PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 bron Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47. Kemink & Zoon, Utrecht 1926 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bij005192601_01/colofon.php © 2012 dbnl i.s.m. V Verslag van het bestuur over het dienstjaar 1925. In de Octobervergadering van het jaar, waarover wij hieronder verslag over de werkzaamheden van het Bestuur van het Historisch Genootschap uitbrengen, deed de Onder-voorzitter, de heer De Savornin Lohman, mededeeling van zijn voornemen, met ingang van het jaar 1926 zijn plaats in ons midden te verlaten. Verrassen deed ons het bericht niet; reeds meermalen had in de laatste jaren de heer Lohman in dien geest met ons gesproken, doch steeds waren we er in geslaagd hem van gedachten te doen veranderen en we hadden de gelegenheid daarbij telkens gaarne aangegrepen, met hem van meening te verschillen over de door hem opgeworpen vraag, of hij, wiens veld van studie hem slechts zijdelings met de geschiedenis des vaderlands in aanraking bracht, wel terecht een plaats in het Bestuur diende in te nemen. Wij nemen de vrijheid dit verschil van meening ook thans nog te handhaven, maar meenden ons ditmaal bij het besluit van ons medebestuurslid te moeten neerleggen, daar hij bij dit zijn vroeger reeds naar voren gebracht motief om heen te gaan nu ook het nieuwe voegde, dat de tijd hem ging ontbreken om geregeld de vergaderingen van het Bestuur bij te wonen. Hoezeer dan ook met leedwezen, hebben wij thans zijn ontslag aanvaard. De heer Lohman is uit ons midden heengegaan na tien jaren het lidmaatschap van het Bestuur te hebben bekleed: tot het einde van 1921 heeft hij als opvolger van Dr. N.J. Singels op voortreffelijke wijze de penningen van het Genootschap beheerd, sedert het begin van 1922 vervulde hij het onder-voorzitterschap. Maar gedurende het geheele tijdperk van zijn lidmaatschap van het Bestuur heeft hij ook buiten zijn ambtelijke functies ons aan zich verplicht Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 VI door herhaalde deskundige adviezen en niet het minst ook door zijn steeds opgewekt en geestig woord. Wij danken hem dan ook gaarne nog eens op deze plaats voor de vele en goede diensten, die hij aan het Genootschap heeft bewezen en voor de vriendschap, die wij van hem mochten ondervinden. De vervulling van de door zijn ontslagneming in het Bestuur opengekomen plaats heeft bij het uitbrengen van dit verslag nog geen punt van bespreking in onze vergaderingen uitgemaakt. Het Bestuur in pleno vergaderde in het verslagjaar wederom tweemaal: op den 2den Mei en den 31sten October. Over de toen gevoerde beraadslagingen en genomen besluiten zullen wij hieronder nog het een en ander mede te deelen hebben. Tot zoover over het Bestuur. Van de lijst der eereleden - zoo betitelen wij toch sinds de laatste wetsherziening hen, die wij vroeger honorairen plachten te noemen - moesten wij in 1925 drie namen afvoeren, doch in dit jaar overleed alleen de bekende Freiburger hoogleeraar Felix Rachfahl, die zijn hoofdwerk Wilhelm von Oranien und der Niederländische Aufstand onvoltooid achterlaat; reeds in 1924 was een andere verdienstelijke Duitsche kenner der geschiedenis van den aanvang van onzen opstand, Prof. Moritz Ritter te Bonn, uit het leven gescheiden en nog eerder de Belgische historicus-diplomaat E. baron de Borchgrave, wiens naam langer dan een halve eeuw op deze lijst had geprijkt. Het bericht van hen beider verscheiden had ons eerst in het verslagjaar bereikt. Dat het getal der eereleden, het vorige jaar 26, niet lager dan tot 25 daalde, vindt zijn oorzaak in de omstandigheid, dat wij in het afgeloopen jaar het eerelidmaatschap van het Genootschap hebben aangeboden aan den Erasmus-kenner Dr. S.P. Allen te Oxford en aan Dr. O. Braunsberger te Exaeten, den biograaf van den voor kort gecanoniseerden Nederlander Petrus Canisius. Gelukkig daarentegen vertoont de lijst der gewone leden een verblijdenden groei. Wel zal men op de nieuwe ledenlijst, Bijlage A hierachter, tengevolge van overlijden, bedanken en helaas! ook van schrapping, 31 namen niet weer aantreffen, die op de vorige nog voorkwamen, maar Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 VII door bijzondere omstandigheden in den loop van het jaar en verder bij de gewone jaarlijksche benoeming van nieuwe leden in de maand December aanvaardden een zoo groot getal belangstellenden het hun aangeboden lidmaatschap, dat op 1 Januari 1926 de lijst der gewone leden 629 namen telde, ruim 20 meer dan een jaar tevoren. In verband met wat wij hierna nog over den staat der geldmiddelen van het Genootschap te zeggen zullen hebben, spreken wij de hoop uit, dat de ook weer dit jaar vastgestelde aanwas van het ledental zal blijven aanhouden; achteruitgang