<<

Landschapsadvies

Ontwerp Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Midden-

Opgesteld in opdracht van de gemeente Midden-Drenthe nov. 2008 1

Hooghalen

Hoogersmilde

Elp

Beilen

Westerbork

Wijster

Nieuw

Kaart plangebied Bestemmingsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe

Gemeente Midden-Drenthe

2 Inhoudsopgave

1. Inleiding en leeswijzer Geraadpleegde bronnen 1.1 Vraagstellingen gemeente 1.2 Werkwijze opstellen visie Colofon 1.3 Leeswijzer

2. Openheid als landschapskwaliteit Bijlagen 2.1 Openheid: kwalitatief en kwantitatief 1. Landschapsontwikkeling 2.2 Openheid als gebiedskenmerk in POP II 2. Voorbeeldstudie ‘waardevolle essen’ 2.3 Openheid in het Voorontwerp BB 3. Voorbeeld privaatrechterlijke overeenkomst 2.4 Gebiedsbestemming en openheid BOM-Limburg 2.5 Landschapseenheden en openheid 4. Voorschriften Bestemmingsplan 2.6 Openheid in gebiedsbestemming Buitengebied gemeente De Wolden m.b.t. 2.7 Landschapseenheid bossen integrale ontheffingsregeling 2.8 Wijziging- en ontheffingsbevoegdheid 5. Beleidsregel teeltondersteunende 2.9 Conclusies en aanbevelingen voorzieningen, GS Limburg

3. Essen Kaart gebiedsbestemmingen 3.1 Landschapseenheid met daarbij de lijst van voorgestelde aanpassingen 3.2 Es en esrand 3.3 Begrenzing en bestemming 3.4 Overlegreactie Provincie 3.5 Overlegreactie LTO 3.6 Studie discrepanties 3.7 Conclusies en aanbevelingen

4. Vergroting agrarisch bouwblok 4.1 Landbouwvisie LTO 4.2 Schaalvergroting en ontmenging 4.3 Beperking ontwikkelingsruimte 4.4 Ruimtelijke aanleiding 4.5 Gebiedskenmerken 4.6 Bouwkavel op Maat 4.7 Gemeentelijke landschapstoets 4.8 Conclusies en aanbevelingen

5. Vergroting oppervlakte burgerwoningen 5.1 Nieuwe burgerwoningen 5.2 Verstening van het buitengebied 5.3 Ruimtevragende hobby’s en bedrijvigheid 5.4 Reductieregeling 5.5 Conclusies en aanbevelingen

6. Nieuwe maneges 6.1 Belang paardensector 6.2 Zelfstandige activiteit 6.3 Goede begripsomschrijving 6.4 Fokbedrijf en stalhouderij 6.5 Manege 6.6 Hobby 6.7 Nieuwe maneges 6.8 Maneges en toegankelijkheid 6.9 Conclusies en aanbevelingen

7. Mestopslag buiten bouwblok 7.1 Agrarische bedrijfsbebouwing 7.2 Hellend vlak 7.3 Mestopslag 7.4 Op de veldkavel 7.5 Gemeenschappelijke mestopslag 7.6 Bouw- en aanlegvergunningen 7.7 Conclusies en aanbevelingen

3 1. Inleiding en leeswijzer

1.1 Vraagstellingen gemeente De visie is ontstaan in goede samenwerking met de betrokken ambtenaar van de afdeling Bouwen Deze studie is verricht in opdracht van de ge- en Wonen van de gemeente, die hun eigen erva- meente Midden-Drenthe, ten behoeve van het ringen en ideeën in brachten. Ontwerp Bestemmingsplan Buitengebied. De inspraak- en overlegreacties die de gemeente Allereerst zijn de grote onderwerpen rond de land- heeft ontvangen op het Voorontwerp waren aan- schapskwaliteiten opgepakt. Vergelijkende kaart- leiding voor het opstellen van deze visie over en- studies van POP II en het Voorontwerp Bestem- kele landschapskwaliteiten en daarmee samen- mingsplan Buitengebied brachten al veel discre- hangende problemen rond landschappelijke in- panties aan het licht. Voor een deel zijn deze te- passing. rug te voeren op het gebruik van verschillende, onderling niet op elkaar afgestemde nota’s. Voor Twee belangrijke vraagstellingen hebben betrek- een ander deel op het gebruik van verschillende king op landschapskwaliteiten die de provincie begrippen en legenda-eenheden. Daarom is eerst met name in haar overlegreacties aankaartte: hierin wat ordening gebracht. 1. Het gebiedskenmerk ‘openheid’ dat in de kaartaanduiding van de gemeente niet in Vervolgens kwamen de onderwerpen rond land- overeenstemming is met die in het Provinciaal schappelijke inpassing één voor één aan bod. Omgevingsplan (POP II). De onderwerpen zijn niet specifiek voor Midden- 2. De indeling en kaartaanduiding van de ‘oude Drenthe en door belangenbehartigers ook in be- veldontginningen’ waartoe de essen behoren stemmingsplanprocedures elders ingebracht. en de planologische bescherming van de es- Er spelen landelijke discussies en er zijn recente sen en esranden. onderzoeksrapporten die in de afweging van de gemeente kunnen worden betrokken. De andere vraagstellingen hebben betrekking op Opvallend is dat bij een landschappelijke inpas- de ruimtelijke zonering en landschappelijke inpas- sing nu vooral ’communicatieve trajecten’ worden sing van ontwikkelingen in het buitengebied. voorgesteld, als de planologische bescherming 3. De Land- en tuinbouworganisatie LTO-Noord niet op maat kan zijn en een landschapstoets pleit voor ruimere mogelijkheden voor vergro- doorslaggevend wordt in de besluitvorming. Daar- ting van het agrarisch bouwblok via een wijzi- in schuilt wel weer een gevaar van betutteling. Het gings- of ontheffingsbevoegdheid. streven moet zijn duidelijkheid te bieden in het ’bij 4. De gemeente wil zelf ruimere mogelijkheden recht’ regelen van de landschappelijke inpassing. voor vergroting van de oppervlakte van nieu- we burgerwoningen in het buitengebied dan Over de visie is enkele keren inhoudelijk overleg de provincie toelaatbaar acht in het POP II. gevoerd met ambtenaar van Bouwen en Wonen. 5. De provincie wil de vestiging van nieuwe ma- In de laatste fase konden gezamenlijk de puntjes neges alleen toestaan bij de vier grote kernen, op de i gezet worden, zoals in de vertaling van de maar de gemeente wil dat ook mogelijk ma- aanbevelingen uit de visie naar aanpassingen in ken bij de kleine kernen. de bestemmingsplanvoorschriften. 6. LTO-Noord wil ruimere mogelijkheden voor De visie vormt de basis voor een ambtelijk advies mestopslag buiten het agrarisch bouwblok, via aan het College van B&W bij het uitwerken van een wijzigings- en ontheffingsbevoegdheid. het Ontwerp Bestemmingsplan Buitengebied.

1.2 Werkwijze opstellen visie 1.3 Leeswijzer

De gemeente Midden-Drenthe wil een Bestem- De voorliggende rapportage laat zich eenvoudig mingsplan Buitengebied dat duidelijk is naar de lezen. De inhoudsopgave volgt de opgesomde lijst burgers en dat een goede balans kent tussen de van vraagstellingen. Hoofdstuk 2 is relatief om- ontwikkeling van verschillende functies en de be- vangrijk, aangezien hierin een beschrijving van de scherming van de karakteristieke ruimtelijke kwali- kenmerken van de verschillende landschappen is teiten van het gebied. Ze wil daarin niet betutte- opgenomen. Dat is nodig om het gebiedskenmerk lend optreden en evenmin als zodanig benaderd ‘openheid’ aan de landschapseenheden te kun- worden door andere overheden en organisaties. nen koppelen. Hoofdstuk 3 sluit daar op aan, door De bestemmingen en voorschriften dienen goed de toespitsing op de landschapseenheid Essen. onderbouwd en inhoudelijk afgewogen te worden. De overige hoofdstukken kunnen in willekeurige volgorde worden gelezen. Er is gekozen voor een praktisch gericht onder- zoek, gebaseerd op reeds bestaande beleids- en In de teksten wordt gerefereerd aan bepaalde onderzoeksdocumenten. Waar nodig is aanvul- documenten. Aan het slot wordt een overzicht lend kaart- en veldonderzoek gedaan. gegeven van deze geraadpleegde bronnen (Br). In de zienswijze-fase van het Ontwerp bestem- Tenslotte zijn er een aantal bijlagen opgenomen, mingsplan zal nog overleg worden gevoerd met zoals over de landschapsontwikkeling en over de de betrokken organisaties over de standpunten voorschriften die andere gemeenten hanteren. van de gemeente op basis van dit onderzoek. 4 2. Openheid als landschapskwaliteit

2.1 Openheid: kwalitatief en kwantitatief “Ontwikkeling van bestaande en nieuwe functies (…) dienen begeleid te worden, zodat de eigen Het begrip openheid wordt gebruikt om de ruimte- identiteit van het Drentse landschap behouden lijke kwaliteit van een gebied aan te duiden. Een blijft en waar mogelijk verbeterd. (…) Dit is de open gebied kenmerkt zich door het (geboden) essentie van de ontwikkelingsgerichte benadering overzicht en uitzicht voor de waarnemer, door de van het landschap” (Br2, 59). afwezigheid van bebouwing, beplanting, heuvels “Monitoring van de oppervlakte aan open ruimte e.d. die dat belemmeren. De tegenhanger van moet uitwijzen of men daarin succesvol is “ (304). openheid is beslotenheid. Een open ruimte is altijd begrensd, hoe weids het Als openheid dus een gebiedskenmerk is dat deel uitzicht ook is, want anders is het geen ruimte. uitmaakt van de identiteit van een landschap(type) Een besloten ruimte moet ook nog als een ruimte dan is het (mede) sturend voor ontwikkeling van ervaren kunnen worden. Ruimte-ervaring is ver- functies, zoals weergegeven in de ruimtelijke zo- bonden met het gebruik en de waarneming ervan. nering van functies (Br2, Functiekaart 1). De Stille Oceaan is geen ruimte, een ondoordring- Toch blijkt dat de indeling naar het gebiedsken- baar, ontoegankelijk bos evenmin. merk openheid niet eenvoudig te koppelen is aan de indeling in landschaptypen, of daarbinnen in Naast de kwalitatieve aanduiding kan openheid landschapseenheden (Br2, 290). vervolgens ook kwantitatief beschreven worden. In de provinciale Nota Landschap (1998) zijn op Een ervaring van openheid wordt dan gekoppeld een kaart de landschapstypen en hun cultuurhis- aan de afmetingen en andere kenmerken van de torische gaafheid weergegeven (Br3, 35). In het ruimte en aan de condities van de waarnemer. POPII zijn daar overigens binnen Midden Drenthe En hier blijkt het laatste minder eenduidig, want enkele gebieden uit de middencategorie aan toe- die condities zijn niet alleen plaatsgebonden maar gevoegd. ook cultuurgebonden. Waarneming zit voor een Het blijkt in de tekst echter moeilijk vast te stellen deel ‘tussen de oren’ van de mensen. in welke mate het gebiedskenmerk openheid bij- draagt aan de indeling in relatieve cultuurhistori- De waarneming van openheid wordt bepaald sche gaafheid. - door veranderingen in de ruimte zelf, bijvoor- Op de kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstruc- beeld in de hoogte van veldgewas, in bladgroei tuur (Br2 CHHS, kaart 10) is opnieuw de indeling van beplanting, in belichting in landschapstypen uit de Nota Landschap ge- - door veranderingen in waarnemingspositie bruikt, maar ontbreekt een indeling daarbinnen in - door de referentie aan ruimte-ervaringen elders landschapseenheden. Dat maakt het maken van - door de associaties met andere ervaringen een koppeling tussen het gebiedskenmerk open- Dit vormt het onderzoeksterrein van onder meer heid en landschapseenheden moeizaam. de omgevingspsychologie: hoe ervaren en inter- preteren mensen hun ruimtelijke omgeving (Br1) 2.3 Openheid in Voorontwerp BB

2.2 Openheid als gebiedskenmerk in POP II In het Voorontwerp Bestemmingsplan Buitenge- bied noemt de gemeente Midden-Drenthe open- De provincie hanteert openheid als een gebieds- heid niet expliciet als gebiedskenmerk om ontwik- kenmerk en een indeling van gebieden naar de kelingen te sturen. Maar er wordt wel indirect een mate van openheid in drie klassen (Br2, 289). koppeling gemaakt met ontwikkeling van functies. “Hierbij gaat het om de aanwezigheid van grote Uitgangspunt voor de landschappelijke- en natuur- open ruimten. Bebouwing en beplanting zijn, voor inbreng is haar Landschapsbeleidsplan uit 2000. zover aanwezig, geconcentreerd langs wegen: Het gaat om het “scheppen van een aantrekkelijk = Weinig of geen open ruimten aanwezig en toegankelijk landschap met een eigen gezicht” + Het gehele gebied wordt gekenmerkt door een en om ”aansluiting van functies op de kwaliteiten zekere openheid of delen van het gebied heb- van het landschap en afstemming op de bestaan- ben een duidelijk open karakter de functies” (Br4, 44). ++ Het gehele gebied wordt gekenmerkt door openheid”. De kwaliteiten van het landschap worden beschre- ven volgens een indeling in landschapstypen en Openheid wordt door de provincie louter als sta- -eenheden. In de Visiekaart Landschapbeleids- tisch gebiedskenmerk beschreven. De in 2.1 ge- plan worden deze landschapseenheden aange- noemde condities van de gebruiker en/of waarne- duid samen met de belangrijkste maatregelen. mer (boer, bewoner, recreant, passant) blijven Een voorbeeld: de landschapseenheid Essen onvermeld. Openheid als gebiedskenmerk wordt - openheid op de es ook normatief boven andere gebiedskenmerken - beplanting met Eik langs oude wegen gesteld. Een gebied met open ruimten (een + of - erfbeplanting en perceelgrensbeplantin- ++ ) is kwalitatief beter als een gebied met weinig gen langs de randen of geen open ruimten. Dat blijkt ook uit de aan het Openheid is hier een gebiedskenmerk dat gekop- beleidsuitgangspunt en gekoppelde monitoring: peld is aan een landschapseenheid. 5

Discrepanties ‘openheid’

Gemeentelijke indeling

Gemeentegrens

Open gebieden gemeente

Provinciale indeling POP II

Weinig openheid

Zekere openheid

Openheid

Discrepantie tussen de kaartaanduidingen

Lagenkaart van het zuidelijk deel van de plankaart Bestemmingsplan Buitengebied

Toch is er één vreemde eend in de bijt. Dat is de (landschap van de beekdalen, de oude ontginnin- kaarteenheid ‘Openheid’ in het Voorontwerp. De- gen van de essen en de dorpen, de jongere ont- ze blijkt te zijn overgenomen uit oudere planologi- ginningen met agrarische gronden, grootschalige sche documenten van de voormalige gemeenten boscomplexen en woeste gronden) , en ‘rand’ (het en . landschap van de veenontginningen en de kana- Deze kaarteenheid correspondeert niet met de len)” (Br6, 91). In vergelijkbare bewoordingen vin- ‘openheid’ als gebiedskenmerk gekoppeld aan den we dit standpunt ook terug in het Land- landschapseenheden van de gemeente zelf. schapsbeleidsplan. Maar de eenheid correspondeert ook niet met de Opmerkelijk is overigens dat de gemeente spreekt indeling naar gebiedskenmerken van de provincie van ‘beleefbare kenmerken’, waarmee ze de kop- in POP II. Daarbij komt het zelfs meer dan eens peling met condities van de waarnemer aanroert. voor dat de gemeente een gebied als ‘open’ aan- duidt dat in POP II ‘weinig openheid’ kent. ‘Openheid’ of ‘Te handhaven openheid’ als aan- De provincie vermeldt deze discrepantie natuurlijk duiding uit de oude documenten past niet goed in terecht in haar overlegreactie op het Voorontwerp de huidige gebiedsbestemmingen. Als gebieds- (Br5, 181). kenmerk van landschapseenheden, zoals uitge- werkt in het Landschapsbeleidsplan, kan open- heid wel geïntegreerd worden. 2.4 Gebiedsbestemming en openheid Maar dan zal het kwantitatieve aspect van open- heid duidelijker worden. De openheid van een es De bestaande indeling in gebiedsbestemmingen is is van een andere orde als de openheid van een de basis voor het nieuwe bestemmingsplan. Wel jonge veldontginning. En er zijn binnen eenzelfde wordt gestreefd naar vereenvoudiging van het landschapseenheid ook verschillen. De openheid aantal gebiedsbestemmingen (naar 6). Per deel- van een kleine es, zoals die bij , Lieving en gebied wordt de verhouding tussen de verschillen- Makkum is van een andere orde dan bijvoorbeeld de functies weergegeven, met daarin een onder- van de es bij . scheid in basisfuncties en toegevoegde functies (Br4, 14). In de volgende paragrafen wordt een beschrijving De POP II zonering (6 categorieën) wordt bij de gegeven van de vier landschapseenheden en het afweging en toekenning van functies binnen de gebiedskenmerk openheid. Vervolgens wordt dit gebiedsbestemming als uitgangspunt genomen. gekoppeld aan de indeling gebiedsbestemmingen: Wel neemt de gemeente de vrijheid om op lokaal Het esdorpenlandschap niveau tot een gedetailleerde, mogelijk afwijkende - de essen (Voorontwerp: oude veldontginning) invulling te komen (Br4, 15). - de beekdalen (Voorontwerp: beekdalen I en II) - de jonge veldontginningen In het algemeen is de gemeente stellig: Het veenontginningslandschap “De gemeente streeft naar het behouden, herstel- - de veenontginningen len en versterken en zo nodig vernieuwen van de In de bijlagen is een beschrijving van de ontwikke- landschappelijke kwaliteiten van het buitengebied. ling van deze landschappen opgenomen, vooral Dit alles afgestemd op de bestaande functies. Het gebaseerd op de Lesbrief Drentse Geschiedenis 2 beleid richt zich op het versterken van de beleef- ‘Drenthe en zijn Landschap’ (Br 7). 6 2.5 Landschapseenheden en openheid

