Van Praag Tot Vilvoorde
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
VAN PRAAG 1948 TOT VILVOORDE 1954 Politiek-biografische gesprekken met Louis Van Geyt Gesprekspartner: Alain Meynen IMAVO - DACOB BRUSSEL 2001 Van Praag 1948 tot Vilvoorde 1954 Politiek-biografische gesprekken met Louis Van Geyt Gesprekspartner: Alain Meynen ISBN: 90-75368-12-7 Depotnummer: D/2001/9266/1 Eindredactie: Guy Quintelier Kaftontwerp: Rudi De Rechter DRUK: SPE Brussel © 2001: IMAVO - DACOB een uitgave van vzw IMAVO (Instituut voor Marxistische Vorming) Kazernestraat 33 (bus 10) 1000 Brussel Tel: 02/514.00.08 e-mail: [email protected] in samenwerking met: vzw DACOB (Documentatie en Archiefcentrum van de Communistische Beweging) Kazernestraat 33, te 1000 Brussel Inhoud: Communist worden. Een algemene inleiding tot de gesprekken. (Alain Meynen) p. 5 Étudiants socialistes en de coup van Praag in 1948 21 Stalin versus Tito 38 (On)voorwaardelijke trouw aan de Sovjet-Unie? 53 “Belgische nationale identiteit tegen het Amerikaanse imperialisme”? 63 Het alternatief: hoe ver voorbij de sociaal-democratie en Keynes? 72 KPB en arbeidersklasse 110 Democratisch of bureaucratisch centralisme? 131 Militeren in de KPB 136 Communistische intellectuelen 149 Epiloog 161 Verantwoording (Alain Meynen) 179 Louis Van Geyt. Een biografische aantekening 186 Alain Meynen. Een biografische aantekening 190 Register van eigennamen 191 Communist worden Een algemene inleiding tot de gesprekken “Wij communisten houden van de vrijheid. En daarom on- derwerpen wij ons zonder enige aarzeling, vrijwillig, aan de strengste discipline van onze Partij, om de ware vrijheid te winnen, de meest omvattende vrijheid, de enige die deze naam waardig is: de vrijheid voor de gehele mensheid.” Julius FUCIK, “Communist zijn, wat betekent dat?”, in: Communisme. Vlaams Tijdschrift der Communistische Partij van België, 2°jg., nr.7, juni 1950, p. 37-38, i.c. p. 37 (uit de illegale Rude Pravo van januari 1942) Van een interview wordt niet zelden verwacht dat het een waar ver- haal brengt. Men spreekt graag van interviewtechnieken die als doel hebben de geïnterviewde informatie te ontfutselen die elders niet is opgeslagen. Het interview heeft ruime ingang gevonden in de zogenaamde investigatiejournalistiek, in het arsenaal van het po- litioneel verhoor, in zogenaamde therapeutische praktijken, in het sollicitatiegesprek, in het maatschappelijk werk, in de sociologische enquête alsook in het historisch onderzoek. Het interview wil motivaties naar boven brengen. Het identificeert bewust of onbe- wust, expliciet of impliciet de geïnterviewde als verdachte of als da- der. In het beste geval beperkt een interview zich tot het losmaken van “commentaar” op een bepaald gebeuren. In de meeste gevallen overheerst evenwel de schuldvraag. We vermijden in de ondertitel van de tekst die we hier publiceren be- wust de term “interview”. We gebruiken een verwante maar toch an- ders geconnoteerde naam. We verkiezen te spreken van gesprekken. 6 Een algemene inleiding tot de gesprekken Let wel, het onderscheid laat zich niet altijd onmiddellijk duidelijk lezen in de tekst van de gesprekken. Op een bepaald ogenblik confronteren we de “geïnterviewde”, Louis Van Geyt dus, met een door hem in het begin van de jaren vijftig afgelegde verklaring waaruit blijkt dat ook hij in die periode “onvoorwaardelijk trouw” was aan het “land van Lenin en Stalin”. Deze confrontatie volgt op een reeks van antwoorden waarin Louis Van Geyt beweert dat hij, ondanks een alomtegenwoordige binaire logica, ook in de heetste koudeoorlogsjaren een kritische afstand behield tegenover de USSR of in ieder geval Stalin nooit volledig volgde. We rekken deze confrontatie zo lang mogelijk. De lezer kan dit terugvinden in de derde sessie (“Onvoorwaardelijke trouw aan de Sovjet-Unie”) van de gesprekken. En deze sessie komt inderdaad dicht in de buurt van een spel waarin de “interviewer” naar een “bekentenis” hengelt van de “geïnterviewde”. Maar wanneer men de moeite neemt om het spel dat wordt opgevoerd volledig te volgen, zal men snel vaststellen dat het opzet ervan juist het bevragen is van vragen die gericht zijn op het afdwingen van een “bekentenis”. Hoe moet de bewuste verkla- ring gelezen worden? Met welke organisatorische praktijken hangt die verklaring van “onvoorwaardelijke trouw” samen? Van welke politieke en ideologische conjunctuur is die verklaring een symptoom? Op een ander ogenblik, met name in de tweede sessie (“Stalin versus Tito”), confronteren we Louis Van Geyt met een artikel uit dezelfde periode waarin hij bewees dat hij het stalinistisch manicheïsme onder de knie had. Het artikel was gericht tegen de “fascistische kliek” van Tito. Het artikel blijft voor de “geïnterviewde” tot vandaag de dag een pijnlijke aangelegenheid. Van Geyt gaat tijdens deze sessie over