<<

To receive an education and

Foto 1: Ohio State University : 102,329 toeschouwers / bron: http://www.ohiostatebuckeyes.com

Onderzoek naar de migratie van international student-atleten in het systeem van en het kader waarbinnen zij opereert

Rein Bontekoning 5685435

2

‘To Receive an Education and Play Football’ Onderzoek naar de migratie van internationale student-atleten in het systeem van college football en het kader waarbinnen zij opereert

Juni 2014

Bachelorscriptie Sociale Geografie en Planologie

Universiteit van

Collegejaar 2013-2014

Scriptieproject: & Mondialisering

Rein Bontekoning 5685435 [email protected]

Scriptiebegeleider UvA:

Dr. Ottho Heldring [email protected]

3

4

Inhoudsopgave

1. Inleiding...... 7

2. Methodologie...... 10

3. De wereld van intercollegiate ...... 12 3.1 Het ontstaan en het succes van intercollegiate sports...... 12 3.2 Het belang van winnen en de economische dimensie van intercollegiate sports...... 13 3.3 A war on talent...... 15

4. Migratie van internationale student-atleten...... 18 4.1 Het migratienetwerk...... 18 4.2 Migratiemotieven...... 21 4.3 Migratiestromen van internationale student-atleten over de periode 2008-2013...... 23

5. De macht van institutionele regelgeving in college football...... 27 5.1 Institutionele regelgeving omtrent rekrutering van student-atleten...... 27 5.2 Institutionele regelgeving omtrent eligibility en compensatie...... 29

6. Conclusies...... 31

Literatuurverantwoording...... 33

5

6

1. Inleiding

Migratie is de smeerolie van het globaliseringsmechanisme. Hoewel tegenwoordig de noodzaak tot fysieke verplaatsing met de opkomst van informatie- en communicatietechnologieën sterk verminderd is, durf ik toch te stellen dat zonder migratie effectieve globalisering niet mogelijk is. Juist vanwege de fysieke confrontatie spreekt zij tot de verbeelding van een steeds kleiner wordende wereld. In een stad als Amsterdam is er de mogelijkheid om binnen een straal van één kilometer fysiek in aanraking te komen met tientallen verschillende bevolkingsgroepen en culturen. Dit is echter niet te danken aan over de wereld geworpen lappendekens als het internet, mondiaal geïntegreerde financiële markten of supranationale politieke eenheden als de Verenigde Naties. Het is veeleer een product van fysieke verplaatsing van mensen door de ruimte en over grenzen. Migratie kan worden gezien als een instinctieve eigenschap – een eigenschap die voortkomt uit het instinct –, en daarmee is zij zo oud als de mensheid, of sterker nog: de mondiale aanwezigheid van de mensheid is, door en dankzij migratie, het product van instinctieve existentie. Wanneer globalisering kan worden gedefinieërd als internationale verstrengeling van (interactie tussen) mensen, dan is zij daarmee zelf afhankelijk van vroegere mondiale migratiestromen. Maar genoeg gefilosofeerd. Globalisering en migratie hebben duidelijk een sterke verbondenheid met elkaar. Om die reden, en deels gemakshalve, zal in deze scriptie het gebruik van de termen ‘globalisering’ en ‘mondialisering’ dan ook samenvallen met het verschijnsel van internationale migratie. Dit onderzoek is echter geen ideologische verhandeling over de waarde van migratie binnen het mondialiseringsvraagstuk. In plaats daarvan is de insteek van dit onderzoek om inzicht te bieden in mechanismen van migratie en mondialisering in relatie tot sport. Sportmigratie is een wijdverbreid fenomeen, met in sporten die mondiaal op een hoog niveau worden beoefend. De migratie van sporters is vanuit verschillende perspectieven en binnen verschillende sporten al onderzocht. Mondiale migratiestromen en migratienewerken van voetballers is hierbij in het bijzonder populair. (zie Berns, 2011; Carter, 2011; Poli, 2010) Voetbal is immers de grootste mondiale sport en tevens het sterkst gemondialiseerd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het wereldkampioenschap voetbal na de Olympische Spelen het best bekeken meerdaagse sportevenement ter wereld is.

