zijn te schrijven: ‘Da sie meinten er war bei ihnen’....

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 32 beleidigett oder Schaden gedaen, des gleich die Nacht, und so balde sie auff den Marckett seindt gekommen, ist sulches von den Obresten umbgeschlagen und verbaden worden. Averst die alte Oberste und Haubtleuthe, auch Fenderichs, haben ausz der Stadt gemust. Den 30. seindt sie den ganzen Tag auff den Marckett in der Schlachtordeninge gestanden, und haben das Geschüz in der Stadt begehrett, ist hirauff von den teutschen Obersten und Reuthern ein grosz Gespräch gehaltten worden, und ist ehne das Geschüze gefolgett. Auff den Abendt spade ist ein Brieff von Duca de Alba gekommen, sie sollen sich woll bedencken was sie deden. Averst die Andtwordtt ist gewest sie wolten bezalett sein, und is der schottische Capitein mitt seinem Leutenan(t) zu uns in die Herberge gelecht und ein Wacht darvor bestelt; Ursache das uns nichts Böses wiederfaren soll. Den 31. fro Morgens, seindt beij 1000 Spannier aus der Stadt gezogen nach dem Geschütze, und haben auch den Meistentheil in die Stadt gebracht mitt Pulver. Es ist offtmahls ein Lermen geworden. Die Klocke 4 Uhr Mittage hatt Don Julian Romero, der Veldtmarschlach, Sprache gehaltten und ist ihnen ezliche Monatte angeboden (und?) das End in kurzen Tagen zu geben. Auch ist de(r) Oberste Arckelijemeister1), mitt Namen Monsior La Motte, in de Stadt gekommen, den sie gudtwille haben ingelassen und anderst Nemandt, die sich erbotten (hat) in den Sachen zu handelen. Darauff haben die Spannier ihre Wacht, nach den Olden2), besezett und nenen Menschen Leidt und Schaden gedan. Sie haben ihren erwelde Obersten abgesezett und einen Anderen in seiner Städte wiederumb erwehlett, der Zuvorsicht das ehr der Oberste, die Koniglicher Mait. zu Hispanien und ihr Bestes wissen soll, dermede sie sich nicht al te weidt vorgreifen muchte.

Augustus.

Den 1. Diesen Dach issett ziemblich still gewesen mitt

1) Artilleriemeister. 2) wie früher?

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 33

Mütterrije. Es ist hartt gehandeltt umb die Bezalung und hatt der gekornne Oversten noch die gleitts Lude(!) zu sich genohmmen von den Spanier, die ihre Rad helffen, darmitt de Sache zu einem gutten Ende kommen mugte. Den 2. ist es ganz stille gewesen und seindt auff der Abendt 2 Spanier zu uns gekommen und gesaget, das (wenn) sie nicht mehr den (Et)was bekommen mochten, die andere Bezalung muchte ihnen auff 3 oder 4 Monte vorsichertt werden, und mitt Leununghe1) mitteltlerzeitt Undterhaltung haben. Haben auch diesen Tagh uffs nie2) befohlen, (das) doch sich Niemandt an nenne Borgen3) oder Jemandt anders vorgreiffen solde, wo up sie ein Andtwortt wehre vorwachtende. Die Nacht ist ein Knecht von... ach4) auf dem Seecret gestorben. Den dritten haben wir, mitt Bewilligunge der Spannier und ihren Obristen, zum dritten Mahl an Don Friderico und an die teutschen Obersten und an Julian Romero gesupplicirett, des grossen Gestanckes und Hungers halben. Es haben die Überlandischen(!) Frauwen, die auch hollandische frauwen, von den Knecht(en) reine Hembde bekommen, so 15 st. wertt wehren (und) haben darvor 3 sts. an Brodt gegeben und ist also grosse Schniderije gewesen. Wir haben averst auff unsere Supplication nene Andtwortt bekommen. Jegen den Abendt haben unse Knechte auss dem Closter willen lauffen und sich willen von den Spanniern erstechen lassen. Ursache des grossen Gestancks und Hungers halben. Den 4. is(t) es ganz stille gewesen und ist der Predicante auss dem Convente beij Don Friderco selbst gewesen und vor uns Teutschen einen Abschiedt gebeten. Darauff Ihre K.M. geandtwerdett, der Secrettarius solde es ihnne vormanne5). Seiner Gnade wolte eine Vorenderung

1) Waarschijnlijk is dit een vertaling van het Hollandsche woord ‘leening’, hetgeen soldij beteekent. 2) neue. 3) Bürger. 4) Steinbach? 5) vermahnen?

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 34 verschaffen und ist den Dach Heinrich Kundthusse, sein Schreiber, von Amsterdam zu uns gekommen. Den 5. zwischen 9 und 10 Uhren ist der Capitein Vittelly in Herlem gekommen, und ist hir mitt grossen Freuwdeschüssen entpfangen worden von den Spannier. Nachmittage is(t) durch die Vitellij mitt den Spannier - - - -1) vorgenohmmen, avers nichts aussgericht(et). Umb die Klocke 2 is(t) Lamotte zu uns gekommen und uns gesacht, wer auff unse Sache gerichtett werhren, wanner die Aufrörr mitt den Spannier vorrichtett wehre. Den 6. ist aber nichts ausserrichtett mitt2) den Lermen zu stillen, und is(t) der Vittellij nach Don Friderico gezogen, aberst wieder eingekommen. Den 7. seindt wir auss Herlem beleidtsagett3). Die Knechte seindt dre und dre zusamende gebunden, umb nenne böess Meininge willen. Wie sie durch das Lager seindt gebrocht, haben sie einen Eidt gedaen, das sie sich in dem rebbellische(n) Krige wieder den Konigh zu Hispanien nicht willen gebrauchen lassen - seindt do wieder losgelassen, und also nach Amsterdam beleidtsagett - und seindt in der Nacht, die Klocke 12, von Amsterdam gekommen die Haubtleutte mitt den Obristen Lüdtenanth, Fridrich Feldt, und gemeine Weibel, auf 38 Personen. (Sie) seindt in das S(i)ekenhauss zugelassen und von den Spanirden bewachett (und) haben gemannett4) es solte der Obreste, mitt dem so beij ihme wehr, des Morgens ihre Pass bekommen und ein Jed(er) P(er)son seindt 10 stv. gegeben. Der Oberst mitt den Hovettleudte seindt von des Don Friderico Dish5) gespeissett worden. Den 8. ist uns nene Gelt zur Zerung gegeben worden. Den 9. hatt ein Jedre 9 Sts. bekommen. Den 10. wedder nen Geldt noch Bescheidt bekommen. Die Knechte seindt von ezliche Pferden von den Spannier beleizagett worden. Do sie sindt gekommen zur Niekirch

1) Hier zijn blijkbaar een paar woorden vergeten, wellicht: ‘ein Vergleich’. 2) um? 3) begleitet. 4) gemeint. 5) Tisch.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 35 genandt, in ein Flecke, haben die Spannier die Knechte in eine Kirche beschlossen und nenne Wacht oder nichts darbeij besteldt, unangesehen das die Buren sie haben gewarnett, das die Gösen sollen vorhanden sein. Averst sie haben sich stracks in die Bette gelecht mitt Frauwen und Jungffrauwen (und) gudt Schir gemachett. In d(er) Nacht seindt die Gösen gekommen mitt den Schiffen und aver1) 300 Man thu Lande gesezett und alhir2) die Spanier auss dem Schlaffe geweckett, die gefangen Knechte nach den Schiffe gebracht und, so man secht, sindt von den gefangen Knechten 3 erschossen, und von den Spannier 6, und haben die Spannier ezliche ihrer Pferde verschlagen. Den 11. ist der Bevehl von Duca de Alba gekommen, das man uns Teutschen auch richte(n) sollen. Ursache was uns Knechte wehren mudtwillig zu den Goessen gelauffen und hatten ehren Eidt und die Gnade mitt der Vorehrung zurügge gesezett und vorge...3), und hatt Don Friderco sulchs denn teutschen Oversten, alse den Graven von Everstein und herrn Jürgen von Fronsberg, vermeldett. Wordo(r)ch die Oversten 2 Hauetlüde zu ten Duca te Alba abgefertiget sindt und In gebeden, dat sij vor Gnade nicht to T...4) mochten fortfaren, sundn5) wolde tie Sach recht erkundigen. Dorup thoe Antwortt bekamen und 15 Tage Respitt geven, so wolde he ansehen wo sich die Gevangenen in Waterlande anstellet, und wij solden einen von den Unsern affertigen, te se6) ires Edes scholde vormanen und afforderen. Darup seindt 2 Personen affgefertiget worden, alse Johan und N. Leutenandt und im te7) Gefangen tho schickende, und ist tho ter Tijte tegissinge (!)8) von ten Spanierden gemacket gewest, dat man uns hefft nicht scholen (be-

1) über. 2) aleer = ehe. 3) vergessen(?) 4) zu Tode(?) 5) sondern. 6) das sie(?) 7) als? 8) ?

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 36 zahlen), tho1) te Monnate de dar scholde absolviren stund vor ter Thorr. Der Allmachtige Gott hefft (es) gnediglich afgewendt. Düssen sülvigen Tage sindt tie Schotten aus Herlem geföret. Der Capitein mit 6 Personen sindt bij uns gebracht, und mitt uns gewacket. Den 12. sindt te Schotten afgehouwen und nicht mehr als 10 Personen levendich gebleven, man sacht von 235 Personen. Den 13. ist te Överste Stenbach van uns genhomen und up Handtgelofft im Lager mögen gehen und unse Sack verfordern, beneven ten ander Herrn und Oversten, te Dienst hetten. Den 14. ist ter Duca te Alba von Amsterdam angeko(m)men, und sindt tie Nacht, te Glocken 10 Uhr, unse Gesandte afgeferdiget worden, nha ten S(c)hepen in Waterlandt, nha ten Knechten. Den 15. hefft man einen Idern 6 Sch. thor Teringe geven und hefft gewart(et) biss up ten 20. Augusti. Den 17. sindt die Spanier in ter Stadt angefangen tho munsteren und tho bethalen, und hefft ein Jeder 30 Krone empfangen, und hefft gewartt beth uv2) den 18. Aug. up den Mit(t)age. Den 18. sindt de welsche Capitein, und Rosini mit Lanslot von Brederode afgehouwen. Den 19. sindt etliche Borger gefangen genhom(m)en und sindt die Kranken, so in Hollandt behorden, afgehouwen und 6 Fenlein Spanier sindt afgetogen. Den 20. sindt de teutsche Hovetlüde sambt dem Leutenant, Fennerich und Befelighhebbern von den Spanierden wol tho Water getreven, doch allein von einem spanischen Corporal, vormeneden wat Geldes von uns tho rantzuneren, doch lachent worde uns einstheilss sehr druve. Den vorgenomten Tage ist Duca de Alba wieder nha Amsterdam getogen, und hebben die Graven und Fronsberg omme die Deutschen beij dem Duca te Alba angeholden, und hefft ock Don Fredirico vor die Deutschen

1) da? 2) bis auf.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 37 gebeden, wie der Grave von Everstein bericht. So ist idt int letste so weit gekom(m)en, dat de Hovetlude und Bevelchhebber sindt uth1) dem Seikenhuse und der Spanier Hende gekomen, und in des Graven von Everstein und Fronsberges Hende gestellet. De hebben de(n) Eyt von im geno(m)men, und to he(?) in Herlem gelecht, so dat ein Ider in Herlem möchte gahn spatzeren wer he wolde, beth up weiteren Beschede, doch nicht uth de Stadt sunder2) Bewillinge des Graven, und de Oversten Stenbach hefft met dem Hupen fo .r.. st(?)3) nha Alckmar. Den 21. Augusti ist Don Frederich upgetogen nha Alckmar mit dem gantzen Hupen. He hedde das vor Tages thovorn 6 Feulin Spanier und etliche Schantzengraven darhene geschiket. Diesen Tage ist ein groter Storm gewesen von den 20 Aug. mit einem groten Wedder (und) hefft 3 Stunden geweret. De groter Windt und Storm (dauerte) beth up den 23. Aug. Do ist ein Dick dorchgebrocken, dat men mit Boten von den Dünen hefft gefaren in Herlem, und wehr der Storm vor 6 odder 8 Weecken gekommen, so were idt Herlem ein gute Entsettinge gewesen; idt scholden nicht vele Spanier in irre Schantzen und in irem Leger den Gellirn(!)4) gedantzet hebben. Up düsen Tage ist das Perdon und Gnade in Herlem afgelopen beth up 57 Nhamen, de up Gnade und (Un)gnade sindt gebleven, und sindt düsen Tage 6 Borger afgehouwen, darmede de Kostre und ein Timmerman gewesen, de de Tidt aver so5) dehn Ambt bij den Goesen gebrucket hedden. Von der Tidt af isset beter mit den Goesen geworden alse idt thovorne was. Den 22. ist (durch) denn groten Storm und Windt ein Boom vor dem Siekenhüse neddergefallen, welcks man sechte, dat mehr alse 1200 Mijnschen daran sindt gehangen worden, dowil sie dar hebben gelegen.

1) aus. 2) ohne. 3) Volgens het H.S. door v. Vloten uitgegeven: ‘fortgemusst’. 4) Gaillarde? 5) zu?

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 38

De Spanier mit den Deutschen seggen, dat se aver 15000 Man vor Harlem verlorn hebben von stadtlichen und schlichten Personen - man wil seggen von 85 Büssenmeisters und 3 Veldtmarschalck, so darvor gebleven sindt, wante de grote Kolde hebben die Spannier sowell gefülett alse die Teutschen - und wanner die Nien (!)1) Spanier und Teutschen im Monatte July nicht wehren angekommen, die gantze Hauffe solde sehrr schwack gewest sein, dar sie nun aver2) 20000 Man starck seindt. Es ist gewisslich wahr, das in der Stadt Harlem an Frauwen und Kinder gewesen - - die uns nicht viele Nüz worden - - 15000 Personnen; was die von Proviand wechnehmen gebe ich ein Jeder in bedenken und was die in 31 Wochen verzeren. In summa, so die beiden teutschen Scharffrichters bekennen und sagete, das sie 1685 Personen, so in Harlem mitt dem Stricken und Schwertte seindt gerichtet worden von ihne, behalben die versoffen und vertrungken seindt worden. Des Rades geschworner Wachters in Harlem haben in der ganzen Belegerung die Schüsse auffgeschrieben, und sagen in der ganzen Belegerung 16895 Schüsse geschen seij, mitt grossen Stügken, alse hele und halbe Karthowen und Schlangen. Finis.

(Rijksarchief te Kopenhagen. A. Holland, 1524-1807 no. 5.)

1) neue. 2) über.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 39

Aus dem Freiheitskampf der Niederlande. Briefe eines Badischen Kriegsmanns, Mitgeteilt von Dr. Karl Obser1).

Unter alten badischen Lehensakten, die von dem Opfinger Lehen der Brombach handeln, zwischen unerquicklichen Prozeszschriften verstreut, finden sich als Beilagen ein paar Privatschreiben aus den Jahren 1573 bis 1575, die aus einem öden Rechtsstreite mitten hinein führen in das leidenschaftlich bewegte Jahrhundert der Glaubenskämpfe. Sie haben von dem Kriegsschauplatz in den Niederlanden einen weiten Weg zurückgelegt nach dem Oberrhein und verdienen um ihres Inhalts willen wohl der Vergessenheit entrissen zu werden. Sie waren, wie die Aufschrift besagt, gerichtet an den ehrenfesten,

1) Noot van het Bestuur. In het jaar 1924 vestigde Prof. J.H. Scholte te Amsterdam de aandacht van het Bestuur van het Historisch Genootschap op het hieronder volgende artikel, voorkomende in ‘Die Pyramide, Wochenschrift zum Karlsruher Tagblatt’ van 2 Dec. 1923. De drie brieven van Justus Octavianus Brombach, een Duitscher, die in de jaren 1573-'75 aan Spaansche zijde in den Nederlandschen opstand meevocht, schenen een geschikte aanvulling op de voorafgaande uitgave door den heer De Witt Huberts van een dagboek van een anderen Duitscher, die in denzelfden tijd aan den kant der opstandelingen streed. Door tusschenkomst van de redactie van het Karlsruher Tagblatt kon het Bestuur zich in verbinding stellen met den uitgever der brieven, Dr. Karl Obser te Karlsruhe, ‘Direktor des Badischen Generallandesarchiv i.R.’, die bereidwillig vergunning verleende, zijne kleine publicatie in onze Bijdragen en Mededeelingen onveranderd af te doen drukken, waarvoor het Bestuur hem hier gaarne oprechten dank brengt.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 40 hochgelehrten Doctor Pius Conradinus Brombach, oberösterreichischen Hofgerichtsadvokaten und Procurator zu Ensisheim. Und ein Brombach war es auch, der sie schrieb als Zeichen brüderlichen Gedenkens, Justus Octavianus mit Namen, der älteste aus der kinderreichen Ehe des markgräflichen Kammerschreibers und als solcher Lehensträger des Weiherschlosses zu Opfingen. Brombach von Opfingburg, wie er sich danach zu unterschreiben beliebte. Als die Spanier am Oberrhein für ihr Söldnerheer die Werbetrommel rührten, schlosz er sich aut Zureden des Bruders im Herbst 1572 mit Knecht und Diener cinem Truppe an, der nach den Niederlanden abging; der Abschied von seinem Ehegemahl, das in den Akten als ein ‘böses, altes Zankeysen’ erscheint, wird ihm wohl nicht zu schwer gefallen sein. Auf spanischer Seite nahm er dann in den Niederlanden in einem deutschen Regimente als Leutnant oder Fähnrich Dienste und wurde so Zeuge des heldenmütigen Kampfes, in dem die niederländischen Patrioten unter Führung Wilhelms von Oranien Glauben und Freiheit gegen spanische Gewaltherrschaft verteidigten. Er nahm, wie wir sehen, Teil an der denkwürdigen Belagerung und Eroberung von Haarlem, das nach siebenmonatlicher tapferster und zähester Gegenwehr sich am 12. Juli 1573 ergeben muszte und Schauplatz eines grauenvollen Blutgerichts wurde, das der Herzog von Alba über die unglückliche Stadt verhängte. Aber der Triumph des Herzogs war mit dem Verluste von zwölftausend Mann teuer erkauft und der moralische Eindruck, den die ruhmreiche lange Verteidigung auf die andern holländischen Städte ausübte, war ein ungeheurer: er hob ihren Mut und ihre Zuversicht in demselben Masze, wie die spanischen Greuel ihren Hasz ins Grenzenlose steigerten. Das zeigte sich bald, als Don Fadrique, des Herzogs Sohn, sich mit 16000 Mann gegen Alkmaar wandte und, da die Stadt ihm die Tore nicht öffnete, im August zur Belagerung schritt. Ein erster Sturm wurde von der aus 800 Köpfen bestehenden Besatzung, die von 1300 bewaffneten Bürgern unterstützt wurde, blutig zurückgewiesen, zu einem zweiten waren seine Truppen nicht mehr zu bewegen, und als die

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 41

Geusen vollends die Dämme durchstachen und die Fluten des Meeres hereinbrachen und die Belagerer hinwegzuschwemmen drohten, gab der Spanier das fruchtlose Unternehmen auf und zog am 8. October ab. Am Tage vor dem Abzug hat Brombach den ersten Bericht geschrieben, der uns vorliegt. Er verschweigt und beschönigt nichts und kennzeichnet eindringlich die Lage und die Stimmung auf spanischer Seite. Kein Sold, Mangel an Speise und Trank, Hunger, Krankheit und Seuche, täglich Verluste, dazu vor Augen die stündlich wachsende, unheimliche Flut! Was Wunders, wenn auch unserm badischen Kriegsmann sich die Erkenntnis aufdrängt, dasz die Unterwerfung des mit dem Meere verbündeten, von einem tapferen, freiheitsliebenden Volke verteidigten Landes eine schwierige Sache sei und noch viele Jahre kosten werde. Das zweite Schreiben stammt aus dem Juni 1574 und ist aus Beverwijk, nördlich von Haarlem, datiert, wo die sieben Fähnlein von Brombachs Regiment seit ein paar Monaten wieder zusammengezogen waren und sich verschanzt hielten. Inzwischen hatte sich die Situation insofern zu Ungunsten des Oraniers geändert, als durch die Niederlage des neugeworbenen Söldnerheeres, das Graf Ludwig von Nassau vom Rhein herbeiführte, in der blutigen Schlacht auf der Mooker Heide die Hoffnung auf Entsetzung und Befreiung der belagerten Stadt Leyden vernichtet und die Not der Geusen gestiegen war. Von den beiden Vorgängen auf dem Kriegsschauplatze in der Provinz Holland, von denen Brombach berichtet, ist in der mir hier zugänglichen Literatur nichts bekannt. Sie stehen zweifellos in Zusammenhang mit den Operationen in Nord-Holland, von denen van Meteren in der deutschen Ausgabe seiner ‘Niederländischen Historien’ (Arnheim 1611) S. 253/4 spricht. Bei dem einen handelt es sich um ein Gefecht in der Nähe des Haager Busches, das zum Nachteil der Geusen verlief und mit der Gefangennahme von vier Fähnlein endigte. Bei dem andern, an dem Brombach selbst beteiligt war, um einen Haudstreich auf das befestigte Dorf Wormer, der am 30. Mai unternommen wurde und nach anfänglichem Erfolg durch

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 42 das Eingreifen der Geusenflotte in eine empfindliche Schlappe für die Spanier verwandelt wurde. Er bestätigte auf's neue die alte Erfahrung, dasz die Niederländer überall, wo sie auf dem Wasser kämpften oder dessen Vorteile nützen konnten, den Gegnern überlegen waren, und unser badischer Kriegsmann hatte gewisz Recht, wenn er resigniert meinte, solange man keine Armada zur See habe, werde man Holland niemals erobern. Das letzte Schreiben fällt in das Frühjahr 1575. Das Regiment war durch Gelderland nach Overijssel gezogen, um sich dort auf fetter Weide auf Kosten der Bauern, nach dem Söldnerbrauch der Zeit mit ‘Fressen und Saufen’ von den Strapazen des Krieges zu erholen und für den seit Monaten rückständigen Sold schadlos zu halten. Man merkt der launigen Schilderung des Schreibers das Wohlbehagen, das er dort empfindet, während von Breda her Friedensschalmeien ertönen, ordentlich an. Von dem weiteren Briefwechsel mit dem Bruder hat sich nichts mehr erhalten. Die Friedensaussichten verschwanden abermals, der Krieg nahm seinen Fortgang. Vielleicht schon in diesem Jahre, spätestens aber im Herbst des nächsten Jahres ist Oktavian, dessen Gesundheit auf die Dauer doch nicht Stand gehalten, nach dem Oberrhein auf sein Weiherschlosz, das er neu aufgebaut, zurückgekehrt; ein todsiecher Mann ist er dann im März 1577 zu Basel, wo er wohl Heilung suchte, verstorben. Lassen wir ihn nun selbst zu Wort kommen. K.O.

1. Im Lager vor Alkmaar, 7. October 1573.

.... Neue Zeitung, was sich mit Eroberung Harle begeben, habe ich Doctor Hansen zugeschrieben, die Du ohne Zweifel lengest empfangen hast. Den 20. Augusti nechstverschienen hat man uns von Harle für Alkmaar, ein Stätlein uf vier Meil von einander, gefürt (wiewol die gemein Red gewesen, man wöll uns ins Winterleger fieren, ist us Anstiftung derer von Amsterdam verhindert worden). Wenn die Spangier nit

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 43

Meutereien angefangen, weren wir 6 Wuchen ehe für Alkmaar gezogen, welches nit eine kleine Ursach, dasz Alkmaar nit gewunnen worden ist. Haben Alkmaar belegert, zum Sturm geschossen, die Spangier allein angeloffen, den Sturm verloren, bei 400 erschossen1), und geschedigt worden. Lauft das Wasser dermaszen an (dann die Giesen den Damm ufgerissen, da die Flut), dasz man besorgen müssen, wir kinten in die Lenge vor Wasser nit mehr us dem Ort, da wir ligen, komen und das Geschütz daraus bringen. Dann es ist um unser Leger schibenwis schon wol Wasser, dasz man bei 14 Tagen alle Tag über 1500 Mann schwecher. Müssen also, on etwas Fruchtbarlichs usgerichtet, mit Schaden und Spott abziehen, welches den Feind etwas übermütiger und noch verwenter macht. Etlich der Unsern sind Hungers halb verdorben, mehr geschedigt, der dritt Teil unsers Regiments allhie ist krank, haben diesen ganzen Krieg noch kein elender Leger gehabt, dann es ist in 4 Tagen in unserm Leger kein Brot, Bier noch Wein, ja kein einziger Markatender bei uns gewesen. Das Stettlein Alkmaar haben die Giesen dermassen anstatt der Mauren, die sie abgerissen, mit einem Wall verbauen, dasz es on sondern groszen Schaden des Kriegsvolks nit wol zu gewinnen ist, und soll dies Stättlin die onwehrhaftigst unter den andern sein, die abgefallen. Die Stätt, so der Prinz noch innhat, ligen all wol verbauen und verwart mit Wasser, dasz man für etlich kein Feldleger schlagen kann, und deszhalben zu besorgen, wann das Land nit zu einem Vertrag kommt, würd man noch vil Jar damit zu schaffen haben und würd ein langjährigen Krieg geben. Es sei dann Sach, wie mich bedunket, dasz sie sich einander selber erbieszen2), so man ihnen alle Päsz verlegen wurd, dardurch ihrer Handlung und Gewerb ein Abbruch beschicht. Wir werden morgen wider zuruck neben dem Stettlin

1) am 18. September: nach Motley, Der Abfall der Niederlande II, 396 belief sich ihr Verlust sogar auf mindestens 1000 Mann. 2) = verbeiszen, totbeiszen (mhd. erbizen).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 44 hinweg ziehen und unser Leger bei einem Closter, so jammerschad, dass die Giesen verbrannt, heiszt Egmont, schlagen, zwei Viertl Meil von gemeltem Stettlin. Do sollen wir etlich Tag still ligen. Wo man uns dann fieren würd, ist mir nit wissend. Es ist zu erbarmen, wie die Calvinisten mit den Kirchen und Gottsheusern um gehen. Sie erschlagen nit allein die Ceremonien, sondern verbrennen und zerreiszen und brechen alle Kirchen gar ab, öffnen der Abgestorbenen Gräber und treiben alle unbille Handlungen, machen mit Rauben und Stelen viel arme Leut. Bitt, wellest mir auch neue Zeitung schriben, wie es bei Euch steet. Soll jederzeit wider geschriben werden....

2. Biberwick1), 6. Juni 1574.

(Gibt einem Boten, der nach dem Elsasz geht, den Brief mit auf den Weg. Ist gesund und frisch.)

.... Zum andern sind wir mit unsern siben Fenlin, wie wir erstlich in Holand zogen, bei 3 Monaten allher wider zusammengerucket, ligen also noch hie verschanzt an einem Pasz. Das ander Kriegsvolk, so vor 3 Monaten aus Holand zogen, Graf Ludwigen und den jungen Pfalzgraven2) bei Neumägen geschlagen, ist widerum zum Theil in Holand komen, ir alt Leger zum Haag, nit weit von Lewen3), ingenomen, die Gösen, so dasselb inngehabt, geschlagen, 3 Fenlin samt ihren Hauptleuten und Fenderichen, auch 450 Man gen Harlem gefürt. Dagegen haben wir aber ein Schanz verspilt. Uf den

1) Beverwijk, nördlich von Haarlem. 2) Graf Ludwig von Nassau und Pfalzgraf Christoph, ein Sohn des Pfälzer Kurfürsten Friedrichs III, die beide in der Schlacht auf der Mooker Heide bei Nijmegen am 14. April den Tod fanden. 3) Gemeint ist wohl ein Lager beim Haager Busch und Lewen, mit Leyden verwechselt; ein Lewen in der Provinz Holland ist auf den Karten nirgends aufzufinden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 45 heiligen Pfingsttag ist verordnet gewesen, wie man sagt, Wurmer1), ein groszen Flecken mit groszen, tiefen Fluten und Graben wol bewart, einzunemen, hat man von unsern Fenlin uf 300 Mann und dann von Assendelft2), so nit weit darvon ligt, Teutschen und Welschen, auch etlich Hundert genomen und sollten die Kriegsschiff von Amsterdam auch komen sein, und als die Unsern und die von Assendelft zu Wurmer angefaren, der Gösen Schanz halber ausgemacht, eingenomen, sie in das Dorf gejagt, da sind der Gösen zwei Gallonen3) daher gefaren, unter unser Volk kreuzweis geschossen, also dasz unser Volk wider zuruck in die Halbschanz weichen müssen. Indem sind der Gösen andere Schiff, gerüst mit Kriegsvolk, allenthalben daher gefaren, unser Volk umzugehen. Da nun die Unsern das gesehen und dasz kein Hilf mit Kriegsschiffen von Amsterdam, noch anderswoher, vorhanden, noch komen, auch unser Schiffleut mit ihren Schiffen fliehen wellen, ist unser Volk, als sie vermerkt, allein one Hilf nichts ausrichten kinten, den Schiffen zugeloffen, zum Theil darvon gefaren; die sich aber versäumt, ihre Wehr von ihnen geworfen, sind hindurch geschwummen; was aber nit schwimmen kinte und sich in das Wasser gelassen, ist ersoffen. Wenig sind vom Feind umkomen, der mehrer Teil, was dahinter bliben, ist gefangen, von unserm Regiment bei Hundert und von denen zu Assendelft uf 150 Mann gefangen. Die will man all ranzionieren lassen; hoff, sollent bald wider bei uns sein. Wir künten nit all Spil gewinnen, müssen auch etwan eins verlieren. Wir sind täglichs mehr Kriegsvolk uf Wasser und Land gewärtig; uf dem Land erobern wir das Holand nit, es sei denn Sach, dasz man auf dem Wasser ein Armaden hab, dasz ihnen nichts kan zu noch abkomen.... Man hat uns lenger dann in einem Jahr kein Bezalung geben, ist uns nun in die 24 Monat schuldig....

1) Wormer in Nord-Holland, zwischen Alkmaar und Haarlem. 2) Nordöstlich von Haarlem. 3) Kriegssegelschiffe.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 46

3. Zu Delden in der Herrschafft Zwend1) bei Deventer, 21. März 1575.

Wir sind, Gott dem Herrn sei Lob und Dank, bei 3 Wuchen us Holand komen, ziehen jetzund im Gellerland hin und wider; wann wir an einem Ort ufgefressen, rucken wir weiter, haben den Handel uf den Bauren mit Fressen und Saufen, grünen wider wie die jungen Bäum, die den Winter erfroren sind. Ich bin mein Tag nie so wol auf gewesen als jetzt zwei Jahr, dann in zweien Jahren nie krank gewesen, Gott sei Lob. Man hat uns in diesem Zug 3 Monat bezahlt, ist uns noch 30 Monat schuldig. Die Sag ist allhie bei uns, der Friden sei gemacht2). Wann wir aber Urlaub sollen haben oder uns Geld soll werden, weisz nichts darvon zu sagen....

1) Delden, in der Herrschaft Twente, Provinz Overijszel. 2) Im März 1575 waren zu Breda Friedensverhandlungen eröffnet worden, die sich jedoch bald wieder zerschlugen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 47

‘t Leven en bedrijff van vice-admirael de With, zaliger’1), Medegedeeld door S.P. l'Honoré Naber.

Zij die de ‘Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen’ van Mr. J.C. de Jonge hebben gelezen (hoevelen zouden het er zijn?) kunnen weten, dat er eene biografie in handschrift bestaat van Witte Corneliszoon de With, opgesteld in 1662, dat is: vier jaren nà dat de Admiraal was gesneuveld. Dit manuscript bevindt zich tegenwoordig op het Algemeen Rijks-Archief te 's-Gravenhage; het is een kwarto-schrijfboek in perkamenten band, bevattende 139 pagina's, ingevuld door een nogal slordige 17de-eeuwsche hand. De lotgevallen van dit boekje zijn gedeeltelijk bekend. Het heeft in eigendom toebehoord aan Mr. H. van Wijn, die er in Dl. II zijner ‘Nalezingen op Wagenaar’ eenig gebruik van maakte en er op pag. 104 een nader verslag van gaf. Van Wijn schonk het werkje aan Mr. J.C. De Jonge (1821), uit wiens nalatenschap het in 1859 werd verkregen door het Algemeen Rijks-Archief, zijnde het in de Lijst van Aanwinsten over genoemd jaar vermeld onder Nr. B III (5) en thans op-

1) In handschrift B. komt hierna de aanteekening voor: ‘Tot een present ontvangen van Monfreer de Heer Waltherus Van der Haegen, Advocaet Vroetschap ende Schepen binnen den Brijll, desen 20sten Meert 1662 (get.) Jan Willem Duijve’. Van der Hagen is de opsteller van het geschrift, gehuwd met Wittes oudste dochter Cornelia. Duijven was gehuwd met Wittes tweede dochter Maria, aan wie de tekst is opgedragen. (Verg. document 8).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 48 gebracht onder het hoofd Admiraliteitscolleges XL, I, c. 9. Nadat De Jonge het handschrift had gebruikt als grondslag voor zijne ‘Levensbeschrijving van Witte Corneliszoon de With’, drukte hij de op pagina 123 t/m 134 voorkomende ‘Anakephalaiosis ofte Recapitulatie van Wittes Leven’, als Bijlage IV bij die studie af, maar den eigenlijken tekst gaf hij niet1). Dat mocht ook overbodig schijnen, want hij had dien tekst naar vermogen verwerkt en toch, wij die ons veroorloven te vragen naar de stukken zelf, zouden dat anders hebben gewenscht. Wij stellen de documenten hooger dan de daaruit getrokken beschrijvingen en overzichten, die toch immer onder de subjectieve inzichten van de bewerkers hebben te lijden. De geschiedenis, ook van dit geschrift, levert daarvan een voorbeeld, want bij oplettende vergelijking bespeurt men wel, dat Mr. De Jonge, in de gemoedelijkste regeeringsjaren van Koning Willem I, sommige zaken waarover Van Wijn in 1801 nog wel had willen uitweiden, maar liever onder den sluier der verdraagzaamheid bedekt hield. Publicatie van den tekst is dus volstrekt niet overbodig; als altijd moeten wij naar het origineel terug.

Zoomin Mr. Van Wijn als Mr. De Jonge heeft, naar 't schijnt, opgemerkt, dat hij geen eigenlijk origineel maar slechts een afschrift voor zich had. Van Wijn (p. 104) zegt, hetgeen op zichzelf wel waar is, dat de biografie eigenhandig is geschreven door den opsteller, Walter Breman van der Hagen, een Burgemeester van Brielle en schoonzoon van Witte. Ook heeft Mr. De Jonge niet aan de oorspronkelijkheid van het handschrift getwijfeld. Toch kan het de ‘archetypus’ niet zijn; verschillende omstandigheden bewijzen dat. Allereerst het schrift, dat niet vast en niet fraai genoeg is voor een auteur die een monument wil stichten voor een beroemden en door hem vereerden schoonvader; dan de onderteekening van de

1) J.C. de Jonge, ‘Verhandelingen en onuitgegeven stukken betreffende de Geschiedenis der Nederlanden’, Delft, 1825, '27. 2 Dln. 8vo. Aldaar Dl. I, p. 137 vlg. Zie vooral p. 141 noot.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 49 opdracht, hier ‘Dedicatiebrief’ genoemd. Zij draagt wel het onderschrift Walter Breman van der Hagen, maar dit lijkt al zeer weinig op een burgemeesterlijke handteekening; meer dan een afgeschreven eigennaam schijnt het niet te wezen. Sprekende bewijzen worden geleverd door den inhoud zelf, waarin zoo van die fouten voorkomen welke een auteur die zijn stof beheerscht, slechts maakt, als hij zijn tekst bijna woordelijk uit het hoofd kent en onder het vervaardigen van een zooveelste afschrift, over zijn werk in den dut valt. Ik zal eenige van die fouten vermelden. p. (1) staat in het versje: ‘venaerde bastaerden’, schrijffout voor ‘veraerde’; p. (3) op 19 Sept. staat: een ‘hiet’ toegesteken, schrijffout (zooals blijken zal) voor een ‘hant’ toegesteken; p. (20) op 28 Oct. staat: ‘Caep de Toog’, lees: ‘Caep de Loop’ (de Lopo Gonçalves); p. (23) een onverklaarbare lettergroep ‘vndag...’, voor (zooals blijken zal) ‘vendainge’; p. (35) op 5 Aug. staat: ‘de schepen aldaer gekrenckt en ge....’, voor (zooals blijken zal): ‘geverckent’ (d.i.: schoon gemaakt); p. (40) staat: ‘passagiers opt...’, het woord ‘schip’ is weggelaten; p. (46) staat: ‘Maertder’ voor Maeze, gelijk het eigen journaal van Witte ter overeenkomstiger plaatse heeft; p. (57) hier is een halve regel, zonder aanleiding, oningevuld gebleven; p. (118) staat: ‘op sijn vleets’, voor ‘op sijn Sweets’; p. (120) in het gedicht, staat: ‘staf’ voor ‘graf’. Men behoeft zich door deze aanwijzingen nog niet overtuigd te achten; voor 't minst toch kan men de vraag stellen, of er, zoo ons handschrift inderdaad eene copie is, sporen van een origineel zijn aan te wijzen? Dat kan werkelijk, want reeds voor jaren is het bestaan van een tweede exemplaar bekend geworden. In Dl. XXX (1880) van den Navorscher namelijk, is een artikel te vinden, geschreven door wijlen Jhr. Mr. E.P. Schorer te Middelburg, handelende over Witte de With, waarin de auteur als terloops mededeelt, dat, in onder hem berustende

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 50 papieren de familie De With rakende, zich ook bevindt het in 1662 door Walter Breeman van der Hagen geschreven ‘Leven en Bedrijf’. Niemand heeft zich tot dusverre de moeite gegeven dat exemplaar op te sporen en te raadplegen; mij bleek bij eenige navraag al spoedig, dat het zich thans bevindt in het bezit van Jhr. Mr. J.A. Schorer te 's-Gravenhage. Met een bijzondere heuschheid, welke ik met de grootste dankbaarheid erken, stelde Jhr. Schorer mij in de gelegenheid, niet alleen om het bewuste handschrift in te zien en te gebruiken maar ook om alle over de familie De With handelende bescheiden, waarvan de heer E.P. Schorer melding had gemaakt, in mijn onderzoek te betrekken. Zoo werden dan de navolgende archivalia te mijner beschikking gesteld.

Familiestukken.

1. Huwelijksvoorwaarden van Wittes ouders: Cornelis Witteszoon en Neeltgen Andriesdochter, opgemaakt door den notaris Johannes de Haestrecht te Brielle, den 20 Sept. 1581. Perkament. 2. Zestien losse aan weerszijden beschreven foliobladen, bevattende het begin van ‘T Leven en bedrijff van Witte Cornelissen de Witt, etc.’. Bijzonder fraai 17de-eeuwsch schrift, zonder doorhalingen of verbeteringen. Aan de randen een weinig beschadigd. (Hierna steeds aangeduid als Tekst A.) 3. Een kwarto schrijfboek in perkament gebonden, bevattende ‘T Leven van Witte Cornelisz de With etc.’. Schrift 17de-eeuwsch, zelfde hand als van het exemplaar op het Rijks-Archief. Hierbij een paar fragmenten van andere afschriften. Voorts de aanteekening: ‘Tot een present ontfangen van monfreer d'Heer Walterus Vander Haegen; advocaet vroetschap ende schepen binnen den Brijll; desen 20en Meert 1662, en onderteekend Ja. Will. Duijve’. (Hierna steeds aangeduid als Tekst B.) 4. Een kwarto schrijfboek in perkament gebonden, bevattende een gedeeltelijk afschrift van den voorgaanden tekst, eindigende in het jaar 1641. Het is geschreven door Adriana de With, een in 1648 geboren dochter van den Admiraal.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 51

5. Een in 1763 vervaardigd, bijzonder goed verzorgd afschrift van het exemplaar genoemd sub 3, waarin echter bij het overschrijven eenige hiaten zijn gevallen. Gebonden in kalfsleeren band. Folio. 6. Een ‘Corte aenwijsinge vande rencontren, die mij van den jare 1616 tot 1653 incluys voorgevallen, daerin Ick in persoon zelfs present sij geweest, twelck den leser tot nader onderrichting kan dienen, en ook sien waerin ick de blom van mijn jeugdige jaren heb besteed’. Aan het slot leest men: ‘was geteickent Witte Cornelisz de With’. Gevolgd door: ‘Mijne wtmuntende ende langduijrige reijsen sijn geweest als volgt’. Daarna: Afschrift van een brief uit Kopenhagen dd. 8 Januari 1659 handelende over den laatsten strijd, de behandeling van het lijk, etc. Vier bladzijden folio, alles in de hand die ook No 3 heeft geschreven, d.i. van Walter Breman Van der Hagen. Het origineel van dit stuk heeft ten grondslag gestrekt van de door De Jonge als Bijlage IV overgenomen Anakephalaiosis. 7. Bruiloftszang op de echtverbintenis van Witte de With en Hester de Meester, den drie en twintigsten van Bloeimaand des jaars 1651, te Rotterdam. Gedrukt, Plano. 8. Bruiloftszang op de echtverbintenis van Joannis Wilhelmus Duijven, Licentmeester, Tresaurier en Out-Burgemeester der stadt Hulst ende Me-Iuffou Maria de Wit, gehuwt op de 14de der sesde maent 1661. Gedrukt, Plano. 9. Folioblad bevattende een lijst in 17de-eeuwsch handschrift: Kinderen van Jacob van Gogh en Ida van Berchem, van Witte de With en Hester de Meester en hunne voorkinderen. 10. Memorie, gesteld op 2 foliobladen (met eene losse bijlage) bevattende gegevens omtrent de families De With, Van der Hagen en aanverwante geslachten. 11. Genealogie van het geslacht Van Goch. 3 Foliobladzijden en 4 losse snippers. 12. Afschrift van een gedicht van Jacob Cats ‘Op de

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 52 gelegenheijd van staat ter tijd de wijdvermaarde Heldt Marten Harpersen Tromp Admiraal ter Zee was gemaackt, en spreeckt daarin dus van den Heer de Wit etc.’. Folioblad. 13. Een aanteekening op een kwarto blaadje, wellicht aanwijzing bedoelende omtrent een huis waarin Witte gewoond heeft: ‘Boven de deur van d'Heer Petrus Texelius in den Briel staat Ao 1686’. (Texelius was gehuwd met Wittes dochter Ida.) 14. Oproepcedul (begrafenisrol) van d'Heer Witte Cornszn de With, Ridder van de Ordre van Ste Mighiel, in sijn leven Vice Admirael over Hollant ende Westvrieslant, den 7 October 1659. 8 aan weerszijden beschreven strooken. De cedul bevat niet minder dan 192 namen van opgeroepen personen en corporatiën. 15. Afschriften van de opschriften op de zerk van het familiegraf der De Withs in de Groote Kerk te Brielle. 1 Folioblad met bijlage. 16. Een kwartoblaadje, beschreven met aanteekeningen omtrent bijzettingen in Wittes graf in de Groote Kerk te Rotterdam, in dato 1760. 17. Twee van elders welbekende gegraveerde portretten van De With, door R. Sorch. 18. Afschriften door Jhr. E.P. Schorer vervaardigd van de literatuur over De With voorkomende in Naverscher 1880, aflev. 8, 1880 aflev. 10 en 1881 aflev. 7.

Benoemingen, aanstellingen, correspondentie etc. van Witte de With.

19. 18 April 1629, 's-Gravenhage. Commissiebrief, waarbij Witte wordt gelast zich onder de orders te stellen van Gerrit Symons Voorburg, als Admiraal ter bescherming van de Groote Visscherije commandeerende, zonder dat hij zich gedurende denzelven tijd tot eenigen anderen dienst zal laten gebruiken. Ondert. Frederik Hendrik. 20. 15 Mei 1631, 's-Gravenhage. Aanstelling van Witte als Commandeur over de Groote Visscherij. Ondert. Frederik Hendrik. 21. 24 Mei 1632, 's-Gravenhage. Aanstelling van

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 53

Witte als Commandeur over de Groote Visscherij. Ondert. Frederik Hendrik. 22. 21 Juni 1633, int Leger bij Rijnberck. Aanstelling van Witte als Commandeur over de Groote Visscherij. Ondert. Frederik Hendrik. 23. 26 Juli 1635. ‘Philips van Dorp Ridder L. Admirl. in Hollant, ende Westfrieslant. Alsoo de Capiteijn Witte Cornelisse de Wit met mijn als Capiteijn heeft gedient, ende sijn affscheijt van mij versocht, t'welk ick hem niet hebbe willen weijgeren, soo ist dat ick hem bedanck van sijnnen goeden dienst den lande ende mij gedaen. Ende sall, waer het hem gelust, sijn particulier proffijt mogen soucken. Actum in het Schip Amelie opde reede voor Palisse1) den 26 Julij 1635. Philip van Dorp’. 24. 24 October 1637, 's-Gravenhage. Copie-schrijven van de Staten-Generaal aan den Stadhouder, bevestigende de hun geworden mededeeling, dat het Zijner Hoogheid heeft behaagt aan te stellen tot Lt. Admiraal Maerten Harpertsen Tromp en tot Vice Admiraal Witte Wittense, bij provisie en voor den tijd van één jaar; de S.G. zullen de voornoemde twee personen bij Zijne Hoogheid zenden ‘omme Uwe Hoogheijts commandementen te ontfangen en haer daer naer te reguleren’. 25. 23 April 1639, 's-Gravenhage. Verlenging van de op 29 October 1637 verleende aanstelling als Vice-Admiraal, voor den tijd van nog een jaar. Ondert. Frederik Hendrik. 26. 9 April 1640, 's-Gravenhage. Instructie aan Witte om een vijftal schepen te doen schoonmaken en victualieeren in Vlissingen, zonder naar het Goereesche Gat te komen en om een goed oorlogsschip naar Calais te zenden. Ondert. Frederik Hendrik. 27. 12 December 1640, 's-Gravenhage. Oproeping aan Witte om naar 's Hage op te komen, teneinde met den Stadhouder te aboucheeren. Ondert. Frederik Hendrik. 28. 24 Januari 1641, 's-Gravenhage. Aanbieding der instructie onder 29 vermeld, met aanbeveling aan Witte

1) La Pallice bij La Rochelle.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 54 om zich ter beschikking van den Hertog van Longueville te houden. Ondert. Frederik Hendrik. 29. 24 Januari 1641, 's-Gravenhage. Instructie als vermeld sub 28, inhoudende: a. Witte zal den Hertog van Longueville aan boord nemen om hem, van nog drie oorlogsschepen vergezeld, over te voeren naar Calais of Dieppe; b. hij zal bovendien onder zijne vlag nemen een schip met paarden en bagage van de Heeren Extraord. Ambassadeurs in Engeland, welk schip onder geleide naar Margate zal stevenen en dan terug keeren; c. hij zal na debarkement van den Hertog, den Kapitein Coulster laten bij 's Hertogs bagageschepen om die naar patria te convoyeeren; d. hij zal met de twee hem resteerende schepen den Commandeur Banckert opzoeken en het bevel over de gecombineerde scheepsmacht op zich nemen. Ondert. Frederik Hendrik. 30. 1 Februari 1641. Aanbeveling om bij den overvoer van den Hertog voorzichtigheid in acht te nemen, in verband met een per schrijven van 31 Januari gerapporteerd eskader van 14 Duinkerkers ter kuste. Hij zal van zijn vertrek bericht zenden. Ondert. Frederik Hendrik. 31. 3 Februari 1641. Witte met de eerste gelegenheid zee te kiezen en te zorgen dat de paarden (zie sub 29) in goede verzekering binnen de Rivier van Londen worden gebracht. Ondert. Frederik Hendrik. 32. 7 Februari 1641, 's-Gravenhage. Den Hertog van Longueville met de eerste gunstige gelegenheid over te voeren, zonder naar eenige bagage- of paardenschepen (zie 29 en 31) te wachten. Ondert. Frederik Hendrik. 33. 22 April/2 Mei 1641, Londen. Prins Willem verzoekt aan Witte de With om den Sr. de Joinvilliers met een oorlogsschip naar Nederland te laten overvoeren. Onderteekend Guillaume de Nassau d'Orange. 34. 14 September 1641. Afschrift van eene dispositie der Staten-Generaal op een rekwest van Witte de With om zijn traktement ad 180 Gld. 's maands op 200 Gld. te brengen voor zoolang in de benoeming van meerdere Vice-Admiraals niet zal zijn voorzien. Verzoek toegestaan. (Het afschrift is genomen 17 Nov. 1655.) 35. 1 Februari 1642. De Staten-Generaal zenden

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 55 order aan Witte, om alle schepen van Duinkerken of van welke natie ook, welke den wil hebben naar Ierland, aan te halen en op te brengen. 36. 17 Mei 1642, 's-Gravenhage. Order aan Witte om ten spoedigste schepen te verzamelen ten einde bij Plymouth het Kanaal te beveiligen tegen 12 Duinkerker fregatten en verder voor de veiligheid van de scheepvaart te zorgen. Ondert. Frederik Hendrik. 37. 19 Juli 1642. Order van de Staten-Generaal aan Witte om schepen van alle natiën die den wil hebben naar Vlaanderen scherpelijk te visiteeren en zoo zij Spaansch krijgsvolk aan boord hebben, gemunt geld, andere waarden, oorlogsmunitie etc. dat alles daar uit te lichten en op te zenden. 38. 14 September 1642. Afschrift van eene dispositie der Staten-Generaal op een rekwest van Witte de With om in zijn traktement ad 200 Gld. 's maands te worden gehandhaafd, met gunstige beschikking onder voorwaarden als sub 34 vermeld. 39. 23 Januari 1643. Afschrift van eene dispositie der Staten-Generaal, rakende de afwerende houding door de oorlogsschepen aan te nemen tegenover Commissievaarders van den Koning van Engeland of van Zijner Majestcits Parlement. 40. 30 Mei 1643. Extract uit de resolutiën van de Staten-Generaal, houdende de beantwoording van een brief van Tromp in verband met den dienst voor Duinkerken. 41. 20 Juni 1643. Order van den Stadhouder aan Witte de With om twee edellieden te doen overvoeren naar Calais: den Baron de Villars en den Sr. de Mondevis. Ondert. Frederik Hendrik. 42. 10 Augustus 1643. Copie-extract der Resolutien van de Staten-Generaal, nopens den door Tromp uit te oefenen dienst voor Duinkerken, in 't bijzonder om naar Vlaanderen bestemde schepen op contrabande te onderzoeken. 43. 30 Juni 1644. Secrete Instructie voor Witte Cornelisz de Witte, Admirael van Haer Ho. Mo. over de vloote gedestineert nae de Orisont ofte Oostzee respective. (De secrete instructie schrijft voor, dat Witte de koop-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 56 vaarders door Sont of Belt zal geleiden naar best uitkomt, om voorts in de Oostzee te trafikeeren en navigeeren; zonder te gedoogen dat zulks bij of vanwege den Koning van Denemarken worde belet. De uitvoering wordt geheel overgelaten.) 44. 12 October 1645. Dankbetuiging van de Staten-Generaal aan Witte voor de wijze waarop hij zijn dienst in den Orisont heeft waargenomen; machtiging om op te komen, mits een bekwaam Commandeur over de achterblijvende oorlogsschepen stellende. 45. 12 October 1645. Afschrift van een schrijven van de Staten-Generaal aan den Resident Cracauw, kennis gevende van de aan Witte gezonden orders (verg. vorig nummer) en eenige nadere instructies voor hemzelven. 46. 17 Augustus 1647. Uitnoodiging van de Staten-Generaal aan Witte de With om zich den 19den te 's-Gravenhage te bevinden, ten einde te spreken over ‘eenige saecken den dienst van den Lande in het Generael ende die van de West Indische Compagnie iut bijsondere (regarderende)’. 47. Stuk zonder datum1), luidende:

Volgen de oncosten bij mijn gedaen staende mijn langduijrige gevanckenisse en t'geene de Heeren reghteren vorder hebben geconfisqueert.

Eerst op de Poort en F 2500 0 0 tot Joffrouw Massa verteert Aen procureurs en 2100 0 0 Advocaten die tot defentie van mijn rechtveerdige saecke hebben gedient Voor de Mise van 400 0 0 Justitie Van Brasil tot indt 2200 0 0 vaderlant comende 5½ maent Admiraels tractement a 400 Gld. ter maent ______7200 0 0

1) Blijkens den inhoud uit 1651, althans na Februari 1651, toen het vonnis over De With was uitgesproken.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 57

In dit bovenstaende ben Ick gecondemneert over wandebvoiren die Ick in Brasil soude hebben begaen, sonder verder bewijs daervan te connen doen. 48. 10 Augustus 1653, Hellevoetsluis. Afschrift van eene missive van Admiraal Evertsen aan de Staten-Generaal, rapporteerende over den zeeslag bij ter Heyde. (Fragment.) 49. 20 October 1653. Extract uit het Register der Secrete Resolutien van de Staten-Generaal: in den krijgsraad en bij andere voorvallende zaken, zal de Vice-Admiraal Johan Evertsen van Zeeland den eersten rang, de Vice-Admiraal De With van Holland den tweeden rang bekleeden na den Luitenant-Admiraal1); ‘welverstaende dat bij overlijden, swaere sieckte, absentie ofte eenige ongelegentheijt van den meergeseijden Lt.-Admirael van Hollandt ende West-Vrieslandt, den voorszegden Vice-Admirael Witte Cornelisz de Witte bij provisie ende tot naerder ordre van Haere Ho. Mo. sal hebben het commandement over de vloote van desen Staet’. 50. 17 Februari 1657, 's-Gravenhage, Copie van een ononderteekend rapport aan de Staten-Generaal, betreffende de tractementen der vlagofficieren in het algemeen en dat van Witte in het bijzonder. Schrijven uitgegaan van de Gecommitteerden ‘in des Generaliteyts Rekenamt’. 51. 15 Maart 1657, 's-Gravenhage. Extract uit de resolutien der Staten-Generaal, regelende de tractementen der vlagofficieren zoo in als buiten emplooi.

Het lijdt geen twijfel, of het Origineel dat onze gedachten bezig houdt is opgesteld met de bedoeling een monument te stichten ter eere van Witte en het als een familiereliek van geslacht op geslacht te doen vererven. Wie waren de kinderen die aanspraken op het gewaardeerd bezit vermochten te laten gelden? Voor zoover wij uit de genealogische aanteekeningen mogen opmaken, kunnen

1) Den 22sten Sept. 1653 was Jacob van Wassenaer tot die waardigheid benoemd.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 58 er in 1662 nog zeven dochters en een zoontje in leven zijn geweest: te weten, 1. Cornelia geb. 9 Sept. 1629 (gehuwd met den auteur, W. Breman van der Hagen). 2. Maria geb. 22 Sept. 1636 (gehuwd met Duijven). 3. Catharina geb. 24 Dec. 1639. 4. Ida1) geb. 20 Febr. 1643. 5. Anna geb. 15 Jan. 1645. 6. Adriana geb. 30 Jan. 1648. 7. Maria Jacoba2) geb. 8 Mei 1652. 8. Witte geb. 28 Mei 1654 (overleden Februari 1673).

De volgorde der personen, de huwelijken der beide eersten, het verschil in leeftijd maken begrijpelijk, dat het werk (zoowel het exemplaar van het Rijks-Archief als het hiervoren sub 3 beschrevene getuigt daarvan) door Van der Hagen niet is opgedragen aan de oudste dochter met wie hijzelf was gehuwd, noch ook aan den kleinen Witte als eenigen zoon, maar wèl aan Maria, die het tweede kind was. Van der Hagen heeft natuurlijk een handexemplaar voor zich en zijne echtgenoote behouden; jongere kinderen hebben misschien zelf voor afschriften moeten zorgen, zooals het geval schijnt te zijn geweest met Adriana, die het hiervoren sub 4 genoemde exemplaar heeft aangelegd. Eén uitzondering moet zeker gemaakt worden: het kan niet missen of het mooiste exemplaar is bestemd geweest voor Witte die 8 jaren oud was, toen Van der Hagen de dedicatie afsloot. Voor Witte is ongetwijfeld een exemplaar vervaardigd, bestemd om in de naamdragende familie te blijven, dat aan de hoogste eischen voldeed. Maar er is daarvan geen spoor meer te vinden; de losse foliobladen, hiervoren genoemd sub 2, kunnen, dunkt mij, er niet toe hebben behoord, want zij zijn nimmer in een band gebonden geweest; zij kunnen slechts restanten zijn van een overigens fraai portefeuille-exemplaar, dat misschien eigendom van Van

1) Gehuwd met Ds. P. Texelius; zie H. de Jager, in Navorscher 1880, p. 391. 2) Overleden 1672. Zie Portrettencatalogus door Fred. Muller no. 6154.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 59 der Hagen en Cornelia was. Zij hebben zekere waarde. Terwijl de andere bekende afschriften onmiddellijk aanvangen met De With's geboorte op 29 Maart 1599, vindt men hier een aanhef zooals die behoort: ‘De gedachtenisse van kloeckmoedige heldendaden, verstreckt den bloohertigen tot een spoor, waerdoor hij werd aengeprickelt etc.’ (verg. noot 2, p. 64). Deze aanhef en het bijzonder fraaie, duidelijke, door een geoefende kantoorhand gestelde schrift, zonder doorhalingen of verbeteringen (doch wel met schrijffouten), stellen mijns inziens overtuigend vast, dat wij hier een tekst voor ons hebben, ongeveer zooals Van der Hagen zich dien in hoogster instantie heeft gewenscht. Deze bladen, die ik in den vervolge heb aangeduid als ‘Tekst A’, zijn voor uitgave minder geschikt, omdat de tekst reeds met het jaar 1624 afbreekt en zich van de anderen onderscheidt doordien er wat minder in staat. Wèl is de taal rijker en vloeiender, maar de nader te beschrijven exemplaren bevatten meerdere détails, die misschien op verlangen van nabestaanden werden opgenomen, nà dat zij met het eerste exemplaar kennis hadden gemaakt. De auteur-copiïst heeft, naar 't schijnt, wel aan die verlangens willen voldoen, maar hij heeft het zichzelf gemakkelijk willen maken bovendien. Hij heeft zich namelijk veroorloofd taal en stijl der door hem gemaakte afschriften tot in het afgebetene, ja soms tot een soort van telegramstijl te bekorten.

Ter beschouwing blijven nu over: het exemplaar der Verzameling-Schorer (hiervoren vermeld sub 3) en het exemplaar van het Algemeen Rijks-Archief. Beiden door dezelfde hand, die van Breman van der Hagen, geschreven en aan eenzelfden legger ontleend, zijn vrije en dus niet eensluidende afschriften van eenzelfde origineel, maar van onderling volstrekt evenwijdig loopenden inhoud. Reden om het eene handschrift boven het andere te verkiezen schijnt mij niet aanwezig te zijn; zij hebben dezelfde deugden en soortgelijke gebreken, voortvloeiende uit geestelijke moeheid, zooals een auteur die zichzelf voor de zooveelste maal uitschrijft soms over zich voelt komen. Waar die gebreken aan het licht treden, als bij

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 60 uitgevallen woorden, onleesbare plaatsen, misspellingen en verschrijvingen, heldert de eene tekst den anderen op voortreffelijke wijze op. Varianten van beteekenis zijn er niet en zoo ben ik ertoe gekomen, eenigszins willekeurig, het exemplaar van de Verzameling-Schorer te gebruiken ter toelichting van dat van het Rijks-Archief, welk laatste door mij is afgeschreven en hiernà staat afgedrukt. Eerstgenoemden tekst noemde ik ‘Tekst B’, den anderen, den thans gedrukten tekst ‘Tekst C’. Deze laatste heeft aan het slot nog ecnige genealogische aanteekeningen welke B mist. Witte is in die aanteekeningen in den eersten persoon aan het woord, hetgeen recht geeft te vermoeden, dat zij wel uit des Admiraals huisbijbel zullen zijn afgeschreven. Er is in de Verzameling-Schorer nog een stuk aanwezig, maar het is slechts eene copie, waar Witte zich van den eersten persoon bedient. Het is het hiervoren genoemde document No. 6 (Corte aenwijsinge etc.) hetwelk een door hemzelf opgemaakten Staat van Dienst bevat, waaraan Van der Hagen zeker wel goede leiding heeft gehad bij de samenstelling van zijn ‘Leven en Bedrijf’. Ik meende dat stuk aan het slot van dezen herdruk te moeten geven in de plaats van Van der Hagens ‘Anakephalaiosis’, die noodcloos uitvoeriger is, de bekoring mist welke van eigen werk uitgaat en ten overvloede kan worden nageslagen bij De Jonge p. 206 vlg. Naar de overige door Van der Hagen verwerkte bescheiden behoeven wij eigenlijk niet te gissen. Daar is allereerst de Verzameling-Schorer, om ons te overtuigen, dat Witte de dienstbrieven welke hij ontving zorgvuldig placht te bewaren. Ook zal hij wel geen uitzondering hebben gemaakt op den door de zeelieden zijner dagen gevolgden regel, om eigen journalen of dagboeken te houden en goed voor die leggers te zorgen. Dit verklaart dan de door Van der Hagen, in den dedicatiebrief, gegeven verzekering, dat hij alles journaalsgewijze heeft willen colligeeren ‘als best met ons vader zaliger gedachtenisse geannotteerde, voor zooveel ik heb connen vinden quadrerende’. Bedenken wij dan daarbij, dat Van der Hagen sommige zaken ‘uijt sijn mont gehoort en ge-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 61 noteert’ heeft, dan moet de conclusie wel luiden, dat het geschrift op inlichtingen uit de eerste hand berust. Ik vermoed bovendien dat Witte, al heeft hij geen auto-biografie nagelaten, toch buiten en behalve zijn journalen, nog wel eenige jeugdherinneringen aan het papier heeft toevertrouwd. De beschrijving van het beleg van Jacatra althans, kan door Van der Hagen niet zijn ontleend aan eenig boekwerk dat destijds in den handel was te verkrijgen; de houding van Pieter van den Broecke is daarvoor te zeer naar waarheid geschetst1). Zeker uit Wittes mond gehoord en opgeteekend (of juister vermoedelijk ‘onthouden’) zijn de talrijke bits- of schamperheden en zelfs verdachtmakingen aan het adres van Maarten Harpertszoon Tromp. Dat Van der Hagen een plaatsje aan die uitlatingen heeft ingeruimd, pleit niet voor zijn goeden smaak, al heeft hij er ons wel een goeden dienst mede gedaan. Zoo krijgen wij eens een kijk op de bisbilles of zelfs veeten, die de Heeren Vlootvoogden onder elkaar hadden; zoo wordt ons duidelijk dat de Heeren Staten wel wisten wat zij moesten toen zij, na Tromps dood in 1653, een Admiraal buiten het Korps Zeeofficieren zochten, om dien eindelijk in Jacob van Wassenaer te vinden. Dit onderwerp is uitvoerig behandeld door Mr. De Jonge in de Geschiedenis van het Zeewezen. Van der Hagen heeft, met uitzondering van Van de Sande's Vervolg op Van Reyd, waarnaar hij in de kantschriften wel eens verwijst, geen gedrukte boeken of pamfletten verwerkt. Wij mogen het er dus voor houden, dat zoo goed als uitsluitend de papieren en mededeelingen van Witte de With bij de samenstelling van het ‘Leven en Bedrijf’ hebben gediend. Dit doet, mijns inziens, aan de waarde van den arbeid niet tekort, want de biografie, ofschoon eenzijdig, verkrijgt daardoor eenigszins het karakter van eene autobiografie zooals Witte de With zelf er eene had kunnen nalaten. Dat zij, na het gebruik dat De Jonge er reeds van

1) Verg. J.W. IJzerman, ‘Over de belegering van het Fort Jacatra’ in Bijdr. Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië, Dl. 73.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 62 heeft gemaakt, nog veel nieuws zou opleveren, kan moeilijk worden volgehouden. Toch heeft zij eigenaardige waarde. Voor mij bestaat de bekoring voornamelijk daarin, dat zij eenigen kijk geeft op de jeugd en de eerste dienstjaren van den beroemden Admiraal, op de omstandigheden waaronder hij zijne ervaring opdeed, op oudere vlootvoogden, als Schapenham en Piet Heyn, die tot zijne vorming hebben bijgedragen. Wat zijn jeugd betreft, Witte heeft niet tot de proletariërskinderen behoord (zie Bijlage I) maar wèl tot den breeden middenstand, als Jan Huygen van Linschoten, als Sebalt de Weert, als Jacob Van Heemskerck, als Marten Harpertszoon Tromp, als bijna alle andere Grooten uit het groote tijdvak, wier afkomst wij zoo gaandeweg leerden kennen; die naar zee gingen en met matrozenwerk begonnen, zooals men daarmede nog steeds pleegt te beginnen, die het vak leerden van ouderen (soms van hun ouders zelf) dikwijls in de kwaliteit van ‘kajuitwachter’, dat is: wat men honderd jaren later kapiteinsjongen en in de 19de eeuw ‘kapiteinszoontje’ noemde. Wat de omstandigheden betreft, het is niet weg te redeneeren, dat wij aangaande de eerste dienstverrichtingen der vlootvoogden van De Withs generatie nog dikwijls bijzonder slecht zijn onderricht; de oudste waarvan een (auto-)biografie bestaat die wat te beteekenen heeft, zal wel Isaac Sweers (1622-1673) zijn1). Wat het opdoen van ervaring betreft, hoe gezegend was toch die 17de eeuw, toen men alles wat aan boord tepas kwam nog aan boord kon leeren, zoodat iemand die ijver met aanleg vereenigde, tien jaren nadat hij voor het eerst was naar zee gegaan, kon thuisvaren in de positie van Vice-Admiraal eener retourvloot! Wat die Vlootvoogden betreft: Schapenham, onder wien Witte zijn eerste negen dienstjaren heeft doorgebracht, is on-

1) Gepubl. in ‘Marineblad’, jaarg. 1910-'11. Er is nog een oudere autobiografie, die van zekeren Jolink, een zeeman die zich overigens geen naam maakte; zij loopt van 1580-1598. Zie Marineblad, jaarg. 1909-'10. De aanteekeningen van of op naam van Tromp (Kronijk Hist. Gezelschap, V, 1849, p. 253 vlg.) kunnen moeilijk voor antobiografie gelden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 63 getwijfeld als zijn zeevader aan te merken. Schapenham heeft wel geweten wat hij deed, toen hij Witte de With vooruitbracht; De With heeft Schapenham eer aangedaan en deze laatste wordt er merkwaardiger door, met die gansche schare van bekwame zeelieden die aan de groote Admiraals voorafgingen, waarin men toch de leermeesters heeft te zien, die eigenlijk nog allen uit halve vergetelheid aan 't licht moeten worden gebracht, als Swartenhondt, Quast, Van Dorp en vele anderen, tot Piet Heyn incluis. S.P. L'H.N.

Dedicatiebrief aen onse Weerde Godzalige Suster Maria de With1), huijsvrouw van den Heer Burgemeester Duijven.

Niemant kan beter als U Edele onder alle andre werden toegeeijgent desen mijnen geringen arbeijt. Ik sal geen verlof van dese mijne opdragt soecken. Uwe beleeftheijt moedigt, ja versekert mij, dat gij met uwe gewoonelijke gnnst te mijwaerts sult vervullen, 't gene in mijn onvolcomene gifte soude mogen ontbreken. Ik heb 't leven en bedrijff van Onse Vader saliger gedachtenisse, so kort als doenlijck eens willen bij den anderen stellen om daer uijt te connen sien, waer in hij de bloem van sijne jaren doorgebragt heeft. 't Moet ons alle doen erinneren aen sijn afcomste2), voort- en opganck en een spoor geven van Hem dat noble ‘With’, door heldendaden met den sweerde verkregen, door ijets aenstotelijcks, sodanige afsetsels3) geensints betamende, niet te obfusceren ende te beswalken, tragtende veeleer door Godtzaligheijt en deugt tselve te surpasseren.

1) Witte's tweede dochter, gehuwd met Duijven. 2) Die afkomst was niet, zooals De Jonge nog dacht, uit geringen stand maar wel uit ouders die gezeten menschen waren. Zie de huwelijksvoorwaarden hierna onder de bijlagen. 3) Aldus zoowel in B als in C.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 64

‘Al wat den boom gelijkt, is van de regte tacken, Veraerde1) Bastaerden verdienen niet als 't hacken’.

Gelieff sijn bedrijff met een nadruck te lesen, ijder woort wel te pondereren, want mij gedenckt deselve uijt sijn mont gehoort en genoteert te hebben, daerom van opmerckinge aen ons dies te kragtiger. Ick heb dit niet met opgepronckte orateurse woorden, nog ook historisch, maar journaelse gewijse bij een willen colligeren, op dat het den leser dies te beter voor de waerheijt sig mochte inprenten, als best met ons vader zaliger gedachtenisse geannotteerde, voor soveel ik heb connen vinden, quadrerende. Hier gelden geen pennehuijrders maer de naeckte eenvoudigheijt met opregtigheijt vermengt. Gij hebt ons, weerde suster, voor desen wel reden gegeven (d'oorsaeck van dese mijne toeeijginge aen UE. genereuse) om U liefde bij allen te roemen, te prijsen en van deselve in 't toecomende ons te beloven eene selve toegenegenheijt, ja vermeerderinge van affectie, daervan ick mij versekere, die immermeer wil blijven na voorgaende wenschinge van allen voorspoet en volkomen genoegen. Weerde genereuse suster Uwen liefhebbenden broeder ten dienste Walther Breeman Van der Hagen. Briel tot mijn studeerkamer den 8 February 1662.

't Leven en Bedrijff van Witte Cornelisz. de With, Ridder etc. in sijn leven Vice-Admirael over Hollant ende Westvrieslant2).

Is den 29 Maert 1599 geboren een halff uijr buijten

1) B heeft de juiste lezing ‘veraerde’, C heeft venaerde. 2) De losse bladen A hebben den aanhef bewaard; die als volgt luidt: ‘De gedachtenisse van kloeckmoedige heldendaeden, verstreckt den bloohertigen tot een spoor, waardoor hij werd aengeprickelt te berennen het pad der Edelmoedige, den reets-kloeckhertigen is hij tot een verseeckeringe van sijn eeuwichduijrende faem, die selfs na sijn dood, nimmermeer het lodt der sterffelingen ondergaen sal. Om dese twee hoogwichtige redenen, hebben wij niet ondienstich geacht, het leven ende de daeden van desen, die onder andere als een morgensterre uijtgescheenen heeft, aende werelllingen mede te deelen. T'is dan Witte Cornelissen de Witt, die ons hier dienen sal tot een voorwerp, waerin wij soo overvloedige stoffe van roem vinden, dat, wij ons selven onmachtich kennende, die naer waerde te beschrijven, den bescheijden Leser bidden om vergiffenisse, indien wij ergens in mochten te kort schieten. Hij is dan gebooren den 29sten Meert 1599 etc.’.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 65 der stede Briel, op den hogen dijk int lant van Voren, van mennoniste ouders1), waer over hij van de jongens sijner gelijcke dickwils werdende gecepeert2), hem als veragtelijk verwijtende hij, Mennonist sijnde, niet mogte vegten en weederom slaen3). Hij sig selven buijten kennisse van sijn ouders, wel wetende deselve daer in niet sullende willen consenteren, goed vond in den Nieuwen Hoorn van den Predikant Leeuws Pietersz4) (daer na+ tot Nimwegen beroepen) sig te laten doopen, out sijnde ontrent elff jaren. Inmiddels5) op verscheijde ambachten als lijndraijen, +1610 gedoopt. knoopmaken, kalfsleer wercken6), wandsnijen7), seijlmaken, kleermaken, tot hij eijndelijcke, inden+ jare 1616, als wanneer hij eerst hem in dienst hebbende begeven van de Oost-Indische Compagnie, ter camere tot +1616.

1) De losse bladen A noemen die ouders: Cornelis Wittesen De Witt en Neelken Andries, ‘beijde Mennonist ende gebooren uijt seer oude gequalificeerde Hollandsche landsaeten, die seer wel gegoet waeren’. Het nog aanwezig huwelijkscontract van 20 September 1587 bevestigt zulks. Dit doopsgezinde dus vrije huwelijk moest later voor den Magistraat van Brielle bevestigd worden, hetgeen 15 Juli 1599 is geschied. Zie daarover H. de Jager in Navorscher 1881, aflev. 7. pag. 371. 2) D.i.: beetgepakt; van capio, cepi. 3) A en B hebben die herinnering aan Witte's jongensjaren niet. 4) In A: Petrus Leuwius. 5) De hier volgende handwerken worden niet genoemd in A. 6) B heeft: kaffe wercken, C het verstaanbare kalfsleer wercken. 7) Aldus tekst B (C heeft abusievelijk wandsijen). Een wandsnijder is een lakenkooper; Zie Verwijs en Verdam, Middelned. Woordenboek sub ‘wantsnider’.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 66

+ Rotterdam, out seventien jaer, den dienaer1) van den scheepscapiteijn Geen2) Huijgen Schapenham is geworden en vervolgens den 21 Januarij 1616 met schip de Goude +Cajuijtwagter. Leeu, daer de gemelte Schipper en Capiteijn op was3), uijt 't Goedereese Gat, met grote perykel van ijsgank, tseijl gegaen, op welke tijt schipper Heijndrik Buys' schip int voornoemde gat is verseijlt. 31 dito bejegenden haer t'ende vande Canael, vier schepen van haer Compagnie als d'Eendragt, de Trouw van Amsterdam, Banthem van Enchuijse ende 't schip West-Vrieslant van Hoorn, gemunt nevens haer na Oostindie. + Den 21 Februarii quamen onder Isle de Maij4). Waren int uijtzeijlen vant Goedereese Gat door de vehemente vorst veel van 't volck haer voeten en teenen +[2] 1616. afgevrosen, dat in de warmte sig begon te openbaren, waarover genootsaeckt geworden de sieken aen lant te brengen, tot harer verversinge, en in tenten gelogeert. 3 Maert. Na cenige sieken, verversinge en gestorvene, sijn de overige5) weder geëmbarqueert en gesamentlijk met de anderen van daer geseijlt. 24 dito. Bevonden haer op de hoogte van 3½ grade noorderbreete. Bevonden int naken van de Linie Aequinoctiael veel Zuijtzuijtwesten, Zuijde ende Zuijtzuijtoosten winden6), met veel travaden7).

1) B vermeldt dat hij ging als kajuitwachter, tegen 6½ Gld. 's maands (op de expedities van 1594 en '95 waren de laagste soldijen 6 à 4 Gld.). 2) Eugenius. 3) De samenstelling der vloot is te vinden bij J.W. IJzerman, ‘Cornelis Buijsero te Bantam’, p. 3, noot 8. 4) Mayo der Kaap Verdische Eilanden. 5) Tekst A heeft de meer begrijpelijke lezing: ‘Nadat sij den 3en Meert hadden ververscht, en eenige van hun volcq, door de doot weggeruckt daar hadden gelaten, hebben sij d'overgebleven weder ingescheept etc.’. 6) De zuidwest-moesson ter Kuste van Guinee. (Men hield in die jaren steeds veel te dicht onder den wal van Afrika, ook al wilde men de Kaap de Goede Hoop niet aandoen.) 7) Rondloopende buien met hevigen wind en slagregen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 67

Bejegenden ondertusschen twee Portugeese cravellen1), geladen met wijnen en anders, gemunt na Brasijl. De goederen overgenomen, ende de schepen laten varen, ende naer veel talmens en contrarie winden, 't volck seer affgematteert, sijn den 18 Junij onder 't vrugtbare lant Annabon ten anker gekomen, hebbende 47 man doot en 150 siecken, welk Eijlant legt ontrent op 2½ graad Zuijderbrete. 't Volk aldaer seer van de scheurbuijk geinfecteert, met versch vlees en extraordinaris goede en versche oranje appelen ververst. 25 dito. Quamen twee schepen bij haer van Guine2) gemunt na Amsterdam en door enige oneenigheijt onder de Hooftofficieren, zijn de scheepen Eendragt, Trouw en Banthem gescheijden, Westvriesland en Goude Leeuw bij den anderen gebleven en doen ververschen, hebbende de gemelte twee schepen den 9 Julij haer reijse vervordert en quamen aen Caep de bon Esprance en Tafelbaij den: + 9 September ten anker. Na bekomen versch water den: 18 dito reijs vervordert. +[3] 1616. + Den 19 dito, verstaen een grote conspiratie onder tvolk om haer schip West-Vrieslant af te lopen, waervan dertien deselven dito geboijt aen ons boort +Conspiratie en d'executie werden gebragt. Hadden met haer 28 in een ronde cirkel geteijkent3), met intentie daerop. om haer schip af te lopen, den Schipper en Coopman en eenige andre officieren te massacreren, en so na de Middelantsche Zee te zeijlen. Was gemant met 360 koppen, waer onder 60 weesjongens4) van Hoorn die de verraders op haer sijde meenden te krijgen. Wiert een half uur voor 't aengaen ontdekt, door een die lang gesloten, met een block aen sijn been, overt schip hadde

1) Karveelschepen. 2) Kust van Guinee. 3) Om geen raddraaier te verklappen wiens naam anders boven aan de lijst zou hebben gestaan. Van dezen truc zijn in de Ned. en Eng. literatuur meer voorbeelden te vinden. Verg. Elias, Schetsen uit de Geschiedenis van het Zeewezen I, p. 61. 4) Tekst A heeft eveneens: 60 weesjongens.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 68 gegaen; hem sulx vande conspiratie kenlijk gemaekt en versogt met haer te willen aenspannen en dat in bedenkinge nemende, antwoorde: ‘gijlieden sult van mijn geen swarigheijt hebben te verwagten’. Maecktent terstont den Schipper bekent, daer over tot vereering 200 stucken van agten gekregen. Deden ondertussen beijde de schepen haer devoir om tot haer gedestineerde plaets te comen, en de delinquanten geëxamineert en getortureert, sulx bij hem dagelijks is gesien, in de cajuijt gehoort, ook somtijts een handt1) door ordre van sijn voornoemden Capteijn toegesteken sag2) en den 10 November 't Eijlant Ilha Engano int gesicht, passerende+ de straet Sunda, quamen met de voornoemde Goude Leeuw en Westvrieslant voor Banthem, den +Het Eijlant Jawa, alwaer 13 dito ten ancker. De gemelte verraders aen lant gebragt. Den oppersten vande Batavia olim Jacatra genoemt belhamers sijn regterhant afgehouwe, gerabraeckt en gevierendeelt3), van 13 van ook gelegen. de voornaemste auteurs hare twee voorste vingers, daer sij den eed mede gedaen hadden, affgehouwen en tot spiegel van andere opgehangen, de resterende 14 op lant in verscheijde schepen als jagten, voor haer leven gebannen; den + 27 dito, na becomen ordre voor Schipper en Coopman, is met de voornoemde Goude Leeuw van Banthem na de kust van Cormandel geseijlt, passerende met +[4] 1616. Nov. grote moeijte, doordien het tegen de moisson was, de straten van Palimbam, Sabbon4), Singuapura, Malacca, Aetzijn5).

1) Tekst C heeft ‘hiet’, blijkbaar een schrijffout voor ‘handt’, zooals staat in B. 2) Dit ‘sag’ verduistert den zin. Het is vermoedelijk overbodig; de bedoeling zal wel zijn dat Witte zelf een handje mocht uitsteken. A heeft deze tirade niet, B mist het woord ‘sag’. Vermoedelijk moet ‘sag’ aangesloten worden bij de volgende woorden: ‘Sagen den 10 November etc.’. 3) Het vonnis, uitgesproken 19 Nov. 1616, is afgedrukt bij J.W. IJzerman, ‘Cornelis Buijsero te Bantam’, p. 141 aldaar. 4) Vaarwater tusschen Poeloe Lalang en Poeloe Koendoer, alwaar een kampong ligt die nog steeds den naam Sawang draagt. Verg. Linschoten, ‘Reijsgeschrift’ cap. 25. 5) Atjeh.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 69

Inde twee voornoemde eerste straten, verovert eenige joncken, die onvrij waren. Komende ontrent Isla de Jaros1), verovert een Spaens schip van de kust van Cormandel, vol stuckgoederen, passerende Aetzijn2) na de kust voornoemt. Quam eijndelijck in de maent + April op de gemelte kust, aendoende eerst Tegenampatnam3), 't fort Palicatte ofte Geldria aen, eindelijck voor Maselapettan4), alwaer de ladinge ontlost ende rapport +1617. aen de Heer Gouverneur Hans de Haes is gedaen. 9 Junij de gemelde Goude Leeuw weder met retouren affgeladen. Bij Schipper en Coopman affscheijt genomen, reis na Bantam gevordert. 12 Dito. Extraordinair rouw weer, verloren haer fockemast en bougspriet, daer van niet meer gebergt, als fockeree, voorstenge en eselshooft. 15 Dito. Een stomp geregt5). 26 Dito. Sagen Achem6) en Puloway7). Geresolveert, door verlies van fockemast en bougspriet binnen door te seijlen. 29 Dito. Onder Poule Vrelle8) geanckert en water gehaelt. 30 Dito. Na becomen water, daer van t' zeijl gegaen. 10 Augustii. Passeerden Malacqua. 11 Dito. Rencontreerden wij Commandeur Coomans9), met 6 schepen, gemunt na Malacqua om aldaer een exploict op 's vijants schepen te doen, die hij vertroude daer te vinden, dog gemist. 21 Dito. Quamen onder 't Eijlant Carrimon10) ten

1) Poeloe Djarrah. 2) Atjeh. 3) Negapatam. 4) Masulipatam. 5) Een stomp opgericht voor fokkemast (noodmast). 6) Atjèh. De oude Portugeesche spelling is Achem. 7) Poeloe Wèh. 8) Lees: Varella (ook wel Berhala). 9) Cornelis Coomans. Zie over hem: J.W. IJzerman, ‘Cornelis Buijsero te Bantam’ op verschillende plaatsen. 10) Karimon.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 70 ancker, alwaer geset1). Schipper, Officieren en volk aen lant gevaren om een fockemast, bougspriet en andre behoeften+ te halen. Daer met tot den 8 September besig. +[5] 9 Dito. Van alles versien, weeder reijs na Bantham gevordert. 23 Dito. Voor Jamby ten ancker gecomen, aldaer eenige stuckgoederen gelost, en aen den Coopman Andries Soury2), naderhant Burgemeester tot Rotterdam, ter hant gestelt. 8 October. Van daer gezeijlt ende eijndelijck, na veel strubbelinge van tegenwinden en stromen den 4 November voor Jacatra nu Batavia ten anker gekomen. 4 December. De ladinge gelost, retouren weeder ingenomen en door ordre van den President Jan Pietersz Coene weeder na de cust van Carmandel door de voornoemde straten Palimban, Sabbon3) en Cinguapura geseijlt. + 7 Februari. Vonden haer voor Jamby voorszeijd. 9 Maert4). Voor Malacqua te rede, alwaer verscheijde+ gevange Portugeesen +1618. aen lant geset. Ontrent Pulo Sambilaon5) bejegent twee portugijse, rijkelijk geladen. +Twee Portugesen Deselve met boot en chaloep geattaqueert, door dien haer schip daerbij niet konde geattaqueert met chaloup en comen. Doen met verlies van eenig volk verlaten. boot, doch met verlies van volk verlaten. 7 April. Passeerden Pulo Way6). 3 Meij. Bevonden haer int gesigt vant lant, bejegenden een Moors schip. 15 Dito. Met de voornoemde Goude Leeuw voor Maselapettan7) ten anker gecomen, aldaer ontladen. Na gedane behooren rapport bij d'officieren aen den opgemelten Gouverneur de Haes weder retour ingenomen. 18 Julij. Weder reijs na Bantam gevordert.