De essen De dorpen Er heeft een geleidelijke groei plaatsgevonden De oudste nederzettingen zijn waarschijnlijk ont- van de es, vanuit de hofakkers bij de boerderijen staan op de flanken van de beekdalen, waar water tot de omvang die ze had aan het einde van de beschikbaar was. Later schoven deze op naar Middeleeuwen. Vanuit een halfopen landschap hogere plekken, waar de omstandigheden voor werden hofakkers en nieuwe kampen aaneenge- akkerbouw gunstig waren. Met de essen werd ook smeed tot één open esruimte. de ligging van de esdorpen gefixeerd. De es is daarna ruimtelijk en ook in het gebruik In de dorpen lagen de boerderijen onregelmatig gefixeerd door de eswal, een houtwal met een verspreid langs halfverharde erfwegen, met dichte beplanting van bomen en struiken. Langs rondom ruime erven. Langs de dorpsrand nog wat de eswal lag vroeger een zandpad ter ontsluiting kampjes, moestuinen en knollenakkertjes. van de buitenste esakkers of aanliggende veldont- Het dorp kende een open bebouwingsstructuur, ginningen. met open ruimten en doorzichten naar de essen. Binnen de eswal lagen de bouwlanden, met aan- Door uitbreiding van de dorpen, uitplaatsing van vankelijk een sterk versnipperde verkaveling. Door de boerderijen, verdichting en de jongste nieuw- ontwikkelingen als ruilverkaveling, ontmenging en bouw is het half-open karakter verandert naar schaalvergroting is de es als landschapseenheid beslotenheid, met nauwelijks zicht op het buiten- niet verloren gegaan. Dat geldt ook voor de ruim- gebied. Er wordt nu op gelet om in de dorpskom telijke ervaring, mits de eswallen niet gerooid zijn. de overgebleven open ruimten te sparen. Tegelij- Wel is de differentiatie in grondgebruik verdwenen kertijd krijgen dorpen steeds minder woningbouw- en daarmee een onderscheid met de veldontgin- mogelijkheden, binnen en buiten de kom. ningen en madelanden. De es was overigens door de dorpsbebouwing en De veldontginningen driften vaak verdeeld in bijvoorbeeld een Noorder- De woeste grond buiten de bouwlanden bestond en Zuideres, die elk een gebruiksruimte vormden. eerst uit een afwisseling van bos, venige laagten Dorpsuitbreidingen langs de uitvalswegen, of ge- en -moerassen en open grazige plekken. Door woon de es op, verdringen het landbouwgebruik. voortdurende houtkap, begrazing en strooiselwin- Niet alleen door de burgerbebouwing zelf, maar ning is deze geleidelijk omgevormd tot een grote ook door de ingebruikname van gronden voor oppervlakte heideveld, met verspreide veentjes. erfruimte en paardenwei. Door de milieuwetgeving Tot aan het einde van de 19e eeuw waren de vel- verhuizen steeds meer boerderijen naar het bui- den enorm grote, onherbergzame gebieden met tengebied, meestal in de jonge veldontginningen. verre uitzichten. Daarin lagen de door houtwallen omgeven essen en madelanden van de dorpen. De made- of groenlanden Aan de buitenranden van de velden ontstonden De madelanden zijn de laaggelegen gronden soms nederzettingen met kampontginningen van langs de beeklopen. Geleidelijk zijn ze naar de keuters en arbeiders, gedoogd door de marke, bovenlopen ontgonnen en in gebruik genomen als De meer systematische en grootschaliger ontgin- weide- en hooiland. De laagste delen kennen een ningen vanaf eind 19e eeuw hebben de velden blokvormige verkaveling (stroomlanden), de hoge- omgevormd tot landbouwgebied, met verspreide re delen een strokenverkaveling (bovenlanden). boerderijen en enkele nieuwe ontginningsdorpen. De madelanden werden uiteindelijk gefixeerd door Door de beplante wegen, bebossing en verspreide houtwallen aan weerszijden van het beekdal. bebouwing is de ruimte-ervaring van de oorspron- Langs deze grenswallen liep vaak een zandpad kelijke velden verdwenen. Alleen waar nog heide- ter ontsluiting van de percelen, met op enkele velden bewaard zijn gebleven is die grote open plaatsen een doorsteek over de beek. ruimte van toen nog enigszins te ervaren. De percelering werd gefixeerd met greppels en Er is nu meer sprake van een afwisseling van half houtwallen. Daardoor hadden de madelanden open tot besloten ruimten. In delen waar transpa- ruimtelijk een besloten karakter. Alleen als er flink rante wegbeplanting als enige de ruimte indeelt of in de wallen gesnoeid was, ontstonden er tijdelijk waar deze zelfs ontbreekt is sprake van openheid. grotere ruimten en doorzichten. In ruilverkavelingen zijn veel houtwallen gerooid De veenontginningen en ging daarmee het ruimtelijk onderscheid met De veenontginningen zijn de jongst ontgonnen zowel de essen als de veldontginningen verloren. gebieden. Aan de ontginning voor landbouwge- Door diepontwatering was zelfs akkerbouw en bruik ging een grootschalige vervening in conces- maïsteelt in de bovenloop en op de flanken van sies vooraf. Een kenmerkend verschil met de het beekdal mogelijk. Op de flanken vond soms veldontginning is het vaarwegenstelsel van wijken ook boerderijnieuwbouw plaats. en vaarten uit de vervening. Bij ruilverkavelingen Waar de madelanden zijn aangekocht door na- is een groot deel daarvan weer gedempt. tuurbeschermingsorganisaties zien we juist een De veenontginningen waren vroeger grote, open ontwikkeling richting meer beslotenheid. De hout- gebieden, waarin pas geleidelijk door bebouwing, wallen groeien verder uit, worden soms in het wegbeplanting en bosaanplant ruimtelijke afwisse- geheel niet gesnoeid. Tijdelijke doorzichten ko- ling ontstond. men dan niet meer voor. Het landbouwgebruik als Akkerbouw en veehouderij wisselen elkaar af. weiland maakt plaats voor maai- en begrazingsbe- Maar de bedrijfsvoering is in beide takken groot- heer. Particulieren kunnen daarin wel participeren. schalig en gemechaniseerd. 7 Tijdsperiode Landbouwsysteem Landschapseenheid

Steen- en Bronstijd Semi-nomadische veeteelt Concentratie op het centraal met brandcultuur in de plateau. Geen vaste neder- bosgebieden. zettingen.

Akkercomplexen Bossen Velden

IJzertijd Akkerbouw op complexen Celtic Fields met min of Zowel in de laag gelegen De halfopen, hoger van kleine, omwalde meer vaste nederzettingen, beekdalen als op de gelegen gebieden waar akkers en veeteelt daar- vooral langs de randen van hogere, maar veraf gele- de kudden van graas- buiten. Veeteelt stond de beekdalen. gen gronden. dieren geweid werden centraal.

Hofakkers Made- of groenlanden Bosrestanten Velden

Vroege Middeleeuwen Einde brandcultuur. Vaste nederzetting van losse De bossen in de beek- Restanten bos in de De oppervlakte aan Gemengd bedrijf met een groep boerderijen met elk dalen worden geleidelijk bovenstroomse delen van velden wordt geleidelijk systematische bemesting eigen hofakkers. Op deze gerooid. Langs de beken de beekdalen. groter ten koste van de van de akkers. akkers vooral teelt van omzetting in made- of bossen. Veeteelt stond centraal voedingsgewassen en groenlanden veevoer. Dorpen verschui- (blokverkaveling). ven nog van plaats.

Es (en dorp) Made- of groenlanden Velden Venen

Late Middeleeuwen Accentverschuiving van De hofakkers worden uitge- Uitbreiding van de De velden worden be- veeteelt naar akkerbouw, breid en vormen gezamenlijk madelanden naar de graasd door kudden maar nog gemengd één of meerdere essen . randen (opstrekkende schapen en ook wel bedrijf. Onderbroken door veedrif- strokenverkaveling). rundvee. Afvoer van Binnen de veeteelt meer ten met brinken vanuit het De percelen worden organisch materiaal door onderscheid tussen dorp naar het veld. Brinken voorzien van houtwallen beweiding en steken van runderen, varkens en eerst aan de dorpsrand, later als veekering (gedeelde plaggen. . schapen. ingesloten door boerderijen. eigendom) De dalen Paard verdringt de os als Goorns langs dorpsrand en worden tenslotte ge- trekdier. kampjes tussen boerderijen. fixeerd met randwallen

Essen (en kampontginning) Made- of groenlanden Velden Venen

16e en 17e eeuw Veeteelt in dienst van de De essen raken gefixeerd, Het domein van het Het domein van de scha- Een geleidelijke over- akkerbouw, binnen ge- vaak met een omringende rundvee en paarden en pen. De beweiding en gang van de velden mengd bedrijf. Roggeteelt eswal als veekering. daarnaast voor het behoefte aan brandstof naar de grote veenge- centraal. Uitbreiding van de essen met winnen van hooi. Onder- leidt tot het verdwijnen bieden aan de randen Nog steeds autarkisch en kampontginningen in de scheid tussen bovenlan- van de bosrestanten en van het centraal pla- extensief, met enige aanliggende velden, ook wel den en stroomlanden een toename van het teau. Ware barrières en export van rogge en oude veldontginningen door verschil in intensiteit heide areaal. alleen via enkele routes slachtvee. genoemd. beweiding en bemesting. te doorkruisen.

Essen (en kampontginning) Made- of groenlanden Velden (en stuifzanden) Venen

18e en 19e eeuw Intensivering van het Teelt van handelsgewassen Intensivering van het Intensivering van de De grote veengebie- landgebruik door oriënta- naast (later) teelt van veevoe- landgebruik voor de beweiding door schapen den worden vanuit de tie op de markten. Ver- der. veeteelt. Op de hogere en het steken van plaggen randen geleidelijk schuiving van extensieve Nieuwe kampontginningen beekdalranden inciden- leidt tot het ontstaan van ontwaterd en benut voor naar meer arbeidsinten- buiten de eswal (Nijland of teel akkerbouw. stuifzand. turfwinning en ontgin- sieve teelten van handels- Nijstukken). In crisistijden Veeteelt voor de zuivel Particuliere turfwinning in ning tot landbouwgrond. gewassen. aanplant van bospercelen. betekent handmelken in kleine venen van het veld. Oude veenontginningen Splitsing grote brdrijven, het land. De loopafstand Verspreide kampontginnin- zijn een initiatief vanuit toename kleine boeren. tot de boerderij is be- gen door kleine boeren. de marken. Later een toenemend langrijk. Start met beplanting van belang voor de veeteelt. stuifzanden met bossen.

Essen (en dorp) Made- of groenlanden Jonge veldontginning Veenontginning

Eerste helft 20e eeuw Verschuiving naar markt- Intensivering en eerste Houtwallen raken in Door de introductie van ‘Projectontwikkelaars’ productie van zowel de mechanisatie van de akker- onbruik door de beschik- kunstmest worden de en investeerders gaan akkerbouw als de vee- bouw (dorsen). Vergaande baarheid van prikkel- velden van minder belang over tot een grootscha- teelt. versnippering van de draad. Verbetering van voor de mestwinning. De lige ontginning van de Zuivel- en vleesproductie eigendom maakt perceels- de waterbeheersing Markescheiding en de venen voor turfwin- (varkens) voor de export. vergroting onmogelijk. maakte perceelsvergro- beschikbaarheid van ning. In de eerste Ontwikkeling van allerlei Door de toename van de ting en intensivering kunstmest en stadscom- periode worden ver- landbouwcoöperaties. bevolking en betere ontslui- mogelijk. post maakt grootschalige veende gebieden nog Vestiging van nieuwe ting van de dorpen meer ontginning tot landbouw- aan hun lot overgelaten, boerderijen in de jonge woningen van neringdoen- grond mogelijk. Daarmee in de tweede periode veldontginningen. den (burgers). verdwijnen de schaaps- direct omgevormd tot kudden en heide. landbouwgebieden. Aanleg van productiebos- sen (Staatsbosbeheer)

Essen (en dorp) Made- of groenlanden Jonge veldontginning Veenontginning

Tweede helft 20e Productie voor de Europe- De eerste ruilverkavelingen De beken worden Aanvankelijk bedoeld voor Systematiek van de eeuw se- en wereldmarkt. vinden plaats op de essen en genormaliseerd en de de vestiging van meest vervening bepaalt de Enorme toename in de maken de weg vrij voor percelen verder vergroot kleine boeren wordt het al inrichting van de land- productiviteit door schaal- mechanisatie. De trekker en ontwaterd, vaak in het snel tot een geschikt bouwgebieden. Wijken, vergroting en mechanisa- vervangt het paard. Veel kader van de latere gebied voor grote land- kanalen en lintdorpen tie. Ontmenging van de eswallen worden gerooid of ruilverkavelingen. Inten- bouwbedrijven . langs de belangrijkste bedrijven naar akkerbouw vervangen door bossingels . sivering door extra Ook bedrijven uit de (vaar)wegen. of veeteelt. Inzet van de Veeteelt verdringt de akker- bemesting met kunst- esdorpen maken hier een Eerst kleine maar later ruilverkavelingen. Afname bouw van de essen. mest. Andere delen nieuwe start. steeds grotere land- van het aantal bedrijven. Verdichting van de dorpen worden aangekocht door Veldrestanten aange- bouwbedrijven Ruimtelijk ordeningsbeleid door nieuwbouw woningen. natuurbeschermingsor- kocht door natuurbescher- wordt sturend in gebruik. ganisaties (reservaat) mingsorganisaties.

Openheid Essen (en dorp) Made- of groenlanden Jonge veldontginning Veenontginning

De mate van openheid De es is een relatief open De oorspronkelijke delen De meeste delen zijn De meeste delen zijn van de verschillende ruimte, afhankelijk van de zijn besloten door hout- relatief open, maar plaat- relatief open, ondanks landschapseenheden oppervlakte. Vaak in gebruik wallen. Aanwijzing van selijke verschillen door erf- enkele wegbeplantingen is niet absoluut. Ze is bij slechts enkele boeren. grote delen tot EHS, met en wegbeplantingen en en de lintdorpen. Con- evenmin een graad- De dorpen mogen nauwelijks verandering naar natuur- boscomplexen. Daar kan trast tussen besloten meter voor kwaliteit. meer uitbreiden. Kampjes en functie. In andere delen beslotenheid optreden. lintdorpen en open Bovendien is open- dorpsranden in gebruik bij relatief open door land- Nieuwe boerderijen staan gebied erbuiten. Plaat- heid historisch gezien burgers voor hobbyvee. gebruik voor veeteelt. verspreid door het gebied. selijk recente bosaan- niet altijd een gebieds- Boerderijen staan (nog) in de 8 Nieuwe boerderijen leg. kenmerk geweest. dorpsrand. staan meestal in de rand. 2.6 Openheid in gebiedsbestemming

Het ruimtelijk bestemmen van ‘openheid’ of ‘te en behoud van landbouwactiviteiten”. handhaven openheid’ levert teveel discrepanties In Beekdalen II is echter in- of verplaatsing van op met de indeling naar het gebiedskenmerk boerderijen uitgesloten en zijn (tunnel)kassen en ‘openheid’ van de provincie. bosaanplant niet toegestaan. Het ruimtelijk bestemmen van ‘openheid’ door de “Tot Beekdalen I worden de meer besloten, land- koppeling aan landschapseenheden respectievelijk schappelijk waardevolle beekdalen gerekend”. aan gebiedsbestemmingen is duidelijker. Maar ‘openheid’ zal steeds als een relatieve- en niet als Zowel de provincie als de gemeente maken dus absolute kwaliteit gezien moeten worden. een koppeling tussen de gebiedskenmerken De ontwikkeling van de landschappen laat boven- ‘openheid’ en ‘grootschaligheid’ van landschaps- dien zien dat ‘openheid’ historisch evenmin een eenheden en de mogelijkheden voor de land- constante is. In plaats van te sturen op ‘openheid’ bouwontwikkeling. De boeren in de besloten, kan beter gestuurd worden op de ontwikkeling van kleinschalige landschappen moeten het zoeken in functies, met name de landbouw. En daarmee is verweving van functies en afstemming op de land- dus de koppeling gelegd met de gebiedsbestem- schappelijk waardevol geachte elementen. mingen van de gemeente. De landschappelijke verscheidenheid wil de ge- meente handhaven door op onderdelen onder- De gemeente baseert haar gebiedsbestemmingen scheid aan te brengen in de regelingen. op de uitgangspunten van vigerende bestem- mingsplannen en de functionele zonering POP II. Er treedt met de POP-zonering op hoofdlijnen Ze verwacht daarbij echter ook ‘discrepanties’: geen ‘discrepantie’ op, maar In haar overlegreac- “De keuze voor een plansystematiek, waarbij de tie op het Voorontwerp stelt de provincie dat de landschappelijke verscheidenheid het vertrekpunt begrenzing van de gebieden niet overal corres- vormt, kan leiden tot een spanningsveld met de pondeert met die naar gebiedskenmerken POP II. zonering van het POP II, waar immers voor een - Delen van beekdalen zijn bestemd als jonge functionele invalshoek is gekozen. Daar waar spra- veld- en veenontginningen. Waar het om grotere ke is van een zekere ‘discrepantie’ tussen de POP- gebieden gaat ontbreekt het aan onderbouwing. zonering en de toegekende gebiedsbestemming, is - Delen van essen (‘Oude veldontginningen’) zijn dit nader onderbouwd” (Br6, 100). ondergebracht in de gebiedsbestemmingen Beekdalen. Dat moet worden gecorrigeerd. De agrarische functie (veruit de belangrijkste) komt - Het schaalniveau waarop de gebiedsbestem- in alle gebieden voor. Door te kijken naar de land- ming ‘Overige gebieden’ voor bos en natuurge- schappelijke randvoorwaarden komt men tot een bied wordt gehanteerd, danwel waar deze op- indeling in landbouwontwikkelingsgebieden en gaan in een omringende gebiedsbestemming. verwevingsgebieden . De landschappelijke rand- - In een aantal volgens de provincie waardevolle voorwaarden zijn ontleent aan het Landschapsbe- open gebieden is in het Voorontwerp bebossing leidsplan (Br 8). Dan zijn er nog de natuur- en bos- mogelijk. Daarvoor ontbreekt de motivering. Een gebieden. Deze komen verspreid door het plange- vergelijkbaar probleem geldt voor de vestigings- bied en de landschapseenheden voor. Daarvoor mogelijkheden voor verblijfsrecreatie. hanteert de gemeente de functionele aanduiding - Veel van door de provincie aangewezen te ver- en gebiedsbestemming Bos- en natuurgebied. De werven natuurterreinen zijn niet onder een wijzi- koppeling met de landschapseenheden wordt dan gingsbevoegdheid voor de gebiedsbestemming als volgt gelegd: gebracht (naar ‘Bos- en natuurgebied’). (Br 5) De ‘discrepanties’ hebben voor een deel betrek- king op het nauwkeuriger begrenzen van de ge- biedsbestemmingen gekoppeld aan de land- schapseenheden. Voor een ander deel met de complicaties die ontstaan door de gebiedsbestem- ming ’Bos- en natuurgebied’, die geen koppeling kent met de landschapseenheden. Zo wordt bos- aanleg in open gebieden afgewezen, terwijl dat nog geen eeuw geleden op grote schaal kon wor- den uitgevoerd. Reeds aangewezen en nog te verwerven natuurterreinen zouden onder ‘Bos- en natuurgebied’ gebracht ‘moeten worden, terwijl het ook onder Beekdalen I met agrarisch natuur- beheer kan en tot vergelijkbare natuur- en land- schapskwaliteiten leidt. De eigendom- en beheer- In totaal dus vijf gebiedsbestemmingen. Opvallend situatie zou niet bepalend mogen zijn bij de ge- is het onderscheid in twee categorieën beekdalen: biedsbestemming. Wel kan er (net als bij de ande- “In Beekdalen II is door beeknormalisatie en herin- re gebiedsbestemmingen) een nader onderscheid richting het oorspronkelijke karakter verloren ge- in regelingen gemaakt kunnen worden. Kleine gaan en kunnen daardoor tot de open, grootschali- natuurgebieden binnen de andere gebiedsbe- ge gebieden worden gerekend… Ook de natuur- stemmingen worden zo ook al beschermd. waarden in deze gebieden zijn gebaat bij openheid Er zijn twee denklijnen om deze gebiedsbestem- ming te koppelen aan landschapseenheden. 9 Tijdsperiode Essen (en dorp) Made- of groenlanden Jonge veldontginning Veenontginning Bossen / Velden