Maar interessanter is het echter om te kijken naar zogeheten indigenous sports, sporten die maar op heel specifieke plaatsen enorm populair zijn. De term ‘indigenous sports’ heeft betrekking op een groep activiteiten met kenmerken die zorgen voor onderscheid met sporten die op internationale schaal plaatsvinden. Zij kunnen echter wel de kenmerken van institutionalisering en regulering hebben die vaak bij traditionele folk sport-spellen afwezig zijn. Indigenous sports houden daarnaast – door het distinctieve karakter (wij doen iets wat jullie niet doen) – sterk verband met een gevoel van nationale identiteit. (Beacom, 1998) American football is een goed voorbeeld van een indigenous sport. Dit wordt goed geïllusteerd door het feit dat de kampioen van de nationale competitie in de Verenigde Staten, bij winst van de , officieel wordt gekroond als wereldkampioen. Op geen andere plek in de wereld wordt deze sport immers op hetzelfde niveau als in de VS beoefent. American football maakt deel uit van de Amerikaanse nationale identiteit en vertoont mede daarom sterke afwijkingen met een sport als voetbal. Waar voetbal mondiaal overwegend in verenigingsverband wordt gespeeld, is sport in Amerika – waaronder ook American football – nauw verbonden met onderwijsinstellingen. Naast football op college- en universiteitsniveau is er in de VS ook een nationale profcompetitie. De nationale professionele competitie is voor een niet onbelangrijk deel afhankelijk van de instroom van atleten uit het college- en universiteitsfootball. Ieder jaar vindt een draft plaats waarbij de 32 professionele teams van de (NFL) nieuwe spelers voor hun selectie mogen kiezen. Middels de draft krijgen ieder jaar minimaal 224 atleten een professioneel contract aangeboden, waarbij de atleet zelf geen invloed heeft op de bestemmingslocatie.

7

De historie van de sport in de context van de Amerikaanse cultuur maakt dat de sport slechts een beperkte mate van internationale uitstraling geniet. Maar ondanks deze mindere internationale uitstraling is er de laatste jaren toch sprake van een internationalisering van het American football. Dit uit zich zowel in actief beleid van de NFL – door bijvoorbeeld het afwerken van competitiewedstrijden aan de andere kant van de Atlantische Oceaan -, alsmede de toename van internationale spelers in de NFL. (Hogan, 2013) De toename van internationale spelers in de NFL is, door het mechanisme van de jaarlijkse draft, het resultaat van migratie van student-atleten naar de Verenigde Staten. Deze migratie is onherroepelijk anders van aard dan de migratie van voetballers uit bijvoorbeeld Brazilië naar Spanje. Er zit namelijk een zeer belangrijk station tussen: een onderwijsinstelling waar atleten niet betaald worden voor hun sportieve inspanningen. Dit onderzoek zal zich richten op internationale migratie met betrekking tot de beoefening van de sport American football op het niveau van Amerikaanse colleges en universiteiten.

Op dit is het dan ook verstandig de term ‘student-atleet’ te introduceren. Het begrip ‘student- atleet’ is redelijk onbekend in West-Europa. In dit deel van de wereld zijn studeren en sporten twee gescheiden werelden. Wanneer iemand ingeschreven staat op een hogeschool of universiteit is hij/zij student, en waar iemand een sport beoefent op (semi-) professioneel niveau is hij/zij atleet. In de VS, waar onderwijs en sport veel nauwer samenhangen, is dit onderscheid niet altijd even duidelijk. Een ‘student-atleet’ in de VS maakt deel uit van een georganiseerde sportbeoefening die wordt gesponsord door de educatieve instelling waarin hij/zij staat ingeschreven. De term is echter niet geheel neutraal van aard. Er wordt immers geïmpliceerd dat het individu in de eerste plaats student is, en op de tweede plaats atleet. Met de totstandkoming van athletic scholarships – studiebeurzen die worden aangeboden op basis van sportieve prestaties en atletische eigenschappen – kan men de vraag stellen in hoeverre deze studiebeurs niet een verkapte salariëring is van talentvolle atleten. Het is daarbij tevens de vraag welke waarde educatie vertegenwoordigt voor deze categorie studenten. De term ‘student-atleet’ is tegenwoordig echter een veel toegepast begrip in de Amerikaanse media en literatuur. Dit komt niet in de laatste plaats door een weldoordachte en strak uitgevoerde propagandacampagne vanuit de National Collegiate Athletic Association (NCAA). (Staurowsky & Sack, 2005) In deze scriptie zal echter wel consequent de term ‘student-atleet’ worden toegepast. Hiervoor zijn verschillende argumenten aan te voeren. In de eerste plaats dekt de term de lading: het individu is zowel bezig met een studie als met een sport. Ten tweede is er geen goed alternatief beschikbaar. Wanneer we over (college/universiteits)atleten óf studenten spreken duiken andere problemen op. Zou je alleen gebruik maken van de term ‘studenten’, dan overstijgt deze categorie de beoogde doelgroep van het onderzoek: slechts een deel van de studenten op universiteiten doen mee aan sportprogramma’s. Wanneer er wordt gekozen voor de term (college/unversiteits)atleten, dan doe je tekort aan het belang dat (een deel van) deze atleten hechten aan educatie.