1) Geankerd. 2) Zie over hem: J.W. IJzerman, ‘Cornelis Buijsero te Bantam’, p. 233 vlg. 3) Verg. noot 4 bij 17 Nov. 1616. 4) Tekst A heeft 18 Maart, B 8 Maart. 5) Poeloe Sembilang. 6) Poeloe Wèh. 7) Masulipatam.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 71

29 Dito. Sagen 't lant van Atchem, stelden cours weer binnen deur, passerende de gemelte straten. 8 October. Quamen door de Straat van Sabbon en int eerste van November voor Jacatra voornoemt ten ancker en aldaer de retouren gelost. Ontrent dese tijt heeft den voornoemde President Jan+ Pietersz Coene sijn Capiteijn Schapenham gecommandeert hem1) te willen laten gaen. Is also door desselfs ordre +[6] 1616. Nov. Hofmeester geworden hoffmeester ende lijffknegt van den meergemelten Coene, daerna en lijfknegt van den Pres. Coene. blijvende egter in sijnen dienst Corporael van een Compagny op 't fort Jacatra2). Verscheijde onlusten tusschen den Coninck Jacatra en+ den President Coene ontstaen, vermits de onse 't voornoemde fort begonden te verstercken, waer over +Corporael. verscheijde mael Commissarissen over en weer gebruijkt3). D'Engelsze dese onlust merkende, die ook een logie over d'andre cant vande rivier hadden, hebben tot nadeel van d'onse met den opgemelten Coninck gecomploicteert en alliance in prejuditie van d'onse gemaekt, te meer also de magt van onse schepen doen seer verstroijt was, sijnde niet meer bij de hand dan 5 schepen, 2 jagten, leggende so voor Isle d'Onrust, als Jacatra. - D'Engelsze daer tegen, haer magt in 12 schepen, onthielden haer voor ende ontrent Bantam; begonden haer voornoemde logie te retrencheren ende verstercken om d'onse alsoo int voornoemd fort te benauwen. Den opgemelten indiaense konink stelde ook verscheijde batarijen tegens ons voorszegd fort, invoegen het hem liet aensien om so van de Javanen als Engelsze belegert te werden. Dese actie bij sijn Heer President in agtinge genomen, daer over besendinge aen den voornoemden Conink van Jacatra

1) Namelijk: Witte. 2) A heeft: ‘den praesident groot contentement in sijnen dienst scheppende, soo wierd hij in deselve gecontinueert, en op 't fort Jacatra, tot Corroporael van een aldaer leggende compagnie verkooren’. 3) De hier volgende (nimmer gedrukte) episode aangaande het beleg van Jacatra is uitvoerig behandeld en verwerkt door J.W. IJzerman in diens: ‘Over de belegering van het Fort Jacatra’, Bijdr. Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned. Indië, Deel 73, 1917.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 72 gedaen die sig gansch gemisconteert aenstelde, is bij d'onse geresolveert de gemelte logie en batarijen, 't Cieneese+ en 't Javaense quartier te ruineren en t'eenemael te verbranden. Is sulx ook meest volbragt, soo veel den+ tijt conde lijden, waer onder +[7] 1618. hij sig ook als Corporael heeft laten vinden, werdende doen sijn rapier van sijn +Als Corporael sijn rapier lijff geschoten, d'welck occasie so bij den voornoemden Coninck als Engelse gaff van sijn sijde geschoten. tot revangie, temeer also onse presente magt van schepen (als boven geschreven) heel swack was, daer op ook gevolgt is dat d'Engelse met haer voornoemde 12 schepen onse voorszeijde, leggende ontrent Jacatra, quamen te attaqueren. Dog sijn Heer President Coene dees donkere wolk siende te gemoet, voer 's nagts te voren aen onse schepen om ordre te stellen, wordende sijn dienaer, den opgemelten lijfknegt, aen lant te blijven gecommandeert om na Sijn Heers goederen te sien. Twee dagen daer na heeft d'Engelse vloot d'onse geattaqueert, en na een langdurig gevegt, de onse haer cruijt verschoten en genoegsaem de swackste geretireert, stellende den voornoemden President cours na Amboina. In sijn absentie tot Commandeur Pieter van den Broek overt voornoemde fort en den Capiteijn vant fort Jan Jans van Broekom1), gesegt Gornchem. Op dese retraite sijn d'onse van d'Engelse te water en van de Javanen te lande belegert, sijnde 't gemeld fort doen nog in soberen staet van defensie, dat moet aen d'Engelse en Javanen gaff. Ondertusschen van d'onse, tot versterckinge vant selve, so veel devoiren aengewent met vollen van bolwerken en gardijnen, die genoegsaem ledig waren, als sij hebben connen toebrengen. Parthij2) sulx merckende trocken voor een wijle tijt 't vossevel aen, versogten met de onse een nieu aliantie+ te maken, haer seer beklagende over 't ongelijk bij den +[8]

1) Dit ‘van Broekom’ is gewis een fout door den copiist in slaperigheid begaan, naar aanleiding van het voorgaande ‘van den Broek’. Ook IJzerman kent alleen den naam Jan van Gorkum. 2) De vijand.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 73 meergemelten Heer Coen int leggen1) vant fort aengedaen, versoekende een bijcomste te mogen werden bestemt, twelk geschiede, waer over onse Commandeur van den Broek met twee Rade en eenige suite uijt getrocken, opt goede gelooff om met den anderen te comen in bespreck. In plaets van te werden gecongratuleert, wierden gespolieert, en gevleugelt in hegtenisse geset, twelk bij eenige van d'onse wel was te gemoet gesien. Naer dese rencontre wierde den voorschreven Commandeur van den Broek, op 't naeste bolwerck van den vijant, gevleugelt met een strop om sijn hals gestelt, d'onse toeroepende 't fort voornoemd aen de Javanen over te geven, off anders dat sij alle lijveloos waren. Van binnen (waeronder desen belliceusen helt2) met ordre3) ook eens was) tot antwoort: ‘dat parthij moeste weten dat sij Hollanders waren, en liever te vegten tot den laesten man toe, dan in Barbaren handen te vallen’, werdende den voorszeijden Commandeur so weeder na 't gevangenhuijs gebragt. Partij de stantvastigheijt van d'onse siende, hebben aen de Engelse assistentie van volk en canon versogt, blijvende rondom 't fort van d'Engelse en Javanen omcingelt, niet condig sijnde dat d'onse tot de comste van haer schepen so lang niet souden connen uijtstaen. + Commissarissen bij d'Engelse, onder schijn van vrienden aent fort gesonden, voor houdende, also sij de belegering niet conden uijtharden tot de comste van +[9] 1618. haar gemelte schepen, sij 't fort ende goederen aen haer souden willen over geven, merkende also d'onse, dat den eenen vos den andren hier inne wilden bedriegen. Na iterative Commissarissen bij d'Engelse aent fort gesonden, is bij d'onse geresolveert 't fort ende goederen in handen van d'Engelse te leveren, sullende d'onse uijttrecken met volle geweer en haer bagasie, onder expresse stipulatie: ‘sij d'onse voor de Javanen soude moeten protegeren en geschermen’. Dan, doen van uijttrecken, verschenen weder Commissarissen van d'Engelsze. Aen d'onse gecomen, rapporteren dat de

1) A heeft: ‘int uijtleggen vant voorn. fort haer aengedaen’. 2) Witte. 3) B heeft voor ‘met ordre’: ‘op zijn rang’.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 74

Javanen overt gemaeckt contract seer waren misnoegt. Sijden d'Engelsze d'onse voor de Javanen niet te connen bevrijden, waer over d'onse d'articulen hebben gedoot, resolverende liever bij den anderen opt fort te sterven als op so een waen te verlaten. Daer op bij d'Engelse haer afscheijt genomen. Over 't voorszeijd contract raecten d'Engelsze met de Javanen in grote contentie1) sijnde meester vant volk en canon, hen op haer versoek bij d'Engelse vrijwillig toegesonden, moetende d'Engelsze schoon fluiten eer sij haer volk en canon wederom konde crijgen. Ondertussen deden d'onse alle vlijt en arbeijt om 't fort te verstercken, hebbende ontrent dese tijt tselve de naem van Batavia gekregen2). + De Koninck van Jacatra, op d'onse seer verbittert, egter te swack om te vermeesteren, versocht aen den Coninck van Banthem 6 à 8000 man te hulp, die +[10] hem met aller ijl wierden toegesonden. 't Uur om d'onse met de gemelte magt te bestormen verschenen, heeft de voornoemde magt, in plaets van te bestormen, den om hulp gesondene Coninck gevangen, en sijn stad vermeestert, waerover de konink van Banthem met een grote vereringe van d'onse is begiftigt. De Coninck van Banthem, oock genegen tot dese proije, sondt aent fort Commissarissen om te contracteren. Na over en weder iteratievelijk gehoude conferentie, is daerdoor veel tijts comen te efflueren, tot dat eijndelijck met den voornoemden Coninck op de voorszegde conditie is geresolveert, 't fort haer in handen te stellen, werdende niet te min bij d'onse magtig op de vloot gewagt, hebbende op het sluijten van dit accoort, aen den meergemelten Coninck voorheenen grote vereeringe gesonden; passerende daermede ondertussen 10 à 12 dagen. De Commissarissen, afgesonden [om] conditien en vereeringe aenden Coninck van Bantham te presteren, met 5 jachen3) terug gecommandeert, en op de rede

1) Lat. contentio = strijd (met woorden of wapenen). 2) 12 Maart 1619. 3) Zooveel jachten waren er niet. A heeft de begrijpelijke lezing: ‘joncken’.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 75 van Jacatra gecomen, hebben parthij Commissarissen haren last aen d'onse overgelevert, met verklaringe 't fort met alle goederen van de onse te willen ontfangen, volgens+ de conditien, dat ook vervolgens hoog ende leeg, officieren, soldaten en burgers hun in de voorverhaelde jaachen1) souden willen begeven. +[11] 1619. d'Onse, alle uur den voornoemden President Coenen met de vloot uijt Amboina verwagtende, hebben de voorszegde Commissarissen met alle eerbiedigheijt geëntretenieert, ook sijn Majesteijt bedankt van de verlossinge aen d'onse gedaen, wel waer sijnde dat d'onse so een contract met sijn Majesteijt hadden aengegaen, dog sulx uijt noot was geschiet, de meeninge geensints, want 't fort bijna in esse2) was, ende de magt van d'onse alle oogenblik verwagtende. Hier over de Commissarissen seer verstelt en de defentie van d'onse bij haer gesien, sijn met verslagentheijt terug gegaen en haren Majesteijt sulx gerapporteert. Resolveerden over sulx d'onse per force aen te tasten, twelk in rook dan is geëvanesceert ende verdwenen. Eijndelijk na lang miserabel wagten, is den Generael+ Jan Pietersz Coenen, den 25 Meij met 16 zeijlen, so schepen als jagten, van +De President Coene tot Ambona op de rede van Jacatra (nu Batavia) gecomen, soldaten en matrosen verlossinge gekomen. gelant, bestaende in elf compagnien daer bij toegedaen de compagnie vant fort, alwaer (als gesegt) dat genereus gemoet3) doen Corporael van was, van welke twaelf hij met de+ sijne Compagnie d'avantguarde hebbende, heeft de stad Jacatra, leggende geen half musquetschoot vant fort Jacatra, stormenderhand helpen innemen en alles +De stad Jacatra bij d'onse gedemanteleert. ingenomen. + Na dese expeditie is hij met verlof van den gemelten Generael Coene, gemerct sijn tijt, die hij bij hem te dienen hadde, geexpireert was, op de Goude Leeuw aen +[12] 1619. boort gevaren en weder in sijnen voorgaenden dienst getreden, hebbende den Admirael Steven van der Hagen

1) Als noot 3, op vorige pagina. 2) In wezen, voltooid. 3) Namelijk Witte.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 76 na geëxpireerden dienst in de Indies Orientalis sig met 't voornoemde schip int vaderlant laten transporteren.

8 October. Anckers geligt en reis na 't vaderlant gevordert. 25 Dito. Passeerden de straet Sonda. Van1) 26 Dito, tot den + 4 Januarij de lengte van 't riff Anguillas2) beseijlt. 5 Dito. Een harden storm uijt den W.Z.W. sagtermiddags met meerder +1620. verheffinge, genootsaeckt door de hooge zee bij te steken, vermits 't slot van de grote stenge aen stucken was, deselve nevens de ree gestreken, de zee extraordinaris hoog. Een weijnig na het bijsteken, wierden met de sijde inde gront gesmeten, niet tegenstaende een extraordinaris stijff3) schip, kregen daer door+ wel 70 à 80 last water op den overloop, daer over genootsaeckt 't grote wand af te hacken om de mast +70 a 80 last water op den quijt te werden, naer welckers vallen 't schip weer wat geregt,+ begaven haer tot overloop. pompen en baahlien4) tot sanderdaechsmorgens wanneer sij eerst lens5) kregen. +perijkel om te vergaen. + 6 Dito. 't Weer wat gesamt6). 11 Dito. Kregen tlant van Caep de bon Esperance int gesigt, de voorsteng +[13] 1620. afgenomen en tot een stomp geregt7). 14 Dito. Inde Tafelbay ten anker, bejegenden daer de Goede Fortuijn van Amsterdam, welkers volk door sieckte seer gematteert, en veel daer van gestorven.

1) Het woord ‘van’ is ontleend aan tekst A. 2) Kaap Agulhas of de Naaldenkaap (Zuid-Afrika). 3) Stabiel. 4) Het verwijderen van het water met behulp van pompen en vaatwerk (balies). 5) Een pomp slaat ‘lens’ als het waterpeil zoo ver is gezakt, dat geen water meer kan worden opgezogen. 6) Bedaard. 7) Van de voorsteng, vastgemaakt aan den stomp van den grooten mast, werd een noodmast gemaakt. Toen de Fortuijn een overcompleten steng gaf, kon men daarvan een noodmast maken en den eersten steng weer als voorsteng gebruiken. Zie volgenden datum.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 77

Kregen daer van een loose stenge tot een stomp voor een grote mast1), zeijldoek en andre behoefte. d'Eerste van Februarij. De stomp voornoemd en 't roer door de storm aen stucken gesmeten, gemaeckt. Vervolgens zeijlvaerdig, een togt met het volk aen land gedaen om eenige bestiael en anders voor de maets vande voornoemde Goede Fortuijn te becomen, dog onverrigter sake terug gecomen. 5 Februarij. Nevens de meergemelte Goede Fortuijn uijt de Tafelbaij geseijlt, stelden cours N.N.W. na het Dassen Eijlant, om het desolate volk vant voorzeyde schip wat te doen refrischeren (leggende 't voornoemde Eijlant 9 mijlen van de Tafelbaij) des avonts op de reede van 't voornoemde Eijlant geset. 6, 7, 8, 9 Dito. Gestadig besig om dassen te vangen, hebbende ontrent eens so veel vleijs als een conijn met corte beenen. 10 Dito. 17 à 1800 van deselve gevangen, daer door 't voornoemde volk seer ververst. Is goetgevonden met 't Schip de Gouden Leeuw na de Baij van Aldanha2) te seijlen, om aldaer de last te roeren3), als doort voornoemde harde weer onderstallig4) geworden sijnde, hebbende ondertussen de Goede Fortuijn 8 à 10 dagen laten+ leggen, teneijnde haer volk wat meerder mochte becomen. Des avonts in de Baij van +[14] 1620. Februari. Aldanha voornoemt geanckert. 11 tot 22 Dito. Gestadig besig om last te verroeren, komende opgemelte Fortuijn met gesont volk bij den anderen, ondertussen in voorszegde bay veel visch met zegens gevangen. 24 Dito. Met de voornoemde twee schepen uijt de Baij geseijlt. Stelden cours na Sint Helena en de voorszegde Goede Fortuijn na Batavien. 15 Maert. Onder 't Eijlant van Sint Helena ten ancker. Na verversinge en vers water, 25 dito vandaer geseijlt.

1) Zie noot 7, op voorgaande pagina. 2) De Saldanha-Baai. 3) De lading te verstuwen. 4) Onderstallig of ‘rank’, dat is: aan den topzwaren kant.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 78

7 Meij. Gront geworpen1) ende den + 8 Dito te Monsbaij2) bij Lansent3) ten ancker. Kregen hard weer uijt den Zuijd-Zuijd-Oosten met perijkel van schip en goet te verliesen. +Harden storm. 14 Dito. Met 'n W.Z.W. wint vandaer geseijlt, stelden cours als sij den Lesert4) gepasseert waren O.N.O. na 't vaderlandt. 19 Dito. Kregen de wint N.O. ende den 20 Dito passeerden de Hoofden. 23 Dito. Sonder lootsman 't Goedereese Gad in geseijlt, sijnde also uijt geweest met het schip de Goude Leeuw van den 21 Januarij 1616: drie jaren vijff maenden. Dus sijn eerste reijse na Oost Indien geweest.

+ 20 Augustij 1620 is Geen Huijgen Schapenham sijn Capiteijn, in Statendienst als Capiteijn gecomen, heeft hem doen het schippers ampt op sijn schip geoffereert +1620. 20 Aug. Witte ende in den maent schipper op Geen Huijgen December met 't schip Gelderlant nevens Capiteijn Schrevels uijt Goedereese Schapenham na de Straat. Gat t' zeijl gegaen. Stelden cours na de Straet5), alwaer sij hun onder 't commandement van den Zeeuschen admirael de Houthuijn6) begaven, Vice Admirael was Joachim den Swartenhond7),

1) Het Engelsch Kanaal aangelood. 2) Mountsbay. 3) Kaap Landsend. 4) Kaap Lizard. 5) Straat Gibraltar. 6) De Haultain. 7) A heeft: ‘De Waeterhond’. Hij is Joachim Hendrickse Swartenhondt (1566-1627). Zie over hem Bibliografisch Woordenboek, 2de uitgave, Deel II; ook N. van Wassenaer, ‘Historisch Verhael’ IV, pp. 29 t/m 44 en S. Kalff, ‘De Families Bas en Swartenhont’ in Eigen Haard, Jg. 1904. Zijn portret in Rijks-Museum, dat zijner weduwe Elisabeth Bas (aan Rembrandt toegeschreven) mede aldaar. Verg. Samuel Brun's ‘Schiffarten’, Basel 1624, op nieuw uitgegeven door de Linschoten-Vereeniging in Dl. VI harer werken. Het journaal van Swartenhondt over deze reis welke De With medemaakte is op het Algemeen Rijks-Archief te vinden (Admiraliteiten No 956); het loopt van 6 Nov. 1620 tot 9 Sept. 1621. In 1621 maakte Swartenhondt opnieuw een reis naar de Middellandsche Zee; hij versloeg de Spanjaarden den 16den Oct. 1622 in Straat Gibraltar.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 79

+ Schout bij Nacht Hillebrand Quast, kruijssende met een aensienelijke vloot op den Turck; aendoende verscheijde reeden en kapen als Malaga, Ivis, Formantere, Capo +[15] de Gata, Capo Spartel, Trapana insula, hebbende int gesigt gehad Majorqua, Minorqua, Sardinia, Corsiqua en de Baij van Thunis, alwaer hij op een nacht met sijn onderhebbende schip een Turk, met stukgoederen geladen,+ veroverde. Aldaer een geruijmen tijt gekruijst, is van den voornoemden Admirael met 4 schepen daer +Een Turck verovert. over den voorszegden Quast commandeerde, eerst na Maltha gesonden om schoon te maken, so voorts na den Levant om op de Levantsche vaders1) te passen en na 't vaderlant te convoyeren. Te Maltha schoongemaeckt, van daer geseijlt, bejegende sekeren dag agt Levantsvaders1); die onder haer bescherminge genomen, stelden cours na 't vaderlant en met de gemelte vloot in de maent Augustij+ geluckelijck gearriveert. +1621. Na gedane rapport bij sijn voornoemden Capteijn Schapenham is weder gelast te victualieren en met 't voornoemde schip op de kust van Portugael uijt kruijssen gesonden, alwaer twee suijkerprinsen2) verovert, d'een met 400, d'andre met 70 kisten suijker, dog de laeste een Fransman sijnde, de voornoemde 70 kisten overgenomen, hem laten drijven3). Sijn eijndelijk in de maent November met den andren behouden in de Maes4) gearriveert. + Int voorjaer van 1622 hebben de Heeren van de Admiraliteijt tot Rotterdam hem vereert met een luijtenantsplaets onder den voornoemden Capteijn Schapenham +1622. en

1) Een zeer gebruikelijke 17de-eeuwsche afkorting van ‘vaerders’ 1) Een zeer gebruikelijke 17de-eeuwsche afkorting van ‘vaerders’ 2) Een gebruikelijke vorm voor prisen of ‘prijzen’: suikerprijzen. 3) Dus de suiker uit het schip gelicht als ware zij contrabande onder neutrale vlag. 4) Hieronder in de 17de eeuw als regel te verstaan: het Zeegat van Goeree.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 80 als Commandeur, in absentie van sijn voorszegd Capteijn met 't schip van oorlog op convooij na oosten1) gesonden en vandaer onder de kleijne visserij2) tot t' ende victualie.

+ In Julio, is sijn voornoemt Capteijn een nieu schip, Maeurits genaemt, geoffereert, gedestineert onder de grote visserij2) en na eenig verblijff aldaer van de Heeren +[16] Staten terug int Goedereese Gat ontboden, alwaer gearriveert,+ ordre terstont ontfangen van sig gereet te maken als Vice Admirael te gaen met de vloot van den Admirael +Nassousche vloot. Jaques l'Hermite3), op welken tijt hem ook het+ Capiteijnschap op den Vice Admirael Schapenham opgedragen is geworden. Met welke toerusting, als sijnde een swaer +Witte wert Capiteijn van equipagie, een geruijmen tijt heen gelopen is. Ontrent October de verdre schepen den Vice Admirael uijt Texel tot de selve voyagie gedestineert, int Goedereese Gad bij haer gecomen, Schapenham. het saisoen vant jaer nu meerendeel verlopen, bij de Heeren Staten goet gevonden de gemelte vloot aldaer voor de winter op te leggen4), 't volk af te danken en de schepen van vlees en speck dat meest bedorven (als in de somer geslagen sijnde) doen ontlossen. + Int voorjaer 1623 't requiperen van de gemelte vloot weer aengevangen, daer toe seer animeus waren de princen Maeurits en Heyndrik loffelijcker memorie5), +1623. deselve ook nevens de Coninck en Coningin van Bohemen voor 't zeijlgaen geinspecteert. 29 April. Alles tot de meergemelte vloot noodig gereet sijnde, is deselve uijtgesondert 't schip Oranje, dat

1) De Oostzee. 2) De walvischvaart (in tegenstelling met de noordzeevisscherij die groote visscherij heette). Men denke hier aan de moeilijkheden met de Engelschen in de wateren van Spitsbergen. 2) De walvischvaart (in tegenstelling met de noordzeevisscherij die groote visscherij heette). Men denke hier aan de moeilijkheden met de Engelschen in de wateren van Spitsbergen. 3) Zie over hem J.W. IJzerman, ‘Cornelis Buijsero te Bantam’ pp. 201 t/m 207. Verg. ook voor eene niet aldaar verwerkte bijzonderheid het hiervoren (Dec. 1620) geciteerde journaal van Swartenhondt. 4) A heeft: ‘uijtgesondert den zeeusche Schout bij Nacht Verschoor’. 5) C heeft: ‘loff. Merct’, B heeft: ‘Loff. mem.’, in A komen de woorden niet voor.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 81

+ uijt Zeelandt verwagt wierde, uijt 't Goedereese Gad om reis te vorderen geseilt met een O.N.O. wint1). +[17] 1623. De namen van de schepen waren: 1. Admirael L'Hermite ‘Amsterdam’ 50 stucken, lang 166 voet2). 2. Vice Admirael Schapenham ‘Delft’ 50 stucken, lang 1663). 3. Capteijn Meindert Egbertsz ‘den Arend’. 4. Capteijn Salomon Jansz 't Jagt ‘den Windhond’, de voorszegde vier waren van Amsterdam. 5. Capteijn Jacob Arensz van Duijn ‘Mauritius’. 6. Capteijn Ary Toll ‘Hollandia’. 7. Capteijn Pieter Slobbe 't Jagt ‘de Hoop’, de voorszegde drie van Rotterdam. 8. Capteijn Jan Ysbrantsz ‘den Eendragt’. 9. Capteijn Jan Tonisz ‘den Coninck David’. 10. Capteijn Hardeloop ‘de Griffioen’, dese 3 uijt Noorderquartier. 11. Jan Willems Verschoor4) ‘Orangie’, van Zeelant.+ Sijnde alsoo dese vloot sterck 11 zeijlen, daer in geambarqueert vijff compagnie landsoldaten, sterck ider 120 +[18] 1623. man, daer van de Capiteijnen waren: 1. Egbert Schut. 2. Jonkheer5) Willem van Brederode. 3. De Vries. 4. Terhalte. 5. Erwijne, gemant in alles d'opgemelte vloot 1600 man6).

1) Het eigen journaal van Witte de With, gehouden op de nu volgende reize om de wereld berust op het Algemeen Rijks-Archief te 's-Gravenhage. Het loopt van 29 Apr. 1623-16 Sept. 1626 (Admiraliteiten No. 957). 2) A heeft bovendien: ‘gemant met 276 mannen’. 3) A heeft bovendien: ‘gemant en gemonteert als t'voorige’. 4) A vermeldt Verschoor als den Schout bij Nacht en teekent aan dat het schip 48 stukken voerde. 5) A en B vermelden duidelijk het predicaat; uit C laat zich lezen: Jan voor Jkhr. 6) B geeft hetzelfde getal koppen. In A leest men: ‘bestaande dese 5 compagnien te samen uijt 1600 man’ - dat blijkbaar een schrijffout is voor 600 man, immers 5 × 120 = 600.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 82

30 Dito. Passeerden Douveren, raecten door quade contrarie wint in Wigt. 8 Meij. Weder vandaer geseijlt. 12 Dito. Bejegenen onder Wolfershoorn1) twee Oost Indij vaders2), daer op commandeerde Heer Andries Soury3), daervan hier voren, Schippers Pater en Krul. 16 Dito. Op de voert4) van Pleijmuij door contrarij wint geanckert. 23 Dito. Met O.N.O. wint van daer geseijlt. 31 Dito. Bejegenen op de kust van Portugael een Turkse rovert, namen over 13 slaven, also 't pays met den cleijnen Turck en Generale Staten was. 4 Junij. Int gesigt een vloot van 15 Brasylsvaerders, so caravellen als reezeijls. Vermits stil weder, heeft hij in persoon met chaloep en boot daer na toe geroeijt, waervan bij hem alleen drie verovert, de bood van tschip Eendragt een, hebbende in alles 1300 kisten suijker. 5, 6, 7, 8 Dito. Door ordre van de Staten op de kust van Portugael gekruijst. + 12 Dito. 's Avonts voor Saffia5), sijnde een bequame ree in Barbarien ten ancker gecomen. Aldaer Capteijn Crimpen van Amsterdam gevonden, daer op eenige +[19] 1623. belhamers+ geresolveert met 'tschip door te gaen, tselve den Admirael L'Hermite bekent gemaekt. Daer over Chrijgraet gehouden, den Capteijn van de voorszeijde +Justitie over eenige belhamers gecondemneert sijn regter hand affgehouwen te werden, drie haer 2 belhamers geadministreert. voorste vingers en daer na alle vier opgehangen, de resterende muijtmakers op de schepen verdeelt en gebannen. De veroverde suijkeren met den voornoemden Capiteijn en getrou volk overgescheept, na Amsterdam gesonden.

1) Dunnose, d.i. de zuidoostpunt van Wight. Zie ‘De kaert van der Zee van Jan Seuerszoon (1532)’ ed. Knudsen (1914) in voce Wolfershorn. 2) Weer de gebruikelijke afkorting voor ‘vaerders’. 3) Zie noot bij 23 Aug. 1617. 4) Baai. Zie op 17 Februari 1624. 5) Safi, bezuiden Kaap Cantin.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 83

24 Dito. Met de vloot van Saffia gezeijlt. 5 Julij. Onder Ilha de Sint Vincente te reede gecomen, bevonden verscheijde siecken onder de vloot; die opt voorszeijde Eilant van Sint Vincente in tenten gelogeert. Verscheijde watervaten met houte banden gebonden, vergaen. Daer over grote leccasie van water in de vloot. Genootsaekt smeden op te rechten en hoepen (van de mede gegeven staven ijsers) te maken. Ondertussen dagelijks alle devoiren aengewent om bocken en schilpadden te vangen, ook een togt met chaloepen en boots aen Ilha de Sint Antonio gedaen en aldaer een goede quantiteijt van orangie appelen en lamoenen becomen. 25 Dito. Op alles ordre gestelt, weeder met de vloot van Ilha de Sint Vincente geseijlt en 30 Dito Isle de Mayo gesien, ende den 8 Augustij 't lant van Siera Liona. + 11 Dito. In de revier van Sierralioin gecomen, leggende op de cust van Africa. 't Jagt doort eten van de wormen vrij leck, daer over genootsaeckt bomen uit bosch +Is heel hoog lant so datter te hacken, plancken te sagen en tselve te verdubbelen, ook veel hoepen int bosch geen so hooger is in de gehouwen om de watervaten daer mede te versien. Vonden hier grote menigte gewesten tusschen [20] Cabo 1) ende Cust van Guinea van limoenen, die met suijker vant volk uijt de gemelte prinsen bij hem gebergt, waeraen het ook seer kenlick veel gegeten wierden, dat een grote loop2) onder 't volk causeerde, te meer alsoo is. 't in de regenmoisson was, en dag en nag lustig regende, so dat de klederen aent lijff stoncken, duijrende tselve tot den 4 September. Van alles versien, weder met de vloot zee gekosen, stellende cours bogterwaerts3) in. 29 Dito. Quamen ondert Eijlant Sint Thomé, en 2 October onder Caap Lobo de Gonsalvez4) ten ancker. 7 Dito. Van daer geseijlt. Onder Caep de Loopo voor de tweede reijse geanckert en weer van daer gezeijlt.

1) De prijzen van 4 Juni. 2) Versta: buikloop. 3) Naar de Bocht van Guinee. 4) Kaap de Lopo Gonçalves, in 1o Z. Br.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 84

28 Dito. Voor de vierde reijs van Caep de Loop tzeijl gegaen. De reden waerom so dickwils onder Caep de Loop geanckert wiert, is, om sij continueel de stroom tegen hadden en contrary wint. 31 Dito. Ondert Eijlant Anna Boan1) ten anker, alwaer haer volk aen loop seer siek, met hoenderen en verckenvleesch ververst, die sij van de negers voor lijnwaet ruijlden en welk Eijlant extraordinaer vrugtbaer, insonderheijt2) van orangie appelen, limoenen, patattissen, ananassen, bananasen en backovens. Geeft alle jare ontrent+ 200 balen catoen, wert geregeert van twee Portugeese banditen3), hebbende tot haren dienst +[21] 200 negers; brengt 's jaers de voornoemde wolle4) op ontrent 6000 ducaten. 4 November. Vandaer geseijlt, en reis gevordert. 29 Dito. Hadden de lengte van de Eijlanden de Martin Vazi ontrent de cust van America. 3 December. Maken jagt op een vremt zeijl, dog niet connen bezeijlen. 11 Dito. Een hart vaerweer5). 29 Dito. Een harden storm op de hoogte van 38 graden. + 20 Januarij. Een hart weer. 27 Dito. Vonden haer voor de Straet Magellanica gesubstitueerd, in America, +1624. daer men vint Schapenham-baij en L'Hermitens Eylant, met een extraordinaren harden storm, 10 à 12 mijlen buijten de wal. 2 Februarij. Bezeijlden Straet van Lemair, dien dag deselve gepasseert, comende in de Zuijt Zee. Hadden veel westelijke winden met harde stormen uijt de west. Konden daerom boven de Cap de Hoorn niet comen, niettegenstaende deselve verscheijde malen int gesigt.

1) Annobom. 2) Er staat in tekst C: ‘in soberheijt’. (A en B hebben het woord niet.) 3) Een destijds gebruikelijke woordspeling. Men placht van ‘banidos’, d.i. verbannenen, te maken bandidos of bandieten. 4) De katoen. 5) Ruw weer.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 85

17 Dito. Raecten met een slagboeg boven Cap de Hoorn, alwaer 8 à 9 mijlen benoorden de Caep, een voert of baij vonden. Daer in geseilt om water en ballast te becomen, ancker geworpen, van branthout en andere behoeften haer versien. Vonden alhier seer barbarisch volk, dat menscheters waren, gingen moedernaeckt, blank van lichaem, van statuer als onse natie.+ Door nonchalance van Capteijn Meindert Egbertsz opt schip de Arent voorsegd, sijn volk sonder geweer aen+ land gesonden, sijn der +[22] 1624. 17 doot geslagen en opgegeten. +17 opgegeten. Tiera del Fuego is overal gebroken lant vol baijen en wijken, hebben ook eenige vaertuijgen in manier als knoon1) met huijden overtrocken, 't sijn kleijne schuijtjes, uijt bomen gehackt. Na dese opgemelte masacre, hebben haer niet meer vertoont. 27 Dito. Van alles versien tgeene te krijgen was, weder reis gevordert. Van denselven dito tot den 6 April, verscheijde stormen uijtgestaen en eijndelijk aen Isle Fernande2) ten aucker gecomen, alwaer haer weder van water, ballast, timmer en branthout versien en voort volk goede en smakelijcke visch gevangen. 13 Dito. Reis gevordert. Misten uijt haer vloot ses van haer maets, die moetwillens sonder reden aen land waren weg gelopen. 7 Meij. Vonden hun op de hoogte van 12 graden en heeft dat wackere oog3) met sijn chaloep, toen onder+ de wal een barcq met volk becomen. Den oversten van de voorszegde barcq was een Boscaijer, de rest negers en indianen, tot getal van 11 +Een barcq bij hem à 12. Van deselve verstaen dat sij van Lima waren gecomen. Op de ree aldaer: genomen. een spaens gallioen, twee patasjes4) en een grote quantiteijt van koopvaerdijschepen. + 9 Meij. In de baij van Lima ancker geworpen. Ook de voorsegde schepen volgens de verclaringe van de voorszegde gevangens gevonden. Daer over bij de krijgs- +[23] 1624.

1) Zonderlinge meervoudsvorm van ‘kano’. Tekst A heeft: canoon. 2) Juan Fernandez. 3) Namelijk Witte. 4) Pataxos, kleine vaartuigen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 86 raet geresolveert 't bootsvolk en soldaten in tien compagnien verdeelt, op de twee vlotgaenste1) schepen te brengen en d'aenstaende nagt daermede digt onder de wal te zeijlen, en op haer vlot1) te ankeren - twelk geëffectueert - waren van meninge met deselve te landen+ om het fort Caljou2) met 90 metale stucken versien en de stad Lima daermede te vermeesteren. Onder de wal comende, geen gelegentheijt, doort +Tragten t fort Caljou en de branden en aenstorten vant water, om te cunnen landen, der halven geretireert. stad Lima te vermeesteren Ontrent dese tijt verthoonden 3 à 400 spaentse ruijters op strange3), daer op bij dog te vergeefs. d'onse eenige schoten gedaen en mynen4) om te landen gemaeckt, quamen sij ook met twee stucken op strange om sulx te beletten. Ondertusschen bij d'onse alle devoiren om te landen aengewent, dog doort aenstorten van de zee, hier voren verhaelt, onmogelijck. Den tijt doen van vendainge5) daer sijnde, sijn verscheijde schepen van alle gewesten daer aengecomen.+ Daer van een spaens schip genomen, den 10 dito, geladen met 2000 pot huijse6) spaense wijnen twelk hij met sijn chaloep ontrent +Een spaens schip bij hem 3 mijlen van sijn schip beroeijde. Den viant dit siende, met vijff barcquen, ider genomen. van 100 man,+ hem gevolgt, met mieninge hem den gemelten prinse7) afhandig te maken. Daer over in een hevig gevegt, dog hem verlaten en de prinse7) behouden. +[24] Dito nog twee schepen bij de vloot genomen. 't Landen doort branden van de zee haer gemist, bevonden dat op het strand veel soldatesque sig vertoonden. Ook uijt de gemelte gevangens verstaen: indien onse magt geland hadde, totaliter soude sijn geweest geruineert.

1) De beide minst diepgaande schepen moesten ten anker komen dààr waar hun diepgang zulks nog juist veroorloofde. 1) De beide minst diepgaande schepen moesten ten anker komen dààr waar hun diepgang zulks nog juist veroorloofde. 2) Callao. 3) Echte platte scheepstaal voor ‘op het strand’. 4) Mines of schijnmanoeuvres. 5) Onleesbaar in C; A heeft het begrijpelijke woord: vendainge = oogst. 6) A heeft: ‘pothysen’, het eigen journaal van Witte heeft: ‘pottysen’. Van spaansch botija = groote ronde kruik. 7) Prijs. 7) Prijs.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 87

11 Dito. Bij den Generael L'Hermite ordre gestelt den aenstaende nagt de schepen onder Caljou te verbranden of vermeesteren, wast doenlijk; waer toe ook desen vaillanten1) met chaloup en boot welgemant, is gebruijckt. 't Exploict 's nagts int werk gestelt, sijnde+ 10 à 12 van de vijant verbrant, dog 8 à 10 man van sijn boot en chaloup verloren, als wel de naeste aen de vijant. Bleven egter eenige onbeschadigde +Helpt 's vijants schepen vijants schepen leggen, te weten: een gallioen met 44 stucken, twee patasies2), 15 verbranden met verlies van à 16 coopvaerdijschepen. 8 à 10 van sijn maets. Waren van God Almagtig merkelijck gesegent dat sij niet gelant en hadden, want sij sagen dagelijcks doen wel 4 à 5000 musquittiers salvo schieten. + 13 Dito. Vier schepen na de Zuijt te zeijlen gecommandeert, daer over geset de swager van den Admirael L'Hermite, Cornelis Jacobsz3), om eenige plaetse te +[25] 1624. incorporeren, was doenlijk - dog onverrigter sake terug gekeert. Drie mede gegeven chaloupen aen 't Caljou4) opgeset5). Den Schout bij Nagt Verschoor met drie schepen na Vajegyl6) gesonden om die plaets te emporteren. Denselve opt Eijlant Poene7) een galjoen verbrand; de stad Vajegyl gespolieert, dog geen tijt overig om de magasijnen te plunderen, vermits de vijant te magtig weergekeert. Een gallioen van d'onse niet connende+ werden verbrand, heeft hij met een brander sulx getragt te doen. Ook met sijn chaloep bij dach de selve ontrent 't galioen gebragt, dog van den viant voor +Witte tragt met eenen 't aenboort comen in de gront geschoten. brander een gallioen te 22 Dito. Bij de vloot een Spaens schip met terwe verbranden.

1) Namelijk Witte. 2) Pataxos: kleine vaartuigen. 3) Raad van den Admiraal op het schip Hollandia van Rotterdam. Zie over hem J.W. IJzerman, ‘Cornelis Buijsero te Bantam’ pp. 204, 206. 4) Callao. 5) Drie sloepen waarvan men de losse deelen aan boord had werden te Callao in elkaar gezet. Een in dien tijd zeer gewone manoeuvre. Zie ook 18 Maart 1648. 6) Guayaquil. 7) Puna, in de Golf van Guayaquil.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 88

+ verovert, 'twelck ter goeder uijr, also de vivres seer vermindert, en sij vrij wat misrageren1) moesten. +Adm. L'Hermite overleden. 3 Junij, is den Admirael L'Hermite, gedurende de heele reijs met podagra, Op Caljou de Lima begraven. flerecijn en jigt gequelt, overleden en opt Eilant Caljou de Lima begraven. Sijn Eugenius Huijgen Schapenham admirael, Vice-Admirael in sijn plaets, de Schout bij Nagt in des Vice-Admiraels ende volgens last van den Prins d'opgemelte Cornelisz Jacobsz in des Schout bij Nagts. Op die tijt een spaens gekoren. schip met hout geladen, bij de vloot verovert, twelck insgelijks ter goeder uijre. + Door 't becomen nu en dan van eenige Spaense gevangens int passeren van de Straet La Maire, aldaer een barcq vermeestert, bij de Vice Roy van Peru +[26] 1624. uijtgesonden om dese vloot t'ondecken. Daer in een Spaens Capteijn, 4 Spanjaers, eenige Indianen, daer uijt verstaen de silvere vloot rijkelijk geladen al afgevaren te sijn, is bij haer2) den 12 Dito aen den Admirael Schapenham een versoek gedaen, ten eijnde aen de Vice Roy van Lima tot haerder verlossinge mogte werden geschreven, twelk is geconcedeert ende den brief door een assistent aen lant gebragt, ook de Vice Roy behandigt. Den portateur van den brief en d'onse met schelwoorden van hem geïnjurieert, als ‘traidoors d'el Rij’, traiters van haren Coninck, ook sij van honger daer te sullen moeten sterven, de gevangens te lossen bij hem geweijgert als genoeg van volk aen lant versien, getragt bij hem den briefdrager met het volk van de chaloup om te copen, om bij hem te blijven, dog te vergeefs, maer met soo een antwoort weeder terug gekeert. Over welk raport bij d'onse chrijgsraet gehouden en de injurien van den gemelten Vice Roy ingebragt. D'onse3) nog indagtig sijnde dat even voor haer vertreck+ uijt vaderlant, 24 so coopvaerdijschippers als bootsgesellen ten dele opgehangen, ten +[27] 1624. dele overboort gesmeten waren voor Duijnkercken int Scheurtje4). Die vileine antwoort

1) Lees: menageeren. 2) Namelijk: de gevangenen. 3) A heeft: ‘d'onse in gedachten vallende, hoe dat voornoemde viceroij, weijnich tijts voor haer vertrecq uijt het vaderlant etc.’. 4) De binnenreede van Duinkerken.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 89 en vremde handelinge geconsidereert, is daer over bij den krijgraet geresolveert 19 vande gevange spanjaers te hangen tot revengie. 15 Dito. Sulx int werck gestelt, alvorens hen een dag+ tevoren den doot aengeseijt. Sijn aen fock en marzeijlree opt schip Amsterdam de voorschreven 19 opgehangen, +19 opgehangen. met notificatie aen den Vice Roy als volgt: + ‘Uwe Excellenties strenge antwoort heeft ons genootsaeckt tot dese executie te comen, die vandaeg int gesigt van U alle is geschiet. Wij hebben uijt medelijden +Brief aen den Vice Roy. beweegt sijnde, Uwe natie onse [gevangens]1) geconsenteert Uwe Excellentie met een brief voor hare verlossinge aen te spreken; maer also daerentegen2) U Excellentie ons met een so vreemt antwoort bejegent heeft en onse afgesondene tot des gevangen Spanjaerts voordeel, tegen alle ordre en krijgsgebruijk de handen gebonden, protesteren en betuijgen wij voor God Almagtig dat U Excellentie de eenige oorsake sij van alle de miserien en ellendigheden, die hiernamaels uijt spruijten sullen, die U Excellentie voor God sal hebben te verantwoorden.+ Uwer Excellenties prensentatie van kruijt en loot hebben wij op dees tijt niet van noden, om dat wij nog so wel +[28] 1624. daer van versien sijn, dat wij, betrouwende op Godes hulpe en de geregtigheijt van onse sake binnen corten tijt voor ons vertreck vanhier verhopen revengie te halen van de gruijwelijcke moorden die heden bij de Spanjaerts in Nederlant wert begaen en U Excellentie te betonen dat wij Nederlanders niet min couragieus ende moedig sijn, de Spaense dienstbaerheyt van ons vaderlant te weren en de Spanjaerts in alle deelen des werelts te krencken, als de Spangjaerts gereet sijn hare gepretendeerde monarchie uijt te breijden. Actum op 't schip van den Admirael den 15 Juny 1624’3). 24 Dito. Twee matrosen op 't schip van den Admirael

1) A en B hebben dit onmisbare woord; C niet. 2) Hier eindigt tekst A. 3) De tekst stemt bijna woordelijk overeen met het afschrift in De Withs eigen journaal.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 90 in meeninge over te lopen1), geattrapeert en opgehangen. 17 Julij. 's Nagts twee Spaense brantstigters van Lima gecomen op stucken houts gedreven, in willens eenige van d'onse te verbranden, van de wagt ontdect en overgehaelt, verclarende den Generael van de Cavallerije vermoort te hebben en 't selve de eenige oorsake van haer overlopen tot d'onse. 't Welk eerst gelooft, doen deselve ontslagen, naderhant anders bij d'onse verstaen. + 13 Augustij. Alhier bij d' onse niet meer connende werden verrigt, ook 't water dat alhier niet te becomen, geconsumeert, bij de Chrijgsraet geresolveert 's +[29] 1624. anderendaegs na de Pescadores2) te vertrecken met de vloot, om daer water te haleu, was 't doenlijk. Ondertussen in die tijt bij d' onse voor Lima gelegen, sijn bij de vijant 18 berque gemaekt, ider met 2 stucken3) van 12 pont ijsers, daer mede alle avonden d' onse begroet. Sijnde noterens weerdig, dat na twee maenden leggens alhier met de gansche vloot, 't volk extraordinaer van scheurbuijk geinfecteert wiert, daer over seer versteld, en d' uijterste ondergank van d' onse scheen te wesen. Egter onse Heere God opt Eijlant Callaus voor Lima+ int Coninckrijck van Peru in America so veel porseleijn deed wassen, twelk de geheele vloot op 't duijsenste part niet conde consumeeren4), +Salade opt Eijlant Caljou, daer voor desen van de Spaense diergelijcke groente noijt is gevonden. dat noijt voor desen. 15 Dito. Onder Piscadores bevonden. Met soldaten en bootsvolk, nevens 6 metalen stucken gelant om water te becomen, 't welk gemist. Weder retraite aen boort gecomen, anckers geligt, stelden coers na 't Eijlant Poene5), alwaer 25 Dito gecomen. 't Schut uijt de schepen gelost en om schoon te maken aende gront geset. Ondertussen

1) Te deserteeren. 2) Kleine eilandjes benoorden Callao. 3) B vermeldt het aantal stukken: 2; C niet. 4) In B volgt hier de onmisbare tusschenzin: ‘daerdoor 't volck gesond en alle behouden’. 5) Puna in de Golf van Guayaquil.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 91 eenige compagnien met vaertuigen na Vajegyl1) gesonden+ om proviande, dog te vergeefs. +[30] 1624. 12 September. De schepen schoongemaeckt, water en branthout becomen, en niet meer alhier te verrigten, stelden cours na Aquapolque2), alwaer veel ossen, schapen, hoenderen, veel orangie appelen, citroenen en diergelijke+ verversinge [te] becomen, op hope de twee Spaense gallioenen op te lopen3), gewoon jaerlijks uijt de +n d'archipeago bij Luvonia Philippinas, daer aen te comen. waerin de Manilles. 27 October. In de baij van Aquapolque geankert, van de galjoenen geen kundschap niet tegenstaende de tijt van haer overcomste genoegsaem verlopen. Ondertussen ordre om water te halen gestelt, 't selve in de Baij Marquees4) 2 mijlen beoosten Aquapolque becomen, aldaer verscheijde togten met chaloupen en boots gedaen. Voor de laeste reijs vande vijant, int bosch met 200 musquitiers+ verbergt, besprongen. Int salveren van een van haer soldaten5) met een musquetkogel dwars doort lijff +Als Capiteijn van Adm. geschoten, 6 in de boots doot, de rest gesalveert en onverrigter sake voort lest Schapenham met een cogel terug gecomen. door t lijf geschoten nevens verlies van ses doden. 31 Dito. Met de vloot uijt de Baij van Aquapolque tzeijl gegaen, deselve verdeelt en een stuck westwaert uijtgeseijlt op hope de gemelte galjoens te ontmoeten, daer op met grote patientie gekruijst, tot den + 28 November, dog niet vernomen. 29 Dito. Bij den Admirael sijn instructie den Chrijgsraet geëxhibeert, daer in +[31] 1624. gevonden, vermits de voorschreven galioens tot nog toe gemist, de victualie vrij gemindert, over sulx souden hebben cours te stellen na de Moluques Eijlanden, twelk vastgestelt, vervolgens van

1) Guayaquil. 2) Acapulco in Mexico. 3) Een voornemen dat de Ned. en Eng. vloten dikwijls opvatten, hoewel zij het nog meer hadden voorzien op het galjoen dat jaarlijks met zilver geladen van Chile naar de Philippijnen terug voer. Dit te kapen, gelukte in 1742 aan Commodore Anson. 4) Thans Puerto-Marques. 5) Lees: ‘soldaten, Witte met een musquetkogel etc.’, zooals B inderdaad heeft. Verg. ook het kantschrift.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 92 de kust van Nova Spangie sonder iets notabels verrigt, gescheijden. + 25 Januarij 1625. De Ladronise Eijlanden, leggende in de Archipelago tusschen Tropicus Cancri ende Linie Equinoctiael in Oceano Chinensi beseijlt. 't Volk op +1625. de vloot extraordinaris gematteert van de scheurbuijk en alhier ververscht, de vivres vrij vermindert, uijt oorsake van 't welke, een generael reveu over de vloot gedaen; niet meer bevonden, dan 58660 pont broot, de verdre vivres naer advenant schaerser. 11 Februarij. De vloot ververst, van daer gezeijlt, cours na de Molucques genomen, alwaer den + 5 Maert voor Ternata ten anker gecomen en volgens rekeninge van de Astronomici een dag en nagt verlooren, waerom hij met regt geseijt kan worden een dag jonger +Een dag en een nagt te sijn, als die nevens hem in sijn vaderlant geboren sijn. verloren volgens d'astronomi. In de Voijagie van Joris Spilbergen daer hij den gantschen aerdkloot had omgezeijlt, wert genoteert dat hij den 29 April int aencomen te Ternata een dag reijsens+ hadde verloren, doordien hij in 't zeijlen na die stad sijn cours van 't Oosten na 't Westen +[32] 1625. had genomen, daer die gene die van 't W. na 't O. zeijlen een dagreijse profyteeren, gelijck vele hebben ondervonden (Fo. 113). 3 April met de vloot voor 't fort Ambona geanckert. De Indianen in deze gewesten haer contract met de Gouverneur Herman van Speult gemaeckt, te buijten gegaen en met de Spaense Portugeese en andre bedectelijck gehandelt. Daer over bij de Hooftofficieren goet gevonden met 3000 man een landtogt te doen, so op Hitto, Combelle als op de Cust van Zenam de nagelbomen te spolieren, daer mede negen weken besig, in welke tijt hij als Capiteijn van twee compagni te lande in dese expeditie ontrent 80 à 90.000 nagelbomen1) mede heeft

1) B heeft hier eene aanteekening als volgt: Sande, Nederl. Hist. fo. 332 verhaelt van 2000 nagel en 3000 clapperboomen afgehouwen, alle huijsen en vaertuijgen verbrant. Dit exploit heeft de Ternatanen sulcken schrick aengejaecht dat sij hier na wat beleefder met de onse sich hebben gedragen. De Compagnie heeft hierdoor een groote reputatie becomen bij alle ingesetenen van Oost Indien, want 't was een seer vaste plaats, die voor die van Batavia onwinbaar scheen, als werdende door een wech gewonnen, daer vermits de stijlheijt d'een d'ander 't geweer opgeven most en een wel tien had konnen keeren. Op dese tocht heeft Capiteijn Engelbert Schut van Sutphen sich vromelijck gequeten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 93 helpen onvrugtbaer maken, na inmiddels voor de schepen verscheijde masten, stengen en rheen1) alhier int bosch gehact. 18 Julij. Alles na contentement verrigt, met de vloot van daer gezeijlt en cours na Batavia genomen, alwaer den 29 Augustij gearriveert ende haer in dienst van de oost indische Compagni ondert beleijt van de Heer+ Generael Pieter Carpentier begeven. Door desselfs ordre de vloot verdeelt. Den Admirael Schapenham sig, heel sieckelijck sijnde, van2) +[33] Schapenham tijn vloot boort begeven. Ondertussen met de schepen Delft en Amsterdam na 't Eijlant begeeft sig in dienst van de Onrust om te verdubbelen geseijlt, waer na weder voor Batavia op die rhee O.I.C. gecomen. Den Admirael Schapenham met twee+ schepen vooraf in de maent van December na 't vaderlant geseijlt, dog twee dagen na sijn vertreck van Batavia +Adm. Schapenham overleden. overleden. + 6 Februarij. 't Schip daer Witte Capteijn op was op dubbelt last ingenomen3). Zeijlvaerdig om na 't vaderlant te gaen, is hij nevens de schepen Rotterdam, +1626. Amsterdam, Delftshaven na genomen afscheijt van den voornoemden Carpentier van Batavia geseijlt. Van de voornoemde schepen Admirael Pieter Pierse Pier. + Vice-Admirael Witte Cornelisz de With. De inladinge geëstimeert op vijftig tonnen gouts. +Vice Admirael van 4 schepen komende uijt Oostindiën.

1) Raas. 2) Er staat: ‘aen’. De zin is duidelijk zoo men leest ‘van’. Zie iets verder in den tekst. 3) Onbegrijpelijk. B heeft de goede lezing. ‘Wittes schip verdubbelt, last ingenomen’. Bij Witsen (ed. 1671) p. 512 sub verdubbeling: Een huit van plancken die van onderen af, tot aen het eerste bergh-hout toe, over de schepen getrocken wordt; waer tusschen veeltijts hayr, geslagen loot, of koper gelecht wert, om de wormen te weeren, die de schepen doorbooren; de naden werden bepickt, voor en achter worden de schepen mede wel verdubbelt.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 94

11 Maert. Na veel strubulen, passeerden de Straet Sonda. Den voornoemden Admirael Pieter Pierse Pier aldaer van haer af geraeckt, stelden cours met de 3 schepen na Caep de bon Esperance, aldaer den 26 Meij in de Tafelbaij gearriveert. 6 Junij. Na becomen water vandaer reijs gevordert, cours na Sint Helena genomen, aldaer den 27 Dito gecomen. Na become water en verversing van daer geseijlt, den 1 Julij, ende met de schepen Delft en Amsterdam in Zeelant aengecomen den 22 September. 't Jagt Delfshaven is na 't Goereese Gad gesonden. + Dit is geweest sijn tweede reijs uijt Oost Indien. +[34] + 't Geele jaer 1627 niets voorgevallen. + Int voorjaer 1628 sig in dienst van de West Indische+ Compagnie begeven, +1627. sijnde Capiteijn en Raet van den Generael Pieter Pieters Heijn opt schip +1628. Amsterdam, twelk Sijn Edele voerde. Sijn Vice-Admirael was Heijndrik Loncq. +Capt. opt schip van 20 Meij. Met een gedeelte van de vloot, bestaende in 16 so schepen als jagten, Generael Heijn. uijt Texel geseijlt. Vijff schepen, so van Rotterdam, Delft als Dordregt, voor de Maes geconjugeert. Onder de vlagge, cours met de voorschreven 21 schepen westewaert uijt, na de West Indies geset alwaer nog verscheijde schepen horende onder de vloot sig waren onthoudende, daerover Banckert, Vice-Admirael van Zeelant commandeerde. 29 Junij. 't Eijlant Madera int gesigt gepasseert. 12 Julij. Onder Ilha de Sint Vincente1) gecomen, een van de Caribische Eijlanden, gelegen in America, alwaer water en verversinge gehaelt. 17 Dito. Van daer geseijlt. 19 Dito. Onder Isle Blanca gecomen, alwaer grote quantiteijt bocken gevangen. 21 Dito. Van daer geseijlt.

1) Sint Vincent in ongeveer 13o N. Br.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 95

27 Dito. Onder Caep Tuberon1) gecomen. + 4 Augustij. 't Schip de Roode Leeu en een pinas bejegent, raporterende dat er aent Eijlant Granade 34 man van haer gemassacreert. +[35] 1628. 5 Dito. Onder Caep St. Anthony2) t'enden 't Eijlant geanckert. De schepen aldaer gekrenckt3) en geverkent4). Door manquement van vers water, 7 Dito, anckerts geligt en haer bevonden, 21 Dito, tusschen Cuba en Florida. Twee bercke+ bejegent: vissers gemunt na Tortugas5), inde Baij van Matance6) deselve genomen. +2 barken genomen. 22 Dito. Bevonden haer voor de int Eijlant Cuba voornoemt, aldaer met grote patience op de silvere vloot gekruijst. 27 Dito. d'Instructie bij den opgemelten Generael den Raden gecommuniceert, daerin bevonden wel 14 dagen over den tijt op de silvere vloot te hebben gekruijst, derhalven bij 'den Chrijgsraet geresolveert op den 28 Dito, onverrigtersake vandaer gesamentlijk te vertrecken en cours door 't Canael van Bahama7) te stellen. Een advijsberck wel 3 mijlen uijt de wint bij haer gesien. Witte, op sijn versoek en door ordre vanden Generael daer na toe geroeijt met chaloup. Deselve bevogten en vermeestert, sij sterck 50 man, hij 21 man. Van de gevangens verstaen, uijt de Havana vande Vice Rey gesonden te sijn om haer Silvre vloot, die alle uijr verwagt wiert, te waerschouwen, dat er een Hollandsche vloot op haer Cust was en daer over terug soude trecken,+ welke tijdinge d'onse extraordinaer aengenaem. Derhalven de voorgemelte resolutie van vertreck gestaeckt. +[36] 1628.

1) Tiburon, westpunt van Haïti. 2) De westpunt van Cuba. 3) Overzij gehaald. 4) Dit woord is in C niet ingevuld. B heeft ‘geverckent’, d.i. onder water schoongemaakt met borstelwerk etc. Tegenwoordig zou men zeggen ‘gehogd’. 5) De Tortugas Cays, west van de zuidpunt van Florida? 6) Aan de noordkust van Cuba, beoosten Havana. 7) Tusschen Florida en de Bahamas, dus: ‘huiswaarts’.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 96

30 Dito. Bij hem weder een barcq beroeijt en vermeestert, 't volk aen lant gevlugt. 7 September. De Vice Admirael Bankert met seven schepen bij haer; dito voorschreven 's nagts een van des vijants schepen onder de vloot bejegent. 't Selve bij 't schip de Witte Leeu genomen, gerapporteert een schip uijt de Silvre Vloot te sijn, dog van weijnig importantie, ook dese nagt nog bij deselve geweest. + 8 Dito. Met den dag 10 schepen van de Silvre Vloot gesien, deselve op de Zuijder zon met chaloup en boots door stilte meest verovert, geladen meest met huijen, +Silvre vloot verovert. campesihout, indigo, en concinilla, gemant ijder met 35 à 40 man, nog 8 à 9 seijlen in de wint gesien, daer onder de 4 gallioens wel de capitaelste, ider met 28 à 30 stucken. Alle devoiren aengewent om deselve te bezeijlen ende seer genadert sijnde, liepen inde Sinus Mexicanus ofte Baij van Matance1), aldaer bij d'onse vervolgt. D'Officieren vande voorschreven gallioens aent landt gevlugt, deselve nevens eenige schepen sonder gevegt verovert en de gevangens, eenige capitaele officiers uijtgesondert, aen lant geset. + 9 tot den 16 Dito. Gestadig besig om de voorschreven schepen te ontladen, 't met de beste goederen in d'onse verdeelt. +[37] 1628. 17 Dito. 't Selve verrigt, met de vloot nevens de voorschreven gallioens en een kleijn uijt de baij van Matance geseijlt. De verdre veroverde koopvaerdijschepen aen brant gesteken en cours om 't Canael van Bahama te passeren gestelt. 21 Dito. 't Voorzegd Canael gepasseert. 10 October. Een van de voorszeijde gallioens door extraordinaer hart weer heel leck. 11 Dito. De leccagie nog meer toenemende, sijn door ordre de goederen uijt tselve op onse schepen verdeelt, den brant daer in gestoken. 25 Dito. Een ongemeen hart vaerweer2).

1) Noordkust Cuba, Oost van Havana. 2) Een pleonasme: een vaarweer althans is reeds een ruw weer.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 97

26 Dito. Een van de gemelte gallioens sijn fockemast en bougspriet over boort geraeckt. Bij Witte door ordre so veel devoiren gedaen, dat er t'savonts alweer een fockemast met een boegspriet instont en neffens de vloot weer geseijlt. 27 Dito. 't Gemelde gallioen van de vloot versteken1). 4 December. Haer int gesigt van de Lesert2) bevonden, haer best om reijs te vorderen gedaen, sulx door contrary Oostewint belet. 't Volk op dese schepen extraordinaer door de lange reijs gematteert en sieck, daer over goet gevonden Engelant aen te doen, eensdeels door contrary wint, anderdeels om 't volk wat te ververssen. Cours nevens den Admirael Lonk en nog 7 schepen na+ Vaelmuijen gestelt, aldaer tegens den avont gearriveert; de verdre in Pleijmuijen en 't Eilant Wicht. +[38] 1628. 14 Dito. 's Nagts, voorszeijd versteke gallioen3) in Vaelmuijen weer bij den Generael Heijn, 't selve daer ontlost, de goederen overgenomen en 't hol voor 200 pond steerlings aen d'Engelse verkogt. + 5 Januarij. 't Volk ververst, notificatie aen de verdre schepen in Pleijmuen en Wigt gedaen, ten spoedigste na 't vaderlant te seijlen. Den voorschreven dito ook +1629. met de schepen uijt Vaelmuijen geseijlt. 10 Dito. Int Goerese Gad met de voorszegde schepen behouden gearriveert, de verdre schepen so in Zeelant als Texel. + Dese conquesten op 130 à 140 tonnegouts gëestimeert, 't welk sonder 't nemen van de opgemelte barq haer gemist was geweest: noterensweerdig4), +130 a 140 tonnen gouts. + Voor dese entreprise den voornoemden Generael Heijn toegeleijt bij de West Indische Compagnie ontrent 7000 Gld. en niet meer. +Generael Heijn 7000 Gld. Voor 't nemen van de voorschreven barck, daer door tot een vereeringe. Witte niet een stuijver.

1) Zie 14 December. 2) Kaap Lizard. 3) Verg. 27 November. 4) Bedoeld is: dat aan Witte de eer toekomt van de Zilvervloot, welke men al in gedachten had opgegeven, nog op het laatste oogenblik te hebben opgespoord. Verg. 28 Aug. hiervoren.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 98 dese hele conquesten geschiet sijn, Witte niet eenen stuiver; noteert dese danckbaerheijt. Eenige dagen na haer incomste 't schip de Roode Leeu te voren van haer versteken, aent Goerese lant door leccasie aen hoog geseijlt en alvorens bij Witte ontrent+ een tonne gouts daer uijt gebergt; geborsten en vergaen. +[39] 1629. Na sijn incomste, Witte als Commissaris nevens enige bewinthebbers gestelt om 't silver te ontlossen, 't selve aen de respective Camers toe te senden, ook getrouwelijk van hem verrigt. + Int laeste van Meij den Generael Heijn Luijtenant Admirael gemaekt. +Pr. Heijn wert Lt. Admirael. In Junij op 't versoek van den Luijtenant Admirael Heijn, heeft Witte sig in dienst van 't lant begeven en Capiteijn opt schip Prins Heijndrick met 30 stucken, ressorterende onder 't EdelMogend Collegie ter Admiraliteijt tot Rotterdam also vervolgens geworden. Daermede als convoyer onder de grote visserij1) gebruijkt, tot t'ende van de teeld, sijnde int laeste van November. Den Luijtenant Admirael Pieter Heijn, door een vijandelijke cogel, in een gevegt, in de voorszeijde maent+ Junij overleden, bij Witte doen geoordeelt sijn avancement te water gestut te sijn, derhalven sijn afscheijt van sijn gedane dienst versogt, ook +Witte versoeckt van sijn bekomen. dienst ontslag te becomen.

+ In Meij 1630 door versoeck van de Heeren van Delft, Rotterdam, Schiedam, Briel, representerende de grote+ visserij, hem weder in dienst begeven en als Commandeur +1630. over de grote visserij gebruijkt2), waerin sig trouwelijk getoont tot den lesten +Commandeur over de grote November 1632; doen afscheijt versogt en geobtineert, in welke tijd van drie visserij. 1632-1633. jaer niet remarquabels tegen den vijant.

1) De Noordzeevisscherij. Verg. document 19 verzameling-Schorer. 2) Verg. documenten 19 t/m 22 der verzameling-Schorer.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 99

+ Int voorjaer 1634: Witte als Capiteijn door versoeck van den Luijtenant Admirael Jonkheer Philips van Durp op Sijn Edelheijts Schip aengenomen. 't Selve vier +[40] 1634. Witte Capt. op maenden getrouwelijk waergenomen. Door jalousie van den Vice Admirael Lief d'Adm. Durp, 4 maenden. hebber, een exraordinaer mignon1)+ van den Admirael, daer over ontstaen, derhalven afscheijt van den Admirael, leggende voor Rochelle [versocht]2) en 'tselve +a 4 maenden dienst gekregen3). Vervolgens als passagier opt schip van den Commandeur Bancker, veroeckt ontslagen. doen mede in de vloot, te lande gecomen. October 1635 tot October 1636 het schepensampt in den Briel bekleet.

+ In 't jaer 1637 Luijtenant-Admirael en Vice-Admirael voornoemt hunne chergen gequiteert4), in welkers plaets vijf personen genomineert, daer uijt twee te kiesen +1637. en te succedeeren, namentlijck:

Laurens Real, gewese Generael in Oostindië Berckhout, uijt Noorderquartier Cassiopin, Major van Geertruijdenberg Maarten Herperts Tromp5), van de Briel Witte Cornelisz de With, van de Briel

+ daeruijt bij de Heeren Staten Generael geëligeert tot Admirael: Maerten Herperts Tromp, Vice-Admirael Witte Cornelis de With6), sijnde dien selven dag diaken +15 Oct. Vice Adm. an tot den Briel bevestigt. Hollant Westvriesint. Diaken ten Briel.

1) C heeft tuygnon. B heeft de ware lezing mignon. 2) Dit woord ontbreekt in C, staat wel in B. 3) Verg. document 23 der verzameling-Schorer. De verhouding tusschen Van Dorp en Witte was goed. Van Dorp was op 20 Febr. 1643 nog getuige bij den doop van een van Witte's kinderen. 4) Men was althans over Van Dorp ontevreden omdat hij de bezetting te water van Duinkerken had opgegeven. De aandacht viel toen natuurlijk op beide vlaggekapiteins van Piet Heyn, namelijk Tromp en Witte. 5) Deze wordt verder in de biografie als regel aangeduid als ‘Sijn Edele’ of wel ‘de Admirael’. 6) Zie documenten 24 en 25 der verzameling-Schorer; de aanstelling was voor één jaar etc.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 100

+ Na gestelde ordre, becomen commissie en instructie, 24 November nevens den Admirael Tromp1) uyt Goederese Gad geseijlt, cours +[41] 1637. van de West2) na 't Canael gestelt, op de verwagte Spaense vloot, die in de Carunna (een haven in Galisse, den Coninck van Portugael toebehorende nevens Biscaija, Algarva, Andaluzia, Granada, Murcia, Valentia en Catalonia) equipeerde, na Duijnkercke gedestineert, gekruijst. 27 Dito. De schepen aldaer in Esquadrons verdeelt. 29 Dito. Bevonden haer ontrent de voert van Pleijmuij. 6 December. Bij seker Capteijn vant Esquadre van Witte, geklaegt so leck te sijn dat hij 't niet langer konde boven houden; de saek ondersogt, is bevonden moetwillens daer in een gad geboort te sijn, om alsoo met fatsoen uijt zee te mogen komen, daer over correctie gedaen. Vermits korte dagen, lange nagten, storm en anders, daerover geraedsaemst geacht tussen Ornoij3) en Poortlant int Nauwe op de gemelte vloot te kruijssen. 16 Dito. Twee fregatten gejaegt, niet beseijlt. 19 Dito. Een Hollantse vloot, ontrent 120 fransvaerders, komende van de Bogt van haer gesien. 23 Dito. Ook verstaen den 7 deser, de Spaense vloot uijt de Carunna, sterk 38 seijlen, na de kust van Vlaenderen geseijlt te sijn en haer den 12 gepasseert buijten 't gesigt, vermits 't donker en mistig weder. De gemelde vloot tot haer leetwesen in Duijnkercken gearriveert, op welk advijs twee schepen voor Duijnkercken gesonden,+ aldaer inspecie genomen, des vijants gelegentheijt besigtigt, met de vloot na +[42] Vaelmuij begeven, de schepen aldaer extraordinaer vervuijlt, schoongemaekt, aldaer den 26 Dito gearriveert. De voorsegde 2 schepen als spions voor Duijnkerken gesonden, den 31 Dito, wederom gecomen, gerelateert de gemelte vloot volgens rapport binnen Duijnkerken te sijn.

1) B heeft: ‘met 12 schepen uijt’ etc. 2) De woorden ‘van de West’, waarvoor te lezen ‘om’ of ‘naer’ de West, mankeeren in B. 3) Aurigny of Alderney; zie: ‘De kaert vander Zee van Jan Seuerszoon (1532)’ ed. Knudsen, 's-Hage, 1914.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 101

+ 2 Januarij. De vloot schoongemaekt, van water versien, weder zee gekose. 3 Dito. Deselve in twee Esquadrons gedeelt, te weten den Admirael op 's viants +1638. schepen te kruijsen tussen de Leserd1) en Bevesier2) met 6 schepen, de Vice Admirael Witte met het andre esquader, sijnde 4 schepen, van Bevesier tot de Hoofden, Duijnkercken, Oostende, Maes en Texel incluys. Ider sig na sijn district begeven. 5 Dito. Een vijants fregat gejaecht, en niet beseijlt. 7 Dito. De Capiteijnen hun ordre en rendevou uitgedeilt. 9 Dito. Jagt op drie fregatten, dog niet beseijlt. 10 Dito. Tot Douveren aen hare vertrouden om kondschap van de vijant gesonden. 12 Dito. Verstaen den vijant met 13, so schepen als fregatten uijt Vlaenderen geseijlt te sijn. Om die te beseijlen alle devoiren gedaen. Capteijn Boughorst van Vrieslant bejegent, gerapporteert sijn schip onder Calis Cliff aen de gront geseijlt, waerover hij sijn schip op 28 man na, geruijmt en aen de gront geseten en [na 4 tijen]3) weder met het volck afgeraeckt. + 16 Dito. Een fregat buijten de Vlaemse Bancken op ancker gesien. Haer gewaer werdende, sijn touwen afgekapt, om t'ontseijlen sijn best gedaen. Int jagen sijn +[43] 1638. mast overboort en onder Merrigat4) geëschapeert. + 25 Dito. Met haer drien op sij van Wolfershoorn5) bevonden, 't vierde van Witte binnen 't Eijlant Wigt gesonden om advys van den vijant te becomen, als voren +Cruijsen met haer drien. geseijt. 10 vijant6) schepen dien selven nagt gerencontreert, daer van hij Witte den Admirael gepreijt, geantwoort:+ ‘hij Capteijn Eldert Thomasz7) van Amsterdam te sijn, +Een aerdige rencontre.

1) Kaap Lizard. 2) Beachy Head. 3) Deze woorden alleen in B. 4) Margate, aan de Theemsmonding. 5) Dunnose op Wight; zie bij 12 Mei 1623. 6) Namelijk Duinkerkers. 7) B en C hebben: Cannaesz en Tamensz; het eigen journaal va Witte en ook dat van Tromp hebben Thomasz.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 102 sijn bijhebbende koopvaerders te wesen, van Bordeaux te comen.’ 't Selve vermits de duijsterheijt des nagts, bij Witte gelooft, daer over sijn Luijtenant Quack met een chaloep aen des gemelten Admiraels boord gesonden; bij hem niet beter geweten of 't was Capiteijn Eldert Thomasz. In dito schip wel geaccepteert - in de cajuijt gebragt, wijn gepresenteert - na den voornoemden Capiteijn gevraegt, hij die den voorszeijden Luijtenant Quack geleijde, geantwoort: ‘den Capiteijn siek in de koij te slapen.’ Den voorszeijden Luijtenant geen kennissen siende, een paep met een vierkante muts vindende, uijt de cajuijt, haestig roepende: ‘pisse, pisse, pisse’, sonder eenig beletsel in de chaloup gegaen. 's Vijants volk d'onse toegeroepen: ‘Komt over, komt over, wij comen van Bordeaux, sullen U den wijn schencken!’ Bij den voornoemden Luijtenant geantwoort: ‘Wij hebben Uw wijn niet van doen’ welke+ contenance1) bij Witte, staende op sijn agterschip, door de naderheijt gehoort. Dit voorszeijde gerapporteert +[44] 1638. van den Luijtenant, aen 2 a 3 andere schepen gesonden; met sijn chaloep deselve naderende aen den Luijtnt geroepen bij den vijant: ‘hout af, gijlieden sijt Duijnkerkers, wij willen niemant bij nagt over hebben’; daer over sijn chaloep doen insetten, ook volk van verscheijde schepen bij Witte toegeroepen, niet beter wetende, of waren vrienden, seggende den vijant int vaerwater sig te onthouden; hen toegeroepen tot door de Hoofden, buijten perikel van de viant te willen convoyeren. 't Selve bij haer, soo den vijant, dankelijk aengenomen, cours met deselve om de O.N.O. gestelt2).

1) Lees: conversatie? 2) Wat er in dit verhaal nog onduidelijk mocht zijn wordt opgehelderd in Tromps journaal dd. 8 Febr. 1638: ‘Den Vice-Admirael De With verclaerde... dat hij... int eerste van de eerste wacht opten 25 der voorleden maent neffens Wight gemoet is 10 seijlen, daer bij comende vraechde vanwaer t schip. Verclaerde den Capiteijn Ellert Thomasz van Amsterdam te sijn, comende van Bordeus met 9 schepen als convoijer, soo Zeeuwen Amsterdammers als Maesluijden, seijde mede den Heer Admirael Tromp over 2 a 3 dagen tusschen de Sorles en de Lesert hadde gesien, ende dat hij mede om de oost quam, en dat hij geen vijant hadde vernomen, daer over de Vice-Admirael sijn sloup aen de Vice-Admirael stierde, die sijn Luijtenant wellecom hiete, brengende hem in de cajuijt, die vraechde waer den Capitein Ellert Thomasz was, seijde sieck in de koije lach. Den Luijtenant siende een Spanjaert sitten, een fluweelen cleet opte taeffel, een houwer daerop, een kanne wijn en glas, de cajuijt rontom met zijde gardijnen, het spaens conincx wapen opt metale geschut opte stuijrplecht, wert verbaest, seggende ick can niet drincken ick moet eerst pissen, en loopt verbaest de cajuijt uijt, en springt los in de sloep en steeckt af, daer over d'andere seijde wat onbeleeftheijt is dat sonder eens te drincken, soo wech te loopen en quam soo aen des Vice-Admiraels boort die hem Luijtenant niet gelooffden, maer stierden hem noch na 2 off drie andere schepen, die seijden geen boots bij nacht begeerden, daer over bij Vice-Admirael ontrent haer bleeff tot 's morgens dach sijnde, wanneer de negen Bourgondië op heessen en waren alle vijande, ende het weder soo hart sijnde conden malcanderen nijet schieten noch schade doen’.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 103

26 Dito. Met den dag haer drien in 't midden van de vijant gesien, de wint Zuijd, met een hard vaerweer. De gemelte 10 schepen, Admirael, Vice-Admirael etc. met hun Bourgondische vlaggen1) agter af. 't Selve toverij bij Witte en sijn volk geschenen ('t tiende schip uitgeseijdt, een pinas, dags te voren van schipper Cornelis Cien van Vlissinge, bij haer genomen). Den vijant sijn best om te vlugten gedaen, Witte in 't najagen 's agtermiddags twee vloten van ontrent 20 schepen, komende van Havre de Grace, opgedaen, d'een gemunt na Amsterdam, d'andre na Rotterdam, hebbende 2 schepen tot convooij. Deselve+ in protectie genomen, des viants vloot in Scheurtie2) gejaegt en d'onse geconvoijeert. 't Dessein also van den vijant gebroken. Na dit +[45] 1638. gedane convoij weder om de West begeven.

1) Wit, met een rood (soms blauw) diagonaal kruis; de vlag der Duinkerkers. 2) De binnenreede en westelijke toegang van Duinkerken. Onmiddellijk bewesten de haven van Duinkerken en evenwijdig aan de kust lag een bank, Vuilbaard genaamd. Het vaarwater tusschen die bank en den vasten wal heette het Scheurtje; naar het Westen kon men uit het Scheurtje naar buiten komen, naar het Oosten leidde een ondiepe geul tot vlak voor de haven. Ten overvloede was de westelijke ingang gedekt door een fortje op den wal, het Houten Wambuis.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 104

5 Februari. 't Vierde schip, van Witte binnen Wigt gesonden, bij haer weder geconjungeert. 's Nagts haer in de Hoofden bevonden, de wint Z.O. met rou weer, stieten over 't Vrouwensant1), dog sonder leccagie weer afgeraeckt. In de nanagt met vliegende storm op de Cingels2) ten anker gecomen, de wint als voren, het lager3) so na, dat de landzee op de windvering4) vant schip van Witte brack, na verlies van een ancker met twee touwen. 6 Dito. Met den dag, de wint W.N.W., den Admirael Tromp met sijn Esquadre gesien, bestaende in 10 seilen, daer van verscheijde door hard weer van haer anckers gespilt5). Den 8 Dito. 't Weer gesampt, haer anckers en touwen gevist, stelden cours na Douvren. Na gestelde ordre bij d'Heer Admirael, den Vice Admirael met sijn schip na 't Goereese Gad gesonden, overleveringe van brieven en rapport van de voorsegde gemiste Spaense vloot gedaen, den Admirael na dese tijt sonder iet notabels verrigt ook ingecomen. In de voorsomer den Admirael met een aensienlijke vloot tot besettinge van de cust van Vlaenderen t'zeijl gegaen. Den Vice Admirael door manquement van verscheijde schepen en jagten onder de vlagge horende, door ordre van Haer Hoog Mogende tot uijtrustinge van deselve aen lant gebleven. + 14 Augustij. Met de 2 laeste jagten [van] Amsterdam en Rotterdam reijs na de kust van Vlaenderen gevordert. +[46] 1638. Int uijtseijlen van de Maze haer grote mast aen stucken geseijlt. 18 Dito. Op 't Vlack voor Vlissinge ten anker gecomen.

1) De oude Holl. naam voor de Varne en de Ridge (of Colbart bank), twee ondiepten met anderhalf vaam minste water, ongeveer tusschen Folkestone en Cap Grisnez. 2) Dungeness. 3) De lagerwal. 4) De windvering van een schip is het achterste draaispant, dat ongeveer een hoek van 45o maakt met de kiel; ‘op de windvering’ wil zeggen: in een richting 45o achterlijker dan dwars. 5) Lees: gespoelt.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 105

24 Dito. De jagten vermast, reis na de gemelte cust vervordert. 25 Dito. Voor Maerdijk1) bij den Admirael gecomen. Vonden int Scheurtien2) leggen 18 [viants] schepen. Der Staten magt tot besettinge van Grevelinge, Maerdijk, Duijnkerke, Nieupoort, Oostende, bestond nu in 31 soo schepen als jagten. Aldaer verstaen dat den vijant den 21 Augustij met 7 so schepen als jagten, uijt Duijnkerke na de Noort was geseijlt, daer op den Vice Admirael Berchem van Amsterdam met 6 schepen gevolgt en onverrigt terug gecomen. 6 September. Uijt Douveren verstaen de voorszegde fregatten westwaert uijt te wesen, ook verscheijde coopvaerdijschepen genomen. 7 Dito. Den viant om t'zeijl te gaen in 't Scheurtje gereet gemaeckt. 14 Dito. Een oorlogschip met 6 branders voorbij den Vice Admirael Witte gepasseert na de Swartenes3), om aldaer toe te maken. De voorsegde branders bij den Admirael bedectelijck, soo hij meende, uijt ons lant buijten kennis van de verdere officieren ontboden. Daer over Capiteijn Foran als Commandeur gestelt, om 's vijants schepen in 't Scheurtie te verbranden. + 20 Dito. De voorsegde 7 fregatten4) met eenige prinsen5) weder binnen Oostende gecomen. De gemelte branders gereet, ordre om die te convoijeren bij den Admirael +[47] 1638. gestelt. Van den voorschreven 20 dito tot den 11 October gestadig W.N.W. en Noordelijke wint, geen occasie de branders int werk te stellen. 't Vers water in de vloot op 3 à 4 dagen na geconsumeert. Over sulx de cust te verlaten genootsaeckt. De vijant ondertusschen gereet met een capitale magt van 18 zeijlen na het diep water, onder de grote visserij gemunt. Bij

1) Mardijk, tusschen Duinkerken en Grevelingen. 2) Zie noot 2 bij 26 Jan. 1638. 3) Cap Grisnez, zuidwest van Calais. 4) Zie 25 Aug. hiervoren. 5) Prijzen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 106 d'onse onder Fauston1) of Ida2) water gehaelt. De voorsegde branders vrugteloos te rug gekeert en in mist verdwenen, daer van de eer en blaem bij één persoon gebleven3). 16 Dito. Den Admirael met 7 van de capitaelste en beseijlste [schepen], nevens een fregat, na 't vaderlant geseijlt. Den Vice Admirael tot besettinge van de voorseijde cust met 12, so schepen als jagten, buijten de bancken voor Duijnkercken gekruijst. Op de voorsegde 18, int Scheurtje om uijt te lopen gereet, gewagt. Te voren bij den Admirael met 24 schepen en jagten daer toe gebruijkt4). 17 Dito. Witte cours na sijn rendevous gestelt. 20 Dito. Ider op sijn post gevonden. 22 Dito. Op Zuijder son den Vice Admirael voor Grevelinge, de wint O.N.O. De voorsegde 18 capitale schepen uijt het Scheur zee kiesen gesien. Alle devoiren om haer te beseijlen aengewent. 's Nagts de Vice Admirael Witte, met een slagboug van wint, nevens nog+ twee, bij de viant gecomen (verscheijde van d'onse op de Vlaemse Bancken aen de gront geraeckt, dog weder met 't hoog water afgecomen). Eenige +[48] 1638. kogels met den anderen gewisselt. Ondertusschen den viant sijn best om hem t'ontseijlen. 23 Dito. 's Mergens nevens eenige van sijn schepen tegen den viant schutgevaerte gehouden, dog aborderen ondoenlijk. Op den dag den vijant pas een canonschoot van haer geraekt. Bij de vijant cours weder na Duijnkerken met stil weer gesteld. 24 Dito. 's Nagts den viant tot onder Calis Clif ver-

1) Folkestone. 2) Hythe. 3) Schimpscheut aan 't adres van Tromp. 4). Vanhier ongeveer begint het geschrift te wemelen van hatelijkheden aan Tromps adres. Thans is bedoeld, dat Witte met 12 schepen deed wat Tromp met 24 schepen verrichtte. Men moet bedenken dat Witte en Tromp weinig in leeftijd verschilden en beiden Brielsche jongens waren.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 107 volgt. Haer den weg gecoupeert1). Den viant, als voor Witte niet overconnende, om de Noort gesmeten en bij den Vice Admirael Witte met alle kragt vervolgt. 25 Dito. Met rouw kakig2) weer, de wint westelijk, den vijant gestadig vervolgt. Tegens den avont bij Witte een van des vijants agterste schepen aen boort geseijlt,+ alvorens schutgevaer gehouden; 3 dode, 13 gequeste gekregen. De zee door 't rou +Witte krijgt 13 gequeste in en kakig weer heel hooge. Over sulx tegens dank daer af geraekt, vrij reddeloos dit gevegt. van zeijl en lopent want geschoten, sijnde nu ontrent één uur na son. Bij den vijant ondertussen alle sijn kragten om hem t'ontseijlen ingespant, hij door 't schadeloos schieten wat belet, onaengesien alle devoiren om+ den vijant te vervolgen aengewent. Des nagts door den donker uijt gesigt geraeckt; egter nog wel 2 à 3 uijren als +[49] 1638. blindeling deselve vervolgt. Verscheijde schepen van den verleden agtermiddag agter hem een groot stuk geraekt, de viant niet meer int gesigt gekregen. Om reden voorsegd te raden geworden om na de groote visserij te wenden, deselve voor den viant te protegeren; 5 à 600 haringschepen daer gevonden. 26 Dito. Op Zuijderson onder de visserij gecomen, den vijant ontrent een mijl in de wint, 's avonts weer gewaer. Alle schuldige pligt om haer te beseijlen weder aengewent, stelden hun [cours] om de Zuijd durende den gehelen nagt. 27 Dito. Heel rou weer, int volgen van de viant gecontinueert. Den top van sijn mast in 't jagen geborsten. d'Onse mits 't harde weer, door jagen verstroijt, den viant ondertusschen haer andermael ontseijlt, waerover na de visserij te wenden goet gevonden, deselve met alle magt haer daer weder latende vinden te resisteren alwaer tot den 19 November veel storm en vaerweer afgereden. Alle sijn bijhebbenden bij hem gemist, door reddeloosheijt hun

1) De westelijke toegang naar Duinkerken loopt, als grootscheepsvaarwater beschouwd, tusschen de banken door en bijna langs Calais. 2) Buiïg.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 108

+ uijt der zee begeven. Hij maer alleen daer gevonden. Cours om de West gestelt. Verstaen 7 à 8 vijants schepen, daer hij al voren tegen doende hadde geweest, +Ontrent dese tijt 40 schepen door quaed weder so gebleven als verseilt. 3000 man voor Texel 30 Dito. Alleen in 't Canael, een vloot Bordeauxvaders1) van 56 seijlen gebleven. gerencontreert, die op ons land geconvoijeert. + 4 December. Int Goedereese Gad met sijn schip t'ende victalie en vrij schadeloos2) aengecomen, na den Haeg om rapport te doen vervougt. Aldaer verstaen den +[50] 1638. Admirael qualijck geinformeert te sijn van de bovenstaende rencontre tegens den vijant, in allen schijn of hij sig daerin niet na behoren hadde gequeten. Sulx egter te bewijsen bij den Admirael getragt met attestatie van 2 personen: Capteijn Forens en den Luijtenant van den Vice Admirael Berchem, beijde alvorens van hem uijt der zee gelopen, daer over selfs klagtig aen de regeringe gevallen. Commissarissen onpartijdige versogt de voorsegde voorgevalle rencontre3) met den vijant te examineren. Geen pardon van Sijn Hoogheijt begeerde, maer regt en schuldig bevonden werdende, exempel te statueren. Den Admirael+ met 11 Capiteijnen daer over in Den Haeg Crijghsraet te houden geauthoriseert. De twee voorsegde troulose +Den Admirael met 11 personen bij Witte gereprocheert eerst: dat sij troulooslijck uijt der zee van hem Capiteijnen houden waren weg gelopen, ten tweeden: dat sij meijneedig, als hebbende haren eedt aent Crijghsraet over de rescontre van Witte tegen den vijant. land groffelijk te buijten gegaen. Derhalven die beschuldigers geen geloof in de chrijgsraet gemeriteert. De twee rapporteurs haer selven in 't net gepraet; ook selfs geen meer afbreuk aen den vijant gedaen. Verscheijde tsamenspraeck+ met den Admirael hier over gehad: ‘een eerlijk man, noijt poltron, geen iseren berg +[51] 1638. gevreest, Sijn naem dubbel With te sijn, niemant daer in geen vlek sal krijgen.’ De Chrijgsraet den Admirael te flateren gesogt. Attestatie van de Capiteijn Commandeur Banckert, Frans

1) De gebruikelijke afkorting van ‘vaarders’. 2) Schadeloos komt voor in B, niet in C. 3) Van 22 October tot 27 d.a.v.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 109

Jansz, Ringelsz, Pottebreker, Gloyenden Hoven, alle in de voorszegde rencontre geweest, den chrijchsraet geëxhibeert: ‘Verklaren voor waeragtig dat den Heer Vice-Admirael+ de With in de rencontre van den 22 tot den 27 October, sig heeft gedragen als een trou vaillant soldaet altijt schuldig is te doen, 't welk wij bereijt +Attestatie van 5 capiteijnen sijn ider des noots met ons bloet te onderteijkenen.’ Dit den Chrijgsraet geen van Wittens vaillandise. kleijne bedenckinge gegeven, ook 't bedrog door schone woorden van de 2 voorsegde personen gemaeckt. Den Admirael hierdoor een pas terug gegaen en een ander strategema gebruijkt:

+ 12 Meert 1639 met 't schip van den Vice Admirael voor weijnig tijt in zee gegaen, sijn officieren en bootsvolk met beleefde woorden, beloften van avancement, so +1639. sij iets tot nadeel van den Vice Admirael wilden verclaren, aengegaen. Daerna met hardt schoppen en slaen, ook met vast sluijten niets connende uijtvorssen, met den lijve weder na den Haeg gekeert, sijnde maer ontrent 14 dagen in zee, met de kous op 't hooft t'huijs gecomen.