21e eeuw Veeteelt en enige akkerbouw Veeteelt en enige akker- Het domein van de groot- Een vergelijkbare Met een natuurfunctie. op enkele grote bedrijven, bouw (veevoer) op grote schalige akkerbouw en landbouw als in de Alle aan de landbouw vervlochten met landgebruik bedrijven in Beekdalen II, veeteelt. Grote bedrijven veldontginning. De onttrokken gebieden die in Beekdalen II. Hobbyboeren een relatief open gebied. die onderling samenwer- meeste delen open, zijn aangeplant met bos in de dorpen en op kleinscha- Kleinschaliger bedrijven ken op het terrein van maar plaatselijke ver- of in die richting worden lige es- en beekdaldelen. Ook en hobbyboeren met veevoerwinning en mest- dichting door tijdelijke beheerd, danwel die als gesubsidieerde akkerbouw agrarisch natuurbeheer verwerking. Incidenteel bosbouw en verblijfsre- grootschalige heidevelden (cultuurhistorisch doel). in Beekdalen. Besloten intensieve veehouderij als creatieve bedrijven. worden beheerd met een Nieuwe kleinschalige bedrij- en landschapsherstel neventak. Plaatselijk bos- Plaatselijk veenrelicten. cultuurhistorisch doel. vigheid in de dorpen. (cultuurhistorisch doel) en heiderelicten

2.7 Landschapseenheid Bossen

De ontwikkeling van het esdorpenlandschap laat Men kan ervoor kiezen om kleine restanten heide- zien dat het oorspronkelijke ‘substraat’ in de IJzer- velden als ‘relicten’ onder de gebiedsbestemming tijd een natuurlijk bosgebied was. In die tijd kon- ‘Jonge veld- en veenontginningen’ te brengen, den de Celtic fields aangelegd zijn met een met een ontheffingsbevoegdheid voor de ge- ‘ontheffing op de gebiedsbestemming Bossen’ om bruiksbepalingen. in de huidige termen te spreken. In de duizenden jaren erna zijn de natuurlijke bossen op enkele kleine relicten na verdwenen, voornamelijk door 2.8 Wijzigings- en ontheffingsbevoegdheid de ontginning en het gebruik als landbouwgrond. Als grond voor landbouw minder geschikt werd De Beekdalen I behoren nu tot de verwevingsge- kwam het weer voor bos(bouw) in aanmerking. bieden. De in het Gebiedsplan aangewezen, aan- Dat gebeurde op kleine schaal op de essen, op gekochte en nog te verwerven natuurgebieden grote schaal op de stuifzanden en slechtste vel- daarbinnen worden functioneel aan de landbouw den. Het is waarschijnlijk ook het lange termijn onttrokken (Br9). De gemeente heeft de reeds perspectief van de aan de landbouw onttrokken aangekochte gronden onder de gebiedsbestem- beekdalgronden. ming ’Bos- en natuurgebied’ gebracht. De aange- Door het introduceren van de landschapseenhe- wezen, nog te verwerven gronden kennen een den ‘Bossen’ en ‘Velden’ wordt deze ontwikkeling aanduiding wijzigingsbevoegdheid. Hetzelfde recht gedaan en is aansluiting op de huidige ge- geldt voor de voorgenomen aanleg van ecologi- biedsbestemmingen mogelijk. Functioneel blijft sche verbindingszones (Br6, 150). Op aanwijzing Bos- en natuurgebied de derde categorie naast van de provincie zal de gemeente wat scherper landbouwontwikkelingsgebieden en verwevings- moeten inventariseren en vaststellen wat onder de gebieden . Het dekt natuur(ontwikkeling) en bos- wijzigingsbevoegdheid moet worden gebracht. bouw als hoofdfuncties, met landbouw, recreatie, Bosaanleg in landbouwontwikkelingsgebieden en wonen als ondergeschikte functies. verwevingsgebieden kan gemotiveerd worden Eén gebiedsbestemming wordt zeker ‘Bossen’, vanuit de ondergeschikte functies recreatie en verwijzend naar de historische ontwikkeling van natuur- en landschapsbeheer. Nu vallen bossen deze landschapseenheid. In de regelingen wordt en natuurgebieden kleiner dan 2 hectare nog on- onderscheid gemaakt naar de verschillende ex- der deze gebiedsbestemmingen. Zelfs die maxi- ploitatie en beheerdoelen (productiebos, behoud mumgrens kan worden losgelaten, om zo een te cultuurhistorisch bos, ontwikkeling oerbos). De grote versnippering in gebiedsbestemmingen te oorspronkelijke Staatsbossen behoren in ieder voorkomen. De ontwikkeling van een nieuw land- geval tot deze landschapseenheid en gebiedsbe- goed, het omschakelen van akkerbouw naar bos- stemming. bouw of het uitbouwen van particulier natuurbe- De tweede gebiedsbestemming wordt die van de heer moet steeds wel als ondergeschikt aan de ‘Velden’, die de heideveldreservaten beslaat, be- hoofdfunctie worden beoordeeld. heerd door natuurbeschermingsorganisaties. Het Als in het Landschapsbeleidsplan of Gebiedsplan doel is behoud van de biotoop en het cultuurhisto- Drenthe een grootschalige bosuitbreiding of uit- risch landschap. Een wijzigingsbevoegdheid be- breiding van natuurgebieden worden bepleit, dan treft bijvoorbeeld de gebieden van de ’Jonge veld- moet dit via een wijzigingsbevoegdheid in het be- en veenontginningen’ die verworven zijn door na- stemmingsplan worden opgenomen. Kleine functi- tuurbeschermingsorganisaties en die door techni- onele- en ruimtelijke veranderingen kunnen via sche ingrepen weer omgevormd zullen worden een ontheffing op basis van een landschapstoets naar grotere heidevelden. geregeld worden.

Gebiedsbestemming Landbouwontwikkelingsgebied Verwevingsgebied Aanleidingen

Wijzigingsbevoegdheid naar Bij een in het Landschapsbeleidsplan Bij een in het Landschapsbeleidsplan Ontwikkelingszone’s voor nieuwe landgoe- functionele bestemming gemotiveerde grootschalige bosaanleg, gemotiveerde grootschalige bosaanleg, die deren (met bos / natuur). Bosaanleg t.b.v. ‘Bos- en natuurgebied’ en ge- die de ontwikkeling van ondergeschikte de ontwikkeling van verschillende functies natuur en/of recreatie. biedsbestemming “Bossen’ of functies dient en geen afbreuk doet aan dient en bijdraagt aan versterking van de Uitbreiding heidevelden. ‘Velden’. de ontwikkeling van de hoofdfunctie. natuur- en landschapskwaliteiten. Aaneenschakeling natuurgebieden.

Ontheffingsbevoegdheid Bij een kleinschalig particulier initiatief, Bij een kleinschalig particulier initiatief, die Particulier natuurbeheer. gebruiksbepalingen en die past bij één van de ondergeschikte past bij één van de functies en geen Agrarisch natuurbeheer voorschriften, functies en geen afbreuk doet aan de afbreuk doet aan de overige functies. Bosbouw op landbouwbedrijven. t.b.v. bos- en natuurontwikke- hoofdfunctie. ling /-beheer

10 2.9 Conclusies en aanbevelingen

Conclusies: Aanbevelingen:

1. Het is verwarrend en onnodig om ‘openheid’ - Benader de (relatieve) openheid als een ken- apart de bestemmen. Het begrip openheid is na- merk van landschapseenheden, de basis voor het melijk een kwalitatief begrip en daarom treden er onderscheid in gebiedsbestemmingen, niet als tussen de verschillende beleidsdocumenten van een aparte bestemmingscategorie. de provincie en de gemeente discrepanties in de aanduidingen op. - Houdt ruimte voor ontwikkelingen die binnen de gebiedsbestemmingen op gespannen voet staan 2. De discrepanties zijn voor een deel ook terug te met de het begrip openheid, maar toets deze voeren of verschillen in interpretaties van de gren- vooral aan de gebruiksbepalingen en de locale zen van de landschapseenheden. Delen van oude omstandigheden (landschapstoets). veldontginningen buiten de es of in de beekdalen zijn in de jonge veldontginningen opgenomen. De - Begrens de verschillende landschapseenheden ruilverkavelingen hebben er ook aan bijgedragen zorgvuldiger, want dat bepaalt het verschil in ont- dat het onderscheid tussen de landschapseenhe- wikkelingsmogelijkheden van de onderscheiden den is vervaagd. gebiedsbestemmingen. Zie daarvoor de kaart met gebiedsbestemmingen en aangeven punten die 3. De landschapsontwikkeling laat zien dat open- aanpassing behoeven (afweging). heid als kenmerk van landschapseenheden aan veranderingen onderhevig was en dat ook in de - Houdt vast aan de gevolgde systematiek van toekomst al blijven. Fixatie van openheid door het gebiedsbestemmingen. Onder de functionele een- te bestemmen en daarop ontwikkelingen te sturen heid ‘Bos- en natuurgebied’ komen de land- doet geen recht aan de ontwikkeling van karakte- schapseenheden en gebiedsbestemmingen ristieke landschappen. De provincie dringt wel aan ‘Bossen’ en ‘Velden’. Ook is het aan te bevelen op het sturen op het gebiedskenmerk openheid, om de gebiedsbestemming ‘Jonge veld- en op grond van ruimtelijke- , landschappelijke- en veenontginningen’ uit elkaar te halen in ‘Jonge ecologische overwegingen. veldontginning’ en ‘Veenontginning’, om recht te doen aan verschillen in gebiedskenmerken. 4. Openheid is geen normatief begrip, zoals in de Daarmee komt het totaal aan gebiedsbestemmin- aanduidingen ‘waardevol’ en ‘kwetsbaar’ ligt be- gen op acht. sloten. Ook binnen landschapseenheden met als algemeen kenmerk ‘openheid’ is er lokaal een - Zorg dat landschapsmaatregelen die bijdragen grote differentiatie. Niet alleen in ruimtelijke zin, aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit van de land- maar ook gezien de condities van de waarnemer. schapseenheden / gebiedsbestemmingen, vastge- legd zijn in een actueel Landschapsbeleidsplan. 5. Binnen de landbouwontwikkelingsgebieden zijn Daarin kan bijvoorbeeld bosaanleg in gebieden de jonge veldontginningen en de veenontginnin- met het kenmerk openheid gemotiveerd worden, gen onder één gebiedsbestemming gebracht, vertaald naar een wijzigingsbevoegd in het Be- terwijl omgekeerd de beekdalen als landschaps- stemmingsplan Buitengebied. eenheid vanwege functionele aspecten twee ge- biedsbestemmingen, Beekdalen I en II, kennen. - Schep via een ontheffingsbevoegdheid voor par- ticuliere landschapsmaatregelen in elke gebieds- 6. De functionele aanduiding ‘Bos- en bestemming mogelijkheden voor particuliere in- natuurgebied’ wordt niet gekoppeld aan land- grepen, maar toets deze aan de locale omstandig- schapseenheden en kan daarom ook niet gekop- heden (landschapstoets). Een landschapsontwik- peld worden aan het gebiedskenmerk ‘openheid’ keling wordt niet alleen door overheidsbeleid inge- van landschapseenheden. zet, maar ook door particuliere initiatieven.

- Stel geen maximum voor oppervlakte bos- en natuurgebied voor het niet noemen als gebiedsbe- stemming. Per situatie moet beoordeeld worden of de aanwezigheid ervan het karakter van de hele landschapseenheid bepaald of niet.

- Bestem aangewezen maar nog niet aangekochte natuurgebieden niet tot ‘Bos- en natuurgebied’, maar regel een voorgenomen functiewijziging van grote gebieden met een wijzigingsbevoegdheid. Als het om kleine gebieden gaat met een onthef- fingsbevoegdheid.

11 12 3. Essen

3.1 Landschapseenheid 3.2 Es en esrand

Zoals in de ontwikkeling van het esdorpenland- Tot de periode van de jonge veldontginningen schap al werd aangegeven bestond de es eeu- waren de essen ruimtelijk en in landgebruik duide- wenlang uit een complex bouwlanden, waar de lijk te onderscheiden van velden en madelanden. voedselgewassen voor mens en dier werden ver- De es lag hoger, had een dikke teeltlaag, werd bouwd. De omvang en vorm van de es werd be- benut voor akkerbouw en was omgeven door een paald door de hoogteligging en de grootte van de eswal met beplanting. Op de es stond verder gemeenschap en daarmee samenhangende be- geen beplanting anders dan een enkele baken- hoefte aan bouwland. Dit was allerminst een vast- boom bij een kruispunt van zandpaden. Boerderij- gelegd geheel. Dorpen verschoven van plaats, en en schuren stonden op korte afstand in de essen werden in oppervlakte uitgebreid of aange- dorpskom. vuld met nieuwe (Br23, 654). Afhankelijk van de De verschillende blokken werden begrensd door ligging en structuur van het dorp onderscheiden zandpaden, -paadjes en zwerfkeien. Kleinere ste- we rand-, kern- en kransesdorpen nen markeerden de eigendomsgrenzen binnen het blok. De natuurlijke vruchtbaarheid van keileem en dek- zand is gering. Door eeuwenlange bemesting van De esrand was bij veel essen duidelijk aangege- de es bleef akkerbouw mogelijk en ontstond de ven met de eswal. De wal bestond uit opgewor- bekende dikke teeltlaag. pen aarde (uit greppels erlangs), weggeworpen De bouwlanden kenden een blokverkaveling, stenen, stobben en takafval. Daarop groeide een waarbij de blokken afzonderlijk weer in kleine per- dichte beplanting van bomen en struiken, bramen celen waren verdeeld. Het grondbezit was sterk en kruiden. Toch waren er ook essen, waar een versnipperd, maar zorgde ook voor een betere eswal onvolledig was of zelfs ontbrak. verdeling en risicospreiding. Naar de esranden toe Aan de binnenzijde lag het bouwlandcomplex, nam de bemesting en daarmee de vruchtbaarheid erbuiten het veld en enkele kampontginningen. meestal wat af. Alle gerechtigde boeren hadden Die kampen waren meestal ook omgeven door akkers binnen de verschillende blokken bouwland. houtwallen. Ze werden na verloop van tijd ook wel De blokken werden gezamenlijk aangeduid met bij de es getrokken. De eswal werd deels bege- veldnamen als Walakkers, Pootakkers, Hofakkers. leid door zandpaden. Eswal en pad waren in ge- Laatstgenoemde verwijst naar de oorsprong van meenschappelijk eigendom bij de boermarke. de essen in de hofakkers bij de afzonderlijke boer- derijen. In de ruilverkavelingen en landinrichtingsprojecten met aandacht voor natuur en landschap werd De es werd eerst omgeven door een hekwerk van geprobeerd om de eswal zoveel mogelijk te spa- ‘staken’, later door eswallen, houtwallen met een ren. In oorspronkelijk vorm of in een nieuwe opzet dichte beplanting van bomen en struiken. Deze van bossingel. In het laatste geval ging dat ge- dienden als veekering. ‘s Zomers moesten de paard met egalisering, aanpassingen van de per- dieren erbuiten blijven, in het najaar bij de stoppel- ceelsvorm en een singelbeplanting langs de nieu- beweiding (en bemesting) binnen de eswal. In de we grens. Het huidige onderhoud van de beplan- eswal of erlangs lagen zandpaden. Tussen de ting van de eswal verschilt met die van vroeger. essen door lagen de veedriften en de uitvalswe- De functie in de voorziening van brand- en gerief- gen door het veld naar de buurdorpen. hout, in het keren van vee is verdwenen. In het Binnen de es is nog een onderscheid te maken. beste geval wordt de beplanting regelmatig ge- Zo lagen er de Goorns, tussen de erven (hoven) dund en opgesnoeid. Het beheer is gericht op en de eigenlijke akkers. Goorns werden benut ‘biotoopverbetering’. voor de teelt van knollen, (later) aardappelen en Schade door het aansnijden van de wortels bij grove groenteteelt. Ook lagen er aparte omheinde ploegen, veevraat door te dicht op de wal ge- kampen, zoals een Vlaskamp, Hopakkers, of een plaatste draadafzettingen, het dumpen van stro- Telgenkamp voor het opkweken van jonge eiken- balen en afval…. Het zijn aanwijzingen dat een bomen. Afzonderlijke stukken land ontgonnen in aantal boeren niet veel meer heeft met de eswal. het aanliggende veld of op de flanken van de beekdalen werden later ook wel bij de bouwlan- De oude zandpaden langs de eswal ruimde men den van de es getrokken, maar behielden hun op of werden omgevormd tot landbouwontslui- veldnamen. Buiten de essen zijn kampen te be- tingsweg. De verharding bestond uit klinkers en schouwen als oude veldontginningen met een later ook asfalt. De weg en beplantingen gingen eigen ruimtelijke begrenzing. over in eigendom van de gemeente. Daar waar de boermarke delen van de eswal en zandpaden in Het onderscheid in landgebruik, verkaveling, ont- oorspronkelijke staat en eigendom behield ging sluiting en beplanting is door de ruilverkavelingen het vaak om het belang als jachtveld. en ontwikkelingen in de agrarische bedrijfsvoering De kampen aan de buitenzijde werden bij de es of in de tweede helft van de 20e eeuw grotendeels bij de nieuwe veldontginningen getrokken. Later verloren gegaan. Er wordt daarom een onder- liet men bij landinrichtingsprojecten een deel van scheid gemaakt naar gaafheid van de essen. Het de houtwallen staan. Het landgebruik onder- POP II geeft aan dat essen in het algemeen, maar scheidt zich niet van met de veldontginningen. de gave in het bijzonder bescherming vereisen. 13 3.3 Begrenzing en bestemming 3.4 Overlegreactie Provincie