Het onderzoek dat hier zal worden gepresenteerd is van descriptieve aard. Aan de hand van verschillende dimensies van de migratie – mechanismen, netwerken, motieven, migratiecijfers en institutionele restricties – zal worden beschreven op welke manier de migratie van internationale student-atleten in het college football wordt vormgegeven. Zo zal hopelijk zowel het kader als de mogelijkheden daarbinnen inzichtelijk worden gemaakt. Navenant zal getracht worden de volgende onderzoeksvragen te beantwoorden:

1) Welke mechanismen zijn aan de vraagzijde van invloed op de migratie van internationale student-atleten?

2) Op welke manier positioneren individuele internationale student-atleten zichzelf in het migratienetwerk? En hoe verhouden de geaggregeerde migratiecijfers over de periode 2008-2013 zich tot het mondialiseringsproces?

8

3) In hoeverre werkt de huidige (en mogelijk toekomstige) institutionele regelgeving restrictief met betrekking tot de migratie van internationale student-atleten?

Ik zal proberen kort de verschillende onderzoeksvragen toe te lichten. De eerste onderzoeksvraag is relevant om twee redenen. In de eerste plaats kan de beantwoording van deze vraag licht werpen op ontwikkelingen die bijdragen aan een vraag naar migratie. Zo kan bijvoorbeeld de na-oorlogse arbeidsmigratie in Nederland niet los worden gezien van de economische groei en het aanbod binnen de nationale arbeidsmarkt. Ook de hedendaagse vraag naar kenniswerkers en hoogopgeleiden kan niet los van de huidige economische inrichting worden beschouwd. (Ziguras & Law, 2006) Ten tweede kan de vraag inzicht bieden in het mechanisme dat de ontwikkeling van de vraag stuurt. Dit zal duidelijk worden na het lezen van hoofdstuk 3, waar deze onderzoeksvraag centraal zal staan. De tweede onderzoeksvraag is tevens de kern van dit scriptieonderzoek. In het verlengde van de eerste onderzoeksvraag zal de beantwoording van deze vraag ingaan op de manieren waarop de gecreëerde ruimte benut wordt door internationale migranten. In de analyse zal in de eerste plaats worden gekeken naar individuele migratiebewegingen, en daarna zullen op een hoger aggregatieniveau migratiestromen worden geanalyseerd. De derde onderzoeksvraag bakent de boel af. Met de vraag naar beperkingen en grenzen aan de mogelijkheden van de internationale migratie in het college football wordt het beeld compleet. Op die manier ontstaat een onderzoek naar de mogelijkheden en de manieren waarop deze mogelijkheden ontstaan, het inspelen op deze mogelijkheden door internationale student-atleten (hoe en op welke schaal), en tenslotte de restricties met betrekking tot de mogelijkheden.

9

2. Methodologie

Voor de beantwoording van de drie onderzoeksvragen worden verschillende methoden gehanteerd. Aan de hand van deze onderzoeksvragen zal kort worden besproken welke methode is toegepast bij de betreffende vragen.

Voor de eerste onderzoeksvraag is gebruik gemaakt van een literatuuronderzoek. Aangezien er dermate veel over gepubliceerd is, was het niet nodig hier extra data over te verzamelen. De mechanismen die aan de vraagzijde werkzaam zijn worden uitvoerig en kritisch beschreven in een, voor dit onderzoek belangrijk, standaardwerk van Grant, Leadley en Zygmont (2008) onder de titel ‘The Economics of Intercollegiate Sports’. Om dit mechanisme vervolgens in iets breder perspectief te plaatsen is gekozen voor de invalshoek van ‘the war on talent’, een fenomeen dat in de hedendaagse academische economische en geografische literatuur veelbesproken is.