De Vice Admirael sijn proces te traineren gemerkt, in de vergaderinge van de Heeren de Staten van Hollant binnen gestaen, expeditie van justitie versogt, niet langer+ so te cunnen leven, anders genootsaeckt sijn selven te regten. Den Admirael sonder +[52] 1639. vertrek uijt den Haeg, een eijnde te maken gecommandeert. Daer over hij Admirael seer versteld. Geen matery tot straffen gevonden, niet tegenstaende de strop bij hem in sijn sack gedragen. Een ander finesse om aen de eer te blijven gebruijkt. Den Vice Admirael geraden aen Sijn Hoogheijt pardon te versoeken in een goet humeur te sijn, 't proces apparent nog lang te sullen duyren; waer over den Vice Admirael geen pardon maer regt begeerde. Den Admirael den Chrijgsraet aengesproken,+ nu 5 maenden te sijn tegens den Vice Admirael geprocedeert, ook voor ons vertrek tselve te moeten afdoen; geinjungeert iets +5 maenden geprocedeert. t'sijnen laste te moeten leggen om niet te werden bespot, anders voor alle man schandaleus. Op

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 110 dese aensprake ider Capteijn sijn advijs op papier te stellen belast, 't selve den Admirael overgegeven. Daer+ bij verklaert: Witte vrij en innocent te wesen, sig in de gemelte rencontre gedragen als een trou dienaer en zeehelt. Bij den Admirael +Witte bij geëligeerde regters anders gedagt. Bij de gemeente over den Admirael gefulmineert so lange in den vrij gesproken. Haeg daer over geweest, sonder verrigtinge. 't Proces hiermede geëijndigt, de twee voorsegde aenklagers over haer meijneedigheijt+ ider voor een jaer gesuspendeert en in een boete van 400 gulden gecondemneert. Hier over bij den voorszegden +[53] 1639. Capteijn Forens al schreijende uytgeberst: ‘sulx van den Admirael niet verwagt, hem geen condemnatie maer avancement was belooft, dat buijten mijn rekeninge en U belofte te sijn’. De voorsegde twee personen naderhant bij den Admirael gepardonneert, ook de amende gerestitueert. Den gemelten+ Forens onder den Vice Admirael naderhand na Brasijl gesonden, na een geruijmen tijt aldaer swaerlijck besogt, door +Capt. Forens wederroept Commissarissen sijn onregte beschuldigingen aen Witte Anno 1638 gedaen sijn valse beschuldinge in genotificeert, om reden alleen van des Admiraels avanament t'sijnwaerts. In sijn Brasijl, sijnde versocht van Witte pardon in sijn uijtterste den Vice Admirael hem sulx te willen vergeven versogt, twelck, als een uijtterste. regt Christen, bij Witte gedaen. De blijde vergevinge bij Witte's Vice Admirael Mattijs Gillisz en Capteijn Toelast aen Forens gerapporteert - na welkers erlangen seer gehijgt. Terstont sulx gehoort in den Heere ontslapen. Dient wel genoteert.

April in denselfden jare de Staten kunschap gekregen in de somer aenstaende, weer een vloot van Spanjen met soldaten en contanten uijt de Caronië1) in Vlaenderen verwagt. Daer over een groot getal van oorlogschepen in zee te senden goet gevonden. Admirael, Vice Admirael+ Witte etc. cours gestelt om de west, een geruijmen tijt al kruijsende tussen Goudstaert2) en Wigt verscheijde jagten om den viant te +[54] 1639. verschalken uijtgesonden. Int

1) La Coruña in Galicië. 2) Start Point.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 111 kruijsen verscheijde obstaculen met de Engelsz om het strijken van de vlag1). Den viant van tselve kundschap becomen, bij haer drie Engelsz coopvaerdijschepen, de minste van 30 stucken, om 1100 Spanjaerts in Vlaenderen te transporteren bevragt2). Twee so geladen, int Canael bij Witte met sijn onderhebbende schip alleen verovert, den derden bij de vloot. D'Officieren daervan nevens 2 geestelijke personen van aensien aent Collegie ter Admiraliteijt tot Rotterdam gesonden, de slegste soldaten ontrent Caep de la Hage in Vranckrijck aen lant geset3). De jagten hiervoren om kundschap afgesonden, op de kusten ontrent Portugael verscheijde prinsen verovert, daervan aen baren gelde 6800 Gld. afgecomen, daer af noit volgens den articulbrief voor officieren, matrosen en soldaten aende gemelte vloot uijtdeijlinge gedaen, dat onder d'Admiraliteijt van Zeelant nog berust. Den fiscael Beverwijk, ontrent dese tijt, tevoren in de onregtmatige procedure tegen Witte gebruijkt, in de hersenen geslagen, hier over een knaging in sijne gemoet gekregen. Op een agtermiddag drijvend, uijt des Admiraels schip overboort gesprongen4), ter nauwernood gevist. + Een tijt lang int Canael op de gemelte vloot gekruijst, +[55] 1639.

1) Naar uit Tromps journaal blijkt, niet zoozeer over het saluut aan de vlag, als wel over de visitatie naar oorlogscontrabande. Men visiteerde de Engelsche koopvaarders op Spaansch krijgsvolk en Spaansch geld en deed dat vermoedelijk tot in de Engelsche territoriale wateren toe. Als men leest hoe de Nederlanders zich in die jaren in 't Kanaal en op de Engelsche kusten gedroegen als waren zij in hun eigen vaarwaters, begrijpt men beter dat er later iets viel uit te vechten. 2) Zie journaal van Tromp in dato 28 Juni. Drie Engelsche schepen werden niet veroverd maar van hun contrabande (Spaansche soldaten) ontlast, een vierde werd later in Wight gejaagd. 3) Zie journaal van Tromp in dato 1 Juli; ieder man kreeg 6 beschuiten mede en moest dan maar verder zien hoe hij zich débrouilleerde. Tromp wilde zijn bemanningen niet infecteeren met ‘sieckte en roode loop’ die onder de Spanjaarden heerschten; de Fransche bevolking liep dan zeker geen gevaar van geinfecteerd te worden! 4) Zie journaal van Tromp in dato 22 Juli.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 112 daervan geen kundschap becomen. Gesamentlijck met de vloot na Duijnkercken geseijlt. Voor dit jaer de opgemelte Spaense vloot niet haer comste te sullen staken geoordeelt. Hier weijnig tijts gelegen. Nader verstaen den Admirael met 13 schepen int Canael te sullen kruijssen; de Vice Admirael Witte met 12 voor de uijt en incomende Duijnkercken te besetten; Banckert met 6 een tour om de Noort na de grote visserij te doen. 13 September. Den Commandeur Banckert met sijn 6 schepen bij Witte voor Duijnkercken gecomen. Den voornoemden Commandeur nog seven van Witte's schepen toegevoegt. 't Commandement hem voor Duijnkercke van Witte opgedragen. 14 Dito. Na gestelde ordre den Vice Admirael Witte met vijff van sijn resterende schepen van Duijnkerken westewaert, op hope van den Admirael op te lopen uijtgeseijlt. 16 Dito. 's Nagts, ontrent de Cingels Capiteijn De Groot1) van Vrieslant, voerende een fregat, van den Admirael afgesonden, bejegent. Den Admirael de Spaense vloot int gesicht gekregen, bij hem aen Witte gerapporteert, de schepen op de kust van Vlaenderen alsmede den Vice Admirael van haer wagt op te [doen] breken, met Sijn Edele de spaence vloot te helpen attacqueren hem belast. De opgemelte Capiteijn aen Witte nog gesegt int rencontreeren van de voornoemde vloot bij den Admirael Chrijgsraet gehouden+ en deze woorden gevoert: ‘Mannen ik heb UE. aenboort ontboden, dat gijlieden met den andren +[56] 1639. sult hebben te resolveren, wat wij nu hier, met de Spaense vloot int gesicht van ons, sullen hebben te doen ofte te laten, ik houde mij daer buijten; resolveert so gij 't selve daer 't behoort sult hebben te verantwoorden’2); stond van sijn stoel op, ging in sijn cajuijt wandelen, sonder daer in als

1) In den namiddag van 15 Sept. had Tromp 59 schepen van de Spaansche vloot verkend; de afgezonden Kapitein heette Tjaert de Groot; zie de journalen van Tromp. 2) Misschien heeft Tromp een vrije deliberatie willen toestaan.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 113 president te advijseren, daer bij vougende: ‘so wij den viant 't hooft bieden, om hals te sijn, en voorlopende, thuijs als schelmen gehouden sullen werden’. Siet daer den ijseren berg1) teregt bij den Admirael gevreest; t'onregt sulx hiervoren de Vice-Admirael bij hem aengewreven. Na gedane rapport den gemelten Capiteijn De Groot opt spoedigste na Duijnkerken geseijlt; ondertusschen tegenwint om bij den Admirael te comen. Bij Witte, sterck slechts 5 zeijlen alle devoiren aengewent. + 16 Dito. 's Mergens den Admirael sterk 12 schepen beseijlt. Met de voorszegde 12 den Admirael voor de vijant heen gelopen, buijten haer canon gebleven. Den +Adm. en Vice Adm. Spaensen Admirael Don Antony d'Ocquendo met sijn armade om Sijn Edele te samenspraeck over de beseijlen seer gearbeijt. Witte den Admirael aen boort gevaren, aen den Vice Spaense vloot sterk 17 seijlen L. Adm. Tromp, Vice Adm. Admirael klaegsgewijse geseijt: ‘Seer ongeluckig in de inegaliteijt om den vijant Witte, Colster, Ham, aen te treffen te sijn’, daerop bij Witte geantwoort: ‘'t selve nu moesten opnemen Halfhoorn, Ringelsz. Vlieger. so haer 't voorquam, haer als trouwe dienaers van 't vaderlant te tonen, bij [57] Post, Gerbrantsz, malkanderen te leven en te sterven, niet langer voor de wint te lopen, den vijant Cannasz, Foran, Jsbrants, 't hooft te bieden’, den Admirael hierop gerepliceert: ‘de force van des vijants Waterdrincker, Brederode, Balck, Hop, Tomasz. vloot de hare te magtig te overtreffen’, de Vice Admirael gedupliceert: ‘niet langer te willen retireren, den vijant 't hooft te bieden, van deselve liever den hals gebroken te werden als van 't Canaille thuijs comende doot geslagen’, op welk iteratief, serieus en hart aenhouden, goet gevonden bij te steken2), den vijant maer twee gotelinge schoots van haer in te wagten. Een glas wijn in de cajuijt met Admirael gedroncken, sijn afscheijt genomen, aen boort gevaren.

1) Zie pag. 108 en 115. 2) Bij den wind op te steken (met stuurboordshalsen toe, d.i. over bakboords boeg); zie Journaal van Tromp in dato 16 Sept. 1639: ‘onse Vice Admirael De With die wij aen boort seijnden, en resolveerden datelick den viant aen te tasten, daer over wij onse stierboortshalsen toe haelden, en begonden te vechten’.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 114

Teweten1) de resolutie boven op 't schip van den Admirael in 't gesicht van al 't volk genomen, tot nog toe niet een schoot op den vijant gedaen. Witte in goede ordre agter den Admirael sig begeven. Admirael Don Antony d'Ocquendo [en] sijn seconde den Admirael van Duijnkerke met haer magt met volle zeijlen vlack op zijn Edele en den Vice Admirael af gecomen, Sijn Edele so eens flux aen boort te leggen, te enteren van meeninge2).+ Binnen musquetschoot, den eersten slag gout weert. Tromp3) sijn canon op d'Ocquendo en sijn bijhebbende schepen gelost al seijlende, nevens 14 +Witte alleen tussen schepen van d'onse onder lij van des vijants gros voorbij en vooruijt geseijlt. Witte, d'Ocquendo en den Admirael Tromps seconde, met de seilen op de mast gebrast, onder den vijand gebleven van Duijnkerken. sonder te verseijlen4), met vertrouwen+ [dat] Sijn Edele met de gemelte 14 volgens d'ordre insgelijcx te [zullen] doen. 't Schip de Grote Christoffel van Enckhuijsen, +[58] 1639. daer schipper op was Frederick Hoveling, niet wetende waerdoor, bij hem gesprongen, daervan maer één man gebergt. In dit alleen leggen gestadig op den vijant gechergeert. Ontrent twee glasen5) onder 't gros van den vijant als in rook en vier gelegen6). Sijn schip van agter tot de besaenmast weg gebrand, des [Admiraels]7) tambour [bij Witte geleend, met den trom om de hals]7) daer door overboort geraeckt, in de lugt gesprongen, bij de Spaense gevist, aen d'Engelsz gegeven, denselven bij d'Engelsz voor een paer rijksdaelders Witte gerestitueert, na de furia den Admirael sijn tambour behandigt, denselven naderhant nog schoolmeester in den Briel8).

1) In C is hier een halve regel open gelaten. Uit B schijnt te blijken dat er niets ontbreekt. 2) Alleen B heeft: ‘van meeninge’. 3) Alleen B heeft dien onmisbaren eigennaam. 4) Men lette op de tegenstelling Witte-Tromp. 5) Een uur. 6) In C volgt hier: ‘Ter occasie etc.’ met het vierregelig vers dat men iets verder in den tekst vindt. Het staat in C blijkbaar niet op zijn plaats. B heeft de juiste volgorde. 7) De woorden tusschen [] alleen in B. 7) De woorden tusschen [] alleen in B. 8) B heeft Oostvoorne.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 115

[De] Admirael d'Orquendo, [de] Vice Admirael van Duijnkercken, verscheijde schoten van Witte gekregen, met haer magt van hem afgewent, [Witte] met sijn schip+ seer gedivaliseert alleen gelegen. Den rook en damp van 't donderend metael uijt +[59] 1639. de oogen wat verdwenen, Sijn Edele nevens de 14 schepen een groot stuck van Witte gesien, buijten canonschoot van den vijant geseijlt. Den Admirael agter uijt gelegen, den brand van Witte gesien, hem wegh en quijt te sijn in compagni gesegt, hij met sijn lijwintveringschut op den viant gechergeert, den vijant nogtans vóór 't verseijlen in de wint van hem; zulx een zeeman te kunnen oordeelen hoe 't schip gewend gelegen. Witte begruijst, besmeurt, al hinckende, ontoonbaer aen Sijn Edele aen boort gecomen. Den Admirael hem gevraegt na sijn welstant, [seggende] den helen dag gevogten en niemant gequest1), daer op geantwoort: ‘of hij sijn dienst genoegen genomen, nu wel den iseren berg2) gevreest (daeraf hiervoren); waerom hem tot proye alleen onder den vijant laten leggen?’ Ter occasie van dit couragieus gevegt, onder sijn effigie dit nevenstaende gestelt:

‘Hier swijmt den buijtentreck van Witte na het leven, Maer wat sijn borst in sig voor 't vaderlant besloot, Hij ons op Carels strant getuijgenis heeft gegeven, Doen Spangien voor de magt van Hollands zege vloot’.

Ontrent dese tijt Chrijgsraet gehouden wat vorders te doen. Geproponeert de magt van den vijant d'onse te seer t'overtreffen, eijndelijck bij Witte hierop eerst geantwoort: ‘'t begonne werk niet te stutten, den vijant te volgen, den lesten man daarbij op te setten’. Den vijant en d'onse hier door vrij schadeloos gemaekt. Des nagts, 17 Dito, heel mistigh. Den viant gemist, denselven 's nagts ontrent de Zingels3) weder bijgecomen, op mal-

1) Tromps journaal maakt geen melding van verliezen. 2) Verg. pag. 108 en 113. 3) Dungeness.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 116 canderen gechergeert met continuerende wint Z.Z.O. Den+ viant sijn best al chergerende Duijns te beseijlen1). +[60] 1639. 18 Dito. 's Mergens den Commandeur Banckert in+ 't gevegt met 14 schepen bij d'onse gecomen. Witte aen Sijn Edeles boort gevaren, hem voorgehouden: ‘te +Commandeur Banckert voren met 17 schepen gevogten, nu met den Commandeur voornoemt 30 sterk te Schout bij Nagt Cats, 't sijn, den vijant vrij gematteert te wesen, van hem ordre versogt met 17 à 18 den Hoen, Lieve de Zeeu, Frans Jansz. Abram Quirinus staert van den vijant aen te vallen, d'occasie wat goets voor 't vaderlant te verrigten Sluijs, Gloeyende Oven, nu geboren te sijn, hem te willen secunderen, te quaet krijgende’. Den Admirael Veen, Joris Pietersz 't Jaert, geantwoort: ‘'t selve ongeraden, verscheijde schepen in de wint van haer, buijten Dorrevelt, Vijg, Lobs. schoot van den viant te sijn, [Witte]2) die aenboort te varen, af te [doen]2) komen, den viant te nadre’. Bij Witte sulx geexcuseert, nu ander werk met den vijant te hebben als Capiteijns tot vegten te vermanen, de gepecceerde de naeste vergaderinge3) te kunnen ophangen. Witte doen de naeste aen de vijant, Sijn Edele in de wint van hem. Ondertusschen gestadig met den vijant schutsgemeen. Op Suijderson haer voor Duijns gevonden, d'amonitie uijt de vloot doen genoegsaem verschoten. De viant 't hooft voor in Duijns gewent. Met onse vloot naer Calis overgesteken, des nagts aldaer van de Gouverneur na contentement van alles versien. + 19 Dito. Met de vloot weder na Duijns geseijlt. Witte met sijn gedivaliseert schip na 't Goedereese Gat gesonden. Aldaer +Ook Capt. Abram Crijnsz 21 Dito gearriveert. Rapport gedaen, amonitie, seijllagie, medicamenten met sijn veroverde prijs becomen. Weder na 7 dagen met 4 oorlogschepen in Duijns geseijlt. 22 à 23 vijants daervan naderhant grote questie tusschen den Adm. schepen bij nagt uijt Duijns na Vlaenderen geseijlt. Op sijn aencomste verstaen Tromp en veel gevangens na deselve niet vervolgt. Sijn plaets door ordre opt schip van Vice Admirael Berchem 't vaderlant. d'Engelsz hadden ge- int eerst d'Adm. Tromp versekert datter bij nagt geen grote schepen conden uijtseylen4).

1) Dat bleek nog niet met zekerheid. Op 17 Sept. gingen de Spanjaarden des avonds ten anker bij Folkestone. Zie Journaal van Tromp. 2) Deze beide onmisbare woorden komen voor in B. 2) Deze beide onmisbare woorden komen voor in B. 3) B heeft hier: ‘Chrijgsraet’. 4) Dit is ongeveer juist; zie Tromps journaal.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 117

+ nomen, hij alvorens van den Admirael en desselfs Chrijgsraet gedeporteert. 1 October tot den +Vice Adm. Berchem 20 Dito. Met ontrent 100 schepen van oorlog, verscheijde branders en gedeporteert van den amonitieschepen versterkt. Deselve in csquadres als volgt verdeelt: 30 met 4 Admirael. branders tegens d'Engelsz.1), den Vice Admirael Jan Evertsz van Zeelant dat te beurt gevallen. 't Selve met botte Zeeuse woorden gerefuseert2), niet te willen doen, ja liever in Engelant aen lant geset, den Chrijgsraet daerover ten hoogsten verstelt. Witte te rade geworden 't uijr om sijn vaderlant dienst te doen geboren, sulx gepresenteert en door den Admirael dankelijk geaccepteert. Ordre op 't attaqueren van de Engelsz gegeven3); den Admirael Tromp met 18 op den Admirael d'Ocquendo gepast, te aborderen, te vermeesteren; den Vice Admirael Jan Evertsz met 13 op den Admirael van Portugael; commandeuren Cats, Denys en Houttebeen4) ider met hun esquadre op de verdre vijants schepen. + Den Admirael ontrent dese tijt sig in een van haer roijjachten begeven, Witte om hem te accompagneren versogt, de Spaense vloot besigtigt, bij Witte sulx +[62] 1639. afgeraden, met sijn opinie voortgevaren, een musquetcogel uijt den vijantschepen ontrent een halve voet boven des Admiraels hooft gepasseert; bijna sijn leven so slegt gelaten5). 21 Dito. Weer en wint gedient, de vloot ondertzeijl gegaen den viant te attequeren. Hij ook gereetschap gemaekt. Witte tussen de gemelte esquadres en d'Engelsz in; daerdoor d'Engelsz met des vijants schepen gesepareert. D'Engelsz, 30 sterk ook ondertzeijl, een bravade gedaen; weijnig of geen offensie aen d'onse gegeven.

1) Het Engelsch observatieëskader onder Pennington, dat, samen met de kasteelen, de neutraliteit moest handhaven. 2) Uit Tromps journaal blijkt dit niet. 3) Voor zoover zij zich in den strijd zouden mengen. 4) Cornelis Jol, bijgenaamd Houtebeen, een der groote vlootvoogden van de West Indische Compagnie. 5) Op 9 October. Zie Tromps journaal.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 118

Witte de Spaense te mogen helpen aentasten versogt, hem afgeslagen. Ondertusschen d'Engelsz tegens d'onse+ niets doende. Witte twee van sijn branders Luijtenant Quack, Luijtenant Verhaeff (naderhant Schout bij Nagt) den Admirael van Portugael aen +Den Adm. van Portugal boort te seijlen [en] te verbranden geordonneert, daerop den Vice Admirael van door Witte verbrant, sijn arm Zeelant als voren geappoincteert. Tselve effect gesorteert1), den brand daerin eerst afgeschoten. Van 900 man maer 50 gesalveert. Sijn gesteken, den gemelten Admirael tot 't water toe afgebrant, maer 50 van 900 gallioen was breet 62 voeten gesalveert. Witte over 't niet aborderen van d'Ocquendo ten hoogsten verwondert. in wiens galderij Capt. Volgens sijn ordre ook over Jan Evertsz den Admirael van Portugael. Met 's Lants Musch van de Briel met sijn vloot 70 schepen van oorlog (behalven Witte met 30 op d'Eugelsz geordonneert) boegspriet vastraekte. tegen des vijants vloot, niet meer doen als 42 à 43, gevogten; de resterende 23 bij nagt uijt Duijns naer Duijnkerken geseijlt, als gesegt2). 12 à 13 bij d'onse so genomen als verbrant, niet meer, niettegenstaende+ te voren met 17 tegen haer 67 gevogten, schadeloos gemaeckt. +[63] 70 tegen 42 en 43. Na dit gevegt Capteijn Colster een esquadre van 24+ onbeschadigde schepen gegeven [om] de zee te kruijssen, de vordre schepen met de prinsen na 't vaderlant, +12 a 13 prinsen. hier mede eijndigt jaer 1639. + Na veertien dagen thuijs wesen, den Admirael voor sijn siekbedde in den Briel gecomen. Nu hun wensch in 't verdeelen van de buijtgelden te hebben, sijn hant +Don Francisco Feyo Adm. daer te sijn als een man met eeren belooft voor Wittes buijtgelt so veel als voor van Gallicie is in den Hage sijn eijgen sorg te dragen, reden: ‘want gij hebt mij in alle noot bijgestaen’. Die gevangen gebragt. D'Admirael van Napels, Don belofte wel ter goeder trouwe bij Witte aengenomen, maer nu 't uijr om hun beiden Pedro de Quaderon is met voor de werelt aengenaem te maken geboren, 't buijtgelt haer scheepsvolk liever sijn schip en veel van sijn te laten uijtdeelen, daer niets van te genieten, over 100 jaer goets genoeg te hebben volck op de Goijng3) vergaen. (de eer te weten), Witte sig voor 96 Capiteijnen sterk te maken van gelijken gevoele D'Ocquendo en Adm. van te Duijnkerke Michiel van Doorn neffens eenige sijn ontcomen.

1) Dus zou niet Evertsen maar Witte den Adm. van Portugal in brand hebben doen steken. 2) Op 21 September. 3) De Goodwin Sands, te weten de banken beoosten Duins.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 119 sijn, sulx tot een eeuwige glorie te strecken. Den+ Admirael geantwoort: ‘neen cameraetje, het soude te veel buijten mijn schreef gaen, wij mogen ons volk als +[64] 1639. wij se van doen hebben koijens1) met horens beloven, maer als 't werk gedaen is, dan moet men de belofte laten sacken, soude anders mij selven te kort doen2)’.

+ Januarij 1640. Na dese toesegginge van buijtgelt, met eenige schepen Witte uijt kruijssen gesonden tot den 31 Maert, in welke [tijt] verscheijde 's vijants schepen +1640. op de jagt, dog niet beseijlt. t'Ende victalie in Zeelant eijndelijk terug gecomen den 2 April3). Naer rapport verstaen, de verdeelinge van de buijtgelden over de Spaense slag aen d'officieren, matrosen, soldaten geschiet. Bij den Admirael in Wittens absentie daertoe seer gearbeijt, daer uijt bij Commissarissen een goede proije becomen. Sijn Edele 25000 Gld. toegeleijt, bestaende in gebergt canon van een Spaens schip, bij Bolonien4) vergaen; 't oog van de werelt vrij wat daerdoor geblinthoet, die quantiteijt anders seer groot te schijnen. + Witte, eens sonder meer, 224 Guldens, onaengesien wel 1000 Gulden int vegten van sijn eijgen goet verbrant, sulx ook noijt gerestitueert, over welke onregtmatige +Wittes buijtgelt 224 Gld. en seer inegale verdelinge den Vice Admirael gantsch versteld. Bij Sijn Edele sorge voor sijn geregtigheijt te+ sullen dragen immers belooft, geantwoort: ‘in 't geld delen elk syn best’, al wandelende op 't Hoff gerepliceert: ‘vals te sijn bedrogen, voor +[65] 1640. dat ik u in 't willen weglopen heb gestut, is dit de recompens?’ De voorsegde 224 Guldens sijn scheepsvolk liberal uijtgedeelt, haer den getrouwen dienst 't lant en hem in de Spaense vloot gedaen, bedankt. 5 Julij. Witte nevens sijn Edele met 31 schepen voor

1) Koeien. De verdubbelde meervoudsvorm met ‘s’ is nog zeer gewoon op Voorne. 2) Nergens blijkt dat Tromp beloften als ‘koeien met horens’ had gedaan. 3) Verg. document 26 der verzameling-Schorer. 4) Boulogne.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 120

Schevelinge, den vijant met 13 uijt Vlaenderen na Hitlant1) verstaen de Oostindische retourschepen [daer]2) waer te nemen. Aldaer de kruijssers om haer te ontfangen uijtgesonden, vermeestert. Den Admirael self met 24 daer na toe, die te bezeijlen. Geordonneert Witte met 5 schepen, 2 jagten na 't Canael, den vijant achterom terug comende, te attacqueren te vermeesteren. Witte hierop geantwoort: ‘de verdeelinge op een en 't selve exploict seer ongelijk te sijn’; den Admiraal geinssisteert so te verstaen, daermede moetende wesen tevreden. 8 Dito. Met de 5 en 2 respective hem ontrent Goudstaert3) bevonden, daer ter goeder uijr 4 schepen van oorlog bejegent, deselve alvorens een geruijmen tijt daer gekruijst. Den vijant een uijr daerna met haer voorschreven+ 13 int gesigt gekregen. Des avonts Wittes voorstenge afgeschoten, vrij schadeloos geraeckt, den viant egter bij hem +Wittes voorsteng al vlugtende gevolgt. afgeschoten. + 9 Dito. 's Mergens na gedaene seijn aen sijn andre bijhebbende schepen, stuxwijze gerepareert, [hij] als de voorste van sijn schepen in des vijants vloot geseijlt. Haren +[66] Slaet met 11 tegen 13. Vice Admirael Mathijs Rombouts, 't schip den Thetis genoemt, kloecker in alles en meerder gemant als hij, couragieuselijk aen boort gesmeten; haren Admirael Michiel van Doorn aen d'ander sijde geen steenworp van hem.+ Na een half uijr gevegt, den gemelten Vice Admirael vegtenderhant bij hem verovert, den brand in de +Vice Adm. van Duijnkerke, kruijtkamer van den voornoemden Matthijs Romboutsz gecomen, ter goeder uijre den Thetis, bij Witte van d'onse geslist. Den Thetis voornoemt met 50 stucken, 180 man, geen 30 gesont vermeestert. daer af gecomen, de rest so doot als gequest; daer in verscheijde van onse gevangene gevonden. In 't veroveren van de voorszeijde kruijssers bij haer genomen, negen aen een ketting met een schoot dootgeschoten. Capiteijn Den Uijl mede een schip aen boort geseijlt, sonder slag of stoot tselve verovert. Des vijants Admirael sijn verdre schepen

1) De Shetland-Eilanden. 2) Volgens B. 3) Start Point.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 121 op een vlugten gestelt. Witte's schip, met eenige sijner, seer schadeloos, den vijant niet connen volgen, dien dag te repareren bij hem ordre gestelt; naderhant cours om de Oost, de gemelte prinsen1) in salvo te brengen. Hiervan door Capteijn van Es aen Sijn Edele notificatie gedaen, den viant na de Caroenje2) gevlugt te sijn, Sijn+ Edele onnodig kruijssen op de vijant wel te connen staken. In 't passeren van de Hoofden +[67] 1640. met de voorszeijde prinsen1) nevens de Capiteijnen Den Uijl en Sluijs, vrij schadeloos, cours na 't Goedereese Gad gestelt, de resterende schepen buijten de Bancken op de kust van Vlaenderen bij Witte te kruijssen belast. Daer over Capteijn Ham van Hoorn gecommandeert. 19 Dito. Met de voorschreven prinsen1) int Goedereese Gad gecomen. Den Almagtige voor de behoude reijse en sijn victorie gelooft. Hier over onder sijn portraict in druck uijtgegeven dit onderstaende gestelt:

‘With teeken was van eer en waer' opregtigheijt, ‘Ons Witte staet naer beid' met moed en kloek beleijd. ‘Hij hoet het vaderlant, drijft viant uijt besit, ‘Daerom der helden Wit, teregt hiet dubbelt With. ‘Het wit van Witte streckt tot eer van desen Staet, ‘Het Suijt daervan getuijgt en daer de son opgaet. ‘Int West vont hij 't geheijm van Spaengiens silvervloot, ‘Hij was een scherm en schut der visschers cleijn en groot. ‘De Spaense vloot gevoelde, hoe wacker dat dees borst, ‘Tegen twee Admiraels sijn kloekheijt tonen dorst. ‘Hij had in Duyns de zorg, maer in de ruijme zee, ‘Twee schepen hij verwan en bragtse in Goeree3).

De gemelte Commandeur Ham op sijn district zeven coopvaerdijschepen [en] een visser, alvorens bij den vijant genomen, ontset, daeronder 5 à 6 Noortvaerders. Op d'ordre van Witte deselve in Zeelant opgesonden, de Staten een

1) Prijzen. 2) La Coruña in Galicië. 1) Prijzen. 1) Prijzen. 3) Zie Historieprent Frederik Muller, Suppl. 1822 B.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 122

+ kleine premie daer voor genietende, de regte eijgenaers die ter handt gestelt. 3 September. Witte gerepareert, gevictualieert, te kruijssen tzeijl gegaen. +[68] 1640. 14 Dito. Sijn Edele met sijn bijhebbende schepen voorts in 't Canael tot t'eijnde victualie tot den 2 November gekruijst. Den Ambassadeur van Vrankrijk Latoullery1) bij Witte doen tot Calis ingenomen int Goereese Gad gebragt. + 1 Januari 1641. De Heeren Brederode, Sommelsdijk en Heenvliet, huywelijckversoeckers van wegen den Prins van Oranje2), ter Heij nevens haer +1641. suite en bagagie bij Witte ontfangen. Cours met de Capiteijnen Van Es en Vijg na Engelant gestelt. Den viant 's mergens met haer vijven bejegend, wesende den 2 Dito. De minste met 28 stucken, met volk derselve expres van Duijnkerken uijtgesonden om Witte te beseijlen, te vermeesteren. Witte van meninge een [die] genoegsaem in sijn hand, aen boort te klampen, sulx hem van d'Ambassadeurs belet3). Met deselven een geruijmen tijt schutgevaer gehouden, den vijand t'ontseijlen haer verlaten, Witte de naeste aen de vijant, vrij schadeloos geschoten, weder gerepareert. 3 Dito. De voorszegde Heeren aen Douvres gelant. + 21 Dito. Met haer drieen int Goederese Gad met ordre gecomen. 10 Februarij. Bij Witte, sterk 4 schepen, den Hertog van Longeville4) ingenomen, +[69] 1641. tot Calis gebragt. Al kruijssende int Canael haer begeven.

1) La Thuillerie. 2) ‘huywelijckversoeckers’ tot ‘Oranje’, ontleend aan B. Verg. document 27 der verzameling-Schorer. 3) Verg. Van de Sande, ‘Nederl. Oorlogen’, Boek 31 (ed. 1644, p. 145). Brederode onderscheidde zich in dit gevecht. Te zijner eer werd een gedenkpenning geslagen; zie Van Loon Dl. II. 4) Hertog en Pair van Frankrijk. In de verzameling-Schorer bevinden zich niet minder dan vijf brieven van Frederik Hendrik aan Witte over deze aangelegenheid. Zij zijn gedagteekend 24 Januari, 24 Januari, 1 Februari, 3 en 7 Februari 1641. Zie de nummers 28, 29, 30, 31 en 32.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 123

16 Maert. Verscheijde jagt op 's vijants fregatten gemaeckt. Niet connen beseijlen. De Hollantse vloot, komende van Bordeaux en Nantes bejegent, onder sijn bescherminge genomen. + 19 Dito. Negentien Duijnkerkers, in meeninge de voorszegde vloot te attaqueren, ontmoet. Drie daeraf genomen, de rest verjaegt. De gemelte vloot onbeschadigt +Drie Duijnkerkers bij Witte van hem in salvo gebragt. genomen. 26 Dito. Haer weer voor Duijns gevonden, aldaer den eersten Ambassadeur van Portugael Don Tristan de Mendoza bij Witte ingenomen, last hebbende met de Staten in aliantie te treden. 1 April. Hem int Goedereese Gad gebragt. 13 Dito. Den Admirael [en] Vice Admirael nevens 16 schepen int Goedereese Gad, Sijn Hoogheijt Prins Willem t'ontfangen, hem na Engelant te geleijden gereet. 14 Dito. Sijn Hoogheijt, verscheijde Heeren Staten, aensienlijke personen tot Hellevoetsluijs gecomen, deselve geembarqueert. Sijn Hoogheijt in den Admirael sig begeven, int uijtseijlen sijn grote mast overboort geseijlt. Sijn Hoogheijt met verscheijde aensienlijcke personen in Witte overgetreden. Den Admirael bij sijn masteloos+ schip gebleven. Met 17 schepen van oorlog, uijt 't Goereese gad door stilte in zee geworpen1). +[70] 1641. 19 Dito. Voor Gravesande2) gearriveert3). 3 Meij. Na genomen afscheijt weder uijt de rivier geseijlt, haer in de Hoofden begeven, aldaer 3 viants fregatten gejaegt, niet beseijlt. 17 Dito. Weder een fregat op de jagt. De kust van Vlaenderen met 18 schepen beset. Voor Duijnkerken geen viant gevonden. Haer schepen in twee esquadrons verdeelt. Witte, om den dienst van 't lant te vorderen, voor 14 dagen te kruijssen goet gevonden. 4 Junij. Den Admirael in Duijns te wesen gearriveert verstaen, Sijn Hoogheyt in te nemen, hem weder int

1) Namelijk niet gezeild maar met werpankers en trossen in zee gekomen. 2) Gravesend aan de Theems. 3) Zie document 33 der verzameling-Schorer.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 124 vaderlant te brengen. Witte hem bij den Admirael te vervoegen geoordeelt. Met een esquadre naer Duijnkerken te gaen hem belast. De Eer van den gemelten Hoogheijt over te brengen bij den Admirael alleen1). 9 Dito. Verscheijde fregatten in de Hoofden gesien, niet konnen beseijlen. 11 Dito. Verscheijde straetvaerders2) gesien, deselve van convoij versorgt. 30 Dito. Een vloot van 30 seijlen na Sint Ubes3) gemunt bejegent, deselve een stuck weegs geconvoijeert. 11 Julij. Verscheijde fregatten Oostende uijt te lopen gereet. De havens beset. + 21 Dito. Met ordre sijn wagt opgebroken, bij den Admirael geseijlt. Aldaer 't commandement Witte opgedragen. Den Admirael met den lijve naer Vlissinge. +[71] 1641. 16 Dito. De victualie geconsumeert, voorsegd commandement Capiteijn Ham opgedragen. Witte met sijn schip na 't Goedereese Gad. 3 October. Na rapport en ontfangen ordre weder zee gekosen. 18 Dito. Weder op de kust van Vlaenderen, sterk met de schepen aldaer gevonden, 21 seilen. Deselve bij Witte in 5 esquadres verdeelt. 22 Dito. Witte 4 fregatten bejegent, gejaegt, ontseijlt. 7 November. Twee schepen in Pleijmuijden, daer eenige Straets-4), Brasils-, Geneesvaders5) t'ontvangen, gesonden; deselve tot op 't lant te convoijeren. 20 Dito. Witte met sijn Esquadre door hard weer in Wigt. 26 Dito. Daer weer uijt geseijlt. 3 December. Een Franse vloot van 100 seilen bejegent, onder sijn bescherminge genomen, op 't lant geconvoijeert. Daer in verscheijde fregatten hem gerencontreert, een proij

1) Welke eer den admiraal ook toekwam. 2) Naar Straat Gibraltar. 3) Zouthalers van Setubal bezuiden Lissabon. 4) Van Straat Gibraltar. 5) Lees Guineesvaerders. Vaders weer de gebruikelijke afkorting.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 125 daeruijt te halen, haer gemist, bij Witte deselve niet cunnende beseilen. De vloot onbeschadigt gearriveert. + Van den 20 dito tot den 11 Februarij 1642 in 't kruijssen vant Canael verscheijde stormen en vaerweer utgestaen, Witte in 't Goereese Gad t'ende victualie nevens +1642. den Admirael gearriveert. Van vivres en behoeften versien,+ weder uijt kruijssen gesonden1). +[72] 1642. 23 Meij. In 't Canael 61 Sint Ubusvaerders2) bejegent, op 't lant gedaen convoijeren. 29 Dito. 't Schip Prins Heijndrick na Oost Indiën gemunt, 't Canael afgeconvoijeert. 3 Junij. 2 Fregatten gejaegt op de kust van Vlaenderen. Bij den Admirael sig weer begeven, deselve aldaer met 25 a 26 schepen beset gehouden. 26 Dito. Vier Branders uijt Duijnkerken in meeninge de schepen in de Braeck3) te verbranden, daer af 2 gekregen. De twee brandstigters daerin gevonden opgehangen. Ontrent dese tijt Witte 't oppercommandement in de Braeck opgedragen. Den Admirael met een Esquadre de wagt voor Maerdijk4) te houden gegaen. 27 September. Sijn [Edele] voorseijde wagt aldaer gequitteert. Met sijn Esquader westwaert uijt geseijlt. Vier fregatten daerdoor een open gesien, 's nagts in zee geloopen. 19 October. Witte met sijn zeven de cust van Vlaenderen buijten de bancken te moeten besetten.

1) Een der aantt. achterin heeft hier: ‘des Rijx Adm. van Sweden Claes Flammings (lees: Claes Flemings) soon een jaar lang op sijn schip de zeevaert te leeren gehad’. De kruistocht van voorjaar 1642 had vooral ten doel het beletten van vivres en oorlogsmunitiën uit Duinkerken naar Ierland. Zie verzameling-Schorer, document 35. Later gold het meer de schepen naar Duinkerken, en hunne kruisers in het Kanaal. Zie verzameling-Schorer nos. 36, 37, 38. 2) Zouthalers van Setubal, bezuiden Lissabon. 3) Een geul, tevens ankerplaats, tusschen de buitenbanken voor Duinkerken. B heeft hier de begrijpelijker lezing: ‘4 branders ut Duijukerken gelopen, in meening de schepen in de Braek te verbranden. Witte daer af 2 gekregen, 2 brantstichters daer in bevonden opgehangen’. 4) Mardijk, bewesten Duinkerken.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 126

25 Dito. Jagt op elf fregatten gemaeckt. 4 November. In Vaelmuije1) schoon te maken geseijlt. 11 Dito. Weder daer van. 16 Dito. 6 Fregatten gejaecht, een genomen. 24 Dito. T'ende victualie int Goedereese Gad geseijlt. + 30 December. Gevictualieert, met 5 schepen t'zee gekosen. 29 Januarij 1643. Twee fregatten gejaecht. +[73] 1643. 9 Februarij. ad Idem. 12 Dito. Door een extraordinaeren storm in Wigt geraect. Vijf Oostindevaders2) uijt Texel geseijlt daer bejegent. François Carron3) daer over gecommandeert. Hier verscheijde dispuijten tusschen d'Engelsz en ons ontstaen; alle Engelsz haer in dienst van de compagnie af te lichten voorgenomen. Witte hiertegens met sijn 7 in postuur gestelt met een suijr gesicht. Oost-West haer 't Canael afgeconvoijeert. 10 Maert. Witte met 14 schepen voor Maerdijk, den vijant met 18 in 't Scheur uijt te lopen gereet, beset. 15 April. t'Ende victualie, den Admirael uijt vaderlant Witte vervangen; na 't Goereese Gad geseilt. 28 Meij. Gevictualieert. Hem weder op de kust. 26 Junij. Hem 't commandement bij den Admirael weder opgedragen. 31 Julij. Een paspoort van Sijn Hoogheijt uijt Duijnkerke hem ter hand gestelt, 't lichaem van den Cardinael d'Infante nevens 2 van des viants capitaelste schepen na+ Spanjen te willen laten passeren. Witte geen regt maer een gefingeert te sijn4), sulx +[74] 1643. most bekent gemaekt werden, den briefdrager vrugteloos terug. T'ende victualie, de Admirael op de gemelte Cust Witte vervangen, met ordre 't gemelte lichaem en de 2 schepen te laten passeren.

1) Falmouth. 2) De gebruikelijke afkorting van ‘vaerders’. 3) Vermaard als vertegenwoordiger der Oost-Indische Compagnie, eerst te Hirando, later op Desima in Japan. 4) B heeft duidelijker: ‘Witte tselve geen recht, maer een gefingeert te sijn gemeent’.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 127

Voor 't wintersaisoen al kruijssende hem weer in zee, in welken tijt bij Witte verscheijde convoijen gedaen, jagt gemaekt. + In 't voorjaer 1644 sig weder op de kust. +1644. + In Julij als Admirael over 42 schepen van oorlog met 900 coopvaerdijschepen uijt 't Vlie naer Noortwegen geseijlt. D'Ambassadeurs De With van Dort, Schaep en +Admirael in de Zond. Andries Bicker van Amsterdam, Sjonk1) van Hoorn, Stavenisse van Zeelant, so na Sweden als Denemarcken getransporteert2). De Sweetse Ambassadeur onder 't Rijf van Schagen gescheijden na Gottenburg; Witte cours na de Zond, aldaer [na] 5 dagen uijt Vlie gearriveert. De Heeren Ambassadeurs alhier gelant. De coopvaerdijschepen in de Zond vertolt, [Witte3)] na de Oostzee reis gevordert. Hier over Sijn Majesteijt van Denemarken seer t'onvreden. Om 't selve wat weg te nemen, bij de Heeren Ambassadeurs Witte vandaer na 't Rijff van Schagen te seilen gecommandeert. Aldaer tot nader ordre gewagt. Ondertusschen verscheijde koopvaerdijschepen so uijt Oosten als Noorwegen doen convoijeren. + 16 September. Door ordre van de Heeren Ambassadeurs sonder grote verrigtinge na 't vaderlant geseijlt. Rapport aen de Staten gedaen, hem voor sijn goede +[75] getrouwe diensten bedanckt. + 1 Meij bij sijn Hoogheijt Commissie als Admirael weder ter hand gestelt met 50 oorlogschepen. +1645. In Junij een groot getal van 800 coopvaerders op Oosten [en] Noorwegen geconvoijeert, wijders volgens sijn instructie hem gereligeert. Int passeren vant Jutse Rif de noortvaerders gescheijden, Witte cours na de Sont; deselve met oorlog- en coopvaerdijschepen tot voorbij Coppenhage in de Oostzee gepasseert, de oostvaerders met

1) Lees: Sonck. 2) Vergeten is de naam van Andree. Witte's Secrete Instructie, zie verzameling-Schorer, document 43. 3) Deze eigennaam is ontleend aan B.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 128

8 schepen verders convoijeren gedaen. Witte met de resterende oorlogschepen door den Drogen1) voor 't Reefsol2) geseijlt. Aldaer de rendevou van alle comende schepen gestelt. Ontrent dese tijt 20 oorlogschepen int Reefsol2) van Sijn Majesteijt van Denemarken. + De Sweedsche Armade, sterk 50 seijlen, agter 't eilant Draker3) ten ancker gecomen, met de Staetsche, Deense, Sweetse vloot op een driesprong gelegen. In +De Staetsche, Sweedse en dese tijt gedurende de voorsegde rendevous verscheijde convoijen uijt Oosten, Deense vloot in een Noorden, uijt 't vaderlant na de Zond laten doen. Gestadig aen Sijn Hoogheijt, driesprong. Hoogmogenden en de Ambassadeurs van sijn wedervaren notificatie gedaen. Verscheijde besendinge van Sijn Majesteijt van Denemarke en de Rijksraden aen Witte gesonden, deselve+ altijt dankelijk aengenomen, beleefdlijck beantwoort4), cijndelijck de goede tijdinge van vrede tusschen Sweeden en Denemarken hem +[76] De vrede gesloten. toegecomen, daer over tot contentement+ van Denemarken 't canon door de gehele vloot gelost. Van haer wagt opgebroken, naer de Elseneur geseijlt, ilico Sijn +'T canon door de vloot Hoogheijt en Hoogmogenden van sijn verrichtinge kennisse gedaen, in de vloot gelost. ordre gestelt, Witte met 2 schepen na 't vaderlant geseijlt, rapport+ gedaen5). Voor sijn gedane trouwe dienst een goude ketting van 1500 Gulden vereert. +Een goude ketting van 1500 Gld. gekregen. + In 't voorjaer een vijants fregat van Oostende na Spanje gemunt, ophebbende 300 man, bij Witte verovert, opgebragt. +1646. 1 Augustij. Weder geëquipeert; met een esquadre voor af na Duijnkerken gesonden. De Heer Ambassadeur

1) De Drogden, voor Kopenhagen tusschen Amager en Saltholm. 2) Revshalen, grond buiten de haven van Kopenhagen. Zie: ‘De kaart van der zee van Jan Seuerszoon (1532)’ ed. Knudsen, Den Haag 1914. 2) Revshalen, grond buiten de haven van Kopenhagen. Zie: ‘De kaart van der zee van Jan Seuerszoon (1532)’ ed. Knudsen, Den Haag 1914. 3) Dragör op Amager. 4) Dit is misschien minder juist. Zie Kernkamp, ‘Slentels van de Sont’, p. 240. 5) Zie verzameling-Schorer, documenten 44 en 45.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 129 van Vranckrijck Latoullery1) medegenomen, denselve aen Maerdijk gelant. Witte Duijnkerke te water beset. Na weijnige dagen van Sijn Majesteijt van Vrankrijk te lande belegert, den Admirael bij Witte gecomen. Na+ 16 dagen belegering aen Duc d'Anguijn2) sive Prins Condé commandant over de France Armade overgegeven. Witte van den Admirael +Duijnkerken na 16 dagen met eenige onbequame schepen na Oostende, aldaer des vijants uijt en inkomen belegert, de fransen te beletten+ gesonden. De vereeringe van de France voor Witte's gedane diensten overgegeven. alleen te hebben, 't selve bij den Admirael als voren verhaelt, meer gepleegt. Sijn +[77] 1646. Edele een juweel van 24000 guldens den resident Glarges tot Calis in sijn hand gehad3), van den opgemelten Duc tot een vereeringe gekregen. Witte voor Oostende met de voorszegde onbequame schepen niets cunnende uijtregten, daer af Haer Hoog Mogenden notificatie gedaen, van deselve terstont terug ontboden, int vaderlant gearriveert. + Van Sijn Majesteijt (van Vrankrijk) met de ordre van Sint Michiel genobiliteert, door een brief van Sijn Majesteijt geteijkent als volgt: +Genobiliteert.

‘Monsieur Witte Witteszn, vous aiant, tant pour les bonnes qualités qui se rencontrent en vostre personne que pour l'affection que vous avés vers cette couronne et le bien de mon service, choysy et eslu en l'assemblée des Chevaliers de mon ordre Saint Michel, pour entrer et estre associé au dit ordre, j'ay commis et député le Sieur de la Thuillerie mon Ambassadeur Extraordinaire en Hollande, ou en son absence le Sieur Brasset, mon résident au dit pais pour vous en donner de ma part le collier, par les formes et avec les cérémonies accoustumées, sur quoy je vous escris cette lettre pour vous en advertir, afin que vous vous rendiez près de luy au jour et lieu, qu'il vous dira, pour recevoir cet honneur, priant

1) La Thuillerie. 2) Wat er staat is onleesbaar. Witte's eigen journaal heeft Duc d'Anguijn, dat is d'Enghien. 3) B heeft duidelijker: ‘hebbende die in zijn hand gehad’.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 130

Dieu qu'il vous ayt Monsieur Witte Witteszn en sa Sainte garde, escrit à Paris le 22e jour de Novembre 1646.

Louis’.

+ 20 Augustij voor Admirael met 12 schepen, daerop 1400 matrosen, 6000 soldaten, na Brasijl gegaen1), met fluijtschepen getransporteert. Voor 12 maenden +1647. Admirael na Brasijl. gevictualieert. De équipage tot December geduijrt. Langer [dan] buijten vermoeden uijtblijvende, toesegging van Haer Ho. Mo. als volgt:

‘Extract uijt 't Register der Resolutiën der Ho. Mo. Heeren Staten Generael der Vereenigde Nederlanden. Mercurij den 11 December 1647.

‘de Heeren van de Cappelle en andre Haer Ho. Mo. Gedeputeerden tot de saken van Brasijl, hebben aen haer Ho. Mo. voorgedragen dat den Admirael Witte Cornelisz de With, hiervorens heeft overgegeven sekere memorie inhoudende seven poincten, ‘waervan het eerste poinct bij den Admirael is geposeert+ ende nedergestelt in deser vougen, te weten de Compagnij neemt aen de victualie van tijt tot tijt voor +[79] 1647. des lants schepen, gedurende hun verblijff in Brasijl te versorgen, voor so een prijs als die alhier te lande na gelegentheijt komen te kosten, met dien verstande dat Haer Ho. Mo. van tijt tot tijt de Bewinthebberen van de West Indische Compagnij voor de voorsegde vivres gelt sullen gelieven te verschaffen, op dat alle tijt drie maenden victualie in voorraet in de schepen mag verblijven, en dat de voornoemde Bewinthebberen daer op

1) Verg. over de Brazielsche periode: ‘Het dagboek van Hendrik Haecxs, Lid van den Hoogen Raad van Brazilië’ uitgegeven door S.P. l'H. Naber in Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht, anno 1925. Verg. ook De Jonge, ‘Levensbeschrijving van Witte de With’ die vooral uitvoerig is over het latere proces.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 131 bij marginale apostille hebben verclaert, dat sij de versorginge van vivres sijn aennemende, als de Hooge Regeringe de penningen daertoe verschaft en dat conform de lijste die den voornoemden Admirael sal overleveren, ofte op de voet welke de Compagnie is houdende in 't besorgen van haer vivres. Waerop gedelibereert, hebben Haer Ho. Mo. goet gevonden ende verstaen, dat het voorszegde poinct ende marginale appoinctement van dien in voegen hiervoren verhaelt, alhier sal werden genotuleert mits desen en dat hiervan extract sal werden gesonden aen den meergemelden Admirael om te strecken na desselfs narigtinge. H. Rijven. lager stont: ‘Accordeert met het voorszegd register Corns Musch. + 26 December1). Met een gedeelte van de voorsegde vloot en Z.Z.O. wind uijt Goedereese Gad geseijlt, de rest uijt Texel. Door contrarie wint onder Noort +[80] 1647. Voorlant, daerna in Duijns gelegen. + 14 Januarij. Met een Noordelijke wint uijt Duijns geseijlt. In 't passeren van Wigt de resterende schepen bejegent. +1648. 29 Dito. Een storm op de kust van Portugael; de schepen van den andren verstroijt. 19 Februarij. Met 3 schepen onder 't Eilant Sint Vincent gekomen. Nog 5 schepen van de vloot daer vergadert. 24 Dito. Reis gevordert. 18 Maert. Voor 't Recif; de resterende weinige dagen daerna. De 6 medegegeven gesloopte chaloupen daer opgeset2). Des Compagnijs vaertuijg in Brasijl in 30 seijlen, so schepen, jagten als barquen, weijnig bootsvolk3).

1) Onder de benaming ‘Cort Register’ berust op het Algemeen Rijks-Archief te 's-Hage een extract-journaal van dezen tocht, onderteekend door De With (Admiraliteitsarchief No. 989 met modern afschrift No. 989 A). De Withs commissie was gedateerd 20 Aug. 1647. Verg. mede het hiervoren genoemde ‘Dagboek van Hendrik Haecxs’. 2) In elkaar gezet. Verg. noot bij 13 Mei 1624. 3) Tot begrip van Witte's verrichtingen dient men te weten, dat een vloot van naar men zeide 20 zeilen en 6000 koppen, den 18den October uit Lissabon naar Brazilië was vertrokken. Zie ‘Cort Register’ hiervoren genoemd. Deze vloot kwam begin December in de Allerheiligenbaai aan.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 132

Nu in 't wijfelen1) van de mosson aen de Hoge Raden versoek gedaen, met een goede aental schepen voor de Baij2) te mogen kruijssen [want] aldaer een vloot met suijker, gemunt na Portugael gelegen. 't Versock hem afgeslagen. 16 April. Een gros van 6000 man geformeert, den+ vijant op den berg Garabis slag te leveren. Den Admirael Witte hiertegen, 't volk sonder dienst te doen te sullen+ +[81] 1648. consumeren, die van geen boom te kunnen schudden, tot 8 à 10 dagen haerder +Slag op den Garabis. onderhout 24 à 25000 Pont broot, vleijs, speck na avenant te eijsschen, geen farinje3) in voorraet. 't Uijr om 't rantsoen uijt te delen gecomen, geen 200 Pont broot bevonden. Dit den Hoge Raden onbewust. Over dit rapport van den Admirael seer verstelt, daer op niet hadden gedacht. Bij den Admirael geantwoort alle Haer resolutien op schrouven te staen, een huijs te bouwen geresolveert, sonder middel tot de kalk om den eersten steen te leggen te weten. Bij den Admirael tot voldoeninge van den dienst van 't Lant, de voorszegde 24000 Pont broot uijt sijn schepen gefourneert. 18 Dito. Den Luijtenant Generael Schop4) met het leger gemarcheert. 19 Dito. Haer op den berg seer confuselijck bevonden, de viant 2300 man, meest dronke gedeboucheerde negros, op d'onse aengevallen, van d'onse 500 dootgeslagen, 600 gequest en gevangen. Dit exploict misluct5), den Admirael met ordre

1) Geen schrijffout voor wysselen of wisselen. Men noemde vroeger de kenteringsmaanden ook wel weifelmaanden. 2) De Allerheiligenbaai. 3) Port. farinha, meel, met name het in Brazilië gebruikte meel van den maniokwortel. 4) Sigismond Schoppe, een oude Brazielsche houwdegen. 5) Zie rapport van Schoppe als bijlage opgenomen bij het hiervoren genoemde ‘Dagboek van Haecxs’. Deze nederlaag was het eerste gevecht bij den Guararapes, zie 19 Febr. 1649.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 133

11 Meij voor de Baij, buijten 't gesigt, gekruijst. 27 Dito. Zijn rendcvous beseijlt. Jagten terstond om gevangens te becomen uijtgesonden. 5 Juni. Uijt deselve verstaen den 5 Januari lestleden+ een kloeke vloot viants schepen, wel bemant, na Rio de Genere te sijn geseijlt, in meeninge vandaer na +[82] 1648. te gaen1), onse plaetsen aldaer te bemagtigen. Angola een plaets van importantie, des Compagnies wel of qualijk varen daeraen te hangen2). De Hoge Raden daervan bij Witte notificatie gedaen, daerop geen antwoort becomen. 16 Dito. Een Portugees scheepje met stuckgoederen bij d'onse verovert. 27 Dito. Bij een van Witte's schepen, daertoe bij hem afgesonden, een portugees suijkerprins genomen. De gevangens bij 't voorgaende rapport den viant na Angola te sijn geseijlt geconfirmeert. Witte daerover seer onrustig. De Hoge Raden tot nog toe op sijn vorig schrijven hem geen antwoort laten comen3), van sijn wagt op te breken goet gevonden. Cito na 't Recif geseijlt. 24 Julij. De Hoge Raden sijn iteratif schrijven dienaengaende tegemoet gevoert met een expressen hun toegesonden. De voorsegde gevangens de Hoge Raden voorgebragt, 't selfde verclaert. Sijn klagten en swarigheden bij haer gantsch in de wint geslagen. 16 September. Op versock op eenige gallioens voor de Baij4) gekruijst, hen aldaer onthoudende.

1) In 't Cort Register hiervoren vermeld, leest men: ‘verstonden van becomen gevangens dat de vloodt van Rio de Janeiro laetstleden bestaende in 24 a 25 seijlen van Rio de Janciro a droicture naer Lisbon was geseijlt, op welcken tijt wij van 't Roode Landt (Paraïba) ook tzeijl gingen en dat de Admirael Correra met 6 a 7 galjoenen, eenige mindere schepen en ontrent 2000 van de militie van Rio de Janeiro naer Angola vermeende te vertrecken om aldaer d'onse op te slaen’. 2) Omdat het een voorraadschuur was van de voor Brazilië onmisbare slaven. 3) Angola ressorteerde sedert lang niet meer onder Brazilië, wat Witte misschien niet wist. 4) De Allerheiligenbaai.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 134

+ 28 Dito. Hem tijdelijk daer laten vinden. Twee van 's vijants schepen de wal afgesneden. Witte 't groote Witte raekt slaegs. schip aen boort geseijlt, na gevegt, +[83] 1648. al de zeijlen aen de ree meest schadeloos geschoten, door reddeloosheijt tegens dank daer af geraekt, van de nocke van 's viants reen afgescheurt, 't vijants schip so verre gebragt sijn canon niet meer te kunnen gebruijken. Sijn best om t'ontvlugten gedaen. Van Witte met de meeste devoiren gevolgt. + Wittes Vice Admirael Mattijsz Gillisz en Capteijn Jacob Pouwelsz siende het voorseijde schip Witte soeken te ontseijlen, tselve met haer tween aen boort +Vice Adm. Mathys Gillisz gesmeten. Witte doen ontrent 2 cabels lengte1) daer af. De gemelte schepen so en Capt. Jacob Pauwelsz vast, den vijant, met een desperaet gemoet, den brand daerin gesteken, schepen inde lugt gesprongen nevens dit vyants schip. opgesprongen, ontrent 60 man van de voorsegde schepen gebergt. + Tweede vijants schip bij Capteijn Jan Lucasz Schut geabordeert, vermeestert, in meeninge daer mede den brant in te steken. 't Selve misluckt, den man die 't werk +Capt. Schut dootgeschoten. soude doen doot geschoten, ook den voornoemden Capteijn Schut. t'Eerste voorsegde schip met 32 stucken, 350 man, de meesten Adel van de Baij om plaisier, een zeelugje te scheppen geseijlt. Van 't selve maer 4 man gebergt. 't Tweede 28 stucken ijsere, 180 man. + 28 October. Een Engels schip met stuckgoederen bejegent, gemunt na de Baij, 28 stucken 54 man, Concordia genaemt. 't Selve van twee compagniesjachten van +[84] 1648. sijn esquadre genomen, sulx Capiteijnen Kramer en Ary van Loenen. 't Selve met Capiteijn Van Loenen voorsegd door ordre van Witte na 't Reciff gesonden. Den selven Capiteijn ontrent 3000 Gulden uijt de voorsegde prins overgenomen, hem toegeijgent, correctie daerover2). 13 November. Angola volgens sijn voorgaende sustenu bemagtigt verstaen3).

1) Onleesbaar in C.B heeft: ‘Cabels lengten’ (het ‘Cort register’ heeft ‘musquetschoot’). 2) De beide laatste woorden alleen in B. 3) Zie 5 Juni hiervoren.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 135

7 December. Den een van de Hoge Raden, van Goch, voor de Baij bij Witte met 2400 infanterie gecomen, in verscheijde schepen, jagten chaloepen, in meeninge suijkermolens in de Baij te spolieeren. Daertoe Witte met sijn bijhebbende schepen als convoijers genootsaekt sig te gebruijken. Sijn wagt moeten quitteren, niettegenstaende door kundschap van de gevangens dagelijks 's vijants koopvaardijschepen aldaer wierden verwagt. 11 Dito. In de Baij als convoijer geseijlt. De gemelte infanterie met kleen vaartuijg in verscheijde rivieren haer oogmerk daer uijt te werken begeven. Den viant daervan kundschap, al 't koper uijt de molens gebergt. 15 Dito. Een vijants schip in de Baij boven wint en stroom van d'onse, digt onder de stad Salvador geseijlt.+ Ondoenlijk bij te comen. Ongetwijffelt in sijn handen tselve gevallen, hadde Witte op sijn wagt mogen blijven. 't Voornoemde schip +[85] 1648. een Portugeese Oostindivaerder, 9 maenden van Portugael geweest, aen de Caep de bon Esperance sijn roer verlaen1) met 600.000 Gld. aen contant geld en vol vivres. + 11 Januarij. 24 Suijkermolens gespolieert, de veroverde suijkeren meest hij den voorsegden Van Goch aengeslagen, voor hem gehouden. Met de voorsegde armade +1649. weder uijt de Baij geseijlt, een togt nog op de riviere Quanamoa2) gedaen, onverrigter sake terug na 't Reciff gewent. Witte weer al kruijsende ontrent de Baij begeven. De gemelte suijkeren bij Van Goch aen sijn confraters sijn sack beter te vullen toegestelt. + 19 Februarij. Witte voor 't Reciff. Voor de tweede mael de Garabise togt bij de Hoge Raden aengevangen, daervan 1200 man, so doot als gequeste, weder +2de garrabische togt, so t'eenemael in route geslagen. Gants tegen d'opinie van Witte als voren, so doende ongeluckig als de eerste. de voorsegde 6000 man, met grote bekommernisse becomen, in de pan te fricasseren. Deselve daertoe gesonden van de Hoge Raden geantwoort. Wittes

1) Versta: het roer van een nieuwe ‘klik’ voorzien; van Port. lado = breede, platte kant. 2) Camamu, zuid van de Allerheiligenbaai.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 136

Vice Admirael Matijs Gillis ende Capteijn Toelast als kijkers op de togt gegaen, dootgeslagen, 34 Capiteijns, Luijtenants Vaendragers, minder officieren na advenant+ in dese expeditie gebleven. Bij de presiderende Raden gesegt: ‘Sonder dese +[86] 1649. nederlage geen kost voor haer te hebben kunnen verschaffen’. Den Admirael Witte hierover een schrik in sijn gemoet1). + 24 April. Na become 10 weke victualie met 8 schepen voor Rio de Genero gekruijst. +Kruijst voor Rio deGenero. 21 Julij. t'Ende fictalie onverrigter sake terug. 26 October. De schepen ten deelen in Pariba2) schoongemaeckt. Van cordagie, seijlagie seer bevonden gedevaliseert, vrij van de worm gegeten. 't Selve de Hoge Raden te gemoet gevoert ‘eerst sijn schepen, volgens sijn instructie, door manquement van behoef ten niet te moeten laten vergaen, de voorszegde behoeften op de schepen so slegt, [dat] sonder te repareren niet langer te cunnen navigeren, ten tweeden haer vivres in 't geheel genoegsaem op haer versoek geconsumeert, daervan altijt in voorraet 3 maenden volgens d'instructie van Haer Hoog Mogenden te moeten blijven; nog vivres genoeg in hare magasijnen te sijn’. 27 October. Tot antwoort ‘hare magasijnen sulx niet toe te laten, daer uijt niets te willen missen, soo veel cordagie niet in voorraet te hebben om een visschuijt te cunnen toemaken’. + 28 Dito. Witte nader versoek gedaen, de schepen niet langer te cunnen houden, na 't vaderlant gelieven te+ senden, deselve met weijnige victualie te versien. Tot +[87] 1649. antwoort geen vivres tot de reijs na 't vaderlant te connen verstrecken, ja al bleven +Wittes klagten aen de Ho. sij in Brasijl, geen vivres uijt 't magasijn te cunnen werden gemist. Rad. in Brasijl. Derdemael des agtermiddags versoek gedaen, de Landschepen extraordinaer van de worm gegeten, van de cordagie ontbloot, door langer verblijf van de worm [zullen] vergaen.

1) Deze schampere uitlating, die alles kwaads te denken geeft, komt in Witte's ‘Cort Register’ niet voor. 2) Benoorden Pernambuco.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 137

Hem daerentegen belast volgens sijn instructie op de schepen reguard te nemen; door manquement van behoeften niet te laten vergaen, deselve daervoor wel te bewaren, tot voldoeninge van de gemelte Hoge Raden. Een acte van indemniteijt versogt, so de schepen door langer verblijff in Brasijl quamen te vergaen, hem in toecomende daermede te ontlasten. Bij resolutie van de Hoge Raden hierop geantwoort 't versoek haer onverwagt voor te comen, daer in niet+ anders te connen toebrengen, nog werdende gevergt als bereijts op den voormiddag genomen resolutie. +Acte van indemniteyt Bij den Admirael geinsisteert, over d'acte van indemniteijt geklaegt, 't refus geweigert. van welk noijt te hebben verwagt. + Haer de maet vol gemeten, hem dagelijx onderhoud te willen geven, een geruijmen tijt nog te [willen] blijven, 't gaet hoe 't gaet. +[88] 1649. Bij de Hoge Raden geantwoort patientie met de Compagnie te moeten nemen, geen victualie voor hem te cunnen missen. (Niettegenstaende 2 schepen met vivres uijt vaderlant aengecomen.) Ses vaten gort van Monsieur Brest1) buijten de Compagnij tot onderhout van sijn volk gecogt, die te meenen te ontfangen, van de Hoge Raden hem afgenomen. Hiertegens en 't voorgaende bij Witte hoog geprotesteert hem kragt en gewelt aen te doen. Geen mager dagelijcx onderhout connende krijgen, na 't vaderlant te seijlen geresolveert2), voor Brasijl met sijn volk van honger niet begerende te vergaen. Om de voorseijde vivres en acte bij hem tot den + 10 November nog gelamenteert, geen toesegging becomen. Witte met Capteijn Colster en weijnig victualie na 't vaderlant te seijlen geresolveert, sijn vordre +Witteen Capteijn Colster schepen na 't Reciff gesonden. Deselve met onderhout te willen versien aen de resolveren na 't vaderlant. Hoge Raden versogt om niet te murmureren. De Hoge Raden van haer beijder vertrek gehoort, een valse post van 11720 Gulden in haer magasijnsboeken

1) Brest en Elfsdijk, particuliere firma te Pernambuco. 2) B heeft: ‘met den chrijgsraet hier over geresolveert’.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 138 tot nadeel van Witte gefingeert. De boeken voorszegd+ aen de Hoge Regeering, respective West Indische Cameren, bij hen overgesonden. De gemelte post bij +[89] Witte genoten, trouwelooslijck [hij] daermede na 't vaderlant geseijlt, haer in de uijtterste miserie gelaten. 'T Selve bij de voorszegde Cameren [en] Haer Hoogmogenden niet beter geweten, voor de waerheijt aengenomen, de geïntresseerde een grote verbittertheijt tegens hem gekregen. Hout1) op des Admiraels overcomste uijt Brasijl, om hem op te hangen, bij gebrek te stieren, geschreven; 't sweert eer 't roest te willen gebruijken. Witte van den gemelten 10 dito tot den + 28 April, na veel ongemak en storm, vaerweer, kou, honger, kommer in de Verkeerde Canael gevallen, daerna int Canael tusschen Irlant en Wals voor +1650. Duijnelinge Anglezee2), int Goereese Gat dito voorszegd gearriveert.

+ Na gedane rapport, Witte Sijn Hoogheijt [en] de geintresseerde vande Compagnij over 't voorsegd aenschrijven van de Hoge Raden ten hoogsten tegens hem +Witte op de voorpoorte ingenomen bevonden, den grootsten verrader van ons lant te sijn. gebragt. 7 Meij. Hier over Prins Willem op de Voorpoorte met grote versekertheijt hem in Capiteijn Glesers karros doen brengen. Op de Ridderscamer wel aldaer versekert.+ Na 22 weken gedetineert, uijt de respective Collegien der Admiraliteijten, 2 +22 weken gedetineert. personen als regters gestelt, voor+ deselve verscheijde reisen geëxamineert, 't voorgestelde gedebatteert. Den fiscaal Sylla over 250 artikelen hem voorgehouden, +[90] 1650. beantwoort van Witte. Eijndelijk geconcludeert met den sweerde te werden gestraft datter de doot na volgt, sijn goederen geconfisqueert. Na desen eijsch Witte eerst vrijdom om advocaten te gebruijken gekregen. + 16 Februarij. Sijn sententie op de Voorpoorte gepro- +1651. Sententie.

1) Verm. een toespeling op het uit Brazilië verscheepte Pernambukhout, om daarvan voor Witte een galg te maken zoo men in Nederland behoefte aan materiaal daartoe had. 2) Anglesea, met het iets zuidelijker gelegen Porth Dinnleyn?

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 139 nuntieert als volgt: ‘Over wandebvoiren, die den Admirael De With in Brasijl soude mogen hebben begaen, wert denselven gecondemneert int maentgelt dat hij van den 10 November 1649, als wanneer hij uijt Brasijl is geseijlt, tot den 28 April 1650 hadde verdient, en in de mise van justitie en gevangeniskosten’. Omdat hij alleen had geseilt, sonderling geen dienst gedaen. Gode voor valsche beschuldiging bij hem wederleijt, gedanct. Uijt de detentie vrij geabsolveert1). Hem naderhant afgeëijst (van de West Indische Camer tot Amsterdam)2) de voorsegde post van 11720 Guldens. Gedurende sijn proces die secretelijk voor hem gehouden, dog partije en+ de weerelt tot meerder odieusheijt3) wel bekent. Volgt de gemelde post, waervan extract eerst ontrent half October +[91] 1655 uijt des Compagnijs boeken door grote moeijte becomen.

Extract uijt de generale rekening der boeken van Brasijl, berustende onder de Camer van Amsterdam, over vivers, te weten:

16 Junij 1649. Den Heer Admirael de With toegesonden na Rio de Genero per jagt Amsterdam:

15177 hart broot à 4 st. Fl. 3035. 8. 2956 vleesch à 6 st. 886. 16. 3013 speck à 8 st. 1205. 14. 697 kan olij à 36 st. 1254. 12. 3538 kan wijn à 20 st. 3538. -. 6000 stockvisch à 6 st. 1800. -. _____ Somma 11720.

1) Over Witte's gevangenhouding en proces is De Jonge nogal uitvoerig. Zie ‘Verhandelingen en onuitgegeven stukken etc.’, Delft 1825, Dl. I. 2) C heeft Rotterdam, B Amsterdam. Blijkens het volgend Extract is de ware lezing Amsterdam. 3) Onleesbaar in C, B heeft ‘odieusheijt’.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 140

't Voornoemd jagt noit voor of ontrent Rio de Genero geweest, dese post met voordacht buijten de waerheijt gestelt, deselve bij de Hoge Raden, ontrent sijn vertreck uijt Brasijl, de respective kameren toegesonden. Volgens schrijvens van Witte uijt Brasijl den Heeren Staten Generael toegesonden, bewesen: hij den 24 April 1649 met verscheijde schepen, door ordre, na Rio de Genero was kruijssen gesonden, daer van 22 Julij 1649 weder voort Reciff gecomen, op 8 graden gelegen, op 23½ Rio de Genero, de distantie van de 2 vermelte plaetsen 248 mijlen te sijn, de graet tegens 16 mijlen, onmogelijk d'opgemelte post bij den Admirael getrocken, sijn alibi krachtelijk geposeert1). Wel te noteren dese bovenstaende vivres weder afgeschreven; den 8 Julij deselve met het bovenstaende jagt terug gekomen, noijt bij dito Heer Admirael gesien, ‘het saldo van dese rekeninge so van Credit als Debet met sekere rekeninge geintituleert de Heeren Staten-Schepen, staende in 't Copia Grootboek van Brasijl, beginnende primo Januarij 1649, eijndigende ultimo December desselven jaers, bevonden te accorderen, 't welk ik als Boekhouder van de Generale Rekenkamer onder welke 't voorzegd copiaboek is berustende, getuijge ‘en was geteijkent: Joris Vos. + Dit afschrijven van den voornoemde post, Witte niet verder bekent gemaekt, voor en alcer hij weijgerig tselve te betalen geweest is en daertegen protesterende, +[93] deselve t'onregte te sijnen laste te sijn gestelt. Geen recepisse van den ontfang bij de Hoge Raden te konnen werden geëxhibeert2).

+ In September. Door ordre met 2 schepen in de Noortzee gekruijst. 23 December. Haer Hoog Mogenden Ambassadeurs +1651. d'Ambassadeurs Cats, Schaap, van der Perre te Gravesande gelant.

1) Deze alinea, in C zéér corrupt, is overgenomen uit B. 2) Voor de kosten etc. van Witte's proces, zie verzameling-Schorer, document 47.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 141

Cats, Schaep, van der Perre, met bagagie en suite int Goedereese Gad ingenomen, 26 Dito te Gravesande gelant, Witte weer na boort en t'zeijl gegaen. Een half uijr na sijn vertreck van Gravesande ordre van Londen gecomen hem in den Thour1) te brengen verstaen. Ter goeder uijr geeschappeert. + 30 Meij 1652. Op de Oostindische retourschepen gekruijst. 7 Julij 's nagts van Haer Hoog Mogenden drie brieven ontfangen, de portateurs +1652. voor ider 700 Gulden gekregen, met last ten spoedigsten met sijn bijhebbende schepen voor Walcheren te conjungeren bij Sijn Edele2), alwaer 14 dito gecomen, sterk 86 oorlogschepen, 10 branders. Sijn Edele tegen den Admirael Blaeck voor Duijns in de Hoofden slaegs geweest, verstaen d'Engelsz genoegsaem als vijant tegen d'onse gestelt, Blaek om de Noort met 70 seijlen, [in meeninge]3) Witte aldaer op te slaen, d'Oostindivaarders en de grote visserij te bemagtigen. Tromp en Witte door ordre van Haer Hoogmogenden Blaek na den Noort gevolgt. + 4 Augustij. Der Staten Vloot tusschen Hitlant en Phaeril. De vloot van Blaeck daegs te voren aldaer geweest, 's avonts en snagts een +[94] Slants vloot in 92 harden storm op lager wal, op de Zuijtwest-hoek van Hitlant beset. oorlogschepen, 11 branders + 5 Dito. 't Weer gesampt4), onse vloot seer verstroijt, 52 van d'onse gemist, en galjoots. volgens verklaringe van d'officieren alle vergaen. 3 van de opgekruijste +Een harde storm. Oostindivaerders bij d'onse gecomen, de 2 resterende volgens derselver rapport 's nagts ook vergaen, d'onse hierover seer verstelt. 6 Dito. Tromp crijgsraet gehouden. De vloot t'ende victualie, daerbij de gemiste schepen volgens verclaring te sijn vergaen gelooft. Met de meeste stemmen geresolveert na 't Vaderlant te seijlen, d'Oostindivaerders te geleijden. Eijndelijk op Wittes voorslag goet gevonden

1) De Tower. 2) Tromp. 3) Deze woorden alleen in B. 4) Bedaard.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 142 aldaer een jagt met een galjoot te [doen] verblijven, in Hitlant te vernemen eenig volk van de gebleven schepen gebergt te sijn. 17 Augustij. D'oostindivaerders voor Texel geleit, met+ 't overschot van slants vloot in de Maes. Tromp en Witte in den Haeg ontboden; de vloot na Zeelant +Witte als Hooft geseijlt, Tromp aen lant te blijven gelast, Witte volgens commissie als Hoofd over commandeert over s'lants 's Lants vloot te commanderen. vloot. + 24 Dito. Witte te Vlissinge aengecomen. 18 September. 's Lants vloot, 41 seilen, uijt Zeelant geseilt, op de Engelsz +[95] gekruijst. 2 October. De Ruijter met 28 schepen bejegent, daervan verscheijde sonder victualie en reddeloos, 10 na 't vaderlant. Den commandeur de Ruiter met de andre overige bij hem behouden. 5 October. Onder 't Noort Voorlant, de wint W.Z.W. met rou weer, den Admirael Blaeck in Duijns gesien,+ ook 15 a 16 Engelse in de Hoofden kruijsende. Chrijgraet gehouden, d'Engelsz met weer en wint in Duijns aen te tasten geresolveert. Wittes +Witte hout krijgraet. schip, 32 stucken en 4 drakers1) op hebbende, daer over te rade gewerden op Sijn Edeles schip2) over te gaen, den dienst van tlant te bevorderen. Sulx bij 't schipsvolk geweijgert, klagt daer over aen Haer Hoogmogenden gedaen; geen straff daerop gevolgt. 6 en 7 Dito. Extraordinaer rouweer, verscheijde schepen van haer ankers gespilt3), doorgegaen. + 8 Dito. 's Mergens 't weer gesampt, ondertzeil gegaen, d'afgedwaelde so veel doenlijk bij den anderen gesamelt. Blaek met 73 schepen uijt Duijns op Witte af. +Blaek, 73, komt op Witte Op schip Prins Willem, van Zeelant, een Oostindivaerder4), met 56 stucken, Witte af. Witte tegens d'Engelsz over te gaen geresolveert. De zon Z.Z.West met den vijant, uijt de wint van hun slaegs gaet over op een oostindivaerder. afgecomen, in een hevig gevegt geraect, een uijr na zon

1) Geschut van licht kaliber, bruikbaar als veldgeschut. 2) Het schip waarop Tromp had gecommandeerd. 3) Lees: gespoeld. 4) Van dit schip bestaat een model! Het behoort tot de verzameling van het Ned. Mus. voor Gesch. en Kunst. Zéér bezienswaardig!