De gemeente heeft in haar Voorontwerp de essen In haar overlegreactie stelt de provincie dat de samen met de aanliggende kampontginningen op essen weliswaar in de plankaart van het Vooront- de plankaart aangegeven. De begrenzing is ont- werp zijn opgenomen, maar dat delen van sommi- leend aan de Visiekaart Landschapsbeleidsplan. ge essen zijn opgenomen in de bestemming De aanduiding is ‘Oude veldontginningen’. Daar- Beekdal (Br5, 184). Een kwestie van nauwkeurig binnen zijn met een zwarte lijn de omtrekken van nagaan om welke essen het gaat en daarmee de de historische essen rond 1900 aangegeven. begrenzing van de gebiedsbestemming aanpas- “Voor de gebiedsbestemmingen is aansluiting sen. In het vorige hoofdstuk is ook een nauwkeuri- gezocht bij het Landschapsbeleidsplan en de be- ger begrenzing van landschapseenheden aanbe- staande landschappelijke kenmerken (…) Dat volen. heeft geleid tot de gebiedsbestemming ‘Jonge veld- en veenontginningsgebieden’ en de ge- “Ook moet de bescherming van de essen niet zijn biedsbestemming ‘Beekdalen II’ als landbouwont- beperkt tot de grens in engere zin (essenrapport) wikkelingsgebieden. Voor de verwevingsgebieden maar tot es + randzone (landschappelijke eenhe- heeft dit geleid tot de gebiedsbestemming ‘Oude den)” De provincie verwijst daarbij naar uitspraken veldontginningen’ en de gebiedsbestemming van de Raad van State rond geschillen hierover. ‘Beekdalen I’ (Br6, 101). (Br5, 184 en Br10, Br11). Het gaat hier om twee verschillende onderdelen. Tegelijk signaleert de gemeente dat de gebieds- Als de provincie doelt op de eswallen of esranden, bestemming ‘Oude veldontginningen’ (verweving) die de es ruimtelijk fixeren, dan heeft ze gelijk. De correspondeert met de zonering POP II, waar de eswal maakt deel uit van de landschapseenheid. provincie landbouwontwikkeling voorstaat. “De oude veldontginningsgebieden liggen vrijwel In de betreffende stukken van de Raad van State geheel in POP-zone II (gedeeltelijk zone III, ook wordt echter gesproken van een zone en over- zone I komt voor). De basisfunctie is hier land- gangszone van oude veldontginningen tegen de bouw. In deze gebieden worden mogelijkheden eigenlijke es aan. Deze maken eigenlijk pas deel geboden voor een voortzetting van de (grond- uit van de es als ze binnen de eswal getrokken gebonden) landbouwfunctie op bedrijfseconomi- zijn. Anders zijn ze evengoed te beschouwen als sche grondslag” (Br6, 104). behorend tot de landschapseenheid van de vel- den (vroeger) of de jonge veldontginningen (later). Echter, vanwege het belang van de landschappe- lijke waarden wordt het agrarisch blok op 1 ha. Ingrepen die in deze zone plaatsvinden kunnen gesteld. Ontheffing is mogelijk, maar dan na een volgens de provincie de natuurlijke- en landschap- landschapstoets. De verweving zit in de mogelijk- pelijke waarden van de es zelf aantasten. Het heden om naast landbouw ook activiteiten moge- gaat dan om het toestaan van bepaalde bebou- lijk zijn voor het behoud, herstel en ontwikkeling wing buiten de agrarische bouwpercelen in de van landschappelijke, cultuurhistorische en na- esranden, ook als rekening gehouden wordt met tuurlijke waarden (Br6, 104). de waarden van de esranden (toetsing bij vrijstel- ling). De provincie bepleitte voor de Raad van Voor ’Oude veldontginningen’ die archeologisch of State dat de bestemming en bijbehorende voor- cultuurhistorisch waardevol zijn, danwel in de schriften van de essen zich ook dienen uit te kaart zijn aangeduid als ‘essen’ is een specifiek strekken tot de randzone, beschermende regeling opgenomen. Het stelt “De kwetsbaarheid van de essen beperkt zich niet beperkingen aan bebouwing op de es, het uitvoe- tot de essen zelf maar zich uitstrekt tot de ruimte- ren van grondbewerking, aanleggen van sloten of lijke eenheid waarvan zij deel uitmaken, de rand- drainage, het leggen van leidingen, het planten zones van de essen” (Br11, 2). van bomen, kamperen enz. Dit zijn activiteiten die Dat is inderdaad zo als er sprake is van een ruim- in principe niet zijn toegestaan of gebonden zijn telijke eenheid, ook als deze meerdere land- aan een bouw- of aanlegvergunning, die land- schapseenheden omvat. Als een es ruimtelijk nau- schappelijk en archeologisch getoetst zal worden. welijks meer begrenst is, zal zelfs een ingreep in (Br6,166, art. 44). aanliggende jonge veldontginningen ook de waar- Voor de landschapstoets valt de gemeente terug den van de es kunnen aantasten. op haar Landschapsbeleidsplan, voor de toets aan de natuurwaarden op het POP II, kaart 7 met Ook waar de provincie aanvankelijk niet aanne- ecologische structuren. melijk kon maken dat er sprake was van een ruim- telijke eenheid van es en aanliggende veldontgin- ningen, bepleitte ze toch een uitbreiding van de gebiedsbestemming tot de randzone. Dat gebeur- de met een verwijzing naar een vrij sterke interne samenhang en aldus een ruimtelijke eenheid vor- men. Een redenering die werd ondersteund door uitgevoerd onderzoek van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (Br10, 2).

14 3.5 Overlegreactie LTO 3.6 Studie discrepanties

De Land- en tuinbouworganisatie Noord stelt dat De gemeente geeft in haar Nota Inspraak en over- de gebiedsbestemming ‘Oude veldontginningen’ leg aan hoe zij met de overlegreacties zal om- voor een deel gelegen is in de POP zonering I en gaan. II, die ruime ontwikkelingsmogelijkheden bieden Allereerst zullen de begrenzingen van de essen voor de landbouw dan de ‘verwevingsgebieden’ die in de plankaart zijn opgenomen nader worden van de gemeente. Het gaat daarbij onder meer bepaald, daar waar de provincie stelt dat deze niet om de oppervlakte van de bouwkavel (Br5, 157). overeenkomen met de indeling volgens de ge- Met betrekking tot het landbouwkundig gebruik biedskenmerken van POPII. Dit is meegenomen is van de essen, vindt LTO het onterecht dat op es- een algehele herziening van de begrenzingen van sen, in beekdalen en in open gebieden nooit de gebiedsbestemmingen / landschapseenheden. boomteelt, houtteelt en andere opgaande beplan- Op de tweede plaats beraadt de gemeente zich ting kan worden uitgevoerd (Br5, 162). op de uitspraken van de Raad van State betref- fende twee geschillen, waarbij de provincie pleitte De gemeente heeft alle essen in de plankaart voor het onder dezelfde bescherming van de es- opgenomen en deze onder de gebiedsbestem- sen brengen van esranden en esrandzones, aan- ming ‘oude veldontginningen’ gevoegd. In principe gezien deze deel uitmaken van dezelfde ruimtelij- volgt ze daarmee ook de lijn die de provincie ke eenheid als waartoe de essen behoren. volgt, waarbij de essen dermate waardevolle land- Als derde wordt beoordeeld in hoeverre de ge- schapseenheden zijn dat er grenzen worden ge- biedsbestemming ’oude veldontginning’, waarin steld aan de ontwikkeling van functies als land- verweving van functies voorop staat, strijdig is met bouw. De provincie maakt overigens wel een on- de gebiedsindeling in zone II uit het POPII, waar derscheid binnen de essen, naar mate van gaaf- een landbouwontwikkeling mogelijk is, of zones IV heid van het esdorpenlandschap (3 categorieën) en V, waar de natuurfunctie voorop staat. en naar de waarde van de essen (3 categorieën). Bovendien zijn de landschapskenmerken maar In bijlage 2 is de studie weergegeven voor de drie één aspect die de provincie betrekt in haar afwe- in POPII als ‘zeer waardevol’ aangeduide essen ging om tot een gebiedsbestemming te komen. bij de dorpen Eursinge (Westerbork), en Or- De gemeente biedt essen die archeologisch of velte. Daar mag de sterkste confrontatie verwacht cultuurhistorische waardevol zijn een bijzondere worden in standpunten. bescherming (zie 3.3). Voor het overige volgt ze de POPII zonering.

Zonering POP Gaafheid esdorpenlandschap

Zone I Zone IV Hoogste gaafheid

Zone II Zone V Middelste gaafheid

Zone III Zone VI Laagste gaafheid

Waardevolle essen Belangrijke open gebieden

Zeer waardevol Weinig of geen open ruimte

Waardevol Geheel of gedeeltelijk open ruimte

Overige es Open ruimte

15 Belangrijke open ruimte (provinciaal belang) 3.7 Conclusies en aanbevelingen

Conclusies: Aanbevelingen:

1. De essen worden in het POP II met nadruk - Begrens de landschapseenheid en gebiedsbe- genoemd. Er wordt een onderscheid gemaakt in stemming ‘Oude veldontginningen’ zorgvuldiger ‘waardevol’ en in de mate van ‘gaafheid’ van de naar de ‘Jonge veld- en veenontginningen’ en de landschappen waartoe zij behoren. Voor de on- ’Beekdalen I’ en ‘Beekdalen II’. Besteed vooral derbouwing daarvan wordt verwezen naar de No- aandacht aan de kampontginningen die opgeno- ta Landschap, maar ook daarin wordt het onder- men zijn in de latere jonge veldontginningen en scheid niet toegelicht. zodoende daaraan meer verwant zijn dan aan de essen. 2. Niet alle essen komen overeen met het ge- schetste ‘standaardbeeld’. Zo ontbrak bij sommige - Koppel binnen de ‘Oude veldontginningen’ de essen een eswal. Ruilverkavelingen hebben veel aanduiding essen aan in het landschap herkenba- essen ingrijpend veranderd. re grenzen. Daarmee komt de gemeente voor een groot deel tegemoet aan de door de provincie 3. De gemeente heeft de essen en aanliggende ingebrachte bezwaren rond de bescherming van kampontginningen onder één gebiedsbestemming de esranden en overgangszones (zie documenten ‘Oude veldontginningen’ gebracht. In de land- Raad van State). schapsontwikkeling is er ook een onderling ver- band. Kampontginningen konden zich tot een es - Alleen de essen zijn de gebieden waarvoor spe- ontwikkelen, werden bij een es getrokken en leef- ciale beschermende maatregelen getroffen wor- den via de veldnamen nog door in de herinnering den, als deze archeologisch of cultuurhistorisch (Kampakkers). Er zijn ook kampontginningen op- waardevol worden geacht. Deze gelden in princi- genomen in de latere veldontginningen en beho- pe niet voor de kampontginningen, aangezien ren nu tot de ‘Jonge veld- en veenontginningen’. deze functioneel of ruimtelijk geen integraal on- derdeel uitmaken van de essen. Ga met de pro- 4. De gemeente heeft de essen binnen de ge- vincie hierover een discussie aan. biedsbestemming door een zwarte lijn langs de omtrekken aangegeven. In de voorschriften komt - Verander de naam van de gebiedsbestemming het onderscheid tussen essen en overige gebie- ‘Oude veldontginningen’ in die van ‘Essen en ou- den binnen de gebiedsbestemming niet tot uit- de veldontginningen’. Dan kan bovengenoemd drukking. Bovendien volgt de zwarte lijn niet altijd onderscheid in beschermingsmaatregelen beter de in het landschap herkenbare grenzen. gemaakt worden. Nog beter is om ze nader te verdelen in de gebiedsbestemmingen ‘Essen’ en 5. De gemeente heeft voor de bestemming ‘Oude veldontginningen’. Breng de voorschriften ‘archeologisch en cultuurhistorische waardevol’ en voor de ‘essen’ zoveel mogelijk onder bij de voor- de aanduiding ‘essen’ binnen de gebiedsbestem- schriften van de gebiedsbestemming en niet bij de ming ‘Oude veldontginningen’ een voorschrift op- bestemming ‘archeologisch en cultuurhistorisch genomen ter bescherming van de aanwezige waardevol’. waarden (art. 44). - Als niet gekozen wordt voor een nader onder- 6. De provincie pleit voor beschermende maatre- scheid in gebiedsbestemmingen, vertaal dan het gelen voor de essen, inclusief de aanliggende onderscheid tussen essen en kampontginningen zone’s die een integraal onderdeel vormen van in de ontheffingsbevoegdheid. deze ruimtelijke eenheid. Daarmee doelt ze op de In kampontginningen die grenzen aan landbouw- ontoereikende bescherming van de zone’s buiten ontwikkelingsgebieden moet deze een bedrijfsont- de zwarte lijn rond de historische essen. Maar in wikkeling mogelijk maken die verder gaat dan die sommige gevallen ook op niet ruimtelijk van de es op de essen. Het lost ook een deel van de discre- te onderscheiden kampontginningen. panties op tussen de POP-zone II, waar meer landbouwontwikkeling mogelijk is, en de gebieds- 7. Er zijn discrepanties tussen POP-zonering en bestemming ‘Oude veldontginningen’, waar ver- de gebiedsbestemming ‘Oude veldontginningen’. weving geldt. De LTO maakt daar terecht opmerkingen over. Deze discrepanties zijn deels het gevolg van on- - Zorg voor een pakket landschapsmaatregelen duidelijke begrenzingen en ook van het onder voor bescherming en versterking van de ruimtelij- deze gebiedsbestemming brengen van kampont- ke kwaliteit van de essen, vastgelegd in een actu- ginningen die ruimtelijk meer verwant zijn aan de eel Landschapsbeleidsplan. Op grond daarvan ‘Jonge veld- en veenontginningen’. Voor een an- kan een wijzigings- of ontheffingsbevoegdheid der deel door de ligging van de gebiedsbestem- danwel een landschapstoets gemotiveerd worden. ming ‘Oude veldontginningen’ in POP-zone II, welke meer mogelijkheden voor landbouwontwik- - De kampontginningen moeten ruimtelijk beter keling doet verwachten. onderscheiden worden van de eigenlijke essen, door landschapsmaatregelen vast te leggen in het Landschapsbeleidsplan. 16 4. Vergroting agrarisch bouwblok

4.1 Landbouwvisie LTO Zal er in de toekomst een grotere spreiding zijn in aard en omvang van bedrijven? Met gespeciali- Al decennia lang wordt schaalvergroting als nood- seerde, binnen netwerken opererende megabe- zakelijk aangevoerd om de kostprijs per eenheid drijven aan de ene kant van het spectrum en ver- product verder te kunnen verlagen en daarmee de brede, meer geïntegreerde (niet-ontmengde) be- concurrentie het hoofd te kunnen bieden. Trend- drijven aan de andere kant? In kleinschalige land- studies gaan uit van een afname van 30 tot 35% schappen zullen megabedrijven niet uit de voeten van het aantal bedrijven tot 2020. De productieca- kunnen, maar worden juist de op verbreding inge- paciteit blijft echter hetzelfde, maar wordt gedeeld stelde bedrijven kansen geboden. door minder bedrijven.

LTO-Noord baseert hierop haar pleidooi voor ver- 4.3 Beperking ontwikkelingsruimte groting van het agrarisch bouwblok. Dat is in de oude bestemmingsplannen binnen de gemeente In het algemeen zijn de landbouwbedrijven in Mid- nog op 1 hectare gesteld (maar met ontheffings- den-Drenthe grondgebonden, relatief groter dan en/of wijzigingsbevoegdheid naar 1,5 hectare). elders in Drenthe en extensiever dan elders in LTO-Noord verwacht dat gezien de trend van de Nederland. De gemeente wil de landbouwbedrij- schaalvergroting eerder 2,5 hectare als basis voor ven voldoende ontwikkelingsruimte bieden, maar het bouwblok genomen zou moeten worden. dan wel afgestemd op de ruimtelijke randvoor- En ze gaat daarin verder. Met een nieuw bestem- waarden vanuit het karakteristieke landschap. mingsplan vindt een ‘ruimtelijke sanering’ plaats De gemeente stelt vast dat grondgebonden land- van agrarische bouwblokken die door bedrijfsbe- bouw een belangrijke functie is en zal blijven en eindiging hun functie verloren hebben. Dat quo- legt de prioriteit bij de ontwikkeling van de be- tum zou weer toegedeeld kunnen worden aan staande agrarische bedrijven. bestaande bedrijven. ‘Het bestemmingsplan biedt de bestaande bedrij- Vergroting van het bouwblok levert meer manoeu- ven ruimte voor intensivering, specialisatie, vreerruimte voor materieel op en meer mogelijk- schaalvergroting en verbreding, gericht op de heden om bebouwing beter te positioneren. Dat grondgebonden landbouw (akkerbouw, veehoude- laatste in verband met aanzien en landschappelij- rij, paardenhouderijen, vormen van vollegronds- ke inpassing. tuinbouw, hout- en fruitteelt). Wel zijn een aantal Tenslotte zou een bouwblok als ‘vierhoek’ aange- van deze activiteiten gekoppeld aan een nadere duid in het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit afweging c.q. ontheffings- of wijzigingsprocedure moeten bieden om de vorm aan te passen aan de waarbij ruimtelijke voorwaarden gelden’ (Br4,18). behoefte van de ondernemer (Br12, 11). Er blijkt geen systematisch onderzoek naar de behoefte De gemeente stelt dat er in de afgelopen jaren aan bouwblokvergroting en flexibiliteit uitgevoerd door agrarisch ondernemers nauwelijks een be- te zijn. De LTO baseert zich op praktijkervaringen. roep is gedaan op de ontheffingsregeling ten be- hoeve van een groter bouwblok. Blijkbaar was de toen beschikbare oppervlakte voldoende. Deze 4.2 Schaalvergroting en ontmenging wordt in het POP II en het Voorontwerp verruimd, zij het niet in de mate die LTO-Noord voorstelt. Processen van schaalvergroting zijn nauw verbon- Daar staan ook signalen tegenover dat de betref- den met processen van ontmenging en specialisa- fende regelgeving door de agrarisch ondernemers tie. In de melkveehouderij zijn bijvoorbeeld de zo complex en tijdrovend gevonden wordt dat kalveropfok en de pinkenweiderij vaak al uitbe- velen afzien van een aanvraag (Br14, 22). steed aan collega’s die geen ‘volwaardig bedrijf’ meer uitoefenen. De ruwvoerwinning en bemes- ting van het land zijn ondenkbaar zonder de steun 4.4 Ruimtelijke aanleiding van loonwerkbedrijven. In de akkerbouw zijn on- dernemers nog sterker van deze bedrijven afhan- Het bestemmingsplan maakt alleen onderscheid kelijk. De achtergrond van het uitbesteden van tussen vormen van grondgebonden landbouw als werk is een efficiënt gebruik van arbeid, machines er een ruimtelijke aanleiding voor bestaat. en ruimte. Die arbeidsverdeling is van alle tijden, Dat doet zij op de eerste plaats door ontwikke- maar verschilde vroeger sterk per streek. Nu is er lingsmogelijkheden voor grootschalige vormen meer uniformiteit in bedrijfsvoering en prijsstelling onder te brengen in de landbouwontwikkelingsge- van diensten. De keuze is aan de ondernemer. bieden, in de gebiedsbestemmingen ‘Jonge veld- In de discussie over megastallen wordt overigens en veenontginningen’ en ‘Beekdalen II’. In de ver- al duidelijk hoe betrekkelijk de begrippen ‘grond- wevingsgebieden blijft de basisfunctie landbouw, gebonden landbouw’ en ‘standaard agrarisch maar is afstemming op andere functies en de na- bouwblok’ zijn. De grootschalige melkveehouderij tuur- en landschapswaarden van belang, in de kan het zonder weidegang, eigen ruwvoerwinning gebiedsbestemmingen ‘Oude veldontginningen’ en mestverwerking stellen, waarmee de locatie- en ‘Beekdalen I’. Ook de bepaling van omvang en keuze enorm verruimd wordt. Het gaat dan om vorm van het bouwblok is gekoppeld aan de ruim- een ‘regionaal grondgebonden’ landbouw (Br13). telijke- / landschapskwaliteiten.

17 Groot bedrijf in polderlandschap met ruim bouwblok (Noordbroek Gr.) Middenbedrijf in de dorpskom van esdorpenlandschap (Drijber Dr.)

In de ‘Oude veldontginningsgebieden’ wordt de functie landbouw Steeds meer algemeen wordende opslag van ronde balen kuilgras. verweven met andere functies, zoals recreatie (minicamping) Op het erf, maar steeds vaker ook naast het bouwblok in het land.

Verrommeling op een overigens ruim erf. Grenzen stellen aan de oppervlakte van het bouwblok dwingt de ondernemer tot een meer efficiënte erfinrichting.