tot een zelfkritiek. Hij bekent dat hij volledig verkeerd was toen hij dat artikel schreef. Wie evenwel niet alleen aandacht heeft voor “sensationele” verklaringen, zal ook hier bemerken dat het gesprek vooral de opbouw van het ideologisch codesysteem van het stalinisme betreft en de functie die het vervulde binnen de communistische partijen. De gesprekken die we hier publiceren, hebben m.a.w. niet als eerste doel het politieke levensverhaal van de “geïnterviewde”, noch de “commentaar” van Een algemene inleiding tot de gesprekken 7 de “geïnterviewde” op de geschiedenis van het (hete) koudeoorlogs- communisme. Ze beogen veeleer een demontering van een bijzonde- re politieke en ideologische conjunctuur, van een bijzondere en te- vens algemene representatie- of denkstructuur en van apparaten en strategieën van een bijzonder, maar ooit wereldwijd verspreid type. We verwachtten van Louis Van Geyt geen beoordeling van de politieke keuze die hij in 1948 maakte in termen van “goed” of ver- keerd”. We stelden wel vragen in de richting van de wijze waarop de politieke werkelijkheid waarbinnen hij in de periode vanaf circa 1948 tot circa 1954 functioneerde, werd geconstrueerd. Een voorbeeld: wat hield de constructie “communistisch militant” in én met welke praktijk correspondeerde die constructie? Houdt deze demonterende of bevragende vorm van geschiedschrij- ving tevens in dat de “rol van de persoon(lijkheid)” in de geschiede- nis ter discussie wordt gesteld? Immers, in het klassieke interview, dat we ter discussie stellen, primeert de persoon als auteur of dader. Relativeert de nadruk op structuren en conjuncturen de rol van het “individu” en van het “individueel initiatief”? Het me- thodologisch standpunt dat we verdedigen, stelt niet noodzakelijk het belang van biografieën in vraag. Het bevraagt wel de wijze waarop biografieën doorgaans worden gelezen en geschreven. Het houdt belangrijke kanttekeningen in bij de notie “auteur” (schepper, organisator, algemene secretaris, leider, enzovoort). Het erkent de rol van “individuen”, maar vat deze niet op als zichzelf autonoom constituerende subjecten. Het wil breken met een bepaalde Jacobijnse geschiedschrijving. Het wijst het bestaan van auteurs van de geschiedenis van de hand: het wil het bescheiden houden bij de rol van actoren in de geschiedenis. Tegelijk impliceert de erkenning van de rol van het “individu” in de geschiedenis wél de erkenning van de singulariteit van elke afzonderlijke, individuele biografie. “Actor zijn in de geschiedenis” verwijst naar de stellingen en stand- punten die men inneemt in de conjunctuur, dit wil zeggen binnen de evolutie van de verhoudingen tussen de sociale en politieke krachten. De conjunctuur is een veld van mogelijkheden. Maar tegelijk is er het loodzware feit dat we ook onze eigen “geschiedenis” hebben. 8 Een algemene inleiding tot de gesprekken Deze “geschiedenis” resulteert uit de sociale machtsdispositieven die we tijdens ons leven “doorlopen”, waarbinnen we worden ingelijfd, waardoor we worden gedresseerd of waartegen we in opstand komen: het gezin, de kinderkribbe, de school, het leger, de werkplaats, de vakbond, de vakantie, de kerk, de partij, de psychiatrische instelling, het ziekenhuis, het bejaardentehuis, de gevangenis, enzovoort. De Franse communistische filosoof Louis Althusser duidt deze dispositieven aan als ideologische staatsapparaten. Ze kunnen tevens verduidelijkt worden vanuit de “discursieve formaties” en “disciplines” waarover Michel Foucault spreekt. Ze kunnen ook gelezen worden als de molaire of harde lij- nen – lijnen van een harde segmentariteit – waarover Deleuze en Guattari het hebben. Deze dispositieven constitueren onze biografie hoewel de singuliere individuaties tegelijk elders tot stand komen. In tegenstelling tot wat door de notie “ideologische staatsapparaten” wordt aangegeven situeert de werking van deze dispositieven zich niet louter in het vlak van de “maatschappelijke bovenbouw”. Ze reproduceren niet de heersende ideologie. Ze garanderen de reproductie van de productiekrachten door de productie van de arbeidskrachten op zich te nemen. Ze leveren onderworpen lichamen af. De lichamen kunnen alleen maar productief zijn wanneer ze onderworpen, resp. gesubjectiveerd zijn. De singulariteit van de individuele biografie wordt tevens – en vooral – gemaakt door de veranderingen die vrijkomen wanneer het mechanisme van de interpellatie – of aanspreking – als subject hapert of verstoord wordt of, wat op hetzelfde neerkomt, wanneer het subject/de onderdaan zichzelf niet langer volledig herkent in de taal waarmee hij/zij als subject/onderdaan wordt gerecruteerd. Vanuit een enigszins ander, maar niet noodzakelijk volledig tegengesteld gezichtspunt nemen Deleuze en Guattari naast de harde lijnsoort het bestaan aan van moleculaire lijnen en vluchtlijnen.