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 143

+ gedurende, den viant sijn best om in de wind van haer te comen. Den opgemelten Oostindivaerder, daerop Witte, extraordinaer [van] sijlen, [en] anders schadeloos +[96] geschoten. Witte daerdoor weder in sijn voorszegd kleijn schip overgegaen. Des nagts genoegsaem 't laten drijven, de schadeloos geschootene te repareren gedaen. 9 Dito. 's Mergens met splissen en knopen nog besig. Ontrent 2 mijlen in de wint den vijant voor haer gesien, deselve ingewagt, den Capiteijnen bij Witte den dienst+ van tlant nu te willen behertigen geëncourageert, malcandren tot den lesten man +Witte slaet weer tegen bij te staen. Den vijant 's agtermiddags op Witte afgecomen, weder in gevegt tot d'Engelsz. 's avonts 2 uijren na zon geraekt, den vijant van haer af gewent. In desen agtermiddag, int gevegt wel 2 derde parten van de Capiteijnen haer buijten canonschoot van den vijant onthouden, niettegenstaende bij Witte door verscheijde schoten geseint, 's nagts troulooslijck van hem afgelopen. + 10 Dito. 's Mergens weder alle de capiteijnen aen Witte's boort, nogmael tot trouwigheijt vermaent, hem ten hoogsten van de dagelijxse weglopers beklaegt. +[97] 1652. Eendragtelijk van alle Capiteijnen die buijten de chrijgsraet waren, geantwoort tot vegten met d' Engelsz met onse bijhebbende schepen niet bestant te wesen. Bij Witte hierop geinsisteert, hen na de chrijgsraet te reguleren, hen andermael vermaent eer en eedt na te comen, en hem te secunderen, na welke iteratieve vermaninge de voorsegde Capiteijnen bij haer sustenu hebben gepersisteert. Witte hier over geklaegt sulke disobedientie bij den Staet niet te sullen cunnen verantwoorden, hout om galgen te maken genoeg in ons lant te sijn, sij even halsterrig egter gebleven, niet bestant tegen sulke grote Engelsze schepen te sijn. Daeraf Haer Hoogmogenden terstont notificatie gedaen. Met de gemelte vloot int Goedereese Gad geseijlt. Ongeraden met Capiteijnen niet willende vegten langer in zee te blijven. 15 Dito. Commissarissen tot Hellevoetsluijs van Haer Hoogmogenden gecomen, mondeling, schriftelijk, rapport van sijn wedervaren gedaen. Verscheijde van de wegge-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 144 lopene Capiteijnen geapprendeert, ondertusschen ordre de+ vloot te versien gestelt. Witte int equiperen met hevige sieckte aengetast. +Witte siek. + 1 December. De vloot gereet, sterk 100 seijlen, neffens ontrent 350 coopvaerdijschepen. Witte met sieke leden weer aen boort gegaen, neffens den +[98] 1652. Admirael tzee gekosen, in meeninge de gemelte koopvaerdijschepen in de Bogt te convoijeren. 6 Dito. Sijn siekte meerder aennemende, van den Admirael met een schip van oorlog na huijs gesonden. Tot Februarij toe aen een grote krencte gelegen. + 30 Maert. Ordre van Haer Hoogmogenden na Texel te gaen, met eenige schepen zee te kiesen. +1653. 10 April. Met 18 slechte oorlogschepen uijt Texel geseijlt; 3 oostindivaerders, verscheijde coopvaerdijschepen over 't Zand1) geconvoyeert. Daerna na d'Engelsc kust, een Engels convoy van ontrent 70 coopvaerdijschepen bejegent, daer onder 9 à 10 oorlogschepen, de vloot in+ Scharenburg2) geretireert, een tijhaven. Sijn best haer te beseilen gedaen, int nauwe ontrent een musquetschoot gecomen met een +Scharenburg. Weste wind. Stier en lootsluijden door d'engten en klippen daer gelegen, gedespereert de gemelte vloot aen boort te seijlen. Witte daerover geprotesteert, sij daerentegen ondoenlijk, ondertusschen den andren int Nauwe vrij schadeloos geseijlt, verscheijde cogels met+ den vijant gewisselt. Hierna Witte na de Cust van Walcheren ontrent Schonevelt geseijlt, 't gros van +[99] 1652. de vordre schepen aldaer vergadert. Den vijant met 48 zeijlen uijt Duijns gelopen, om Witte voor Scharenburg t'attaqueren. Hem gemist. 8 Meij. Witte met 74 schepen op de voorsegde kust vergadert voor de Maes. Den Admirael hem met een Jagt te gemoet gecomen. 21 Oorlog, 200 koopvaerdijschepen in Texel gereet. Witte als Commissaris deselve uijt te pressen gesonden. 14 Dito. De voorszegde schepen uijt geraect. Witte aen Sijn Edeles schips boort voor Texel gecomen. De

1) Doggersbank. 2) Scarborough.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 145 voorszegde coopvaerdijschepen neffens 5 oostindivaerders te geleiden tot Hitlant1) incluijs met den anderen geresolveert. t'Savonts van Texel gescheijden. 15 Dito. 's Mergens de Engelsz met 80 à 90 seijlen voor Texel gecomen, om ons t'attaqueren. Met het verseijlen na de noort, haer gemist. 21 Dito. Afscheijt van de opgemelte schepen onder Hitlant genomen. 29 Dito. Weder voor Texel. +12 Junij. d'Engelsz sterk 100 seilen op de kust van Vlaenderen bejegent, met haer in een hevig gevegt geraeckt. Witte met sijn schip vrij in den drang. Door de +Witte tegens d'Engels duijster tsavonts beijde vloten van den andren geraeckt. Capiteijn van Velsen door slaegs. [100] 1653. sijn eijgen vier opgesprongen. 13 Dito. Den Admirael 's mergens krijgraet gehouden, het best te sijn, de viant hart op haer aentastende, de Vlaemse kust te kiesen geproponeert. Witte daer op geantwoort:+ ‘Heer Luijtenant Admirael, dat is lopen gesegt, daertoe nog geen reden te hebben, op vlugten te stellen, flauhertigheijt aen de Capiteijen daerdoor te +Witte's advijs. brengen; eenmael daer op geraekt, niet bestand te sullen wesen haer te stutten’. Witte's oordeel: ‘digt te sluijten, den viant gelijklijk 't hooft te bieden, als trouwe dienaers tot den+ laesten man toe te leven en sterven’, dog overstemt, de sake volgens sijn geproponeerde so uijtgevallen. +Wert overstempt. 's Agtermiddags den vijant op haer hevig aenvallende, d'onse cours om de O.N.O. gestelt. De meeste part van de Capiteijnen dat gesien, het wacker op een lopen gestelt. De Hooftofficieren met 12 à 14 schepen tusschen de wegloopers en den vijant haer onthouden, 't spits van deselve afgebeten, eenige van d'onse schaloos geschoten,+ agteruijt geraekt, van den vijant genomen, niet gesecondeert, maar 4 uuren langer +[101] 1653. dag, wel 20 genome soude sijn geweest. Witte ondertusschen gestadig tusschen sijn Edele en den vijant in, het spits afgebeten. Des avonts eenige van d'onse so na Texel als 't Goedereese Gad buijten ordre gelopen, hierover een grote scheuring en disordre in 's Lants vloot ontstaen. Den

1) Shetland.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 146

Admirael, Vice-Admirael, de vlugtende van dien dag, als convoijers [te dienen genootsaeckt1)] voor d' ondiepten van Zeelant met de presente schepen gecomen. 14 Dito [Binnen2)] d'ondiepten van Zeelant geseijlt. 25 Dito. Witte door ordre van de Heeren Staten van Zeelant naer Amsterdam vertrocken, een nieu schip ‘'t Huijs Swiete’ voor hem aldaer aen te veerden, met welkers equipering tot den 7 Augustij besig. 't Selve bij Witte in Texel gebragt, op hebbende 56 stucken. 8 Dito. Op d' Helder van de gedeputeerdens verstaen, den Admirael met 's lants vloot uijt Zeelant geseijlt, tegen den viant slaegs geweest. Denselfden dito in Texel nu voor zee 26 oorlogschepen gereet, de capitaelste daervan met 34 stucken. Over de tijdinge van den Admirael met den vijant in gevegt, de gedeputeerdens seer versteld, de loodsluijden ontboden, de 26 d'aenstaende nagt uijt te brengen. Sij de gedeputeerden geantwoort: ‘met die West ten Noorden wint daertoe geen moet’. Witte den dienst van den lande te bevorderen, ten hoogsten aen gelegen. De voorsegde 26 schepen d'aenstaende nagt in zee te brengen, sonder lootsluijden aengevangen, daer op t'savonts een uijr na sonondergang affscheijt van de gedeputeerden genomen, aen boort van de opgemelte schepen gevaren. 't Huijs te Swiete nog in 3 à 4 dagen niet gereet. 's Nagts 16 à 18 vischschuijtjes met lanteerens vooruijt geseilt, aen wedersijden den drogen int uijtseylen van Texel de gemelte schepen toegeseijnt, met deselve schepen uijtgelaveert, uijtgesondert één aen de gront. 9 Dito. Witte sagtermiddags slants en vijants vloot int gesigt gekregen, die den Admirael volgden. Des avonts Witte met Sijn Edele geconjungeert, den vijant daer over van haer afgewent, van d'onse dien nagt met kleijn seil vervolgt. + 10 Dito. 's Morgens op ooster son, de wint Z.Z.W. goet weer, Witte aan Sijn Edeles boort gevaren, den vijant nu ontrent een kleijn half uijr aen lijboeg van +[103] 1653.

1) Ontleend aan tekst B. 2) Ontleend aan tekst B.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 147 haer. Weijnige discoursen met den andren gehouden, van Sijn Edele op 't schip van Capiteijn Abraham van der Hulst te gaen versogt. Den vijant ondertusschen tegen haer aen gewent. Dit siende, Witte terstont na genome afscheijt en beloofde getrouwigheijt, aen dees voornoemden Capiteijn Van der Hulst boort gevaren. Daer gecomen, bevonden haer met een groot gedeelte schepen te lijwaert van Sijn Edele, Sijn Edele te louveren, Witte te lijwaert van den vijant, die tusschen haer beijden door passeerde.+ Hieruijt een extraordinair hevig gevegt ontstaen. Tromp int eerste aentreffen met een kogel, tot haer en ons aller leedwesen, in sijn lincker borst, +Tromp en Witte slaegs. smorgens ontrent half+ zeven getroffen, terstont overleden. Capiteijnen Jan de Haes, Evertsz., Antonis, Warmond hun masten afgeschoten, verscheijde andre van d'onse +Den Adm. doot geschoten. vrij schadeloos in dese rencontre. Vele Capiteijnen haren ouden gang gegaen, buijten des vijants canon gebleven. Deselve alvorens gestraft, de faulte nu voorgecomen te wesen.+ Voor d'eerste mael bij Witte door den vijand heengeslagen, smorgens ontrent ten 7 uijren weder na den vijant gewent. +[104] 1653. + Vice Admirael Jan Evertsz. in d'eerste attacq sijn grote stenge afgeschoten, in absentie of overlijden van de Heer Admirael Tromp bij Haer Hoogmogenden 't +Vice Adm. Jan Evertsz oppercommando geoffereert, sig egter met verscheijde slants schepen int loopt tegens ordre int Goedereese Gad begeven, buijten ordre. Goedereese Gad. Den Commandeur de Ruijter ontrent Sijn Edeles schip nu sijnde, aen desselfs boort gevaren, den Admirael overleden gesien, daerna weder na sijn boort gevaren, weijnig tijts hierna 's morgens ten 9 uijren in de tweede attaque desselfs fockemast, grote stenge afgeschoten, hij daerover naer de Maes gesleept. Welk wegseijlen en slepen so in de eerste als tweede attacq respective van de opgemelte twee Hooftofficieren van Witte en den vijant gesien. Den vijant haer gevolgt, hun den weg af te snijden. Sij in haer voornemen van Witte gestut. De gemelte twee Hoofden sedert niet meer bij de nader gehouden gevegten geweest. Beijde+ den 14 in een galjoot uijt Maes ent Goereese Gad in Texel aen Witte's boort gecomen. Eenige discoursen +[105] 1653.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 148 over en weer heel scherp gehouden. Met haer beijden in persoon na Amsterdam geseijlt, aldaer in 's Heeren Logement bewellecomt, extraordinaer wel getracteert. In dese rencontre wel 26 van d'onse in de wint buijten perijkel van den vijant haer onthouden. Witte daerna verscheijde schoten met scherp gedaen, advijsjachten na haer gesonden met last af te willen comen, egter in gebreke gebleven. De zon zuijdwest, den vijant viermael bij Witte met hevig gevegt gepasseert, door desselfs vloot geslagen, noijt bij Sijn Edele1) voor desen tweemael geschiet, enige van d'onse stand gehouden, vrij schadeloos, seer verstroijt. Wittes voormarsseijl weggeschoten, 't schooverseijl2), groote stenge van des overleden Admiraels schip. Witte in der ijl een ander marseil doen aenslaen, de Capiteijn Egebert Meesen3) op den eed aent land belast+ den doot van den Admirael niet te divulgeren, hem weder een vlagge met een wimpel van de stomp te laten waijen gelast, even op den voet +[106] 1653. als voren. Ontrent dees tijt 3 à 4 Engelsz schepen sien branden. Bij Witte 't gros, seer verstroijt, weder versamelt, veel van de lijwaertse schepen met al hun zeijlen voor de wint gesmeten. Den viant dees tijt in de wint van haer geraeckt, op haer afgecomen, deselve bij Witte so lange ingewagt. Hij 't schip Brederode, Commandeur Pieter Florisz, Capiteijnen Caneman, van der Werf, de agterste van de onse, altijt naest [aen] den vijant. Ondertusschen verscheijde schoten na de weglopers doen schieten, onaengesien bij d'adviesjagten alvorens gewaerschout, haer cours gehouden. De voorzegde 24 à 26 schepen al vroeg in de wint van haer en den vijant voor de wint na Texel gesmeten. Witte met sijn agterste schepen 14 à 15 seijlen na gissinge, de voorlopers voornoemt als convoijer te volgen genootsaeckt. Also week hij, die den vijant voor hadde, allenxkens agterwaerts, dog so dat hij hem eer als eenen

1) Namelijk Tromp. 2) Het grootzeil. 3) Kortenaar.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 149 vegtende, dan vlugtige bewees. De magt van den vijant afgewagt, op hem aengevallen, bij Witte deselve so verre gestut, werk gegeven, buijten onse vloot gebleven. + Des nagts ontrent 12 uijren, de wint Z.W., een rouwe kou, de zee vrij levent, den vijant vrij schadeloos nu om de W.N.W. bijgesteken, van de wal afgeset. Witte +[107] 1653. nu maer met 5 à 6 schepen bij den andren. Hij, Brederode, Pieter Florisz, nog 1 à 2 onbekent, de meeste part so ver vooruijt dat se niet conde bekennen. 11 Dito. De wint Z.W. een rouwe kou, een levende zee, Capiteijn Abel sijn fockemast, eenige schadelose stengen nu overboort gevallen, 2 à 3 mijlen int N.O. van haer 36 à 38 seijlen gesien, ons ingewagt, den vijant te sijn gemeent, genadert, bevonden de schepen al voren van hem afgelopen te sijn, over welk weglopen Witte seer ontstelt, de flauhertigheijt van de lopers nu, so wel als te vore weer gesien. Eerst den 13 October 1652, Witte met 's lants vloot genootsaeckt in 't Goedereese Gad doen in te comen, ten tweeden 14 Junij 1653 den Admirael in Zeelant doen moetende wijken, ten derden den Admirael uijt de Bogt comende, hoe de Capiteijnen hen doen hadden gedragen, is al de werelt bekent. 't Overlijden van den Admirael tot het inzeijlen van Texel voor ijder man volgens d'ordre van Witte nog verswegen. In plaets van 5 Hooftofficieren, nu niet als 2: Witte en Pieter Florisz in de vloot present. Jan Evertsz Vice Admirael, de Ruijter Commandeur, hen int Goereese Gad en Maes begeven, als geseit. Witte als een soldaet en voorsigtig trou dienaer sig hier in gequeten van den 9 tot den 11 Augusti incluijs. Pieter Florisz, Capiteijn Egbert Meesen1), Van der Hulst, Jan Arensz van der Werff, gestadig in de rencontre bij Witte geweest. Witte in Texel gecomen, aen de gedeputeerdens op de Helder rapport gedaen, de troulose verlatinge niet verswegen, geen capitale straffe daer over geschiet.

1) Kortenaar.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 150

11 September. Witte met 's lands vloot uijt Texel 't Vlie, sterk 44 oorlogschepen, 300 koopvaerdijschepen naer Noorwegen en Oosten geleijt. De Oostindische retourschepen doen in de Zond onder sijn bescherminge gonomen. + 17 Dito. Onder 't Rif van Schagen gecomen, kennisse van sijn komste aen den Ambassadeur Keijser te Coppenhage gedaen, als ook aen de voorsegde +[109] 1653. retourschepen in Bergen in Noorwegen. 2 October, De voorsegde retourende koopvaerdijschepen, uijt de Oostzee bij hem gecomen. Reijs na Vlecker1) gevordert, aldaer de generale rendevous voor de verdre schepen gestelt. 5 Dito. Door contrarie wint en leccagie in Mardo2) geseijlt, d'inladinge in fluijtschepen doen lossen. 21 Dito. Met de presente deel Noortvaerders daer vandaen, des andren daegs een groot deel uijt de Vlecker3) bij hem gecomen. + 26 Dito. 31 Oorlogschepen tot secours bij Witte gecomen. Hij nu sterk 84 seijlen, 400 coopvaerdijschepen met d'opgemelte retourschepen. +Witte commandeur over 84 3 November. Voor Texel gecomen, de koopvaerdijschepen daer in geseijlt, de oorlogschepen. lootsluijden de retourschepen in te brengen geen moet, Witte deselve voor 't Vlie gebragt. 5 Dito. Daer in geseijlt, van daer weer na Texel ordre te verwagten, 's lants vloot gantsch t'ende victualie, daer over Witte met deselve in Texel off Vlie in te loopen versoek gedaen, die voor storm en vaerweer4) te bevrijen. Buijtengaets van Texel t'onthouden stricte ordre gekregen, 's nagts aenschrijvens met de vloot digt onder+ de wal te comen victualie te ontfangen, gekregen, de victualie in 't Nieuwediep +[110] 1653. gereet. Witte zeemanschap gebruijkende, met de vloot, niettegenstaende d'ordre onder wal te comen, voor die tijt ongeraden, daer en tegen

1) Flekkerö in Noorwegen bij Kristiansand. 2) Maerdö, bij Arendal? 3) Zie 2 aant. terug. 4) Slecht weer.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 151 haer best van de wal te comen gedaen, 't perikel te ontgaen. Des agtermiddags door 't rouweer te ankeren genootsaeckt. 7, 8, 9, 10 Dito. Harde stormen uijt de N.W., W.N.W. Verscheijde schepen van haer anker gespilt1), masten gekorven en overboort geworpen. Den Commandant Witte sijn grote mast overboort, met verlies van twee ankers, 2½ cabel. 11 Dito. 't Weer gesamt. 23 Schepen van haer grote masten quijt, 16 haer roer afgesmeten, stompen geregt, de roereloose in doen slepen. 13 Dito. Witte sijn stomp geregt, in Texel gecomen, na gissinge 50 oorlogschepen gearriveert, dese onderstaende gebleven, gestrant: Kempen, Jacob Wolfertsz, Jan Egbertsz,+ Marques, Vermeulen, Tibi, Boermans, Jan Hartmans, Vogelsang, Jan Rootjes, Evert Swart, Kleijntje, Wagenaer, Joll, een fluijt met amonitie, 13 à 1400 +[111] 1653. doden. Op sijn komst in Texel, sijn scheepsvolk afgedankt. Witte na den Haeg, rapport gedaen.

+ 1654 en 1655. Niets voorgevallen. +1654/1655. + 1656. In 't jaer 1656 in de Noordzee met een Esquadre van 12 schepen uijt kruijssen gesonden, niets voorgevallen. +1656. + 1658. 5 Augustij. [Admirael Obdam, Vice Admirael Witte, Capiteijnen De Liefde, van Es]2) met sijn vieren uijt Goedereese Gad t'seil gegaen, ontrent 't Witte Sand +1658. tot nadre ordre gekruijst. 1 September. Een harden storm, masten gekorven. 7 Dito. Witte op Hellevoetsluijs, sonder boegspriet, voorste en middelste mast, seilen en wand, als een buijs3) ingecomen. Den Admirael Obdam, Capiteijns de Liefde, Van Es, ter nauwernoot in Texel geraect. De vloot naer+ de Zond tegens Sweden aldaer gereet, wel 14 dagen op de wint gewagt. Witte ondertusschen nagt en dag +[112] 1658. aen

1) Lees: gespoeld. 2) Tekst B. De namen mankeeren in C. 3) Als een haringbuis, omdat een buis op de nering liggende zijn mast streek en alleen een klein zeiltje achterop bij hield.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 152 sijn gedivaliseert schip geëquipeert, verscheijde brieven van den Admirael uijt Texel hem toegesonden. Bij den Admirael te wesen seer verlangt1). Binnen drie weken alles weer toegetakelt, 't volk een deel weggelopen. Witte aen de Generaele Staten door verscheijde brieven, ook 't Collegie tot Rotterdam, meerder volk versogt, geen tijt die te werven. Het nu nieu wand te sijn, de tweede persoon in de vloot, anders geen afbreuk volgens sijn rang te cunnen doen, iterativelijk hierop geinsisteert. 't Versoek hem afgeslagen, in zee te moeten gaen, geen langer respijt te sijn, ider Capiteijn en Vice Admirael sijn volk te moeten werven opgelegt. Hiertegens ten hoogsten geprotesteert, van de Heeren van de Admiraliteijt acte van indemniteijt versogt, hem de blame te willen afhouden; indien hij sijn rang na behoren niet quam waer te nemen, niet hij maer sij daervan de schult te moeten dragen. Sijn oogen na den hemel geslagen, alle sijn Heeren voor 't oordeel des Allerhoogsten gedaegt, over 't ongelijk hem ontmoet. Na agt dagen gereet, den + 17 October uijt Goedereese Gad gelopen, den Admirael op te soeken, eenige dagen te voren uijt Texel geseijlt. Agt dagen daerna door contrarie wint eerst bij +[113] 1658. hem gecomen. Van een Capiteijn uijt de vloot opgelopen, hem bij den Admirael te voegen ordre te hebben. Witte niet gesogt te werden, maer wel sijn selfs te soeken geantwoort. + 26 Dito. Onder de vloot gecomen. Een grote blijdschap hierover ontstaen. Agter de Lap2) eenige dagen ten ancker gelegen, de goede wint verwagt. Ondertusschen +De Statenvloot 35 de vloot in Esquadres verdeelt, bestaende in 35 oorlogseijlen, 6 fluijten tot transport oorlogseijlen, 6 fluijten, 4 van de militie, 4 branders. branders. Der Sweden 44. 8 November. De wint noordelijk, onder zeijl te gaen 's mergens met den dag bij de Heer Obdam geseijnt, den Orisont te passeren; de Sweetse Armade tusschen Cronen-

1) In B volgt hier de ontboezeming: ‘beter kennis soo sij aen den dans tegen de Zweden mosten te sullen maken’. Witte kende natuurlijk Van Wassenaer nog niet in zijn kwaliteit als vlootvoogd. 2) Lappesand, benoorden Elzeneur aan de westzijde van de Sont.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 153 burg en Elsenburg mede onder zeijl. Bij Witte al de Capiteijnen, vermits den Admirael podagreus, tot getrouwigheijt vermaent, de keel-toe-binders, so noemde hij den Sweet, te bevegten, te ruïneren, vermeesteren, wast+ doenlijk. Witte d'avant guarde geoffereert. Sijn esquadre in 14 schepen, te weten: +Witte de voortogt geoffereert. + van Rotterdam. van Amsterdam. +[114] 1658.

1. Vice Adm. de With. 3. Capt. Evert Antonisz, sijn Vice Admirael. 2. Capt. Boshuijzen. 4. Capt. Buijsques. 5. 't Schip sonder roer. Noort Hollant. 6. 't Schip de Waeg, Capt. de Ligne, die int jaer 1665 als vaendrager onder Capt. Durp in den Briel nog heeft gelegen. Dese twee Burgemeesterschepen, aen de Denen verhuijrt. 7. Capt. Semplon. 8. Capt. Dirk Pomp. van Groeninge. van Zeelant.

12. Capt. Degelenkamp. 9. Banckers (sijn Schout bij Nagt). 10. Capt. Gillisz. 11. Capt. Duijmoff. ende nog 2 branders, bestaende, tot stantvastigheijt geadhorteert, van hem niet anders als een goed voorganger te sullen hebben te verwagten. De Admirael de Bataille, den Vice-Admirael Pieter Florisz de arrier-garde. Witte 's mergens tusschen 6 en 7 uren in goede ordre met sijn Esquadron de voorste.+ De Sweetse vloot tusschen de voornoemde castelen over en weer al kruijssende gehouden, sterk 44 zeijlen. Witte +[115] 1658. ontrent Elsenburg1) gecomen, de Sweetse leus van Cronenburg met canon op d'onse gedaen, Elsenburg met hevig schieten gevolgt, buijten ordre van Witte uijt sijn schip

1) Helsingborg.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 154 op Elsenburg geantwoort. Andermael sulx van Witte op straf verboden, sijn schut weer gereet. Met de voorste van des vijants vloot in hevig gevecht geraeckt. Op sij van den Riix Admirael Wrangel gecomen, hem de laeg gegeven, [Wrangel] schoten onder water en sijn roer af ontfangen. In meening aen boort te leggen, hij Wrangel over staeg gedout; in sijn wenden van den Admirael Obdam insgelijks de laeg gekregen. Wrangel onder Kronenburg ten ancker. Witte ondertusschen bij de wint gesteken, d'onse uijt den andre wat te separeren en meeste kragt op den vijant te doen. Witte den Admirael Bilkenstern bejegent, sijn woorden: ‘breek in u fockemast1), die sal ons niet ontgaan.’ Bilkenstern dragent gehouden, in meeninge onder Witte's lij door te seijlen. Witte geroepen: ‘breekt in ons fock, fockeschoot, ik wil aen boort wesen, desen moet ons niet ontgaen!’ Daerop malkander zij op zij aen boort gecomen, dreggens overgeworpen, nog twee aen boort gekregen, een in de 50 stucken.+ D'een terstont gesprongen, d'ander door den rook verdwenen,+ na weijnig gevegt. +[116] 1658. Bilkenstern sijn cardoesen verschoten, bij Witte nog overig, genoegsaem meester +Een Sweed bij Witte van hem, geen force van Bilkenstern meer gedaen. Witte met een kogel voor gesoncken. d'eerste mael in sijn lincker dije+ geschoten. Sijn volk te enteren gereet, een vers schip met 38 stucken voor sijn boeg. Voor de tweede mael+ doen, agter in voor +Witte gequest. uijt, ontrent sijn lenden geschoten, magteloos en flau vant bloeden tegen sijn dank +Voor de tweede reis Witte door sijn secretaris omleeg helpen dragen. Witte in d'eerste quetsuer dat geweijgert, gequest. ook niet omlaeg gegaen, boven op 't half verdeck gebleven. Van 't laeste aenboord leggende schip veel stucken uijt de rampaerde geschoten. Witte 89 dooden, 60 à 70 gequesten, hij dootlijck gewont, sprack al stervende tot het overige des volx uijt Nehemia C. 4, vs. 14: ‘Vreest niet voor haer aengesichte, dencket aen dien groten Heere, strijt voor Uwe broederen,

1) Inbreken = het tegenbrassen van het voortuig. (Later heette dat ‘aanwenken’ en verstond men onder inbreken het te loevert ophalen van de voorschoten, maar in Witte's tijd voer men nog zoo geen stagzeilen op den boegspriet.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 155

Uwe kinderen, Uwe wijven en Uwe huijsen.’ Van niemant gesecundeert, bij ijder verlaten, hare moed ontsoncken, parthij d'overhant moeten gunnen, na ontrent 2 uren tegen 4 schepen gevogten, een met 66 stucke, twee met+ in de 50 daervan een gesoncken, één met 38 stucken, volgens 't seggen van den Sweed selfs 2 gesoncken, +[117] 1658. extraordinaer gemant. Witte na de verovering in Bilkenstern gebragt, selfs nog over de planck, van 't een in 't ander schip geleijt, gegaen. Sijn hoofd nog geschut, sijn hand om niet te vallen aen een touwe geslagen, noijt overwonnen. Een glas Spaense wijn hem gegeven. Hem wel t'accommoderen van Bilkenstern gelast. Een quartier+ uijr ontrent daerna overleden, sprekende dese laeste woorden: ‘legt mijn hooft wat +Admirael Witte sterft. hoger.’ + De schepen so dra niet van den andren los, sijn schip Brederode omgevallen al sinckende. 't Lichaem nevens de gequeste gevangens, eenige gesonden met chaloup +'t Schip Brederode valt om. op strant gebragt. Sijn Majesteijt van Sweden te peerde, int swart bekleet 't doode lijck gesien, tranen daer over gestort. Door een order van Sijn Majesteijt van Sweden met een karos op 't raedhuijs van Elseneur gevoert. De plaets aldaer rontom met swarten baij behangen, daer in geset. Eenige dagen van de burgerij gesien, tselve+ volgens hare costuijme toe te maken gepresenteert. Den koninck sulx geweijgert, +[118] 1658. hij op sijn kosten 't begonne werk te willen voltrecken. + In Januarij 't staetelijk toegemaekt Lichaem met sijn gewese secretaris, knegt, 21 gequeste, door 12 hellebardiers van Sijn Majesteijt van Sweden met lange +1659. swarte rocken van 't voornoemt raethuijs in een galjoot gedragen, tot Coppenhagen op de tolboot geset, eenige dagen van ijdereen weer gesien, vandaer sonder eenige ceremonie in Capiteijn de Liefde gebragt. Den secretaris en sijn knegt bij den Konink van Sweden in den rou gesteken. 22 September. Na lang wagten, iteratief schrijven aen den Admirael Obdam om 't voorsegde lichaem, in den Schout bij Nacht Verhaef voor den Briel gecomen, in een kaeg tot Rotterdam gebragt. Den 23 dito t'savonts met gedurigen regen daer gecomen, de kist geopent, 14 dagen voor al de werelt

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 156

+ gesien, toegemaeckt eerst in een wasse kleet, op sijn Sweets1) voor putrefactie bewaert, twee lakens daer om gedaen, een fijn camerdoux hemt aen met swarte +'t Ligchaem toegemaeckt. linten,+ een witte lange satijne rock met swarte linten, in een kist van vuijrenhout geleit, met wit satijn rontom. 't Hooft op een witte satijne kussen met fijn goude +[119] 1659. en silvere quispels en silver kant geboort. Van gelijcken een muts, daer in een witte. Een bef met cant om den hals, halve hemb, poinjetten met kant over de handen, koussen, schoenen aen. Om d'ecrste kist nog een eijken, van buijten met swart fluweel overtrocken, swart en silvre franje. Sijn wapen heel groot op 't dexel, op de vier hoecken vier engelszkoppen. Sijn naem met grote letteren daer op al van silver: W.C.D.W.R.V.A.V.H.E.W.2) weder ter sijden Anno 1658. Een groot swart laken kleet over de kist, de baer met bay. D'Heeren Staten van 't lang verwagte lijk kennisse gedaen: ‘Witte voor 't vaderlant sijn leven en schip en goed gelaten. d'Erfgenamen ordre te willen laten toecomen, waerna te reguleren’. Niets op gevolgt. De mondigen en voogden dag tot de begravenisse beraemt, selfs ordre tot d'uijtvaert so een helt betamende bestemt. + 7 October voltrokken. D'ordre van gaen: +[113] 1659. de dienaers van den overleden, de groote vlagge, de handschoene, de spore, de standaert, casket met de pluijmagie, hérault des armes, den degen, 't blasoen, het lijk van 14 personen gedragen, het kleet bij vier Capteijnen, ijder een slip.

1) Aldus B.C heeft op zijn vleets. 2) Witte Corneliszoon de With Ridder Vice Admiraal van Holland en Westvriesland.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 157

Witte Wittensz. de With1), door een bode geleyd, sijn slip gehouden van een knegt, etc. Na de lijkgrafenisse verstaen, d'Heeren van Hollant 3000 gulden de Wedue of erfgenamen toegevoegt, tselve te employeren tot een honorable begrafenisse ter eere van den overledene, of tot soodanige eijnde als deselve te raden sullen werden. Resolutie van 27 Sept. 1659. Van d'Heeren ter Admiraliteijt tot Rotterdam tot de tombe F. 1000 gulden d'Erffgename toegeleijt; van de kerckmeesters d'ijsere traille.

De dappre With, gesint door spijt, door leet, door haet, Te streven tot den top van eer, en voor de staet Getroost te sterven, om gelijk te triumpheren, De doot te tarten en de wanhoop te braveren, Die sneuvelt, maer gelijck een eerelijk soldaet, Die teffens 't leven en sijn Wassenaer verlaet, Verlaet, ag neen: ik mis, maer trouweloos verlaten Van die, die dapperheijt in vrient en vijant haten, O forcen trouwe With, dit roept den Batavier, Dit schrijf hij op Uw graf2): hier leijt hij, die nog vier, Nog stael, nog loot ontsag, die liever had te sneven, Beklaegt te sterven, als aen lant benijt te leven, T'wijl andre ver van 't vuijr en buijten reijk van 't loot De straff verdienen en een eereloose doot.

+ Anaquephaleiosis ofte recapitulatie van Witte's leven. +[123 vlg.]

In plaats van deze indertijd door De Jonge afgedrukte Anakephalaiosis, welke toch is opgemaakt door Van der Hagen, meen ik een afschrift te moeten geven van het door Witte zelf gestelde stuk uit de verzameling-Schorer, hiervoren beschreven sub 6, dat de bekoring heeft van uit Witte's eigen pen te zijn gevloeid.

1) Zijn zoontje, geb. 25 Mei 1654 (overl. Febr. 1673). 2) C. heeft hier ‘staf’! B. heeft de goede lezing.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 158

Corte aenwijsinge van de rencontres, die mij van den jare 1616 tot 1653 incluys sijn voorgevallen, daerin ick in persoon selfs present sij geweest, twelck den Leser tot nader onderrichting kan dienen, en oock sien waerin ick de blom van mijn jeugdige jaren heb besteed.

Int jaer 1616 twee portugeesse bercken onder de linie helpen veroveren. Int jaer 1617 wij gaende van Banthem na de Cust Cormandel veroveren twee joncken. Ontrent denselven tijt bij Pole Parselaer met een jagt, boot en chaloep tegen twee portugeessche schepen slaegs geweest. Corts hierna een portugees schip komende van Bangala helpen veroveren. Int jaer 1618 en 1619, als wanneer 't fort Jacatra (nu Batavia) bij de Javanen en Engelsen belegert was, heb ick ses distincte utvallen nevens onse soldaten op den viant helpen doen. Int jaer 1620 heb ick voor Thunis een Turck helpen nemen. Int jaer 1621 heb ick twee suijckerprinsen op de kust van Portugael helpen nemen. Int jaer 1623 sijnde capiteijn op het schip vanden Vice Admirael Schapenham heb ick drie suijckerschepen op de kust van Portugael met mijn chaloep en boot vechtenderhant genomen. 1624. Heb ick voor Lijma een schip met wijnen genomen. int selve jaer heb ick met mijn saloup sterck 24 man tegens vijff viants bercken, die mij quamen attaqueren, gevochten en afgeslagen, ider met hondert man gemant, noch aldaer met saloup en boot een schip met terw geladen, een weijnich tijt daerna noch een schip met hout geladen. Inde baij Marcees bij Acapulca heb ick met ses man 't velt ontdect, en van den viant int bosch van twee-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 159 hondert musquettiers besprongen en na verlies van vijf dooden ben selver gequetst daer afgecomen, geschoten met een musquetcogel dwers door mijn lijf. Aende Ladronische Eijlanden wierd ick met 10 a 12 vande onse van 17 a 1800 Ladronesen beset, en ter nauwernoot met een stratagema geeschappeert. Inde Maluccos komende in Ternata heb ick een van onse forten leggende dicht bij 't viants fort Gamalamme1) helpen slechten, alwaer ick verscheijde attaquen op den viant heb helpen doen. Komende in Ambona, sijnde doen capiteijn van twee compagnie te lande nevens 3000 man, en 8 a 9 weken int velt sijnde geweest, heb ick 80 a 90 duijsent nagelboomen helpen spolieren, in welcken tijt wij tegen den viant int velt ses mael hebben geëscarmusseert en slaegs geweest. Int jaer 1628 heb ick capiteijn sijnde op den Admirael Heijn met mijn chaloup sterck 21 man, des viants spionberck komende ut Havana sterck 50 man bevochten en vermeestert, daerdoor wij de Silvervloot hebben bekomen. In October 1638 heb ick vier distincte reijsen met twaelf den viant sterck sijnde 18 schepen in de Noortzee in gevecht geweest. Int jaer 1639 heb ick twee Engelse beseilt hebbende sevehondert Spaense soldaten, gemonteert ider met 30 stucken en bij mij verovert. Den 16 September inden selven jare ben ick tegen de spaense vloot in een hevich gevecht geweest en is mijn schip doen achter afgebrant. Den 17 dito weder met de selve slaegs geweest. Den 18 dito weder met de gemelde vloot in gevecht geweest, en deselve voort in Duijns gejaecht. Den 21 October int utzeilen van Duijns met de spaense vloot weder slaegs geweest. Den 8 Julij 1640 heb ick met elf schepen tegen den viant sterck dertien schepen int Canael hevich gevochten.

1) Gam Lamo of Gamoe Lamo; sterkte aan de zuidwestkust van Ternate. In 't Ternataansch beduidt de naam zooveel als ‘groote negorij’ (Encycl. v. Ned. Indië).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 160

Den 9 dito weder tegen deselve doende sijnde heb ick des viants Vice Admiral Mathijs Rombouts aen boort geseilt en alsoo vechtenderhant verovert, was sterck 180 man daervan der geen 30 gesont overquamen en had 50 stucken op, kloecker gemant en meerder in alles als ick, haren Admirael Michiel van Doorn geen steenworp van mij sijnde. Den 2 Jannuarij 1641 inhebbende d'Ambassadeurs om in Engelant te voeren, heb ick met drie tegen vijff viants schepen gevochten, doch de opgemelte Heeren Ambassadeurs hebben mij van haer te vervolgen belet. In de jaren 1642 en 1643 als wanneer ick op mijn schip hadde des Rijx Admirael van Sweden Clas Flemings soon om onder mijn conduicte tot de zeevaert geëxerceert te worden, ben ick in verscheide actien op de kust van Vlaenderen geweest met den viant, des winters int kruijssen verscheide viants fregatten gejaecht en schutgevaer daertegen gehouden. Int jaer 1644 ben ick als Admirael over 42 oorlogsschepen geweest, mij selven ontrent de Zond onthoudende, met ontrent tienhondert koopvaerdijschepen. Ten jare 1645 heb ick als Admirael inde Zond geweest met 49 oorlogschepen en 800 koopvaerdijschepen. Int jaer 1646 heb ick een viants fregat inhebbende 300 spaense soldaten opgebracht, en Duijnkercken te water helpen belegeren en oock veroveren. 22 Nov. 1646 van den Koninck van Vranckrijck ridder vande orde van Sint Michiel gemaect. Int jaer 1647 als Admirael na Brasijl gegaen. Int jaer 1648 heb ick de Baij todos los Santos in Brasijl een maent met mijn bijhebbende schepen beset. Twee portugeesse gallioenen voor de gemelte Baij geabordeert, den viant den brant in d'eene gesteken, en opgesprongen en van 350 man niet meer als 4 gesalveert, het ander schip bij ons verovert. Den 8 en 9 October 1652 heb ick tegen den admirael Blaeck in een hevig gevecht geweest. Den 12 en 13 Junij 1653 ben ick tegens den admirael Blaeck weder hevig slaegs geweest. Den 10 Augustij daeraan heb ick tegen den viant in

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 161 een extra-ordinaris hevig gevecht geweest en viermael door des viants vloot geslagen, dat voor dese noijt op een tocht tweemael is gedaen. Komt tsamen al inde vijfftich distincte reijsen met de viant in actie geweest te sijn (was geteickent Witte Cornelisz de With).

Mijne utmuntende ende langduijrige reijsen sijn geweest als volgt.

Vanden jare 1616 tot den jare 1620 ben 54 maenden ut geweest sijnde weder int vaderlant gekomen. Inden jare 1621 een Straetse reijse van ontrent 10 maenden gedaen. Inde jaren 1623, 1624, 1625, 1626 heb ick met de vloot van L'Hermite de kloot gepasseert in 42 maenden tijt. Inden jare 1628 inde Westindies sijnde capiteijn op den Generael Heijn de Silvervloot helpen veroveren.

Mijne charges sijn geweest als volgt.

In den jare 1622 als Commandeur op 't schip den Over Isel. 1626 comende als Vice Admirael ut Oost Indien. 1628 als capteijn op des Admirael Heijns schip onder de Silvervloot en... van de selve 1629 als capiteijn op een schip van oorlogh. 1630, 1631, 1632 als commandeur over de groote visserie. 1633 als capiteijn opt schip vanden Admirael Dorp. 1637 is mij commissie geoffereert als Vice-Admirael over Hollant en Westvrieslant. 1644, 1645 als Admirael over s'lants vloot voor en in de Zond gecommandeert. 1647, 1648, 1649 als Admirael over s'lants vloot in Brasijl.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 162

Ende hebbe vanden jare 1616 tot 1650 incluijs de Linie Aequinoctiael wel vier en twintig mael gepasseert1).

+ Memorie wanneer mijn Ouders, Broeders ende Susters gestorven sijn. +[135] Mijn vader Cornelis Wittensz is gestorven int eerste van Meij 1602, sonder den perfecten dag te weten2) ende is ten Briel inde grote kerk begraven, out 66 jaren. In den jare 1620 den 20 Maert is gestorven mijn broeder Abraham de With. In den jare 1622 den 18 Julij is gestorven mijn broeder Andries de With. In den jare 1624 den 20 Octobris is gestorven Neeltjen Andries, mijn moeder, out 64 jaren3). In den jare 1626 den 5 Meij is gestorven mijn suster Catharina de With. Alle dese overledene leggen begraven ten Briel in de grote kerk in mijn vaders graff.

1) De Anakephalaiosis heeft nog de volgende dichtregels:

Nu rust hij die doort Sweert den Deen hielt in besit Eij leser, ween niet, Witte treft nu 't regte wit.

en:

Dus siet men Witte met de scheepskroon op sijn haeren Had hij de drietand in sijn vuijst het was Neptuijn: Wie dat voor kogels wijkt, hij staet gelijk een duijn, Sijn oorlogsijver brant in Thetis koude baeren So weet hij t vier des nijts te blussen door sijn bloet, Hij sag de doot die hem deedt leven te gemoet: Maer 't hart was hem te hert, om 't crijgsgevaer te wijken Dat hij een lijck wiert kost sijn viant duijsent lijcken.

2) Stierf, blijkens het grafschrift in de Groote Kerk te Brielle den 6den Mei. Verg. Mr. Schorer in Navorscher 1880, aflev. 10. 3) Volgens grafschrift (zie vorige noot) is de datum 20 September.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 163

+ Memorie van de geboortedagen mijner kinderen. +[136] Uijt mijn eerste huwelijk, mijne huijsvrouwe genaemt Maria de With. In den jare 1628 int eerste vant jaer, sonder den dag onthouden te hebben, is geboren mijn eerste soon, genaemt Cornelis de With ende in April daeraen gestorven ende in mijn vaders graff begraven. In den jare 1629 den 9 September des nagts ten twee uijren, is geboren mijn dogter Cornelia de With, ten overstaen van juffrou Abigaïl van Leeuwen die nevens mij met haer man laest uijt Oostindien was gecomen. In den jare 1631 in Februarii1) is gestorven mijne eerste huijsvrouwe Maria de With out sijnde 32 jaren, legt in de grote kerk ten Briel. In den jare 1634 den 30e Julij is gestorven mijne eerste huijsvrouwen moeder genaemt Maertgen Leenderts, in haer leven gewoont in den Nieuwen Hoorn ende was een dogter van mijn vaders broeder genaemt Leendert Wittensz de With.

+ Mijn tweede huwelijk met mijn Huijsvrouwe genaemt Hillegondt van Goch, getrouwt den 25 Meij 1631. +[137]

In den jare 1633 den 22 October is geboren een soon, gedoopt Cornelis de With ende den eersten Julij is deselven gestorven, sijnde mijn eerste kindt vant tweede huwelijk. In den jare 1636 den 22 September des morgens ten thien uijren is mijn huijsvrouwe verlost van een dogter gedoopt Maria de With2), ten overstaen van frere Hasius ende nigte Maertje Jacobs. Den 24 Decembris 1639 des morgens ten agt uijren is mijn huijsvrouwe bevallen van een dogter genaemt

1) Volgens grafschrift (zie vorige noot) is de datum 8 Februari. 2) Aan wie het handschrift is opgedragen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 164

Catharina de With, ende tot peters: Borgemeester Pieter Almonde ende Messr. Adriaen van Bakscamp. Den 20 Februarii 1643 des morgens ten seven uijren is mijn huijsvrouw bevallen van een dogter gedoopt Ida de With, tot peters: Heer Joncker Philips van Dorp, neef van Halen ende masoeur Hester de Meester1). + Den 15 Januarii 1645 des morgens ten 8 uijren is mijn huijsvrouwe bevallen van een dogter ende gedoopt Anna de With, tot peters: moeij Van Berchem en frere +[138] Jan de Haes. Den 30 Januarii 1648 des avonts tusschen tien en elff uijren, sijnde Donderdag, is mijn huijsvrouwe bevallen van een dogter ende gedoopt Adriana de With, tot peters: den Advt. Johannes Baxkamp ende Juffrou Anna Ruijsch. Den 22 Meij 1649 is gestorven mijne huijsvrouw Hilgond van Goch ende den 30 dito begraven inde grote kerk op 't choor tot Rotterdam out sijnde 36 jaren. Den 22 Maert 1651 is gestorven mijn schoonmoeder Ida van Goch.

+ Mijn derde huijwelijk met mijn huijsvrouw Hester de Meester2). +[139] Hester de Meester is gebooren den 15 April 1618 op Paeschdach. Den 8 Meij 1652 heeft ons Godt verrijckt met een dogter, sijnde Woensdachs morgens ten half viere ende den 10 gedoopt, genaemt Maria Jacoba na haer grote moeder, de getuijgen waren Marie Jacoba Bava en nigje Maria Troudenius en neef Van Halen. Den 25 Meij 1654 s'avonts ten 7½ uijr is mijn huijsvrouw bevallen van een soon ende den

1) Zij was, blijkens een onder de papieren van Mr. Schorer berustende geslachtslijst, gehuwd geweest met Hendrik van Gogh, een broer van Hillegonda, Witte's tweede echtgenoote; vandaar deze uitdrukking ‘ma soeur’. Zij werd later Witte's derde echtgenoote. 2) Blijkens een zich onder de papieren van Mr. Schorer bevindenden gedrukten bruiloftszang, werd dit huwelijk gesloten den 23sten van Bloeimaand des jaars 1651, te Rotterdam. Zie Document 7.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 165

28 dito gedoopt Witte1), peters: neef Dirck van der Mierop ende onse soon Isbrandus2) ende ons dogter Cornelia de With. Den 24 Augustij des jaers 1654 smergens tusschen 8 en 9 nadat deselve 10 dagen in extreme koorts gelegen hadde, is mijn huijsvrouwe Hester de Meester christelijk in den Heere gerust, oudt sijnde 36 jaren, den 28 daeraen+ in mijn graff begraven, staet op een vreemde kist, die aen het graff niet gereghtigt is, meest vergaen, ende +[140] moeter uijt als ik het geraden vinde3).

Bijlage I.

Huwelijksvoorwaarden tusschen Witte's ouders. (Verz.-Schorer, Document 1.)

Inden Name des Heeren Amen. Bij desen tegenwoirdigen oepenbaren Instrumente zij kennelicken eenen ijegelicken dat inden Jaere van der geboerten desselfs duijsent vijffhondert ende een en tachtich, in de vijfthiende Indictie opten twintichsten dach der maendt van September, regnerende den aldergrootmachtichsten ende doorluchtichsten Prince ende Heere, Rodolphus bij der gratien Gods gecooren Roomsch Keijser, altijt vermeerder srijcx, Coninck van Hungarien, van Bohemen enz., in den

1) Blijkens eene onder de papieren van Mr. Schorer voorkomende lijst van kinderen uit de familie Van Gogh overleed deze zoon in Februari 1673. Zie Bijlage II. 2) Een voorkind, zijnde Hester de Meester in eerste huwelijk getrouwd geweest aan zekeren Maerten Ysbrants, uit welk huwelijk twee zoons: Ysbrandus en Jeremias. 3) Volgens H. de Jager, in Navorscher 1880 (p. 389) zou Witte nog voor de vierde maal getrouwd zijn geweest met Catrina van Haestrecht. Toch vreemd dat Van der Hagen zou hebben vergeten melding van haar te maken. In de begrafenisrol komt de naam van Haestrecht nergens voor. Evenwel maakt ook De Jonge in zijn Levensbeschrijving van Witte Corneliszoon de With (p. 193, noot) melding van een vierde huwelijk.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 166 elften Jaere zijnder Majesteijts Electie, compareerde voor mij Joannes de Haestrecht, oepenbaer Notaris bij den hove provintiael van Hollandt geadmitteert ende den getuijgen naergenoempt, den eersamen ende discreeten Cornelis Witteszoon woonende in den ban van Bugge, toecommende brudegom in d'een parthie, ende Neeltgen Andriesdochter toecommende bruijt vergeselschapt zijnde mit Daniel Corneliszn. Tael, ende Lenart Sanderszn. timmerman poorters ende inwoonders deser stede van den Briele in d'ander parthie, Ende hebben de voorscreven comparanten respectivelicken, naer voorgaende communicatie opt vergaderen van desen haeren toecommenden huwelicke (dat God almachtich wil bevestigen) gehudt, geordonneert ende geslooten, dese heure tegenwoordige huwelicxe voorwaerden, in der manieren ende opten conditien hiernaer verclaert. Eerst geconditionneert ende bevoorwaert, dat indien den voorscreven Cornelis Witteszoon toecommende brudegom quame te overlijden voor de voorszegde Neeltgen Andriesdochter, zoo sal de zelve Neeltgen hebben ende behouden, de gerechte helft van alle den goederen roerende ende onroerende, haeflicke ende erflicke, en geen van dien uuijtgesondert, die in zijnen sterfhuijse bevonden zullen mogen werden, ende dezelve deelen tegens zijne voordochter ende den kinde oft kinderen, die zij te samen zullen moegen bij malcanderen vercrijghen. Maer indien den kinde oft kinderen die zij bij malcanderen zullen moegen vercrijgen, allen commen te sterven, sonder wettige geboorte in leven achter te laeten, zoo zullen de goederen, wederom comen ende devolveren in den boesem daer die uuijt gecommen zijn. Ende in gevalle de voorscreven Neeltgen Andriesdochter toecommende bruijt compt te overlijden, voor den voorscreven Cornelis Witteszn. sonder eenige blijckende blijvende geboorte bij malcanderen vercreegen achter te laeten, zoo sal den voorscreven Cornelis Witteszn. den naesten vrienden ende erfgenamen van de voornoemde Neeltgen uuijt reijcken eens de Somme van twintich ponden grooten Vlaems, te betalen vier gelijcke ponden grooten vlaems gereet, ende vier gelijcke ponden tsiaers totter volder betalinge toe, ende daertoe alle haere clee-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 167 deren, lijnnen, wollen ende juweelen tot heuren lijffve behorende, ende zullen daermede blijven uuijt haeren sterfhuijse ten euwigen daegen. Maer indien zij compt te sterven kindt off kinderen achter laetende, sal in sulcken gevalle den voorscreven Cornelis Witteszn. die onderhouden in allen nootdruften tot haeren mondigen daegen, ende commende ten huwelicken state. Indien daer maer een kindt en is, zal voor zijn moederlicke goedt hebben vijftich ponden grooten vlaems eens, ende zoe daer meer kinderen zijn, zullen de voorscreven vijftich ponden grooten vlaems hebben ende deelen portie portie gelijck elcx op haeren heijlicxdach. Maer indien de zelve kinderen alle quamen te sterven, sonder wettige geboorte in leven achter te laeten, zoo sullen alle de zelve goederen weder comen in den boesem daer die uuijt gecommen zijn, zoo voorscreven is. Ende zullen de vrienden ende erfgenamen van de voorscreven Neeltgen Andriesdochter mitte voorschreven twintich ponden grooten vlaems eens in maten zoo voorscreeven is, hen te vreeden houden, ende blijven uten voorscreven sterfhuijse. Ende verclaerden de voorscreven Comparanten respectivelicken dit te weesen heure besluijtinge van huwelicxe voorwaerden, inder manieren zoo voorscreven is, belovende in handen mijns Notaris voornoemt, t'gundt voorscreven is wel ende getrouwelicken nae te comen ende te voldoen. Ende versochten de voorscreven Comparanten van mij Notaris hen hiervan gemaect ende gelevert te werden, een oepen Instrument off meer Instrumenten in der besten formen. Dit is aldus gedaen geordonneert ende geslooten binnen der voorscreven stede van den Briele ten huijse mijns Notaris genaempt den gulden Steur, in de tegenwoordicheijt van den bovengenoemden persoonen mit mij Notaris hiertoe specialicken versocht, Ende is dese tegenwoordige mitsgaders de minute van desen bij den voorscreven comparanten ende assistenten onderteijckent, ten jaere indictie, dage, maende ende Keijserrijcke als boven.

Bij mij Cornelis Witteszn. Bij mij Daniel Corneliszn. Tael tmerck van Neeltgen Andriesdochter

In Testimonium premissorum

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 168

L. Sanderze de J. 1587. Ego Notarius supra nominatus presens Instrumentum manu propria conscriptum et signo meo solito signavi ad hoc requisitus.

Joannes de Haestrecht, Notarius ets. 61.

Bijlage II.

Copie van een lijst in handschrift, zich bevindende in het bezit van Mr. J.A. Schorer (document 9).

Ter toelichting van Witte's zeer beknopte Memorie omtrent ouders en kinderen, diene onderstaande in 17de eeuwsch handschrift gestelde lijst.

A. Kinderen van Jacob van Gogh en Ida van Berchem (overleden 21 Maart 1651 out 79 jaren). Andries. Hilgond1). Joanna. Henricus van Gogh... advocaet Raed en Vroedschap der Stad Rotterdam Gecommitteert Raed in Zeeland alwaer gestorven is 1644, 2 Aug.2).

B. Kinderen van... Witte Cornelisse de With, Ridder en Vice Admirael van Holland en Westvriesland gebooren .... getrouwt aen .... 2 aen Hillegond van Gogh, 3 aen Hester de Meester, 4.... gestorven 1658, 8 November in 't slaen in de Sont. a. Kinderen van Henderik van Gogh en Hester de Meester getrout 1642, 4 April te Rotterdam. Jacobus van Gogh gebooren tot Middelburg in Zeeland 1643, 19 Maert gestorven. Henricus van Gogh gebooren 1644, 1 Meij, jong gestorven.

1) Witte's tweede vrouw. 2) Gehuwd met Hester de Meester, weduwe van Maerten IJsbrans, zie B3 en Bc. Na Van Goghs dood gehuwd met Witte.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 169

b. Kinderen van Witte Cornelisse de With en Hester de Meester. Maria Jacoba de With. Witte Wittense de With, 1673 Februarij gestorven. c. 1) Kinderen van Maerten IJsbrans en Hester de Meester, getrout 1633, 5 Junij. IJsbrandus IJsbrans. Jeremias IJsbrans.

1) De volgorde a, b. c zou behooren te zijn c.a.b.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 170

Onuitgegeven oorkonden uit de 13e eeuw, betreffende Zeeland, Medegedeeld door Dr. Henri Obreen.

Reeds herhaaldelijk had ik het genoegen, den lezers dezer Bijdragen en Mededeelingen nog onuitgegeven 13e-eeuwsche oorkonden te kunnen aanbieden, en bijzonder aangenaam was het mij steeds, wanneer ik, bij het nasporen dezer inedita, Zeeuwsche oorkonden aantrof. Immers in vele opzichten is de geschiedenis van dit gewest, voor zoover het de middeleeuwen betreft, hoogst merkwaardig; wij vinden er allerlei rechterlijke toestanden, velerlei geographische vraagstukken, die allen meer en meer de aandacht beginnen te trekken. Evenwel is het aantal Zeeuwsche oorkonden, dat in de ons ten dienste staande uitgaven van Van den Bergh en De Fremery staat afgedrukt, niet bijster groot. Elke aanvulling in die richting is dan ook hoogst welkom, zoodat ik bij het bijeenzoeken van materiaal altijd met voorliefde naar Zeeuwsche stukken speur. Als gevolg hiervan kon ik in deel XXXIII dezer Bijdragen uit het Staatsarchief te Antwerpen eenige 13e-eeuwsche oorkonden betreffende het klooster Jeruzalem, onder Biezelinge op Zuid-Beveland gelegen, aan het licht brengen, en in het Verslag van 's Rijks Archieven over 1924 een en ander mededeelen aangaande een verzameling 13e-eeuwsche charters, betrekking hebbende op de Zeeuwsche tienden van het kapittel van St. Pieter te Utrecht, en nu bewaard in het Staats-archief te Bergen in Henegouwen. De hier volgende inedita zijn in hoofdzaak afkomstig uit het archief van het Groot Seminarie te Brugge. Over dit archief een enkel toelichtend woord. De beroemde

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 171

Cisterciënser-abdijen van Vlaanderen, Duins en hare dochter-abdij Ter Does, werden, na veel wederwaardigheden, tot één abdij vereenigd en ten slotte in het begin der 17e eeuw binnen Brugge onder dak gebracht in hetzelfde gebouw, dat nu tot Groot Seminarie dient. De archieven van beide abdijen zijn daar volledig en op uitstekende wijze bewaard; de voor onze geschiedenis zoo hoogst belangrijke verzameling oorkonden telt tot het begin der 16e eeuw niet minder dan bijna 2500 bullen en oorkonden, welke met het jaar 1106 aanvangen; zij zijn bijkans allen in goeden staat, en van zegels voorzien. Reeds vroegtijdig werd er aan deze archieven veel zorg besteed1) en de geestelijke heeren wijdden er hun aandacht aan, zoodat de verzameling aanleiding is geweest tot het samenstellen van verschillende werken. Vooreerst dient hier gewezen op: Inventaire des Chartes, Bulles pontificales, Privilèges et Documents divers, de la Bibliothèque du Séminaire épiscopal de Bruges. (Publié par la Société d'Emulation de Bruges.) Bruges, 1857. - 113 blz. in -4. Het is volgens dezen inventaris, dat de oorkonden geclasseerd zijn, zoodat de ook door ons aangegeven nummering naar dit werk verwijst. Tot een gedeeltelijke uitgave der oorkonden kwam het in: Cronica et cartularium monasterii de Dunis. (Publ. Soc. Em.) Bruges, 1864, in -4, (hier aangehaald: Cr.), terwijl ook in: Cronica abbatum monasterii de Dunis per fratrem Adrianum But. (Publ. Soc. Em.) Bruges, 1839, in -4, als aanhangsel een codex diplomaticus te vinden is. Naar een handschrift, bewaard in de Stadsbibliotheek te Brugge, gaf Kervyn de Lettenhove in de werken van de Commission Royale d'Histoire (in -4) uit: Codex Dunensis sive diplomatum et chartarum medii aevi amplissima collectio, Brux. 18752). Een groot bezwaar is, dat bijna alle daarin afgedrukte oorkonden niet zijn ge-

1) In dit verband mag er op gewezen, dat op het einde der 13e en het begin der 14e eeuw de abdij tot bewaarplaats diende der archieven van Belle (Bailleul) en Veurne (Furnes). - Cron. et Cart. de Dunis, nos. 572 en 622. 2) Verg. nog Kervyn's artikel in Mém. Ac. Roy. Belg. 1850.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 172 dagteekend. In het bijzonder aan Ter Does gewijd zijn de volgende uitgaven: Chronique de l'Abbaye de Ter Doest, par F. V(an de Putte) et C. C(arton). (Soc. Em. Bruges.) Bruges, 1845, in -4, met een codex diplomaticus; en: Léopold van Hollebeke, Lisseweghe, son Eglise et son Abbaye, Bruges, 1863, in -4. Laatstgenoemd werk geeft geen oorkonden, doch een zeer volledige geschiedenis der abdij. Al deze werken bleven ten onzent niet onbekend, zoodat Van den Bergh en De Fremery er tallooze stukken uit overnamen; ook Mr. A.G. Klein, Geschiedenis van het Land en de Heeren van Breda (Breda, 1861, in -8) gaf er enkele, naar het oorspronkelijke, uit. Evenwel levert een naoogst op het reeds uitgegeven materiaal nog veel op, en moet niet uit het oog verloren worden, dat de oudere uitgaven over het algemeen zeer slordig en gebrekkig zijn, zoodat men onder de hier volgende charters een verbeterde herdruk van enkele reeds eerder gedrukte zal aantreffen1). De aan onze uitgave toegevoegde aanteekeningen, die mede bedoelen een band met de reeds elders uitgegeven stukken te vormen, zullen, hopen wij, deze uitgave ten volle rechtvaardigen; immers deze oorkonden zijn voor de plaatselijke geschiedenis, de namenkunde, de geographische gesteldheid, de rechtsgeschiedenis van Zeeland, om slechts deze punten te noemen, van het grootste gewicht. Met opzet heb ik een zekere uitbreiding gegeven aan de aanteekeningen, nopens de in onze oorkonden genoemde personen. Immers, in tegenstelling b.v. met die uit het graafschap Holland, weten wij van de bewoners van Zeeland uit de 13e eeuw nog weinig af. Het leek mij daarom van nut hier wat nader op in te gaan; meer volledig zullen deze gegevens nog kunnen worden, wanneer uit het archief van het Groot Seminarie nog andere stukken, en ook nog meer zegels, te voorschijn zullen zijn gebracht. Dit alles zal er zeker toe bijdragen ons nader in te

1) Ter voorkoming van onjuiste gevolgtrekkingen, merk ik op dat deze naoogst niet volledig is.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 173 lichten over de sociale positie der inwoners van Zeeland in de 13e eeuw. Twee nummers, nos. IX en XXIII, behooren, strikt genomen, niet tot Zeeland, doch hun inhoud verklaart voldoende, waarom een opname in deze reeks op hare plaats is. Ten slotte moge hier een woord van hulde en dank gebracht worden aan de EE. HH. van het Groot Seminarie te Brugge voor de vrijgevige wijze, waarop zij de aan hun zorg toevertrouwde schatten voor wetenschappelijke doeleinden toegankelijk stellen. H.O.

I. Walterus van Cruiningen oorkondt bijzonderheden over den verkoop van het goed Morlodenisse, door zijn mannen aan de abdij Ter Does gedaan.

Februari 1203 (?).

Ego Walterus de Cruninga profiteor emptionem et venditionem de Morlodonisse inter ecclesiam de Thosan et homines meos legitimo ordine processisse, et homines meos quicquid proprietatis vel iuris in prefata terra, videlicet Morlodonisse, habebant tam dicte ecclesie coram scabinis et hominibus comitis in liberam et propriam possessionem dedisse. Verum ne de contractu tam legitime et tam publice celebrato aliquatenus in posterum dubitetur et exinde error aliquis oriatur, singulos venditores et quantum unusquisque vendiderit et quantum precii pro sua porcione receperit, scripto feci nominatim mandari. Harmar Vagga 10½ hunt, precium 18 m. et 1½ firt. Hardmar Buuc 3½ hunt, precium 8½ m. Reinboud filius Volpoldi 10 hunt, precium 17 m. Hugo miles 2½ hunt, precium 3½ m. 1 lod. minus. Betto Here 6½ hunt, precium 11 m. et 1½ firt. Dodin 1 hunt, precium 5½ firt. Robbe et frater eius Petrus 2 hunt,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 174 precium 11 firt. et 1 m. Godebracht Bus 1 hunt, precium 1½ m. Heinoch 1 hunt, precium 1½ m. Tankard Licking 3 hunt, precium 5 m. Scotinc 1 hunt, precium 1½ m. Boidin Mulard 2 hunt, precium 11 firt. Hugo et Heinoch 1 hunt, precium 5½ firt. Willekin Kibel 1 hunt, precium 5½ firt. Rovere 1 hunt, precium 5½ firt. Betto et Alboud 1½ hunt, precium 2 m. et 1 lod. Biggo 1½ hunt, precium 2 m. et 1 lod. Thibboud ½ hunt, precium 3½ firt. Gelmar ½ hunt, precium 11 lod. Gelmar ½ hunt, precium 11 lod. (sic). Everdei, Willem et Hugo 3 hunt, precium 4½ m. Yerchebord et Hugo 3 hunt, precium 4½ m. Idsebord et Petrus 1 hunt, precium 5½ firt. Alard 1 hunt, precium 5½ firt. Bernard et Willem 1 hunt, precium 5½ firt. Baldewinus Flaming 1 hunt, precium 7 firt. Woutere filius Athewihe ½ hunt, precium 3½ firt. Jo. filius Woudrichs ½ hunt, precium 11 lod. Aloud et Franco et Everard 2 hunt, precium 11 firt. Lauwart, Everdei et Betto et Bast filii Radolphi 4½ hunt, precium 6 m. et 3 lod. Witte Bette 1½ hunt, precium 2 m. et 1 lod. Betto Gersing 3½ hunt, precium 5 m. et 1 lod. Everdei 4½ hunt, precium 8 m., ½ firt. minus. Betto Clatcard et Everdei et Everdei (sic) et Gobbe 8½ hunt, precium 15 m., ½ firt. minus. Everrard the junge ½ hunt, precium 11 lod. Nicker 1 hunt, precium 5½ firt. Silof 4 hunt, precium 9 m. Alard Stapel 5 hunt, precium 9 m., 1 firt. minus. Everrard Kinne 1½ hunt, precium 2 m. et 1 lod. Everdei filius Gimen ½ hunt, precium 3 firt. Quia vero prediximus huic contractui tam scabinos quam comitis homines interfuisse, singulorum nomina subnotari dignum duxi: Heinricus fil. Heinrici, Willelmus fil. Wlfardi, Lambertus castellanus de Portflitte, Balduwinus clericus de Scarpenisse, Egidius fil. Theoderici, Hugo Suthaman, Hugo Tarning, Gerolf fil. Harnothi, Petrus fil. Hugonis, Witto de Reimarswal, Idselof fil. Aven, Heinricus et Petrus filii Clais, Clais fil. Clais, Hugo Standard, Alujs1), Willem, Heinricus, Aloud, Abbin, Thankard Bilre. Et

1) Aloïsius? - Er kan ook Aliys gelezen worden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 175 quia proprium non habui sigillum domini mei Hugonis de Vorren sigillum hiis omnibus feci appendi.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, inv. no. 919, onuitgegeven. Aan lederen staart het ruiterzegel in groene was van Hugo van Voorne; geheel bewaard, doch zeer afgesleten. Wapenfiguur, noch randschrift zijn te herkennen; onder het paard een hond. Van bovenstaand stuk bestaat nog een tweede exemplaar, inv. no. 466, daarnaar, met vele onjuistheden, gedrukt: Cr. no. 377. Beide stukken worden in den inventaris, nos 466 en 919, verkeerd gedateerd).

De verkoop van het goed Morlodenesse(-nisse) heeft aanleiding gegeven tot het opstellen van verschillende oorkonden. 1o. In de eerste plaats kreeg Walter van Cruiningen van Godfried van Scoten (over diens belangen in deze buurt zie men het aangeteekende op ons stuk no. II), wiens leenman hij voor dit goed was, de vergunning om Morlodenesse aan de abdij Ter Does te verkoopen (14 Febr. 1203, - orig. vidimus van Gravin Margareta van Vlaanderen, dd. 8 Juni 1262, arch. Groot Sem. inv. nos 501-503; hiernaar afgedrukt in: Chronique de l'abbaye de Ter Doest, p. 52, no. XXVII, en hieruit overgenomen: Oork. Holl. I, no. 194). 2o. Boven uitgegeven stuk, waaruit blijkt dat ook de onderhoorigen van Walter goederen in Morlodenesse aan de abdij verkochten. Het eerste exemplaar, inv. no. 919, wordt door den uitgever op 1260 gesteld; het tweede, inv. no. 466, op ‘vers 1180’. In verband met het verloop van zaken, meen ik dat ook dit stuk op Febr. 1203 te dateeren is. 3o. Hugo van Voorne maakt bekend, dat hij den verkoop, namens de abdij, wier advocatus hij is, heeft aangenomen. (20 Febr. 1203. Oorspr. Gr. Sem. in twee expedities, inv. nos. 504 en 525, beiden met zijn zegel. Naar 525 gedrukt in: Oork. Holl. I, no. 242. In de dagteekening van no. 525 staat tusschen de woorden tercio en decimo zeer duidelijk een punt, zoodat de juiste datum, waaraan Van den Bergh twijfelt, vaststaat. De Inventaire stelt no. 525 ook verkeerdelijk op 1213.) 4o. In 1208 kreeg de abdij hierop van het kapittel van Oud-Munster te Utrecht alle tienden in erfpacht, welke dit

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 176 kapittel in Morlodenesse en het daaraan grenzende Crabbendijke bezat. (Oorspr. Groot Seminarie te Brugge, drie oorkonden, inv. nos. 513-515; naar een van deze gedrukt: Cr. no. 409 en: Oork. Holl. I, no. 220; vgl. inv. no. 463, gedr.: Cr. no. 375.) Het goed Morlodenesse lag op de zuidkust van het eiland Zuid-Beveland, tusschen twee wateren, de Hinkele en de Morlode; landwaarts paalde het aan Crabbendyke, waarachter Scoudee zich bevond. Aan de overzijde der Hinkele was Cruiningen gelegen. Vóór Morlodenesse werden later die Warde en Valkenesse ingepolderd; al deze plaatsen komen herhaaldelijk in onze stukken voor. Men zie nader: Geschiedkundige Atlas van Nederland: Holland, Zeeland en Westvriesland in 1300, blad VI, en de toelichting tot deze kaart: III. Zeeland, bl. 52. Het bezit der abdij Ter Does op Zuid-Beveland was al oud. Reeds ten tijde van Philips graaf van Vlaanderen (1157-1191) had zij hier goed verworven, blijkens oorkonde van Philips' opvolger Bondewijn (± 1195, Gr. Sem. inv. no. 245, gedrukt: Cr. no. 52); en dit werd door Floris III, graaf van Holland († 1190) met een bezit van 400 gemeten, waarvan de ligging niet nader wordt aangeduid, uitgebreid. (Zie de bevestiging: Oork. Holl. I, no. 248, naar Groot Sem. inv. 283, ten onrechte ald. op omstr. 1215 gedagteekend; wel op 1204 te stellen en te vergelijken met Oork. Holl. I, no. 196, Gr. Sem. inv. nos. 269 en 270.) Een enkel woord over de in boven afgedrukt stuk gebruikte maten en geldswaarden. Een hunt, gewoonlijk hont gespeld, wordt gehouden voor een onderdeel van een morgen, of, in ons stuk, van de in Zeeland gebruikelijke mensura (gemet); de verhouding van hont tot morgen is in lateren tijd veranderlijk en althans voor Zeeland in het begin der 13e eeuw nog niet nader te bepalen. Blijkbaar had destijds een hont de waarde van ongeveer 1½ mark (in ons stuk: 1 m. 1½ firt., 1 m. 2 f., 1 m. 3 f.), maar uit een stuk van 1142 (Cr. no. 354) en een ander van 1174 (A.v. Lokeren, Chartes et documents de l'abbaye de St. Pierre à Gand, no. 325) blijkt, dat een mensura toen 1½ à 2 m. zilver waard was, hetgeen het vermoeden doet opperen of in de 12e eeuw hier gemet en hont niet hetzelfde waren. Evengenoemde mark drukt in ons stuk nog gewogen geld of gewogen zilver uit; het is de kleine Vlaamsche mark (= 16/21 mark Trooisch, 186-187 gr. zilver). Hij werd onderverdeeld in 4 firtela - 8 onsen - 16 lodi. Iets later heeft deze mark omstr. 32 sol. en omstr. 24 den. (Zie: A. van Lokeren, a.w., o.a. nos 379 en 419; vgl. De Fremery, no. 50.) In de stukken van 1203 komt de geslachtsnaam van Cruiningen

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 177 voor het eerst voor. Walterus vinden wij in 1213 en 1214 terug, als getuige van den Graaf van Holland (Oork. Holl. I, nos 237 en 245); nog in 1214 gaf hij met zijn derde vrouw een zeker aantal bij Reimerswale gelegen gemeten aan Ter Does (Oork. Holl. I, no. 243, naar Gr. Sem. inv. no. 526; vgl. De Fremery no. 32, naar Gr. Sem. inv. no. 281, en Cr. no. 418, naar Gr. Sem. inv. no. 530). Zijn zoon Godefridus, die bij ons stuk no. V ter sprake zal komen, was zijn leenvolger. Walter had in 1203 geen eigen zegel, blijkens boven afgedrukte oorkonde. In 1214 was dit wel het geval: aan de oorkonde inv. no. 530 hangt zijn prachtig bewaard ruiterzegel, dat als wapenfiguur een gaanden leeuw vertoont, en tot randschrift heeft: SIGILLUM WALTER.... DECRUNIGE. Een overigens volkomen onbekende is de getuige Lambertus eastellanus de Portflitte. In Poortvliet (op Tholen) had de heer van Voorne (die als leenheer van Walter van Cruiningen onze oorkonde bezegelt) te maken: in 1200 had hij hier van het kapittel van Oud-Munster te Utrecht de goederen in erfpacht gekregen (Oork. Holl. I, no. 186); hij moet er versterkingen hebben aangelegd, want in den Loonschen oorlog werd Voorne's kasteel te Scherpenisse (naast Poortvliet gelegen) door de aanhangers van Graaf Willem I verbrand (Ann. Egm. uitg. De Geer, bl. 97). Bij het verdrag van den Graaf van Loon met Vlaanderen worden dan ook, met goedvinden van den heer van Voorne, diens kasteel en goed te Poortvliet, alsmede de evenvermelde tienden, Vlaamsch leen (Oork. Holl. I, no. 198). Blijkbaar was er dus een (wellicht Vlaamsche; hierop wijst zijn voornaam, die in Zeeland niet, in Vlaanderen veel voorkomt) burggraaf of kastelein. Van de in het stuk genoemde mannen van den heer van Cruiningen vindt men de zoons van Reinboud filius Volpoldi in 1234 terug (Oork. Holl. I, no. 352). De getuigenrij is te vergelijken met die van het stuk van 14 Februari 1203, boven gemeld sub no. 1; men vindt daar terug: Hugo Suotheman, Witto de Reimarswal, Idelof en Henricus filius Nicholai (Clais). Hugo Standard en Ideslof zijn in 1214 getuigen van Walter van Cruiningen (De Frem. no. 32). Merkwaardig zijn in deze oorkonde de ouderwetsche namen der landelijke bevolking: Har(d)mar, Godebracht, Heinoch, Idsebord en derg., die een nadere studie zouden verdienen1). Men

1) Men vindt nog zulke antieke voornamen uit de buurt van Hulst in een oorkonde van 1227, bij De Smet, Cartulaire de l'abbaye de Cambron, Brux. 1869, p. 413 svv.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 178 lette voorts op de specifiek Zeeuwsche voornamen Betto, Dodin, Boidin, Everdei; ook op den bijnaam Mulard, die in deze tijden in Vlaanderen meer gevonden wordt, en op het einde der 13e eeuw ook bij het geslacht van Borselen voorkomt.

II. Uitspraak van Godfried, heer van Breda, over zekere bezittingen der abdij Duins, gelegen op Zuid-Beveland.

1219.

In nomine Patris et Filii et Spiritus sancti, amen. Quia que inter homines statuuntur ad noticiam posterorum sepius non perveniunt nisi scripto revocentur in medium, eapropter ego Godefridus dominus de Breda notum facio tam presentibus quam futuris hanc paginam inspecturis, quod quidam homines de Valkenissa vendiderunt monachis de Dunis quandam terram septuaginta circiter mensurarum, que iacet versus (?) Ward, terram predictorum monachorum, et pervenit usque ad medium Scoda, Willemanno de Valkenissa et fratribus eius, ad quorum dominium ipsa terra spectabat, consentientibus qui etiam ipsum dicte terre dominium supradictis monachis vendiderunt. Dominium autem et officium et quicquid iuris dicti Willemannus et fratres eius in supradicta terra habebant ita plene et perfecte in manus meas resignaverunt ut secundum iudicium hominum meorum possem dare libere et absolute quibuscumque vellem dominium illud et officium et quicquid iuris in terra illa habebam. Quod ius et dominium et officium cum omnibus pertinentiis et libertatibus sepedicte terre concessi monachis supradictis pro salute anime mee et meorum antecessorum libere et absolute a dictis fratribus perpetuo possidenda. Preterea adicimus quod Heina1) de Berga coram nobis de pretaxatis fratribus querelam detulit de quodam iure sibi subtracto quod in Sanda2), terra

1) Cr. leest Heiva; ten onrechte. 2) Cr. leest, zeker foutief, Ganda.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 179 videlicet dictorum fratrum se habere existimavit. Cumque utraque pars iudicio nostro et fratris Balduini magistri de Crabbend(ic) super eodem iure se stare data cautione spopondisset, causa ut decuit diligenter examinata, quicquid iuris predictus Heina de Berga in prefata terra monachorum se habere dixerat totum ei et omnibus successoribus eius perpetuo adiudicavimus; sed et idem Heina de Berga coram nobis et subscriptis testibus dictum ius libera voluntate ex toto resignavit. Ut igitur prefatus contractus et mea similiter donatio necnon et resignatio et abiudicatio sepedicti Heina de Berga perpetuum robur obtineant et ecclesia de Dunis absque gravamine super hoc in posterum valeat permanere, presentem cartam sigilli mei appensione et plegiorum ac testium subscriptione roboravi, universis declarare intendens quod ego omnes res dictorum fratrum, que mee ditioni subiacent, in mea protectione suscipio, ut si quis dictos fratres de Dunis molestare presumpserit aut res ipsorum, quod absit, abstulerit, indignationem ecclesie et offensum nostram incursurum se noverit, ac si mihi vel rebus meis iniuriam intulisset. Plegii autem dicti contractus fuerunt: Aloudus et Johannes filius eius, Walterus Belard et Arnulfus frater eius, Wlfart de Burgt et Arnulfus filius Elizabeth. Testes vero fuerunt: Odinus Splint(er) et Ger(ardus) frater eius, Theodericus Hellebrek(er), Hugo Chater, Boidinus de Gerseca, Dancart filius Willeman, Hugo Lauwart filius Doudin. Testes vero resignationis quam fecit Heina de Berga sunt hii: Arnulfus Lovin, Arnulfus de Ossendr(e)th, Witta de Borgvliet, Betto frater eius, Walterus Belard, Gilebertus de Rietlande, Arnulfus presbiter de Berga. Actum anno Domini MoCCo nono dicimo.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Duins, nu Groot Seminarie te Brugge, invent. no. 553; hiernaar afgedrukt: Cr. no. 434. Aan leeren staart een beschadigd ruiterzegel in gele was; de ruiter geharnast te paard, op het schild 3 St. Andrieskruizen. Tegenzegel: een wapenschild met de drie kruizen,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 180

en als randschrift: + S. GODEFRIDI DE BREDA.)

Het in dit stuk bedoelde land, dat in de buurt van die Warde (Ward) en de rivier de Scoudee (Scouda) gelegen was, maakte een onderdeel uit van het ambacht Valkenisse, waarvoor blijkens onze oorkonde Willemannus van Valkenisse en zijn broeders leenmannen van den heer van Breda waren. De heeren van Breda, wier bezittingen zich tot op de overzijde der Schelde (in Zuid-Beveland) blijken te hebben uitgestrekt, kwamen op grond hiervan reeds vroegtijdig in betrekking met beide abdijen. Henricus van Scoten gaf hun niet alleen tolvrijdom ± 1160? (voor Does: inv. no. 366, gedr. Kleyn, bl. 99; voor Duins: inv. no. 207, gedr. Cr. no. 36), maar begiftigde Does met Krabbendijke (1187, - inv. nos 478 en 1262, gedr. Cr. 387 en Oork. Holl. I, no. 165); zijn opvolger Godfried bevestigde omstr. 1204 de tolvrijheden (voor Duins: Cr. 339; voor Does: inv. no. 308; gedr. Kleyn, bl. 100). Dezelfde bevestigde in 1203, als leenheer van Walter van Cruiningen, diens gift van Morlodenesse aan Ter Does (hier ad no. I), en deed 1214(?) een soortgelijke bevestiging (inv. no. 589, gedr. Cr. no. 455; vgl. De Fremery no. 32). Ten slotte doet bovenafgedrukt stuk van 1219 zijn invloed op Zuid-Beveland nog nader kennen, alsmede de hierna te noemen oorkonden over Waarde. Willemannus de Valkenisse komt, voor zoover wij zien, elders niet voor; een lateren naamgenoot vindt men in onze oorkonde X. Odinus Splenter wordt in 1210 vermeld: inv. no. 520, Cr. no. 411; in latere stukken komt een naamgenoot voor (jaren 1249-1262). Heina1) de Berga, verder onbekend, stamde waarschijnlijk uit Bergen-op-Zoom; de presbiter dezer plaats, Arnulfus, is onder de getuigen. Ook andere getuigen komen uit deze buurt: Arnulfus de Ossendreth (een latere naamgenoot: De Fremery no. 195) en Witta de Borgvliet; uit Zuid-Beveland: Gilebertus de Rietlande en Boidinus de Gerseca (Ierseke). Over Walterus Belard zie men het aangeteekende bij ons stuk no. XII. In het goed Ward, die Warde (nu: Waarde) had de abdij Duins van ouds tiendbezit; men vindt daarover een belangrijke reeks oorkonden: Cr. no. 320 (= Oork. Holl. I, no. 278), 322

1) Ik heb lang getwijfeld of deze voornaam een mannelijke was. Een stuk van 1227 heft allen twijfel op; daarin komen voor: Michael et Heina Warrekini fratres, en Heina Isuini filius (De Smet, Cartulaire de l'abbaye de Cambron, p. 414 en 415); zie ook: Cr. no. 472.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 181

(= De Fremery, no. 53), 323 (= De Fremery, no. 50), 324, 473 en 228 (= Brom, Lijst van Oork. no. 735). Ten slotte merke men op, dat hier gewag wordt gemaakt van een kapel te Krabbendijke; een der broeders was er magister. De abdij had in 1175 van het kapittel van Oud-Munster te Utrecht de tienden alhier in erfpacht gekregen (inv. no. 463, gedr. Cr. no. 375; vgl. inv. no. 482, gedr. Cr. no. 390 en Oork. Holl. I, no. 172) en in 1187 alle goed, als gift van Hendrik van Scoten (inv. no. 478, gedr. Oork. Holl. I, no. 165).

III. Wolfard, ridder, heer van Maelstede en schout van Hulst, doet afstand van alle rechten, welke hij op zekere goederen, aan de abdij Ter Does behoorende, bezit.

Februari 1232.

Ego Wlfardus, miles, dominus de Malstede et scouteta de Hulst, notum facio universis presentibus et futuris presens scriptum inspecturis quod, cum quasdam terras infra officium de Hulst contentas, partim de novo dicatas et partim inundatione maris adhuc occupatas, ecclesia de Thosan sibi acquisisset, et ego, tam de terris illis quam de aliis ad idem officium spectantibus, tanquam scouteta meum jus et portionem libere possiderem, et terras iam dictas dicta ecclesia sine consensu meo et assensu dicare non vellet, tandem de mera voluntate mea omne jus et dominium meum, quod in terris ab ecclesia prelibata tune temporis acquisitis et in posterum acquirendis habui et habere potui, sepedicte ecclesie in elemosinam concessi, ab omni exactione libere et perpetuo possidendum. Porro terre ille, que ad parrochias de Hontenesse et Hosnesse pertinent, necnon et ille que ultra rivum qui currit a molendino de Zant usque ad oppidum de Hulst versus occidentem continentur, ab huiusmodi libertate sunt excepte. Si quis vero in posterum pro dominio et jure, quod ad officium scoutete dinoscitur pertinere, ab ecclesia sepedicta pecuniam aliquam voluerit extorquere, ego bona fide omni calumnianti me opponam et perpetuam warandisiam eidem

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 182 ecclesie faciam de libertate quam concessi. Ut ergo hec donatio mea a me et ab heredibus meis ecclesie memorate semper rata et inconvulsa permaneat, in testimonium et robur huius rei presens scriptum, tam sigillo meo quam sigillo illustris viri, domini mei F. comitis Hollandie, confirmavi. Actum anno Domini mocco tricesimo secundo, mense Februario.

(Oorspr. perk. Archief abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, inv. no. 656. - Onuitgegeven. Met twee zegels aan uithangende staarten. I. Maelstede. - Een wapenzegel; figuur: een dwarsbalk, waarover een St. Andrieskruis. Rs.: SIGILLV [M DNI V] VLFARDI DE [ZELANDIA] II. Holland. - Ruiterzegel, zwaar beschadigd. Tegenz. Een schild met leeuw, alles op een arend. (Vgl. Kluit: Historia Critica, tabula XIII, no. 3)).