18 De gemeente Midden-Drenthe biedt via haar ont- 4.5 Gebiedskenmerken heffings- en wijzigingsbevoegdheid mogelijkheden tot vergroting van het bouwblok naar 1,5 en 2 ha. Als wordt gekeken naar de landschapskenmer- (ontheffing) in landschappelijk minder kwetsbare ken, dan verschillen de landschapseenheden al gebieden. In POP II laat de formulering zelfs een historisch in het voorkomen van (agrarische) be- nog grotere oppervlakte toe. bouwing en in de ontwikkelingsmogelijkheden. “Een agrarisch bouwperceel voor een grondge- bonden agrarisch bedrijf en een intensieve vee- Bij de landschapseenheid Essen treden de groot- houderij is niet groter dan 1,5 ha. Bij gebleken ste problemen op met betrekking tot het bouwblok noodzaak kan een grotere oppervlakte worden en de ontwikkelingsmogelijkheden. Van tientallen aangehouden”(Br2, 81). bedrijven in de 50er jaren is het aantal bedrijven in In zones waarin blokvergroting naar verwachting een esdorp tot een handvol geslonken. Bedrijfs- geen problemen met de Vogel- en Habitatrichtlijn vergroting is door de toegenomen verdichting met en Flora en Faunawet oplevert, kan deze bij recht burgerwoningen nauwelijks meer mogelijk. Vroe- op 1,5 hectare worden gesteld. Met een wijzi- ger zijn wel bedrijven aan uitvalswegen over de es gingsbevoegdheid kan bij een duurzame bedrijfs- gebouwd of aan de esrand. Nieuwvestiging op de ontwikkeling 2 hectare worden toegekend. In het es wordt vanuit de ruimtelijke ordening echter nu algemeen zijn dat de zones I en II uit het POP II. tegengegaan. Uitplaatsing naar de aanliggende In kwetsbare gebieden blijft het bij recht op 1 hec- veldontginningen is dan de enige optie. tare en kan bij ontheffing tot 1,5 hectare vergroot Bij de landschapseenheid Beekdalen is er een worden. Dit zijn de POP II-zones III en IV. grote verscheidenheid, die gedeeltelijk recht wordt De wettelijke plicht tot het uitvoeren van diverse gedaan met de verdeling in Beekdalen I en II. onderzoeken berust bij de ondernemer (Br4, 14). Het belangrijkste onderscheid is ontstaan door een al dan niet ingrijpende ruilverkaveling, met Via de POP-zonering en ‘gebiedsbestemmingen’ nieuwbouw van boerderijen inbegrepen. Een voor- kan een koppeling tussen de gebiedskenmerken beeld waar dit plaatsvond is het beekdalgebied van landschapseenheden en het agrarisch bouw- van de Beilerstroom. Het beekdalgebied bij De blok gelegd worden. Broekstreek is daarentegen bijna onveranderd In de landschapseenheid Essen is uitbreiding van gebleven. ‘Beekdalen II’ biedt vergelijkbare moge- het agrarisch bouwblok mogelijk met een onthef- lijkheden voor landbouwontwikkeling, op de zoge- fing op basis van een landschapstoets. noemde watertoets na. Een nieuwvestiging of In de landschapseenheid Beekdalen maakt de bouwblokvergroting mag geen schade opleveren gemeente onderscheid tussen Beekdalen I en II. voor de waterhuishouding of waterwinning. In Beekdalen I (kwetsbaar) wordt uitgegaan van 1 hectare en in Beekdalen II van 1,5 hectare. In De gemeente heeft de Jonge veldontginningen en deze gebiedsbestemmingen is vergroting van het de Veenontginningen in één gebiedsbestemming bouwblok alleen mogelijk op basis van een onthef- ondergebracht. Door het verschil in wijze van ont- fing, tot respectievelijk 1,5 en 2 hectare. ginning treffen we in de veldontginningen vrijwel In de landschapseenheid Jonge veld- en veenont- geen dorpskernen aan. Daar treden minder pro- ginningen gaat het in het algemeen om minder blemen met burgerwoningen op die de bedrijfsont- kwetsbare gebieden (zones I en II). Het bouwblok wikkeling hinderen. In de Veenontginningen ken- is daar 1,5 hectare met de mogelijk van ontheffing nen de sterk verdichte bebouwingslinten die pro- voor een uitbreiding tot 2 hectare. blemen wel, maar is een bedrijfsverplaatsing ‘naar achteren’ goed mogelijk. In de ‘Jonge veld- en veenontginningen’ is inplaatsing van bedrijven uit andere gebieden toegestaan.

Landschapseenheid Agrarische bedrijvigheid Bedrijfsontwikkeling Bouwblok Vergroting agrarisch bouwblok

Oude veldontginnin- De boerderijen staan geconcentreerd in de Door ruilverkaveling(en) en bedrijfsbeëindiging 1 ha. Beperkt mogelijk door de ver- gen (Essen o.a.) dorpskom. De essen zelf zijn niet bebouwd. zijn veel boerderijen in het dorp omgevormd dichting binnen dorpskom en de De bedrijfsvoering is verschoven van ge- tot woonboerderijen. ‘rode contour’. mengd naar zuivere melkveehouderij of De milieuwetgeving maakt dat er nauwelijks akkerbouw. uitbreidingsmogelijkheden zijn voor bedrijven Uitplaatsing als remedie, naar Agrarisch werkdorp wordt woondorp. in de dorpskom. buiten de essen.

Beekdalen I Van oorsprong kennen de beekdalen geen Meestal planologisch beschermd door aanwij- 1 ha. Geen boerderijen. Beekdalen I zijn minder ingrijpend zing als EHS, Vogel- en Habitatrichtlijn enz. heringericht door ruilverkaveling en beeknor- Agrarische bedrijvigheid binnen beheersge- malisatie, hebben meer landschapswaarden. bied (agrarisch ondernemers) of agrarisch In gebruik als grasland bij agrarische bedrijven beheer binnen reservaten (particuliere natuur- Inplaatsing van bedrijven is niet en particuliere natuurbescherming. beschermers). toegestaan.

Beekdalen II Aan de randen en soms daarbinnen enigszins De ontwikkelingsmogelijkheden voor de 1,5 ha. Ruim mogelijk. bebouwd met boerderijen. Heringericht door landbouw zijn goed. De ontstane openheid is ruilverkaveling met inplaatsing en nieuwbouw vergelijkbaar met die van de essen of jonge van bedrijven. Naast veehouderij ook op veldontginningen. Geen dorpskernen, ver- Inplaatsing van bedrijven beperkt beperkte schaal akkerbouw (mais). spreide burgerwoningen. toegestaan (watertoets)

Jonge veld- en Betrekkelijk jonge landschappen. Goede ontwikkelingsmogelijkheden voor de 1,5 ha. Beperkt mogelijk door verdichting veenontginningen De boerderijen staan verspreid langs de landbouw, behalve in de lintbebouwing door binnen dorpslint. wegen (veldontginning) of in lintbebouwing de milieuwetgeving. Verspreide burgerwonin- langs de ontginningsassen (veenontginning). gen buiten de dorpslinten. Uitplaatsing uit het lint ‘naar Grootschaliger veehouderij, akkerbouw en achteren’ in hetzelfde gebied. plaatselijk tuinbouw en boomteelt. Inplaatsing toegestaan.

19 4.6 Bouwkavel op maat 4.7 Gemeentelijke landschapstoets

In de provincies Groningen en Limburg is al een De provincie Drenthe kent geen maatwerkregeling aantal jaren ervaring opgedaan met een maat- waarnaar de gemeente in haar bestemmingsplan- werkbenadering. voorschriften kan verwijzen. Maar de gemeente Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg werd in kan haar eigen verantwoordelijkheid nemen, door 2001 vastgesteld. Daarbij is de regeling Bouwka- voorwaarden aan de vergunningsverlening te stel- vel op Maat geïntroduceerd, in 2003 voorzien van len (toepassing eigen regeling bij ontheffing / wijzi- een Plus (BOM+). Bij aanvragen voor een vergun- ging) en die te noemen in de voorschriften. ning tot bijzondere bouw, uitbreiding of een be- Dit is de invulling van de door de provincie ver- drijfsverplaatsing buiten het bouwblok wordt niet langde bescherming van landschappelijke waar- alleen getoetst aan de landschapswaarden maar den. Het gaat ook verder dan de nu vermelde de ondernemer ook gevraagd om een tegenpres- paragraaf over het afstemmen van de vormgeving tatie tot herstel of verhoging van de landschaps- van de bouwkavel op de landschapskenmerken. waarden (Br15). Een maatwerkregeling zou deel moeten uitmaken De BOM+ regeling wordt in de bestemmingsplan- van het Landschapsbeleidsplan of de Welstands- voorschriften van gemeenten opgenomen (artikel nota. 15 WRO). Ook in de wijzigingsbevoegdheid (artikel 11 WRO) kan een relatie gelegd worden In principe kunnen de voorbeelden van bestem- tussen de gewenste uitbreiding van de bouwkavel mingsplanvoorschriften en privaatrechtelijke over- (vastgelegd in een bedrijfsontwikkelingsplan) en eenkomsten uit de nota van Groningen eenvoudig de nadelige effecten op de landschapswaarden. overgenomen worden, door de indeling in groene, De uitwerking van de BOM+ wordt in de voorko- gele en witte gebieden te vervangen door de vier mende gevallen privaatrechtelijk vastgelegd in gebiedsbestemmingen. een contract tussen de gemeente en de onderne- Voor de gebiedsbestemmingen ‘Beekdalen II’ en mer (bijlage 3). In overleg kan laatstgenoemde het ‘Jonge veld- en veenontginningen’ wordt het dan verplichte basispakket aanvullen met extra maat- een Ja, mits, aangezien dit de landbouwontwikke- regelen. lingsgebieden zijn. Voor de gebiedsbestemmingen ‘Oude veldontgin- De provincie Groningen bouwt op hetzelfde con- ningen (Essen)’ en ‘Beekdalen I’ geldt dan een cept voort met haar Nota Agrarische bouwblokken Nee, tenzij. De toets betreft dan enerzijds de be- en landschap (regio Noord). Zij concentreert zich drijfseconomische noodzaak en anderzijds de op de problemen die bedrijven ondervinden die effecten op de natuurlijke- en landschapswaarden. hun ontwikkeling zoeken in een proces van In de gebiedsbestemming ‘Bos- en natuurgebied’ schaalvergroting (niet verbreding). De landschap- worden geen agrarische bouwblokken aangege- pelijke- of gebiedskenmerken zijn in het Provinci- ven. aal Omgevingsplan Groningen (2006) vastgelegd in een verdeling in groene, gele en witte gebieden. In de witte, meest kwetsbare gebieden geldt een beslist Nee voor uitbreidingen. Het bouwblok is hier maximaal 1 hectare. In de gele gebieden geldt een Nee, tenzij en een zware bewijslast om tot 1,5 hectare te mogen doorgroeien. De provin- cie wordt in die gevallen er bij betrokken voor een maatwerkbenadering (vgl. BOM+ Limburg). In de groene gebieden tenslotte geldt een Ja, mits en een agrarisch bouwblok bij recht van 1,5 hectare. Bij uitbreiding erboven wordt opnieuw de provincie betrokken (Br16). Ook deze nota bevat enkele bruikbare bijlagen, zoals voorbeeld bestemmingsplanvoorschriften waarin de regeling is opgenomen en een voor- beeld van een privaatrechtelijke overeenkomst.

20 4.8 Conclusies en aanbevelingen

Conclusies: Aanbevelingen:

1. LTO-Noord pleit voor een vergroting van het - Blijf bij de huidige voorschriften met betrekking agrarisch bouwblok die veel verder gaat dan de tot de maximumoppervlakte voor een agrarisch provincie en de gemeente willen toestaan. bouwblok bij recht en de ontheffings- en wijzi- De praktijkervaringen van LTO-Noord en de ge- gingsbevoegdheid. Maar volg de trends bij de meente op basis waarvan de behoefte wordt inge- verschillende vormen van grondgebonden land- schat lopen uiteen. bouw binnen de gemeente.

2. De gemeente verruimt in de landbouwontwikke- - Onderzoek de mogelijkheden om bedrijven in lingsgebieden de mogelijkheden voor bouwblok- ‘Oude veldontginningen’ desgewenst een groter vergroting bij recht van 1 ha. naar 1,5 ha. en met bouwblok te bieden, danwel uit te plaatsen binnen ontheffing zelfs naar 2 ha. of meer. Gezien de dezelfde gebiedsbestemming/landschapseenheid. landbouwkundige structuur lijkt dit voldoende. De kampontginningen langs de essen komen hier- voor in aanmerking. 3. De gemeente verruimt in de verwevingsgebie- den de mogelijkheden voor bouwblokvergroting - Dring bij de provincie aan op een maatwerkrege- niet. Daar blijft het bij recht op 1 ha. met een ont- ling, vergelijkbaar met de regeling ‘Bouwkavel op heffing (landschapstoets) naar 1,5 ha. Maat’ in Groningen en Limburg. Ontwerp desnoods een eigen regeling en verklaar 4. In de ‘Oude veldontginningen’ staan de boerde- deze bindend in de voorschriften. Veranker deze rijen meestal in de dorpskom van esdorpen. Daar verder in het Landschapsbeleidsplan of de Wel- doen zich de grootste problemen voor rond be- standsnota. drijfsontwikkeling en vergroting van het bouwblok. Uitplaatsing is dan vaak de enige remedie, maar dan naar andere gebieden.

5. In de ‘Jonge veld- en veenontginningen’ onder- vinden de bedrijven in de lintbebouwing van de veenontginningsdorpen vergelijkbare problemen. Daar is uitplaatsing binnen het gebied mogelijk.

6. Er zijn goede ervaringen opgedaan met de re- geling Bouwkavel op Maat (BOM) in Limburg en daarna in Groningen. Het is voor alle betrokken partijen een goed alternatief voor tijdrovende en frustrerende procedures.

21 Wonen in het buitengebied komt voor in alle soorten en maten. Verbouwde oude en nieuwe woonboerderijen, appartementencomplexen, vrijstaande nieuw gebouwde woningen. Toch worden er grenzen gesteld aan de oppervlakte nieuw te bouwen / te verbouwen burgerwoningen in het buitengebied. Vanuit de woonplek ontwikkelen mensen hobbymatige- of bedrijfsmatige activiteiten. Er is een groeiende behoefte vanuit het MKB aan kleinschalige zelf- standige bedrijfsruimte aan huis, die kan worden geboden in het buitengebied in vrijkomende boerderijen maar ook in (aangepaste) burgerwoningen.

22 5. Vergroting oppervlakte burgerwoningen

5.1 Nieuwe burgerwoningen proces van verdichting door woningnieuwbouw. In rondetafelgesprekken werd aangegeven dat De gemeente wil, evenals de provincie, geen verstening vooral gekoppeld is aan ontwikkelingen nieuwe burgerwoningen in het buitengebied. in de landbouw, zoals schaalvergroting en verbre- Tegelijkertijd zijn er wel mogelijkheden voor meer- ding in nevenactiviteiten, en aan herbestemming voudige bewoning binnen de bestemming Woon- van vrijkomende agrarische bedrijven voor niet- doeleinden, voor herbestemming van vrijkomende agrarische bedrijvigheid of wonen. Nieuwe burger- agrarische bedrijven naar een woonfunctie en woningen worden al door het restrictief ruimtelijk voor het bouwen van bedrijfswoningen bij agrari- beleid niet of weinig gebouwd (Br19). sche bedrijven. Nieuwe burgerwoningen kunnen vervolgens nog gebouwd worden in het kader van de provinciale Ruimte-voor-ruimteregeling. Bij een 5.3 Ruimtevragende hobby’s en bedrijvigheid sloop van 1000 m3 aan in onbruik geraakte, sto- rende bedrijfsgebouwen krijgt de eigenaar een Als de uitkomsten van het Alterra-onderzoek al bouwtitel voor een burgerwoning. Binnen dit scala doorslaggevend zijn, ze geven geen volledig in- aan mogelijkheden van (ver)bouw van woningen zicht in de effecten van het restrictief ruimtelijk spitst de discussie zich toe op de maximale opper- ordeningsbeleid. De laatste jaren worden steeds vlakte die een nieuwe burgerwoning mag beslaan. meer gegevens bekend over de groeiende nieuwe De provincie acht 250 m2 voldoende voor de bedrijvigheid in het MKB, dat zijn weg zoekt naar woonfunctie, inclusief de bijgebouwen voor de het buitengebied. Het gaat om bedrijvigheid die op uitoefening van nevenfuncties. De gemeente staat de bedrijventerreinen bij steden en grotere kernen op het standpunt van 250 m2 voor het hoofdge- niet terecht kunnen en in woonwijken niet de be- bouw en daarnaast 100 m2 aan bijgebouwen. Via schikbare ruimte vinden. Zelfs in de kleine platte- een ontheffing is maximaal 150 m2 aan bijgebou- landskernen is de aard van de bedrijvigheid wel wen toegestaan. verenigbaar met de woonfunctie, maar is er door In de discussie speelde de notitie Stofkamp POP de geleidelijke verdichting (verstening) geen ruim- II een rol. Daarin wordt gesteld dat de gemeente te voor het oprichten van bedrijfsgebouwen. bevoegd is de aspecten als verschijningvorm en Een andere tendens is dat nieuwe bedrijvigheid oppervlaktemaat te regelen. Het aspect van de steeds vaker wordt ontwikkeld vanuit de woon- landschapsidentiteit, gebaseerd op ecologische, plek, ondersteund door de mogelijkheden van historische- of ruimtelijke waarden (zoals open- internet en flexibele arbeidstijdindeling. heid) is het domein van de provincie. De provincie Tenslotte is er de algemene woonkwaliteit van ‘vrij motiveert haar oppervlaktemaat vanuit haar vrees en landelijk’ wonen, op een kavel met mogelijkhe- voor een verdere ‘verstening’ van het buitenge- den voor ruimtevragende hobby’s. Hobby’s die bied en daarmee verbonden verlies aan land- zich regelmatig ontwikkelen tot bedrijfsmatige schapskwaliteiten (Br17, 5 ). nevenactiviteiten. De gemeente stelt terecht dat Onlangs heeft de provincie voor bestaande wonin- de woonfunctie bijdraagt aan de leefbaarheid van gen het volgende aangegeven. “Daarboven heb- het platteland, maar het is meer nog de woonfunc- ben de gemeenten tot een maximum van in totaal tie gecombineerd met hobby- of bedrijfsmatige 500 m2 de ruimte om te kunnen beslissen op ver- activiteiten. Het gemeentelijk standpunt om een zoeken tot vernieuwing of herschikking van de ruime oppervlakte voor burgerwoningen van maxi- aanwezige bebouwing op het perceel, mits de maal 350 m2 toe te staan sluit daarop aan. bestaande oppervlakte aan opstallen niet toe- neemt en de ruimtelijke samenhang op het per- ceel bij herschikking verbetert” (Br18, 13). 5.4 Reductieregeling

De gemeente wil in navolging van de gemeente 5.2 Verstening van het buitengebied De Wolden een reductieregeling opnemen voor eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van In het onderzoek van WUR/Alterra naar proces- aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen de sen van verstening en verglazing in vijf regio’s woonbestemming. Dit zou passen bij het provinci- (2007) komt naar voren dat vooral niet-agrarische ale streven dat landschappelijk storende bebou- bedrijvigheid en sloop/nieuwbouw op agrarische wing verdwijnt. Bij een oppervlakte tussen de 200 bedrijven bijdragen aan de verstening. Het aan- en 500 m2 mag vervangen worden tot 50% van deel van nieuwe woningen is in twee van de vijf de oppervlakte boven de 200 m2. Bij een opper- regio’s zeer gering, in andere regio’s ook toe te vlakte meer dan 500 m2 tot 20% van het opper- schrijven aan de bouw van woningen bij nieuw vlak boven de 500 m2 (Br4, 27). gevestigde landbouwbedrijven (bedrijfswoningen). In deze vorm stuurt de regeling echter puur op De bouw van complexen recreatiewoningen volume. Er is geen directe relatie te leggen tussen draagt ook bij aan de verstening (een derde), bebouwingsvolume en landschapskwaliteit. maar dan wel plaatselijk. De enige samenhang met landschapskenmerken wordt gevonden in een sterk toegenomen verstening in een regio met karakteristieke lintbebouwing, als gevolg van een 23 5.5 Conclusies en aanbevelingen

Conclusies: Aanbevelingen:

1. Zowel de gemeente als de provincie zijn tegen - Hanteer een ruime oppervlaktemaat voor nieuwe nieuwbouw van burgerwoningen in het buitenge- burgerwoningen om de woonkwaliteit ‘vrij en lan- bied. Bij her- en verbouw is een zekere uitbreiding delijk wonen’ in het buitengebied te behouden. van de oppervlakte mogelijk, tot een maximum. - Hanteer een bovengrens van 500 m2 aan hoofd- 2. De gemeente biedt een grotere maximale op- en bijgebouwen voor zowel nieuwe burgerwonin- pervlakte voor nieuwe burgerwoningen dan de gen als ‘vernieuwing en herschikking’ van be- provincie, door het gemaakte onderscheid in staande burgerwoningen. De oppervlakte aan hoofd- en bijgebouwen. hoofdgebouwen zou daarbinnen maximaal twee keer de oppervlakte aan bijgebouwen mogen be- 3. De provincie houdt bij de invoering van de nieu- dragen (verhouding 2:1). we WRO vast aan de maximum oppervlakte van 250 m2 aan hoofd- en bijgebouwen voor nieuwe - Motiveer de ruimere oppervlaktemaat ook vanuit burgerwoningen. Echter de maximum oppervlakte de betekenis van het buitengebied als broedplaats van 500 m2 in de regeling van ‘vernieuwing en voor het MKB en daarmee voor de vitaliteit van herschikking aanwezige bebouwing’ geeft in een het platteland. Een dergelijke redenering wordt al deel van de aanvragen manoeuvreerruimte. door veel gemeenten gevolgd.