zou voor het Genootschap, dat in hoofdzaak bestaan moet van de jaarlijksche bijdragen der leden, noodlottig kunnen worden. Van het ruilverkeer met binnen- en buitenlandsche genootschappen, archieven, redactiën enz. valt ditmaal heel weinig te vertellen. De lijst, die van het ruilverkeer van het Genootschap een beeld geeft (Bijlage B bij dit verslag), wijst zelfs een geringe vermindering hiervan aan, daar wij de redactie van een nog jeugdig Weensch tijdschrift, de Historische Blätter, dat den strijd tegen de ongunst der tijdsomstandigheden reeds spoedig had moeten opgeven, van die lijst moesten afvoeren; met de uitgevers van Nordelbingen, Beiträge zur Heimatforschung in Schleswig-Holstein, Hamburg und Lübeck staan wij op het oogenblik nog over ruilverkeer in onderhandeling. De correspondentie met onze ruilgenootschappen bleef ook binnen uiterst beperkte grenzen en bepaalde zich tot wat aanvragen over en weer om aanvulling van beiderzijdsche uitgaven. Der Directie van de Stadt- und Universitäts-Bibliothek te Keulen, die zich ter verwerving van de uitgaven van het Genootschap voor het lidmaatschap hiervan had aangemeld, moesten wij, als steeds vroeger in dergelijke gevallen, berichten, dat wij geen bibliotheken als lid kunnen aanvaarden. Daar het ons evenwel billijk scheen aan deze instelling tegemoet te komen, die bovendien niet op de lijst dier Duitsche Universiteitsbibliotheken voorkwam, aan wie wij reeds overeenkomstig een besluit van een paar jaren geleden voor een beperkten tijd onze uitgaven om niet plegen toe te zenden, boden wij het lidmaatschap den Bibliothecaris Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 VIII aan, die dan tegen de door hem betaalde contributie de onder zijn beheer staande boekerij in het bezit dier publicaties kan stellen. Denzelfden maatregel pasten wij eenigen tijd later toe ten aanzien van den Directeur van de Universiteits-bibliotheek te Bonn, die tot nu toe de aan ons eerelid Prof. Ritter toekomende exemplaren der genootschappelijke publicaties van dezen voor zijn boekerij had ontvangen en nu na diens overlijden vroeg, op welke wijze deze voor de toekomst hare serieën daarvan volledig kon houden. Een briefwisseling van overeenkomstigen aard voerden wij in het verslagjaar met de Directie van de National-Bibliothek in Weenen, die tot nu toe de ruilexemplaren van de bovengenoemde Historische Blätter had ontvangen en, na het opheffen dier periodiek, voorstelde, dat het Genootschap zou voortgaan met het toezenden zijner uitgaven, waartegenover de National-Bibliothek aanbood, dat het Genootschap een keuze zou mogen doen uit de in het bezit dier instelling zijnde doubletten. Veel van onze gading scheen er niet onder die dubbelen te schuilen, doch wij deden een voorstel, zonder dat op het oogenblik nog een overeenkomst is tot stand gekomen. De hoop, die wij in ons vorige jaarverslag uitspraken, dat wij nu iets naders zouden te berichten hebben over ons voornemen, om aan de Openbare Boekerij en Leeszaal te Willemstad op Curaçao, behalve een aanvulling der serie van de reeds in haar bezit zijnde Bijdragen en Mededeelingen, een keuze uit de Werken aan te bieden, is inderdaad verwezenlijkt. De door het overlijden van een vroegeren correspondent afgebroken briefwisseling werd door diens opvolger weer opgevat. Men deed te Willemstad een keuze uit de lijst der Werken en thans is de Gouvernements-boekerij aldaar reeds in het bezit van het gewenschte. Hoewel wij gaarne, zonder onze eigen belangen te schaden, aan de uitgaven van het Genootschap een zoo groot mogelijke verspreiding plegen te verzekeren, konden wij toch geen aanleiding vinden, om in te gaan op het voorstel van de Vereeniging Nederland in den Vreemde, om die uitgaven zonder meer ten geschenke aan te bieden aan de kortelings geopende Universiteit te Jerusalem. Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 47 IX Ook ten aanzien van den staat der boekerij en der handschriften hebben wij ditmaal niet veel mede te deelen. Van de aanwinsten aan gedrukten geeft Bijlage E hierachter het gebruikelijk overzicht; met het oog echter op de gewenschte bezuiniging op de drukkosten geven wij die lijst, voorzoover zij geschonken werken betreft, in zoo beknopt mogelijken vorm, terwijl de opsomming der door ruiling verkregen deelen voortaan slechts ééns in de drie jaren zal gepubliceerd worden, dus voor het eerst wêer in het jaar 1928. De verzameling handschriften werd wederom eenige malen door het lid van het Genootschap, den heer F. Vogels te 's-Gravenhage, met afschriften van archivalia, betrekking hebbende op de verrassing van Loevestein door Herman de Ruyter, verrijkt. Het bindwerk aan de reeds in het bezit van het Genootschap zijnde boekwerken voor rekening van de Universiteitsbibliotheek,