De abdij Ter Does had reeds vroegtijdig bezit gekregen in Hulster-ambacht en een werkzaam aandeel genomen aan de ten noorden hiervan gelegen bedijkingen. Het opwas (werpland) tusschen Hontenisse en Ossenisse verkreeg de abdij in 1183 van Philips Graaf van Vlaanderen (inv. nos 471, 472; gedr. Cr. no. 381; bevestigd door Graaf Boudewijn in 1190; inv. no. 480, niet gedr.) en vermeerderde dit bezit door koop in 1190 van den abt van St. Pieter te Gent (inv. no. 481, gedr. Cr. no. 389); in het archief van het Groot Seminarie wordt een gansche reeks stukken over deze gronden gevonden. De polder van Zande (later Kloosterzande) werd eveneens in 1190 van St. Pieter verworven (inv. no. 483; gedr. Cr. no. 391); ook over dit goed zijn veel stukken aanwezig, waaronder de bevestiging van bisschop Otto van Utrecht van 1220 (inv. no. 554/903). Dezelfde gaf in 1221 de tienden van Zande, Hinghesdic, Vrankendic en Elvesdic aan Ter Does (inv. no. 562-565, 567-569), terwijl de abdij dit bezit vermeerderde door in 1231 land aan te koopen bij haar uithof (grangia) alhier (inv. no. 645, gedr. Cr. no. 484 en De Fremery no. 661)). Bij

1) Er was aan deze grangia een infirmitorium verbonden: Cr. no. 541.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 183 bovenafgedrukte oorkonde gaf de heer van Maelstede, als schout van Hulst, de abdij vermeerdering van rechten, o.a. dat om hier bedijkingen te mogen doen. Zie voorts onze stukken nos. IV en VI. In deze streken hadden ook de kerk van O.L.V. te Kortrijk en de Henegouwsche abdij Cambron bezittingen, zoodat in de cartularia dier gestichten vele stukken voorkomen, welke de geographische geschiedenis kunnen ophelderen. Jammer genoeg zijn zij aan de aandacht onzer historici ontsnapt; alleen Brom nam er - uit Wauters, Table chronologique - regesten van over in zijn Lijst van Oorkonden. Het lijkt ons dan ook niet van belang ontbloot hier in het kort het voornaamste er over weer te geven. Cambron bezat ten n.w. van Hulst de uithof Stoppeldijk (Stoupedich), waarover men in de uitgave van De Smet (p. 413-499) 68 oorkonden vindt afgedrukt. De oorsprong van dit bezit was te zoeken in een gift van Gravin Johanna van Vlaanderen, die in 1223 totum moram et totam terram de utdico et indico1) in officio de Hulst jacenten aan de Henegouwsche abdij schonk (De Smet, p. 419), welke gift in hetzelfde jaar door bisschop Otto van Utrecht vermeerderd werd (ald. p. 485). De bezittingen van de O.L.V. kerk te Kortrijk in Hulsterambacht berustten op een gift van den Graaf van Vlaanderen, die in 1199 de tienden aldaar aan die kerk had geschonken (Ch. Mussely et E. Molitor, Cartulaire de l'ancienne église collégiale de Notre Dame à Courtrai, Gand, 1880 in -4, nos. 2, 5 en 15), hetgeen in 1227 en nog in 1257 door den bisschop van Utrecht bevestigd werd (ald. nos 58 en 105). Talrijk zijn in het Cartulaire de overeenkomsten der Kortrijksche kerk met Duins, Cambron, St. Bavo te Gent en St. Salvator te Utrecht, welke allen hier eveneens gegoed waren. Het zou ons te ver voeren deze stukken, hoewel voor de geschiedenis dezer streken van groot gewicht, in bijzonderheden te behandelen, of zelfs maar in het kort mede te deelen; het verdient echter vermelding, dat het de Kortrijksche kanunniken waren, die in 1229 de bedijking van Groda en Vrankendijk, door de monniken van Ter Does ondernomen, met kracht steunden (ald. no. 65; vgl. Cr. no. 497. - Zie: Cartul. N.D. Courtrai no. 60, stuk van 1227, waarin gezegd wordt: terra de Frankendico, quondam culta, a mari nunc occupata). Voorts verdient het opmerking,

1) De Smet, p. 448, een nauwkeurige lijst van alle bezittingen van Cambron in deze streken en een merkwaardige uiteenzetting van wat onder indic en utdic te verstaan is.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 184 dat de pastoor van Hulst door den Utrechtschen bisschop op voorstel van het Kortrijksche kapittel benoemd werd (ald. passim, o.a. no. 115). Heer Wolfart heer van Maelstede, het eerst bekende lid van zijn geslacht, komt in 1222 het eerst voor in stukken betreffende de abdij Duins (Oork. Holl. I, no. 278 en De Frem. no. 50, vgl. no. 53); in 1232 is hij getuige bij een oorkonde ten voordeele der abdij Ter Does (Oork. Holl. I, no. 341) en uit boven afgedrukt stuk blijkt dat hij deze abdij welgezind bleef; onze stukken IV en VI doen hem nog in nadere betrekking met Duins kennen. In 1243 was hij getuige van den Graaf van Holland (Oork. Holl. I, no. 397) en in 1246 en 1248 gaf hij achtereenvolgens 25 en 15 gemeten aan het klooster Jeruzalem op Zuid-Beveland (Oork. Holl. I, nos 420 en 462; vgl II, no. 45 en Bijdr. Hist Gen. XXXIII, bl. 99). In 1248 deed hij ten bate van het kapittel van Oud-Munster te Utrecht afstand van de rechten, die hij zich had aangematigd op het patronaat over de kerk te Hulst (Brom, Lijst van Oorkonden, no. 1081, vgl. no. 1346). Eindelijk in 1248 doet hij de Gravin van Vlaanderen hulde wegens de van haar gehouden leenen (Oork. Holl. I, no. 470). Sedert 1246 komt zijn zoon Gerardus herhaaldelijk met hem voor. Over de schouten in Zeeland raadplege men het werk van prof. Dr. I.H. Gosses, De rechterlijke organisatie van Zeeland in de middeleeuwen (Gron. Den Haag, 1917), en vooral bl. 40 vlgg. en prof. mr. R. Fruin, Scabinium, in Tijdschr. voor Rechtsgesch. III (1922), bl. 30 vlgg., vooral over het dijkrecht; over die van Hulst zie men: L.A. Warnkönig, Flandrische Staatsund Rechtsgeschichte, Theil II, 2e Abth. (Tübingen, 1837), S. 142.

IV. Wolfard ridder, heer van Maelstede en schout van Hulst, geeft de abdij Duins, na nader overleg, het gerust bezit van goederen in zijn ambacht gelegen.

Februari 1233.

Ego Wolfardus, dominus de Malstede et scouteta de Hulst, notum facio omnibus presentes litteras inspecturis quod cum ecclesia de Dunis acquisisset terras quasdam infra officium de Hulst, in Elfdic et in Vrankendic, ego me illi opposui et inpetii in terris predictis, tam racione

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 185 propinquitatis quam racione officii, quod pertinebat ad scoutetam. Ad ultimum vero reversus ad cor(?) de bonorum virorum consilio omne id quod in terris predictis habui vel habere potui et quas prefata ecclesia in predictis locis, videlicet Elfdic et Vrankendic, in posterum poterit adipisci, ipsi ecclesie in elemosinam contuli et in perpetuum quitum clamavi. Theodoricum, fratrem, et Godefridum, filium Walteri de Cruninga, filium fratris mei1), et Petrum filium Willelmi, fratris mei, et Willelmum de Sabbingha, maritum sororis mee, et dominam Bertam, sororem meam, ad idem faciendum induxi. Cum quibus omnibus presentibus meis predictis coram baillivo et scabinis de Hulst werpivimus fratribus ecclesie memorate omne id quod habebamus in terris quas in predictis locis de Elfdic et de Vrankendic in presenti possidet vel in posterum possidebit. Werpivi eciam ego coram comite Flandrie et comitissa, et coram comite Hollandie predictum jus propinquitatis et officii nostri. Ego eciam et prefati amici mei ad compescendos injuriatores prefate ecclesie in hiis omnibus que ad nos pertinent consilium et auxilium nostrum bona fide quandocunque ad ea requisiti fuerimus libentissime promisimus inpensuros. Debemus eciam jus predictum quod prefatis fratribus contulimus contra omnes homines, tam propinquos quam extraneos, garandire et ad idem eis garandiendum heredes et successores nostros sub periclo bonorum suorum omnium in perpetuum duximus obligandos. Quoties id necesse fucrit debemus ad dicam accedere et bannum facere ut omnes qui terras habent in officio de Hulst iuxta terras fratrum de Dunis faciant dicum suum tam bonum et tam validum, quod scabini recognoscant quod terre dictorum fratrum possint secure et salve ab omni periculo et dampno permanere. Ut igitur hec rata firmaque permaneant ego Wolfardus sigillo meo presentes litteras sigillavi, et ego Theodoricus et ego Godefridus filius Walteri de Cruninga, et ego Petrus filius Willelmi et ego Willelmus de Sabbinga rogavimus nobilem virum, dominum Florentium, comitem Hollandie, ut presenti pagine sigillum pro nobis suum apponeret in

1) Men leze: sororis mee.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 186 testimonium. Actum anno Domini MoCCoXXXIIIo, mense Februario.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Duins, nu Groot Seminarie te Brugge, inv. no. 674. Gedrukt: Cr. no. 501. Een zegel over: dat van Godfr. van Cruiningen, zeer beschadigd; gelijk aan dat van no. 678: Jonkerzegel, te paard, met vogel op de hand. Rs.: SIGILLVM GODEFRIDI .. CRUNIGE.)

Dit stuk komt ons voor van veel belang te zijn voor de kennis van ons oude dijkrecht. Het goed Vrankendic, waarover bij de vorige oorkonde reeds iets gezegd is, ging met het land van Saaftingen in de golven onder; Elfdic of (H)elvesdic is op Beekman's Kaart van Zeeland niet te vinden, maar lag, blijkens de oorkonden afgedrukt in Cr. nos 220 en 222, in de onmiddellijke nabijheid van Vrankendic. Het wordt in 1221 het eerst vermeld (Cr. nos 227 en 230). Zagen wij bij ons voorgaand stuk, dat de abdij Ter Does bij beide plaatsen bezittingen had, uit deze oorkonde blijkt nu, dat dit met de abdij Duins eveneens het geval was. Ook hierover zijn in het Groot Seminarie talrijke stukken voorhanden; zie o.a. hier no. XV. Bovenafgedrukte oorkonde is bovendien van belang voor de genealogie der oude heeren van Maelstede. Willelmus de Sabbingha (dit dorp ligt op het eiland Wolfaartsdijk) komt in geen andere oorkonde voor; wel een ouder lid van dit geslacht: Egidius in 1209 en 1213 (Oork. Holl. I, nos 221 en 237), een andere Egidius (Gilles) in 1259 (inv. no. 895). Latere leden van dit geslacht waren erfpachters van St. Pieter te Utrecht in Wolfaartsdijk (Versl. Rijksarch. 1924, I, bl. 51, no. 43).

V. Godfried heer van Cruiningen oorkondt, als advocaat der abdij, een uitspraak van 's graven mannen, in twisten tusschen de abdij Ter Does en de erfgenamen van Deinodus van Nieuwland gedaan.

Nieuwland, 1238, Juni.

Universis presentibus et futuris presens scriptum in-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 187 specturis G. dictus miles et dominus de Cruninga salutem in Domino. Noverit universitas vestra quod cum Deinodus de Nova terra, homo meus et amicus quondam, summam pecunie ecclesie de Thosan gratis prestitisset et ecclesia illa quandam terram in Morlodenessa iacentem, Hartnodsdoul appellatam, per triginta annos et amplius pacifice possedisset, memorato Deinodo defuncto, magister Hugo, Walterus et alii eius successores ecclesiam memoratam predictam suo(?) repetendo convenerunt, asserentes predictam terram fuisse patris sui nec umquam ipsum ecclesie eam vendidisse nec more legali ipsam effestucasse. Dicta vero ecclesia soluto debito prehabito terram detinuit memoratam quia diu eam possederat quiete et etiam ultra tempus prescriptionis. Cum autem predictis Deinodi successoribus super premissis sibi non viderent esse satisfactum (sic), tandem ipsi et ecclesia prenotata se sententie legali hominum comitis mutuo submiserunt et auditis hinc inde propositis, per homines comitis ita fuit diffinitum quod ecclesia dicta per advocatum suum secularem mediante custinga more Zelandentium (sic) ipsam terram sibi deberet apropriare, quod per me, per omnia in advocatum ab ipsa ecclesia electum, cum debita consuetudine plenissime est completum. Ne ergo de cetero sepedicta ecclesia super debito prelibato et terra sepedicta a dictis Deinodi successoribus debeat conveniri vel aliquatinus in posterum possit molestari, ipsi ecclesie in testimonium debiti soluti et satisfactionis terre dicte presens scriptum sigillo meo cum sigillo Godefridi decani Sutbevelandie confirmavi. Actum apud Novam terram anno Domini Mo ducentesimo tricesimo octavo, mense Junio.

(Oorspr. perk. eenigszins beschadigd. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, invent. no. 706. - Onuitgegeven. De beide zegels aan uithangende strooken verdwenen.)

Over deze zelfde kwestie zie men ons no. XIX. De in dit stuk genoemde Deinodus de Nova terra, leenman van den heer van Cruiningen en belanghebbende in Morlodenesse, is te vereenzelvigen met Deinodus Corthals, die in 1222

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 188 als zegsman voor de abdij Duins optrad (Oork. Holl. I, no. 278 en De Fremery no. 50, vgl. no. 53) en in 1226 getuige was bij de beslechting door den Graaf van Holland van een geschil voor de abdij Ter Does (Oork. Holl. I, no. 297). Zijn beide in dit stuk genoemde zoons, magister Hugo en Walterus, vinden wij nog vermeld met een broeder Johannes (Oork. Holl. II, no. 83); een vierde zoon, Vaninus, wordt in 1222 met zijn vader vermeld (De Fremery, no. 50); hij was in 1262 overleden, wanneer zijn weduwe als echtgenoote van Bliec van Stavenisse genoemd wordt (hier no. XIII). Een zoon van Vaninus was Corthals, wiens dochter met haar echtgenoot Hugo gezegd Kempe in 1269 voorkomt (inv. no. 1059), en misschien Balduinus, wiens zoon Hugo in 1295 te Noordmonster pachter van het kapittel van St. Pieter te Utrecht was (Versl. Rijksarchieven 1924, I, bl. 49, no. 27). Godfried heer van Cruiningen was een zoon van Walterus, waarover men zie het op ons stuk no. I aangeteekende. Hij komt in de hier uitgegeven stukken meermalen voor. Het eerst ontmoeten wij hem in 1234, wanneer hij als domicellus de Cruninge ten behoeve der abdij Ter Does een verklaring aflegt in zake het land Morlodenesse, waarover de abdij met de inwoners in oneenigheid was geraakt (inv. no. 678; gedr. Oork. Holl. I, no. 352, vgl. no. 297). In 1240 gaf hij al zijn rechten in het nieuwe land, waarover in bovenafgedrukte oorkonde gesproken wordt, aan Ter Does (hier no. VIII).

VI. Godefridus heer van Cruiningen vergunt de abdij Cambron bezit te nemen van goederen, in Hulsterambacht gelegen.

Gent, 15 Aug. 1239.

Ego Godefridus de Cruningha miles notum facio universis presentem paginam inspecturis quod ego et Betho et Hugo quittam clamavimus per legem fori de Hulust ecclesie de Camberone totam terram et morum quas dominus Willelmus de Skingha possedit in officio de Hulust et totum jus quod de eadem terra contingere nos poterat usque in hodiernam diem. Et ego Godefridus antedictus sacramento a me prestito memorate ecclesie de Camberone pro detinenda terra jam dicta adversus omnes

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 189 homines fideliter auxilium teneor exhibere. Ut hoc autem stabile sit, ego presentes litteras feci scribi et sigillo meo communiri. Actum apud Gandavum, coram Eustachio ballivo de Brugis, Theoderico de Lis et multis aliis. Anno Incarnationis MoCCoXXXIXo, in die assumptionis beate Marie.

(Afschrift in het Vetus Cartularium Camberonense, arch. Aartsbisdom Mechelen; daarnaar gedrukt: De Smet. Cartulaire de l'abbaye de Cambron. Brux. 1869, p. 445. De afdruk hierboven naar De Smet's uitgave.)

Deze oorkonde bericht ons dat Godfried heer van Cruiningen met twee ons verder onbekende personen, Betho en Hugo, ten behoeve der abdij Cambron afstand deed van zekere moeren, in Hulsterambacht gelegen en afkomstig van heer Willelmus de Skingha. Dit geschiedde ‘per legem fori de Hulust’, waaronder te verstaan is: de keur van Hulsterambacht, d.w.z. zonder de stad van dien naam. Het geslacht van Schengen behoorde thuis op Wolfaartsdijk, welk eiland van Zuid-Beveland gescheiden werd door een breed water, de Scenghe geheeten. Den in bovenafgedrukt stuk genoemden heer Willem komen wij elders niet tegen. In 1147 waren Bodinus en Baldwinus de Skinga, gebroeders, erfpachters der tienden van Wolfaartsdijk van het Utrechtsche kapittel van St. Pieter (Oork. Holl. I, no. 127); in 1198 vinden wij twee andere broeders, Arnoldus en Henricus de S. als getuigen van Graaf Dirk VII (ald. no. 178); in latere tijden, 1270, wordt Johannes de S. leenman van den Graaf van Holland in Wolfaartsdijk (ald. II, no. 200), in 1280 een Jan Willemsz. van S. erfpachter van St. Pieter te Sabbinge (ald. II, no. 377), terwijl een Jan van S. in 1290 onder de afvallige Zeeuwen behoorde. Wat de getuigen betreft, zoo mag het ons opvallen Eustachius, baljuw van Brugge, onder dezen te Gent aan te treffen; hij komt in Maart 1242 (invent. no. 751, niet gedr.) en in Januari 1243 (o.s.) in een voor Aardenburg hoogst belangrijke oorkonde nog als zoodanig voor (Warnkönig, Fl. St. und Rechtsg. II, 2e Abth. Urk. S. 39). Theodericus de Lis behoorde tot een Zeeuwsch geslacht (de Lysse), waaromtrent een acte van 1277 (De Fremery, no. 197) ons vergunt een gansche stamreeks op te stellen. Ik vermoed dat zij op Noord-Beveland hun woonplaats hadden (Emelisse?).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 190

VII. Wulfard, ridder, heer van Maelstede en schout van Hulst, doet uitspraak in twisten, welke de abdij Duins over zekere goederen had.

1239.

Wlfardus, dominus de Malstede et scouthete de Hulst, universis presentes litteras inspecturis salutem in Domino. Scrire volumus universitatem vestram quod cum abbas et conventus de Dunis ex una parte, et Arnulfus filius Aelidis ex altera compromisissent in me et fratrem Petrum, magistrum de Zand, super querelis quas ipse Arnulfus moverat contra dictos videlicet abbatem et conventum de Dunis, de terris quas idem Arnulfus dicebat se emisse in nova terra a fratribus de Dunis dicata et de omni wastine sive communitate, id est meente, et die botinghe necnon et de omni jure quod dicebat se habere in terra, quam fratres de Dunis emerunt a domino Gerardo de Ossendregh, in qua terra fratres de Dunis dicebant illum nichil juris habere. Nos, auditis hinc inde rationibus, habito prudentium consilio, dictas querelas arbitrando terminavimus in hunc modum. In primis: tres mensuras terre, excepta quarta parte, quas dictus Arnulfus habebat ad jarscare, judicavimus suas esse hereditarie. Ipse vero Arnulfus ad arbitrium nostrum quatuor mensuras terre et dimidiam de terra que dicitur Vagenmet, et ducentas virgas terre iacentis super Elve, et portionem quam se contingere dicebat in terra Olardi, et mensuram terre et dimidiam de terra filiorum Ymmen, sororis Everdei Deikin, et unam mensuram terre et dimidiam quam emit erga filios Pottvis, scil. terram filiorum Busen, quas inquam terras juris sui esse dicebat, et omnes terras quas protestabatur se emisse cum omni communitate, id est meente, sive wastine, et die botinghe, quam habebat vel habere poterat in Zantort et in den Groten Ort et in omni nova terra, reddidit in manibus fratris Egidii, cellarii de Dunis et secundum legem patrie coram nobis et scabinis werpivit. Porro, pro bono pacis inter predictos scil. abbatem et

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 191 conventum de Dunis et Arnulfum prefatum in posterum conservando, ordinavimus quod vero ipse Arnulfus nec filii eius, nec aliquis ex parte ipsius aliquam terram de cetero aliquo modo emere vel acquirere poterunt ultra Scoude versus occidentem; et fratres de Dunis jure perpetuo possidebunt octo mensuras terre quas emerunt a supradicto Arnulfo, de quarum precio recognovit sibi satisfactum esse. Quas quidem terras idem Arnulfus emerat a Wittone de Brocho. Fossas vero quas ipse Arnulfus emit a dicto Wittone, si eas voluerit vendere, offeret eas primo fratribus de Dunis, quas habebunt si eas emere voluerint pro justo precio. Preterea querelam quam sepedictus Arnulfus moverat contra ecclesiam de Dunis de terra domini Gerardi de Ossendregh, quitam clamavit. Terram autem que dicitur Pauli hofsteda tenebunt fratres de Dunis ad jarscare, et (si) sepedictus Arnulfus postea poterit probare se habere aliquid jus in dicta terra, fratres de Dunis permittent eum absque placitatione jure suo gaudere. Nos vero ad conservationem pacis utriusque partis dicimus arbitrando ut omnis querela et disscentionis causa que inter sepedictum Arnulfum et ecclesiam de Dunis aliquando fuit vel moveri potuit usque ad annum Domini 1238, sopita perpetuo conquiescat. Nec se invicem partes predicte super aliqua causa ante prefatum annum habita poterint convenire. Ad maiorem autem securitatem hoc arbitrium nostrum vallamus pena centum librarum flandrencium quas judicamus dandas ecclesie de Dunis a dictis Arnulfo et filiis eius, si contra prescriptum arbitrium nostrum venire presumpserint. Et nos pro iure dicte ecclesie observando, prout melius potuerimus erimus contra predictos Arnulfum et filios suos. In1) testimonium quod et robur premissorum sigillum nostrum presenti carte apposuimus, et dominus Iwo, ballivus Gandensis, ad petitionem partium sigillum suum apponere dignum duxit. Actum anno Domini MoCCoXXXoIXo.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Duins, nu Groot

1) Dit en het volgende met dezelfde hand, doch met andere inkt, bijgeschreven.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 192

Seminarie te Brugge, no. 719. Gedrukt, met fouten en lacunes, Cr. no. 226, naar een afschrift in een cartularium. Het zeer goed bewaarde zegel gelijk aan dat van inv. no. 656, hier no. III.)

Deze oorkonde biedt weinig houvast om de plaats, waar de betwiste goederen gelegen waren, te bepalen; vermoedelijk zijn zij in Hulsterambacht te zoeken, waar de rivier de Elve voorkomt (zie de aant. op no. IV, over Elvesdic). Het feit, dat de schout van Hulst de oorkonde uitvaardigt, en de werpitio ten overstaan van schout en schepenen geschiedt, is een aanwijzing te meer in deze richting, waar de magister de Zand in ieder geval thuis behoort. Arnulphus filius Aelidis of een naamgenoot komt in 1264 (onze oorkonde no. XVI) en 1265 voor (inv. no 997; Cr. no. 551). Heer Gerard van Ossendrecht is verder onbekend; uit ditzelfde geslacht ontmoetten wij Arnulfus reeds in 1219 (ons no. II), een dominus Henricus in 1238 (inv. no. 710, Cr. no. 513). Den baljuw van Gent vindt men nog in 1228 als Yvo de Anchem, Gandensis baillivus (Ch. Piot, Cartulaire de l'abbaye d'Eename. Bruges, 1881, in -4, no. 168).

VIII. Godefridus heer van Cruiningen geeft de abdij Ter Does uitgebreide bezittingen in zijn ambacht.

Nieuwland, Juli 1240.

Ego Godefridus, dictus miles ac dominus de Cruninghe, notum facio universis presentibus ac futuris quod, cum ecclesia de Thosan circiter centum et sexaginta duas moeri mensuras, parum plus vel parum minus, in officio de Cruninghe ex dono bone memorie patris mei, domini Walteri1), cum decima, officio et omni dominio in elemosinam collatis, per multos annos libere possedisset, et eadem ecclesia temporibus meis alias sibi circiter centum et quinquaginta tres moeri mensuras, parum plus vel parum minus,

1) Deze gift dagteekende uit het jaar 1214, zie onze aanteekening op oorkonde no. I.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 193 in eodem officio, partim in elemosinam partim emptione legitima, postmodum adquisisset, et de terris ita adquisitis michi annis singulis de decima, officio et dominio totum jus meum plenissime persolvisset, tandem pro salute et remedio anime mee et uxoris mee Ode, tam de predictis terris quam de aliis decem et octo mensuris, quas homines mei in meo habuerunt officio, decimam totam eidem ecclesie in elemosinam contuli perpetuo possidendam. Insuper officium et dominium cum omni jure et perpetua libertate, quam in dictis terris habui vel habere potui, ecclesie memorate vendidi, et coram hominibus comitis et matre mea Bela, que presens affuit et manum apposuit, donationem inde feci, prius recepto de facta venditione ab eadem ecclesia legitimo pagamento. Et, quia mater mea in decima nominata dotem suam prius a patre meo habuit assignatam, idcirco ipsam et maritum eius Willemannum ad donationem factam, prout debui, vocavi et loco date decime aliam decimam adeo bonam et etiam meliorem mee matri et marito eius in nova terra percipiendam fideliter assignavi. Quam assignationem prelibata mater mea, annuente marito suo, per omnia approbavit et, astantibus comitis hominibus, illam sibi sufficere uterque recognovit, et decimam memoratam ecclesie prelibate sua sponte ore et festuca, sicut lex est patrie, uterque resignavit. Preterea sciendum me bona fide promisisse quod super hoc contractu per meipsum favorem et consensum comitis Hollandie et domini de Brede, si fuerit necesse, ecclesie adquiram, et coram ipsis donationem debitam et plenam ei warandisiam faciam. Sed et ecclesie sancti Salvatoris in Traiecto, a qua meas decimas sub annuo censu teneo, ratione huius date decime nichil de pacto meo subtraham, sed sicut consuevi, plenarie annuatim persolvam in hac parte utrique ecclesie in suo jure cavendo et utramque indempnem conservando. De predictis vero trecentis et triginta tribus mensuris de voluntate hominum meorum ita ordinavi quod ecclesia sepedicta dicum suum non per partes divisum, sed ab aliis sequestratum et in unum locum per se collectum continue observabit et eundem dicum non de cetero per scoutetum, sed per se ipsam libere, quia eius est officium, procurabit annis singulis et dicabit. Item

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 194 notandum quod vias communes et etiam hereweghe et aqueductus ecclesie nullus in officio meo ei debet perfodere, nullus impedire, sed idem aqueductus cursum suum et exitum per vlietum de Moerlode et per sluesam de Vockenkene semper observabunt, sicut a primo tempore dicationis facte consueti sunt habere. Officii autem venditi et decime collate isti sunt termini: ab oriente videl. et meridie officium de Scoudhe, ab aquilone officia de Wala et de nova ecclesia, et ab occidente officia de Cruninghe et Henrici Buffles. De hominibus eciam secularibus inter me et ecclesiam est ita ordinatum, quod homines seculares, in officio ecclesie hereditatem habentes et commorandi gratia mansiones ibi construentes, juridictioni mee et dominio, sicut prius, per omnia subiacebunt; hoc excepto quod ab illis hominibus tantum suam decimam sepedictam ecclesia percipiet annuatim. Quod si dicti homines de decima illa debito tempore ius ecclesie non exsolverint, tunc scoutetus meus ad petitionem ipsius ecclesie et ad opus eius omnia bona mobilia et immobilia hominum predictorum sine contradictione et dilatione debet arrestare, nec umquam eis illa reddere donec ipsi homines de bonis arrestatis de jure suo satisfecerint ecclesie cum debita quantitate. Ut ergo, tam decimam collatam quam venditionem a me factam cum omnibus que premisi libere et quiete semper possideat ecclesia prenotata presens privilegium in robur et testimonium scribi feci et tam sigillo meo quam sigillis proborum virorum G. videl. decani de Clotingha, domini Wlfardi militis de Malsthede, avunculi mei, et domini Petri de Scoudhe, eidem ecclesie perpetuo confirmavi. Actum apud Novam Terram anno ab incarnatione Domini millesimo ducentesimo quadragesimo, mense Julio.

(Orig. perk. Archief abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, no. 726c. Onuitgegeven. Drie uithangende zegels: 1. Wapenschild op tweekoppigen adelaar; wapenfiguur een dwarsbalk, waaroverheen een smal St. Andrieskruis. Rs. + SIG ...... [GO]DEFRIDI DE CRUNINC

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 195

2. Wapenschild op een leeuw(?); figuur als voren. Rs. + SIGILLUM ...... DE ZELANDIA 3. Wapenschild op eenkoppigen adelaar; figuur een St. Andrieskruis. Rs. + SIGILLUM DOMINI PETRI DE SCOUD.)

Over de in dit stuk genoemde schenking van 162 gemeten, door den vader van Godfried van Cruiningen aan Ter Does gedaan, zie men het aangeteekende bij no. I; over de gift der 153 gemeten van Godfried zelf hebben wij geen oorkonde gevonden. De toestemming van den Graaf van Holland, waarvan in ons stuk sprake is, vindt men: Oork. Holl. I, no. 389, naar inv. no. 748; die van den heer van Breda bestaat niet. Er wordt trouwens in de acte gezegd, dat zij zal aangevraagd worden ‘si fuerit necesse’. Het goed, waarvan de grenzen worden opgegeven was Nova Terra (Nieuwland), op Beekman's Kaart ten o. van Kruiningen te vinden, en reeds vermeld in ons no. V. Over de bezittingen der Utrechtsche kerk van Oud-Munster is boven bij no. 1 gesproken. Heer Wolfert van de Maelstede, oom van Godfried van Cruiningen, is bij no III ter sprake gekomen Heer Petrus van Scoudee vinden wij in 1222 en 1226 (Oork. Holl. I, no. 278 en 297); in 1231 gaf hij goed aan Ter Does (inv. no. 653, Cr. no. 490). Andere leden van dit geslacht komen voor in onze oorkonden nos XII en XVIII.

IX. Willem, ridder, heer van Strijen, en zijn broeders Hendrik en Hugo bevestigen de gift van het land Heiligenberg, door hun voorouders aan de abdij Ter Does gedaan.

1242.

Universis presentibus et futuris presentes litteras inspecturis Willelmus miles et dominus de Strena et fratres sui Henricus et Hugo salutem. Universitati vestre notum esse volumus quod nos donationi predecessorum nostrorum assensum prebentes fundum qui dicitur Sanctus Mons in

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 196 episcopatu Leodiensi et totam terram ac solitudinem et moer adjacentem infra terminos subscriptos contentam, cum dominio, officio et decimatione et omni jure, quod in ipso habuimus vel habere potuimus, preter summum jus, ecclesie Beate Marie de Thosan pro nostra ac parentum nostrorum animabus in puram elemosinam contulimus perpetua libertate possidendam. Termini autem sunt hii: primus terminus incipit ad Overdraga et ab Overdraga super metam, que distat a Dodemare spacio sex virgarum, et ab hac meta ad metam, que distat a Gravinnensloed spacio centum virgarum, ab illa meta super aliam, que etiam distat a Gravinnensloed spacio centum virgarum, et ab hac meta super metam, que distat supra Gravinnensloed et ab ista meta ad aliam, que stat super monachorum Loeddic super moer, et hec meta currit super monachorum Loeddic, qui stat secus parvum Vorre, et parvum Vorre in Marca et Marca ad Overdracht. Insuper et aquas omnes infra terminos prescriptos comprehensas et jus piscandi in ipsis et specialiter in Gravinnensloed et dimidiam partem juris piscandi in fluvio qui Marca dicitur, sicut se extendit juxta terram ac solitudinem supradictam, cum perpetua libertate concessimus ecclesie memorate. Ut ergo ista donatio perpetuam habeat firmitatem ego Willelmus dominus de Strena presentem paginam sigilli mei munimine roboravi. Actum anno Domini millesimo ducentesimo quadragesimo secundo.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie, Brugge, no. 752, onvolledig gedrukt Cr. no. 521. Zegel van den heer van Strijen: Wapenschild met 3 St. Andrieskruizen, 2 en 1; randschrift: + SIGILLUM WILLELMI DE STRINA Ditzelfde zegel hangt aan de oorkonden, afgedrukt bij v.d. Bergh, Oork. v. Holl. I, nos 381, 397, 402.)

Deze oorkonde sluit zich aan bij de reeks brieven over dit onderwerp, die zich allen in het oude archief der abdij Ter Does bevinden, en hier tot recht verstand der zaak mogen volgen. 1. Zonder datum; vóór 1190. Graaf Floris III verklaart,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 197 dat Wilhelmus de Strena, diens broeder Hugo en hunne zusters ‘fundum qui vocatur sanctus mons1), terram scil. et solitudinem ad ipsum montem pertinentem, in episcopatu Leodiensi sitam’ aan Ter Does hebben gegeven. Inv. no. 467, daarnaar: Oork. Holl. I, no. 167. 2. 1242. Boven afgedrukt stuk. 3. 1244 Stuk bijna eensluidend met het voorgaande. Inv. no. 765, daarnaar: Oork. Holl. I, no. 402 4. 1276. Graaf Floris V vermaant Willem van Strijen af te zien van zijne onrechtmatige aanspraken op het goed Heiligenberg, door diens voorgangers blijkens voorhanden giftbrieven aan de abdij Ter Does geschonken, maar integendeel de abdij behulpzaam te zijn om wederom in het bezit daarvan te geraken. Inv. no. 358, en daarnaar: Cr. no. 110 en De Fremery, Suppl. Oork. Holl. no. 185. 5. 1277. Graaf Floris V wijst, als scheidsrechter tusschen de abdij Ter Does en Willem van Strijen, den Heiligenberg aan de abdij toe, en bepaalt dat deze aan Willem van Strijen 70 pond holl. uit moet keeren. Inv. no. 1159; daarnaar: De Fremery a.w. no. 190. 6. 1295. Hernieuwde en vermeerderde uitspraak van Graaf Floris V over evenvermelde twisten. Inv. nos 1134 (Cr. no. 568) en 1330; een der beiden ongeveer eensluidende stukken afgedrukt Oork. Holl. II, no. 897, naar het Register Paalscheiding, fol 7, R.A. 's-Grav. 7. Hier no. XXIII. 8. Inv. no. 1359c, gedr. Cr. no. 600.

X. Uitspraak in zake geschillen van de abdij Duins met Willem genaamd Berton.

22 Augustus 1253.

Universis Christi fidelibus, tam presentibus quam futuris, presentes litteras inspecturis, frater J. dictus abbas de

1) Over de ligging van dit goed, het oostelijk deel van Fijnaart, zie men: J.C. Ramaer, Geogr. Gesch. v. Holland bezuiden Lek en Nieuwe Maas (Amst. 1899), bl. 189 vlgg. en vgl.: A.A. Beekman, Gesch. Atlas v. Nederland. Holland, Zeeland en Westfriesl. in 1300, II ('s-Grav. 1920), bl. 95.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 198

Thosan, Godefridus dominus de Crunighe miles et Willemannus filius domini Kempen de Valkenesse eternam in Domino salutem et rei geste cognoscere veritatem. Noverit universitas vestra quod, cum causa verteretur inter ecclesiam de Dunis ex una parte et Willelmum dictum Berton, filium Arnulphi dicti Annekin, ex altera, et idem Will. Berton calumpniatus fuisset ducentas quinquaginta mensuras terre cum fructibus perceptis, que quondam fuerant, ut dicebat, domini Splenter avi sui, et quas ecclesia de Dunis diu possederat et adhuc possidet, et insuper petisset a dicta ecclesia dampnum triginta librarum sibi refundi, quod sustinuerat, ut dicebat, occasione duodecim mensurarum terre, quas vendiderat dicte ecclesie, et de quibus paratus erat facere donationem secundum legem terre, sed dicta ecclesia propter inhibitionem domine comitisse Flandrie minus parata erat recipere dictam donationem. Et preterea dicta ecclesia reconvenisset eundem Will. Berton eo quod violentiam ei intulerat, et quadringentas circiter oves eidem abstulerat, tandem de communi consensu et voluntate utraque pars in nos tanquam in arbitros compromisit. Ita quod quicquid inde judicio vel arbitrio duceremus ordinandum dicte partes inviolabiliter observarent sub pena quinquaginta librarum legalis monete parti observanti arbitrium nostrum a parte resiliente ab arbitrio solvendarum; et super hoc plegios posuerunt, videl. ecclesia de Dunis dictum Willemannum filium domini Kempen, dictus vero W. Berton Johannem filium domini Kempen, fratrem eiusdem Willemanni. Nos igitur arbitrio in nos suscepto et testibus debita cum sollempnitate auditis, statuto die et loco, de consilio proborum virorum huiusmodi protulimus arbitrium, iudicantes quod dictus W. Berton omnibus querelis erga dictam ecclesiam ab ipso hucusque habitis, vel quas habere poterat usque ad hanc diem, totaliter renuntiaret, quod et fecit, effestucando coram nobis. Judicavimus etiam quod dictus W. Berton in dictis ducentis quinquaginta mensuris terre et fructibus inde perceptis nichil juris haberet, eo quod sufficienter fuerat probatum quod dominus Splenter, avus suus, pro terra que ipsum contingebat de dictis ducentis quinquaginta mensuris terre quondam

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 199 recepit ab ecclesia de Dunis septuaginta circiter lib. flandr. et donationem fecit dicte ecclesie de dicta terra secundum legem patrie. De dampno autem quod se incurrisse dicebat idem W. Berton occasione dictarum XII mensurarum terre, adiudicavimus ei decem lib. flandr. De reconventione autem dicte ecclesie qua conquerebatur de violentia sibi illata, et de dictis ovibus sibi ablatis a dicto W. Berton iudicavimus quod idem W. de dicta violentia veniam peteret a domino abbate de Dunis, et quod idem dominus abbas ipsum ad gratiam suam recolligeret, quod et factum fuit coram nobis. Pro ovibus autem ablatis judicavimus quod dictus W. Berton pro parte sua infra mensem postquam a dicto abbate vel eius certo nuncio foret requisitus, solveret dicte ecclesie de Dunis triginta lib. flandr. et super hoc plegium posuit predictum Willemannum. Insuper promisit dictus W. Berton quod quencumque securum accessum poterit habere ad vierscariam de Hulst quod ibi profitebitur se nichil juris habuisse, nec habere in dictis ducentis et quinquaginta mensuris terre. Promisit etiam fide media quod de cetero fidelis erit dicte ecclesie de Dunis et ubicumque poterit dampnum eius avertere curabit. In cuius rei testimonium sigilla nostra presenti scripto duximus apponenda. Actum anno Domini MoCCoLo tercio, feria sexta ante festum beati Bartholomei apostoli.

(Oorspr. perk. Archief abdij Duins, nu Groot Seminarie te Brugge, no. 832 = 831. Onuitgegeven. Een zegel over nl. dat van heer Godfried van Cruiningen, gelijk aan dat aan het stuk no. 870, hier no. XII. Ridderzegel: Wapenfiguur een dwarsbalk, waaroverheen een smal St. Andrieskruis. Rs.: + ... DNI GODEFRIDI ... GHEN Tegenz.: Wapenschild op tweekoppigen adelaar, wapenfiguur als op voorzijde. Rs.: CLAVIS SIGILLI.)

Dit stuk werd op 26 October d.a.v. bevestigd door Floris,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 200 broeder van Holland (Oork. Holl. I, no. 585; oorspr. Brugge no. 835). De beide hier genoemde arbiters komen nogmaals als zoodanig voor, ten behoeve der abdij Duins, in Augustus 1255 (Cr. no. 538, daaruit: Oork. Holl. I, no. 615) en in Juni 1256 (hier no. XII). Willem gezegd Berton was een zoon van Arnulfus dictus Annekin, die vermeld wordt in 1244 (inv. no. 764); hij zelf was, blijkens het zegel, dat aan oorkonde no. XIX hangt, bijgenaamd de Choverinch, naar een ons onbekend plaatsje (zie het aangeteekende bij no. XIV), en komt nog voor in 1253 (Cr. no. 536, daarnaar: Oork. Holl. I, no. 585), 1255 (Cr. no. 538) en 1269 (hier nos XVIII en XIX). Zijn broeder Jan, filius Arnoldi dicti Annekiins, vinden wij 1285 vermeld, als gegoed te Rilland (Oork. Holl. II, no. 570).

XI. Ridder Hendrik gezegd Buffel verkoopt aan Ter Does zekere goederen.

11 Augustus 1254.

Universis Christi fidelibus presentibus et futuris presentes litteras inspecturis Henricus miles dictus Buffel eternam in Domino salutem. Noverit universitas vestra quod ego et uxor mea de mera voluntate nostra vendidimus ecclesie beate Marie de Thosan quadraginta mensuras terre et mori, iacentis in officio nostro apud mor iuxta curtem dicte ecclesie, cum omni officio, dominio et jure quod in ipsis habuimus vel habere potuimus. Vendidimus etiam dicte ecclesie jus officii quod habuimus in quinquaginta quinque circiter mensuris terre, quas dicta ecclesia prius acquisierat in dicto officio nostro. Et concessimus dicte ecclesie per medium dicti officii nostri et vliet, qui dicitur Morlode, prout sibi commodius esse perspexerit, scipleet fodere, habentem quinque virgas in latitudinem cum viis adiacentibus, et perpetuo libere possidere cum piscaria et omni iure. Concessimus autem dicte ecclesie cambium sive permutationem facere de dictis quadraginta mensuris terre ad commodum suum pro totidem mensuris terre in dicto officio nostro, ita quod terra quam acceperit a lege officii sit libera, et illa quam dederit legi officii debeat

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 201 subiacere. Insuper promisimus dicte ecclesie quod bona fide laborabimus ad acquirendum terras erga homines nostros in dicto officio nostro manentes sub custu dicte ecclesie ad perficiendum dictum scipleet prout fuerit necesse. Et confitemur dicte ecclesie ex toto vendidisse officium centum mensurarum vel circiter in terris predictis et dictum scipleet, nichil iuris nobis in eis reservantes. Predicta autem omnia dicte ecclesie vendidimus pro centum quinquaginta libris turonensium nobis numeratis et totaliter persolutis, et donationem fecimus dicte ecclesie de predictis secundum legem terre in manus fratris Salomonis monachi, nomine ecclesie sue predicte. Et hec omnia dicte ecclesie garandisare tenemur. Dictam etiam ecclesiam quitam clamavimus de omni querela quam aliquando habuimus erga ipsam. In cuius rei testimonium presentibus litteris sigillum nostrum duximus apponendum. Anno Domini MoCCo quinquagesimo quarto, mense Augusto, in crastino beati Laurentii martyris.

(Oorspr. perk. Arch. Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, invent. no. 849. Onuitgegeven. Van het zegel in witte was aan uithangende staart blijft slechts een onbeteekenend fragment over.)

Henricus miles dictus Buffel kreeg in Juli 1240 van den heer van Breda het ambacht ‘de Aggere et Jempolre’, op Zuid-Beveland gelegen, in leen (Oork. Holl. I, no 375; dit ambacht nog vermeld in ons stuk no. VIII) en in 1248 van den Graaf van Holland het ambacht Schakerslo op Tholen (ald. no. 455; vgl. no. 487 en II, no. 113); in 1251 was hij arbiter voor de abdij Duins (Cr. no. 809). Bij bovenstaande oorkonde van 1254 begiftigde hij uit zijn bezit op Zuid-Beveland de abdij Ter Does. Het laatst wordt hij vermeld in 1264 (Oork. Holl II, no. 113); zijn zoon Willem wordt in 1271 genoemd (ald. no. 224). Een afstammeling Hugo, sedert 1277 bekend, bezat Schakerslo nog (ald. no. 347); hij speelde een rol na den moord op Graaf Floris V (ald. nos 975, 981, 999; De Fremery no. 327). Wij vestigen de aandacht op Hendriks belofte, dat hij er voor zou werken om zijn mannen afstand te laten doen van hun goed aan Ter Does, waarmede no. I te vergelijken is; voorts op het woord scipleet, dat Verwijs en Verdam slechts

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 202 in Vlaanderen vermelden, doch dat wij in den naam van het dorp Schipluiden bij Delft terugvinden, en dus veel meer verbreid was. Het werd ook soms kortweg ledh genoemd (o.a. Cr. no 492, van het jaar 1232). Het is onzeker, waar de bedoelde goederen te zoeken zijn.

XII. Uitspraak in zake geschillen van de abdij Duins met Walterus Belardus.

Juni 1256.

Ego Godefridus de Cruninghe et ego Willemannus filius dicti Cempen milites notum facimus tam presentibus quam futuris presentes litteras inspecturis vel audituris quod Walterus Belardus filius Walteri Belardi et Margareta uxor eius, Petrus de Staelvliet et Agata uxor eius, in nostra presentia constituti omnibus querelis, quod ipsi vel predecessores eorum contra ecclesiam de Dunis habebant vel habere poterant usque ad hanc diem, coram hominibus comitis Hollandie, videlicet Heinrico filio Euerdeies de Hoimed, Dodino filio domini Hugonis Sotemans, Alardo fratre dicti Dodini, Johanne de Scoude, Petro filio Pauli, Dancardo filio Willelmi, et coram domino Symone presbitero de nova terra et fratre Sygero magistro de Crabhendiech plenarie renunciaverunt et dictam ecclesiam quitam et liberam perpetuo clamaverunt. Promiserunt etiam dicti Walterus Belardus filius Walteri Belardi et Petrus de Staelvliet cum uxoribus suis fide media quod eandem dictarum querelarum renunciationem et quitisclamationem coram domino Florencio tutore Hollandie quam citius et commodius poterunt, recognoscerent...... 1) recognoscere apud Hulst coram scabinis officii de Hulst sine aliqua dilacione quam citius secure et pacifice poterunt, nempe apud Hulst. Super hoc autem dicti Walterus Belardus et Petrus de Staelvliet fideiussores et plagios posuerant, videl. Walterus Belardus dictum Willemannum

1) Onleesbare plaats.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 203 filium domini Cempen militem, Petrus de Staelvliet Johannem filium Petri de Scoude. Nos igitur in huius rei robur et testimonium presentes litteras sigillorum nostrorum appensione roboravimus. Datum et actum anno Domini MoCCoLVIo, mense Junio.

(Orig. perk. Archief abdij Duins, nu Groot Seminarie te Brugge, no. 870. Onuitgegeven. Zwaar beschadigd ridderzegel, geheel gelijk aan dat van no. X, zie aldaar.)

De beide hier genoemde arbiters ontmoetten wij reeds in ons stuk no. X; ook onder de overige hier genoemde personen treffen wij bekenden aan. Tusschen de ‘hominis comitis Hollandie’: Hendrik, zoon van Everdei de Hoimed, wiens verwanten in 1270 erfpachters van St. Pieter te Utrecht waren (Brom, Lijst no. 1707; vgl. Versl Rijksarch. 1924, I, bl. 47, no. 6); Dodinus en Alardus, zoons van heer Hugo Sotemans, wiens voorvader Hugo Suthaman in 1203 voorkomt (stuk no I en aanteek. ald.) en wiens verwanten Balduinus en Boidinus in 1264 genoemd worden in ons stuk no. XIV. Over Petrus de Scoude, den vader van den in ons stuk vermelden Johannes, zie men het aangeteekende bij no. VIII. Walterus Belardus wordt met zijn broeder Arnoldus al in 1219 vermeld (hier no. II), verder omstr. 1223 (De Fremery, no. 52, vgl. Oork. Holl. I, no. 280) en in 1226 (Oork. Holl I, no. 297); de in ons stuk genoemde naamgenoot is misschien zijn zoon. In de oorkonden der 13e eeuw komen herhaaldelijk leden van dit geslacht voor; het blijkt onder Rilland gegoed te zijn geweest. Petrus de Staelvliet is ons verder onbekend.

XIII. Godfried heer van Cruiningen doet de voogdes Aleyd verslag over een poging tot verzoening ten behoeve der abdij Ter Does gedaan.

25 April 1262.

Illustri domine sue A. quondam uxori domini Johannis de Avennis, tutrici Hollandie et Zelandie, G. miles,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 204 dominus de Crunighes, salutem et paratum cum honore in omnibus famulatum. Excellentie vestre significo quod, cum abbas de Thosan querelam quam adversus ecclesiam Beate Marie de Thosan moverant heredes Deinodi Curthals in se suscepisset terminandam, et cam presente et aliis bonis viris per arbitralem sententiam terminasset, absolvendo ecclesiam ab omnibus que predicti heredes Deinoidi petebant vel petere valebant. Et ego, auctoritate vestra et vice vestra, quia in hoc ..... vices vestras dictam sententiam acceptassem et etiam confirmassem, paucissimis transpositis diebus Bliec de Stavenesse, qui relictam Vannis, filii predicti Deinoidi, duxerat in uxorem, super eadem querela dictam ecclesiam impetebat, et tandem, die statuta, presente me et aliis bonis viris, tractatum fuit super ea. Obtulit ei abbas prefatus ex parte ecclesie sue quod ipse duos bonos viros eligeret et ecclesia duos et vos essetis loco quinti vel quisque pro tempore dominus esset terre. Et fieret inquisitio veritatis et quicquid diceretis vel iudicaretis cum predictis quatuor vel cum duobus ex ipsis post inquisitionem veritatis quod abbas prefatus nomine ecclesie sue de jure deberet facere, hoc libentissime adimpleret. Hec autem dictus Bliec noluit acceptare. In cuius rei testimonium presentes literas sigillo meo una cum sigillis bonorum virorum quorum sigilla presentibus sunt appensa, qui predictis interfuerunt, dicto abbati tradidi consignatas. Datum anno Domini MoCCoLXIIo in die sancti Marci ewangeliste.

(Oorspr. perk. Archief abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge no. 928; gedrukt Cr. no. 544. Drie zegels: 1. Fragment ruiterzegel met tegenzegel. Wapenfiguur dwarsbalk, beladen met smal St. Andrieskruis. 2. Fragment ruiterzegel. 3. Fragment wapenzegel. Rs..... JohA....)

Over de kwesties tusschen Ter Does en Deinoud Corthals en diens erfgenamen is in ons stuk no. V reeds gehandeld. Boven-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 205 staand stuk wordt aangevuld door dat afgedrukt bij De Fremery no. 140 (oorspr. inv. no. 1100); de gravin-weduwe Aleyd kwam nog in 1262 (inv. no. 931, De Frem. no. 141) en 1276 (inv. no. 1151; De Frem. no. 183) tusschenbeide, ten bate van Ter Does.

XIV. Godfried heer van Cruiningen en anderen maken bepalingen inzake de inpoldering van Hinkeline.

Maart 1263.

Universis presentes litteras inspecturis Godefridus miles et dominus de Cruninghe, Heinricus filius Heinrici de Wale, Hugo filius Nicholai de Wale, Petrus filius Betten, frater Johannes magister de Groda, arbitri electi super ordinatione dicationis de Hinclina, faciende per abbatem et conventum de Thozan ex una parte, et illos de Mera et Coveringhe, Valkenesse et Wardo ex altera, salutem et rei geste cognoscere veritatem. Noveritis quod inter ceteras conditiones seu conventiones, quas inter partes predictas in dammo de Hinclina anno Domini MoCCoLXo tercio facto, ordinavimus, memoratum et ordinatum fuit quod sequenti anno alter dammus exterior fieret nisi legitimum inpedimentum nobis intervenire videretur. Nos vero processu temporis, cum de secundo dammo faciendo tractatum et colloquium haberemus, omnibus provide ut decuit, circumspectis, invenimus legitimum inpedimentum, non tamen ex parte abbatis et conventus memorati; quapropter, habita deliberatione, in presentia partium arbitrando et sententiando judicavimus quod ad dammum secundum faciendum non esset aliquatenus procedendum. Et omnes conditiones seu conventiones inter partes occasione huius dammi exterioris habitas, indicavimus inperpetuum fore irritas et inanes: ita quod neutra partium occasione alicuius conditionis seu conventionis prius habite possit in posterum alteram molestare. Insuper quia illi de Wardo ad primum dammum sub spe secundi dammi faciendi juverunt illos de Mera et Coveringhe et Valkenesse laboribus et expensis, et de suo udic cespites qui vulgo

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 206 dicuntur zaden sumpti erant, iudicavimus illis de Wardo expensas fore refundendas, quas in primo dammo fecisse dinoscuntur, et pro qualibet mensura udic effossi ad zaden debere solvi ipsis quinquaginta solid. vet. fland. Et hoc per abbatem de Thozan debet ante exitum instantis Maii adimpleri, nisi illi de Mera et Coveringha et Valkenesse prius illis de Wardo satisfecerint conpetenter. Et in quantum ipsi satisfecerint pro tanto abbas liber erit. Abbas vero de Thozan quandocumque ipsi placuerit pecuniam ab illis de Mera et Coveringha et Valkenesse sibi debitam, vel a plegiis suis, exigere potest absque dilatione. Insuper indicavimus ipsos pecuniam ita debere solvere quod hoc ecclesia de Thozan dampnum vel gravamen non incurrat; quod si forte contingat ipsi dictam ecclesiam indempnem conservare tenebuntur. In huius rei testimonium presenti carte sigilla nostra duximus apponenda. Actum anno Domini MoCCoLXo tercio, mense Martio.

(Oorspr. perk. Archief Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, no. 961. Onuitgegeven. Drie zegels aan uithangende staarten over: 1. Dat van heer Godfried van Cruiningen gelijk aan het zegel van no. X.

2. Dat van Hugo fil. Nic. de Wale: twee schuingekruiste zwaarden, de gevesten omlaag; vergezeld van een besant in de vier hoeken. 3. Dat van Petrus fil. Betten: gelijk het voorgaande; doch in elke hoek een vogel, in plaats van een besant. Rs.: S. PETRI FIL. BETTONIS DE WALE

De overige zegels verdwenen.)

Over dezelfde kwestie bewaren de archieven van het Groot Seminarie een zwaar beschadigde oorkonde, inv. no. 947, d.d. Mei 1263, gegeven door Heer G. van Cruiningen ridder, Henricus zoon van Henricus de Wale, Hugo zoon van Nicholaus de Wale, en Bygho de Coudewerve. In verband hiermede staat eveneens, inv. no. 973: 24 Nov. 1265 (Datum et actum in Crabbendic, anno Domini MoCCoLXo quinto, in vigilia beate Katerine). Uitspraak van Symon decanus Zudbeflandie, Hugo miles et dominus in Cruninghe, Walterus frater suus, en Egidius de Scoude, over uitdijk

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 207 en zaden van Hinkeline. Met transfix-kwitantie van Hugo dictus Kempo, Witto filius Nicholai, Arnulphus frater meus (sc. Hugonis Kemponis) de Valkenesse, Godefridus filius domini Willelmi de Staple, zonder datum.

Bovenafgedrukt stuk is van groot belang voor de kennis van de daarin behandelde bedijking en vult de mededeelingen aan van Dr. A.A. Beekman in diens toelichting op de Kaart van H.Z. en W.F. in 1300, deel III Zeeland, bl. 51. Men vindt op zijn kaart de in onze oorkonde genoemde plaatsen Waerde, Mere en Valkenisse op de zuidkust van het eiland Zuid-Beveland; Coveringhe komt daarop niet voor, doch moet in de onmiddellijke nabijheid der drie andere plaatsen gelegen hebben. Over het geslacht de Wale, dat waarschijnlijk op Zuid-Beveland thuisbehoorde, heb ik weinig kunnen ontdekken; Petrus de Wale komt in 1214 in stukken betreffende de Vlaamsche abdijen voor (Oork. Holl. I, no. 243 en De Frem. no. 32); de in ons stuk genoemde Henricus in 1262 (Oork. Holl. II, no. 83), Hugo in 1269, hier no. XVIII. Blijkens hun zegels waren zij wellicht verwant aan de geslachten van Reimerswael, van Ierseke en van Baerland. De aanwezigheid van den magister de Groda verklaart zich uit het feit, dat Ter Does aldaar gegoed was (zie het aangeteekende bij no. III).

XV. Heer Hugo van Gruiningen oorkondt een verzoening van verschillende personen met de abdij Duins, in zake goederen onder Hontenisse gelegen.

Mei 1264.

Universis presentes literas inspecturis Hugo de Crunighe miles in Domino salutem et cognoscere veritatem. Universitati vestre presentium tenore sit notum quod Boidinus filius Alardi cum Margareta uxore eius, et Johannes filius Petri cum Sybilia uxore eiusdem, necnon et Ziloef Boielin cum Elyzabeth uxore ipsius, ac Katerina et Badelogha filie Balduini Zoetemans in nostra presentia constituti, recognoverunt sibi satisfactum esse ab abbate et conventu de Dunis, Cist. ord., super querelis, quas ipsi

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 208 vel predecessores eorum habebant erga dictos abbatem et conventum, videlicet de quibusdam terris inter Junchere et Hontenesse iacentibus, et fructibus inde perceptis, et de omni terra quam Boidinus filius Zoetemans et uxor ipsius in Frankendic possederant, et predicte ecclesie de Dunis vendiderant. Et fructibus inde perceptis et in posterum recipiendis, et de omnibus aliis querelis, tam de mobilibus quam de immobilibus, quas ipsi vel heredes eorum habebant vel habere poterant usque ad hanc diem, et quicquid iuris in dictis querelis habebant, coram nobis legitime effestucando et gwerpiverunt, et dictam ecclesiam de Dunis coram nobis et fratribus J. cellerario de Zando, et W. suppriore de Dunis, et B. magistro de Zando, ac multis aliis probis viris liberam et quitam perpetuo clamaverunt. Et hoc idem coram scabinis officii de Hulst se recognoscere et eandem gwerpitionem et effestucationem facere promiserunt. Quod etiam legitime perfecerunt. In horum igitur omnium robur et munimen perpetuum, et ne dicta ecclesia possit in posterum a predictis superius nominatis sive a quoque heredum suorum in aliquo molestari, presentibus literis sigillum nostrum duximus apponendum, et ad maiorem securitatem omnium predictorum sigilla domini decani de Ierzeke ac domini Oliveri decani Quatuor Officiorum, necnon et domini Oliveri de Axle militis huic pagine sunt appensa in testimonium veritatis. Actum anno ab incarnatione Domini MoCCo sexagesimo quarto, mense Maio.

(Oorspr. perk. Archief abdij Duins, nu Groot Seminarie te Brugge, no. 966. Onuitgegeven. Met drie gave zegels in groene was aan uithangende staarten, dat van heer O. van Axel verdwenen. Het zegel van den heer van Cruiningen is een klein ruiterzegel, wapen: drie balken. Rs.: S. HUGONIS MILITIS DNI DE CRUNINGHE.)

Over het bezit der abdijen Ter Does en Duins onder Hontenisse en Vrankendijc, zie onze stukken nos III en IV. De Junchere is in deze buurt te zoeken; zie Cr. no. 302. De in dit stuk genoemde personen zijn onbekenden; verg. over Zoetemans no. XII.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 209

De deken van Ierseke komt elders niet voor; de kerk was reeds in 1233 door den aartsbisschop van Keulen aan het kapittel van Oud-Munster te Utrecht afgestaan (Oork. Holl. I, no. 349). Heer Olivier van Axel, uit een bekend geslacht, wordt 1263 vermeld in een stuk van den bisschop van Utrecht, waarin deze de verplaatsing goedkeurt van de in 1161 gebouwde kerk te Hinghesdic (De Smet, Corpus chronicorum Flandriae I, p. 712 en 718). De tienden behoorden hier aan Ter Does (inv. no. 562-565, 567-569).

XVI. De ridders Pieter van Borselen en Hendrik Wisse doen een uitspraak over twisten van particulieren met de abdij Duins.

1 Augustus, 1264.

Nos Petrus de Barsele et Henricus dictus Wisse, milites, notum facimus omnibus presentem paginam inspecturis quod cum inter viros religiosos .. abbatem et conventum de Dunis, Cist(erciensis) ordinis, ex una parte, et filios Dankardi dicti Bubone, videlicet Willelmum dictum Bollard et Badelogam sororem ejusdem, necnon et Willelmum dictum Brune ac filios ipsius, scilicet Gerardum, Marzoetam, Mariam et Katerinam, ex altera, super quibusdam terris in Frankendico jacentibus, quas olim vendiderat dictus Dankardus ecclesie de Dunis, occasione glorie uxoris ejusdem Dankardi, quam dicti filii Dankardi ac Willelmus predictus cum filiis suis asserebant ad effestucationem et guerpitionem terre prenotate secundum legem patrie minime pervenisse, diu conventio verteretur, tandem pro bono pacis utreque partes in arbitrio compromiserunt, videlicet .. abbas et conventus de Dunis in dominum Oliverum, decanum Quatuor Officiorum, et dominum Hugonem, filium domini Henrici militem, dicti vero filii Dankardi et Willelmus Brune cum filiis suis in Alardum dictum Moes et Suvardum, Petrum etiam de Vlake pro quinto arbitro communiter eligentes, firmiter promittentes quod quicquid dicti arbitri super premissis vel omnibus aliis querelis, quas dicti filii Dankardi ac

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 210

W. Brune cum filiis suis prenominatis erga dictam ecclesiam de Dunis habebant vel habere poterant usque ad hanc diem, arbitrando dicerent, inviolabiliter observarent. Et ut ipsorum dictum sive arbitrium in perpetuum maneat inconvulsum, vallatum est de consensu partium pena quinquaginta librarum artisiensium parti observanti dictum sive arbitrium predictorum a parte resiliente ab eodem integre solvendarum. Abbas autem et conventus supradicti plegios dederunt pro se Paulum filium Agathe et Petrum de Vlake de dicto arbitrio observando sub pena premissa; dicti fllii Dankardi et W. Brune cum filiis suis predictis plegios dederunt de dicta pena persolvenda, videlicet Matheum de Hontenesse et Arnulphum filium Aleydis si dicto arbitrio in posterum contrairent. Dicti igitur arbitri, suscepto in se arbitrio, testibus hinc inde auditis et dictis eorum diligenter examinatis, in pomerio curtis de Zand propter hoc constituti, arbitrando dixerunt quod dicti abbas et conventus persolvent dictis filiis Dankardi ac W. Brune cum filiis suis supranominatis in communi semel quadraginta lib. art. quam pecunie summam dicti filii Dankardi et W. Brune cum filiis suis sibi recognoverunt plenarie persolutam. Dixerunt etiam quod dicti filii Dankardi et W. Brune cum filiis suis coram nobis et scabinis officii de Hulst venire debent et secundum legem patrie effestucationem et guerpitionem facere de omnibus supradictis, et dictos.. abbatem et conventum super premissis et omnibus aliis querelis, quas erga eosdem habebant vel habere poterant usque ad hanc diem et quicquid juris in dictis querelis habebant, liberos et quitos in perpetuum clamabunt. Quam effestucationem et guerpitionem ac quitationem coram nobis ac scabinis officii de Hulst secundum legem patrie ad plenum legitime perfecerunt. Nos igitur ad preces dictorum filiorum Dankardi ac W. Brune et filiorum ejusdem, ut dicta omnia in futurum inconvulsa permaneant, et ne dicta ecclesia de Dunis a predictis vel eorum successoribus valeat in posterum in aliquo molestari, sigilla nostra cum sigillis dictorum arbitrorum, scilicet domini Oliveri, decani Quatuor Officiorum, ac domini Hugonis filii domini Henrici militis presente pagine duximus apponenda. Actum anno

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 211

Domini MoCCoLXo quarto, mense Augusti, die sancti Petri ad vincula.

(Orig. perk. Arch. abdij Duins, nu Groot Seminarie Brugge, no. 969. - Onuitgegeven. Nog twee zegels over: 1. Ruiterzegel van Hendrik Wisse, geheel gelijk aan dat van no. XVII; van het randschrift is hier te lezen: S. HEINR ... ISSEN ..... 2. Zegel van heer Hugo heeren Hendrikszoon (van Bernesse? - Vgl. het volgende stuk). Een wapenschild: een keper, vergezeld van 10 blokjes, 2 keer 3 boven, 4 onder. Rs...... HUGO ...... )

Voor de gebroeders van Borselen, die in dit en het volgende stuk optreden ten behoeve van de abdij Duins en hare bezittingen in Vrankendijk, meen ik te mogen verwijzen naar hetgeen ik omtrent hen bijeenbracht in deze Bijdr. en Meded. XXXIV, bl. 495.

XVII. De ridders Pieter van Borselen en Hendrik Wisse bezegelen een overeenkomst ten behoeve der abdij Duins.

April, 1266.

Nos Petrus de Bersela et Heinricus dictus Wisse, milites, notum facimus universis, tam presentibus quam futuris, presentes litteras inspecturis quod Heinricus filius Johannis de Vinninghe, Badaloga filia Gerardi dicti Judei, Elyzabet filia Davelisen, in nostra presentia constituti, ecclesiam de Dunen, Cysterc(ienis) ord(inis), de omni querela, quam erga eandem ecclesiam habuerunt, de fructibus quarundam terrarum in Vrankendike jacentium, que quondam fuerunt Eliard Markise, quos quidem fructus occasione dicti Gerardi Judei sibi diceba(n)t de jure competere, nec non et ab omni alia calumpnia vel querela, quam erga dictam ecclesiam de Dunen habuerunt vel habere potuerunt usque ad hanc diem, coram nobis et ...... aliis probis viris

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 212 quitam et liberam clamaverunt in perpetuum et immunem. In horum omnium robur et munimen perpetuum et ne dictam ecclesiam possit in posterum a praedictis Heinrico, Badaloga et Elyzabeth, superius nominatis, sive ab aliquo successorum suorum in aliquo molestari, sigilla nostra presentibus litteris duximus apponenda. Et ad maiorem securitatem sigilla domini Hugonis de Bernessa, militis, et Johannis de Vinninghe huic pagine sunt appensa in testimonium veritatis. Actum anno Domini MCCLX sexto, mense Aprili.

(Orig. perk. Arch. abdij Duins, nu Groot Seminarie Brugge, no. 866. Onuitgegeven. Vier zegels. 1. Ruiterzegel van Pieter van Borselen. Wapenfiguur een dwarsbalk; randschrift verloren. 2. Ruiterzegel van Hendrik Wisse. Wapen: een dwarsbalk en drie sterren in het schildhoofd. Rs. S. HEIN ...... TIS Tegenzegel: het wapen der voorzijde; rs.: CLAVIS SECRETI SIGILLI 3. Zegel van heer Hugo van Bernisse ontbreekt. 4. Rond zegel van Jan van Vinninghe: een leeuw of wolf uit den zegelrand uitkomend. Rs. verloren.)

De getuigen, heer Hugo van Bernesse en Johannes de Vinninghe, zijn van elders onbekend. Vinninghe lag op Oost-Baarland.

XVIII. Uitgebreide bepalingen omtrent een hernieuwde bedijking van Waarde en Valkenisse.

Mei 1269.

Universis Christi fidelibus, tam posteris quam modernis, presentes litteras inspecturis dominus H. et dominus W. frater eius, de Cruninghe, milites, Hugo filius Nicholai de Walo, Nicholaus Kervinch de Walo, Petrus et Egidius de Scoudhe, Flor. de Everswert, Reinarus frater eius, salutem

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 213 et rei geste cognoscere veritatem. Noverit universitas vestra quod, cum mare tempestate commotum redundans rupisset aggeres vel dicos, tam de Warde quam de Valkenesse, et totam terram illam penitus occupasset et etiam ulterius processisset in tantum quod illis de Scoude et de Walo et ceteris omnibus usque Ierseke ex dicta redundatione periculum immineret, nisi predicti dici reparati fuissent, et illi de predictis officiis Werde et Valkenesse ipsos reparare non possent, nisi dammus dictus Hincline fieret, tam predicti de Werde quam de Valkenesse quam nos et ceteri vicini abbatem et fratres ecclesie beate Marie de Thosan, qui terras possident dictus Hincline ex apposito contra Werde et Valkenesse, cum multa instantia rogavimus ut dammum sive dicum dictum Hincline susciperent faciendum. Et tandem, multis precibus intervenientibus, super dicta dicatione dammi sive dici faciendi dicti Hincline inter abbatem et fratres predictos et dominos H. et W. de Cruninghe ex una parte, et illos de Valkenesse et de Werde ex altera, videlicet Wittonem et Arnulphum fratrem eius, Godefridum filium domini Willelmi de Stapla, Willelmum fratrem eius, Johannem filium Kemponis, Nicholaum fratrem eius et omnes socios et participes corundem, Theodericum filium Tankardi de Werde, dominam M. relictam domini Johannis de Werde militis et Gertrudem filiam eius et omnes socios et participes predictorum talis conventio facta fuit quod illi de Valkenesse et de Werde dicum extra dammum futurum circumquaque, tam super Hincline quam super Hontam, facient iuxta ordinationem bonorum virorum ab utraque parte electorum, videlicet ex parte abbatis et fratrum domini Walteri de Cruninghe militis et fratris Johannis de Witfliet, conversi de Thosan, ex parte altera Flore de Everswert et Willelmi Berthons, quibus abbas, concessa sibi ab aliis potestate, quintum addidit, videlicet dominum H. de Cruninghe militem, qui cum ceteris vel saltim cum duobus, si ceteri non concordaverunt, ordinabit altitudinem et latitudinem predicti dici. Et si aliquis predictorum quatuor obierit, habebit pars que eum eligerat potestatem substituendi alium loco eius. Et si dominus H. obierit habebit abbas conservandi alium quencumque

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 214 voluerit potestatem. Pro singulis vero quinque mensuris terre dicande unus homo ponetur ad dicandum, donec dicus secundum ordinationem predictorum fuerit consummatus; et si unus pro quinque mensuris non sufficeret tot ponentur iuxta ordinationem predictorum quod(?) bene sufficient ad dicandum. Item dicum super Hincline futurum middeldich inter dammum futurum et factum (?) predicti de Valkenesse et de Werde reficient et utrunque polre, tam orientalem quam occidentalem, et maxime occidentalem, circumdicabunt ita ut per dictum dicum jumenta ire valeant et redire; et in dicto polre occidentali terra sumi possit ad dammum sive dicum faciendum et animalia in eodem pasci possint et operari prout abbati et fratribus visum fuerit expedire. Ad orientalem vero polre includendum pro posse suo juvabunt cum ad hoc fuerint invitati, et in ipso etiam animalia pascentur et accubabunt sicut in alio, nec ab aliquo poterunt amoveri vel etiam prohiberi; et hec omnia juxta ordinationem predictorum conpetenter fient contra communes fluctus antequam inchoetur opus dammi superius memorati. Si vero videretur abbati et fratribus necesse quod adhuc melioraretur et augmentaretur propter securitatem operis et periculum denitandum dictum dicum meliorarent et augmentarent, in expensis illorum de Valkenesse et de Werde. Insuper dictum dicum factum middeldich de ..... hereditarie et perpetuo ecclesie predicte et dominis H. et W. de Cruninghe, ita quod ecclesia prefata et dicti domini H. et W. habebunt bedrijf cum omni jure et sine alicuius contradictione super predictum dicum ad dicandum et conservandum ...... ex utraque parte dici sine contradictione accipere poterunt ad opus dicti dici absque omni custu cum eis visum fuerit oportere. Nichilominus dicti de Valkenesse et de Werde ibidem habebunt bedrijf, ita tamen quod per hoc ecclesiam et dictos dominos ...... vel cessare voluerint non poterunt impedire vel in aliquo molestare, nec dictum dicum minuere vel deteriorare poterunt quoque modo. Item dammus fiet infra metas et terras predicte ecclesie et in eo vel iuxta eum slusam ponent abbas et fratres ..... ad exaquationem terrarum suarum prout eis visum fuerit expedire,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 215 et per terram et officium de Werde ac dominium aqueductum et scipleet et viam contiguam ad latitudinem septem virgarum ecclesia predicta sine impedimento aliquo et sine custu habebit quencunque voluerit et ubi ei visum fuerit expedire, et slusam ponere potitur tam super Hincline quam super Hontam......

(Orig. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, no. 1043. Dit stuk is zeer beschadigd; de geheele linker benedenhoek is over de halve hoogte van het vel weggescheurd. Onuitgegeven.)

Bovenstaand stuk is voor de geschiedenis der bedijking van de zuidelijke kusten van Zuid-Beveland van buitengewoon gewicht en dit doet ons het feit, dat de oorkonde sterk beschadigd is, dubbel betreuren. In verband met de nos. XIV en XX kunnen wij ons den gang van zaken in groote lijnen aldus voorstellen: in 1263 hadden de zegslieden tot de bedijking der Hinkele bepaald, dat de buitendam in die rivier voorloopig niet gelegd zou worden, omdat een niet nader genoemde (niet: de abdij Ter Does) zich daartegen verzette; alleen een dam in het land gelegen, kwam tot stand (verg. de kaart van Beekman). In 1269 schijnt zich deze halfslachtige oplossing gewroken te hebben; een doorbraak van den zeedijk deed de polders Waarde en Valkenisse overstroomen, waardoor het geheele binnendijks gelegen land tot bij Ierseke toe, gevaar liep; de uithof der abdij Ter Does, Krabbendijke, werd dus ook bedreigd en met kracht namen de ingelanden der ondergeloopen polders, gesteund door den abt, de herstellingswerken ter hand1). Deze waren nog in hetzelfde jaar beeindigd en kostten de niet geringe som van bijna drieduizend ponden; de Hinkele was voortaan door twee dammen tegen het vrij instroomen van het zeewater bij zuidwester-stormen beveiligd (vgl. het stuk van 1289 bij De Frem. no. 260). Aandacht verdienen de bepalingen omtrent breedte van dijken en scipleet, en over het ‘bedrijf’ der opnieuw ingepolderde deelen. Onder de in deze oorkonde genoemde personen vinden wij de voornaamste ingelanden van de ondergeloopen polders terug, maar ook naburen worden in de zaak betrokken. De machtige

1) Over een ongeval, dat daarbij plaats had: Cr. no. 542.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 216 heeren van Cruiningen spelen natuurlijk, mede als beschermers van Ter Does, de eerste rol. Hugo, zoon van Nicholaus de Wale, ontmoetten wij reeds in 1263 (no. XIV); een naamgenoot van zijn vader werd met den toenaam Kervinch onderscheiden; wij ontmoeten hem enkele jaren vroeger, in 1265, wanneer hij, Nicholaus dictus Kervinc filius Willelmi dicti Hollandre, een kwestie met Ter Does had (De Fremery no. 148); uit deze namen valt af te leiden dat hij tot het geslacht van Reimerswael behoorde (een naamgenoot was in 1292 een der heerschappen dier stad: Oork. Holl. II, nos 826 en 827).

XIX. Uitspraak van zegslieden in twisten, die de abdij Ter Does over zeker land onder Morlodenesse had.

28 Juli 1269.

Universis presentes litteras inspecturis Walterus de Cruninghe miles, Daniel dictus Vroet, Arnulphus dictus Rieland et Willelmus dictus Berton salutem (et) rei geste cognoscere veritatem. Noveritis quod cum Hugo dictus Kempa querelam movisset contra ecclesiam de Thozan nomine uxoris sue, que fuit filia Corthals, filii Vanins, filii Deinodi de Niwelant, occasione cuiusdam terre, jacentis in Morlodenesse, quam dictus(?) Hugo ad se pertinere dicebat, et a dicta ecclesia minus iuste possideri, et dicta querela pendente dictus Hugo in quendam conversum dicte domus manus iniecisset temere violentas, tandem sepedictus H. ad cor reversus ususque consilio saniori accessit cum quibusdam suis parentibus et amicis ad dominum Nicholaum, dicti loci abbatem, et tam de querela ab ipso preposita, quam iniuria dicto converso illata memorata abbatis arbitrio per omnia se subiecit. Predictus igitur abbas, arbitrio in se suscepto et recepto a dicto Hugone juramento quod arbitrio suo staret, tandem super dicta querela veritate diligentius inquisita, deliberatione prehabita, communicato proborum consilio, die statuta in nostra presentia, presente quoque sepedicto Hugone cum

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 217 amicis suis ad hoc convocatis, dictus abbas arbitrium suum protulit in hunc modum, quod dictus Hugo nec nomine uxoris sue, nec aliquo modo quicquam juris habeat in terra quam petebat, unde ....1) sua ab illo die et deinceps absolvit ecclesiam antedictam; quapropter sepedictus H. mox querele sue cum effestu(catione renun)tiavit libere coram nobis. De injuria vero converso illata pronuntiavit idem abbas in hunc modum quod iam pacificato sepedicto converso, dictus H. apud Niwelant juramentum prestaret quod eum facti sui peniteret et a presumptione simili de cetero abstineret ecclesieque de Thosan ac personis ad eam pertinentibus amodo pro posse suo se obsequiosum, utilem ac favorabilem exhiberet. In cuius rei testimonium presentibus litteris sigilla nostra una cum sigillo domini abbatis de Thosan sunt appensa. Datum in claustro curtis de Crabbendic, anno Domini MoCCoLXo nono, dominica ante festum beati Petri ad vincula.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, invent. no. 1050; gedrukt Cr. no. 559. De vijf zegels aan uithangende staarten en in bruine was over. 1. Ridderzegel; wapenteeken: drie palen. Rs.: S'WALTERI MILI(TIS) DNI D(E CR) UNINGE 2. Wapenschild: drie vijfbladerige rozen. Rs.: S. DANIEL VAN T.OI ... SENDE 3. Jonkerzegel, zonder wapenteekens. Rs.: S. AR .. L. I FILII WALTERI BELAERT 4. Een staande figuur, met op de linkerhand een vogel; rechts een opspringend hondje. Rs.: S. WILL'I BERTONIS DE CHOVERINCH 5. Zegel van den abt van Ter Does).

Over deze voortzetting van oude oneenigheden vgl. men ons no. V en het daar aangeteekende. De arbiters zijn dezelfden

1) Hier zijn enkele woorden uitgesleten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 218 als die, welke voorkomen in een stuk van 1265 (De Fremery, no. 148). Voorts verg. men het stuk: Oork. Holl. II, no. 188, dat éen dag later gegeven werd. Daniël gezegd Vroet (niet: Vraet, zooals Cr. no. 559 leest), blijkens zijn zegelomschrift van Tolseinde, komt nog voor in 1261 (inv. no. 924, onuitgegeven) en in 1269 (inv. no. 897; Cr. no. 542). Laatstgenoemd stuk werd gegeven te Totelsende, een plaats op Zuid-Beveland gelegen.

XX. Nadere uitspraak over de bedijking van Hinkeline.

December, 1269.

Universis presentes litteras inspecturis dominus H. et dominus W. de Cruninghe milites, Petrus et Egidius de Scoude, Willelmus dictus Berton, Theodericus de Wardo et Witto de Valkenesse, salutem et rei geste cognoscere veritatem. Noverit universitas vestra quod, cum dicatio dammi trans Hincline anno Domini 1269 facti, adiuvante Deo penitus consummata fuisset, abbas et fratres monasterii de Thosan, qui secundum conventiones habitas inter ipsos ex una parte, et illos de Wardo et Valkenesse ex altera, expensas ad dictam dicationem soli ex integro fecerant, die statuta, in curte de Crabbendic coram nobis et multis aliis probis viris, de expensis positis in dicta dicatione computacionem bonam et dilucidam fecerunt. Et inventa est summa expensarum bis mille septingente nonaginta et una libre, octo solidi et sex denarii veter. flandr., quam computationem nos Th. de Wardo et Witto de Valkenesse pro nobis et coheredibus nostris cum ceteris quos dicta tangebat computacio et precipue Hugone dicto scoutete de Wemelinghe, qui nomine heredum domini J. de Wardo dicte computationi interfuit, gratanter acceptavimus et letanter renuntiantes omni reclamationi per quam dictam computationem provide et honeste factam, posset in posterum inpugnari vel etiam infirmari. Insuper ordinatum est et in hoc concordatum quod illi de Wardo et de Valkenesse pro evidenti utilitate, quam ex dammo per-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 219 cipiunt memorato, medietatem summe prescripte, videlicet mille trecentas nonaginta quinque libras, quatuordecim solidos et tres denarios, refunderent abbati et fratribus antedictis in hunc modum, quod abbas et fratres predicti udic inter duos dammos, tam in officio de Wardo quam de Valkenesse, necnon et duos polres in Wardo excolent, quamlibet mensuram pro viginti solidis vet. fland. annuatim quousque summam mille trecentarum nonaginta quinque lib. quatuordecim solidorum et trium denariorum integraliter perceperint et complete. In huius rei testimonium presenti scripto sigilla nostra duximus apponenda. Actum anno Domini MoCCoLXo nono, mense Decembri.

(Orig. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, no. 1053, zegels verdwenen. Onuitgegeven. In regest: Oork. Holl. en Zeel. no. 193. In evengenoemd archief, no. 1054, een vidimus op perkament van ditzelfde stuk, gegeven 16 Sept. 1270 (feria tertia post exaltacionem sancte crucis) door G. deken van Zuid-Beveland, G. plebaan van Nova terra en W. dominus de Cruninga miles. Het zegel van den deken verdwenen, van dat van den plebaan een klein fragment over; dat van den heer van Cruiningen beschadigd, doch gelijk aan het zegel, dat aan no. XXI hangt.)

Dit stuk is te vergelijken met onze nos. XIV en XVIII; de in het hoofd genoemde personen komen ook in laatstgenoemde oorkonde voor. Ook dit stuk is van groot belang voor de kennis van de bij het bedijken gevolgde gewoonten in de 13e eeuw.

XXI. Uitspraak over een twist van de heeren van Cruiningen met de abdij Ter Does.

December 1270.

Universis Christi fidelibus presentes litteras inspecturis,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 220 nos Hugo et Walterus fratres, milites et domini de Cruninghe, Maria et Elizabeth, uxores nostre, salutem in Domino sempiternam. Noverit universitas vestra quod, cum inter nos ex una parte, et ecclesiam beate Marie de Thozan ex altera, querela et contentio esset orta de terminis et limitationibus terre de Morlodhort, ex utra parte fide interposita, compromisimus in arbitros, videlicet in dominum Walterum de Cruninghe militem, in fratrem Salomonem cellerarium ecclesie de Thozan, et in fratrem Johannem dictum Bauheline, mercatorem eiusdem ecclesie. Qui arbitri, deliberatione prehabita et veritate inquisita, adiudicaverunt totam terram de Morlodhort, tam intra dikum quam extra dikum a medio kille vlieti de Morlode versus meridiem, et a medio kille vlieti de Hinckeline, ubi kille de Morlode cadit in Hinckeline, predicte ecclesie de Thozan cum omni iure, dominio, decimatione et officio perpetuo libere et quiete possidendam. Nos vero Hugo et Walterus fratres, milites et domini de Cruninghe, et uxores nostre, M. et E., predictum arbitrium ratum et gratum habentes, predictam terram de Morlodhort totam predicte ecclesie de Thozan concedimus perpetuo libere et quiete possidendam cum omni iure, dominio, decimatione et officio, quod habebamus vel aliquo modo habere poteramus, nichil juris nobis in eadem terra reservantes; et predictam terram cum omnibus appendiciis suis prefate ecclesie de Thozan liberam conservare nos et heredes nostros perpetuo obligamus. Et ut omnia prefata perhennam firmitatem optineant, presenti scripto sigilla nostra duximus apponenda. Actum et datum anno Domini millesimo ducentesimo septuagesimo, mense Decembri.

(Oorspr. perk. Archief abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, no. 1074. Onuitgegeven. Met twee vrij gave zegels van groene was aan uithangende staarten. 1. Ridderzegel, als aan no. XV. Tegenzegel met wapenschild. Rs.: [CLAVIS SIGILLI]? 2. Ruiterzegel (het paard zonder schabrak). Wapenteeken: drie balken (en brisure?) Rs.: S... RI MILITIS DNI DE CRUNINGE.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 221

De hier beslechte kwestie was waarschijnlijk ontstaan ten gevolge van de nieuwe bedijking der Hinkeline. Morlodhort, wel bij het door ons onder no. I besproken Morlodenesse te zoeken, komt in oorkonde XXII nogmaals voor.