4. De bouw van nieuwe burgerwoningen draagt in - Neem geen reductieregeling op, maar formuleer het algemeen nauwelijks bij aan de gevreesde goede criteria voor de toetsing van bouwaanvra- ‘verstening’ van het landelijk gebied. Dat komt gen in de gemeentelijke Welstandsnota. vooral door het restrictief nieuwbouwbeleid. Het stellen van een maximum aan de oppervlakte van nieuwe burgerwoningen is niet gerechtvaar- digd als bestaande woningen tot een maximum van 500 m2 aan hoofd- en bijgebouwen kunnen worden ‘vernieuwd en herschikt’, zonder toepas- sing van de reductieregeling.

5. Veel doeltreffender bij het tegengaan van ver- stening is het goed begeleiden van de ontwikke- lingen in de landbouw (agrarische bouwkavel) en in de herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing voor niet-agrarische bedrijvigheid en wonen.

6. Er is een groeiende behoefte aan ruimte voor hobby- en bedrijfsmatige activiteiten die worden ontwikkeld vanuit de woonplek. De kwaliteit van vrij en landelijk wonen kan worden gekoppeld aan een groeiende betekenis van het MKB.

24 6. Nieuwe maneges weer hoe verschillende gemeenten op basis van de begrippen tot bestemmingbepalingen komen. De volgende aanbeveling betreft de ruimtelijke 6.1 Belang paardensector zonering, waarbij de relatie van de paardenhoude- rij tot het landschap bepalend is voor de ontwikke- In de LNV-nota Visie Paard & Landschap (2006) lingsmogelijkheden. Het onderscheid tussen pro- wordt vastgesteld dat de sector paardenhouderij ductiegerichte bedrijven en recreatief gerichte een stormachtige ontwikkeling heeft doorgemaakt. bedrijven (maneges) ligt daarbij in de intensiteit Het segment van sportieve- en recreatieve paar- van het verkeer en het gebruik van de directe om- denhouderij wordt geïllustreerd met het aantal van geving (Br21, 21). 800.00 ruiters, waarvan de helft actief. En 80% De provincie Drenthe heeft haar beleid niet geba- van de actieve ruiters maakt buitenritten. Het aan- seerd op een goede begripsomschrijving. De ge- bod aan faciliteiten blijft achter bij de vraag, zoals meente slaagt er wel in. Fokbedrijven worden in de toegankelijkheid van het landelijk gebied gezien als grondgebonden agrarische bedrijven. (Br21). Bedrijven waar het trainen, verhandelen en stallen Absoluut gezien is het aantal paardensporters van paarden van derden voorop staat worden laag ten opzichte van het zuiden en westen van gezien als agrarisch aanverwante bedrijven. Ma- Nederland, maar relatief is hier ook sprake van neges en paardenrecreatieverblijven zijn toeris- een belangrijke sector (Br21, 12). Marketingsorga- tisch-recreatieve bedrijven. Zowel provincie nisatie Da’s nou Drenthe spreekt zelfs van dé als gemeente hebben geen daaraan gekoppelde paardenprovincie van Nederland. functionele of landschappelijk zonering. Alleen de De provincie Drenthe vindt het noodzakelijk om ruimtelijke koppeling van nieuwe maneges aan goede faciliteiten te bieden om in de groeiende grote of kleinere kernen (Br6, 139). behoefte vanuit de paardensport te voorzien. De De VNG en Sectorraad Paarden geven overigens bouw van grote rijhallen wordt echter gezien als wel richtlijnen voor de omvang van het bouwblok een ongewenste vorm van ‘verstening’ van het en bouwschriften die optimaal zijn voor het uitoe- buitengebied. Daarom moeten de recreatief inge- fenen van de verschillende vormen van paarden- stelde maneges en paardenhouderijen gevestigd houderij, maar die op onderdelen afwijken van die worden nabij kernen, mits inpasbaar, of anders in welke de gemeente stelt voor agrarische bedrij- vrijkomende agrarische bedrijven (Br2, 178). ven, niet-agrarische bedrijven en woningen.

6.2 Zelfstandige activiteit 6.4 Fokbedrijf en stalhouderij

In haar Nota van uitgangspunten omschrijft de Het houden van paarden met fok-, handels- of gemeente paardenhouderijen en maneges als africhtingsdoeleinden is in wezen een agrarische vormen van zelfstandige economische activiteiten bedrijvigheid die beschouwd kan worden als een die passen in het landelijk gebied. Paardenhoude- vorm van extensieve graasdierhouderij. In de re- rijen (stalhouders, fokbedrijven) zijn agrarisch gel heeft zo’n bedrijf gronden voor een weide- aanverwante bedrijven, maneges dienen vooral gang, geen eigen ruwvoerwinning en een kleine een recreatief doel. Nieuwe paardenhouderijen en binnenbak. In een stalhouderij worden paarden maneges worden alleen toegestaan in vrijkomen- van derden getraind, gestald en verzorgd tegen de agrarische gebouwen, met een ontheffings- of een vergoeding. Ook hier is vaak weidegang aan- wijzigingsbevoegdheid gekoppeld aan ruimtelijke wezig, maar ontbreekt de eigen ruwvoerwinning. voorwaarden (Br4, 24). Er is eigenlijk geen verschil met aannemen een Er wordt dus onderscheid gemaakt tussen het verzorgen van (jong)vee door agrarische bedrij- productiedoel en het recreatiedoel van de zelf- ven, ook al zijn de dieren meestal eigendom van standige activiteit. Daarnaast zijn er bouwvoor- niet-agrariërs. Veel stalhouderijen bieden nog de schriften en gebruiksbepalingen die het recreatief mogelijkheid aan eigenaars voor paardrijden in houden van paarden binnen de agrarische functie een overdekte rijhal of in een buitenbak. Hoewel of binnen de woonfunctie moeten reguleren. Er is er geen instructie plaatsvindt is er dan sprake van nog geen eensluidend onderscheid geformuleerd. een recreatief nevendoel. Een bijzondere categorie is het agrarisch bedrijf dat als neventak een fokbedrijf, stalhouderij of 6.3 Goede begripsomschrijving manege heeft ontwikkeld. Dat kan zelfs op een schaal, die vergelijkbaar is met hiervoor genoem- De VNG en Sectorraad Paarden, het ministerie de zelfstandige activiteiten. Steeds zal aan de van LNV en verschillende onderzoeksinstituten hand van het bedrijfsplan moeten worden bepaald (Alterra) hanteren hun eigen begrippen. Het rap- of er sprake is van een volwaardig agrarisch be- port ‘Inventarisatie en analyse Paardenbeleid Gel- drijf dat de hoofdinkomsten oplevert. derse Vallei / Utrecht Oost’ van het Programma- De fokbedrijven en stalhouderij dienen alle bouw- bureau Vallei / SVGV (2008) zet de ervaringen werken en voorzieningen te realiseren binnen de met bestemming en regeling van de paardenhou- (agrarische) bouwkavel. Dat geldt ook voor de derij op een rijtje. De eerste aanbeveling aan ge- ontwikkeling als neventak. Zij zijn verder onder- meenten is een goede begripsomschrijving te worpen aan dezelfde ruimtelijke voorwaarden die hanteren, op basis van onderscheid in bedrijfsma- het bestemmingsplan aangeeft voor andere agra- tigheid versus hobbymatigmatig, een productie- of rische (aanverwante) bedrijven. gebruiksdoel en in schaal. Vervolgens geeft men 25

Een belangrijk onderscheid in de paardenhouderijen is het productiedoel van een fokkerij of stalhouderij en het recreatieve doel van maneges. Een fokkerij is te beschouwen als een agrarisch bedrijf, de manege als een recreatief bedrijf. Voor hen gelden verschillende vestigingsvoorwaarden.

De paardensector is van grote economische betekenis voor het platteland. Maneges zijn gediend met een uitgebreid en verkeersveilig netwerk van paden en wegen, ondersteund door pleisterplaatsen. Daaraan kan goed voldaan worden in het verkeersarme, rustige en aantrekkelijke buiten met kleine kernen.

26 6.5 Manege 6.7 Nieuwe maneges

Het houden van paarden voor een recreatief doel In haar Nota van beantwoording van het Extern kent voor een belangrijk deel agrarische kenmer- overleg over de eerder opgestelde Nota van Uit- ken, zoals de weidegang en het stallen van dieren gangspunten komt de gemeente de provincie te- die eigendom zijn van derden. Maneges zijn inge- gemoet door nieuwe maneges alleen toe te staan richt op het kunnen paardrijden, een gebruiksdoel, in of bij de grotere kernen Beilen, Smilde, Boven- niet op het fokken of verzorgen ervan. smilde en Westerbork. De bestaande maneges Een manege kan eigen dieren houden of die van zullen als zodanig worden bestemd. Later neemt anderen, binnen- maar ook buitenritten faciliteren, de gemeente het standpunt in dat ook bij kleinere rijlessen, groepsaccommodaties en concours aan- kernen nieuwe maneges gevestigd kunnen wor- bieden. Het is vaak een veelzijdig aanbod dat den en neemt daarmee afstand van het POP II. deels onder de noemer Dagrecreatie en deels Nieuwe maneges kunnen in ieder geval gevestigd onder Sportvoorziening valt. De provincie Drenthe worden in vrijkomende boerderijen. De ligging in beschouwt ze als toeristisch-recreatieve bedrijven. de betreffende gebiedsbestemming bepaalt verder De gemeente beschrijft ze als een met name ge- de grootte van de (agrarische) bouwkavel en noemde categorie onder Overige bestemmingen, daarmee de mogelijkheden voor het inrichten van dat ruimte biedt aan het veelzijdige recreatieve de voorzieningen. Aangezien het ruimtebeslag aanbod (Br6, 132). van een manege relatief groot is (VNG: gewenst 2 tot 2,5 ha) zal dit grenzen stellen aan de aard en schaal van het bedrijf, ook bij een ontheffing. In 6.6 Hobby dat laatste geval vindt immers een landschappelij- ke toets plaats. Nieuwe grote maneges krijgen Tegenover de zelfstandige activiteit staat het hou- daarom de meeste ontwikkelingsmogelijkheden in den van paarden als hobby. In de discussie over de landbouwontwikkelingsgebieden van de POP de ‘verpaarding’ (vgl. ‘verstening’) van het buiten- zone’s I en II. gebied wordt 90% van de paardenhouderij toege- rekend aan de hobbymatige activiteit. De grens wordt algemeen gelegd bij 5 dieren. Bij een hoger 6.8 Maneges en toegankelijkheid aantal wordt in jurisprudentie uitgegaan van een bedrijfsmatige- of zelfstandige activiteit en gelden Nieuwe kleine maneges moeten desalniettemin er andere regels (strijdigheid met bestemming). ook een kans krijgen, en ook in het buitengebied. Hoewel deze paardenhouderij afzonderlijk klein- Door hun kleine omvang zullen ze eenvoudiger schalig van opzet is zorgen vele eigenaren samen landschappelijk ingepast kunnen worden en zal er voor een verschijningsvorm die als ’verrommeling’ minder verkeer zijn. Een manege blijft daarmee wordt gezien, een verlies aan landschapskwaliteit. ook bereikbaar als neventak voor agrarische be- De hobby wordt uitgeoefend vanuit een perceel en drijven die zich willen verbreden. pand met een woonfunctie, maar ook vaak vanuit Er is nog een belangrijke vestigingsfactor waaraan een perceel met een agrarische functie. In het bij een ligging bij grotere kernen moeilijk voldaan laatste geval kan de hobby goed geïntegreerd kan worden. Maneges willen de mogelijkheid van worden met de bedrijfsactiviteiten. Problemen buitenritten aanbieden over een netwerk van rui- doen zich meer vooral voor bij de woonfunctie, terpaden. Dat is eenvoudiger aan te bieden in het door het inrichten van stalruimte en rijbakken bui- buitengebied dan nabij kernen, waar het netwerk ten het perceel, het gebruik van lintafzettingen en doorkruist wordt door dorpsontsluitingswegen. planken hekwerken en het aanbrengen van ver- De beperkte toegankelijkheid en verkeersonveilige lichting. Landschapsbeheer Nederland stelt in situaties zijn belangrijke problemen die ook vol- haar rapportage ‘(P)aardig landschap’ uit 2006 dat gens LNV moeten en kunnen worden opgelost. met een beter handhavingsbeleid van de gemeen- Cultuurlandschappen bieden daarvoor goede mo- te gecombineerd met een goede voorlichting over gelijkheden. De sector dient zich echter daarin de landschappelijke inpassing de ontwikkeling van meer verantwoordelijk en coöperatief op te stellen. ‘verrommeling’ kan worden tegengegaan. Ze heeft Met agrarisch ondernemers en particuliere natuur- inmiddels een brochurereeks uitgebracht rond het beschermers kan zo een goed en veilig ruiternet- thema (Br22). werk ontwikkeld worden. Mogelijkheden die zich De gemeente Midden-Drenthe heeft in haar be- nabij de grotere kernen veel minder voordoen. stemming Woondoeleinden duidelijke voorschrif- Op dit terrein toont de Vereniging Paard en Toe- ten opgenomen voor het inrichten van stalruimte risme Drenthe van hippische ondernemers initia- en rijbakken (Br6, artikel 10.4.1). Er is (nog) geen tieven met de ontwikkeling van routes (Men- en stimuleringsbeleid voor de landschappelijke inpas- ruiterroutegids), pleisterplaatsen, arrangementen sing buiten het Landschapsbeleidsplan en de Wel- en evenementen. standsnota, zoals het Ministerie LNV in haar ‘Visie Paard & Landschap’ aanbeveelt.

27 6.9 Conclusies en aanbevelingen

Conclusies: Aanbevelingen:

1. De ontwikkelingen in de sector paardenhouderij - De gemeente moet haar begripsomschrijving verlopen stormachtig en kennen een aantal nega- van de verschillende vormen van paardenhouderij tieve gevolgen voor de landschappelijke kwaliteit. aanscherpen. De zelfstandige activiteiten die Gemeenten moeten hierop inspringen met eigen overeenkomen met het agrarisch- of aanverwant beleid. agrarisch bedrijf. De manege als een toeristisch- recreatief bedrijf dat door zijn verkeerseffecten en 2. Er is een groeiende behoefte aan faciliteiten veelzijdige activiteiten een zorgvuldige ruimtelijke voor de beoefening van paardensport. Dat betreft inpassing vraagt. vooral een betere toegankelijkheid en veiligheid in de ontwikkeling van routenetwerken. - Zorg op korte termijn voor beleid voor de sector paardenhouderijen, waarin de ontwikkelingen 3. Diverse organisaties uit de sector, overheden langs goede banen wordt geleid. en landschapsorganisaties zijn inmiddels actief De vestigings- en ontwikkelingsvoorwaarden, de bezig met de aanbevelingen uit de Visie Paard & ontwikkeling van routenetwerken, de landschap- Landschap van het Ministerie LNV. pelijke inpassing van voorzieningen enz. kunnen hierin uitgewerkt worden. 4. Drenthe is een belangrijke paardenprovincie. Het POP II spreekt zich uit voor vestiging van - Biedt in principe vestigings- en ontwikkelingsmo- nieuwe maneges uitsluitend bij de (vier) kernen. gelijkheden voor bestaande- én nieuwe maneges, De gemeente wil dit ook mogelijk maken bij de maar betrek daarin vooral de vestigingsvoorwaar- overige kernen. den als voldoende routenetwerken en parkeer- voorziening, en een goede verkeersafwikkeling. 5. De opstelling van de gemeente sluit meer aan Koppel dit aan de vergunning. bij de aanbevelingen van het Ministerie van LNV en bij de recente initiatieven van hippische onder- - De vestiging van maneges moet afhankelijk ge- nemers in Drenthe. De gemeente heeft echter nog steld worden van de functionele- en ruimtelijke geen beleid uitgewerkt op dit onderwerp. zonering en een goede landschappelijke inpas- sing. In de landbouwontwikkelingsgebieden kun- nen nieuwe grote maneges een plek krijgen met een bouwkavel van 1,5 tot 2 ha. In meer kwetsba- re gebieden waar ’verweving’ voorop staat kunnen kleinere maneges op bestaande agrarische bedrij- ven (neventak) en in vrijkomende boerderijen goed ontwikkeld worden.

28 7. Mestopslag buiten bouwblok

7.1 Agrarische bedrijfsbebouwing ook voor opslag van oogstproducten, veevoeder (aanzien, verkeer) of het stallen van werktuigen. In het algemeen volgt de gemeente in haar Voor- Feitelijk komt het er op neer dat er een onder- ontwerp het uitgangspunt dat alle agrarische scheid wordt gemaakt naar vestigingsvoorwaar- bouwwerken en voorzieningen op het agrarisch den vanuit de bedrijfsvoering en optredende hin- bouwblok moeten worden ingericht. Als het gaat der voor de omgeving. Het is zinnig om dit te kop- om tijdelijke opslag van landbouwproducten pelen aan de functionele zonering in ‘landbouw- (maximum 6 mnd.) wordt de mogelijkheid van ontwikkelingsgebieden’ en ‘verwevingsgebieden’ ontheffing geboden. In het Bestemmingsplan Bui- en aan de gebiedsbestemmingen daaronder. tengebied van de voormalige gemeente Smilde Een algemene ontheffingsregeling voor (tijdelijke) (1996) is voor mestopslag een uitzondering ge- voorzieningen op gronden naast het agrarisch maakt, gezien de problematiek van de milieuhin- bouwblok is niet nodig. De bestaande regelingen der die optreedt bij bedrijven in de lintbebouwing bieden hiervoor voldoende flexibiliteit. met burgerwoningen. Op basis van onderzoek zijn Voor mestopslag bij bedrijven die in bebouwings- voorkeursgebieden aangegeven waarin de vesti- kernen zijn gelegen kan wel een bijzondere rege- ging van voorzieningen voor mestopslag mogelijk ling opgenomen worden. In principe voor bedrij- zijn. Deze regeling is overgenomen in het huidige ven en hun mestopslag gelegen in alle gebiedsbe- Voorontwerp Bestemmingsplan Buitengebied. stemmingen.