De tweede onderzoeksvraag, dat tevens de kern vormt van dit scriptieonderzoek, berust daarentegen wel op zelf vergaarde data. Om ‘positionering’ van student-atleten binnen een migratienetwerk en migratiemotieven te achterhalen is een semi-gestructureerde digitale enquête opgesteld met zowel open als gesloten vragen. Deze vragenlijst is verstuurd naar 71 van de 135 internationale student-atleten die in de teamsamenstelling (rosters) van 2013 aanwezig waren. Een aantal universiteiten bood stevige tegenwerking met betrekking tot het verschaffen van contactinformatie omtrent de studenten, waardoor de respons enigszins is tegengevallen. Uiteindelijk hebben 16 student-atleten de vragenlijst compleet ingevuld, wat neerkomt op een responsrate van iets boven de 22%. Het zijn daarnaast vooral Canadese en Australische student- atleten die de enquête hebben ingevuld. Eén respondent is afkomstig uit Puerto Rico. In de enquête is gevraagd naar het wel of niet hebben van een (atletische en/of academische) studiebeurs, de manier van rekrutering, hulp van derde partijen, bekendheid met de sport, en motivaties met betrekking tot de schoolkeuze en de sportbeoefening. De beantwoording wordt kwalitatief geanalyseerd, waarbij zoveel mogelijk gebruik zal worden gemaakt van (vertaalde) citaten. Het tweede deel van deze onderzoeksvraag wordt kwantitatief benaderd. Met dank aan cijfers afkomstig van de publiekelijk en online beschikbare database met de rosters (teamsamenstellingen) van ieder NCAA Division I-A footballteam over de periode 2008-2013. Met behulp van deze data is op basis van de hometowns een compositie gemaakt van elk universiteitsteam en het aantal buitenlandse student-atleten. Het criterium op basis waarvan is bepaald of een student-atleet als ‘internationaal’ gezien kan worden is de locatie van de hometown. Het gebruik van de hometown als criterium voor de internationale status van een student-atleet behoeft enige uitleg en verdediging. Wanneer deze thuisbasis zich buiten één van de 50 Amerikaanse staten bevindt, is de student-atleet als internationaal gekenmerkt. Op grond hiervan is een student-atleet uit Hawai’i een Amerikaan, maar heeft een student-atleet uit Amerikaans of de Maagdeneilanden, hoewel officieel door de Verenigde Staten beschouwd als Amerikaans grondgebied, een eigen nationaliteit. Tevens is het mogelijk dat een internationale student-atleet, door de nationaliteit van zijn ouders, beschikt over een Amerikaanse nationaliteit. Dit is bijvoorbeeld mogelijk wanneer een familie in een buitenlandse legerbasis van het Amerikaanse leger gestationeerd is, of in het geval van missionariswerk buiten de Verenigde Staten. De motivatie om deze student-atleten desondanks als ‘internationaal’ te kenmerken is simpel: er is sprake van een internationale beweging om van hometown naar de betreffende universiteit te geraken. Ook al hebben zowel beide ouders als de betreffende student- atleet de Amerikaanse nationaliteit, er is een moment geweest van fysieke internationale verplaatsing van hometown naar de Verenigde Staten. In het geval van Amerikaans Samoa en de Maagdeneilanden is de migratie internationaal aangezien deze territoria geen ‘staat’-status hebben en daarmee niet vallen onder de federatie van de Verenigde Staten.

10

In sommige gevallen is tevens gebleken dat internationale student-atleten in de Verenigde Staten op een high school hebben gezeten als laatstbezochte school. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest bij een aantal student-atleten uit Nederland, waarbij de high school-periode onderdeel uitmaakte van het rekruteringsproces door de universiteit. Het feit dat sommige internationale student-atleten dus niet als student, maar als scholier de migratiebeweging hebben gemaakt doet eigenlijk niet veel af aan de status van internationale student-atleet. In de meeste gevallen is de thuisbasis in een ander land dan de Verenigde Staten, en met deze thuisbasis ook een belangrijk deel van de individuele sociale leefwereld. Met deze data in de hand is gekozen voor kwantitatieve analyses op geaggregeerde niveau’s van migratiestromen. Over de periode 2008-2013 kunnen op die manier zichtbare ontwikkelingen worden geanalyseerd.