XXII. Uitspraak over een twist van Theodericus Gobbonis met de abdij Ter Does.

9 Juli 1284.

Universis presentes litteras inspecturis Hugo et Walterus fratres, milites et domini de Cruninghe, salutem et noscere veritatem. Noverit universitas vestra quod, cum Theodericus filius Gobbonis pro se et coheredibus suis adversus ecclesiam beate Marie de Thosan querelam movisset super expensis sive custibus, quas vel quos se et coheredes suos fecisse asserebat in dicatione sive aggeratione duarum virgarum dici vel circiter in novo Herft supra Morlordhort, que quidem due virge dici vel circiter contigue sunt dico dicte ecclesie et iacent ex parte aquilonari ipsius dici, tandem idem Th. usus proborum virorum consilio ...... omnibus coheredibus suis predictis, tam minoribus quam maioribus etate, de dicta querela in dominum Willelmum abbatem dicte ecclesie de Thosan compromisit, promittens quod quicquid dictus abbas super dicta querela diceret vel arbitraret ..... pro se et coheredibus suis, tam minoribus quam maioribus etate, firmiter observaret sub pena triginta librarum lovanien(sium) dicte ecclesie de Thosan solvendarum, si ab abbatis resiliret arbitrio sive dicto. De quibus triginta libris dicte ecclesie solvendis ego predictus H. miles et dominus de Cruninghe me plegium sive fideiussorem constitui, fide interposita pro dicto Th. erga ecclesiam de Thosan superius nominatam, quas me prompte soluturum promisi si dictus Th. arbitrio dicti abbatis contravenerit et defecerit in solvendo. Cum autem predictus abbas dictam querelam in se suscepisset terminandam pro bono pacis et concordie inter dictam ecclesiam de Thosan et predictum Th. ac coheredes suos habendo, deliberatione prehabita et communicato bonorum virorum

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 222 consilio, presentibus nobis et pluribus aliis probis viris, arbitrando iudicavit quod dicta ecclesia de Thosan prefato Th. pro se et omnibns coheredibus suis predictis, tam minoribus quam maioribus etate, pro custu sive expensis cuiuslibet dictarum duarum virgarum dici quadraginta solidos lovanien(sium) semel persolveret; et per hoc dictam ecclesiam arbitratus est a dicta querela liberam et absolutam perpetuo permanere. Quam quidem arbitralem sententiam idem Th. pro se et coheredibus suis iamdictis, tam minoribus quam maioribus etate, ratam et gratam habuit et promisit sub pena memorata perpetuo inviolabiliter observare. Insuper idem Th. securitatem fecit de omnibus coheredibus, tam minoribus quam maioribus etate, et promisit quod nulla per eos super premissis dicte ecclesie de Thosan suscitabitur in posterum calumpnia vel querela. Quod si evenerit dictam ecclesiam et me predictum H. dominum de Cruninghe, plegium suum, sub pena sepius nominata indempnes tenebitur conservare. In cuius rei testimonium et munimen sigilla nostra una cum sigillo dicti abbatis presentibus litteris sunt appensa. Datum anno Domini MoCCo octogesimo quarto, dominica post octavas beatorum apostolorum Petri et Pauli.

(Oorspr. perk. Arch. Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, invent. no. 1222. Onuitgegeven. Aan uithangende staarten drie zegels in groene was.

1. Het kloosterzegel. 2. Het ruiterzegel van Hugo van Cruiningen; wapenteeken: drie palen. 3. Het ruiterzegel van Walter van Cruiningen; het paard zonder schabrak. Er is geen wapenteeken te onderkennen.)

Theodericus filius Gobbonis is een overigens onbekend persoon. De in dit stuk vermelde bedijking moet op Zuid-Beveland, onder Morlodenesse, gelegen hebben. Zie de aanteekening op het voorgaande stuk.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 223

XXIII. Nicolaes heer van Putten en zijne echtgenoote Aleyd vrouw van Strijen geven eenige nadere verklaringen omtrent de uitspraak door graaf Floris V in zake het goed Heiligenberg in 1295 gedaan.

28 Juni 1297.

Ic, Niclais van Putthe, ende ic, Aleit wileneer dochter haren Willems heren van Strene, daer Got die ziele af hebben moete, des vorseits Niclais' wief, doen te wetene allen denghenen, die dese letteren soelen sien of horen lesen, dat van den tviste, die was tusschen der kerken van der Does of ene side, ende ons of ander side, alse van den goede, dat men heet den Heylighenbergh, ende al dat daer toe behoert, van den wilken goede ende tviste onse lieve here, haer Florens Grave van Hollant, van Zelant ende here van Vreselant, daer Got die ziele of hebben moete, segghen seide ende pais makede te Dordrecht, ter Minderbrodere, op sente Agnietendaghe, in 't jaer ons Heren als men scrivet incarnatie dusent tvehondert vire ende neghentich, tvilke segghen beseghelt es met sinen seghele uthangende1); tvilke segghen wi voer ons, voer onse oer ende voer onse nacomelinghe met goeder trowen ende sonder alrehande arghelist, gheloven ewelike vast te houdene ende te doene houdene tsjeghen elken mensche den vorghenomeden goedshuse van der Does, in alre maniren alst in die hantveste, die 't goedshus van der Does voerseit hevet, bescreven staet ende beseghelt es. Ende omdat enighe dinc te verclaersene waren in die hantveste voerseit, ende omme dat wi willen dat die kerke voerseit behoude al haer recht in dat voerseide goet, ende gheen noet ne hebbe van ons te beclaghene of van onsen ore, so vorsien wi ende verclaersen, dat dat voerseide goedshus mach doen in al dat voerseide goet al hare orbare ende nutscepe, alst

1) Dit stuk afgedrukt Oork. Holl. II, no. 897.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 224 bescreven es in 't segghen voerseit; namelike dat si moghen in dat voerseide goet moer utedelven, souten ende verschen, zel zieden, huse op te makene, lieden op te wonene, te wisselne, te vercopene, met ambochte, met tienden, met heerscappien ende met al den rechte, dat sire in hebben. Maer wi ende onse nacomelinghe sellen behouden in den goede voerseit dat hoghe gherechte, dat es te verstane van sulker verbornesse, die ghaet an menschen live of an lede; ende ghevile op dat goet, des niet ghevillen en moete, roef, diefte of craft, dat sel wi berechten ghelike dat wi doen andersins in onsen lande. Ende gheviele oech dat ondadighe lude, die misdadich waren van gheliker misdaet als voerscreven staet, ut anderen landen quamen ghevloen op dat goet des goedshus voerseit, die misdadighe lude moghe wi of onse rechtere, onse nacomelinghe of hore rechtere, wel nemen van den goede, waer si sin, in husen of buten husen, zonder broke ende misdaet tsjeghens dat goedshus voerseit. Vort alle die visscrerien, die bescreven staen in 't segghen voerseit, ende namelinghe in der Gravinnensloet, alse verre als die ghaet, paiselike ende rustelike te ghebrukene. Vort van den veren, die nu sin of wesen soelen binnen den palen des goets des goedshus voerseit te verhurne ende op te borne ende ghebrukene ghemeenlike, dat goedshus half ende wi half, sonder alrehande arghelist. Vort soe kenne wi dat wi alle ghemeenlike die ghene, die op die hoeven waren of enich recht in soe wat maniren dat ware, daeran of elre in 't goet voerseit hadden, hebben ofghedaen ende of sellen houden sonder cost ende scade des goedshus voerseit. Vort es onse wille ende consent dat die tve moneke priesters ghewieset waren celebrerende bi des graven Florens vorseits segghen op dat goet ten Heylighenberghe, dat die nu vortan celebreren soelen ewelike voer zielen dergheenre daer dat goet voerseit af comen es, ende voer des graven Florens siele, te Monsterhoec in Zuet-bevelant; ende oft daer faelgierde, soe souden die tve priestere moneken celebreren te Crabbendike of elwaer, daer wi begheren in die abdie. Ende hirbi scelde wi quite allen dinst van messen, die si sculdich waren te doene op 't goet voerseit of moneke te houdene.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 225

Ende omme dat wi willen dat dit stade ende vaste blive ewelike, so bidde wi onsen lieven here Janne, Grave van Hollant, van Vreselant (sic) ende here van Vreselant, sinen seghel met onsen seghelen uthanghenden hanghe an desen brief. In kennesse van eweliker ghedenkenesse ghegheven in 't jaer ons Heren dusent tvehondert sevene ende neghentich, in vigilie sente Peters ende sente Pauls der apostelen.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, no. 1359b. Onuitgegeven. Drie zegels: 1. het ridderzegel van Graaf Jan I, met tegenzegel; 2. het zegel van den heer van Putten (een putje); 3. ovaal zegel van Aleyd van Strijen; in het veld een vrouw, houdend in elke hand een schildje met drie kruizen, 2 en 1; rs. verdwenen.)

Over het goed Heiligenberg is bij onze oorkonde no. IX breedvoerig gehandeld. In verband met dit stuk staat een verklaring van schepenen van Overdrage en Nieuwervaart, dd. 30 Juni 1297; inv. no. 1359c, gedr. Cr. no. 600.

Erratum.

Waar op blzz. 170, 186, 188 en 203 hiervóór verwezen wordt naar Verslag van 's Rijks Archieven 1924, gelieve men te lezen: Verslag van 's Rijks Archieven 1923.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 226

Itinerarium van Jan van Avesnes, graaf van Henegouwen, van Holland en van Zeeland, en heer van Friesland, Medegedeeld door Dr. Henri Obreen.

Toen ik mij, nu reeds geruimen tijd geleden, bezig hield met de woelige jaren, waarin de graafschappen Holland en Zeeland uit het aloude gravenhuis aan het geslacht der Avesnes overgingen1), zag ik mij gedwongen ter wille van het vaststellen der dikwijls verwarde chronologie dier gebeurtenissen, een itinerarium samen te stellen van den eersten graaf uit het Henegouwsche huis. In de volgende jaren hield ik er de hand aan, voegde na nieuwe vondsten plaatsaanwijzingen en data toe, zoodat ik het geheel aan het Bestuur van het Historisch Genootschap, gevestigd te Utrecht, kon aanbieden ter plaatsing in een harer bundels Bijdragen en Mededeelingen. Destijds grondde het Bestuur het bezwaar tegen onmiddellijke opname op de omstandigheid, dat de reeds jaren voorbereide uitgave der Henegouwsche rekeningen uit het begin der XIVe eeuw nog wel wat voor mijn doel zou kunnen opleveren2). Nu het eerste deel van dit werk onlangs van de pers is gekomen3) en ik er inderdaad,

1) Zie daarover mijne opstellen in Bijdr. Vad. Gesch. 5e reeks, deel I en II. 2) Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XLIV, bl. XXVI. 3) Dr. H.J. Smit, De rekeningen der graven en gravinnen uit het Henegouwsche Huis. Werken Hist. Gen. 3e serie, no. 46. (Amsterdam, 1924).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 227 helaas slechts een hoogst enkele aanvulling1) aan kon ontleenen, meen ik dat er geen verdere reden bestaat het werk in portefeuille te houden. Een lange inleiding tot deze publicatie zal niet noodig zijn. Men meene niet, dat ik aan het bekendmaken en samenstellen van itineraria een overdreven belang hecht; zij vormen slechts hulpmiddelen bij de studie der geschiedenis en een op zichzelf staande waarde hebben zij m.i. niet of weinig. Het is wellicht daarom, dat er tot nu toe ten onzent dan ook geen enkel is uitgegeven, in tegenstelling met hetgeen in andere landen geschiedde2). Maar juist omdat het een unicum is en het nu toch eenmaal was samengesteld, leek het mij eigenaardig het met de welwillende toestemming van het Bestuur van het Historisch Genootschap het licht te doen zien. Twee voordeelen heeft juist dit itinerarium zeker; ten eerste is het in tijdsorde voor de Noord-Nederlandsche gewesten wel het eerste, dat opgesteld kan worden, zonder te zeer op een geraamte te gelijken; en ten tweede zal het, dit ondervond ik persoonlijk, voor een ieder, die de jaren 1296-1304 te bestudeeren heeft, een gemakkelijke wegwijzer in een waren doolhof vormen. Een enkele opmerking ten slotte. De daarvoor in aanmerking komende data zijn door mij met toepassing van den Paaschstijl tot onze jaarrekening herleid; na de verschillende onderzoekingen, hierover ingesteld, meende ik daartoe gerechtigd te zijn en uit het itinerarium zelf blijkt meermalen dat deze opvatting de juiste is. Voor herhaaldelijk geciteerde werken zijn afkortingen gebruikt, die men op het volgende lijstje terug kan vinden. B.C.R.H. - Bulletins de la Commission Royale d'Histoire de Belgique. Funck. - F. Funck-Brentano, Philippe-le-bel en Flandre. Paris, 1897.

1) Zie op: 1302. Apr. 10 en 1303. Mrt.-Apr. 2) Men denke slechts aan de werken van Gachard, Voyages des souverains; De Marneffe, Itinéraire de Charles le Hardi; Petit, Itinéraires de Philippe le Hardi et Jean sans Peur.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 228

Kluit. - A. Kluit, Historia critica Comitatus Hollandiae. 4 deelen, Middelburg, 1777-1782. v. Mieris. - F. van Mieris, Groot charterboek der Graaven van Holland. Deel I. Leiden, 1753. Oork. - L.Ph.C. van den Bergh, Oorkondenboek van Holland en Zeeland. Twee deelen. Amsterdam, 1866-1873. Reg. Hann. - P.L. Muller, Regesta Hannonensia. 's-Gravenhage, 1881. Reiffenberg. - Monuments anciens pour servir à l'histoire des provinces de Hainaut, Namur et Luxembourg. Deel I, door De Reiffenberg. (Brussel, 1844). Stoke. - Rijmkroniek van Melis Stoke, uitgave W.G. Brill. 2 deelen. Utrecht, 1882. Devillers. - Monuments anciens pour servir à l'histoire des provinces de Hainaut, Namur et Luxembourg. Deel III door L. Devillers. (Brussel, 1874). Devillers, Descr. - L. Devillers, Description analytique de cartulaires et de chartiers du Hainaut. 8 deelen. Bergen, 1865-1878.

H.O.

1296.

+ Graaf Floris V wordt vermoord. Zijn neef Jan van Avesnes is dan in zijn graafschap Henegouwen. Hij zendt zijn broeder Guy naar Holland om poolshoogte te nemen +Juni 27. en vertrekt zelf in September hierheen. - Stoke V, vs. 255 vlgg. + Geertruidenberg. Jan komt over deze stad, waar Guy op hem wacht, Holland binnen. - Stoke V, vs. 513 vlgg. +Sept... + Dordrecht. - Oork. II, no. 963, in verband met Stoke V, vs. 529 vlgg. Jan van Avesnes gaat daarop naar Delft, waar ‘een parlement’ plaats heeft, dat +Sept 29. een week duurt (Stoke V, vs. 548 vlgg.); vandaar, met het oog op het beleg van Muiden door den bisschop van Utrecht, naar Amsterdam (ald. vs. 585), waarop een tocht in West-Friesland volgt (ald. vs. 602 vlgg.), afgebroken door een haastig vertrek

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 229 naar Middelburg, dat door Borselen en de Vlamingen bedreigd werd (ald. vs. 661 vlgg.). Dit alles geschiedde zeker vóór 1 Januari 1297 (ald. vs. 693). Hierop gaat Jan naar Medemblik om dat te ontzetten, en landt te Enkhuizen (ald. vs. 735 vlgg.). Het vriest hevig (ald. vs. 816 en 825).

1297.

Het huwelijk van Graaf Jan I met Elizabeth, dochter van Koning Eduard I van Engeland, heeft 7 Januari te Ipswich plaats en, vergezeld van Hollandsche edelen, komt de jonge graaf hier te lande. Avesnes verneemt diens aankomst, terwijl hij te Haarlem is (Stoke V, vs. 842 vlgg.); hij trekt zijn neef over Den Haag en Dordrecht tegemoet (ald. vs. 856 vlgg.), maar, als hij bemerkt, op geen goede ontvangst van de zijde der Jan I omringende heeren te kunnen rekenen, vindt hij het raadzamer naar Henegouwen terug te keeren (ald. vs. 902 vlgg.). + Valenciennes. - Reiffenberg, I, bl. 454 en 455. + Bergen. - L. Devillers, Chartes du chapitre de Sainte-Waudru de Mons. I +Maart 3. (Brussel, 1899), no. 340. +April 3. + Pont-Saint-Maxence. - Funck, bl. 230, noot 1. + Doornik. - als voren, bl. 240. +Mei. + Beleg van Rijssel. - als voren. (Koning Philips van Frankrijk was 29 Juni in +Juni 23. obsidione Insulae en 29 Aug. daar wederom, zie: Philippi quarti mansiones et +mi-Juli. itinera, in: Recueil des historiens des Gaules XXI - Parijs, 1855, - bl. 430 vlgg., aangevuld uit: De Limburg Stirum, Codex diplomaticus Flandriae, I, (Brugge 1879), no. 60.) + (Valenciennes?) - Reiffenberg, I, bl. 458. + Mont-Saint-Eloi. - Devillers, III, bl. 560 en 561. +ustus 25. +tober 17.

1298.

+ Valenciennes. - Reiffenberg, I, bl. 456. + abdij Maubuisson bij Pontoise (apud abbatiam Beate Marie juxta Pontisaram). +Maart 23. - Devillers, III, bl. 561; vgl. Funck, bl. 321. +April..

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 230

+ Valenciennes. - B.C.R.H. 2e reeks, IV, bl. 40. + (Valenciennes?) - Reiffenberg, I, bl. 463. +Juli 2. +Augustus 9.

1299.

+ Worms. - J.F. Böhmer, Acta Imperii selecta. (Innsbrück, 1870), no. 539. + Spiers. - Kluit, II, blz. 1007. +Februari 24. + (Ulm?) - als voren, en bl. 1008. +Februari 26. + (Valenciennes?) - Devillers, III, bl. 788. +Maart 4. + Heer Wolfert van Borselen, de mentor van graaf Jan I, wordt te Delft gelyncht. +Juli 5. Terstond wordt Jan van Avesnes door zijn partijgenooten hierheen geroepen; hij +Augustus 1. gaat van Brugge uit scheep, komt te Middelburg en vandaar te Dordrecht. (Stoke, VI, vs. 1136 vlgg.) + (Den Haag?) - Oork. II, no. 1077. + Zierikzee. - ald. no. 1080. +Augustus 24. + (Dordrecht?) - ald. no. 1086. +Sept. 15. + Dordrecht. - v. Mieris I, bl. 609-611. +October 4. + Dordrecht. - Oork. II, no. 1092. +October 11. + Den Haag. - ald. no. 999. Uit Stoke, VI, vs. 1184-1195 zou men afleiden, dat +October 13. het stuk van dezen dag te Dordrecht werd gegeven; zie echter aldaar vs. 1288-1292. +October 27. + Den Haag. - Oork. II, no. 1098. + Graaf Jan I sterft te Haarlem. Avesnes is dan juist op weg naar den Franschen +November 7. koning, doch keert ijlings terug, begraaft zijn neef te Rijnsburg en begint een +November 10. huldigingsreis door Zeeland en Holland. (Stoke VI, vs. 1295-1319.) + Middelburg. - v. Mieris, II, bl. 1. + Zierikzee. - als voren. +November 29. + Zierikzee. - als voren, bl. 2. +December 7. + Dordrecht. - als voren, en Stoke VII, vs. 3. +December 8. + Dordrecht. - als voren. +December 11. + Delft. - als voren, bl. 3, en Stoke a.v. +December 12. + (Leiden?) - als voren, bl. 3, en Stoke a.v. +December 14. + Haarlem. - als voren, bl. 4 en Stoke VII, vs. 2. +December 23. + Alkmaar. - als voren, bl. 4 en Stoke VII, vs. 2. +December 23. +December 24.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 231

1300.

+ Dordrecht. - Oorkonde afgedrukt in het Maandblad v.h. Gen.-Herald. Genootschap ‘De Nederlandsche Leeuw’, jaarg. 1922; artikel van Jhr. Dr. W.A. Beelaerts van +anuari 6. Blokland, Hoe de Wassenaers burggraven van Leiden werden, bijlage II. + Dordrecht. - v. Mieris II, bl. 5; met verkeerden dag (6 Januari). + Gorinchem. - I.A. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis van +anuari 7. Gelderland I (Arnhem, 1830), no. 68. +anuari 13. + Dordrecht. - G. Brom, Regesten van oorkonden betreffende het Sticht Utrecht (Utr. 1908), no. 2877. +anuari 21. + Dordrecht. - v. Mieris, II, bl. 10. + Den Haag. - als voren. (10 April, Paschen.) +Maart 27. + Den Haag. - P.J. Blok, Verslag archivalia Parijs (Den Haag, 1897), bl. 45. +April 9. + Middelburg. - Bijdr. en Meded. Hist. Gen. Utrecht, XXXII, bl. 270. +April 12. + Middelburg. - v. Mieris, II, bl. 11; Reg. Hann, bl. 2. +Mei 11. + (Utrecht?) - v. Mieris, II, bl. 14. +Mei 21. + Gorinchem. - Stoke, VII, vs. 313. +Juli 21. + Nijmegen. - ald. vs. 352. +gustus 9. + Nijmegen. - Th.J. Lacomblet, Urkundenbuch für die Geschichte des +gustus 15. Niederrheins II, (Düsseldorf, 1846), bl. 622, no. 10581). +gustus 17. + Dordrecht. - v. Mieris, II, bl. 16. + Dordrecht. - Reg. Hann. bl. 3. +gustus 21. Daarna gaat de graaf naar Zeeland, vervolgens naar Henegouwen en keert van +Sept. 12. hier wederom in Zeeland terug. (Stoke, VII, vs. 504-723.)

1301.

+ Slag bij Reimerswale (Cats). - Stoke, VII, vs. 818 en 819. +1 en 2.

1) Reg. Hann. bl. 3 heeft hier ten onrechte feria quinta, i p. v. IV.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 232

+ Zierikzee. - Reg. Hann. bl. 4. + Zierikzee. - als voren. +Februari 2. + Dordrecht. - als voren. +Februari 15. + Leuven. - als voren. +Maart 10. + Valenciennes. - Onuitgegeven stuk, archief Noorder-Departement te Rijssel, +Maart 25. B. 1259. +Apr. 1. (Apr. 2 Paschen.) + Nijmegen. - B.C.R.H. deel 72, (1903), bl. 212. + In Vlaanderen, in het gevolg van den koning van Frankrijk. Annales Gandenses +April 12. in Mon. Germ. Scr. XVI, bl. 564. +Mei en Juni. (Itinerarium van Philips den Schoone gedurende dien tijd: Mei 13-15 Douai, 16-17 Rijssel, 18 Doornik, 19 Kortrijk, 20-21 kasteel Peteghem, 22-28 Gent, 28-29 Aardenburg, Damme, Brugge, Mei 29-Juni 4 Brugge, 4-12 kasteel Winendale, 13-15 Yperen, 15 Juni over Béthune en Hesdin naar Parijs terug; zie voor bronnen: Funck, bl. 356-364, en vgl.: Warnkönig, Flandrische Staats- und Rechtsgeschichte III, 2e stuk, Urkunden bl. 221.) + In Henegouwen. - Stoke VII, vs. 856 en 945. (Dezen dag had het treffen op de Hoogenwoerd buiten Utrecht plaats; hierbij +Juli 4. sneuvelde Willem Berthout, bisschop van Utrecht. Zie voor bronnen: C. Pijnacker Hordijk, Lijsten der Utrechtsche prelaten vóór 1300. - Groningen, 1912 - bl. 42.) + Den Haag. - v. Mieris, II, bl. 20. De graaf was in Holland teruggekeerd, ter bevordering van de keuze van zijn +Juli 25. broeder Guy tot bisschop van Utrecht, in de plaats van Willem Berthout; als dit plan gelukt is, keert hij korten tijd daarna naar Henegouwen terug. - Stoke VII, vs. 1007-1041; het is jammer, dat deze schrijver van hier af met de tijdrekening in de war is en ons daardoor in de steek laat. + Bergen in Henegouwen. - Devillers, Descr. I, bl. 275. +December 9.

1302.

+ Bergen. - v. Mieris II, bl. 12. + Bergen. - Reiffenberg I, bl. 469, 473. +Januari 15. + Le Quesnoy. - B.C.R.H. 3e reeks, XII, bl. 355. +Maart 15. +Maart 23.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 233

+ Parijs. - Ordonnances des rois de France. (Parijs, 1723 vlgg.) II, bl. 783; in verband met Smit, Rekeningen I, bl. 12. +April 10. + Valenciennes. - A. Lacroix, La guerre de Jean d'Avesnes contre la ville de Valenciennes (Brussel, 1846), bl. 107 en 111. +Mei 4. + Middelburg. - v. Mieris, II, bl. 23. + Den Haag. - J.H.W. Unger, Regestenlijst van Rotterdam en Schieland (Rott. +Mei 28. 1907), no. 163. +Juni 30. + Slag bij Kortrijk, waarbij de graaf zelf niet aanwezig is. Zijn oudste zoon Jan sneuvelt. +(Juli 11. + Utrecht. - Reg. Hann, bl. 6. + (Atrecht?) - Funck, bl. 432. Zie aldaar en bl. 433 over den nu ingezetten oorlog +Juli 17(?) tegen Vlaanderen; zeer waarschijnlijk was Avesnes deelnemer, doch wij verliezen +Sept. 1. gedurende een half jaar zijn spoor.

1303.

+ Bergen. - B.C.R.H. 3e reeks, XII, bl. 356-362. + (Beleg Lessines?) - Waarschijnlijk was de graaf hierbij aanwezig. De overgave +Maart 18. der stad viel tusschen 20 Mrt. en 7 Apr.; vgl. Funck, bl. 440, noot 1, en Smit, +art-April. Rekeningen I, bl. 29, een rekening van 19-III-1303 tot 16-IV-1303. + Dordrecht. - De Geer, Archieven der Duitschc Orde (Utr. 1871), II, no. 513. + Niemensvrient. - Reg. Hann. bl. 8. +Mei 18. + Dordrecht. - als voren. +Juni 5. + Dordrecht. - v. Mieris. II, bl. 28. +Juni 6. + Den Haag. - Reg. Hann. bl. 8. +Juni 9. + Den Haag. - v. Mieris, II, bl. 33, met verkeerden datum. +Juli 6. + Den Haag. - als voren, bl. 32, met verk. datum. +Juli 7. + Aelbrechtsberg. - Reg. Hann. bl. 9. +Juli 17. + Aelbrechtsberg. - v. Mieris, II, bl. 33. +gustus 8. + Den Haag. - Reg. Hann, bl. 9. Vermoedelijk schuilt er in een stuk van +gustus 14. denzelfden dag, te Haamstede gegeven (v. Mieris, II, bl. 34), een fout in de +Sept. 24. dagteekening en is dit te stellen op 1299 of 1300, in welke jaren de graaf in deze maand in Zeeland was. In een ouden

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 234 inventaris der Hollandsche charters (Rijksarchief Brussel, Cartulaires et manuscrits no. 998, fol. 28 vo.) wordt ook een stuk geïnventariseerd van Dinsdag na Sint Mathaeus (24 Sept.) 1303, gegeven in Den Haag, dat waarschijnlijk hetzelfde is, als het in de Reg. Hann. bedoelde. + Den Haag. - Reg. Hann. bl. 36. + Den Haag. - als voren. +November 6. +November 11.

1304.

+ Dordrecht. - v. Mieris, II, bl. 26, met verk. datum. + Bergen. - Reg. Hann. bl. 10. +Januari 11. + Maubeuge. - B.C.R.H. 3e reeks, XII, bl. 366. +Februari 26. + Bergen. - ald. bl. 376. +Maart 10. + Bergen. - ald. bl. 377. +Mei 16. + Bergen. - ald. bl. 378, met verk. datum. +Mei 29. + Beaumont. - ald. bl. 381 en 382. +Juni 5. + Valenciennes. - ald. bl. 383. +Juni 21. + Bergen. - ald. bl. 387. +Juni 28. + Valenciennes. - ald. bl. 388. +Juli 27. + Valenciennes. - ald. bl. 388. +Augustus 1. + Valenciennes. - ald. bl. 389; vgl. Funck, bl. 466, noot 5. +Augustus 18. + Bergen. - ald. bl. 391-395. +Augustus 23. + Bergen. - ald. bl. 396. +Sept. 3. + Bergen. - als voren. +Sept. 4. + Bergen. (testament) - ald. bl. 397-403. +Sept. 5. + Valenciennes. Graaf Jan sterft aldaar. - Beka, uitg. Buchelius bl. 107, heeft +Sept. 8. den juisten dag (prid. Id. Sept.); Stoke, X. vs. 804 schrijft: Saterdaghes na onser +Sept. 12. Vrouwendaghe in den oeste; hij had juister geschreven: Nativitas. - Zijn zoon en opvolger Willem was dien dag te Zierikzee. B.C.R.H. 3e reeks, XII, bl. 404. - Graaf Jan werd in de Minderbroederskerk te Valenciennes begraven. (S. le Boucq, Histoire ecclésiastique de la ville et comté de Valentienne, Valenc. 1844, bl. 113.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 235

Het begin van den slag bij Dover, 29 mei 1652, Medegedeeld door Dr. A.A. van Schelven.

Sedert lang heerscht er verschil van meening over het begin van den zeeslag bij Dover. Verschil van meening over de vraag welke der strijdende partijen van den 29sten Mei 1652 voor dat begin verantwoordelijk is te stellen. S.R. Gardiner heeft deze kwestie ‘more curious than important’ genoemd. Immers, zoo zegt hij, ‘the real cause of the war was not the collision off Dover, but the difference of opinion on the law of prize, which, sooner or later, could hardly fail to produce a conflict1)’. Goeddeels juist! En toch, geheel zonder gewicht lijkt mij de vraag, waarover ik sprak, niet. Want - ter herinnering vertel ik nog eens een paar vrij algemeen bekende dingen - de slag bij Dover is eigenlijk meer een vóórslag vóór den eersten Engelschen oorlog geweest, dan de eerste slag daarin. Een oorlogsverklaring was, toen hij geslagen werd, nog niet losgekomen. Noch van Engelands, noch van onze Hollandsche zijde. En er werd zelfs nog hard gewerkt om hem te voorkomen. Onze gezanten, die daarmee belast waren - o.a. Vader Cats -, hadden weliswaar Londen al verlaten. Doch dat was niet gebeurd, omdat de onderhandelingen tusschen hunne Regeering en

1) Letters and Papers relating to the First Dutch war, edited by S.R. Gardiner, Vol. I (1899), p. 176.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 236

Cromwell en de zijnen reeds waren afgebroken. Slechts om de bedompte lucht, die er in de hoofdstad hing, hadden zij vandaar de wijk genomen. En zij hadden hun verblijf daar dan ook alleen maar verwisseld voor een oponthoud in het nabijgelegen Chelsea, waar zij in het vroegere paleis van den hertog van Buckingham zeker alles gevonden hebben wat zij maar konden verlangen! Welnu, de vraag wie onder zulke omstandigheden, als de onvermijdelijkheid van een gewapend conflict nog niet onomstootelijk is gebleken, den toestand durft forceeren en den teerling werpt, die teruggaan onmogelijk maakt, is er toch zeker een, die werkelijk niet zoo beteekenisloos mag worden geheeten. En dat karakter heeft het conflict bij Dover toch zeker gedragen. Officieel moge de breuk tusschen de beide natiën, die het hier gold, eerst op den 10den Juli zijn ontstaan: practisch heeft de oorlog reeds gewoed vanaf den 29sten Mei. Des te meer te betreuren dan ook, dat die vraag - zooals ik zeide - van meet af en zoo goed als onafgebroken tot nu tot op twee tegengestelde manieren beantwoord is geworden. Reeds in de officieele admiraals-rapporten, die op den 30sten Mei wederzijds van het treffen werden opgemaakt, is dit het geval geweest. Admiraal Robert Blake, die op de James voer, werpt de schuld op de Hollandsche zeelui. Door in zijn rapport te schrijven: ‘About two hours after they altered their course and bore directly with us, Van Tromp the headmost; whereupon we lay by and put ourselves into a fighting posture, judging they had a resolution to engage. Being come within musket-shot I gave order to fire at his flag, which was done thrice. After the third shot he let fly a broadside at us. Major Bourne, with those ships that came from the Downs, being eight, was then making towards us. We continued fighting till night...1)’. Heel anders echter luidt hetgeen Maarten Harpertsz. Tromp vanaf de Brederode aan zijn lastgevers, de Staten,

1) Letters and Papers, l.l., p. 194, 195.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 237 schreef. Volgens hem verliep de periode tusschen twee en vier uur, waarin alles ten opzichte van de ons bezighoudende vraag beslist werd, op deze manier: ‘de klock 2 uren’ zetten wij van Dover, waarheen ons een paar stormachtige dagen met verlies van heel wat ankers en kabels hadden doen afdrijven, koers naar Calais, om vandaar de vaderlandsche havens op te zoeken, die ons in staat zouden stellen het genoemde verlies weer aan te vullen. ‘Omtrent Calis Clif’1) hebben wij onze plannen echter gewijzigd. Kwam ons daar de kapitein Joris van Saanen, van Amsterdam, met zijn schip er niet van op de hoogte stellen, dat ‘7 rycke Koopvaerdyschepen, die geëstimeert waren boven de 50 Tonnen Gouts’, onder de Engelsche kust groot gevaar liepen door de schepen ‘van 't Parlement’ genomen te worden, als zij dat niet al waren? Wat beter te doen, dan weer op onze schreden terug te keeren en te zien, of wij die waardevolle vloot niet door de gevaren, die haar bedreigden, heen zouden kunnen helpen. Onderweg stietten wij toen op Blake met 15 schepen en fregatten. Terstond nam ik mij voor hem te praaien, ‘in nemende al myn Zeylen, behalvens beyde myn Topzeylen, die wy ter halver Stenge deden strycken’. Maar toen plotseling: ‘zynde binnen een Canon-schoot, schoot hy een Kogel over ons Schip, wy antwoorden niet, hy schoot een ander, daer op wij met een antwoorden; stracks gaf hy my daer op een heele zyde, zynde binnen een Musquet schoot, en schoot syn geheele zyde door ons Schip en Zeylen: Diverse wierden gequetst.... Waerop wy hem van stonden aen onse geheele zyde gaven, niet wetende van wat intentie sy waren, gelyck ick als noch niet en wete, alsoo sy niet een woort tot ons spraken, noch wy tot hun, en daer op vielen wy in een generael gevecht. Middelertyt quam den Commandeur Bourn uyt de Duyns’2). En dit verschil in voorstelling is vanaf dien eersten dag toen blijven voortbestaan ook! Niettegenstaande alle

1) Bedoeld is Kaap Gris-Nez. 2) Hollandsche Mercurius, 1652, blz. 35, 36.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 238 pogingen, die men gedaan heeft om klaarheid in de zaak te brengen: tot op den huidigen dag bleef die uit1)! Het laat zich verstaan, dat het gerucht van dezen zoo plotselingen, door niemand nog verwachten slag aan beide zijden van de Noordzee groote ontroering bracht. En dat zoowel Engelsche als Nederlandsche autoriteiten deden wat zij konden om het naadje van de kous te weten. Een dringende brief uit Chelsea, waar onze Gezanten door voet- en paardevolk tegen de ontevredenheid van den Engelschen ‘Herr Omnes’ beschermd moesten worden en, wat nog erger was, al hun moeizame pogingen om den vrede nog te bewaren dreigden te zien mislukken, bewerkte dat èn de veertien officieren van Tromps schip èn een veertig kapiteins van onze geheele vloot aangaande de toedracht der zaak een plechtige verklaring aflegden. En van Engelsche zijde verschafte men zich - nog wel Cromwell zelf, die zich met deze enquête belastte! - de getuigenissen van de Engelsche kapiteins William Brandley en andere en van de Hollandsche zeeofficieren, die men krijgsgevangen had kunnen maken: Bastiaen Tuynemans, kapitein van het schip St.-Laurens, en diens luitenant Cornelius Teby, benevens Sipke Fockes, kapitein van de uit Amsterdam afkomstige St.-Marie, en diens luitenant Peter Janszoon. Maar het resultaat van al deze maatregelen was zeer gering. De mannen der St.-Marie verontschuldigden zich, omdat hun schip zóóver weg was geweest, dat zij niets hadden kunnen zien van hetgeen tusschen de admiraalsschepen was voorgevallen. Maar overigens was het en bleef het ja aan den eenen kant tegenover neen aan den anderen. En dat dan meestal zóó, dat de scheidingslijn tusschen dat ja en dat neen samenviel met die tusschen de nationaliteiten der getuigen. Er waren uitzonderingen! Bastiaen Tuynemans kwam met zijn getuigenis Blake vrijwel in het gevlei! Het Engelsche pamflet ‘An exact and perfect relation of the terrible and bloody fight etc., published on May 25’2)

1) Zie de verschillende stukken, waarover in het volgende gesproken wordt, in Letters and Papers en in Hollandsche Mercurius. 2) Oude stijl!

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 239 omgekeerd draagt koren op den Hollandschen molen. Maar in hoofdzaak hielden de Nederlanders, die zich over de zaak uitlieten, het toch met Tromp, terwijl de Engelsche getuigen den Commandant van de James trouw bleven. Een merkwaardig verschijnsel, dit uiteengaan der gevoelens langs nationale lijnen! Maar niet bepaald een verschijnsel, dat het ons gemakkelijk maakt aan sommige der getuigen in deze zaak meer vertrouwen te schenken dan aan de andere en zoodoende tot een beslissing te komen. Vrij algemeen geven onze tegenwoordige geschiedschrijvers er dan ook de voorkeur aan zoo'n beslissing maar niet te nemen en een non liquet uit te spreken, of den sleutel van het geheim te zoeken in een misverstand. Het eerste doet bijvoorbeeld het Handboek van Gosses en Japikse1). Het laatste Tanner in ‘The Cambridge Modern History’2), waarschijnlijk wel op het voetspoor van S.R. Gardiner, die in de door hem uitgegeven ‘Letters and Papers relating to the First Dutch war’ eveneens dien kant uit wil. Aan het getuigenis van Bastiaen Tuynemans hecht ik niet veel waarde, zegt deze laatstgenoemde immers. Die heeft zeer waarschijnlijk meer beweerd dan hij verantwoorden kon. Het komt mij voor dat dit de feiten zijn geweest, die er zijn voorgevallen: eerst liet Blake tot driemaal toe een enkel schot afvuren. Toen schoot Tromp van zijn kant een enkel kanon af. Daarop brandden 3 à 4 verschillende vuurmonden aan boord van de James tegelijk los. En terstond daarna knalde toen weer de volle laag van de Brederode! Maar is dat nu niet als het ware een vanzelf afgegaan zijn der kanonnen? Blake kon wel niet anders denken, toen hij Tromp, die kort tevoren aan den gezichtseinder verdwenen was, plotseling weer op zich af zag stevenen, of deze zocht nu onverbiddelijk een conflict. En Tromp van zijn kant, toen Blake drie, vier verschil-

1) Gosses en Japikse, Handboek tot de staatkundige geschiedenis van Nederland (Den Haag, 1920), blz. 181. Anders Elias in zijn Studiën over ons Zeewezen, zie Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde Ve Reeks, dl. IX (1922), blz. 62, 63. 2) Aldaar Vol. IV, p. 471.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 240 lende kanonnen tegelijk in werking liet komen, moest wel haast den indruk krijgen dat zijn tegenstander hem de volle laag gaf1)! Onvernuftig is deze poging, om tot een oplossing te komen zonder een der beide admiraals min of meer tot een leugenaar te maken, zeker niet. En zij gaat mijns inziens ook uit van een voorstelling der psychische constellatie aan boord aan de twee met elkaar in conflict gekomen oorlogsschepen, die veel aannemelijks heeft. Maar geheel aanvaardbaar lijkt zij mij toch niet. Want - terecht heeft daar in de ‘English Historical Review’ M. Oppenheim, dunkt mij, al eens op gewezen - als Blake in zijn officieele rapport in het geheel geen melding maakt van die drie à vier gelijktijdige schoten, die hij op die drie eerste, afzonderlijke heeft laten volgen en die toch ook volgens Gardiners voorstelling aan elke volle laag, van welke zijde die dan ook het eerst zou zijn gekomen, is voorafgegaan, is dat toch een ‘damning fact’ voor hem2)! Hadden wij maar eens getuigenissen van menschen, van wie wij met goeden grond mochten aannemen, dat zij niet in nationale bevangenheid hebben gesproken zooals zij deden! Hieronder laat ik ze afdrukken! Rapporten van Fransche zeelui uit Calais, die, den 29sten Mei aan den Doverschen kant van het Kanaal varende, van al de feiten, die ons in deze belang inboezemen, ooggetuigen zijn geweest en die bij hun terugkeer vanwege de Fransche autoriteiten onder eede daaromtrent zijn gehoord. Zij zijn - vooral door toedoen van De Glarges, heer van Eslemmes, die destijds te Calais als Nederlandsch consul verblijf hield3), ook ter kennis van de Staten gebracht - afkomstig uit ons Algemeen Rijksarchief in den

1) Letters and Papers, l.l., p. 175. 2) The English Historical Review Vol. XIV (1899), p. 783. 3) Zie Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, Dl. IV, kol. 658. Zijn belangrijk album amicorum in Catalogus der MSS. van de verzameling van Rappard-Lüttge (Fred. Muller et Cie. 1910) sub no. 1678. Elias, t.a.p., blz. 66 noemt hem ten onrechte De Clarges.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 241

Haag1). Ik werd er opmerkzaam op gemaakt door een boekbeoordeeling in de ‘Hansische Geschichtsblätter2)’. En wat zij ten opzichte van het punt in kwestie meedeelen is...... doch neen! dat zie de lezer maar liever zelf! Het zijn maar afschriften, die de liassen der Admiraliteit bewaard hebben. En, zooals blijken zal, niet eens feillooze afschriften. Doch ten aanzien van de hoofdzaak laten zij toch niet den minsten twijfel omtrent de bedoeling der comparanten3). A.A.v.S.

I. Datum 3en, receptum 10en July 1652.

Hooch mogende heeren, mijn heeren,

Tsedert mynen laetsten van den XIXen der verleden maent, hebben de heeren Uwer Hooch mogenden ambassadeurs in Engelant op my begeert, dat ik hare excellencien soude toesenden de certificatien coram iudice huius loci in optima forma, aengaende de rencontre vande twee vlooten in mynen voorgaenden vermelt. De welcke hier hebbende doen beleggen en d'actes vandyen opmaken, by forme van enqueste tmynder versoucken, en de selve aen hare excellencien gesonden, hebben de selve door haer schryvens vanden 27en Juny, op my begeert, dat ik oock de selve actes aen Uwe Hooch mogenden soude senden, waertoe de jegenwoordige dan sal dienen. Hier comen dagelycx, soo uut Engelant als uut Vranckryck veel arm varent volck Uwer Hooch mogenden onder-

1) Liassen Admiraliteit 5538 III. 2) Hansische Geschichtsblätter, Bnd. XXVIII (1923), S. 152. 3) Ook nog een Fransch stuk, maar niet van een ooggetuige en er dan ook geheel naast, is te vinden in H.T. Colenbrander, Bescheiden uit vreemde archieven omtrent de groote Nederlandsche Zeeoorlogen, Dl. I (Den Haag, 1919), blz. 1 vv. Het is een brief van Wicquefort aan Christina van Zweden, d.d. 5 Juni 1652.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 242 danen. Ick assistere de selve soo veel als ick can, om haer wederom naar 't vaderlant te helpen; maer tsedert ick op de repartie vande heeren Staten van Zeelant ben gestelt en wete ick noch nyet met wat munte haer grootmogenden betalen, nyet jegenstaende in Augusto myn vierde halff jaer verschenen sal syn. Wyders is hier jegenwoordich nyet. De Spaenschen blyven noch stil om Duynkercken leggen sonder approcheeren. Hiermede bidde ick Godt almachtich Uwe Hooch mogenden,

Hoochmogende heeren myn heeren, te willen segenen in langdurige voorspoedighe regieringe. In Calais den IIIen July 1652.

Van Uwe Hoogmogentheyden onderdanichste demoedichste ende getrouwe dienaer C.L. Glarges.

II. Monsieur le lieutenant en la justice et admirauté de Calais et pays reconquis.

Remontre Cornille de Glarges, chevallier, sieur d'Elemmes, agent des seigneurs les Estatz des Provinces Unies du Pays bas, résident en cette ville, qui'l a eu advis que quelques matelots de ce havre, estants sortis le vingtneuf.me du mois dernier en May de ce mesme havre pour aller à Douvres et parvenu aux cottes d'Angleterre, y auroient veu la rencontre des flottes holandoises et angloises, dont à leur retour ilz auroient, pour satisfaire au désir de l'ordonnance, fait leur raport de ce qui s'y est passé au greffe de l'admirauté de ce siège, semblable à celle quil'z ont faite devant le sergeant major de cette ville, et d'autant que ledit sieur remontrant désireroit avoir extrait en forme autentique dudit raport et déclaration, pour s'en servir en temps et lieu ce que de raison. A ces causes il vous requiert vouloir enjoindre à votre greffier de lui délivrer ledit extrait, mesmes ordonner que

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 243 le maistre qui a fait ledit raport sera assiné1) ensemble (avec) ceux de son esquipage pour tout ouir et répéter sur la vérité d'icelui - pour ferer justice. Siné2) le..3) eur procureur. Et plus bas est escript: soit fait le XXVIème Juin 1652. Siné2): Bestailleur.

David Bestailleur, escuier, sieur de Maurebecq, conseiller du Roy, lieutenant particulier assesseur civil et criminel et commissaire examinateur en la justice de Calais et pays reconquis, salut. Que à la requeste dudit de Glarges mandons au premier huissier ou sergeant royal sur ce requis mettre ces présentes à execution de ce faire vous donnons pouvoir, qui furent faites et expédiées audit Calais le dit jour vingt six.e cens cinq.te deux. Siné2): Fourmentin greffier, et scellé.

L'an mil six cens cinq.te deux et le vingt six.me Juin je, sergent royal soubsiné4), certifie que à la requeste dudit sieur de Glarges avoir donné assination5) à Jean Bennet(?), Robert Villart, Pierre Village et Pierre Marie, matelots de ce havre, en parlant à leurs personnes, à comparoir ce jourd'huy dix heures de matin pardevant mon dit sieur le lieutenant pour respondre et procéder sur le contenu de la dite requeste et commission en autre selon raison et duquel exploit je leur ay à chacun laissé copie pnce.... sme3) d'Anjan sergeant.

Copie. Fourmentin.

III. Du XXXIe et dernier jour de May 1652.

Au greffe est comparu Jean Benet(!), dit Vent dessus,

1) Assigné. 2) Signé. 3) Onleesbaar. 2) Signé. 2) Signé. 4) Soussigné. 5) Assignation. 3) Onleesbaar.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 244 maistre de bateau de ce havre, lequel a dit que le XXIXe de ce mois il seroit party de ce havre avecq son bâteau et esquipage pour aller à Douvres, et estant arrivé à la rade il auroit aperceu quarante deux vaisseaux holandois, qui estoient soubs leurs voisles, comme aussy seroient venus vers la cotte de France quatorze vaisseaux anglois, conduits par l'admiral, quy firent routte vers les dunes, et aussy virent venir de l'autre cotté desdits Dunes dix autres vaisseaux de guerre, aussy anglois, quy joignirent les autres quatorze, et, instamment ladite jonction faite, lesditz vaisseaux anglois entourèrent lesdits holandois. Ce fait le dit admiral anglois se destacha avecq sept autres vaisseaux anglois et s'en allèrent droit à ladmiral d'Holande, qui estoit à la teste des ditz quarante deux vaisseaux avecq unne frégatte, lequel admiral anglois tira un coup de canon sur l'admiral d'Holande, quy de sa part ne fist aulcun réciproque. Et au mesme instant ledit admiral anglois fist tirer encor deux autres coups de canons ou celuy de Holande ne fist non plus que devant aulcune responce, ce que voiant par iceluy admiral anglois il fist d'abondant tirer plusieurs autres coups de canon sur ledit admiral holandois. Et comme ledit déposant et ses gens estoient estonnes de la patience du dit holandois, ils virent iceluy admiral d'Holande se deffendre et tirer sur les navires anglois tellement, qu'en après s'engendra un combat tant entre lesditz admiraux que à la queue de la flotte celle du dit admiral holandois, estant assez esloigné de luy sans pouvoir par les déposans dire ce quy est passé en la fin dudit combat, par ce que luy et ses gens son retournés en ce havre, aiant fait la présente déclaration pour satisfaire au désir de l'ordonnance et a siné1). Fourmentin. Copie.

1) Signé.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 245

IV. Enqueste faicte par nous David Bestailleur, escuier, sieur de Maurebecq, conseiller du roy, lieutenant particulier assesseur civil et criminel et commissaire examinatenr en la justice de Calais et pays reconquis, en présence de Mr. Nicolas Flahault, commissaire examinateur de l'admirauté desdits lieux, à la requeste de Cornilles de Glarges, chevallier, sieur de Elemmes, agent des seignenrs les Estats des Provinces Unies des Pays bas, résident en ceste ville. En vertu de la requeste à nous presenté par ledit sieur de Glarges etc. Commission au bas signée Fourmentin, greffier. A la quelle enqueste avons proceddé, ainsy qu'il ensuict.

Au Mercredy vingtsixième jour de Juin XVI eens cinquante deux. Jean Henet(!), dit Vent de sus, maistre de batteau de ce havre, après serment par luy fait de dire vérité et lecture à luy faite de la requeste presenté par le demandeur et de la déclaration et rapport cy devant par luy faict, a dit que le jour avant le St. Sacrement dernier il seroit party de ce havre avec son batteau et équipage pour aller à Douvres et estant arrivé à la radde ils auroient trouvé quarante deux vaisseaux hollandois soubz voilles, comme aussy auroient appereeu venir vers la coste de France quatorze vaisseaux de guerre anglois, conduit par l'admiral, et lesquelz arrivèrent vers les dunes. Et d'aultre costé desdits dunes appareurent encores du coste d'avant dix autres vaisseaux de guerres aussy anglois, qui joignirent lesdits autres anglois et sitost entourèrent lesdits vaisseaux hollandois. Ce faict furent estonnés de voir l'admiral anglois se destacher avec sept autres vaisseaux et s'en allèrent droit à l'admiral d'Hollande, qui estoit à la teste des quarante deux vaisseaux avec une frégatte, estant pour lors une partie de sa flotte bien esloignée. Et en mesme temps ledit admiral anglois tira un coup de canon sur l'admiral d'Hollande, sans que

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 246 ledit admiral d'Hollande en eust tiré, nonobstant ledit admiral anglois ne délaissa de tirer deux autres coups de canons, sans que ledit hollandois en eust envoyé aucun, et continua ledit admiral anglois à faire tirer sur ledit admiral plusieurs coups de canons, ce qui estonna grandement ledit déposant, comme aussy ses gens, de voir ledit admiral anglois tirer trois diverses foix sur celuy d'Hollande sans luy rendre le réciproque. Et se dévisans virent ledit admiral d'Hollande tirer plusieurs coups de canons sur le dits navires anglois et ainsy continuèrent un combat, tant entre lesdits admiraux que dans la queue de la flotte, sans pouvoir dire la fin dudit combat, d'autant que luy et ses gens son retourné en ce havre, disant que luy et ses compagnons s'entonnèrent fort de la grande patience, qu'eurent lesdits hollandois. Et est ce quil a dit et a signé.

Robert Villard, dit Gouller, matelot de ce havre, aagé de trente cinq ans ou environ après serment au cas requis, a dit qu'il ne sçait autre chose du contenu en ladite requeste, sinon que quelques jours avant le St. Sacrement, il estoit dans le batteau de Henet(!) à la radde d'Angleterre, ou ils trouvèrent environ quarante deux vaisseaux hollandois y compris l'admiral, qui estoient soubs voilles, comme aussy virent venir du costé de France quatorze vaisseaux de guerre anglois avec l'admiral et d'autre costé d'avant dix autres vaisseaux anglois équipés en guerre, lesquels en mesme temps entourèrent lesdits hollandois, et en après l'admiral anglois se destacha avec sept autres vaisseaux et s'en alla droit à l'admiral d'Hollande, qui estoit à la teste avec une frégatte, et estant arrivé à la portée du canon luy tira trois diverses fois, sçavoir un coup la première, la deuxième fois deux coups et la troisième fois plusieurs coups, sans que l'admiral d'Hollande luy en eust tiré aucun, ce qui estonna fort ledit déposant de voir tirer tant de coups sans se deffendre. Et en après il vist ledit admiral d'Hollande et ceux de sa flotte renvoyer plusieurs autres coups et ainsy rendirent combat l'un contre l'autre, ne pouvant dire les parti-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 247 cularités dudit combat, d'autant qu'en leur batteau s'en retournèrent en ce havre, disant qui'l s'estoit fort estonné de la patience des hollandois davoir souffert, que les anglois leurs eussent tiré trois diverses fois sans se revanger et est ce qu'il a dit et a signé.

Pierre Village, matelot de ce havre, aagé de vingt ans ou environ, après serment au cas requis, a dit que comme il estoit dans le batteau de Henet(!), y a environ trois sepmaines aux costes d'Angleterre, il y vist quarante deux vaisseaux hollandois soubs voilles, et aperceust venir du costé de France quatorze vaisseaux anglois, conduit par l'admiral, et du costé d'avant apperceut dix autres vaisseaux anglois, qui joignirent l'admiral; et sytost enfermèrent les hollandois. Ce fait ledit admiral s'en alla vers l'admiral d'Hollande avec sept autres vaisseaux, et estant à la portée du canon il luy tira trois diverses fois, sans que ledit admiral d'Hollande luy eust renvoyé aucun coup. Et peu après ledit admiral avec les aultres de sa flotte se mirent à tirer, et ainsy rendirent combat, ne sçait ce qui soit passé, sinon que a ouy dire en Angleterre, que l'anglois voulloit obliger les hollandois à mettre le pavillon bas et est ce qu'il a dit et a signé.

Pierre Marie, matelot de ce havre, aagé de vingt quatre ans ou environ, après serment etc. a dit qu'il ne sçait autre chose, sinon comme il estoit dans le batteau de Henet(!) aux costes d'Angleterre, il a veu quarante et tant de vaisseaux hollandois soubs leurs voilles, et apperceut venir du costé de France l'admiral d'Angleterre avec douze à treyze vaisseaux de guerre, comme aussy vit du côté d'avant dix autres vaisseaux anglois, qui joignirent l'admiral, et sy tost entourèrent les hollandois, et après l'admiral anglois se destacha avec sept autres et alla droit à la teste trouver l'admiral, quy y estoit avec une frégatte, où estant arrivé luy envoya un coup de canon et en après deux aultres coups, sans que ledit admiral d'Hollande ny les autres vaisseaux eussent tiré, estant fort estonné de voir ledit admiral

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 248 anglois luy envoyer plusieurs aultres coups de canons, sans pouvoir spéciffier le nombre, d'aultant qu'il en envoya une bordée, ce qui obligea ledit déposant de dire en ses mots à ses autres compagnons: he quoy! que veult dire le hollandois, qui ne se deffend, veu qu'il souffre que les anglois luy tirent trois diverses fois sans se vanger. Et se disant virent ledit admiral d'Hollande et ses aultres vaisseaux tirer sur les anglois et sur ce rendirent combat l'un contre l'autre, ne sçait le subject, sinon qu'il a ouy dire depuis en Angleterre, que les anglois voulloient obliger les hollandois à mettre leur pavillon bas. C'est ce qu'il a dit et a signé.

Copie. Fourmentin.

(Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage. Liassen Admiraliteit 5538 III.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 249

De Noord-Oostelijke doorvaart naar China, Medegedeeld door J.C. Overvoorde.

Reeds sinds het einde der 15de eeuw hadden de voordeelen van den handel op China en het geheimzinnige Cathay ondernemende geesten uit verschillende landen, voor wier ingezetenen de vaart om de Kaap gesloten of bemoeilijkt was, er toe gedreven om zelfstandig een weg om den Noord te zoeken, waarbij zoowel de Noord-Oostelijke doorvaart door de straat Nassau of ten Noorden van Nova Zembla, als de Noord-Westelijke langs Labrador of door de als zeestraat gedachte Hudsonbaai in aanmerking kwamen1). De Hollanders hadden hiertoe echter geene aanleiding gevonden, zoolang zij de vrachtvaart van Spanje en Portugal naar het Noorden van Europa beheerschten. Toen deze handel echter verboden werd, ontwierpen ook spoedig ondernemende kooplieden, waarbij natuurlijk ook Balthasar de Moucheron, de tochten tot het zoeken van de Noord-Oostelijke doorvaart in 1594, 1595 en 1596, die echter weinig positief resultaat opleverden en welke voorloopig veel van het praktisch belang verloren door den tocht van Houtman naar Indië in 1596. De staat beperkte zich daarna tot het uitloven

1) Zie de opgaven o.a. bij C.G. Zorgdrager's Bloeijende Opkomst der Aloude en Hedendaagsche Groenlandsche Visscherij.... Met bijvoeging van de Walvischvangst.... door Abraham Moubach. 2de druk. 's-Gravenhage, 1727, 4o; Mr. S. Muller Fz., Geschiedenis der Noordsche Compagnie. Utrecht, 1874.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 250 van de bekende premie van 25.000 gulden bij resolutie van de Staten-Generaal van 13 April 1596 en tot het Generaal Octrooi van 1614, waarbij een monopolie voor vier reizen werd beloofd aan den ontdekker van nieuwe landen en nieuwe wegen. Op het request van Mr. Joris Carolus besloten de Staten-Generaal, onder toekenning van eene gratificatie voor de ingezonden kaart, dat zij ‘voorder egeen oncosten meer en begeren te doen tot last van het Landt, om de voorschreven passagie te doen ondersoecken, toelatende sulcx te doen die Coopluyden’ (enz.)1). Het in 1602 aan de V.O.C.2) verleende monopolie, dat alle anderen uitsloot van de voordeelen van den handel om de Kaap, deed de belangstelling herleven voor het probleem van de Noordelijke doorvaart, hetwelk de V.O.C. aanleiding gaf om in 1608 eene uitbreiding van haar monopolie te vragen voor de Noorder doorvaart en haar bewoog tot het uitzenden van Hudson in 1609, om de andere concurrenten voor te zijn en zoo mogelijk verdere concurrentie af te snijden. Ook daarna verminderde de belangstelling voorloopig niet, getuige de bij Muller blz. 381-386 vermelde pogingen, waaronder die van Joris Carolus in 1615 en van de Noordsche Compagnie in 1615 en 1625. En zelfs dit, door Muller als laatste vermelde, plan vormde nog niet het slotbedrijf3). Uit 1631 is eene poging bekend en in 1632 ontstonden er op Jan Mayen eiland geschillen over de bij een ontdekkingstocht door de Kamer Amsterdam besomde traan4). De hierna afgedrukte bescheiden bewijzen, dat ook nog lange jaren daarna de plannen levendig bleven. Zij betreffen de aanvrage om octrooi door een groep van kooplieden tot de Staten-Generaal gericht in 1664 en

1) Res. Staten-Generaal 16 Januari 1615, afgedrukt bij Muller, blz. 380. 2) Afkorting voor Vereenigde Oost-Indische Compagnie. 3) Muller vermeldt wel latere pogingen betreffende de Noord-Westelijke doorvaart. 4) Zie hierover Mr. S. van Brakel, Vroedschapsresolutiën (enz.) betreffende de Noordsche Compagnie. In: Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, XXX, 1909, blz. 255-400.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 251 het weder oprakelen dier plannen door den zoon van een der ontwerpers in 1720. De vroegere plannen waren alle afgestuit op de ongunstige ijstoestanden in het hooge Noorden en het is dan ook wel geen toeval, dat het eerste plan samenvalt met een zeer gunstig ijsjaar, waarin Willem de Vlamingh 82o10 bereikte en Cornelis Roule zelfs tot 84o en 85o doordrong. Uit onze bescheiden blijkt, dat nog een derde commandeur een record bereikte, door tot 84o te komen zonder in het ijs te zeilen. Dit laatste gelukte namelijk aan Jacobus Jelmerse Cock, die in direkte relatie stond met de combinatie van 1664 en wiens aanwijzingen den stoot gegeven hebben tot het nieuwe plan. Beide plannen zijn afgestuit op de tegenwerking der V.O.C., doch zij behouden hunne waarde zoowel als economisch verschijnsel op zich zelf, als wegens de daarbij blijkende bijzonderheden betreffende de voorbereiding van het plan en van de daarvoor op te richten Compagnie, in het bijzonder ook wegens de beteekenis der, vooral bij de plannen van 1664, betrokken personen. Waarschijnlijk is het plan uitgegaan van Guilielmo Van der Voort, een groot handelsman te Amsterdam, die gewoonlijk als eerste onderteekent, zijn broeder Gio Van der Voort, - beide zwagers van Pieter de la Court door diens tweede huwelijk met Catharina Van der Voort -, den koopman Jan van Weert te Amsterdam, Nicolaes Vis of Visch, waarschijnlijk een reeder van de Groenlandvaarders uit Zaanland, waar deze naam thans nog veel voorkomt, en ten slotte Pieter de la Court, den bekenden Leidschen industrieel en staathuishoudkundige. De combinatie werd bijgestaan door den advocaat Mr. J. Wtenhage, die hare belangen bij de Staten-Generaal behartigde. In de combinatie treden in het bijzonder de oudste Van der Voort, Van Weert en De la Court op den voorgrond. Van Weert toonde een afzonderlijk standpunt in te nemen ten opzichte der aan de oprichters toe te kennen voordeelen en maakte een eigen concept voor het request, doch moest wijken voor den wassenden invloed van De la Court, wiens ontwerpen in hoofdzaak gevolgd blijken, en die ook zoowel met Van der Voort als met

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 252 advocaat Wtenhage hierover in correspondentie stond. Hij beschikte ook over invloedrijke relaties, waardoor hij steeds op de hoogte bleef van wat in de vergaderingen van de Staten-Generaal of van de Staten van Holland, of in commissies, werd besloten. Wtenhage noemt daarbij tweemaal als bron den neef van De la Court en vermeldt eenmaal, dat deze op het punt staat naar Dordrecht te vertrekken. De veronderstelling is dus niet te gewaagd, dat deze neef niemand minder is dan de raadpensionaris Johan de Witt, van wien wij weten, dat hij in relatie stond met De la Court en van wien de Heer Fel. Driessen kort geleden heeft aangetoond, dat hij een germain neef was van De la Court. Wij mogen dan aannemen, dat het plan door De Witt werd gesteund, hetgeen zeker hiervan het gewicht verhoogt. Ook de medewerking van P. de la Court op zich zelf is hierbij reeds van belang, in het bijzonder ten opzichte van de beschouwingen betreffende den opzet van de compagnie. Waarschijnlijk is hij oorspronkelijk slechts door zijne familierelatie met de Van der Voort's erbij betrokken, want, ofschoon hij 13 scheepsaandeelen bezat1), waren zijne belangen toch niet in het bijzonder bij de reederijen gelegen. Eigenaardig is, dat zoowel De la Court als de Van der Voort's Vlaamsch bloed in de aderen hadden. Pieter zelf was wel te Leiden geboren, in 1618 of 1620, doch zijn vader Pieter kwam uit Yperen en vestigde zich eerst in 1613 te Leiden, en zijne moeder Jenne des Planque kwam uit Marck bij Rijssel. De vader van de Van der Voort's, Isaac, was in Antwerpen geboren. Er zat in hen dus iets van het ondernemende, soms wat fantastische, dat zoovelen Zuid-Nederlanders eigen was, en hen van zoo groote beteekenis maakte voor den opbloei van Nederland in het einde der 16de en in de 17de eeuw. De plannen van 1664 werden in 1720 weder opgevat door den zoon van Pieter, Mr. Pieter de la Court van der Voort, een man van een groot fortuin, die volgens de berekening van zijnen zoon Allard, samen met zijne

1) Blijkens aanteekeningen in het dossier De la Court.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 253 vrouw Sara Poelaert in 1739 een vermogen naliet van F. 1.138.213. -, een voor dien tijd zeer belangrijk bedrag. Hij legde den grond voor het cabinet De la Court, dat in 1766 voor F. 68.437. - werd verkocht1). Hij stond als fabrikant en handelsman in betrekking tot J. Waarts te Amsterdam en met kassiers en kooplieden te Bayonne, Nantes, Genua, Venetië, Londen, Hamburg en Sint-Petersburg. Wij kennen hem als een zelfvergenoegd man met eenigszins fantastisch karakter, die zijn cabinet en zijne ananaskweekerij o.a. gebruikte om in relatie te komen met menschen van naam, zooals de twee prinsen Philips en Willem van Hessen, den vice-kanselier te Schönbrunn, de bisschoppen van Mainz, München en Würzburg, verschillende gezanten enz. Hunne zeer onbelangrijke bedankbrieven liggen nog netjes bijeengevoegd in het dossier De la Court bewaard2).

Het plan van 1664.

De eerste bescheiden betreffende de octrooiaanvrage zijn eene verklaring der vijf deelnemers op 5 Juli 1664, waarbij zij zich tegenover Mr. Wtenhage borg stellen voor de kosten te maken in verband met het aanvragen van het octrooi, en de brief van Pieter de la Court, hieronder als No. I opgenomen, gedateerd 7 Juli 1664 en gericht aan zijne beide zwagers Van der Voort. Uit dit schrijven blijkt, dat over het in te dienen request uitvoerig van gedachten werd gewisseld. In het dossier te Leiden zijn dan ook 8 ontwerpen aanwezig, waarvan er drie gelijkluidend zijn en waarschijnlijk den definitieven tekst bevatten. Absolute zekerheid hierover bestaat niet,

1) Zie mijn artikel over deze collectie in het Leidsch Jaarboekje, 1908. 2) Deze collectie werd kort geleden door den archivaris van Amsterdam aan het Leidsche archief afgestaan. Zij bevat belangrijke stukken over de familie, brieven, reisjournalen enz. Een gedeelte heeft reeds onder mijn voorganger Mr. Ch.M. Dozy den weg naar Leiden gevonden; waarschijnlijk behoorden daartoe ook de bescheiden over de Noord-Oostelijke doorvaart, die door mij aldaar tusschen allerlei varia werden aangetroffen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 254 daar noch in het archief der Staten-Generaal, noch in dat der Staten van Holland door mij het request werd teruggevonden. Bij alle verschil in détails zijn de verschillende ontwerpen wat de hoofdzaken betreft zoo gelijkluidend, dat ik meen te mogen aannemen, dat er eerst eene algemeene bespreking heeft plaats gehad en dat de nadere uitwerking daarna aan de verschillende deelnemers is opgedragen, - althans aan drie van de vijf, want op grond van No. 1 kunnen wij het gevolgde ontwerp met vrij groote zekerheid aan P. de la Court toeschrijven, eene kortere redactie aan J. van Weert en eene derde aan Guilielmo van der Voort. Dit laatste ontwerp toch, dat zich zeer sterk bij dat van De la Court aansluit, bevat eene zinsnede aan het slot van den volgenden inhoud, die in alle verdere ontwerpen ontbreekt, en hiernaar wordt verwezen in een brief van Mr. Wtenhage. De zinsnede luidt: ‘Ende dat voorts de supplianten mogten wesen ontslagen en bevrijd, ten minsten voor eenige reysen, van alle lasten en ongelden op 't inkomen en uitgaan der goederen en scheepen in en uit deese landen, en alle andere diergelijke lasten, geen uytgesonderd, alreede opgesteld en nog op te stellen, en dat in faveur en om redenen van 't voorschreeven, ende dat nog andersins deese voyages afterweegen gebleeven zijnde, als voorheenen, de landen uit deesen hoofde geen voordeel souden hebben ontfangen en genoten, en opdat de kosten by de supplianten te doen door deese lasten nog daarenboven niet vergroot en verswaard mogten werden’. Wtenhage plaatste hierover in een samenvattend concept als aanteekening: ‘N.B. mijn Heer u Swager van der Voort sloeg nog voor te versoeken vrijdom van imposten op de consumptie, maer is sulcks alhier overgeslagen, omdat van de Staten van Holland most versogt werden. En daerenboven bedugte, dat de geinsereerde laetste clausel aenstoot genoeg sal geven, alhoewel nog sou konnen werden bekleed met 't exempel van de octroyen, die gegeven plegen te werden aen de Bedieckers van nieuwe landen, die gemeenlik of altijd vrijdom van verpondingen verleend werd, gelijk ook somtijds die eenige ledige erven in cas van uytsetting van een stad betimmeren’.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 255

De verschillen in de andere ontwerpen zijn van weinig belang; alleen beginnen deze met een aanhef over ‘Gods besondere goetheyt’ tegenover de ingezetenen der Vereenigde Provinciën, die bij De la Court ontbreekt en, als hier minder zakelijk, is weggelaten, en wordt in een der ontwerpen nog uitdrukkelijk gewezen op de ‘slechte gestaltenisse veeler ambagten en fabricquen door de nonconsumptie harer manufacturen’ als motief voor het zoeken van nieuwe wegen voor afzet daarvan. Het request werd omstreeks 23 Juli bij de Staten-Generaal ingediend en dien dag aldaar gelezen (No. II). Deze data zijn merkwaardig, omdat in de verdere bescheiden meermalen verwezen wordt naar de door Jacob Jelmerse Cock in dit jaar bereikte resultaten, terwijl toch de terugkomst der Groenlandvaarders gewoonlijk eerst omstreeks half September plaats vond. 's Zomers werd echter dikwijls een jager naar de visschersvloot gezonden, die dan in Juli bericht bracht van de vangst. Op deze wijze kunnen de aanvragers reeds in Juli bericht hebben gehad over het bereiken van de 84 graden. Het request, als No. 3 opgenomen, werd in handen gesteld van de Gedeputeerden tot het stuk van de octrooien van nieuwe inventiën, die hierover reeds 28 Juli verslag deden, ‘waerop gedelibereert sijnde, is de voorsz. saecke bij de Heeren van Hollandt overgenomen’1). Reeds drie dagen daarna kwam het request bij de Staten van Holland ter tafel, ‘waerop gedelibereert zijnde, is goetgevonden en verstaen, dat de voorschreven Requeste gesteldt sal worden in handen van de Heeren van Dordrecht, ende andere haer Ed. Groot Mog. Gecommitteerden tot de saecken van de Zee, om naer rijpe overweginge van den innehoude van dien, de Vergaderinghe daerop te dienen van hare consideratiën ende advis’2). Tot zooverre ging alles met buitengewonen spoed, doch nu kwam er vertraging door invloed van de Bewindhebbers der V.O.C., die aanvroegen om hierover gehoord te

1) Resolutiën van de Staten-Generaal van 28 Juli 1664, fol. 572 vs. 2) Gedrukte Resolutiën van 31 Juli 1664, blz. 49.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 256 worden. Den 14den October bracht de pensionaris Vivien rapport uit, waarop ‘is goedtghevonden ende verstaen, dat 't voorschreve besoigne door de gemelte Heeren haer Ed. Groot Mog. Gecommitteerden nader geresumeert, de Heeren Gecommitteerden van de Geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie deser Landen, alhier eerstdaeghs verwacht wordende, daerop gehoordt, ende vervolgens de Vergaderinghe dienthalven andermael van advies gedient sal worden’1). Was het eerste advies mogelijk volgens sommige Statenleden te gunstig voor de aanvragers van het octrooi en begon de V.O.C. in te zien, dat hare belangen ernstig bedreigd werden en dat verweer noodzakelijk was, wilde men niet de mogelijkheid loopen, dat werkelijk de doorvaart gevonden werd en dat langs dien weg ernstige concurrentie voor haar ontstond in het verre Oosten? Want al liep haar monopolie van handel tot den 23sten graad geen gevaar, zoo zoude de nieuwe compagnie toch hooger gelegen plaatsen kunnen bereiken, die een markt konden worden, ook voor produkten uit de door de V.O.C. bezochte landen. Het nader te vermelden request aan de Staten van Holland geeft hier eenige aanduidingen, die wel ten gunste van de aanvragers kunnen gekleurd zijn, doch die toch in hoofdzaak juist moeten zijn geweest, daar de daarbij vermelde zaken voor de Statenleden te gemakkelijk te controleeren waren. Een te afwijkende voorstelling zoude hier dus aan requestranten eerder kwaad dan goed gedaan hebben en de requestranten waren te verstandig om dit niet zelf in te zien. Volgens dit tweede request was het verzoek aan de Staten-Generaal ‘aangenaam, en is generalik geoordeeld geweest, dat hetselve... behoorde geaccordeerd te werden’ en was door de Gecommitteerden tot de zeezaken2) zoo gunstig geadviseerd, dat het aanstonds scheen ingewilligd te zullen worden. Ook de ontvangst bij de Staten van

1) Gedrukte Resolutiën van 4 October 1664, blz. 39. 2) Volgens de Resolutiën van de Staten-Generaal wordt het request naar de Gedeputeerden voor de octrooien verwezen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 257

Holland was, volgens het request, gunstig, doch daarna was er stagnatie gekomen, hadden sommige Statenleden gevraagd ‘om daarover met hun Heeren Committenten te consuleren’ en was er nader besloten om ook de Bewindhebbers der V.O.C. hierover te hooren (No. III). De belangen van deze en van de stad Amsterdam waren zoo nauw verbonden en dikwijls door dezelfde personen vertegenwoordigd, dat het wel is aan te nemen, dat deze verwijzing naar de committenten en dit hooren van de Bewindhebbers niet is geschied buiten directen invloed van Amsterdam en van indirecten invloed van de V.O.C. De conferentie had inmiddels op 19 November plaats en onmiddellijk werd de advocaat der octrooiaanvragers hiervan door Johan de Witt (‘UE. neve’) op de hoogte gesteld. Het verslag hiervan is opgenomen in den brief van Wtenhage van gelijken datum (No. IV). De daarbij genoemde gronden van de V.O.C. zijn werkelijk zeer zwak, doch deze kon ook moeilijk het ware motief voor de oppositie te sterk laten klinken, namelijk het dreigend gevaar voor concurrentie en beperking van eigen winst. Wat echter aan kracht van argumenten ontbrak, kon aangevuld worden door de beteekenis van hen, die de argumenten te berde brachten, vooral nadat de Bewindhebbers besloten hadden om de reeds meer met succes bekroonde methode te volgen, van zelf voor de V.O.C. het dreigend octrooi op te vorderen, waartoe 1 December 1664 door de kamer Amsterdam besloten werd. Natuurlijk zullen er ook wel weder wegen bestaan hebben, waarlangs dit bericht de aanvragers bereikte, en deze trachtten daarop de V.O.C. voor te zijn door een nieuw request, thans aan de Staten van Holland, dat aldaar 4 December reeds was ingediend (No. V). In dit stuk wordt uitvoerig gewezen op de goede ontvangst van het eerste request en wordt niet onduidelijk geïnsinueerd, dat de verdere vertraging slechts aan invloeden van de V.O.C. is te wijten. De Staten worden als het ware tegen de V.O.C. opgezet en tegen de aanmatiging van dit lichaam en ten slotte wordt gedreigd met zich om octrooi te wenden tot andere regeeringen,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 258 indien het request mocht worden geseponeerd, dat is: zonder af te doen op de lange baan geschoven. Ten slotte wordt verwezen naar het verloopen van het seizoen, dat eene spoedige beslissing wenschelijk maakt. Spoedig volgde nu het request van de V.O.C. aan de Staten-Generaal (No. VI). De Bewindhebbers noemden het plan eene dwaasheid, daar het geen kans op welslagen bood, en dat, als de schepen Japan mochten bereiken, de bemanning aldaar zeker zoude worden gedood. Zij bestreden het aangevraagde octrooi als nadeelig voor de V.O.C., die zonder haar handel op Japan niet kon bestaan, en eindigden met voor zich zelf ten slotte het zoo versmade octrooi aan te vragen. Het request werd 16 December 1664 in de Staten gelezen, ‘waerop gedelibereert sijnde is de voorschreve saecke bij de Heeren van Hollandt overgenomen ende dien onvermindert gestelt in handen van de Heeren Huyghens ende andere Hare Ho. Mo. Gedeputeerden tot de saecken van de gemelte Oost-Indische Compagnie, om met ende nevens de requeste van verscheyden coopluyden deser landen, den drije en twintichsten Julij lestleden op 't selve subject aen Hare Ho. Mo. gepresenteert, te visiteren, examineren ende daervan rapport te doen’1). Deze resolutie kan als gunstig voor Van der Voort c.s. beschouwd worden, daar door het gelijktijdig in handen stellen van de Gedeputeerden voor de zaken van de V.O.C. althans eenige waarborg gegeven werd tegen onnoodig oponthoud. De advocaat der ‘verscheyden coopluyden’ kreeg door hun bekenden promotor weder onmiddellijk bericht van het ingezonden request der V.O.C. en kon nog denzelfden dag, dat het in de Staten-Generaal gelezen was, hiervan een afschrift zenden aan De la Court met een begin van weerlegging hiervan (No. VII). Hij begon den volgenden dag reeds aan eene ‘Provisionele Instructie’ ter nadere weerlegging, waarvan ik hierachter als No. VIII een extract laat volgen, met weglating van de reeds be-

1) Resolutiën der Staten-Generaal, 16 December 1664, fol. 920.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 259 handelde punten. Het definitieve verweer volgde ten slotte in het ‘Debath’ (No. IX). Onverwacht zien wij daarop een nieuwen concurrent verschijnen, namelijk den kapitein Jacop Jelmerse Cock1), op wiens ervaring in het hooge Noorden de combinatie Van der Voort hare plannen had gebouwd. Hij wendde zich zijnerzijds tot de Staten-Generaal om octrooi, waar zijn request den 22sten Januari 1665 naar de Gedeputeerden tot de zaken der V.O.C. werd verwezen en den 28sten Januari, na hun rapport, ‘bij de Heeren Gedeputeerden van de provincie van Holland ende West-Vrieslandt copielick overgenomen om in den haren breeder gecommuniceert te werden’2).

1) Aldus is de naam volgens de Resolutiën. In het dossier wordt hij gewoonlijk Cornelis genoemd. 2) Ik laat hieronder de Resolutiën, zoover noodig, in extenso volgen om de juistheid van de gevolgtrekking te kunnen beoordeelen. ‘Op het geproponeerde ter vergaederingh is na deliberatie goetgevonden ende geresolveert mits desen te versoecken ende te committeren d'Heeren Spiegel, Munter, Backer, Capelle, de Haes, Valckenier ende den advocaet van de Compagnie, om met eenige personen, voorgenomen hebbende benoorden om na Japan te vaeren en daertoe eenige scheepgens uyt te setten, over die gelegentheyt te spreecken, haer op alles dienaengaende te hooren, ende dat, sou haer sulcx mede geraden vinden, in presentie ende hen bijwesen van d'Heer schepen Blauw, mitsgaeders de vergaederingh daeromtrent te dienen van haere consideratiën ende advis, des sal bij absentie van d'een off d'ander van de voornoemde Heeren Gecommitteerdens mette presenten werden gebesoigneert’. Resolutiën der Staten-Generaal, 17 Nov. 1664. Gehoord het verslag van de ‘Heeren Gecommitteerdens die van wegen dese Camer in den Haech sijn geweest’ en gelet dat zij morgen over 8 dagen weder naar Den Haag gaan, ‘wordt de resolutie uitgesteld’. Resolutiën der Staten-Generaal, 1 Dec. 1664. ‘Op het versoeck van eenige luyden, presenterende met de compagnie aen te spannen tot uytvinding van de passagie om de Noort na China, Japan en die gewesten, in deliberatie getreden, oock gehoort sijnde het rapport van Heeren Gecommitteerdens van dese Camer, die in den Haech daerover hebben gebesoigneert, mitsgaeders octroy dienaengaende by haer Ho. Mo. versocht, is goetgevonden en geresolveert haer aen te seggen, dat sijluijden in die saeck sullen kunnen doen soo als sij meenen te raede te wesen, sonder dat de Compagnie haer daerin meent te steecken’. Resolutiën der Kamer Amsterdam der V.O.C., 29 Dec. 1664.

‘Op het versoeck van diegeen, die haeren dienst aen de Compagnie hebben gepresenteert, om mette selve aen te spannen tot uijtvinding van de passagie om de Noort na Oostindiën, waervan breder vermaen wort gedaen in de resolutiën van 17 November en 231) December, is na deliberatie goetgevonden de voorsz. luyden niet uyt eenige schult, maer tot een gratuiteit toe te voegen een somme van een honderd daelder’. Resolutiën der Kamer Amsterdam der V.O.C., 6 Februari 1665. 1) Lees 29.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 260

Wat bewoog Cock tot het aanvragen van dit octrooi, waarvoor hij toch zeker wel de middelen miste om het ten uitvoer te brengen? En waarom werd dit request eerst nu ingediend? Bij het ontbreken van afdoende gegevens zijn wij bij de beantwoording van die vraag op gissing aangewezen. Waarschijnlijk heeft Cock geschil gekregen met de concessieaanvragers en heeft hij toen zijne medewerking aangeboden aan hunne tegenstanders, de Bewindhebbers der V.O.C. Volgens de resolutie van de Kamer Amsterdam der V.O.C. van 17 November 1664 werden eenige heeren ‘gecommitteert om te confereeren met eenige personen, die om den Noord naar Japan wilden zeilen’ en werd hun opgedragen deze over hunne plannen uit te hooren. Zij deden 1 December rapport, doch het besluit werd aangehouden, daar de heeren toch spoedig weder naar Den Haag zouden gaan en blijkbaar conferentie en onderzoek verder voortzetten. Op 29 December besloot de Amsterdamsche Kamer om er niet verder op in te gaan en 16 Februari kende zij aan hen, die hun dienst aan de Compagnie hadden aangeboden, eene vereering toe van 150 gulden. Wie waren nu die heeren, waarmede onderhandeld werd? Mijns inziens kunnen dit slechts Cock c.s. geweest zijn, daar de combinatie-Van der Voort nog in dien tijd fel tegen de V.O.C. was gekeerd en de V.O.C. zelf in haar request van 16 December vermeldt, dat haar niet bekend is, wie toch wel die ver-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 261 scheiden kooplieden zijn. De verhouding was er werkelijk niet naar om namens de Compagnie eene vereering aan te bieden en het is zeker uitgesloten, dat de combinatie om eene vereering heeft gevraagd, zooals implicite uit de resolutie schijnt te volgen. Ook valt het op, dat in de aanvragen van de combinatie steeds slechts van China wordt gerept, doch èn in deze resolutie, èn in de aanteekeningen betreffende de monopolie-aanvrage van Cock steeds van China en Japan. Ik vermoed daarom, dat de boven vermelde resolutiën alle betrekking hebben op de combinatie-Cock, waaruit dan de gevolgtrekking zoude te maken zijn, dat de V.O.C. alle relaties met Cock c.s. heeft afgebroken, toen zij zag, dat deze over onvoldoende relaties beschikte, doch haar mogelijk in overweging heeft gegeven om een monopolie aan te vragen ten einde de beslissing op de aanvrage-Van der Voort c.s. te vertragen en mogelijk geheel te doen mislukken. De resolutie is van 29 December 1664 en 22 Januari 1665 komt het request van Cock in behandeling. Daarop kan Cock bij de V.O.C. op eenige vereering hebben aangedrongen, die eindelijk 16 Februari ‘niet uyt eenige schult, maer tot een gratuiteyt’ werd verleend1). De aanvrage, waarvan het request door mij niet werd teruggevonden, strekte blijkens de resolutiën van de Staten van Holland ‘omme alleen te moghen bevaren de Noordelijcksten kanten van de Kusten van Nova Sembla, Tartariën, Cina ende Jappan’2). Na dezen datum vinden wij geen verdere gegevens in de resoluties en kunnen wij alleen vaststellen, dat bij de verlenging van het octrooi der V.O.C. van de Noord-Oostelijke doorvaart geen melding wordt gemaakt3), zoodat althans op het request der V.O.C. niet gunstig is beschikt. Waarschijnlijk is de zaak op de lange baan geschoven en daarna door den oorlog met Engeland in

1) Resolutiën van de Staten-Generaal, 22 en 28 Januari 1665, fol. 51 vs. en 71 vs. 2) Gedrukte Resolutiën 29 Januari 1665, blz. 28. 3) Resolutiën van de Staten-Generaal, 8 Februari 1665, fol. 197. 207, 216, 220.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 262 het vergeetboek geraakt. Toch blijkt, dat de oorspronkelijke aanvragers nog niet terstond hunne plannen geheel hebben opgegeven. Den 16den September 1665 vergaderden zij te Amsterdam, waarbij een concept voor een nieuw request werd overwogen, waarvan de hoofdpunten in de korte aanteekening (No. X) worden vermeld. Volgens andere aanteekeningen raadde Wtenhage om zich bereid te verklaren, ook de andere aanvragers in het octrooi op te nemen. Daarmede eindigen de gegevens omtrent de octrooiaanvrage in 1664.