Particuliere insprekers en LTO-Noord hebben gepleit voor een algemene ontheffingsregeling 7.3 Mestopslag voor mestopslag, spoelbassins, kuilvoer en overi- ge producten buiten het agrarisch blok. De rege- De nieuwe mestwetgeving verplicht veehouderijen ling in het Bestemmingsplan Buitengebied van de om zelf voldoende mestopslagcapaciteit te reali- gemeente De Wolden wordt als voorbeeld ge- seren in de periode 1 september - 1 maart, als het noemd. De gemeente Midden-Drenthe stelde uitrijverbod van kracht is. Dat kan eigen capaciteit daarop voor om een ontheffing op te nemen voor zijn of capaciteit gehuurd bij een afnemer of han- de inrichting van deze voorzieningen op percelen delaar. De Meststoffenwet schrijft echter voor dat direct grenzend aan de bouwkavel. En een onthef- de mest wat betreft hoeveelheid en samenstelling fing voor in het bijzonder mestopslag op veldka- steeds traceerbaar moet blijven vanaf de produ- vels in de gebiedsbestemming ’Jonge veld- en cent. Gemengde opslag is niet mogelijk. veenontginningen’. Er wordt gedacht aan een De gemeente Emmen heeft leerzame ervaringen aparte aanduiding ‘mo: mestopslag toegestaan. opgedaan met mestopslag buiten het agrarisch Alleen de aangeduide ‘open gebieden’ worden bouwperceel. Aanvankelijk bood zij via een vrij- daarvan uitgesloten. stellingsbepaling alleen mogelijkheden voor mestopslag die aangemerkt werd als bouwwerk. Foliebassins waren dat niet en verschenen daar- 7.2 Hellend vlak om op allerlei plaatsen in het buitengebied, bij zowel veehouders en akkerbouwers. Eenvoudige Met een ontheffingsregeling voor het (tijdelijk) voorzieningen, maar vaak geheel gefinancierd inrichten van voorzieningen buiten het agrarisch door mesthandelaren en zonder functionele relatie bouwblok ontstaat er meer ontwikkelingsruimte met de locale agrarische bedrijven. Als deze op- voor agrarische bedrijven dan vanuit de ruimtelijke slag een capaciteit van 2500m3 niet overschrijdt is ordening wenselijk is. Het komt al voor dat een ook geen milieuvergunning nodig. De gemeente is aantal bedrijven door uitbesteding van bedrijfson- er daarom toe overgegaan om ook de inrichting derdelen en huur van bedrijfsruimte bij anderen van foliebassins onder de vrijstellingsbepaling te feitelijk al een groter ruimtebeslag kennen dan het scharen, door het schrappen van de tekst beschikbare agrarische bouwblok. Het ‘tijdelijk ‘aanmerking als bouwwerk’. De vrijstellingsvoor- karakter’ van de inrichting van voorzieningen is waarden blijven van kracht, maar daarnaast wor- ook geen afdoend criterium. Met zes maanden op den andere punten in de overweging betrokken, een jaar voor bijvoorbeeld kuilvoer kan met even- zoals ‘nut en noodzaak’. veel recht gesproken worden van een permanente voorziening die tijdelijk onderbenut wordt. Er zijn ook ontwikkelingen gaande in verhandeling 7.4 Op de veldkavel en tijdelijke opslag van verpakt ruwvoer, waarbij een agrarisch bedrijf een ontheffing aanvraagt om Als de ruimte op het agrarisch bouwblok niet toe- meer opslagcapaciteit te realiseren. Primaire pro- reikend is kan de mestopslag ingericht worden op ductie of een handelsactiviteit als neventak? gronden aangrenzend op het bouwblok of op een veldkavel. De voorkeur gaat uit voor het eerste Tegelijkertijd is er ook wat voor te zeggen om de omdat daarmee de functioneel - ruimtelijke relatie bouwwerken en voorzieningen die onevenredig met het producerend agrarisch bedrijf wordt uitge- veel milieuhinder opleveren uit het agrarisch drukt. Bij inrichting op een veldkavel zal er sprake bouwblok te halen en elders te vestigen. Dat geldt moeten blijven van een functionele relatie, maar voor mestopslag (stank, verkeer), maar eventueel wordt de ruimtelijke relatie losgekoppeld. 29 Een mestsilo uitgevoerd in metaal en kunststof, met passende kleur- stelling. Kleine capaciteit, bij erf, zichtbaar vanuit het land.

Een mestsilo uitgevoerd in hout op een betonnen fundering. Kleine Een tussenvorm van silo en bassin, uitgevoerd met kunststof wanden. capaciteit, bij erf. Zichtbaar op korte afstand vanaf de weg. Kleine capaciteit, bij erf, zonder landschappelijke beplanting. Zicht- baar op korte afstand vanaf de weg.

Een mestsilo uitgevoerd in beton en kunststof. Grote capaciteit, op Een mestbassin uitgevoerd met hoge grondwal, bedekt door folie. veldkavel, met landschappelijke beplanting maar lichte kleurstelling. Grote capaciteit, op veldkavel, zonder landschappelijke beplanting en omgeven door hekwerk.

Een mestsilo uitgevoerd in metaal en kunststof. Grote capaciteit, op Een mestbassin uitgevoerd met lage grondwal, bedekt door folie. veldkavel, zonder landschappelijke beplanting en donkere kleurstelling Grote capaciteit, op veldkavel. Zicht op horizon nog (net) mogelijk. 30 Als ook de functionele relatie losgekoppeld wordt, gedeeltelijk ingraven van het bassin. De onder- kunnen er toestanden als in Emmen ontstaan. grond wordt vaak verstevigd en het bassin ook Voor de inrichting van mestopslag bij afnemende afgedekt met folie. De lage aarden wal rondom akkerbouw- en tuinbouwbedrijven geldt dat opslag wordt vrijgehouden van beplanting. Meestal moet op veldkavels uitgesloten moet worden. Zij zijn een hekwerk voorkomen dat mensen het afdekfo- immers volgens de mestwetgeving niet hiertoe lie betreden. verplicht. Het is overigens markttechnisch vaak wel aantrekkelijk voor deze bedrijven. Een mestsilo of mestbassin op een veldkavel kan heel goed met een landschappelijke beplanting aan het oog onttrokken worden. Of het kan juist 7.5 Gemeenschappelijke mestopslag. gelokaliseerd worden in een besloten omgeving. Bij een lokalisering in een open gebied is inpas- De mogelijkheden voor gemeenschappelijke op- sing afhankelijk van de mestopslag zelf en van de slag worden in het algemeen nog te weinig benut. waarnemingspositie van bewoners, gebruikers en Het kan gaan om opslag in een compartiment van passanten. Architectonisch valt er aan een een onder- of bovengrondse mestopslag van een mestopslag weinig te beleven, dus moet vooral ander bedrijf, waarbij de eigen voorraad traceer- een nadrukkelijke kleurstelling worden vermeden. baar blijft. Het kan ook gaan om een mestopslag De spandaken op mestsilo’s vallen vaak op, juist van een coöperatie van deelnemende producen- door een afwijkende, heldere kleurstelling. ten. De coöperatie is dan te beschouwen als een afnemende partij, die de mest inneemt, bewerkt en Een mestbassin kan vaak eenvoudiger ingepast verder distribueert. De laatste optie biedt een aan- worden. Een aarden wal rondom die niet hoger is tal voordelen in de exploitatie, maar ook in de ruim- dan 1 á 1,5 meter onttrekt de horizon niet aan het telijke inpassing. zicht. Het zijn vaak de ruigte op de grondwal en De bouw van een gemeenschappelijke opslag is het hekwerk die storend werken. Een mestbassin nu uitgesloten, omdat de eigenaar / aanvrager niet kan in weidse gebieden een goed alternatief zijn als een producent wordt gezien. Een coöperatie voor een mestsilo. die via haar leden (locale bedrijven) een functione- le relatie met het gebied heeft, zou echter wel van de vrijstelling gebruik moeten kunnen maken. Het kan een uitkomst bieden bij de locatiekeuze in kwetsbare en open gebieden. Bedrijven in ‘Oude veldontginningen’ kunnen bijvoorbeeld hun geza- menlijke mestopslag inrichten in minder kwetsbare delen (kampontginningen) of aanliggende ‘Jonge veld- en veeontginningen’. In laatstgenoemde ge- bieden kan zo ook eenvoudiger een mestopslag ingericht worden die de provinciale ‘belangrijke open gebieden’ niet aantast.

7.6 Bouw- en aanlegvergunningen

Er zijn verschillende systemen voor mestopslag, maar een nog grotere verscheidenheid in capaci- teit, materiaalgebruik en vormgeving. Met betrekking tot de capaciteit is de grenswaarde van 2500 m3 van belang voor de milieuwetgeving. Ook is er een verband tussen capaciteit en de ver- keersbewegingen van (zwaar) transportverkeer. Bij een mestopslag mag er geen hinderlijke of ver- keersonveilige situatie in de omgeving ontstaan. Materiaalgebruik en vormgeving zijn van grote invloed op de mogelijkheden voor een goede land- schappelijke inpassing. We zetten voorbeelden van bovengrondse mestopslag in silo’s en in bas- sins op een rijtje. Mestsilo’s hebben een ronde omtrek, met wanden leverbaar in een variabele hoogte. De wanden bestaan uit segmenten van metaal, kunststof of hout, gebouwd op een betonnen lekvrije fundering. De afdichting bestaat soms uit een vast dak, meestal uit een folietent of spandak (puntvorm). De kleurstelling varieert en volgt vaak gewoon de kleur van de bouwmaterialen. Mestbassins hebben een rechthoekige omtrek, waarbij foliewanden worden ondersteund door het 31 7.7 Conclusies en aanbevelingen

Conclusies: Aanbevelingen:

1. Er bestaat bij agrarische bedrijven een behoef- - Wees terughoudend met het regelmatig verlenen te om (tijdelijke) inrichting van voorzieningen bui- van een ontheffing voor de (tijdelijke) inrichting ten de bouwkavel voor de opslag van mest, ruw- van voorzieningen buiten de bouwkavel voor de voer, landbouwproducten enz. opslag van ruwvoer, oogstproducten enz. Omdat De gemeente wil hiervoor een regeling treffen die de ruimte voor bouwwerken maar ook voor derge- dit bij ontheffing mogelijk maakt op gronden gren- lijke voorzieningen vooral binnen het bouwblok zend aan de bouwkavel. gevonden worden, past dan beter een aanvraag tot vergroting van het blok. 2. Het gevaar bestaat dat een algemene onthef- fingsregeling een hellend vlak wordt. Feitelijk kan - Voorzieningen voor mestopslag moeten als er sprake zijn van een vergroting van het agra- bouwwerk aangemerkt worden. Ze kunnen daar- risch bouwblok met de inrichting van meer of min- om niet onder de ontheffingsregeling vallen voor der tijdelijke voorzieningen. De bestaande onthef- de tijdelijke opslag van ruwvoer, landbouwproduc- fingsregeling voor vergroting van het agrarisch ten enz. bouwblok biedt al voldoende flexibiliteit. - Neem welstandbepalingen op voor bouwwerken 3. Voor mestopslag buiten de bouwkavel kan een voor mestopslag. Let daarbij vooral op vorm en dringende noodzaak zijn vanuit de milieuwetge- grootte, materiaalgebruik en kleurstelling. Deze ving als boerderijen in dichte bebouwingslinten dienen afgestemd zijn op de omgeving. staan. Dit was de aanleiding voor de regeling in Landschappelijke inpassing met beplanting kan het bestemmingsplan buitengebied van de oude ook onderdeel uitmaken van de welstandseisen. gemeente Smilde, die de huidige gemeente heeft overgenomen in haar Voorontwerp. - Bij mestbassins is de hoogte van de grondwal bepalend voor de zichtbaarheid van de horizon. 4. Emmen heeft slechte ervaringen met mestbas- Landschappelijke beplanting moet bij lage grond- sins als een voorziening waarvoor geen aanleg- of wallen achterwege blijven, om zo de openheid te bouwvergunning vereist is. Zij merkt deze inmid- behouden. dels ook aan als bouwwerk. - Een gemeenschappelijke mestopslag op een 5. De mogelijkheden voor gemeenschappelijke veldkavel kan in kwetsbare gebieden een uitkomst mestopslag zijn nog weinig onderzocht. De afzon- bieden. Een coöperatieve rechtsvorm van lokaal derlijke productie van bedrijven moet echter tra- gebonden bedrijven moet dan aanspraak kunnen ceerbaar blijven volgens de Mestwetgeving, maar maken op de ontheffingsregeling. ook dat kan wel degelijk binnen een gemeen- schappelijke opslag met compartimenten.

32 Geraadpleegde bronnen Colofon

1. Coeterier , J.F. (2000); Hoe beleven wij Dit landschapsadvies is opgesteld in opdracht van onze omgeving? , Coeterier. de gemeente Midden-Drenthe, ten behoeve van 2. Provincie Drenthe (2004), Provinciaal Om- de uitwerking van het Ontwerp Bestemmingsplan gevingsplan II , Assen. Buitengebied. 3. Provincie Drenthe (1998), Nota Landschap , Assen. Met dank aan Jeanet Oosterveld, beleidsmede- 4. Gemeente Midden-Drenthe (2005), Nota werker bij de afdeling Bouwen en Wonen. van Uitgangspunten Bestemmingsplan Bui- tengebied Midden-Drenthe , Beilen. 5. Gemeente Midden-Drenthe (2008), Nota inspraak en overleg Voorontwerp Bestem- mingsplan Buitengebied Midden-Drenthe , Beilen. 6. Gemeente Midden-Drenthe (2007), Voor- ontwerp Bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe , Beilen. Mozartplaats 23 7. Provincie Drenthe (ongedateerd), Drenthe 9402 VL Assen en zijn landschap , Lesbrief Drentse Ge- schiedenis nr.2, Assen. Postbus 578 8. Gemeente Midden-Drenthe (2000), Land- 9400 AN Assen schapsbeleidsplan Midden-Drenthe , Beilen. www.stekenstreek.nl 9. Provincie Drenthe (2008), Natuur- en land- schapsdoelen in Drenthe; integraal ge- biedsplan 2008 , Assen. Productie 10. Raad van State (2003), Zaaknummer Gerard Wezenberg, Stek en Streek 2002022882/1, Buitengebied Vries (Tynaarlo) , Den Haag. Afbeeldingen en cartografie 11. Raad van State (2006), Zaaknummer De afbeeldingen zijn ontleend aan geraadpleegde 200507106/1, Buitengebied Dalen bronnen en diverse websites. (Coevorden), Den Haag. De kaart met gebiedsbestemmingen is van Stek 12. LTO-Noord, afdeling Noordenveld (2008), en Streek op een GBK-onderlegger. Landbouwvisie Noordenveld 2008-2020 , Drachten. 13. Stichting Courage (2006), Cowmunity; inno- vatie in de melkveehouderij , Zoetermeer. 14. WUR (2004), Bewegingsruimte voor onder- nemers; tien belemmeringen in wet- en regelgeving voor de veehouderij , Wageningen. 15. Provincie Limburg (…..), Bouwkavel op Maat plus, Maastricht. 16. Stuurgroep Noord (…..), Nota agrarische bouwblokken en landschap, pilot regio Noord , Groningen. 17. Gemeente Midden-Drenthe (…..), Nota van Beantwoording Extern overleg concept No- ta van Uitgangspunten , Beilen. 18. Provincie Drenthe (2008), Notitie Invoering nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening , Assen. 19. WUR / Alterra (2007), Verstening en vergla- zing in vijf landelijke regio’s, Alterra-rapport 1588, Wageningen. 20. Programmabureau Vallei / SVGV (2008), Inventarisatie en analyse paardenbeleid Gelderse vallei / Utrecht Oost. 21. Ministerie LNV (2006), Visie Paard & Land- schap, Den Haag. 22. Landschapsbeheer Nederland (2006), (P)aardig landschap, nota en brochurereeks 23. Theo Spek (2004), Het Drentse esdorpen- landschap band II, Utrecht.