Voordat ik tot de behandeling van het plan van 1720 overga, moet ik nog een oogenblik stil staan bij een zinsnede in de ‘Provisioneele Instructie’, waarbij voorgesteld wordt om, schijnbaar van geheel andere zijde, een geheel nieuw request in te zenden, waarbij octrooi wordt verzocht voor den handel op de Perzische golf langs de Kaap de Goede Hoop, waarbij natuurlijk reeds van tevoren op hevigen tegenstand van de V.O.C. kon gerekend worden. Heeft men hierin alleen eene poging te zien om de V.O.C. toeschietelijker te maken voor het octrooi voor de Noord-Oostelijke doorvaart door haar aandacht te concentreeren op de veel ernstiger concurrentie, welke de inwilliging van dit tweede request zoude kunnen veroorzaken, of heeft men ernstig gemeend, dat een dergelijk octrooi kon verkregen worden en dat dit bij wegvallen van het Noorder plan eenige vergoeding zoude geven? Het plan schijnt althans ernstig te zijn overwogen, gelijk blijkt uit de eenige aanteekening, welke ik verder hierover aantrof, en waarin wel geen namen worden genoemd, doch waarvan het voorkomen te midden van de bescheiden over het Noorder plan toch wel wijst op samenhang met de octrooiaanvragers uit 16641).

Het plan van 1720.

Ruim eene halve eeuw later werd het plan weder opgevat door Pieter de la Court van der Voort, den zoon van Pieter uit 1664. Deze hield verschillende besprekingen

1) XI, bl. 300.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 263 met burgemeesters van Amsterdam, bewindhebbers der V.O.C. en tusschenpersonen en trachtte onderwijl inlichtingen te verzamelen van de commandeurs ter Groenlandvaart. Hij werd over het algemeen welwillend ontvangen, doch het doorlezen der verschillende brieven en aanteekeningen vestigt den indruk, dat de ontwerper de beleefde ontvangst van den rijken en machtigen koopman wel wat te veel als instemming met zijne plannen heeft opgevat1). Hij schijnt ook niet de persoon om ernstig weerstand te bieden aan den openlijken of bedekten tegenstand der V.O.C. en evenmin om, bij verkrijging van het octrooi, de moeilijke onderneming tot een bevredigend einde te brengen. Het teekent reeds, dat er drie verschillende ontwerpen voor eene monopolie-aanvrage in het dossier aanwezig zijn, doch dat geen hiervan door den aanvrager zelf is ontworpen. Het ontwerp, dat ernstig overwogen werd, is van de hand van Mr. Abram van den Ende, die geregeld voor De la Court van der Voort als rechtskundig raadsman optrad. In het dossier zijn te Leiden 35 brieven van hem bewaard over zakenkwesties uit de jaren 1709-1735. Het ontwerp is als No. XII opgenomen. De samensteller heeft echter zelf de indiening ontraden; ‘naar vorens de stad van Amsterdam in mijn sentiment gebragt te hebben of dat andersints ongeraaden’, zooals De la Court achter op het stuk aanteekent. Een tweede ontwerp van Mr. van den Ende wijkt slechts wat de inkleeding betreft hiervan af en ook het derde ontwerp, van de hand van Mr. Rooseboom, levert geen

1) Hij werd door de burgemeesters van Amsterdam op hun thuisreis van de residentie te Hillegom ‘op een visje getracteert’ en burgemeester Pancras, de president-burgemeester, had hem meermalen ‘minsaam onthaald’, doch de burgemeester Castricum was daar driftig tegen, ‘sijnde bewinthebber van de O.-Compagnie’. Wel gaven eenige leden hem hoop, dat eene schikking met de V.O.C. niet uitgesloten was, doch meer dan een beleefdheidsphrase kan ik hierin niet zien. Ook werd hij verwezen naar Egidius van den Bempden, ‘als zijnde een Heer, die de negotie grondiger verstaet’ (Brieven 11 en 20 Juli 1720). Hij had o.a. ook een onderhoud met Jacob van Noorthey in het logement der V.O.C. te 's-Gravenhage, blijkens diens brief van 10 Juli 1720 uit Rotterdam.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 264 nieuwe gezichtspunten op. Hij wijst op den ellendigen staat van de fabricage van manufacturen, waardoor ‘tallike duysenden van familiën sullen moeten vertrekken, off daarvoor tot uyterste ellende staan te vervallen’. Men moet daarom verbinding zoeken te verkrijgen met nieuwe volken om den Noord, naar Tartarijen en aangrenzende landen. Hij hoopt bij het zoeken van de Noord-Oostelijke doorvaart ‘veele eylanden en vaste landen te ontdekken, waarhenen de negotie en navigatie uyt deze landen tot een onbedenklik voordeel van U Hoog Mog. onderdanen zouwde kunnen werden uytgebreyt’. Hij verzoekt daarom een octrooi voor 30 jaar voor het bevaren en handelen tot boven 80o ‘en soo voort om de Noord en beoosten Nova Zembla en soo suydwaarts af tot drie en twintig en een halve graad’. Hij vermeent, ‘dat bij U Hoog M. te minder swaarigheyt soude worden gemaakt, omdat ten hoogsten te dugten staat, dat andersints onder alle jegenwoordige buytenlandsche ondernemingen aldaar mede wel hetselve zoude kunnen werden getendeert en verkregen’. Of de samensteller zooveel optimistischer was, of slechts zijn wat ijdelen client trachtte te believen? Volgens eene aanteekening in dorso drong hij ‘sterk, om in weerwil van de stad Amsterdam het nogtans aan (de) Staaten-Generaal te presenteeren, seggende niet als van goede uytslag kon zijn, want dat het des te meer glorije zouwde zijn, als Amsterdam dit aldaar kwam te stremmen’. De la Court laat echter nuchter hierop volgen: ‘Maar vermits de glorij een eydele naam is, en nu goede vrinden onder de regente hebbe, diens vrindschap men nu of dan mooglijk kan benodigt werden, zie daar alsnog van af, vermits het seeker is niet zouwde deurgaan’. Dit laatste besluit vormde tevens het slotbedrijf voor de onderneming, al vindt men in het dossier ook nog enkele aanteekeningen uit latere jaren (1728), die bewijzen, dat het plan nog niet geheel uit zijne gedachten was gegaan. De opmerking bewijst tevens, dat de jonge Pieter niet de man was, om een dergelijk plan, trots alle tegenwerking, krachtig door te zetten en tot een goed einde te brengen. Gelukkig misschien, want waarschijnlijk had eene nieuwe poging slechts geleid tot veel ellende

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 265 voor de deelnemers, en was, zelfs bij welslagen, aan de leiders de ontgoocheling niet bespaard gebleven, dat men mogelijk, gelijk Nordenskjold in 1878, wel onder gunstige omstandigheden een doorvaart kon vinden, doch dat deze niettemin ongeschikt zoude blijken als betrouwbare handelsweg naar het Oosten.

De opzet van de Compagnie.

De opzet van de op te richten compagnie wordt gegeven in de ‘Conditien door mijn vader zaliger (d.i. door Pieter de la Court) opgestelt, naar tijdsgelegeheyd een weinig hier en daar veranderd’. In den hierbij afgedrukten vorm (No. XIII) zijn die dus niet meer geheel gelijk aan die welke door P. de la Court in 1664 zijn ontworpen, doch het schijnt mij zeer waarschijnlijk, dat de latere wijzigingen door zijn zoon in 1720 zich beperken tot de kantteekeningen en de aan het slot bijgevoegde ‘Voor en tegen redenen’. Deze toch sluiten onmiddellijk aan bij de aanteekening, dat aldaar ‘de gecopieerde geschriften’ eindigen. Het handschrift is met eene en dezelfde hand geschreven, zoodat niet meer is aan te geven, of verder in den tekst in 1720 nog wijzigingen zijn aangebracht. Waarschijnlijk acht ik dit niet, en, zoo ja, dan zijn deze waarschijnlijk van zoo ondergeschikte beteckenis, dat wij het geheel, binnen de boven genoemde grenzen, als het werk van 1664 kunnen beschouwen. De ‘conditiën’ spreken voor zich zelf en eischen geene nadere toelichting, slechts wijs ik er op, hoe die sub 1 en 2 zich direct kanten tegen de bedekte invloeden bij de V.O.C. en sub 3 tegen den windhandel in aandeelen. Waarschijnlijk is sub 47 eene reminiscentie aan de knoeierijen bij de Noordsche Compagnie, waarbij de Bewindhebbers Leversteyn en Kyen zich in 1615 niet ontzagen, om in directe concurrentie met de Noordsche te trachten zich eigen voordeelen te bedingen op Jan Mayen-eiland, nadat zij in hunne qualiteit van Bewindhebbers over den vischrijkdom van de wateren bij dit eiland inlichtingen hadden verkregen. Een dergelijk, hoewel iets minder bedenkelijk, voorbeeld leverde de kleine Kamer te Delft in samenwerking met de Kamer te Enk-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 266 huizen, door op Labrador te visschen met de uitgedrukte bedoeling om de Kamers Rotterdam en Amsterdam er buiten te houden. De volgende punten vormen weder een terugslag op de kwade praktijken bij de oude compagnieën. De ontwerper stelt zich sterk partij tegen het verkrijgen van te grooten invloed door voorzitter of directie en ontneemt aan hen, die in de compagnie tot eenige commissie verkozen worden, tijdelijk het stemrecht. Ook zullen de participanten hoofdelijk en niet volgens het ingelegde kapitaal stemmen. Dan volgen bepalingen tegen het bedingen van ongemotiveerde voordeelen, ook tegen het leenen tegen hooge rente (art. 39), het te lang aanblijven van directeuren, het doen van ongewenschte mededeelingen, waarbij het zelfs verboden wordt om mededeelingen te doen aan hen, die niet op eigen naam, doch op dien van een ander participant geldelijk bij de compagnie betrokken zijn (art. 45). Ten slotte wordt uitdrukkelijk verboden om deel te nemen in eene concurreerende maatschappij en moet deze bepaling, met die van de geheimhouding, zelfs bezworen worden op elke vergadering, op verbeurte van zijn aandeel ‘ende het dubbeld van dien’1). Uit verdere concepten blijkt, dat het kapitaal voor de compagnie wordt bepaald op 100.000 gulden, of weinig meer dan de deelneming in de Noordsche Compagnie, die oorspronkelijk F. 80.000 bedroeg. Elk aandeel van 1/200, of F. 500. -, geeft recht op eene stem2) en op de vergadering zullen de participanten zitting nemen in volgorde van het aantal aandeelen, waarbij aan de monopolie-aanvragers echter eene hoofdparticipantsplaats vooruit wordt toegekend. De ontwerpers staan hier nog geheel in het kader der 17de eeuw met de gewichtige kwesties van

1) De aanhef van de ‘Aanmerking omtrent de uitvoering’ beschouw ik als eene latere toevoeging uit 1720. De opmerking is juist, doch wel wat uit den tijd, daar in 1664 de baaivisscherij reeds lang voor die in open zee en in het ijs had plaats gemaakt, het laatste sinds c. 1650. 2) Dus afwijkend van de Conditiën van P. de la Court.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 267 het protocol, waarbij zooveel belang werd gehecht aan de plaatsing aan tafel of in de vergaderzaal, doch zij reserveeren de hoogste plaatsen althans aan hen, die bij de compagnie het meeste belang hebben en niet aan de deftigste participanten. Het bestuur berust bij 5 directeuren, die telkens voor ééne reis gekozen worden1) en 1% als vergoeding ontvangen, waaruit zij echter de kassiers en boekhouders moeten bezoldigen, die ook onder hunne verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Deze regeling vond echter niet algemeene instemming en een der ontwerpers teekent er bij aan, dat een ‘tantum’, dus een vast bedrag, als vergoeding meer wenschelijk was. De directeuren mogen geen inkoopen doen bij elkander of hunne naaste familie, om reeds tevoren alle aanleiding tot knoeierijen en overbevoordeeling te keeren, en hun beheer wordt na afloop door drie reviseurs gecontroleerd. De vergadering van participanten wordt geleid door een president en een schrijver, beide telkens voor één jaar te benoemen. Eene bepaling, dat de hoofdparticipanten, evenals de reviseurs, inzage mogen nemen van de boeken, is weder geschrapt. Elke reis wordt afzonderlijk verrekend; de schepen en pakhuizen worden daarbij tegen taxatie ingebracht en aan de oude reis worden de onkosten vergoed, die gemaakt zijn in het buitenland ten bate van de nieuwe equipage. De participanten, - dus niet de directie -, beslissen bij elke reis over de mede te nemen koopmanschappen en over de grootte van het kapitaal. Wordt dit vergroot, dan hebben de aanvragers van het octrooi een voorrang, elk tot 10% van het kapitaal. Men kan na elke reis uittreden en de compagnie wordt dan verkleind met het teruggenomen bedrag, tenzij een der participanten dit aandeel overneemt, of een derde, mits ten genoegen van de participanten. Eigen handel in de geoctroyeerde landen is verboden op verlies van zijn aandeel en verbeurte van de goederen. Het ontwerp wil de officieren tot deelname aanmoedigen.

1) In het eerste stuk: voor 3 jaar, en met een vaste bezoldiging, (art. 42).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 268

Eigen handel is ook aan hen op gelijke straffen en verlies van gage verboden. Aan het mindere volk wordt echter toegestaan om enkele koopwaren mede te nemen tot hoogstens de waarde van twee maanden gage. De scheepskisten worden gecontroleerd, of dit bedrag niet overschreden wordt. Een ander ontwerp stelt het aantal directeuren op drie, met drie adjuncten, en bepaalt, dat men bij vergrooting van het kapitaal wel kan weigeren om naar rato hierin deel te nemen, doch dan de extra-stem verliest, die aan participanten van duizend gulden wordt toegekend. Ten slotte wordt door een ander (J. van Weert?) nog gewenscht, dat alleen de eerste verkrijgers het recht zullen hebben om het octrooi te wijzigen of te verklaren en dat geen participanten zullen aangenomen worden, dan met hun gemeen advies, waartegenover zij zich verbinden om niet uit te treden gedurende den bij het octrooi bepaalden tijd.

De gegevens door P. de la Court van der Voort bij zijn onderzoek verzameld heeft hij grootendeels in de stukken verwerkt. Aan enkele commandeurs van de walvischvloot, waaronder W. D'Heer, werd door hem verzocht om de temperatuur 's morgens in de schaduw en 's avonds op te teekenen en daarbij iederen dag den afgelegden afstand, het weder en de bereikte hoogte te vermelden. Uit de uitvoerige staten van Claas Schaap zien wij, dat een schip 18 April 1720 van Texel vertrok, tot 80o 30' doordrong en 9 Augustus in het land terug was. Een tweede vertrok 22 April 1721, bereikte 80o 20' en was 1 Augustus terug, en een derde, dat 21 April vertrok, kwam slechts tot 79o 10' en was 3 Augustus teruggekeerd. De winter 1720/1721 was een slappe winter; in den volgenden zomer waren de laagste temperaturen steeds tusschen 2.30 en 3 uur in den nacht, het koudste op 16-18 Mei op 78-79o. De scheepsthermometer gaf 2 graden minder aan; 5 graden werd als matige vorst beschouwd1).

1) Volgens het rapport van W. D'Heer heerschte er in het Noorden veel mist in eind Juni tot Augustus, het ijs kwam om den Noord en N.O. bewesten Spitsbergen, het zuidijs beoosten Spitsbergen om tusschen Spitsbergen en Nova Zembla. De la Court teekent er bij aan, dat in de laatste 20 jaar alleen op 15 Januari 1715 in Holland de thermometer tot het nulpunt was gezakt, en dat in 1718 eenige malen 35 graden werd bereikt en eenmaal, in 1719, zelfs 38½ graad. Hij gaf daarom aan de schippers thermometers mede, die van 3 graad onder nul tot 35 graad boven nul registreerden. Uit de rapporten blijkt, dat van het ijs de schotsen het gevaarlijkst werden geacht, daar die bij wind of stroom heen en weder drijven en het schip in gevaar kunnen brengen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 269

Deze poging om zich gegevens te verzamelen over de toestanden in het hooge Noorden blijft haar belang behouden, ook bij het op niets uitloopen der onderneming, waarvoor zij was in het werk gesteld. J.C.O.

I. Brief van P. de la Court aan de gebroeders Van der Voort, 7 Juli 1664.

Eerw. freres. Volgens UE. aangename van den 6en deses hebbe UE. gecrediteerd met f 97-4 weegens voor de spijkers, en met f 34-4-8 weegens soo veel aan Heiltjen te tellen voor 't servetgoed dat ons wel gevald en soude mij lief zijn te weeten, hoe veel onse twee verkofte sijden balen suiver sullen renderen, sulks daarvan soo haast doenelik de reekeninge verwagten sal. 't Getal der begravenen is de voorgaande week tot 86 geklommen en had ik 't mij nog hoger ingebeeld, want vermits veele onverstandige menschen niet schromen ook met kinderen hare vrinden en buren, aan de pest leggende, te besoeken, soo onsteekt het veel wijder als andersints geschieden soude. UE. gelieve herwaarts komende ons mede te brengen 2 ofte 3 veneetse triabel doosjens met theriaca om bij geleegentheid sig daarvan te konnen dienen, hoewel ik veel

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 270 meer soude prefere(re)n M.r Christiaans pestdrankjen, welk recepte ik meen UE. voor desen te hebben gecommuniceerd. De H.r van Weert heeft reeden 't bewust request liever korter te sien, want mij selfs veel te lang is, maar considereerende dat het soude spreeken, tot gansch onkundige menschen, van nieuwe en aanstotelike saken, soo meen ik dat het moeste onderrigten en persuaderen, twelk mij met mindere woorden en saken niet mogelik is geweest, schoon ik 't ernstig heb overleesen met insigt om er ietwes uit te laten, en van dat oordeel is ook de H.r Wtenhage, die, 't selven rijpelik overwogen hebbende, heeft geantwoord dat hem niet dagt geraden korter te stellen, en dat volgens meriten der sake nog breeder hadde mogen gededuceerd werden. Nogtans gelieven UE. absolutelik te doen naar UE. welgevallen, want het suum unicuique pulchrum heeft in alle menschen, ook in mij, plaats, sulks ik 't voor mij gansch niet soude willen verkorten, maar mijn sin moet niet weesen een regul van een anders actiën, wel van de mijne. Ik vreese de H.r van Weert bestierd een ander wit als wij, schoon eerlik en geoorlofd, nogtans niet soo genereus en prijselik, namentlik alle compagniën, mij tot heeden bekend, hebben bijnaa privativelik ten voordeele der bewindhebberen ingesteld geweest, en 't is goed voor de bewindhebbers als sij 't soo konnen bedingen, maar beeter is 't wat min baatsoekende en meer eergierig te zijn; indien 't aan mij hing te maken een compagnie, die 200 jaren met goede profiten van 't gemeen soude duren, onder conditiën dat ik in twaalf jaren van £ 1000 boven interest niet meer als f 10.000. - soude genieten voor eerst, of wel te maken een compagnie, die binnen 3 jaren mij f 40.000. - aanbrengen en drie jaren daarnaa vernietigd soude wesen, soo soude ik het eersten kiesen, hoewel 't strijd teegen maximen van een koopman, die qualitate qua niet dan profijt soeken moet. Wij zijn God lof gezond. Valete. UE. d(ienst)willige verpligte. P. De la Court. Leyden, 7 July 1664.

Terzijde staat: Het verdere reservere tot UEd. overkomst.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 271

Het adres luidt: Aan Mijn Heeren Mijn Heeren Guylmo en Gio Van der Voort op de Fluweele burgwal bij 't heeren logement Tot Amsterdam.

II. Behandeling van het request in de Staten-Generaal, 23 Juli 1664.

Is ter vergaderinge gelesen de requeste van verscheydene coopluyden deser landen versoeckende octroy voor den tijt van vijff en twintigh jaeren, om uyt deselve landen een wegh off passagie om de Noord oostwaerts naer Tartariën, China etc. te soecken ende daerop alleen te negotieren ende handelen, waerop gedelibereerd sijnde, is goetgevonden ende verstaen, dat de voorsz. requeste gestelt sal werden in handen van de Heeren van Gendt ende andere Haere Ho. Mo. Gedeputeerden tot het stuck van de octroyen van nieuwe inventiën, om te visiteeren, examineren ende daervan rapport te doen. Ende sal dese resolutie werden uytgegeven sonder resumptie. Resolutie van de Staten-Generaal van 23 Juli 1664, fol. 556 vs.

III. Request aan de Staten-Generaal1).

Aan de Ho. Mo. Heeren Staten-Generaal der Vereenigde Neederlanden.

Vertonen met behorelike reverentie verscheide koopluiden, alle inwoonders deeser Vereenigde Neederlanden, dat seederd omtrend 80 jaren herwaers door Godes by-

1) Naar het ontwerp, waarin de cursief gedrukte woorden met andere hand zijn bijgevoegd.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 272 sondere goedheid over gemelde landen de ingesetenen aldaar seer vermeenigvuldigende ende door de kostelikheid van te wonen en te teeren, als ook door de kleinheid derselve landen niet konnende leeven van den landbou, genootsaakt zijn geworden door manifacturen, visserijen, negotiën ende daaruit onstaande navigatiën hare subsistentie te soeken. Ende dat alle hetselfde seer bequamelik heeft kunnen geschieden, soo lange als naar proportie van den aanwas deeser commercie drijvende ingesetenen telkens vremde vaarten getenteerd ende nieuwe landen behandeld zijn geworden (P. Borre 20 boek fol. 20), alwaar sij onse ook middelerwijle aanwassende manifacturen, visserijen en andere koopwaren vertieren, alsmeede nieuwe retouren van daar herwaarts brengen konden: gelijk warelik onse oude Oosterse, Franse, Spaanse en Engelse handel etc. niet alleen van tijd tot tijd vermeerderd, maar bij de selfde ook successivelik middelerwijle gekomen is de handel op Muscoviën over Archangel, op de Straat en Levante, op de Soute eylanden, Cabo Verde, Guinea, Oost en West-Indiën. Maar alsoo seederd het opregten der Geoctroyeerde Oost en West-Indise Compagniën de ongeoctroyeerde ingesetenen, die nog door de oorlogen der omliggende volkeren onuitspreekelik vermeenigvuldigden, genoegsaam afgeschrikt en belet zijn geworden nieuwe behandelbare landen aan te doen, terwijle de geoctroyeerde participanten haren handel gansch niet of seer weinig tot meerder subsistentie der gemeene ingeseetenen vermeerderd hebben, soo sijn deselve daardoor gedwongen geworden met meerder perikulen, naarstigheid en spaarsaamheid, ook met minder profiten haer genoegende, alle andere natiën van Europa1) door 't maken van alderhande manifacturen, door t'visschen, t'handelen ende t'varen op vragten te verkloeken. En hoewel voor onse soo beswaarde ingesetenen, wiens levensmiddelen en koopwaren men ondertusschen hier te lande door onse seer kostelike oorlogen genoodsaakt wierd nog meer en

1) In hs. volgt, later doorgehaald: uit Europa, jaa uit hare eige respective landen te tragten te handelen en te tragten te weeven, te vissen, te handelen en te varen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 273 meer te belasten, een gansch onmogelike sake ofte ten minsten een dwaasheid scheen, dat te willen uitwerken omtrent veele andere gansch onbeswaarde ende in volle vreede levende volkeren, soo heeft het nogtans den goeden God geliefd zulks te segenen de stoutheid, naarstigheid en suinigheid deeser goede ingeseetenen, dat sij bijnaa in 't geheel dit oogwit bereikt hebben. Maar alsoo middelerwijle de gedurige grote revolutiën in Europa, alsmeede de voorteeling der oude ingeseetenen het getal der inwoonderen nog meer heeft doen vermenigvuldigen, ende dat des niet teegenstaande door continuatiën van gemelde Oost en Westindise octroyen alle derselver handel genoegsaam binnen de palen van het kleine Europa geconfineerd gebleeven is, soo heeft daaruit moeten volgen, dat het getal der koopluiden en navigateurs nog merkelik groter is geworden, sonder dat nogtans de fons en den grond van handel ofte navigatie uitgebreid ende de profiten van dien gemultipliceerd maar alleen gesmaldeeld zijn geworden, waarom ook warelik deese geheele Europeische handel niet genoegsaam bevonden is om alle deese ingeseetenen te doen subsisteren, maar heeft daaruit moeten volgen, dat de gemeene ingeseetenen, soo haast in haar seer klein Europeis district eenig voordeel met handelen sig opdeed, van tijd tot tijd in al te groten getale die landen behandeld, elkanders profiten verminderd en allen goeden handel noodsakelik overvoerd ofte doodgelopen hebben, waaruit geduriglik seer veele banqueroeten ontstaan zijn, en hoe langs hoe meer nootsakelik ontstaan, of de goede ingeseetenen in seer groten getale deese landen verlaten sullen. Hetwelk nu, God beeterd, des te meer staat te gebeuren, vermits de meeste Europeische volkeren, als namentlik die van Engeland, Vrankrijk, Sweeden etc., haren eigen handel behouden ende de onse tot sig trekken willende, ten deele door overgrote nieuwe belastingen en geoctroyeerde compagniën, ten deele door generale verboden, onsen handel en schipvaart op die landen bekommerd, ingebonden, ofte gansch vernietigd hebben. Sulks dan een kennelike sake wesende, dat de gemeene ingeseetenen soodanig vermenigvuldigd ende tegelijk allesints in haren handel en schipvaart geconfineerd en be-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 274 kommert zijn, soo souden voortaan wel onuitspreekelike inconveniënten voor den respectiven staat en goede gemeene ingeseetenen te verwagten zijn, ten waare daarin door de hoge magten deser landen1) werde voorsien, waartoe de supplianten vertrouwen onder andere nog wel een middel te konnen aanwijsen, welk sij buiten kosten en schade van 't gemeen, en alleen op hare eige kosten en perikulen geneegen zijn te beproeven. Namentlik alsoo volgens het voorheen alhier gededuceerde naar proportie van aanwas der commercie drijvende ingeseetenen noodsakelik de fons ofte grond van handel en navigatie, alsmeede de profiten van dien, ende niet alleen de koopluiden en navigateurs behoorden aan te groejen, dat sonder merkelik naadeel deeser Vereenigde Nederlanden de negotie en navigatie binnen de al te nawe palen van Europa niet ingebonden ofte belet, maar van tijd tot tijd sig tot andere gewesten en deelen des wijden aardrijks behoorde uitgebreid te worden. Ten welken einde de supplianten hun gedagten doende gaan, hoedanig 't selven sonder infractie van de privilegiën der voorheen geoctroyeerde ingeseetenen deeser landen en sonder eenige offentie der andere, 't zij binnen-, 't zij buitenlandse volkeren, soude konnen geschieden, geresolveerd zijn ten gemeenen nutte deeser landen een tot nogtoe onbekenden weg en passagie om het Noorden naar China en andere daaromtrent geleege, nu door onse ingeseetenen ganschelik niet behandeld werdende landen te soeken. Maar vermits aan de eene sijde nog onseker is, of derwaarts om de Noord een passagie sal te vinden sijn, ende dat schoon weesende, of ook bequamelik sal konnen gebruikt werden, ende dat aan de andere sijde gansch seeker is, dat alle scheepvaart noordwaarts om door de altijddurende nagten, wintertijden en grouwelike ijsdriften, alsmede door andere bedenkelike en in niewe saken onbedenkelike voorvallen boven alle vaarten des werelds gevarelik zijn, gelijk hierom naa de drie vrugtelose voyages in de jaren 1594, 1595, 1596, op grote kosten van 't land door den staat selfs ondernomen, geen

1) In het hs. stond oorspronkelijk: haar Ho. Mo.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 275 particulire ingeseetenen seederd soodanig avontuur hebben derven tenteren, hoewel om deselve daartoe aan te moedigen haar Ho. Mo. in den jare 1597 beloofden (P. Borre 34 boek folio 32) een praemium van 25.000 guldens, alsmeede twee jaren vrijdom van alle waren, die eenige deeser landen ingeseetenen door soodanigen weg met agt scheepen naar China souden willen senden. En hoewel haar Ho. Mo. nog daarenboven in den jare 1614, eeven twaalf jaren naa 't opregten der Geoctroyeerde Oost-Indise Compagnie, verleenden ende deeden publiceren een Generaal Octroy, inhoudende dat diegeene, die eenige nieuwe passagiën, havenen, landen ofte plaatsen van nu voortaan sal ontdekken, hij deselve alleenelik sal bevaren ofte doen bevaren voor vier reisen, sonder dat iemand anders directelik ofte indirectelik deselve niewe ontdekte ende gevonden passagiën, havenen, landen ofte plaatsen sal mogen uit de Vereenigde Nederlanden beseilen, bevaren ofte frequenteren, voordat den eersten vinder ende ontdekker deselve vier reisen selfs sal hebben gedaan, ofte doen doen. Sulks de seekere perikulen en onkosten in deesen te lijden en te doen soodanig door de gemeene ingeseetenen geapprehendeerd werdende, soo bedugten nog daarenboven de supplianten, dat sij bij onbedenkelik of soo weinig verhoopt geluk een bequaeme passagie vindende, maar souden 't haren perikulen en kosten sadelen een paard, daar andere seer baatsoekende menschen, nu geen deel aan onkosten of perikulen willende dragen, t'haren eigen voordeele en ten nadeele der supplianten op souden willen rijden. Waarom sij supplianten niet souden goedvinden in deese voor den Staat soo nuttige en noodwendige sake verder te treeden, ten ware daarin bij haar Ho. Mo. door een niew en speciaal octroy aan de supplianten oover soodanige uit te vinden weg ofte passagie noordwaarts om wierde voorsien. In welke te verleenen de supplianten vertrouwen, dat haar Ho. Mo. sig onbeswaard sullen vinden, ten deele omdat door deese onverhoopte occasie, sonder eenige kosten van den Staat, finalik besogt sal werden, of derwaarts om een passagie is, ende of de negotie door deselve op gemelde landen soude konnen gedreven werden,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 276 ende ten deele, omdat ingevalle van jaa, deese negotie en navigatie niew soude weesen, als geschieden sullende op landen, daar bijnaa geen Europeische volkeren bekend zijn, en die bij gevolge sonder offentie derselver soude gedreeven, ende met verloop van tijd eenigsints daardoor gecompenseerd konnen werden de schade, die bij andere Europise natiën den ingeseetenen deeser landen in andere gewesten, ook van 't Oosten, nu te doen gemachineerd werden, en buiten twijfel in het toekomende nog meer gemachineerd sullen werden. Soo keeren derhalven de supplianten sig aan U Ho. Mo. ootmoediglik versoekende, niet om daartoe door U Ho. Mo. te werden gesubsidieerd ende het bovengenoemd praemium te genieten, maar wel om tot recompense van deese den lande soo nuttige resolutie, haar supplianten te verleenen een privilegie en favorabel octroy in optima et amplissima forma om binnen den tijd van 25 eerstkomende jaren uit deese Vereenigde Neederlanden en andere steeden en landen daaronder sorterende en nog te sorteren een weg ofte passagie om de Noord oostwaarts naar Tartariën, China, etc. te soeken, en, gevonden zijnde, door deselve weg of passagie, of wel andere, (indien meer als eene weg of passagie mogte zijn te vinden en van haar supplianten of andere behalven haar supplianten gevonden wierd), alle vaste landen en eylanden tot en boven de hoogte van 83 graden en soo voort om 't Noorden beoosten Nova Zembla, en soo suidwaarts af tot de Tropicus Cancri ofte de hoogte van 23 graden, alleenelik aan te doen, daar op te negotieren en handelen, alsmeede om verders onder hare gemeene participanten ende alle, die in haren dienst sijn, te stellen soodanige ordre, als sij supplianten tot meerder avancement van hare voorgenomene resolutie hierboven gemeld van tijd tot tijd sullen vinden nodig te weesen, met verbod op hoge en genoegsame peenen aan alle en een ijgelik van de ingeseetenen deeser landen, om door haarselven of anderen binnen of buiten deese landen woonagtig, de supplianten in het volkomen genieten van dit privilegie en octroy te doen eenig belet, hinder of nadeel, of om desgelijks binnen den voornoemden tijd derwaarts en daar voorschreven is te varen en te

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 277 negotieren, directelik of indirectelik, in eenigerhande manieren. Dit doende etc.

IV. Brief van Mr. Wtenhage over de bespreking met de Bewindhebbers van de V.O.C., 19 November 1664.

Mijn Heer en bijsondere goede Vrind, Onderentusschen, dat ik U.E. overkomst te gemoed sie, soo werd ik van desen avond ontboden van mijn Heer U.E. neve, de welke mij communiceerde, dat op heden desen dag een Staetse besoigne van die van ons Holland geweest was met de aenwesende Bewinthebberen van de Oost-Indische Compagnie, die versogt waren en hun ook verklaerd hadden gereed te wesen, om hun redenen tegens t' versogte octroij te proponeren. Die in effecte sodanig geweest sijn, dat ik mij schaem de selve aen U.E. om der selver spottelikheid, onwaerheid en ongewone kleinmoedigheid te notificeren, te weten: 1. Dat het versoek soo als het leijd behoord te werden afgeslagen. 2. Om dat niet tot voordeel, maer tot nadeel was van den staet. 3. Want gevonden sijnde, dat niet wel wesen sal, sal het sijn voor Engelse, voor Franse, Deenen, en dan tot praejudicie van de Compagnie. 4. Andere natiën sullen onderkruijpen den handel van de Compagnie, en sulks sal den staet schadelik sijn. 5. Niet dienstig, omdat de moejelikheid tot de vaert andere natiën daer van sal afhouden. 6. Soo sij in Japan quamen, souden doode menschen sijn; en de Compagnie soude daerbij groote schade hebben, omdat beloofd hebben te verhoeden, dat geen andere schepen als de hare in Japan sullen komen; dat daervan een exempel gesien hadden in een schip benoorden Japan gekomen sijnde. 7. Niet te verlenen, omdat binnen deselve limiten van de Compagnie, als handelende op Tajorvan, en Formosa.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 278

8. Sonder den Japansen handel kan de Compagnie niet bestaen. 9. Soo als het leid, waer de Compagnie Japan en China quijt en de Compagnie selve verloren. 10. En China verloren sijnde, soude een aensienelike vloot, derwaert gesonden werdende, infructueus gemaekt werden. 11. Afgeslagen werdende en octroij van andere landen verleend werdende, soude den staet daer geen nadeel bij hebben, omdat sij alsdan mede en andere daerdoor souden mogen varen. 12. Niet te sullen konnen vinden. 13. Dat sij niet weten, wie die verscheijde koopluiden sijn en of sij het konnen uijtvoeren.

Dit is het gros van hun wel ongefondeerde redenen, als wel soude te tonen wesen, des nood, voornamentlik die hun gedagten over den handel en bedrijf van de Compagnie wat meerder hebben laten gaen, en die van goede munimenten en documenten niet onvoorsien sijn; en waren de Gecommitteerden doorgaens seer ijverig geweest tegens de Compagnie, en dat sij wel wensten, dat ijmand van wegen de Requiranten dese redenen sodanig hadde of namaels op een besoigne debatteerden, dat rapport aen de Staten hadden mogen doen, van de nulliteit en ongefondeerdheid van derselver redenen, dat de saeke soude faciliteren, en hun een sodanigen scherpstekende doorn wesen in den voed, gelijk dit versoek alrede bij den staet veroorsaekt hadde, dat geensins hun oude octroij en in die termen sullen obtineren, alsoo men hun nu eerst leerde kennen. U.E. sal gelieven desen aen de vrinden tot Amsterdam te notificeren, om haer te verheugen dat indirecte soo veel goed aen t' gemeene vaderland alrede gedaen hebben, of liever hebben helpen doen. En haer advijs hier over ingewagt en bekomen hebbende, met malkanderen alhier in loco te resolveren, wat voorts te doen staet tot avancement van het octroij. U.E. sal overwel doen met de Cataloge van de Boeken, die tot Leijden sullen verkogt werden, aen den bekenden Heer en U.E. neve cito over te senden, alsoo Saturdag vroeg

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 279 na Dordregt sal vertrekken, met laudatie van sijn goede devoiren en recommandatie voor t' verdere, als met mijnen laesten van gisteren geschreven is. En dese missive met U.E. gelieven herwaert over te brengen, alsoo geen copie behouden hebbe, en de redenen getrokke hebbe uijt een bijna onleesbare kladde of notulen van de hand van den voorn. Heer U.E. neve1). Waermede, als vooren, U.E. overkomst te gemoed siende, blijve

Mijn Heer U.E. geaffectioneerde vrind en dienaer Johan Wtenhage. 's-Gravenhage, den 19 Novemb. 1664. Met haest.

N.B. Ik sal dese plaisante redenen met mijn Heer Eleman ook communiceren en sijn advijs, wat ver(d)er te doen staet, verstaen en U.E., ist nood, notificeren. Vale.

Het adres luidt: Mijn Heer Mijn Heer Pieter de la Court tusschen de Nieu-steeg en de lange Brugge op het Steen-schuijr tot port. Leijden.

V. Request aan de Staten van Holland.

Aan de Ed. gr. Mo. Heeren Staten van Holland en Westvriesland. Vertonen met behorelike reverentie verscheide kooplieden, alle inwoonderen der Vereenigde Neederlanden, dat sij supplianten voor.... maanden requeste gepresen-

1) In de collectie bevindt zich een kort overzicht der bezwaren van de V.O.C.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 280 teerd hebben aan de Ho. Mo. Heeren Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden, bij welk met een kort en welgemeend vertoog is voorgedragen geworden de ware beschapenheid van de negotie en navigatie dezer landen in en binnen de limiten van Europa, en hoe merkeliken nadeel het is voor deselve landen, de negotie en navigatie der gemeene ingeseetenen binnen de al te nawe palen van Europa in te binden en te confineren, ende aan de andere sijde hoe voordeelig het voor deselve landen is, dat gemelde negotie en navigatie der gemeene ingeseetenen tot andere gewesten en deelen des aardrijks buiten Europa en insonderheid door aan ons seer naa geleege passagiën uitgebreid worde. Alsmeede dat sij supplianten, ten einde 't selven sonder infractie van de privilegiën der voerheen geoctroyeerde ingeseetenen derselve landen en sonder eenige offencie der anderen, 't zij binnen- 't zij buitenlandse volkeren soude konnen geschieden, geresolveerd waren ten gemeenen nutte deser landen een tot nog toe onbekenden ende voor deese landen een veel korteren weg en passagie door het Noorden na China en andere daar omtrent geleegene, nu door onse ingeseetenen ganschelik niet behandeld wordende, landen te soeken. Maer vermits aan de eene sijde nog onseeker is, of derwaerts door de Noord een passagie sal te vinden zijn, en schoon weesende, of ook bequamelik sal konnen gebruikt werden, ende dat aan de andere sijde gansch seeker is, dat alle scheepvaart Noordwaarts door de altijd durende nagten, wintertijden en grouwelike gedriften, alsmeede door andere bedenkelike, en in nieuwe saken onbedenkelike voorvallen boven alle vaarten des werelts particuliers, jaa soo gevarelik zijn, dat naa de drie vrugtelose voyages in de jaren 1594, 1595, 1596 op groten kosten van 't land door den Staat selfs ondernomen, geen particuliere ingeseetenen seederd hebben derven tenteren sodanig avontuur, hoewel, om deselve daertoe aan te moedigen, haar Ho. Mo., seer wel geconsidereerd hebbende hoeveel er voor deesen staat aan geleegen was, dat die onuitspreekelik kostelike1)

1) Naar het ontwerp, waarin de cursief gedrukte woorden met andere hand zijn bijgevoegd.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 281 noord-Asiatise landen door een ongeloovelik langen weg voorbij de Cabo de buena esperança nu bij de Portugeesen of andere suidelike Europeise natiën gemakkeliker als bij onse ingeseetenen konnende bevaren worden, door een naabij geleege passagie omtrent het Noorden voor onse naar het Noorden geleege landen meer als voor gemelde suideliker volkeren toegankelik te maken, in den jare 1597 beloofden (P. Borre 34 boek fo. 32) een premium van 25.000 guldens, alsmeede twee jaren vrijdom van alle waren, die eenige deeser landen ingeseetenen door soodanigen weg met agt scheepen naar China souden willen senden; en hoewel nog daarenboven haer Ho. Mo. in den jare 1614, even twaalf jaren naa 't opregten der Geoctroyeerde Oostindise Compagnie, verleenden ende deeden publiceren een generaal octroy, inhoudende: Dat degeene, die eenige nieuwe passagiën, havenen, landen ofte plaatsen van nu voortaan sal ondekken, hij deselve alleenelik sal bevaren ofte doen bevaren voor vier reisen, sonder dat iemand anders, directelik ofte indirectelik, deselve niewe ondekte ende gevonden passagiën, havenen, landen ofte plaatsen sal mogen uit de Vereenigde Nederlanden beseilen, bevaren ofte frequenteren, voordat den eersten vinder ende ontdekker deselve vier reisen selfs sal hebben gedaan, ofte doen doen. Want of wel in den volgende jare 1615 eenige ingeseetenen deeser Vereenigde Neederlanden, vertrouwende op gemeld generaal octroy, een compagnie formeerden om niewe passagiën en landen te ondekken en te behandelen1), soo hebben die selvige nogtans dat niet omtrent het naabij geleegen ijsselik Noorden, maar omtrent het verre van ons afleggende aangenamer Suiden derven bestaan, en behalven dat hun eerste ondekking (gelijk alle beginselen) seer onvolmaakt was, soo wierden sij daerbenevens op de wederomreise door de Geoctroyeerde Oostindise Compagnie, pretenderende dat haar octroy geinfringeert was, feitelijk van schip en goed ontset, ende gekoppeld aan een langdurig proces, voor welkers uitspraak, hoewel ten voordeele der nieuwe ondekkers gedaan, soo sij supplianten onderrigt werden, gemelde niewe compagnie

1) Tocht van J. le Maire om Kaap Hoorn, 1615-1616.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 282 gedissolveerd ende alle andere gemeene ingeseetenen van eenige nieuwe ontdekkingen te onderneemen gedeterreerd zijn geworden. Sulks dan de seekere periculen en onkosten, in deesen te doen en te lijden, soodanig door de gemeene ingeseetenen geapprehendeerd werdende, soo bedugten nog daarenboven de supplianten, dat sij bij onbedenkelik of soo weinig verhoopt geluk een bequame passagie vindende, maar souden t'haren kosten en periculen sadelen een paard, daar andere seer baatsoekende menschen, nu geen deel aan onkosten of perikulen willende dragen, 't haren eigen voordeele en ten nadeele der supplianten op souden willen rijden. Waarom sij supplianten niet souden goedvinden in deese voor den Staat soo nutte en noodwendige sake verder te treeden, ten ware daarin bij Haar Ho. Mo. door een nieuw en speciaal octroy aan de supplianten oover soodanige uit te vinden weg ofte passagie noordwaarts wierde voorsien. In twelke te verleenen de supplianten vertrouwen dat haar Ho. Mo. sig onbeswaard sullen vinden, ten deele omdat door deese onverhoopte occasie sonder eenige kosten van den Staat finalik besogt sal werden, of derwaarts om naa soo gemelde kostelike en naabij geleegen landen een passagie is, ende of de negotie door deselve op gemelde landen soude konnen werden gedreeven; ende ten deele omdat, ingevalle van jaa, deese negotie en navigatie niew soude weesen, als geschieden sullende op landen, daar bijnaa geen Europeische volkeren bekend zijn, en die bijgevolge sonder offentie derselven soude gedreeven en met verloop van tijd eenigsints daardoor gecompenseerd konnen werden de schade, die bij andere Europeische natiën der ingeseetenen deser landen in andere gewesten, ook van t'Oosten, nu te doen gemachineerd zijn en buiten twijfel in het toekomende nog meer gemachineerd sullen werden. Soo hebben derhalven de supplianten sig gekeerd als voormeld aan haar Ho. Mo., ootmoediglijk versoekende, niet om daartoe door haar Ho. Mo. te werden gesubsidieerd ende het boven geroerd praemium te genieten, maar wel om tot recompense van deese den landen soo nuttige resolutie, haar supplianten te verleenen een speciaal privilegie en favorabel octroy in optima et amplissima

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 283 forma, om binnen den tijd van 25 volle jaren eerstkomende uit deese Vereenigde Neederlanden, en andere steeden en landen daaronder sorterende en nog te sorteren, een weg ofte passagie om de Noord oostwaarts naa Tartariën, China etc. te soeken, en gevonden zijnde, door deselve weg ofte passagie, of wel andere, indien meer als eene weg of passagie mogte zijn te vinden en van haar supplianten of andere behalven haar supplianten gevonden wierd, alle vaste landen en eylanden tot en boven de hoogte van 83 graden, en soo voort om 't Noorden beoosten Nova Zembla, en soo suidwaarts af tot de Tropicus Cancri ofte de hoogte van 23 graden, alleenelik aan te doen, daarop te negotieren en handelen, alsmeede om verders onder hare gemeene participanten ende alle, die in haren dienst sullen zijn, te stellen soodanige ordre, als sij supplianten tot meerder avancement van hare voorgenomen resolutie hiervoren gemeld van tijd tot tijd sullen vinden nodig te weesen; met verbod op hoge en genougsame poenen aan alle en een ygelik van de ingeseetenen deeser Landen, om door haarselven of anderen, binnen ofte buiten deese Landen woonagtig, de supplianten in het volkomen genieten van dit privilegie en octroy te doen eenig belet, hinder of naadeel, of om desgelijks binnen den voornoemden tijd derwaarts en daar voorschreeven is te varen en te negotieren, direktelik of indirektelik in eenigerhande manieren. En hebben sij supplianten sederd vernomen en verstaan, dat het voornoemd request, ter vergaderinge der opgemelde Heeren Staten Generaal geleesen zijnde, het versoek der supplianten aangenaam, en generalik geoordeeld is geweest, dat hetselve aan de supplianten om de redenen daarin vervat en om den dienst der Landen behoorde geaccordeerd te werden. Dat meede, de voornoemde requeste gesteld zijnde in handen van de Heeren Gecommitteerden tot de See-saken ter Vergaderinge van de opgemelde Staten Generaal, bij de selve Heeren Gecommitteerden soodanig in faveur van 't voorschreeve versoek der supplianten geaviseerd was, dat het voornoemd versoek den supplianten aanstonds scheen geaccordeerd te sullen werden, ten ware de Heeren Gecommitteerden

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 284 van U Ed. Gro. Mo. ter Vergaderinge van de opgemelde Heeren Staten Generaal de requeste met het voorschreeve favorabel geaviseerden van de opgemelde Heeren Gecommitteerden tot de See-Saken hadden overgenomen en gebragt in U Ed. Gr. Mo. Vergaderinge, om alvorens het goed-vinden van U Ed. Gr. Mo. daartoe te verstaan en 't selven in dier voegen oover te brengen ter opgemelde Vergaderinge van haar Ho. Mo. En dat over sulks het voornoemd request in U Ed. Gro. Mo. Vergaderinge meede geleesen zijnde, de gewoone en vaderland-lievenden ijver tot het overgroot interest en voordeel, dat wel generalik voor alle de Vereenigde Neederlanden, doch boven alle voor dese U Ed. Gr. Mo. Republike daarin geleegen was, soodanig was gebleeken, dat generalik niet alleen diergelijke, maar ook overvloedigen expressiën van geneegentheid tot bevordering, ten einde 't voornoemd versoek den supplianten geaccordierd wierde, bespeurd waren, ook sulks dat eenige Gedeputeerden in U Ed. Gr. Mo. Vergaderinge soodanig in hun welgemeinden ijver excelleerden, dat oordeelden men, den supplianten niet alleen behoorde hun versoek niet af te slaan, maar mildelik te consenteren, en daarenboven de supplianten tot kloekhertige voltrekkinge van hun soo bovenmaten nutte resolutie, alleen op haar eigen perikulen, kosten, en tot voordeel van dese Landen of hun vaderland genomen, te animeren. Waarop egter seederd niets is gevolgd, dan dat, voornoemd Request bij sommige Gedeputeerden oovergenomen zijnde, om daarover met hun Heeren Comittenten te consuleren, bij U Ed. Gr. Mo. ordre gesteld is, omme over 't selven te treeden in conferentie met de Heeren Bewindhebberen der Geoctroyeerde Oostindise Compagnie. En mitsdien, alhoewel de supplianten, soo om den opgemelten groten ijver van U Ed. Gr. Mo. als om de meriten van hun versoek selve, sonder impiëteit tegens U Ed. Gro. Mo. niet vermogen of konnen twijfelen, of deselven zijn tot nog toe door geene andere reedenen, als door de gedurig opkomen(de) en dringende besoignes en occupatiën omtrent het welvaren, seekerheid en bescherming des vaderlands, weederhouden geweest, om soodanig tot het consenteren en accorderen van der supplianten

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 285 voornoemd versoek te vaceren, dat de finale en staatsgewijse resolutie dienaangaande soude hebben konnen genomen werden. Soo hebben daarom de supplianten liever willen uitwagten U Ed. Gro. Mo. resolutie, dienthalven te neemen, soo lange sij eenigsints hebben gekonnen en totdat de tot nog toe extraordinare vergadering van U Ed. Gro. Mo. in een ordinare soude veranderd zijn en de ordinare saken en occupatiën hervat souden werden, om U Ed. Gro. Mo. alsdan eerbiediglijk te vertonen, dat in cas van eenig verder delay het saisoen van 't jaar soodanig staat te verlopen, dat de tijd te kort sal werden, om 't gunt tot het effectueren van der supplianten resolutie, boven alle 't geene sij alreede met ongemeene kosten en op 't vast vertrouwen, dat sij van een goede en spoedige resolutie hadden, geprepareerd en gedaan hebben, nog verder te prepareren en te verrigten teegens het aanstaande voorjaar, welk, invoegen als voorschreeveu is, vrugteloos passerende, ende bij gevolge alles frustratoir werdende (gelijk de supplianten hopen neen), mischien aan onkundige en quaadwillige ingeseetenen ook meer occasie soude geeven, om U Ed. Gr. Mo. loffelike vrije regeeringe te sugilleren en te spargeren, dat, hoewel notorie het gemeen seer important interest van U Ed. Gro. Mo. Republike daarin geleegen is, dat die veelvoudige, seer rijke geciviliseerde en boven vermoeden wijduitgespreide Noordse Landen van Asiën door de gemeene ingeseetenen deeser volkrijke Republike meer ende meer bekend, bevaren en behandeld werden, nogtans het particulier interest der Geoctroyeerde Oostindise Compagnie ter contrarie is, niet alleen alle andere Europeische volkeren (dat loffelik, soo lange door goede konsten, en schadelik, soo wanneer door violentiën geschied en deesen staat in twisten en oorlogen met andere volkeren inwikkeld) maar door een gepretendeerd octroy insonderheid U Ed. Gr. Mo. gemeene ingeseetenen van alle kennisse, navigatie en negotie der opgemelde Asiatise landen te vervremden en te secluderen in der eewigheid, gelijk deselve onkundige of quaadwillige ingeseetenen misschien bij voorgaande sugillatiën nog souden voegen, dat hier te lande bij deselve werd gemachineerd mysterium iniquitatis politicum, imperium in

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 286 imperio ofte ten minsten, dat eenige der voorschreeve Compagnie H.ren Bewindhebberen in U Ed. Gr. Mo. Souveraine Vergaderinge so grote influentie souden hebben, dat alle, ook seer nutte, voorkomende saken, die maar eenigsints gepresumeerd konnen werden met hun particulier interest niet te quadreren, aldaar teegengegaan ofte ten minsten geseponeerd en door delay elusoir gemaakt werden. Ende eindelik vermits soodanig voorgeroerd delay mischien genoegsaam soude weesen, om eenige flauwhertige supplianten van haar goed voorneemen in deesen ganschelik te doen afstaan of wel andere driftiger ingeseetenen, van het reeds gepresenteerd en naa hun vermoeden geseponeerd Request kennisse krijgende, op te wekken om in het toekomende alle soodanig versoek van octroy te doen bij eenige naburige Potentaten, 't zij van Noorweegen, Sweeden, Vrankrijk, of Engeland, die God beterd maar al te seer geneegen zijn soodanige versoeken mildelijk te begonstigen, op hope dat door soodanige middelen en daarop te fonderen verdere pretexten om onse commercie en navigatie te traverseren hare navale magt vermeerderd ende die van U Ed. Gro. Mo. mettertijd verswakt sal werden1). En vermits alle het voorgevoerden is van een seer groot gewigt voor U Ed. Gr. Mo. Republike, soo keeren derhalven nu de supplianten sig tot U Ed. Gr. Mo., ootmoediglijk versoekende, dat U Ed. Gr. Mo. de besoignes en resolutie, omtrent hun supplianten versoek te neemen, gelieven te stellen onder ende neevens de eerste besoignes, die U Ed. Gr. Mo. gedurende en op dese ordinare Vergaderinge ter handen neemen sullen, ten einde U Ed. Gr. Mo. resolutie (nemen) in faveur van de supplianten.

1) Men denke o.a. aan de onderhandelingen van Is. le Maire met Koning Hendrik IV van Frankrijk.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 287

VI. Request van de Bewindhebbers der V.O.C. aan de Staten-Generaal.

Lectum den 16en Decembris 1664.

Aan de Hoog Mog. Heeren Staten-Generael der Vereenigde Nederlanden.

Geven met behoorlijke reverentie te kennen de Bewinthebberen der generale Oostindische Compagnie, hoe datt haer supplianten is voorgecomen, datt eenighe coopluijden en ingesetenen deser landen haer eenige maenden geleden, sonder datt noghtans der selver naemen tot noch toe in t'light sijn gebracht, bij requeste aen U Ho. mog. hebben geadresseert om te hebben octroy met seclusie van alle andere inwoonderen en ingesetene te mogen vaeren benoorden om na Japan, China en die vordere gewesten tot den Tropicus Cancri toe en aldaer te traffiqueren en handelen. Ditt heeft haer supplianten opgeweckt om de gelegentheijt van datt werck en van die passage watt nader te indageren en hebben dienvolgens niet connen ledigh staen U H. Mog. vooraff eerbiedelijck te remonstreren het groot interesse, prejuditie en nadeel, datt de voorscreven compagnie bij soodanige concessie soude comen te lijden of haer aengedaen worden uuyt oorsaake de voornaemste landen, daerop ditt dessein eijgentlijck schijnt te leggen, door de voorscreven Compagnie lange jaeren geleden niet alleen sijn ontdeckt, maer selffs bevaeren, gelijck se oock alsnogh bevaeren worden, als onder anderen Japan, daer de Compagnie nu meer als een halve eeuw een seer importanten handel gehad ende gedreven heeft, en sonder dewelke sij seer beswarelijck soude connen subsisteren. Taijoan en Formosa verhoopt sij met Godes hulpe te recupereren. In China heeft sij nu den tijd van omtrent 60 jaeren gelaboreert, om den vrijen handel te mogen hebben, tot dien eynde verscheyde vlooten derwart geëquipeert, ambassadeurs affgesonden,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 288 en sulx, excessive oncosten en lasten gesupporteert sijnde, die saeke nu eyndelijck soo verre gebracht, dat, besijden dat sij nu en dan al eenige commercie ondershands daer gehad heeft, volgens de jongste advijsen, uuyt Indien becomen, de saeke van seer groote apparentie van success is, en waervan den naerderen uuijtslagh nu in korten te gemoet gesien werd. Om nu dese landen te bevaeren en daer haere negotie mede te stabilieren, is het dese luijden alleen te doen, want watt aengaet de landen, die noordelijck aen sijn gelegen, behalven datt die t'eenemael onbekend sijn, soo kan op deselve soedanigen handel niet vallen, datt die dese extraordinaire onkosten, periculen en ongemacken souden meriteren of connen goet maken; t'oogmerck van dese luyden tendeert daertoe oock niet. Datt sij luyden nu nevens de voorscreven Compagnie die handel op die gewesten souden comen te jouisseren en sulx mede participeren van de voordeelen, die deselve is gevende, daer de Compagnie alle dese lasten en onkosten heeft gehad en gedragen, is een sake die van alle reden en rechtmatigheijt affwijckt, behalven dat sijlieden door hare onkundicheijt en passieuse driften lightelijck souden comen te beletten den voortganck of succes van handel van de voorscreven Compagnie op China, die als nu op soo goeden voet is gebraght. Den verderen handel, die op de voorscreven landen soude mogen vallen, sall de Compagnie, die daeromtrent soo meenighte jaeren daer geseten is geweest en daerdoor kennisse van alles becomen heeft, ruijm soo well waernemen en voortsetten, als dese nieuwlingen sullen doen, en ondertusschen sullen de profijten, die daeruuijt souden mogen te verwaghten sijn, alsoo well ten voordeele van het gemeene land comen, dan bij voortganck van dit versoght octroij souden doen, buyten dat het een groote vermetelheijt van dese luijden soude wesen, datt sij haer souden laeten voorstaen, datt soo haest sij in China souden comen aen te leggen, sonder alvooren door een aensienelijke ambassade het acces aldaer geobtineert te hebben, souden sij al het uuijterste perijkel van t'leven loopen, en buijten die twee rijken, uuijtgeseijt Formosa, sijnde geen andere landen daeromtrent bekent, daer handel can vallen, tot den Tropicus Cancri

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 289 toe, tot soe verre toe sij het octroij gerne geextendeert souden sien. Dan alsoe dese luijden voorgeven, dat sij bij weijgeringe van dien genoodsaeckt souden sijn haer naer andere landen te begeven, om daer van daen de voorscreven vaert te ondernemen, hoewell de supplianten niet connen sien, dat sulx den staet in alle gevall hinderlijck ofte nadeeligh soude connen wesen (want soo wanneer die passage soude mogen comen bij andere natien uuijtgevonden te worden, sal t' d'ingesetene van dese landen all soo vrij staen die te gebruijken als d'ontdekkers selffs), soo souden noghtans de supplianten om verscheijde goede insighten selffs well genegen en geresolveert wesen ditt werck metten eersten, selffs in ditt voorjaer, bij der hand te nemen, in gevalle het U Hoge Mogende goede geliefte soude mogen wesen haer tot dien eijnde met octroy te voorsien, gelijck sij supplianten tot dien eijnde daerover met eenege persoonen, om de Noord bedreven, die haer dienst daertoe oock aenbieden, al bereits in bespreck sijn geweest1), die op den uuytslagh van dese saeke alleen blijven waghten, meenende (onder reverentie), dat sij supplianten om redenen voorscreven daertoe in allen gevalle de naeste behoorden te wesen, men laet staen, dat hetselve mede sall strecken tot voorcominge van vele disputen, cavillatien en onlusten, die daeruuyt andersints te gemoet gesien werden, en hebben dienvolgende niet connen naelaeten, U Ho. mog. bij desen ootmoedelijck te versoecken ten eijnde U Ho. Mo. aen de supplianten soodanigh octroij, om gedurende desen lopende eeuw die passage uuijt dese landen alleen te mogen gebruijken, gunstelijck gelieven te verleenen, willende sij supplianten geerne renuncieeren van t'preemie van 25.000 gls die U Ho. Mog. voor desen hebben uuijtgelooft aen diegene, die de voorscreven passage souden comen uuijt te vinden.

Getekent P. van Dam.

1) Waarschijnlijk Jacob Jelmerse Cock, vgl. bl. 259.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 290

VII. Brief van J. Wtenhage over de inzending van het request door de Bewindhebbers, 19 December 1664.

Mijn Heer en bijsondere goede vrind.

De oorsake van dese mijne missive is het voorgaande request, bij de Bewindhebberen van de Generale Oost-Indise Compagnie voor eenige dagen gepresenteerd aen Haer Ho. Mo. en in derselver vergadering den 16 deser gelesen, met hetwelk wat sij sijn voorhebbende en intenteren, wanneer hetselve ter vergadering van onse Staten sal sijn overgebragt en gesteld in handen van deselve commissarisen, die het bewuste request, of nu requesten, mede van dese sijde onder haer hebben, sal onnodig sijn U.E. te onderregten. Ik ben, dit Bewinthebbers request van wegen of door mijnheer U.E. neve bekomende hebbende, aenstonds van advijs geweest, dat men egter met deser sijde sollicitatien soude voortgaen en met den eersten een nader request wederom aen onse Staten presenteren, sonder nogtans te refuteren de middelen van haer request en of niet daervan te mentioneren, of mentionerende alleenlik te seggen, dat de supplianten verhoopten dat haer Ed. Gr. Mo. nu finalik souden resolveren, overmits het eenigste obstakel, hetwelk hun, behalven 't waernemen van den dienst des Lands, hadde wederhouden, weggenomen was, namentlik, dat de Compagnie bij haer request klaerlik hadde geconfesseerd, t'geen haer H. Gr. Mo. tot nog toe hadden gedesidereerd, dat sij geen grieven van regten tegens der supplianten versoek hadde te proponeren en dat 't versoek der supplianten hun octroij niet contrariëerde, versoekende voor haers doen een nieuw octroij, 't geen sij andersints niet van noden hadden, en, prolongatie obtinerende, in het geprolongeerde octroij mitsdien mede soude gecomprehendeerd wesen. En dat de supplianten den verderen inhoud van het request niet goedvonden te refuteren, omdat haer intentie alleen daertoe strekte, om, sonder eenige offensie aen alle inen uijtlandse natien directelik of indirectelik te geven,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 291 de commercie en navigatie van hun vaderland te vermeerderen en in dier voegen desselfs opperste welvaren te soeken, mits daer voor alleen en privative genietende sodanige profijten, als sij door dese nieuwe passagie in den tijd van 25 jaren van haer octroij souden konnen doen. Dat egter den vorderen inhoud van het voornoemde request hun bedunkens sodanig was, dat, sonder speciale bevel van Haer Ed. Gr. Mo. om daerop te rescriberen, den selven bij denegatie en impertinentie wel konden contradiceren, voornamentlik omdat veele politijke consideratien allegeerden, waervan de dijudicatie alleen toequam Haer Ed. Gr. Mo., of namentlik de commercie en navigatie meerder of wel soo wel met twee diverse compagnie en beursen, als met deselve beurs konden vermeerderd werden; en ten tweeden, of den lande dienstig was, dat aen een oude compagnie geheel Oost-Indien van alle kanten soude open en voor alle andere ingesetenen gesloten werden. En eijndelik, dat geen redenen waren van nieuwe beneficiën en octroijen, dat men nu over de 62 jaren alleen met seclusie van allen was geoctroijeerd en gebeneficieerd geweest, gelijk Haer Ed. Gro. Mo. in+ een andere notabile gelegentheid dit argument tot haren eijgen voordeel hadden +ctie van er 1651 ... deel...... geimploijeerd, etc. Hebbe voorts nog veele nieuwe middelen geinventeerd, die ik U.E. op U.E. overkomst herwaert sal openbaren en die ten dienste des Lands en tot een inevitabel impediment van haer quaed sullen strekken, indien U.E. en d'andere bij U. El. voorige genereusiteit en constantie gelieven te persisteren, welke overkomste van U.E., of tenminsten van U.E. swager Guilielmo, ik gaerne sag binnen 14 dagen, om te delibereren, of dienstig is en hoedanig bij een nieuw request te solliciteren. U.E. sal gelieven den inhoud deses en het voorgaende request met de Amsterdammers te communiceren en mij dese mijne missive en request wederom op U.E. of U.E. swagers overkomst te laten toekomen. Voor nieuws, dat heden heb hooren seggen. Ten eersten: dat de Engelse een galjoot van die van de Oost-Indise Compagnie, gedestineerd na Indien, genomen hebben. 2. Dat alhier een antwoord bij den Staet, een deductie met bijgevoegde stukken (en) munimenten tot informatie

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 292 van den Koning van Engeland nopende de swevende geschillen, in 't Engels is gedaen oversetten en dubleeren. 3. Dat de Staten van Zeeland alle Engelse Compagnie van nu af verklaerd hebben vacant te wesen, en effective mede aen anderen vergeven hebben. 4. Dat de voornoemde Staten van Zeeland mede verscheide regimenten vergeven hebben. 5. Alsmede een Luitenant-Admirael ter Zee gekozen. 6. Dat twee raedsheren in den Hove van Holland etc. en een in den Hoogen Rade alhier gekozen hebben. 7. Dat eenen Lampsing met sijn consorten een compagnie om ter vrijer neering, alias op de Kaep te varen, geformeerd hebben en geteekend tot een capitael van over de 70.000 £ Vlaems. 8. Dat eenige land-capiteinen in Holland solliciteren om als capitainen ter zee te varen en dat de zee-capitainen souden solliciteren om te wesen officiers van 't regiment van marine. 9. Dat ter vergadering van de Staten-Generael seer euvel is genomen, dat in 't 3. Artic. van de nieuwe ordonnantie op het klein segel genoemd wierd: ‘Het collegie van de Heeren Staten-Generael’, etc. seggende, dat den Raed van Staten, van de Admiraliteiten, Rekenkamers van Gedeputeerde of Gecommitteerde Raden van de respective Staten, van Justitie, etc. waren opgeregt en gebonden aen instructien en reglementen en mitsdien collegien, maer sij niet en niet meerder als hun respective Heeren Staten committenten, de welken sij repraesenteren. En na hevige debatten soude van de Gedeputeerden van Holland geseid wesen, dat het bij inadvertentie geschied was en geredresseerd konde werden. 10. Dat van desen avond twee compagnien paerden alrede hier gekomen souden wesen en dat de twee anderen nog dese week verwagt werden. En de 2. compagnie absente guardes in de aenstaende week. En korte daeraen nog twee compagnien mede te voed, soodat alhier ses compagnie te voet leggen sullen en met het paerdevolk 900 à 1000 mannen. Waermede afbrekende, blijve

Mijnheer U.E. genegenste vrind en dienaer Johan Wtenhage.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 293

In mijnen laesten aen U.E. was ingesloten een missive van mijnheer U.E. neve, die aen U.E. hield, en namaels hebbe van den selven verstaen, datter in eenig geld geweest is voor eenige van U.E. voor hem gekogte boeken: hope dat U.E. t'een en t'ander ontfangen hebben sult. Vale.

's-Gravenhage, desen 19 Decemb. 1664.

Het adres luidt: Mijnheer Mijnheer Pieter de la Court tusschen de Nieusteeg en de Langebrugge op het Steenschuijr tot port Leijden.

VIII. Provisioneele instructie tegen het request der V.O.C. door J. Wtenhage. (Extract.)

Begonnen te concipieren 20 December 1664.

Provisionele Instructie en gedagten, op wat wijse men sig omtrent het versogte octroij, bij de Bewinthebberen van de Generale Oost-Indise Compagnie bij requeste aen haer Ho. Mo. de Staten-Generael van de Vereenigde Nederlanden gedaen, behoorde te dragen, om of tot het geintendeerde te geraken, of aen de selve allerleijhanden belet en nadeel, directelik en indirectelijk, tot voordeel van het vaderland of van de navigatie en negotie van het selfde aen te doen en te procureren.

Sal van noden wesen: 1. Of eenige praesentatien te doen, die met haer maximen niet accorderen. 2. Of haer uijt te lokken en te brengen tot confessie van t'geen hun in hun prolongatie op den ouden voet obsteeren sal. 3. Of hun opentlic te contradiceren, gelijk sij de supplianten gedaen hebben, en te toonen, dat dit hun versoek

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 294 niet accordeerd met den dienst van het Land en andersins niet geaccordeerd behoord te werden. 4. Of bij een nieuw request, als of het andere supplianten waren, octroij te versoeken, om te varen beoosten de Cabo de bona Esperante tot de Persise Zee, of etc., bekleed met redenen dienende, waerom de prolongatie op den ouden voet ondienstig soo voor de Compagnie als het Land. De praesentatien souden konnen wesen dese navolgende: 1. Dat de supplianten tevreden sijn en verstaen, dat den dienst des Lands daerin gelegen is, dat om de meenigte der participanten te bekomen en omdat alderredeliks is, dat een ygelik willende de vaerd avontuiren namaels mede van de voordelen participere, dat alle, die in ... maenden sullen willen inleggen, tot participant werde aengenomen, gelijk het advijs legd van de Heeren commissarissen en in het opregten van de respective Oosten West-Indise Compagnien mede gedaen is geweest. 2. Mits dat niet participeren eenige steden, publijke collegien of Geoctroijeerde Compagnien etc., die de andere participanten souden konnen onderdrukken; en eenig moment hebben in de regering, maer absoluit dependeren. 3. En dat sij supplianten daervoor instaen, dat niet sij nog naemaels directelik nog indirectelik om reden voorser. sullen doen participeren, ja alle geven t'exempel van de gemene middelen, placcaten en generale ordonnantiën.

Men soude hun konnen uijtlokken om te confesseren, dat hun alle landen en eijlanden bewesten de Persise See bijna of geheel onnut sijn, met bij Requeste te seggen: I. Dat het abusijf is, dat sonder Japan en China beswaerlik bestaen konnen, omdat daer voorhenen selden en met kleine retouren gevaren hebben. II. Maer hun grootste en eenigste welvaren in de specerie-handel en die eijlanden bestaet. III. Dat voorts nergens varen of negotieren of importanten handel drijven als jaerliks op Madagascar, op t'Zuijd-eijnde van de Africaense kust en op de Roode Zee en te noemen plaetsen, daer sij ordinaris of nu en dan wel gekomen sijn.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 295

IV. Dat aldaer haer grootste en alleen importanten handel is en op de voornoemde Specerie-Eijlanden en genoegsaem nergens elders. V. Of dat nergens handelen met profijt als op t'voornoemde eijland, cust, zee etc. en op de Specerie-Eijlanden, soo de supplianten onderregt werden.

Een nieuw octroij om beoosten om de Cabo de bona Esperance tot de Persise Zee te varen; t'Versoek te bekleden en te faciliteren: I. Met dat op die gewesten weinig of niet van de Compagnie gehandeld werd, maer op de Specerie-Eijlanden etc. en op Japan, China etc. sulks sij volgens hun request van den 16 Decembris 1664, sonder dit handel niet bestaen kan, ergo wel sonder den anderen handel of dese gewesten. II. Te allegeren de redenen, die men haer sal konnen uijtlokken. III. En wat negotie daerop gedaen soude konnen werden. IV. En indien men niet goedvond met de Noordse vaert de supplianten te gratificeren, in cas deselve personagien ageren willen aen de keur van de regenten te stellen, dat dan dese vaerd hun op de opgemelte conditien en volgens alle de opgemelte praesentatien gelieven bij octroij te accorderen. V. Of deselve openstellen voor een ijder ingeseten, opdat de supplianten tenminsten den lande mede mogten konnen beneficieren.

IX. ‘Debath’ hierover.

Debath van de frivoole, ongefundeerde ende impertinente redenen bij de Bewinthebberen der Oost-Indise Compagnie ofte hun gedeputeerden geallegueert jegens het rechtmatigh ende voor dese landen dienstigh versoeck om bij Noorden om naer Tartarien, China ende aenpalende landen ende eijlanden te vaeren etc.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 296

1. Het versoeck behoorde soo als het leijd in alle manieren te werden toegestaen alsoo het tendeert om niewe vaerten ende landen om te behandelen op te soeken buijten eenige costen van den Staet selffs. 2. Om datt in een Staet als desen, die om redenen in 't request geallegeert meest, jae genoechsaem t'eenemael, op de negotie gefondeert is, ende datt vermeerderinge van negotie, niet alleen geen naedeel maer in tegendeel seer groot voordeel ende nut aen desen Staet ende d'ingeseeten van dien toe brengt, soo ten opsighte van de vermeerderinge van navigatie ende coophandel, als omdatt door niew gevonden handelplaetsen alle ambaghtsluijden ende speciaelijck alle fabrijken van manufacturen seer souden comen te accresceren ende floreren. 3. Ende gevonden sijnde (waertoe d'Impetranten eenige hoope hebben ofte souden anders sulcken versoeck niet doen), souden aen Engelsen, Fransen, Denen ende Portugeesen etc. benomen werden de lust ende genegentheijt van dien handel t'ondercruijpen, als sijnde dese natie de (be)quaemste tot de navigatie ende speciaelijck over die Noortsen gewesten, ende ingevalle datt bij een geluckigh succes de voorschreven passagie gevonden wierd ende de handelinge op deselve soo well geluckte, datt andere natien mede de genegentheijt cregen om die landen te bevaeren, souden in allen gevallen nevens de Nederlanders niet connen bestaen, soo om datt d'impetranten de possessie alreede becomen souden hebben, als omdatt dese natie well soo vigilant (is) ende haer met minder proffijten soude laeten genoegen, als well eenige andere, die meerder ruijmte van landgoederen ende schaersheijt van gelt als dese natie hebbende, door de noodsaekelijckheijt niet gedwongen en souden werden om soo gevaerlijcke ende bij d'impetranten in possessie genomen navigatie te tentéren. 5. Ende om datt de moeijelijckheijt tot de vaert andere natien daervan sall aff houden, daerom is het in alle manieren dienstigh d'impetranten haer versoeck toe te staen, die anders bij refus hun souden connen begeven onder de protextie van andere Princen, die hun geerne soodaenigen versoeck souden toestaen, ende de vaert dan

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 297 door authoriteijt ende onder protexie van een andere natie gevonden sijnde, soude die natie door onse eijgene ingesetenen tot de navigatie bequaemer gemaeckt werden ende wij dus doende onsen handel beginnen te verliesen. 6. Bij aldien het seeker is, datt soo se in Japan quaemen, sij doode menschen souden sijn, souden hun well waghten van daer te comen. Datt de compagnie belooft soude hebben te verhoeden, datt geen scheepen als de haere in Japan sullen comen, is een impertinente versiersel, want, behalven datt de compagnie geen maght nogh authoriteijt en heeft om sulx te connen verhoeden, is het al te notoir ende kennelijck, datt Japan immers van de Chinesen ende verscheijdene andere natien werd bevaeren, gelijck het oock notoir is, datt de Japaners aen alle natien acces om in hun landen te handelen hebben toegestaen, totter tijd toe datt de compagnie dien Keijser jegens de Christenen heeft opgehitzt, hem wijs maekende datt de Christenen traghten souden sijne ingeseetenen tegen hem te doen opstaen ende hem sijn land ontweldigen, waerop hij, de Christenen seer wreedelijck vervolght ende veele duijsenden gedood hebbende, aen de compagnie (denkende datt sij onchristenen waeren) den handel op Firando heeft toegestaen, maer naderhand beright sijnde, datt de compagnie oock van Christenen was geformeert, hetgene haer packhuys aldaer met het jaergetall van onsen saligmaeker uuijtwees, ende datt de compagnie selffs light moght comen te doen hetgene waermede sij de andere beschuldighde, heeft haer logie aldaer met een ongeloffelijcke rassigheijt doen affbreeken ende raseren, haer den handel verbiedende, den welcken haer naderhand op seer harde ende vile conditien op Nangasacki is toegestaen, sijnde seer waerschijnelijck datt de compagnie om den selven handel op soo schandelijcke conditien te becomen heeft moeten belooven, datt geene van haere scheepen (want op andere liedens haer scheepen en hebben sij immers niet te seggen) op eenige andere plaetsen van Japan en sullen comen, heeft nu de compagnie die solemneele belofte aen dien Keijser gedaen ende een van haer scheepen benoorden Japan laeten aenloopen, watt wonder is het datt dien Keijser sulx rigoreuselijck heeft gepretendeert te straffen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 298

7. Is cen onverdragelijcke impertinentie, datt de compagnie, die alleen geoctroijeert is om over de Caep de bona sperança ende de straete van Mal[ge]lanes Oostindien te bevaeren, soude pretenderen, datt de hooge maghten deser landen geen octroij aen anderen en souden verleenen om bij Noorden om naer Tartarien en China te vaeren, sustinerende datt sulx soude sijn binnen de limiten van de compagnie, als handelende op Tayoan ende Formosa (datt nu onwaerheijt is, als sijnde haer van de gevlughte Chinesen ontnomen), waerbij sij genoechsaem te kennen geeft, datt, wanneer sij een eenigh eijland behandelt in een district datt veel grooter is dan gansch Europa, het reden genoech is om alle die landen voor dese natie onhandelbaer te maeken. 8. Datt de compagnie sonder den Japansen handel niet en soude konnen bestaen, schaemt sijn selven, want sij dan well onwaerdigh is soo grooten benefitie als het Oostindisch octroy van desen staet te genieten, omdatt het haer sonder dien handel onnut soude sijn ende andere natien als Engelsen ende Portugeesen, die niet alleen geenen handel derwaerts en drijven maer selffs geen specerije eijlanden (die alle in des compagnies possessie sijn) en hebben nogh en behandelen, noghtans seer well met den Oostindisen handel vaeren, behalven datt dese positie t'eenenmael onwaeraghtigh is, want de compagnie voor desen langen tijd in deliberatie gestaen heeft om haer comptoir van daer op te breeken ende dien handel te quitteren; oock en volght het geensints niet, datt door het te verleenen van datt octroij de compagnie dien handel soude mogen comen te verliesen. 9. Dese reden is niet min belagghelijck, dan of de compagnie poseerde: Tartarien quijt, soo is de compagnie verlooren, want de compagnie op China geenen handel altoos en heeft nogh oijt gehad heeft, al soo weynigh als op Tartarien, sulx dese reden niet min ridiculeux en impertinent is als voorgaende. 10. Gelijck oock is de 10e reden, want met het versoghte octroij te verleenen soude een ansienlijke vloot, naer China gesonden werdende, niet infructueuser werden gemaeckt dan oijt voor desen is geschied van de vlooten, die de

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 299 compagnie derwaerts heeft willen senden, vermits sij daer nu geen meerder handel en heeft dan oijt voor desen. 11. Is genoeghsaem op de 3e reden beantwoort, ende bovendien blijckt hieruuijt de quaedaerdigheijt van de compagnie, die liever heeft dat andere natien de possessie van soo consideraebelen passage (bijaldien het te vinden waere) soude becomen dan onse eijgene natie. 12. Kan men de passage niet uuijt vinden, sulx sall voor d'impetranten quaelijckst comen ende de compagnie daer niet bij vercort werden. 13. Is een onbeschaemde impertinentie, riekende naer een presumptueuse aspiratie, bijaldien niet tot de hooghste, ten minste tot een collateraele maght ende regeringe hier te landen nevens haer Ed. Gr. Mog., van te pretenderen kennisse te hebben van de persoonen der impetranten en of sij het connen uuijtvoeren.

X. Aanteekening over de bijeenkomst op 16 September 1665.

Tot Amsterdam, in Malta, presentibus de Heeren beiden Vander Voorden, de la Court, van Waert en Visch, den 16 September 1665, die Saturni.

Dat onder de supplianten sijn, die door of ter occasie van haeren visscherije gekomen sijn op de hoogte van 83 graden, en sulks door ervarentheid meenen verseeckert te wesen van een goed succes. Dat de Noorse en andere sodanige koude landen de lakenen en wolle manufacturen sullen trekken, in sonderheid vermits de magtige volkeren en overmatige groote rijke steden. Dat dese navigatie en trafijcq met veel minder gevaer en secuerder, sonder van andere nabuerige landen en konijnckrijken (gemolesteerd te worden), gevoerd kan werden, vermits geen de sodanige behoeven te passeren. Ook selfs in oorlog geraekt sijnde met onse nabuerige

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 300 landen, als tegenwoordig met Engeland, die dese souden seer weinig konnen bekommeren. En als ooc die landen niet behandeld sijn1), deselve handeling en navigatie aen andere geen offensie (kan geven), of niet te vresen is. Benoorden op Tartarien en daeraengaende en verdere daeromtrent gelegene benoorden te bevarene landen en eylanden. Verscheyde goede ingesetenen deser landen U. Mo. dienstwilllge onderdanen.

In dorso staat: Nieu request aen de Staten Generael nopende.

XI. Concept garantie-verklaring voor Jan Bywaeter.

Wy ondergeschreven beloven op vermaeninge te sullen betalen alle soodaenige oncosten van costume ofte rechten ende provisie etc. van de goederen, door ons respective gelaeden hebben in het schipp de Valentin van Londen, daer schipper op is Jan Bywaeter tot Hull in Engeland, aen te geven ende te verclaeren; ordonnerende hiermede aen den voorschreven Bywaeter ofte die syne saeken tot Hull sall waernemen deselve goederen aldaer te verclaeren, als by ieder van ons hier onder gespecificeert staet, nemende in gevolge van dien yder van ons tot synen lasten alle de schaede ende inconvenientien te veroorsaecken door het in desen qualick aengeven van ijders respective goeden2). Aracan, liggende by Bengalen, heeft de Compagnie den handel opgebrooken om de differen(ten) tusschen den Coninck ende des Compagnies ministers.

1) Niet behandeld sijn d.i.: geen handel gedreven wordt op. 2) De ontwerpers gingen dus uit van het plan om de rechten te ontduiken! overigens in die tijden geen op zich zelf staand verschijnsel.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 301

Mauritius heeft de Compagnie de possessie gehadt dogh is nu verlaeten. De Compagnie heeft negotie op: Persien, met groote becommeringe, Siam, N.B! Souratte, Jambi, Tanquin, met becommeringe, N.B! Coromandell, Begalen, Pegu.

XII. Concept van Mr. A. van den Ende over het request van 1720.

Aan de Hooge Mogende Heeren Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden.

Geven reverentelijk te kennen d'ondergeschrevenen, koopluiden en ingesetenen deser landen, dat door de Navigatie, de manufacturen en den handel buiten en binnen 's landts, gevoegt met de beroemde voorsorge van uwe Hoog Mogentheden, (onder Godes genadigen zegen) desen Staat tot soo grooten top van rijkdom en glorie is gestegen, onaangesien zoo langhduirige en zoo veele, kostbare en sware oorlogen, dat de naburen en anderen, daarover jalousie gevat hebbende, zich alomme in Europa tot de navigatie, manufacturen en commercie met een ongelovelijken iever en drift hebben geappliceert gehadt; en zulx dan ook zodanige en zoo veele ondernemingen, zoo buiten als binnen Europa, hebben bestaan te doen en ook noch dagelijkx meer en meer ogenscheijnelijk zullen doen, daerdoor de navigatie, fabrique en handel deser landen (boven aftrek reets gehadt en geleden) bij vervolgh ogenschijnelijk in noch veel grooter verval staat gebragt te werden tot ruïne ('t welk de goede Godt wil verhoeden) niet alleen van des Gemeenelandts inkomsten, maar ook van ontallijke familien, die of eenighlijk van de

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 302 navigatie, fabrique en negotie bestaan, of die andersints door het verval van 's Landts finantie mede verloren souden moeten gaan; sonderlingen, nadat altans alles alomme hier te landen zoo dier, kostbaar en beswaart is geworden. Dat de supplianten overzulx uit een hartelijke genegentheid deelnemende ook voor zich in d'algemeene welvaart en in de continuatie van dien (zoo zij verhopen) en zulx, om het verder verval, indien alles op den jegenwoordigen voet alleen ten respecten van de navigatie, fabrique en negotie wierden gelaten, eenigsints voor te komen, onder sooveele competitaire, indien alle(?), hunne oogen hebben laten vallen (onder het gunstigh welnemen van Uw Hoog Mogentheden) op hetgeene Uw Hoog Mogentheden soo heilsaam en tegelijk ook nootsakelijk voor den welstand deser landen en hunne navigatie, fabrique en negotie hebben geoordeelt gehadt, dat Uw Hoog Mogentheden zelfs daartoe in den jaaren 1594, 1595 en 1596 ten kosten van het Gemeenelandt drie bisondere equipages ter zee hebben gedaan om namentlijk te soeken en te vinden eene passage, of doortogt, om en door het Noorden, boven Nova Zembla etc., zoodanigh, dat, of wel Uwe Hoog Mogentheden ter dier tijdt noch ingewikkelt zijnde in den swaren langhduirigen en bekommerlijke oorlogh met Spanjen, het vervolgh van deselve onderneemingen, vermits deszelfs kostbaarheit voor het Gemeene landt, wel hebben gestaakt gehadt, deselve echter gemeint hebben gehadt zulx van apparentie en succes te sullen kunnen zijn, jaa tot een merkelijk voordeel van de navigatie, fabrique en negotie en alsoo dan mede van den Staat te zullen strekken, zoo wanneer, namentlijk, om de respective ingesetenen daartoe aan te moedigen en selfs aan te setten, bij Uwe Hoogh Mogentheden aan d'ontdekkers van de voorschrevene passage en doortogt om of door het Noorden ter dier tijdt mede is belooft geworden een preemie van vijf en twintigh duisent guldens, boven andere vrijdommen meer, zooals Uwe Hoog Mogentheden dit, en wat dies meer is, gelieven te zien uit het annexe extract uit de historie van Peeter Bor Chr. en in 't bizonder ook in Uwer Hoog Mogentheden eigene registers, daar op slaande. Tot soo-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 303 verre zelfs toe, dat ook, naadat de zake van het landt nu al in beter stant waaren gebragt door middel van den treves en dat nu al zelfs in den jare 1602 de Oost-Indise Compagnie deser landen bij formeel octroij was opgeregt en gestabileert geworden, Uwe Hoog Mogentheden het ontdekken van nieuwe passages en landen hebben geoordeelt gehadt zoo seer niet te strijden met hetselve octroij van de Oost-Indise Compagnie, dat integendeel Uwe Hoog Mogentheden aan deselve ontdekkers in den jaare 1614 bij een formeel placaat, mede copielijk aan desen gehegt, hebben belooft en geaccordeert onder anderen de vrije en privativen navigatie en negotie op deselve plaatsen. Dat zij supplianten noch des te meer hebben gemeint gehadt van hun interest niet alleen, maar ook van hun verschuldigde pligt ten dienste van hun vaderland te zijn, die hunne gedagten op het spoor en op de aanmoedeginge van Uwe Hoog Mogentheden jegenwoordigh met des te meer iever te moeten pousseeren, omdat hen supplianten onder de hand voorgekomen zijn gerugten, die zij vreesen niet dan al te seeker te zijn, dat men in andere landen reets in beweginge zou wesen, zoo geen aanstal albereets zou maken, om tot de voorschreve passagie en doortogt om en door het Noorden, en sulx tot ontdekkinge van nieuwe landen, aldaar van privilegiën te willen versoeken uit andere naburigen landen en rijken en alsoo (was 't mogelijk) tot uitsluitinge van de ingesetenen deser landen voor altoos; gelijk Uwe Hoog Mogentheden uit zich selfs, na hunne hooge en versiende wijsheit, wel kunnen bevroeden, hoe seer dit van apparentie en genoegsame sekerheit zij, in de bekende omstandigheit van saken, daar sooveele nabuiren, met jalousie aangedaan, tot diergelijk onderneemingen bequaam en gereet zijn en die daarom, hoe eer hoe liever, dienen te werden gepraevenieert met en door Uwe Hoog Mogentheden hertelijke en prompte resolutie en voorsorgen; reden waarom zij supplianten zich bij desen keeren tot deselve, versoekende in aller gedienstigheit Uwer Hoog Mogentheden favorabel octroy, om (nadat sij supplianten, neffens die zich met hen zullen hebben geassocieert gehadt, t'hunnen

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 304 kosten zullen hebben gedaen ontdekken en vinden de passagie en doortogt in en om het Noorden op of boven de hoogte van tachtigh graden) deselve passage geduirende den tijdt van dertigh jaaren, daaraan volgende, alleen te mogen gebruiken en sulx dan ook de landen en eilanden, alsoo te ontdekken, Zuidwaarts af tot 23½ graden toe alleen te mogen aandoen en op deselve landen en eilanden ook alleen te mogen negotieeren en handelen en om wijders ook geduirende deselve tijdt van dertigh jaaren niet alleen onder of ten opsigten van degeenen, die zich met hen sullen hebben geassocieert, maar ook onder of ten opsigten van dengeenen die zij tot hunnen dienst voorschreeve zullen gebruiken, zodanigen ordere te beramen en te stellen, als zijlieden met hunne geassocieerden van tijdt tot tijdt tot advansement of tot dienst van de voorsegde navigatie en negotie nodigh of convenabel zullen oordelen te zijn; met verbodt, op seekere groote pene, zoo van confiscatie als andersints, bij Uwe Hoge Mogentheden te statueren tegen alle en een iegelijk der onderdanen of ingesetenen der respective Vereenighde Nederlanden of van den resorte van Uwe Hoog Mogentheden, om noch voor of door zich selven, of ook voor en door anderen, t zij in of uit de eene of de andere van de Vereenighde Nederlanden of de resorte van Uwe Hoog Mogentheden of ook in of uit andere landen iets daarjegens te beginnen of te ondernemen, veel min hun supplianten of die van wegen hen supplianten de voorsegde doorvaart of passage zullen gebruiken of de voorsegde navigatie of negotie zullen komen te doen, daarin te doen eenige de minsten hinder of belet, als noch directelijk noch indirectelijk in eenigerlye manieren, en voorts in der bester en kragtigster forme.

Twelk doende.

In dorso staat:

Dit concept-request is opgestelt door den adv.t Abram van den Ende, mijne bijsondre goede vrind, sijn E. oordeeld dus behoorde ingelevert te werden naar voorens

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 305 de stad van Amsterdam in mijn sentiment gebragt te hebben, of dat andersints ongeraaden. en: Concept-Request, tgeen, alvoorens aan Staaten Generaal in den jaare 1720 in te leveren, aan Burgemeestere van Amsterdam communiceerde, die mij, wanneer vergaderd, mij zeijde het te sullen tegengaan, naardat eenige mij hoop hadde gegeven van een schikking met de O. Compagnie te sulle maaken. Zijnde op 't scheyde der dagvaart van de gedeputeerde op Hillegom met een visje getracteert, die mij alle zeer minsaam hoorde en overleg maakte hoedanig van succes mogt zijn, ten beste van 't land en de compagnie. Naderhand ben nog van de Burg.r Pancras, doen presidend, meermaale minsaam onthaald. Dog de burgemeester Castricum was daar driftig tegen, zijnde bewinthebber van de O. Companie.

XIII. Concept voor de oprichting der maatschappij in 1664, toegeschreven aan P. de la Court.

Concept tot oprigting van een maatschappij van negotie, om benoorden Tartarijen te ontdekken West America, t Noorder gedeelte van China en Japan mitsgaders andre tot nog onbekende landen en eylanden.

De Noordse maatschappij, t zy met of sonder octroij vast gestelt sijnde, alvorens die werkstellig te maaken bedagt te zijn.

+ Eerstelijk als 't alder nodigste op zodanige goede voorwaarde onder de gemeene participanten te beraamen, die ijder even geleijk voordeel zullen toebrengen ende +Zonder octrooij is thans zodanig ten nutte van 't gemein strekken, dat een ijder zal overtuigt zijn dit (verre ongeraaden, is ja dolmans van bedrag of valse windhandel) enkel gegrondvest staat tot voordeel van 't land werk, als de Oost Indische en nog in den jaare 1728 de ende de goede gemeinte. opregting der nieuwe Deense Comp. ten bewijs.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 306

Ten tweede. Op goede scheepsofficiers en matroosen, wat in ijder vereijst werd en hoe die best en waar vandaan te bekoomen. Ten derde. Hoedanige scheepsequipagie, zoo omtrent de scheepen als scheepsbehoeftens, onder welke begrepen werd tgeen tot oogsienlijke voorzorg van die dese togt zullen ondernemen, als des nood voor 't geen tot lijfberging, besorging tegen kouwde, nodige victualie, medicamenten. Ten vierde. Eenige aanmerkinge omtrent het doen van deese onderneeming als ook t concept van Cornelis Ielmerse Cock1), hoe het aan te leggen.

Conditien door mijn vader zalig.r opgestelt, naar tijds gelegentheijd een weinig hier en daar veranderd.

De ondervinding leert, dat alle companiën, ofschoon in den beginne van weinig magt, dan wel door cooplieden op de meeste menagie werden gedirigeerd, maar dat daarnaar van meer magt werdende en aan den directeur groot voordeel gevende, die cooplieden van tijd tot tijd werden voorbij gegaan. Om 't welk in deese zooveel doenlijk voor te koomen: Eerstelijk zoo zullen geen participanten, hoe considerabel in deese compagnie mogte geintresseert zijn of werden, die nu ofte naarmaals eenige de minste staats-, stads-, ofte andre maatschappeijs bestiering ofte daar bediening in hebben ofte mogte verkrijgen, stem hebben onder de andre participanten. Ten 2de: zoo zullen dezelve ook geensints verkiesbaar zijn om eenige commissiën in deese companie te bekleeden. Ten 3de: dat alle de participanten bij eede zulle verklaren, en op hoge boeten te verbeuren, geen actie, of deel derselve, direkt of indirekt te verkoopen of doen verkoopen voor jaar en dag naar 't opregten deser comp.

1) Elders waarschijnlijk juister Jacobus Jelmerse Cock.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 307 ende de schepen tot dese onderneeming ten minste ses maanden zee zullen gekoose hebben. 4de: dat alle participanten een instructie ende conditie zullen bekoomen, daarnaar zig zullen moeten gedragen, 5de: die wel naar gelegentheijd van tijd en zaaken zal moogen veranderd werden, maar nogtans altoos inhouwden: 6de: dat de participanten niet vorder als voor haar ingelegde capitaalen zullen moogen verbonden werden ende ingevolge ende uijt kraften van de gegevene instructie, voor zooverre deselve ter goeder trouwe en punctueellijk aftervolgt zal weesen; 7de: belovende de participanten malkanderen geen schulden ten lasten de compagnie te zullen maaken, om geenderhande redenen, protesterende van nulliteit van sodanig een schuld elk ten sijnen reguarde, indien anders gedaan mogt werden. 8ste: dat men om alle confusie voor te koomen alle in loco zal moeten stemmen en niet bij missiven. 9de: dat de participanten, als deese companie opregten, hoofd voor hoofd zullen stemmen en niet naar proportie van 't ingelegde capitaal. 10de: dat de erfgenaamen van de eerste participanten tesaamen maar een stem zullen hebben, ten waare ijder tien duysent gulden of daarboven interest hadde in deese compagnie. 11de: dat alle zoodanige, die 't sij bij nader inschrijving, koop, erfenis of andre behoorlijke middelen van acquisitie tien duysend gulden aan intrest heeft in deese companie, stem zal hebben als bove. 12de: dat bij staaking van stemmen een negatieve stem prevaleeren zal voor een affirmative. 13de: dat de provisionele vergadering der participanten zal gehouwden werden tot ...... 1) en dus lang tot daar nader van zal zijn geconvenieert. 14de: dat de omvraag naar 't goedvinden der vijf hoog geintresseerden van bove ofte wel van ondre zal begonnen werden.

1) Opengelaten in het hs.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 308

15de: dat bij ijder vergadering met twee derde der stemmen een president zal verkooren werden. 16de: dat dezelve daarnaar de omvraag zal doen. 17de: dat ook dus met ⅔ stemmen op alle vergaderinge een nieuwe schrijver zal verkooren werden tot het concipieren en registren van resolutiën. 18de: dat alle participanten, die tot commissiën verkooren zijn, ipso jure haar stem sullen verliesen geduurende de tijd van haare commissie, en dit te beginnen met de tijd van haar electie. 19de: dat ijder, naar gedaen rapport van sijn commissie, zal moeten buiten staen om in sijn absentie daarover te delibereren en resolveren. 20ste: dat men in 't geven van de commissiën eerst over de instructie zal delibereren en daarnaar tot de verkiesing van den persoon of persoonen. 21ste: dat de daggelden zullen gestelt werden op vier gulden des daags, daaronder de teerkosten mede begrepen zijn. 22ste: en voor reijskosten ....1) 23ste: dat geen provisie, reijs-, of teerkosten zullen kunnen gerekent werden, als voor deese naarvolgende gedaane diensten ....1) 24ste: dat ook geen onkosten ten lasten der compagnie zullen werden gebragt, gevallen op de vergaderinge der participanten, maar dat elk sijn eyge kosten zal betaalen. 25ste: dat mede yder participant sijn eijge kosten zal moeten betaalen, indien van buijten de stad, daar de vergaderingen zullen gehouwden werden, derwaarts de selve wilde bijwoonen, 26ste: ten waare om sonderlinge diensten van de companie, die hun zullen werden vergoed, benevens de vacatiën, dog niet anders als bij een dies aangaande resolutie met ⅔ der stemmen te neemen 27ste: en met dese expresse conditie, dat zulk niet in consequentie zal getrokken werden, 28ste: en zal ook in dit geval geen stem hebben, die restitutie van onkosten verzoekt,

1) In het hs. open gelaten. 1) In het hs. open gelaten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 309

29ste: en zal dengeene, als eenige dienst meind te kunnen doen, om kosten schadeloos te blijven, alvoorens commissie moeten versoeken. 30ste: op alle voorvallende zaaken, zal men met ⅔ stemmen concluderen; 31ste: dog onder pretext van zooveel persoonen present te zijn in loco, dat met behoorlijke stemmen in weerwil van absenten konnen concluderen, zullen geen resolutiën als naar ingenoomen advies van alle participanten, die verwittigt, ontboden of beschreven kunnen werden, genoomen werden, op nulliteit van het geresolveerde; 32ste: maar, opdat bij eenig haastig voorval en dat geen uijtstel toelaaten zouwde de compagnie geen schade overkoome of eenig voordeel versuijmt werde, zullen de drie vierde stemmen telkens op de vergaderinge der participanten mogen resolveren op alle apparente voorvallen, tot seekere somme toe, en daarover aan sekere participanten ofte vremden commissie gegeven werden. 33ste: hoedanig alle resolutiën te visiteren en teekenen 34ste: en dat daarvan yder participant, copye begerende, deselve op sijn koste zal moeten gegeven werden. 35ste: dat men jaarlijks een balans zal maaken. 36ste: voor het maaken der balans niets te proponeren ofte te resolveren wegens het toekoomende. 37ste: dat de winste op een retour gevallen voor elks portie zullen verdeeld en gegeven werden en dat daarnaar eerst geresolveert zal werden om 't capitaal te vergrooten of niet. 38ste: ook zal omtrent vermeerdering van penningen tot het capitaal of ligting van gelden en in 't generaal wegens alle belasting der companie niet mogen geconcludeerd werden als met der stemmen; 39ste: zullende ook in cas van ligting de gelden van participanten, indien tot geleijke intrest, geprefereert werden voor die der vremde, 40ste: maar, dezelve bij vremde tot minder intrest kunnende bekoomen, zal men zulks gehouwden zijn te doen. 41ste: tot de behandeling der penningen zullen de participanten met ¾ der stemmen jaarlijks een derde van het geheele getal der directeurs over deese compagnie

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 310 als groote cassiers aanstellen en zullen dese gesamentlijke directeurs daaromtrent zoodanige ordre beraamen, als zullen dienstig oordeelen. 42ste: dus mag dan geen directeur langer als drie jaar naar den andre continueeren, maar met ¾ der stemmen op het derde jaar veranderd werden en zooveel in getale daartoe verkooren werde, als bevonden zal zijn te behooren; 43tse: zullende ijder met een jaarlijks tractement van ...... 1) voorsien werden. 44ste: geen participant zal vermoogen imant buyten deese companie eenige de minste opening te geven van zaaken, deese companie naardeelig, 45ste: zelff niet aan eenige vremde participanten, hoe naar bestaande hem in maagschap mogte zijn, al wast dat ook onder sijn naam daar portie in mogte hebben; 46ste: zullende geen vremde oyt geadmitteert mogen worden tot de minste saaken of dingen, dese compagnie concernerende en die haar tot naardeel zouwde kunnen strekken. 47ste: ook zal geen participant vermoogen direct of indirect, 't zij alleen of met andere, in eenig schip, scheepen ofte coopmanschappen part of deel te neemen, welke deese Noordse passage mogte koomen te bevaaren ende de ontdekte landen te behandelen. 48ste: op welke vier laatste articulen 44, 45, 46 en 47 yder participant bij 't aangaan der comp. met eede zal moeten verklaaren dezelve dus heijligleijk te zullen naarkoomen en daarenboven op verbeurte van sijne actie ofte actien ende het dubbeld van dien; 48ste: zullende deesen eed telkens met den aanvang van ijder vergadering door ijder participant vernieuwt werden. 49ste: deese compagnie zal ten alle tijden bij ongelukkig succes door ¾ stemmen moeten gedissolveert werden en yder sijn geregte portie in deselve aanbedeeld werden. 50ste: zoo zal deselve ook bij quaade uytslag deser ontdekking met stemmen op een andre benaaming moeten gecontinueerd werden, mits aan de resterende

1) In het hs. open gelaten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 311 haar portie in de goederen en effecten goet doende naar estimatie.

Aanmerking omtrent de uijtvoering van het concept benoorden om.

Zedert het jaar 1664, doen mijn zalig.r vader dit concept dagt werkstellig te maaken, heeft men door de nootsaaklikheijd in de walvisvangst, om de vis in het ijs te moeten soeken, zooveel ondervinding verkregen, dat men nu genoegsaam uijt de lugt kan voorsien of daar passagie zal zijn of niet, als hiervoor in de beschrijving der soorten van het ijs kan gesien werden; daarenboven maakt men nu in verre zooveel swarigheijd nog prijkel niet om tot zoodanig ijs in te zeijlen, naardemaal men weet of daar vordre opening zal koomen. Daartoe gebruykt men nu ook sterk en met verdubbeling of dikke borstlap voorsiene scheepen, 't geen in die tijd onbekent was en in tegendeel de Groenlandse visserije met ouwde en genoegsaam afgelegde scheepen gedaan wierd, want naardien men noijt zig van 't ijs liet besetten en daar weinig of geen stormen in 't zaijsoen te verwagten had, was dit een secuur vaarwaater, tgeen nu periculeuser is gewerde, omdat nog somtijds scheepen in t ijs blijven, diër zig te diep in begeven in het vervolgen der walvissen, dog wanneer men deese togt ter ontdekking onderneemt, kan dezelve nu met veel minder prijkel geschieden, naardemaal de ijsvelden ons waarschouwing doen van 't land, de flarden beter kunne gemijd werden of dat men zig daar beter uijt kan redden ende de schotsen, ook het baaijijs weinig te vreesen is. Ook zijn het geen kleene voordeelen, die men in deese reijs om de Noord heeft boven die van dat ordinaire weg als: + Eerstelijk varierende winden met weinig stiltens en nogtans geen of weinig stormen en, indien men al storm mogt hebben, dat deselve nog van soo korten +Omtrent de stormen moet men de tijd van half Meij tot September bepalen en in die tijd heeft men selden storm, maar tot half Meij en hoe meer in 't voorjaer des te meer en langduriger stormen is men daar om de Noord onderworpen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 312 duur en niet meer als van een halven dag zijn. Ten andre dat men door de geduurige dag een gestadige voortgang kan maken, zijnde den 21 Maart het middernagt niet duysterder op 77 graden als hier bij ons midde winter des avonds ten vijf uuren, en aldaar met het begin van April continueel dag en is de son aan de Pool midde soomer op 23½ graad, zijnde als bij ons smorgens ten seven uuren. Op 83 graden als bij ons ten half acht uuren in de midde soomer. Op 86 graden als bij ons des soomers ten agt uuren zijnde op 37½ graad. Ten derde verkleene de graden aldaar zoo zeer in lengten, dat men daarom de reijs des te korter kan afleggen, want op 86 graden is ijder graad maar 1 mijl, op 85 gr. zijn de tien graden dertien mijl, op 84 gr. is ijder 1 mijl 34 minute 4 secunde, op 83 gr. is ijder 1 mijl 49 minuten, .... op 82 gr. is ijder 2 mijl 5 min. en 1 secund, op 81 gr. is ijder 2 mijl 21 min. 14 secunde, op 80 gr. zijn 5 grad. 13 mijlen en op 79 gr. is yder 2 mijlen en 52 minuten. Als men nu van de westhoek van Nova Zembla, ter hoogte tussen de 82 en 83, in lengte aanzeijlt, zal men met ijder mijl meer als een halve graad in lengte avanceeren, en hoewel men op dit onbekent vaarwaater ook de vrees voor tijs ende de mist, als men hier om de Noort voornamentlijk in de maand Julij, als bij onse observatie Fol..... 1) te sien, meer als in t voor en naarjaar onderworpen is, zoo sterk een voortgang niet kan nog mag maken, zoo verbeelde ik mij geen verkeerde gissing te maaken, als ik onderstelle, dat men om deese voorschreven reden van slapper voortgang, gevoegt bij de tijd, die men ter ontdekking in 't landen mogt koomen te spillen, nogtans die zeylen in lengte van de westhoek van Nova Zembla, die hier op 79 graaden in lengte

1) In het hs. open gelaten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 313 genoomen werd, tot de lengte van de verhoopte caab Tabin, straat of ruijme zee, daar wij hoopen af te koomen, die wij hier wederom als zeer ruijm genomen op 170 graaden in lengten onderstellen, zegge dit zeer ruijm genoomen is, naardien van de andre kant Japan met sijn uyterste oostlijke hoek maar op 161 en t Companie land op dese lengte van 170 gr. getekent staat, maakende dan de te zeyle graden in lengte voor dat afkoome 91 graaden, die seg ik naar het oordeel van zeer ervare commandeurs te zullen bezeijlen in twaalf etmaal. Vorders zulle onderstelle de negotie te beginnen niet hooger als op 60 graden en vermits wij ons nu bij 't afkoome bevinden, wij sulle seggen op 83 graaden, zoo rest ons nog drie en twintig graden, die wij om reden van slappe voortgang als voorschreven denken te kunnen afleggen in vier en twintig etmaal. Uyt Texel of de Maas tot het bekende Spitsbergen is naar gewoonte een reijs van drie weeken. Van de zuydhoek van Spitsbergen tot de westhoek van Nova Zembla, gestelt op 79 gr. in lengt, zijn in lengte en vermits tot 83 breete is 't verschil in breete vijf graden(?). Dees zoo niet bekende en met ijs besette zee, daarvoor stelle nog agt daagen. Dit te zaamen gevoegt, zouwde men de reijs van uyt Texel of de Maas naar goede gissing tot in 't oosten op 60 graade breeten en 170 lengte kunnen volbrengen in .....1). Vandaar afkoomende tot de zuydhoek van Japan, die wij vinden op 34 graaden, zijn nog 26 graaden. Ten vierden is het een zeer groot voordeel, zoo voor maandgelden als koste van victualie, dat men behalve de kortheijd der reijs hier zoo weinig siekten onderworpen is, zoodat wanneer een bekent vaarwaater mogt gevonde zijn, het ten minste met een derde minder matroozen kan ondernoomen werden. Voegt hier nog als het aldervoornaamste voordeel bij voor 't Gemeine land en desselfs ingesetenen, dat men een land van ons climaat zal ontdekken, daer onse manufactuuren naar alle apparentie zeer zouwde gewild zijn.

1) In het hs. open gelaten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 314

Onderrigt, zoo Cornelis Jelmers Cock zouwde gezeijlt hebben met de aanmerking van mijn vader zalig.r, die vooraf segt, dat men in de Oost-Indische vojagens in den jaaren 1648 bij Joost Hartgens gedrukt als ook+ in Pieter Bor Chrz. sijn 31, 32 en 34 boek de mislukte reysen te sien zijn alle veroorsaakt, zoo om te laat ondernome +Omtrent de tijd der als wel voornamentlik omdat het ijs niet genoeg ontzeyld zijn, het niet hoog genoeg onderneeming siet hier in ruyme zee houwende, want daar sij op Nova Zembla overwinterde, sagen den vervolgens bij het inwerp. Alsook omtrent het ontzeyle agste Maart, aldaar op 't land staande, van haar noort oost in zee gants geen ijs. van 't ijs, zijnde meest alle de Zoo heeft ook Cornelis Jelmerse Cock in den jaare 1664 tot de hoogte van 84 commandeurs van gedagt, graden geduurig sonder ijs gezeylt, daaruyt men met goede reden kan oordelen dat men het digt aan de dat het ijs sijn oorspronk heeft uyt de rivieren, ofte inhammen, derhalven moet ijsvelden die vastleggen moet men 't land, daar 'tijs omtrent is, ook zoodanige baayen als het alderpericuleuste houwden, maar nogtans niet, dat men zig daar omtrent van mijden. kleene ijsvelden of flarden In het voorgenoemde boek bij J. Hartgens vind men ook eenige discoursen hoe kan laate besetten. Deese op vijf manieren best Cathaij te bevaren, onder welke hij oordeeld om 't best en eerste ontdekkers hebben op meest te vordere zegt onder de Pool deur te zeylen, houwdende in circa doorgaans het sien van 't ijs vrees geset de lengte van 23 graden, en wanneer alsdan in America mag men afkoomen, om daar zig niet uyt konde redden, ook is 't niet te de passagie die nu bij gissing bij caab Tabin of straat geloove groote ijsvelden uyt baaijen of rivieren, maar digt aan land bevriesen, en daarna los werdende, in kleender velden, flarden of schotten breeken; nu heeft de ondervinding nader geleert welk ijs te mijden is, ander weederom niet. Nader raatpleging met zeer ervare commandeurs, die zeyde dat men in het aannemen van volk het niet te ligt moet voorstellen, ook dat men inderdaad het niet zoo haastig moet opgeve als in voorige jaaren door die onervarene, want dat nu gewoonlijk wel eenige schepen in 'tijs beset werden, daarvan selden veel geheel blijven, en dat in de walvisvangst ijder sijn bijsonder intrest en oogmerk, hier een gemein, daar alle de scheepen een weg vaaren, zoodat men die als in 't ijs mogte blijven met de andre kan redden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 315

Anjan gesteld werd, naar waarheyd te vinden, dog bij ons om goede redenen veronderstelt zijnde daaraan leggende landen zijn, die deese doortogt zouwde beletten. Zoo zal men volgens het concept van C. Jelmerse Cock dus zeylen eerstelijk, om zoo best doenlijk te koomen tot de hoogten van 82 en 83 graaden en 79 in lengten, zijnde de westlijkste hoek van Nova Zembla. Dus altoos in lengte voortzeylende op de gesegde hoogte,+ ook in ruijme see sonder ijs, want, op de voorgesegde hoogten nog ijs vindende, zal men nog hooger zeylen, +Nota dat hier voor gesegt nogtans altoos een ruyme zee blijvende behouwden en dit zoo lang tot men in werd het ijs nu zoo lengten zal geavanceert zijn tot op 155 a 160 graaden, afschriklijk niet meer is; naar een kundig commandeur de dog, midlerwijl in dit zeylen land voor de boeg koomende, moet men de eygenschappen van hetselve gelegenheyd van t zelve land tragten te ontdekken, maar ook zeer zorgvuldig zijn wel zal ondersogt hebbe, kan om zig voor het ijs te wagten, als ook voor de blinde klippen, als daar veeltijds hij oordeelen of daaromtrent onder de wal zouwde te vreesen zijn, om welke reeden men met de groote schepen prijkel is of niet van beset te de wal vooral niet te digt moet naaderen. werden. Als men nu omtrent kleene ijsvelde of groote flarden, in storm of sterke Inwerp. mist, maaken een gad om 't selve an 't anker te doen 't Wonderd mij (naardemaal in de voorste eerste tegenwerping, ook in andre houwden, en zig daaraan vast aanteekeninge vinde het te laat was ondernoomen en dit ten groote reeden oorsaak tot de storm bedaart of sterke mist is opgetrokken, en dus van 't quaad succes) dat hier nergens vinde, wanneer 't raatsaamst te vertrekken vinden zig daar t best met de juiste tijd bepaalt; bewaard. hieromtrent vinde alsnog ervare commandeurs van verschillende opinie. Eenige willen om de stormen en 't ijs, als men daar nog in Mey heeft, niet voor 't begin van die maand vanhier gaan, andre wederom veel vroeger en met de straat-Davidsvaarders, gevende het volgende voor reeden: Met de kleender scheepen zouwde men wat nader

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 316 mooge koomen en dan in alle nodige gevallen met wel bemande chaloupen te landen. Geland zijnde, zal men zooveel doenlijck in alle vrindschap van de inwoonders tragten te onderstaan naar de gelegenheyd van 't selve land. Geen menschen vindende, die daarvan onderrigting kunnen geven, moet men zoo t best doenlijk zelfs ondersoeken, hoedanig zig het selve land strekt. Men zal daarom, als daar bergen zijn, die beklimmen en nog verrekijkers gebruyken om dus vorder te kunnen sien. En als men dit land een uythoek vind, dat zig nog vorders oost- en westwaarts strekt, dan zal men al wederom voortzeijlen. Dus zal men zelfs zeylen van de lengte van 155 a 160 graaden, maar alsdan meer aan de wal, en dit om de verhoopte caab of straat niet te passeren.

Inwerp: dat, mits de vriestijd in Augustus wederom begind en men zoowel omtrent Tartarijen moet afkoomen als van hier tot die hoogte zeijlen, men ten uyterste in de maand Julij de straat behoorde bereykt te hebben, kunnende in 't voorjaar, indien men te veel ijs mogt vinden, omtren IJsland havening krijgen en zig daar zoolang en niet langer ophouden, als door het veelvuldig ijs in de reys zouwde verhinderd werden. + Nogtans moet men noyt zig door te digt aan de wal te vaaren in 't ijs laaten besetten, veelmin dat men oyt in een baaij, daar veel ijs is, zal landen of ankeren, +Nu ankert men voor best maar altoos diergelijke baayen, als het alder periculeust zijnde, vermijden. aan de ijsvelden zelfs en dus Als men ondertussen met de chaloup landende zoodanig land mogt koomen te laat men een storm en zeer dikke mist passeren. ontdekken, dat zig zuydlijk of zuyd oost strekt, dan met goede verrekijkers te ondersoeken of het een waare passagie, dan of het wel een inham of baaij is. Deeze zuydelijke of zuydoostlijke landen moet men volgen, maar zig nogtans altoos voor het ijs wagten, om door ijsgangen geen gevaar te loopen. Wanneer men, dus zeylende en eenige graaden in breedten afkoomende, zig nogtans in een ruyme zee

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 317 bevind, of met niet veel ijs beset, dan kan men met goede reeden hoopen dit de gewenschte passagie zijn zal. Dus verre de gecopieerde geschriften.

Inwerp.

Voor en tegen redenen, daarom dit concept niet geraaden is ofte geraaden is werkstellig gemaakt te werden.

+ Op deese eerste reden, dat in den jare 1594, 1595 en 1596 alles verkeert ondernomen is geweest, en, wat die van den jare 1664 betreft, dat deese togt geensints als een +Dit concept zal bij een onderneming moet aangemerkt werden, terwijl die enklijck was aangelegt op de menigte van menschen als walvisvangst, welke laatste was C. Jelmerse Cock, die zonder de minste dwaas verwurpen werden. Eerstelijk, omdat zooveel belemmering van 't ijs op die togt 75 mijle verder in breete ook in lengte gezeylt vrugtelose togten, daaronder heeft als de verste, zijnde Jacob Heemskerk in den jare 1596, oyt geweest was, die van den jare 1594, 1595 en dat deselve C.I. Kock zoodanig van de mogelikheyd en goede uytslag en 1596, als ook die van den gepersuadeerd was, dat hij selfs in den jare 1665 die togt zouwde ondernomen jare 1664, aan ons en onse hebben, zoodat het ijs, 't geen alle de voorige vrugteloos hadde doen zijn, de goede naarkomelingen door het gedurig belet van het ijs de uytkomst niet zouwde verhinderen, indien de onderneming naar zijn goed onderrigt onmooglijkheijd van die zoodanig wierd aftervolgt. passagie te vinden heeft De oplossing van 't nevenstaande werd aan de andre aangetoont. t Voorschrevene, in den jare 1664 dus tegengeworpen, is naar de gedagte van de meeste Groenlandse commandeurs om deselve reeden nu 1720 nog ondoenlijk, voorgevende het ijs in volle zee gestort werd. 't Geen sij niet alleen besluyten uyt de ijsvelden van twaalf, twintig, ja dertig mijlen lengten en vijftig tot meerder vademe dikten, maar ook uyt de onderscheyde gedaanten en couleuren, als haar de flarden daar geduurig voorkomen, welk ijs haar in groote menigte uyt den Noord Oosten van de Pool tussen Spitsbergen en Nova Sembla komt drijven.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 318 zijde gedaan, hoopende met meer ondervinding dezelve breeder en met zeekerder bewijs te kunne aantoonen; dat de ijsvelden niet uyt rivieren voortkoomen, maar in zee gestort werden, namentlijck omtrent de landen, werd hier toegestemt, alsook dat de meeste swarigheyd tussen Spitsbergen en Nova Sembla zal bevonden werden, zoo om de zee daar niet zoo ruym is, alsook dat de Pool bove Groenland naar alle apparentie bove beland is. Nogtans zijn dit geen velden maar flarden ijs, die van de Pool uyt den Noord Oosten koomen afdrijven, en ofschoon de jaarlijkse walvisvangers Nova Sembla niet zooveel naderen, zoo is dit reets een bekent vaarwaater, daarenboven zouwde men in dees tijden de vaste ijsvelden veeleer tot voordeel als naardeel in de vaart aanmerken, naardemaal men dezelve twaalf a dertien mijl ver uyt de lugt kan tegemoet sien, en naardien wij vaststellen, deese niet in een ruyme zee, maar digter onder land bevriesen, zoo kunnen nu deese vaste ijsvelden ons als bakens dienen, dat men het land te veel genaderd is. Ook hebben alle commandeurs een gants verkeerde opinie van de oorsaak der kouwde, die sij hoe hooger aan de Pool des te onverdraaglijker oordeelen, dat nogtans contrarie is bevonden naar uytwijsing mijner thermometers, ten dien eynde mede gegeven, omdat mij niet voorsekert hield van 't segge van C.J. Kock, die het in 't selfde zaysoen op 84 grade op 't gevoel zoo kouwd niet hadde bevonden, als op 76 graaden. Daarenboven heeft de ondervinding sedert geleert, het ijs voor een kundig schipper nu zoo zeer afschriklijk niet is, als het was in voorige tijden, doen men de walvisse buyte 't ijs vong, daar deselve zig nu aanstont in 't ijs als haar schuylhoek tragten te salveeren, alwaar de commandeurs haar nu vervolgen, stoutelijk het ijs inzeylen, hoewel dit ijsflarden zijn, die het aldersorglijkst, en bij ons zoo best doenlijk moeten gemijd werden. De tweede reden, waarom niet te ondernemen is, dat men niet voorseekert is, of Azia door zee of een tussen komende straat Anjan wel is afgescheyde van America, en, zulks niet zijnde, dan is de reys verlooren. Nota dat wij nu in den jare 1720, wanneer de walvisvangst nog meer ondervinding had geleert, de verkeerde stellingen der caartemaakers daaromtrent gewaar werden.

Zijnde de ouwde caarten niet alleen, maar ook de nieuwen, met fauten omtrent de aanwijsinge der landen en ruymte der zee. Dus is de zee tusschen Spitsbergen en Nova Zembla veel ruijmer, als daar staat aangeweesen, behalve nog, dat 't geen daar als een grote vaste ijscust gants onwaar is, zoo is ook Nova Sembla veel oostlijker bevonden, etc. Wat sullen wij dan anders van het vordre (als ons op de pascaarten, ook op de globen van Blaauw, ter neer is gestelt, daar de caab Tabin op 73 graden breete en 150 lengte, als ook de ruyme zee van 60 graden lengte volgens de grote globe van Blaauw) kunnen besluyten, als dat het enkle verzieringe zijn. Op dit twede. Het is waar, daar tot nu niet sekers van te seggen vald, naardemaal door geen aan ons bekende te waater bevaren of

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 319 zoo hoog te lande bereysd is, willende gare toestemmen hetgeen op Blaauws kleene globe als een straat en op sijn groote globe als een ruyme zee werd aangewesen, zoo ook al hetgeen de pascaartmaakers daar ter neer stellen, enkle gissinge zijn. Nogtans kunnen wij naar waarheyd besluyten, daar veele apparentiën zijn Azia daar wel door een ruyme zee van America is afgescheyden, als America nu kennelijk aan de andre kanten van zee bespoeld werd, daarvan ons niet alleen de walvissen de waarschijnlikheyd van bevestigen, maar ook hetgeen C. Jelmers Cock in den jare 1664, zooverre geweest was, had bevonden, namentlijck een ruyme zee, opene lugt, vallende stroomen, verandering van waater en meer andre teekenen. Vervolg. Dat nu sedert door verscheyden voor waarheyd bevestigt werd, in Japan voor iets wonders vertoont werd den Hollandse harpoen, getekent met het merk van WB, zijnde daarmede den admiraal Willem Bastiaanse sijne harpoenen en andre ysere instrumenten heeft doen onderscheyden en kennen voor de sijnen, daardoor nu seekere bewijsen, dat tussen Azia en America een ruyme opening en zee zijn moet.

+ Op dit derde. Dat, wanneer men door een straat of ruyme zee kan afkoomen tot in China, het +Ten derde is het ongeraden, zeer omdat ofschoon Azia aan America niet mogt gehegt zijn, maar door een straat of ruyme zee gescheyde; wat hoop blijft daar van goede negotie, naardemaal de geciviliseerde volkeren van Oost Indiën ons uytsluyten van met haar te mogen handelen, volgens de getuigenis van die der O. Companie, die zelfs maar één plaats in Japan mogen bevaren en met veel restrictie nog aldaar haar handel mogen drijven. In America wederom heeft men allom ongeciviliseerde menschen bejegent, daarmede zeekerlijk geen handel te drijven is.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 320 te denken is, dat men met soo vernuftige menschen, als de Chinesen zijn, goede handeling zal doen, voornamentlijk omdat aldaar in een climaat als ons Europa veel hoop is, dat onse manufacturen zeer zouwde gewild zijn, en wat de gemoveerde swarigheyd van admissie, als ook van 't geen die der O. Compagnie tegens alle waarheyd ons van Japan soeken wijs te maaken, geschiet om yder met vrees aan te doen en voorts daarvan te doen afschrikken. Ook is het yder genoeg bekent die van de Oost Indise Compagnie, geleyk eerst de Portugesen, allerwegen door kragt van wapenen zig meester tragten te maaken van eens anders besitting; dierhalven is het geen wonder de zoo schrandre Chinese, alsook die van Japan, daar reeds ondervinding van hebbende, alsmede dat de Portugesen hare grondwetten hebben tragten omverre te stooten, deselve zooveel als nu doen muylbanden, zulks geensints te twijfelen is aan goede uitslag, wanneer haar alle afterdogt kan benomen werden door het bevaren met kleender weerlose schepen. Daarenboven zijn daar een groote menigte van eylanden ten deele bekent en naar alle apparentie nog meer andre, die zullen ontdekt werden. Behalve dat het gants onseeker is, of America aan die kant van ongeciviliseerde volkeren bewoond werd, dog dit gestelt zijnde, zoo blijft daar geen kleene hoop van rijke mijnen te zullen ontdekken. Dat die van de Oost Indise Compagnie haar grootste bekommering hebben, dat men onder deese ontdekte eylande wel mooglijk eenige mogt vinden, die met eenige haarer specerijeboomen beplant stonden, ofte ten minste bequaam om deselfde specerijen te kunnen voortbrengen, die men door deese ontdekking door de naarbijheyd ligt zouwde kunnen meester werden. De Oost Indische Compagnie, welkers handel alleen

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 321 op China heeft, doen sien de Chineesen niet te vreesen sijn en met de zodanige, van wien geen argwaan, goeden handel drijven willen. + Op dit vierde. Dat men zig moet wagten binnen de limiten der O. Compagnie te koomen, die +Vierde reden daarom zig niet vorder uytstrekt als tot den Tropicus Cancri in het Oosten, zulks naar regt ongeraaden, en reden de handeling op China en Japan zonder de minste periculen door want, schoon daar gekoomen en reets goede negotie Hollanders kan gedreven werden, en wat het wederkeeren belangt, dit zal, als de gemaakt hebbende, hoe zal passagie eens gevonden is, met veel min prijkel en kosten dan veel beter om de men repatrieren zonder onder Noord als door 't Zuyden gedaan werden. de magt der O. Compagnie Eerstelijk om de stormwinden, die men in 't zaijsoen om de Noord minder als te vervallen, want om de in t Zuyden onderworpen is. Noord wederom te koomen, was opnieuw dezelfde En ten twede kan men dese passagie binnen de drie maanden doen, vermits periculen als eerst te men door geduurige dag ook gestadige voortgang heeft, daar men in tegendeel ondergaan. om de Zuyd varende zooveel verversing benodigt heeft, ook maar halve dagen en nagten, dat dit de reys van anderhalf jaar en langer zouwde doen zijn. Ten derde heeft men dan een getemperder warmte in t Noorden en daardoor ook veel minder ziektens, zoodat ook daarom naar beloop des tijds de reys met merklijk minder kosten, voornaamentlijk omtrent de victualie, kan gedaan werden. Ik vinde in geen placcate eenige limite van dit Oost-Indies octroij, maar wel alleen, dat die van de O. Compagnie geoctroijeerd werden om met uijtsluyting van alle andre te mogen varen op de Indiens beoosten de Caap de Bon Esperance en door de straat van Magallanes, zoodat men sonder infractie van dit haar octroij om de Noord geheel Indiën buyten (haare heersinge) zouwde mogen naar regt en reden bevaren; daarenboven hebben de Staten Generaal den 14 April des jaars 1615 bij placcaat geordonneert, dat, indien die van de Groenlandse

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 322

Compagnie deese ontdekking mogte koomen te doen en geneygt waaren bewesten de Caap de Bon Esperance te repatrieren, aan soodanige scheepen niet alleen niet vijandlijks, maar in tegendeel dat die van de O. Compagnie haar als vrinden met alle behoeftens zouwde adsisteren. Evenwel naardien dezelve Compagnie zedert zoo veel magt in regering heeft, is t niet geraden zig hierop te verlaten. + Op dit vijfde, om het selfs zonder octroij te ondernemen, wel is waar het best was met octroij, om daardoor de protexie van een gehele staat te genieten, ook de +Ten 5e is het vooral seclusie van die natie, voor zooverre sij direct uyt haar vaderland deselve negotie ongeraden sonder octroij te of schipvaart zouwde willen ondernemen, dog hierop vald omtrent Neerlanders ondernemen, ofschoon alles niet te denken, om het groot gezag, zoo de O. Compagnie in regering heeft, die naar wensch in de eerste ontdekking mogt uytgevallen het altoos zal tragten te beletten. zijn, dan zouwde andre zig Op de preemie bekenne geen staat te maaken is, maar het generaal placcaat van bedienen van des eerste den jaare 1614, daar de ontdekkers alleen haare ontdekte landen vier jaren zouwde ontdekkers moeijten en moogen bevaren, kan niet betwist werden, in welke tijd zig veele zouwde opdoen kosten, om die negotie met offres van 10, 20 en meer ten 100 om in haar gemeinschap te koomen en dus nevens haar te ondernemen, en alzoo sullen sij ontdeckers als men zegt het gesnede brood met haar te eeten. een paart gesadeld hebben, Vervolg. De waarschijnlijkheijd van t voorschreve sien wij omtrent de dulle daar andre op zouwde rijden. ongegronde drift, zoo nu in den jaare 1719 en 1720 allom gepraktiseerd werd. Ook moet men zig niet flateren met de hoop van preemie, zoo daar volgens t placaat van den landen in 't Vervolg van tegenwerpinge en beantwoordinge mitsgaders van de jaar 1597 toe gestelt is. Groenlandse kouwde, gesteltheyd van 't ijs en andre voorkoomende bedenklikheden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 + Mijne vraag en vordre be- +Tegenwerping mij den 8 en 9 October 1720 door de vier commandeurs, Jan Dirkse van de Velde, die nu sijn 50 reys uijt Groenland, ..... Gouwde de...., Claas Schaap de 24ste reys, Jonge van de Velde sijn..., den ouwde1), een man van zeer bescheijden oordeel en groote ondervinding, voerde het woord, t geen van de andere wierd beademt en gestemt. Vooraf waaren eenparig van opinie het naar haar oordeel wel te doen was, dog op mijn verzoek waaren haar meeste swarigheden t belet door ijs en zeyde, dat men daar somtijds, wanneer het een slappe winter van veel Zuyde of Zuyd Weste winden had gemaakt, wel zooveel belet niet zouwde vinden, maar dat nogtans niet voor 't gevolg konde vastgestelt werden, naardemaal sij bij ondervinding het eene jaar veel meer ook dikker ijs als het ander ontmoeten. Zeyde ook de mist daar dikmaal eenige dagen naar den andre konde continueren en wel zoo, dat men nauwlijks drie vier scheepslengtens vooruyt konde sien. De tijd, dat het meest en sterkst miste, was in de maand van July, want, als het sterk vroor, miste het niet zooveel, met de maand van Augustus dan wederom verminderende.

1) D.i. Van de Velde.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 323 antwoording, dat ik alvoorens haare gemoveerde swarigheyd met fundament zouwde kunne beantwoorden, ik van haar een beeter onderrigt versogt nopende haar ondervinding omtrent de kouwde en het ijs. t Geen haar en een yder, die 't weet, vremt moet voorkoomen en, voor die daar noyt van gehoord heeft, als gants ongelooflijk, dat het aan de Noordcaap, die op 71 graden breete legt, noyt zooveel vriest, dat het ijs wordt, zoodat aldaar int felste der winter de beste visvangst maakt, daarentegen, dat het in en rondom IJsland, leggende op 64 a 66, de straat Davids van deselve breeten, en aan de andre zeyde in de Witte Zee, die op 67 graden legt, zoo fel en sterk vriest, dat de selve somtijds diep in Juny nog met ijs beset is.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 324

Belangende het ijs. Zeyde mij het vier benaaminge te onderscheyden als: In ijsvelden, flarden, schotsen of los ijs en jong gevroren of baaij-ijs, van welke de kleene ijsvelden en flarden het sorglijkste. IJsvelden, die groot en kleender, van zeer ongemeene of minder dikte, glad of oneffen, blaauw of witagtig, vast leggende of drijvende en van nog andre verschillende hoedanigheeden kunne zijn, van deese koomen de flarden, ook de schotsen en 't los ijs voort. Daar sijn vaste velden, diens begin men niet gehad heeft, schoon men daarbij een holte ingekoomen vijf en twintig en meer mijlen had langs gezeijlt, ook dat van vijftig mijlen breeten. Dusdanige velden zijn gewoonlijk van glad blaauw couleurig ijs, glad, stijl aan de zeekant, somtijds veel dikker als het oog, dat aldaar in zeer helder waater ongelooflijk diep kan sien, kan naarspeuren. Daar zijn ook bekonkelde velde, diens ijs niet helder nog glad, maar uyt sneeuw of andre opgekrooije stukken schijnt tesaamen gestelt. Daar zijn velden, die vol gaten zijn. Vorders noemen zoodanige groote stukken met de naam van velden, wanneer zoo groot, dat een walvis die niet kan beswemmen om zijne vervolgers aan de andre kant te ontweyken, en dusdanige alderkleenste velden zijn omtrent drie quartier uurs of wat grooter. Een groot ijsveld tot kleender, ook dit of deese breeken tot flarden en is aanmerklijk hoe dikker des te eerder. Flarden kunnen van groote zijn, dat een walvis deselve maar even kan beswemmen om sijn vervolger aan de andre kant te ontweijken, en, wanneer dus van grooter of kleender ijsvelden tot flarden gescheurt, behouwden deesen de naam, zoolang de groote behouwden als 't beslag van een schip vijf zes te zaamen. Schotsen of los ijs zijn afgebrooke stukken van velde of flarden, diens groote t uyterste t beslag van vijf a ses scheepen bij den andre en van kleente tot weinig.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 325

Jong gevrooren of baaij-ijs. Het ijs konde men uyt de lugt veel mijlen voorsien, somtijds wel twaalf en dertien mijlen. Van ijsvelden ziet de lugt geelachtig, daar de naam aangeven van geele blenken. Van flarden siet de lugt bleyk. Van schotsen met swart en witte streepen. Van jong gevrore of baaij-ijs donker swart waateragtig.

Als het concept om benoorden Tartarijen etc. te vaaren werkstellig zouwde werden gemaakt, eerst en vooral naar bequaam scheepsvolk te soeken. Men moet hiertoe zig voorzien van bequaame scheepsofficiers, voornamentlijk commandeurs, want op deese hare kennisse, hoe zig in onverwagte gevallen te moeten gedragen, ook dat zig wel in en uyt het ijs kunnen redden, komt het wel aan van het wel of qualijk gelukken. De beste zal men in Holland vinden, want ofschoon Hamburgers en Breemers nevens haar de Groenlandse visvangst drijven, zoo zijn in verre naar niet zoe bequaam om het ijs te voorsien, des nood zijnde zig daarin te begeven en, daarin zijnde, zig daaruyt te redden. Wat het bootsvolk belangt, daaromtrent vald zooveel verkiesing niet, wanneer daartoe wel geresolveert en dikmaal ter walvisvangst geweest zijn, zoodat het ijs haar geen schrik kan toebrengen. Dat het jonge flukse sterke kaerels zijn, op 't zeemanschap bedreven, en zooveel doenlijk ongetrouwd. En vermits men verhoopt tot de Tropicus Cancri te zullen afkoomen, moet men ook van officiers en maatroose eenige hebben, die in Indiën of tenminste om de West bevaren zijn.

Gegiste onkosten van equipagie met ses (sterk als op Groenland gebouwde) scheepen, zijnde als met drie half sooveel.

+ Twee hekbooten, yder gemonteert met 24 stukken schietende 106 ijser, nog ses +Nota. Hekbooten en hoekerscheepen werden niet zoo bequaam geoordeeld als ordinaire Groenlandse fluyten en galjoots.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 326 bassen en met vorder handgeweer als: 15 donderbussen, 40 snaphanen, 20 pistolen, 50 houwers, 20 halve pieken met lang en swaar beslage yser, 3 trommels, 2 trompetten en 2 spreektrompetten, 1 groote en 1 gemeine klok, 2 kaggels. Vorders van alles extra geëquipeert tot zoo swaare en langduurigen togt voor 18 maande van ankers, staand en loopend wand, zeyl en treyl, stuurmans, bootsmans, constapels, koks en andere scheepstoebehooren, mitsgaders een groote ontsloopte en twee gemeine booten, yder met haar toebehooren, zal yder voor 't minst in zee kosten f 55.000.11 f 110.000. -. 2 Hoekerschepen met drie masten, gemonteert met 6 stukken, schietende 184 ijser, en 4 basse, donderbusse, snaphanen, pistole, houwers etc., extra geëquipeert als bove, yder in zee f 15.000 f 30.000. - 2 galjoots met een mast, gemonteert met 2 stukken, schietende 6 , en 4 basse, extra als vore geëquipeert, zullen yder in zee kosten f 13.000 f 26.000. -. En komt dus enklijk voor de scheepen behalve andre scheepslasten, van victualie, maand-, aanreets- of andre gelden...... f 166.000. Het aanreets geld als van 260 man en tien jongens en geld, aan schippers medegegeven, victualie, medicamenten en matrose besorging tegen kouwde en wat dies meer onder de 260 man en 10 jongens zijn.

6 schippers, diens maandgeld en de premie naar welgelukte reys, 6 opper stuurluij smaands f premie, 6 onder stuurluij f 4 derde waaks f 6 bootsluij f 4 schiemans f 8 zeylmaker f 12 timmerluij dooreen f 4 kuypers f 8 koks f

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 327

8 koks maats f premie, 4 bequaam tot kooph(andel), 6 taalkundige, 4 bergwerkers, 6 opper chirurgijns, 4 onder chirurgijns, 168 bootsgesellen dooreen, 10 jongens.

Nota dat de opper stuurluij als schippers bequaamheyd moeten hebben en dat onder deese alle opper-onderof derde waak mitsgaders de matrose een derde voor 't minst op de West of naar Indiën bevaren diende te zijn. + En of men schoon niet moet denken te overwinteren of in zoo groote kouwde te vaaren, zoo moet men om de matroose alle kommer te benemen ende de zorg voor +Voor de eerste ontdekking haar aan te toonen, dat zelfs bij mislukking voor de kouwde beschermt zouwde diende men, als t lukte, naar zijn, naar 't getal der scheepen en menigte der manschappen eenige goede groote t oordeel van veele te overwinteren, niet op ijsere kaggels met haare pijpen medevoeren, om die selfs des noot in 't schip te seventig, maar lager graden, moogen stellen. ten minste met de helft der Ook heeft men in de mislukte voyages de meeste dienst en warmte door 't stooke scheepen; de andre zouwde van steenkoolen gehad in plaatse van hout, maar deese moeten in geen besloote zig weeder voorspoeden, als plaatsen op perikel van 't leven gestookt werden. de straat ontdekt hadde, met raport van 't succes. Men moet met zig voeren een ontsloopt houte huijs, dat men door tussenvoering tegen kouwde kan besorgen. Nog moet men voor de kouwde tot kleeding en dekking der matroosen duffels1) en diergelijke grove laakens medeneemen.

Te besorgen tegen kouwde.

En of men schoon niet moet denken in groote kouwden te overwinteren of in onverdraaglijke kouwde te vaaren

1) In hs. staat hier en op bl. 328: Buffels.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 328 zoo moet men, om die deese togt zullen onderneemen aan(te)toonen, dat men alle bedenklijke voorsorg neemt tot haar veyligheyd en gemak, behalve dan de extraordinaire scheepsequipagie en vordre toerusting, zoo hier vervolgens, moet men haar tegen koude beschermen. Men zal dan met zig voeren een ontsloopt houten huys, dat men verdubbeld en door tusschenvoering tegen kouwde kan voorsien. Als ook naar 't getal den manschap hetselve grooter of kleender nemen. Men zal eenige groote ijsere kaggels met zig voeren, alsmede, tot kleeding en dekking, duffels en diergelijke grove laakens medeneemen. Steenkoolen zijn van veel dienst geweest in voorige voyagiens, maar deselve moeten op prijkel van 't leven in besloote plaatsen niet gestookt werden. En dit tot zooverre, dat men als bijnaar vast moet stellen de derde der schepen op dese eerste togt te zullen verliesen door besetting van het ijs. Dits zijn alle commandeurs van opinie men het volk voor ogen moet stellen en dat, wanneer men dubbeld maandgeld bij volbrenging belooft, men van alle de bequaamste daartoe zal krijgen. Om welke reeden dan ook meer scheepen en minder manschap op yder zoude neemen, naardien deese togt gants anders als daar men om de Zuyd vaart moet aangemerkt worden, alwaar de manschap door siekte krachtig kan verminderen, daar het hier door blijve van scheepen een derde zouwde kunnen koomen te vermeerderen op de over te blijve scheepen.

Lijst voeding en besorging tegen en in siekten. Victualie.

Het grootste gedeelten zal men neemen volgens de lijst van lijftogt van die als naar Groenland vaaren. Vorders nog in 't generaal zoodanige victualie als van de beste en voor 't scheurbuyk gesontste,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 329

Spaanse wijn, mom, eyeren en cardemom onder de specerijen, want deese heeft men in voorige voyagens van goede dienst bevonden.

Medicamenten voor sieken.

De beste medicijnen is het volk in gedurige beweging te houwden, die daardoor minder het scheurbuyk zullen onderworpen zijn. Naardemaal de meeste swarigheid in onverdraaglijke kouwde het afvriesen der leeden, zoo moet men zeer veel schoon ouwd lijwaat met zig voeren, alsook knokolie, balsem en salven; brandewijnstukken, om voor badstoven te gebruyken, zijnde deese van zeer goede dienst bevonden; ijder land geeft sijn eijge medicijne, dus geeft Spitsbergen een soort van gewas, daar men de naam van Groenlandse salade aangeeft, zijnde zeer gesont tegen 't scheurbuyk, van dit het extrackt is beter als dat van lepelblad; safferaan; brandewijn tot uyterlyck gebruyck, maar niet om in te neemen, zijnde beter voor warme als kouwde landen tot innerlijck gebruyk, omdat schielijk verquikt, maar sijn geest schielijk vervliegt en dan een dood wateragtig lichaam naar laat. Hier gebruijkt men best warme spijs en drank innerlijck, als warme Spaanse wijn of mom.

Te doene scheepsuytrusting.

Hoewel veronderstelt moet werden, dat men neergens offensief zal ageren maar de onbekende volkeren in alle vrindelikheyden door geschenken tot den handel aan te moedigen ende te gewennen, zoo zouwde het nogtans kunnen gebeuren, men tot defensie van schip en leven montuure van canon, ook ander handgeweer, noodig had, kunnende dit laatste ook van dienst zijn tot verdrijving van ongedierd en 't schieten van spijs.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 330

Naar de magt der compagnie zouwde men dit concept met meer of minder scheepen en naar advenand manschap kunnen uytvoeren. Voor 't generaal zijn alle de commandeurs om niet te veel manschap op yder schip, maar liever twee kleender schepen meer te neemen. Ook om niet te groote schepen; dese zijn niet alleen noyt goed tot ontdekking van onbekende kusten, maar nog in 't bijzonder voor dit noorder climaat, daar om haar groote niet zooveel uyt het ijs te redden zijn. En hoewel men het ijs zooveel doenlijk zal tragten te ontzeylen, zoo moet men zig voorseeckers houwden het contrarie wel zouwde kunnen gebeuren, ook zelfs, dat men, om het niet zoo schielijk als voor deese als ondoenlijk te stellen, men, eer weder te keeren, eenige streepen te hasarderen1).

Bij de uitwerking der plannen werd gerekend op twee hoekerschepen met een reserveboot en vier sloepen om de kusten te verkennen en desnoods voor de visscherij te gebruiken, als het doel niet werd bereikt. Vorders al wat tot zoodanig aan nieuwe ontdekking mogt nodig zijn, als peil- en andere compassen, passers, graadboogen, verrekijkers, caarteboeken, parkementen om caarte zelfs te maaken, alle soorte van reysbeschrijvinge2).

Ook is voor de sieken bij voorige voyages groot hulpmiddel geweest de badstoove van een groot brandewijnstuk gemaakt. De manschap, als deese togt onderneemen, zijn de volgende: 2 goede, vroome, verstandige, en ook wat kennisse van koophandel hebbende, dog voornaamentlijk goede ervaaren zeelieden, die haar ook op de walvisvangst verstaan3). Deesen schippers maandgelden bedraagen 4/m....., onder belofte van..... als passage zulle vinde, uyt de premie van f 25.000, daarop gestelt, te laaten genieten.

1) Wij beperken ons verder tot het vermelden van het belangrijkste. 2) Hierna volgt opgave van kanonnen en amunitie. 3) In hs. volgt nog ‘schippers’. Zie ook bl. 326.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 331

5 diergelijke stuurlieden, wel crvaaren, als booven, ook in de stuurmanschap, zulle alsbove uyt de premie genieten....., haar 4/m bedragen..... 4 timmerlieden haar 4/m gagie. 2 extra dienstdoende, tzij in koophandel als anders, waarvan den een de Russische ende den ander de Maleysche en Javaansche taal moet kundig zijn. 2 goede barbiers. 30 goede, jonge, sterke, welgeresolveerde en zooveel doenlijk aan ons bekende matroose, onder welke men vijf à zes uytheemse zoude mooge neemen om haare taalkunden. Alle welke manschap eenige belofte zullen gegeven werden om uyt de praemie eenige voldoening te krijgen en van ons naar gedane diensten wel gevordert te werden.

De uitrusting der schepen werd geschat: voor 2 hekbooten met 24 stukken, elk f f 110.000 55.000 is: voor 2 hoekerschepen met 3 masten en 6 f 30.000 stukken, elk f 15.000 is: voor 2 galjoots met één mast en 2 kleine f 26.000 stukken, elk f 13.000 is: _____ dus behalve victualie, maand- aanreets- f 166.000. en andere gelden:

Hekbooten en hoekerschepen werden niet zoo geschikt geoordeeld als ordinaire Groenlandsche fluiten en galjoots. Men zal nergens offensief optreden, doch neemt toch kanonnen en amunitie mede, ter verdediging en ook ‘tot verdrijving van ongedierd, als tot schieten voor spijs’. Noodig geacht worden drie of zes schepen. De bemanning is 75 man per hekboot, 33 per hoeker en 22 per galjoot. Trommels en trompetten zijn in vorige voyagens van veel dienst geweest in veel gevallen, zoo door haar sterk en ongewoon geluyt tot het verjagen van wild gedierte, als woeste menschen.

(Gemeente-Archief te Leiden. Collectie De la Court, dossier no. 55*.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 332

Rekening van Dirk van Kessel voor diensten aan den prins van Oranje over de jaren 1571-1574, Medegedeeld door Dr. P.A. Meilink.

Over de voorbereiding van den opstand zijn wij voor de jaren 1571 en 1572 slecht ingelicht. Wesenbeke's correspondentie, uit dat oogpunt voor het voorafgaande jaar zoo belangrijk, verliest na de mislukking van de ondernemingen in 1570 alle beteekenis, Bor geeft weinig meer dan eenige algemeene mededeelingen en de andere bronnen zwijgen bijna volkomen. De achterstaande rekening van Dirk Gerrits van Kessel heeft voor ons een zekere beteekenis, omdat zij op verschillende punten althans eenig licht werpt: vergaderingen van afgevaardigden van de Hollandsche steden in Maart 1571 te Dillenburg en Januari 1572 te Cranenburg worden ons bekend, wij krijgen een beter denkbeeld van de correspondentie van den prins met zijn aanhangers in Holland, wij vernemen op enkele punten nieuws, o.a. over de zending van Aldegonde en Wessel van Boetzelaer naar Denemarken.

De persoon van den rendant komt vóór 1571, voor zoover mij bekend is, niet naar voren. Vermoedelijk behoort hij onder de Leidsche uitgewekenen, die als zoovelen in Wezel een veilige verblijfplaats gevonden hadden1). Hier blijkt hij in 1571 tusschenpersoon tusschen den prins van Oranje en zijn Hollandsche agenten te zijn; aan hem richten de laatste hun brieven voor den

1) Zie noot blz. 345.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 333 prins, over hem ook leidt de prins zijn correspondentie met zijn Hollandsche aanhangers. Zijn positie was een post van vertrouwen, doch schijnt overigens van vrij ondergeschikten aard geweest te zijn. Uit zijn werkzaamheid in lateren tijd in Holland blijkt van Kessel een vrij ontwikkeld persoon te zijn geweest, die door vele personen, met wien hij door zijn ambt in aanraking kwam, voor het opstellen hunner requesten en memoriën gebruikt werd. Na den opstand heeft Van Kessel mede de vruchten van de overwinning geplukt. 17 Februari 1573 werd hij door den prins op voordracht van Leiden tot ontvanger van de goederen van de abdij van Rijnsburg benoemd. In deze functie is hij gebleven tot 1599; na allerlei moeilijkheden, die tusschen hem en de Ridderschap gerezen waren, kocht de Ridderschap hem uit zijn ambt. Eenige jaren later, c. 1603, blijkt Van Kessel overleden te zijn.

Bij de beoordeeling van de rekening is in het oog te houden, dat zij geruimen tijd na de handelingen is opgesteld en, zooals zij - in afschrift - ons overgeleverd is, niet afgehoord is. Enkele verschrijvingen in den tekst mogen waarschijnlijk op rekening van den afschrijver gesteld worden. Het stuk bevond zich met eenige andere particuliere stukken van Dirk van Kessel in de archieven van de Ridderschap en is hier gelaten en onder de ‘particuliere stukken van den ontvanger van de abdijgoederen van Rijnsburg’ beschreven. P.A.M.

Verclaringe ende specificatie van 't gunt bij mij Dyrk van Kessel verstrect ofte verschoten is in de gemene lants saecken door bevel van sijnder Excellentie hoochlofflijcker memorien den prinche van Orainge.

Eerst prima Martii anno XVcLXXI heeft sijn Excellentie mij ontboden te comen van Wesel tot Dillenberch

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 334 alwaer ick seven dagen vertouffde, op welcke reyse ick verteerde so heen ende weder: XXV½ £.

Den XVen Martii door bevel van sijn Excellentie gereyst in Hollandt in alle plaetse aen de gecommitteerde van de steden, dat se in aller dilligentie op souden comen bij sijnder Excellentie op Dillenberch ende alsoe ick bij nacht moste reysen ende overal offhuyren, sulcx dat ick op die reyse verteerde ofte verreysde een somme van: LXXX £ XV s.

Den laetsten Martii mette gecommitteerde gereyst van Wesel naer Dillenberch alwaer wij etlijcke dagen vertouffde, op welcke reyse ick verteerde: XIX £.

Noch ghereyst door bevel van sijn Excellentie met seeckere missiven in Hollant aen den adel ende eenighe steden, op welcke reyse ick uyt was den tijt van drie weecken, sulcx dat ick verteerde ofte verreysde de somma van: LXIII £.

Den VIIIen Aprilis een boode gesonden met eenige missiven tot Schiedam, Delfhaven ende Delft van zijn Excellentie wegen; daervan gegeven, mits dat hij weder op Dillenberch most loopen, tsamen: XV £.

Den eersten Mey gegeven een bode, genaemt Bruysten, dat hij met eenighe missiven van wegen sijnder Excellentie tot Leyden liep aen eenighe, die aldaer heymelijck contributie vergaerden, de somme van: XIII £ X s.

In Junio LXXI aen de vrouwe van Buyren aengetelt ende verschoten 100 goutguldens in specie, die sij Fransois de Viri1) (gaf) om daermede te trecken van wegen sijnder Excell. aen sijn furst. genade grave Lodewijck dier tijt te Roselle2) in Vranckrijck; ergo hier in gelde: CXL £.

1) François de Virieu (vgl. R. Fruin, Prins Willem I in het jaar 1570. Verspr. Gesch. II, bl. 156 *). 2) La Rochelle.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 335

Noch betaelt ende verschoten van wegen sijnder Excellentie aan de heere van Asperen1) ende St. Aldegonde, die gecommitteert waren te reysen naer Denemarck, XII rosenobels in specie, compt in gelde hier: XcX £.

Den VIIIen Septembris gesonden Bruysten ende Symon Daendelsz. mit seeck(er)e missiven van wegen sijnder Excellentie tot Leyden, Delft ende Haerlem; daervan gegeven: XIX £.

Den XXIen Octobris gesonden op Delfshaven Symon Daendelsz. bode om eenighe penningen, die eene Claes Dircxsz. op brochte tot Dillenberch; daervan gegeven: XIIII £.

Den IIen Novembris gegeven die voorss. bode om tot Haerlem te loopen met missiven van sijnder Excellentie de somme van: XI £.

Den XVIen Novembris ontfangen van Joriaen die predicant2) een missive om deselve te bestellen aen syn Excellentie tot Dillenbergh; daervan gegeven: IIII £ X s.

Den XXen Novembris gegeven van eenen brieff op te brengen van Wesel op Dillenberch, die van Enchuysen quam, de somme van: V £.

Den XXVIIIen Novembris gegeven van een brieff, die joncheer Dirck Snoij3) myn gesonden heeft van Emmeryck om op Dillenberch aen sijnder Excellentie te bestellen: V £ X s.

Den IIIIen Decembris een missive gecregen van Leyden van den burgemeester Willem Jan Reyerssen om te be-

1) Wessel van Boetselaer, heer van Asperen en Langerak. 2) Joriaen Ypesz. (Episz.). Vgl. voor zijn politieke bedrijvigheid Bor, V Boek, bl. 334. 3) Sonoy.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 336 stellen aen sijnder Excellentie; daervan Willem heeft gegeven: V £.

Den VIen Decembris een missive ontfangen van sijnder Excellentie omme te comen op Dillenberch, alwaer sijnder Excellentie mijn verteerde costen dede betalen van dat ick daer stille lach, ende hebbe oversulcx met twee paerden tusschen wegen te gelden ghehadt: XIIII £.

Den XVIen Decembris by Snoij geweest tot Santen1) om enighe saecken, die syn Excellentie mij belast hadde, ende hebbe aldaer drie dagen vertouff, alwaer ick verteerde: VII £.

Den XXIen Decembris een missive ontfangen van Berckenrode2) omme op te bestellen aen synder Excellentie; daervan gegeven Symon Daniëlss.: IIII £ X s.

Den XXVIen Decembris by Snoy geweest op 't huys te Huxes3) ende hebbe daerna tot Griet4) moeten vertoeven naer eenich bescheijt den tijt van vijff dagen, daer ick verteerde mit myn paert: VIII £.

Den IXen Januarii anno LXXII ontfangen eenighe missive van den burgemeester der stadt Leyden omme te bestellen aen syn Excellentie; daervan Bruijsten gegeven: V £.

Den XVen Januarii gegeven5) van een brief van Willem Jan Reyersen: VII s.

Den XVIen Januarii gereyst naer Cranenburch, alwaer

1) Xanten. 2) Gerrit van Berkenrode, in November 1570 met de inning van de steungelden in Haarlem belast (Van Someren, Supplément p. 115). 3) ? 4) In Oost-Friesland. Voor deze Oostfriesche aangelegenheid zie B. Hagedorn, Ostfrieslands Handel und Schiffahrt I, S. 290. 5) Staat in het hs.: gereijst gegeven.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 337 die van Leyen, Delft ende meer andere steden verschreven ware, die ic daer soude vertoeven, omme eenighe saken van wegen syn Excellentie aen te dienen ende hebbe oversulcx verreyst ofte verteert tsamen: XXII £.

Den XXIen Februarii een missive ontfangen van synder Excellentie omme in aller diligentie te bestellen aen Ryckaert Claess. tot Enchuysen1) ende, alsoe hy naer Amsterdam was, heeft Symon de bode hem daer vervolcht, daervan ick hem gegeven hebbe: XV £.

Den XXVen Februarii een missive ontfangen van Cornelis Cornelissen Kunst, die commissie hadde van syne Excellentie omme te reysen aen alle steden omme ten naesten bij te vereysschen, wat cruijt sy mochten binnen hebben; daervan gegeven om voort te bestellen: XIIII £.

Noch denselven dach eenige brieven van Snoy ontfangen die van synder Excellentie quamen omme te bestellen van Emrick op Wesel; daervan gegeven: XVII s. VI d.

Anno LXXII door last van synder Excellentie gereyst tot Dordrecht ende aldaer uyt syn bevel ghedaen munten seeckere duysende van 7 st. penningen ende noch andere penningen, die ick aldaer waernam ende vergae(r)de ende van daer beschicte naer Haerlem, alwaer die synder Excellentie ontbode, ende in 't stil leggen met myne dieners ten huyse van Cornelis Zegerss. tot Dordrecht, in 't sGravenhage verteert ende betaelt: CXCIIII £.

Ende betaelt over de reyscosten tsamen: IX £.

Noch gegeven Bruysten een missive om te bestellen t'Emden van sijnder Excellentien aen Jan Koenenss.2): XII £.

1) Enkhuizer ingezetene, die in 1572 een belangrijke rol bij den overgang speelde (vgl. Bor, V Boek bl. 372). 2) Zie over hem v. Someren, Supplément p. 35, 259. J. Coenens hield gelden voor den prins in Embden onder zijn bewaring.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 338

Den lesten Februarii Symon Daendelsz. met een missive gesonden tot Leyden aen Gerrit Henrycxss. int Schaeck ende aen Mr. Jan van Groeninghe; daervan gegeven: X £.

Ten selven dage een missive met Ambrosius opgesonden naer Dillenberch aen sijnder Excellentie; daervan betaelt: V £ X s.

Den Ven Martii betaelt over 't brengloon van een missive aen my gesonden bij den secretaris Bruyninx uten naem van sijnder Excellentie van Dillenberch op Wesel: V £.

Den VIen Martii gegeven van een missive, die bij eenen Gerrit de Snyder werde ghebrocht, bij Gerrit Henrycxss. int Schaeck ghesonden, omme voort te bestellen aen sijnder Excellentie: III £ X s.

Den XVIIen Martii een missive ontfangen van Johan Kuyk1) omme voort te bestellen aen sijnder Excellentie; daervan gegeven: IIII £.

Den XXIIen Martii betaelt over 't poortloon van een missive bij Bruynincx uyten naem van zijn furst. genade aen mij ghescreven, van Dillenberch op Wesel: V £ X s.

Den selven daghe betaelt aen een jongman van Dort, die met een missive van Dort quam aen synder furst. genade, dat ick opschicte naer Dillenberch: X £.

Noch in Martio een bode betaelt van met een missive op Dillenberch aen sijn Excellentie te brengen: IIII £ X s.

Den XXVIIIen Martii een missive ontfangen van Gerrit van Berckenrode, daer een missive in stack van syn Excellentie; gegeven de bode, die se van beneden op Wesel brocht, VI £ ende Willem Helst omme voort op te brengen V £, facit tsamen: XI £.

1) Mr. Jan Cuyck (?), in November 1570 met de inning van de steungelden in Dordrecht belast (Van Someren, Supplément p. 115).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 339

Up Palmsondach1) gereyst door bevel tot Santen bij joncheer Dirck Snoy omme hem enige zaken te communiceeren van wegen syn Excellentie, alwaer ick verteert hebbe: IIII £.

Den laetsten Martii een missive ontfangen van de Menoniten, die mede contributie gaerden omme te bestellen aen sijn Excellentie; daervan gegeven: V £.

In Aprilis betaelt aen een bode van een missive aen sijne Excellentie te brengen van Wesel op Dillenberch: IIII £ X d.

Den VIIen April gereyst van Wesel tot Emryck by Snoy met noch eenighe uyt Hollant; verteert ofte vervaren: XXXV s.

Den IXen April een missive ontfangen van Cornelis Corneliss. Kunst, die daernaer commissie verworff van zijnder Excellentie om enich cruyt te coopen ende deselve missive bestelt aen synder Excellentie; daervan gegeven: V £.

Den XIIIIen April een missive ontfangen van synder Excellentie om in aller diligentie te bestellen aen die van Delft; om eenighe penningen daervan Symon Daendelss. gegeven: VII £.

Den XVen April een missive ontfangen van Johan van Cuyck, die uut Vlissinghe quam2); gegeven tot Wesel te brengen V £ ende van voort te bestellen aen sijn Excellentie IIII £ X s.; comt tsamen: IX £ X s.

Den XXVen April een packet met missiven ontfangen van synder Excellentie, waerinne besloten waren missiven aen eenighe stede, als mede een aen Johan van Cuyck

1) 30 Maart. 2) Zie Bor, VI boek, bl. 369 voor het bedrijf van Johan van Cuyck, heer van Herpt, in de eerste dagen van April te Vlissingen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 340 tot Vlissinghe, daerbij mij woerde belast deselve te bestellen bij diversche boden, sonder dat d'eene moste weeten van d'anders reyse, welcke bode te samen hebben gehadt: XXXIII £.

Den IIIIen Mey gegeven van een missive te bestellen aen synder Excellentie, die van Vlissinghe quam: V £.

Den XXen Mey een missive van synder Excellentie, daer een missive bij was, die ick aengesiens sbrieffs bestellen soude aen den minister van Enchuysen1); daervan Willem Helst gegeven: IX £.

Den XXIen Mey eenighe missiven ontfangen van Adam Pastor omme te bestellen aen den graef van Lumme2), dewelcke roerende waren van coop van roers; daervan Bruysten gegeven: VII½ £.

Den XXIIen Mey ontfangen een packet met missiven, die ick met verscheyde bode soude bestellen aen Enchuysen als andere meer stede; daervan betaelt: XXVI £.

Den XXIIIIen Mey ontfangen missiven omme te bestellen aen de graeff ende Lume beroerende van cruyt ende flessen; daervan gegeven Willem Schoor van Dort: IX £.

Den XXVIen Mey by rade van Manmaiker3) ende Mr. Pieter de Rycke onder nacht ende dach gereyst aen syne Excellentie, wat men mette knechten soude aenrichten, alsoe sy stonden omme te verlopen; op welcke reyse ic verteerde met myne paerden: XVI £.

Den laetsten Mey Franchoys gegeven om mit een missive aen syn Excellentie op Dillenberch te loopen ende aen Frans Duyst4) tsamen: V £ X s.

1) Andries Dircksz. van Castricum. (?) 2) Lumey. 3) Adriaen Manmaeker. 4) Frans Duyst van Voorhout, de uitgewekene burgemeester van Delft.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 341

Den IIIen Junii van Wesel gereyst mit een karre naer Ceulen by den graeff van de Berch ende hebbe hem daer van wegen Manmaicker gebracht duysent daelders, die ick den rentmeester Nievenum aentelde, verteert ofte vervaren tsamen: XVIII £ XV s.

Den XIIen Juni een missive ontfangen van die van Dort, waerinne een missive stack van den gouverneur van der Veere om te bestellen aen sijnder Excellentie; gegeven van beneden te brengen IIII £ X s. ende van voor op te bestellen IIII £ X s. comt tsamen: IX £.

Den XIIIIen Juni ontfangen van Frans Duyst een missive van Ceulen; daervan gegeven: III s.

Ende stack een missive in om onder nacht ende dach te bestellen tot Delff; daervan Symon Danielsz. gegeven: VII £.

Upten XXVIIIen Juni ontfangen een packet met missiven van den capiteynen uyt Seelant omme in alder dilligentie te bestellen opwaert aen synder Excellentie; gegeven van Seelant op Wesel te brengen VII £ ende van voorts op te bestellen V £, facit: XII £.

Den XIXen Juni gegeven een bode omme de heere van Boxtel1) te soucken, waer men hem vinden soude: XX s.

Den Ven Julii geweest by syne Excellentie tot Essen alwaer syne Excellentie my bescreven hadden; verteert met mijn paerden: III £ X s.

Den IXen Julii een bode gesonden met missiven van syn Excellentie aen Dirck Jansz. Cortenbosch tot Emden; daervan gegeven: XIII £.

Noch den selffden dach van gelijcken een missive van

1) Jean de Hornes (vgl. v. Meteren, fol. 66).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 342 syn Excellentie geschikt tot Leiden aen Gerrit Henrycxss. in 't Schaeck; daervan gegeven: VIII £.

Noch geweest in Cleef omme te vernemen van 't buscruyt van Cornelis Cunst; verteert: XXX s.

Den eersten Augustii geweest door bevel van syn Excellentie tot Ceulen aen den Domproost, alwaer ick most vertouven vyff dagen na mijn bescheyt, op welcke reyse ick verteerde met mijne paerden: XXII £.

Noch geweest metten heere van St Aldegonde ende de gecommitteerde van de Staten van Hellenraedt1) tot Ceulen, omme aldaer te furneren eenighe penningen alsmede te vertonen eenighe remonstrantie, alwaer wij waren negen dagen op reyse; verteert met mynne paerden: XXIIII £ X s.

Item den heere van St Aldegonde gegeven tot Parck2) vier goude co. dalers 't stuck tot XXXVI s., die hy een bode gaff alsoe de rentmeester niet bij hant en was; facit tsamen: VII £ IIII s.

Den XXIIIen Septembris de heer van St. Aldegonde tot Gheel3) gegeven, twelck hij een bode gaf: II £.

Den XXVIIen Septembris heeft sijn Excellentie mr. Cornelis Tymans ende my affgeveerdicht van Bocholt naer Hollant met eenighe missiven als mondelyng bescheyt aen die heere Staten van Hollant, op welcke reyse ick verteerde mette paerden ende dieners, blyckende by reeckeninghe particulier tsamen: XLIX £ XII s..

Den XXIXen Octobrii met meester Pieter de Rycke

1) In het kamp von Hellenrath vertoefde de prins sedert het laatst van Juli (vgl. Groen, Archives II, p. 484). 2) Berck (?). 3) Bij den prins, die op dit oogenblik in het kamp bij Geel lag (Groen, Archives II, p. 514).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 343 ende Marinus Brant van Dordrecht gereyst naer Haerlem, alwaer wy van sijn Excellentie verschreven waren1); verteert ofte vervaren tusschen wegen: VII £ V s.

Item tot Haerlem comende heeft syn Excellentie begeert, dat men de kist mitte gelde aldaer soude laten comen van Dordrecht, welcke kist die waert in den Boem ettelycke dagen (daarna met) syn knecht heeft gevoert, waervan ick hem op de hant gaff VII £ ende es de reste bij Manmaiker betaelt, comt deselve: VII £.

Item tot Haarlem comende gegeven van de kist van de wagen te helpen VII s. ende XXIII s. van sacken, daer men eenighe penningen mochte in steken, alsoo 't 7 st. penn. waren, facit: XXX s.

Noch gegeven mr. Jan van Haestrecht2) door bevel van Dathenus, alsoe hij tot Zierxzee gesonden worde omme die gemeene saecken: VIII £.

Item voor Dathenum ghegeven voor twee paerden van Delff tot Dort te halen: XIIII s.

Item gegeven een wage, die mij tot Leyden voerden omme de saecken van de laeckenen3): XXIIII s.

Item betaelt van den impost van de laeckenen tot Leyden aen den exchysenaer: XII £ IX s.

Item gegeven van 't scheeren van de laeckenen: XVII £ XVII s.

1) In Haarlem kwamen de Staten van Holland tegen de eerste dagen van November samen (J. Smit, De omzetting van het Hof van Holland: Bijdr. V.G. VI2 bl. 205). 2) J. Godefroy van Haestrecht, heer van Drunen. 3) Vermoedelijk was de lakenaankoop, in deze en de volgende posten vermeld, een vorm van leening. Deze lakens werden op zekeren termijn gekocht en contant verkocht. (Vgl. b.v. voor een dergelijken vorm van leening de resol. van de Staten van Holland d.d. 26 Novemb. 1574.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 344

Ghegeven twee wagen, die mette fijne laeckenen van Leyden naer Delff voor heen voeren: III £.

Ghegeven van vyff wagens, die mette reste van de laeckens van Leyden naer Delff voeren, elcke wage XXX s., facit: VII £ X s.

Item als de laeckens tot Delff quamen, soo heeft syne Excellentie fynder laeckens weeten te becomen, waervan hy begeerde, dat ick mette coopluyden soude overcomen, dat se de groene aen haer souden nemen, ende alsoe die waren geschooren, dat haer tot groote schade was, heb ik haer daervan gegeven de somma van: XXX £.

Den IIIIen Decembris heeft sijn Excellentie mij affgeverdicht na den Nieuwendam naer Larasus Muelder1), den welcke ick tot Haerlem vant, ende alsoe ick mr. Pauls Buys2) myn paerden hadde gedaen, hebbe ick mette stede moeten varen, soo dat ick mette stede huyr ende verteeringhe te coste hadde: VI £ V s.

Den VIIen Decembris mette heere van Sinte Aldegonde, mr. Pieter de Ryck ende mr. Joost te samen van wegen sijn Excellentie gereyst van Delft naer Haerlem ende gegeven eerst van twee wagens van Delff tot Leyden III £ ende van twee wagens van Leyden tot Haerlem V £ ende 'snachs tot Hillegom in de Swan verteert XXXVI s, facit tsamen: IX £ XVI s.

Den XXIIIIen Januarii anno XVc LXXIII door bevel van synne Excellentie Jan van Vyanen op de hant gegeven III £ omme te reysen omtrent Buyren ende aldaer een gat in den dyck te breecken mit die van Buyren, waermede de vyant seer gecrenct soude werden; compt de selve: III £.

1) Lazarus Muller. Vgl. hiervoor J. Smit, De tocht van Lumey naar Amsterdam in 1572 (Bijdr. en Med. Histor. Gen. XLVI, bl. 105). 2) Staat in het hs. Buyn.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 345

Den XXIIIen Junii door bevel van sijn Excellentie geweest mitte dienaers van Valckensteyn mit twee schuyten met buspoeder ende ettelijcke gelt1); daervan by my verleyt ofte betaelt: V £ X s.

Den XVIIen Juli, deur bevel van s. Exc. de galeyen gebrocht door de Goude met hulp van XXII mannen, dien ick elcx voor haer hooft hebbe gegheven van al den tijt dat sy met my uyt waren omme die bruggens aff te breecken een daelder, mit haer verteerde costen ende schuytvrachten tsamen daer sij mede nae huys voeren IX £ XVII s., facit tsamen: XLII £ XVII s.

Den XXIen Juni XVcLXXIIII van Bruynincx missive ontfangen van wegen syn Exc. roerende seeckere ghevangen, welcke gevangen by mij door last alsvoeren mette vryboyters gesonden es op Rotterdam, ende aen de vryboyters soo voor vracht als ter costen betaelt: XXI £ X s.

Den XVen Octobris anno XVcLXXVI2) by sijnder Excell. tot Delft ontboden geweest ende hebbe aldaer met hem eenighe saecken verhandelt ende aen reys ende teercosten te gelden ghehadt: IX £ V s.3)

(Uit de archieven van Ridd. en Edelen van Holland.)

1) Deze en de volgende post ten tijde van het beleg van Haarlem. 2) Verschreven voor 1574(?). 3) Uit een mededeeling, welke de adjunct-archivaris van Leiden, mr. J.W. Verburgt, mij welwillend verstrekte, blijkt, dat in 1542 een Gerrit Direxs van Kessel, biertapper, als poorter in Leiden ingeschreven werd. Vermoedelijk is deze de vader en Jan Gerrits van Kessel, die als waard in de Witte Zwaan omstreeks 1585-1615 te Leiden voorkomt, de broeder van Dirk van Kessel geweest. Eenige verwantschap met het huis te Kessel in Brabant, als door G.A. van Rijckhuysen (Geslachten Wapenboek: m.s. Gemeente-Archief te Leiden) aangenomen wordt, is op grond van deze gegevens niet waarschijnlijk te achten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47