Assen, december 2008

33 Bijlage 1: Landschapsontwikkeling

Ontwikkeling esdorpenlandschap De intensivering kreeg een ondersteuning van coöperatieven in de zuivelverwerking, aankoop Drenthe kent een zeer lange bewoningsgeschie- van veevoer en verstrekking van kredieten. denis, die zich vooral concentreerde op het cen- Het leidde tot een intensiever gebruik van de ma- trale plateau. Landbouw en veeteelt werden voor delanden (beweiding met rundvee) en de velden. het eerst in de steentijd en bronstijd bedreven De roofbouw door het intensief weiden en plag- door semi-nomadische gemeenschappen. Uit de gensteken leidde op de heidevelden tot het ont- IJzertijd dateren de bekende raatakkers (Celtic staan van zandverstuivingen. Fields). Na een periode van ontvolking door een ingestort landbouwsysteem ontstond vanaf de Een belangrijke omwenteling kwam met de intro- vroege Middeleeuwen het permanente nederzet- ductie van de kunstmest. Deze maakte opbrengst- tingstype van het esdorp, met de marke als eigen verhogingen op de essen mogelijk, maar ook de rechtsgebied. ontginning van de woeste gronden / heidevelden. Centraal in het landbouwsysteem stond het ge- Er werden aansluitend aan de essen nieuwe kam- mengde bedrijf en de systematische bemesting pen ontgonnen of in een groot aaneengesloten van de akkers. De veehouderij stond toen voorop. gebied ontgonnen en bezet met vrijstaande boer- De runderen, varkens en schapen werden op de derijen (werkverschaffing). De voormalige heide- velden (woeste grond) van de marke geweid. Op velden verloren aan betekenis in de mestleveran- de hofakkers bij de boerderijen en op brandakkers tie en delen ervan werden voor lage bedragen verbouwde men voedselgewassen. door de boermarken verkocht. Het gebrek aan organische stof liet zich in de jonge landbouwge- Door betere landbouwtechnieken werden de hof- bieden gelden. De eerste jaren waren voor de akkers uitgebreid en de brandcultuur verlaten. Zo boer zeer zwaar met lage opbrengsten. Door het groeien de essen aanzienlijk. Nu werden de bos- opbrengen van stadscompost moest het orga- sen in de beekdalen geleidelijk gekapt en na ont- nisch stofgehalte verbeteren. watering omgezet in weide- en hooiland. De scha- De zandverstuivingen vormden een bedreiging pen verbleven in groter wordende kuddes op de voor de landbouwgronden. De landelijke overheid heide. Het rundvee kwam in de door houtwallen greep in. De zandverstuivingen werden beteugeld en sloten verdeelde madelanden te staan. De door omwalling en de beplanting met Grove Den. uitbreiding van de veestapel zorgde voor meer Het prikkeldraad deed zijn intrede. Houtwallen mest en daarmee voor nieuwe uitbreidingen van hoefden niet meer te worden aangeplant of regel- de es. Het accent verschoof van de veehouderij matig onderhouden. Ook de mechanisatie in de naar de akkerbouw. Door het gebruik van het vorm van stoom- en dieseldorsmachines. Het paard als trekdier kon efficiënter geboerd worden. paard bleef echter de belangrijkste trekkracht op Het paard is daarna niet meer weg te denken uit de boerderij. het Drentse landbouwbedrijf. Na de Tweede Wereldoorlog drong de mechani- Na de Middeleeuwen nam het belang van de ak- satie ook tot de boerenbedrijven door. Het paard kerbouw, met name de roggeteelt, op de bedrijven werd geleidelijk ingeruild voor de tractor. Voor de verder toe. Toch bleef het een gemengd en exten- efficiënte mechanisatie bleken de essen te slecht sief bedrijfstype. Het vee stond in dienst van de ontsloten en de verkaveling te versnipperd. Door akkerbouw (mest, vlees). Een enorme oppervlakte ruilverkavelingen bracht men daarin verandering. aan heidevelden moest door begrazing met scha- De belangrijkste wegen werden rechtgetrokken en pen en het steken van plaggen de organische (deels) verhard, andere doorgeploegd. Boeren die bemesting leveren voor de essen. De madelanden de investeringen in de ruilverkaveling en mechani- kregen incidenteel ook een bemesting. Bij over- satie niet konden opbrengen, stopten het bedrijf. stromingen kwam daar wat slibafzetting bij. De boerderijen van deze boeren werd in een aan- De boeren hadden een zwaar bestaan, met gerin- tal gevallen afgebroken om ruimte te maken voor ge opbrengsten, regelmatige misoogsten en vee- anderen of voor woningbouw. pestepidemieën. Een autarkisch landbouwsys- teem, met enige export van rogge en slachtvee. De generatie ruilverkavelingen erna gingen veel verder. Hierin werden ook de beekdalen en de Op een periode van stagnatie eind 17e eeuw rea- veldontginningen betrokken. De madelanden wer- geerden de boeren door intensivering van het den herverkaveld, dieper ontwaterd, ontsloten en landgebruik. Grote boerderijen werden gesplitst ontdaan van veel houtwallen. In de relatief jonge en het aantal keuterboeren nam toe. Dit was mo- veldontginningen verschenen boerderijen langs gelijk door uitbreiding van de schaapskudden en nieuwe ruilverkavelingswegen. Deze ingrepen introductie van nieuwe (handels)gewassen als maakten deel uit van een algemeen proces van aardappel en boekweit. Aan het eind van de 18e rationalisering van de landbouw op basis van eeuw verging het de boeren beter, met hogere technologisch-wetenschappelijk onderzoek. prijzen. De bevolking nam toe, de intensivering Mechanisatie en schaalvergroting, ontmenging zette door. van de bedrijfsvoering richting melkveehouderij en In de daaropvolgende eeuw gingen de boeren sanering van kleine bedrijven waren het gevolg. meer voor de markt produceren. De veehouderij De essen, madelanden en veldontginningen gin- werd belangrijker (zuivel, vlees) en de akkerbouw gen in het landbouwgebruik steeds meer op el- moet steeds meer veevoer leveren. Ondanks de kaar lijken. Daar kwam echter kritiek op, vanuit de internationale landbouwcrisis zette deze ontwikke- natuur- en landschapsbescherming. ling zich in Drenthe voort tot in de 20e eeuw. 34 Eind 60er jaren werd een pas op de plaats ge- Ontwikkeling veenontginningslandschap maakt. Men besloot om de overgebleven heide- velden niet te ontginnen en een landschapsplan De hoogvenen aan de randen van het Drents Pla- moest in ruilverkavelingen elementen van natuur teau waren lang echte barrières. Vanuit de boe- en landschap beschermen. In de beekdalen van rennederzettingen op het zand werd in de Middel- de Elperstroom en Drentsche Aa ontstonden de eeuwen al door ontwatering getracht delen van eerste reservaten beheerd door Staatsbosbeheer. het veen te benutten voor weidegrond. Later De landelijke overheid stelde tenslotte de zoge- kwam daar tijdelijke akkerbouw (boekweitteelt) bij. noemde Relatienota op, die gebieden aanwees Het veen heeft ook kleine nederzettingen gekend, voor de scheiding of verweving van de functies die ontstonden als toevluchtsoord voor ‘outlaws’ landbouw en natuur en landschap. Het begin van en allerlei lieden die in de gewone dorpen niets te een restauratiebeweging naar het herstel van het zoeken hadden. oude esdorpenlandschap. Natuurbeschermingsor- ganisaties kochten verspreid terreinen aan, terwijl De kleine venen in de velden van de esdorpen elders de landbouwontwikkelingen doorgingen. werden door de boeren al verveend voor turfwin- ning. Dat gebeurde ook aan de randen van de In de dorpen traden andere ontwikkelingen op. grote hoogvenen. Aanvankelijk was er een periode van stagnatie, In de 17e eeuw wordt het echter grootschalig aan- met een teruglopende agrarische werkgelegen- gepakt. Drie eeuwen lang heeft de vervening een heid, leegstaande boerderijen en het vertrek van belangrijke bijdrage geleverd aan de brandstof- de jeugd. Eind 70er jaren kwam het platteland in voorziening, tot de introductie van steenkool. trek als woongebied voor stedelingen. Boerderijen De organisatie lag bij groepen investeerders, com- werden verbouwd tot woonboerderij en er werden pagnieën van kooplieden, die in concessies het volop huizen bijgebouwd, meestal de essen op. veen afgroeven en als turf verkochten. Met een Boeren zagen hun bedrijfsontwikkeling door de uitgebreid netwerk van wijken en vaarten werd het verscherpte milieuwetgeving in gevaar komen. veen toegankelijk gemaakt voor de ontginning en Door uitplaatsingen naar het buitengebied veran- afvoer. Grote aantallen veenwerkers woonden derde het dorp geleidelijk van een agrarisch werk- met hun gezinnen in hutten en barakken. Het dorp naar een woondorp, met een groot aandeel veenwerk was seizoensgebonden. In de winter- ‘import’. maanden was het uitzien naar werk elders of de periode zonder inkomsten overleven. De aanwijzing en grondverwerving in het kader Het eerste gebied dat zo aangepakt werd was dat van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) zorgde bij Smilde. Als laatste kwam het gebied bij Emmen voor het uit cultuur nemen van nog meer land- aan de beurt. Uiteindelijk kennen beide gebieden bouwgrond. Grote delen van beekdalen werden nog reststukken veen: het Fochteloërveen en het reservaat met een natuurfunctie, beheerd door het Bargerveen. Staatsbosbeheer, Het Drentse Landschap of Na- tuurmonumenten. Delen van Jonge veldontginnin- Aanvankelijk kon er goed worden verdiend in het gen werden als natuurontwikkelingsgebied weer veen, maar aan het eind van de 19e eeuw daal- teruggevormd naar de voormalige woeste grond. den de turfprijzen en daarmee de lonen. Grote In de landbouwgebieden ging de schaalvergroting armoede onder arbeidersbevolking was het ge- door. Op de essen was akkerbouw minder renda- volg. In de 30er jaren is in de vorm van werkver- bel en die concentreerde zich meer op de veldont- schaffing vervening, ontginning tot landbouwgrond ginningen. Nieuwe gewassen als lelieteelt deden en bosaanleg gecombineerd. De overheid had al hun intrede. De melkveehouderij is nu aan het eerder bepaald dat de bovengrond van het af te opschuiven van weidegang naar het permanent graven veen (bonkaarde) uiteindelijk vermengd opstallen. Het gras wordt gemaaid en gekuild, moest worden met de zandige ondergrond. Daar- extra voer komt van ver. De grondgebondenheid mee was een zekere gebruikswaarde voor land- neemt verder af. bouw verzekerd. Deze dalgronden werden vervol- Het esdorpenlandschap functioneert nu vooral als gens verder bemest, onder meer met stadscom- ‘cultuurhistorisch casco’ voor alle maatschappelij- post. Waar dat niet gebeurde werd het land aan ke functies, waarvan landbouw er één is. haar lot overgelaten, om later alsnog te ontginnen. De bosaanleg diende de houtvoorziening. Het Midden Drenthe is één van de grootste platte- Staatsbosbeheer en de Nederlandse Heidemaat- landsgemeenten in Nederland, is dunbevolkt en schappij zijn hierin zeer actief geweest. Pas in de bestaat voor zo’n 80% uit het esdorpenlandschap. 60er jaren kwam er aandacht voor de recreatieve Het gemeentebestuur heeft gekozen voor onder- functie van bos. In de 80er jaren bovendien voor steuning van haar landbouw en beleid geformu- de natuurfunctie. leerd in een eigen ontwikkelingsvisie. Desalniette- min moet de gemeente ook hierin tot een goede belangenafweging komen tussen de landbouw, natuur en landschap, recreatie en wonen. Het ‘behoud en herstel van het karakteristieke esdorpenlandschap’, ‘behoud van de openheid’ en andere doelstellingen in de ruimtelijke ordenin- gen zijn in het historisch perspectief betrekkelijk. Het zal er meer om gaan landschapskwaliteiten te koppelen aan nieuwe ontwikkelingsperspectieven. 35 Bijlage 2: Voorbeeldstudie ‘waardevolle essen’

Eursinge Elp

Elper Esch

Eursinger Esch

Kampontginningen

Halenveld

Orvelte

Noord Esch

Akkercomplexen

Legenda gebiedsbestemmingen Voorontwerp

Oude veldontginningen

Beekdalen I

Beekdalen II

Jonge veld- en veenontginningen

36

Eursinger Esch bij Westerbork Aan de zuidkant van Westerbork ligt het esdorp Eursinge is een randesdorp ingeklemd tussen de Eursinge, dat doorsneden wordt door de uitvals- eigen es en de madelanden langs de Ruimsloot. weg van Westerbork naar de N33. Dat geldt ook De madelanden omgeven de Eursinger Esch of voor de Eursinger Esch. Desalniettemin wordt de Zuid Esch (Westerbork) aan de zuid- en westzijde. es aangemerkt als zeer waardevol en valt een De oorspronkelijke zandweg over de es tussen groter dorpsgebied ook in de middelste gaafheid. Eursinge (en verderop ) en Westerbork De es en delen van de beekdalen aan de west- en is bij de ruilverkaveling verdwenen. zuidwest zijde laten nog wat oorspronkelijke ver- Aan de oostzijde ontstaan vanaf midden 19e kavelingen en houtwalbeplantingen zien. eeuw kampen veldontginningen vanuit de weg POPII deelt het gebied in bij zone III. Aan de zuid- naar Garminge en vanuit de esrandweg tussen oost zijde liggen zone II en I aanduidingen, in de Westerbork en Eursinge. Eerstgenoemde maken landbouwontwikkelingsgebieden. beslist geen deel uit van de Eursinger es. De an- Zeer opvallend is dat de Euersinger Esch als dere ontginningen hebben slechts de esrandweg ‘weinig tot geen open ruimte‘ wordt aangeduid. als basis genomen en bleven van de es geschei- Deze es kenmerkt zich juist wel door een relatieve den door de beplante eswal. Beide kampen grote openheid. veldontginningen zijn bij de latere jonge veldont- ginning en ruilverkaveling ingrijpend heringericht.

Standpunt: De gemeente heeft de Eursinger Esch samen met de voormalige kampen aan de oostzijde onder- gebracht bij de gebiedsbestemming ‘Oude veldontginningen’. De kampontginningen zijn echter niet zo oud en bovendien zijn ze door ruilverkaveling hun oorspronkelijke verkaveling en houtwallen kwijtgeraakt. De gemeente heeft zelfs jonge veldontginningen bij deze gebiedsbestemming getrokken, door de oostelijke begrenzing bij de weg Westerborkerveld te leggen. De oorspronkelijke eswal is verdwenen en de omgevormde esrandweg (Binnenweg) heeft geen begeleidende beplanting. De zuidelijke kamp heeft bij de ruilverkaveling een nieuwe omzoming van beplanting gekregen. Daardoor vormt deze nu een ruimtelijke eenheid met de Eursinger Esch. Als de esrand weer herkenbaar ge- maakt wordt door het aanbrengen van een zware singelbeplanting langs de westzijde van de Binnenweg is er geen sprake meer van een ruimtelijke eenheid tussen es en voormalige kamp. Er is wat voor te zeggen om de kampontginningen onder een wijzigingsbevoegdheid naar ‘Jonge veld- en veenontginningen’ te brengen, met de landbouwontwikkelingsmogelijkheden van de POP-zone II. Een wijzi- gingsbevoegdheid waar de gemeente pas van gebruik maakt als aangebrachte esrandversterkende beplantin- gen enig ruimtelijk effect krijgen. Tot dan kan er gebruik gemaakt worden van de ontheffingsbevoegdheid met landschapstoets om al enige landbouwontwikkeling in die richting toe te staan. Hiermee komt de gemeente te- gemoet aan de wensen van LTO-Noord. De waardevolle Eursinger Esch zelf is met de gebiedsbestemming ‘Oude veldontginning’ voldoende beschermd. Er wordt met een wijzigingsbevoegdheid geen ‘belangrijke open ruimte’ aangetast. De randzone oostelijk van de Binnenweg zal de provincie niet meer als ‘middelgaaf esdorpenlandschap’ kunnen aanduiden. De voormalige veenput (nu boselement) is door de gemeente niet bestemd, maar zou wel buiten de aanduiding wijzigingsbe- voegdheid moeten vallen. 37 Elper Esch bij Elp De Elper Esch omvat verschillende escomplexen. Hoewel gelegen aan de rand van het essencom- De Noorder Esch wordt als zeer waardevolle es plex kent Elp niet de structuur van een randes- aangeduid, de Ooster Esch en de Polhoek als dorp, maar meer van een kransesdorp. De centra- waardevol. Dit essengebied valt ook in de middel- le binnenruimte is geleidelijk verdicht geraakt met ste gaafheidgraad. Langs de esranden markeren boerderijen. Daarna volgde een uitbreiding van de wat beplantingen de Noorder Esch, maar ze zijn bebouwing langs de uitvalswegen. Opvallend is niet alle oorspronkelijk. Vooral het beekdal van de ook de veraf ligging ten opzichte van de madelan- Elperstroom zal als oorspronkelijk bewaard geble- den langs de Elperstroom. ven gebied mogelijk bijgedragen hebben aan de De oorspronkelijke zandwegen over de Noorder- gaafheidsbeoordeling door de provincie. of Elper Esch zijn bij de ruilverkaveling volledig POPII deelt het essengebied in bij zone III. Direct verdwenen. Er zijn nog enkele relicten heideveld: aan de westzijde ligt een zone I gebied, met land- in de zuidoosthoek (nu bebost) en langs de es- bouwontwikkelingsmogelijkheden. Aan de oostzij- rand tegen het beekdal van de Elperstroom. de ligt het natuurreservaat langs de Elperstroom, Ten zuiden van het dorp liggen nog twee essen ondergebracht in zone V. met de veelzeggende namen Zuidkamp en Mee- De Elper Esch wordt als een ‘geheel of gedeeltelij- renkamp. Ze worden nu als ‘overige’ aangeduid. ke open ruimte’ aangeduid, niet als ’belangrijke Op een oudere kaart van begin 19e eeuw is de open ruimte’ (provinciaal belang). Toch gaat het Westerkamp echter nog aangeduid als een kleine hier echter om een grote es, die ook min of meer es. Op deze klaart laat de Westerkamp een blo- een ruimtelijke eenheid vormt door de gedeeltelij- kontginning zien, die richting het veld wordt voort- ke esrandbeplantingen. gezet in een strokenopzet. Die opzet is later op- gegaan in de jonge veldontginningen.

Standpunt: De gemeente heeft alle essen ondergebracht bij de gebiedsbestemming ‘Oude veldontginningen’. Elp laat een mooi scala aan varianten essen en kampen zien. De Noorder Esch grensde vroeger direct aan de velden en kende voor een groot deel zelfs geen beschermende eswal. De Zuidkamp en Meerenkamp zijn te- recht aangemerkt als es, zij dat ook hier grotendeels een eswal ontbrak. De huidige beplantingen zijn tijdens de ruilverkaveling aangebracht. De Westerkamp wordt door de provincie als ‘overige es’ aangeduid en is door de gemeente ook onder de gebiedsbestemming gebracht. Oostelijk legt ze de begrenzing bij de wegen Sparkam- pen en Langakkers. Aan de westzijde is het Halenveld erbij getrokken, terwijl dat altijd een veld was tussen de Polhoek en het beekdal, zonder enige kampontginning. Het is strikt genomen een jonge veldontginning. Het Halenveld ligt ingesloten door de gebiedsbestemming ‘Oude veldontginningen’(de es Polhoek) en ‘Beekdalen I’. Door het Halenveld onder de gebiedsbestemming ‘Jonge veld- en veenontginningen’ te brengen doet de gemeente recht aan de landschapseenheid. Tegelijkertijd ligt het Halenveld erg dicht tegen gebieden aan met hoge natuur- en landschapswaarden. De aanduiding POP-zone III is daarom passend. Landbouwont- wikkeling moet hier kritisch beoordeeld worden op haar effecten op de omringende functies en kwaliteiten. 38

Noord Esch bij Orvelte staat bekend als het ‘museumdorp’ van Wat direct aan Orvelte opvalt is de geringe om- Drenthe. Voor het dorpsgebied is een landschaps- vang, verspreide ligging en grillige vormen van de plan uitgewerkt, gericht op de reconstructie van escomplexen. Noordelijk van het dorp liggen de het oude esdorpenlandschap. De Noord Esch madelanden langs de Oude Vaart. Langs de oost- wordt aangeduid als zeer waardevol, het was ook zijde van het Oosterveld (Westerbork) lag ook een de bakermat van het oorspronkelijk esdorp. beekje, waarlangs madelanden en kampen zijn De aanduidingen van de overige essen valt op de ontgonnen in de tweede helft van de 19e eeuw. betreffende POP-kaart niet te onderscheiden. Het Zij lijken te zijn ontgonnen vanuit de esrandweg dorpsgebied valt tot aan Westerbork in de hoogste van de Noord Esch. De meer westelijk gelegen graad van gaafheid. Kamp Esch is van veel oudere datum. POP II deelt het noordelijke deel van het dorpsge- De zeer grillige ruggen langs de weg naar Zweelo bied in bij zone V, het zuidelijke deel bij zone III. zijn mogelijk als akkerland in gebruik geweest, Meer naar het zuiden ligt het zone I gebied rond maar missen de naamgeving en landschapsken- het jonge veldontginningsdorp Witteveen. merken van de essen. Het gebied wordt door de provincie als ‘weinig of geen open ruimte’ tot ‘geheel of gedeeltelijke open ruimte’ aangeduid.

Standpunt: De gemeente heeft de Noord Esch helemaal ondergebracht bij de gebiedsbestemming ‘Bos- en natuurgebied’ Het is dus aan de landbouwfunctie onttrokken. Het landbouwkundig gebruik dient de instandhou- ding van het cultuurlandschap. Hetzelfde geldt voor het noordelijk deel van de Kamp Esch. Hier is geen sprake van een discrepantie. Moeilijker ligt dat bij de grillige akkerlandcomplexen in de zuidoosthoek van het dorpsgebied. Ze missen de landschapskenmerken van zowel essen als kampontginningen. De provincie merkt ze wel aan als essen en delt ze in bij POP-zone III. De gemeente brengt ze in al hun grilligheid onder bij de gebiedsbestemming ‘Oude veldontginningen’, maar geeft hun randzones tegelijk de gebiedsbestemming ‘Bos- en natuurgebied’. De zuide- lijke rand grenst aan zone I, met de gebiedsbestemming ‘Jonge veld- en veenontginning’. Er is veel voor te zeggen om deze akkerlandcomplexen niet te beschouwen als essen. Ze kunnen wel geheel onder de gebiedsbestemming ’Oude veldontginningen’ gebracht worden, in POP-zone III, inclusief de natuurge- bieden. Of ze kunnen geheel onder de gebiedsbestemming ’Jonge veld- en veenontginningen’ gebracht wor- den, in POP-zone II, aangezien vroeger meer akkerenclaves voorkwamen in het veld. Dit complex heeft echter zijn oude vorm als relict behouden. Het landbouwkundig gebruik is vergelijkbaar met die in de zuidelijker gele- gen veldontginningen van POP-zone I, maar hier is sprake van aanwezigheid van landschappelijke en cultuur- historische waarden. 39 Bijlage 3: Voorbeeld privaatrechtelijke overeenkomst BOM-Limburg

40 41 Bijlage 4: Voorschriften Bestemmingsplan Buitengebied gemeente De Wolden m.b.t Integrale ontheffingsregeling

42 Bijlage 5: Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen, GS Limburg

43 44 45 46