De derde onderzoeksvraag wordt beantwoord door de bestudering van literatuur, en waar zo nodig verduidelijkt door de verwerking van online krantenartikelen. Tevens worden documenten van de NCAA ter hand genomen om zaken als eligibility te verduidelijken. De belangrijkste onderwerpen en mogelijk toekomstige wijzigingen in de institutionele regelgeving komen echter uit The Economics of Intercollegiate Sports van Grant, Leadley en Zygmont (2008).

11

3. De wereld van intercollegiate sports

Het systeem van universiteiten die onderling concurreren in verschillende sportcompetities is een wereld op zich. Het is tevens een wereld die Europeanen vreemd is. Deze ‘vreemde’ wereld speelt een cruciale rol als sturingsmechanisme in het mondialiseringsproces. In dit hoofdstuk zal eerst kort de onstaansgeschiedenis worden besproken, daarna bespreken we de economische dimensie van deze wereld.

3.1 HET ONTSTAAN EN HET SUCCES VAN INTERCOLLEGIATE SPORTS Competetieve sporten tussen (studenten van) universiteiten is in de VS rond 1820 ontstaan. De eerste sporten betroffen roeiwedstrijden en voetbal (Engelse stijl). In de vroege jaren werden zowel de competities (tegen wie spelen we), als de spelregels (hoe spelen we) door studenten zelf vormgegeven. In 1880 werd door een alumnus van Yale, , wijzingingen in spelregels doorgevoerd waardoor American football is ontstaan. (Grant, Leadley & Zygmont, 2008: p.8) Tegen het einde van de 19e eeuw kwamen verschillende universiteiten bij elkaar voor regionale conferenties. Hier bespraken zij speelschema’s, spelregels en algemene normen omtrent inzetbaarheid van spelers. Over de conferences komen we later in dit hoofdstuk nog uitvoeriger te spreken. De eerste vormen van intercollegiate sports genoten weinig toezicht van universiteitsfaculteiten. Maar met de toename in grootte van universiteiten begon het universiteitskader de waarde van sport in te zien. Intercollegiate athletics bleken een effectieve methode om het instituut te promoten en, in het verlengde hiervan, om additionele studenten aan te trekken. Winst leidt tot meer prestige van de onderwijsinstelling. De prestige kan weer worden omgezet in populariteit, wat leidt tot meer aanmeldingen van (betalende) studenten. Dit wordt ook wel het zogeheten Flutie effect genoemd: een verrassende overwinning in de slotminuut van Boston College leidde tot significant meer aanmeldingen voor het volgende collegejaar. Daarnaast is perceptie van belang. Hoewel de logica niet heel zuiver oogt, kan succes van het footballteam op het veld de perceptie wekken dat de universiteit ook op het educatieve vlak goed scoort. De redenering gaat dan als volgt: het is een goede universiteit, want het footballteam presteert goed. (Grant, Leadley & Zygmont, 2008) Hoewel deze redenering voor een geschoolde academicus uit de lucht lijkt gegrepen, moet toch in het achterhoofd worden gehouden dat aanmeldingen aan universiteiten beslissingen zijn van jong volwassenen die zich in een vroeg stadium van kritisch nadenken bevinden.

Met een explosieve groei van het hoger onderwijs in de jaren na de Tweede Wereldoorlog nam het verschil toe tussen kleine en grote instituties. Van een eerlijke competitie was steeds minder sprake, aangezien de grote universiteiten meer middelen hadden die aan de sport werden besteed. Het overkoepelend regelgevend orgaan NCAA, waar universiteiten de leden van zijn, bracht om die reden onderscheid aan door verschillende divisies in het leven te roepen. Vanaf 1973 zijn er drie verschillende divisies, waarbij de hoogste divisie (Division I), vanaf 1978, nog verder is opgesplitst in drie subdivisies (I-A, I-AA en I-AAA1). Per divisie horen vereisten met betrekking tot het aantal sporten en minimale financiële toezeggingen, zoals het aantal athletic scholarships. In dit onderzoek is uitsluitend data van student-atleten uit de hoogste divisie (Division I-A) meegewogen. Deze divisie bestaat uit 125 universiteiten, die onderverdeeld zijn in 10 conferences en één ‘onafhankelijke’. De onafhankelijke status betekent dat deze universiteiten op eigen initiatief, en dus niet in samenspraak met andere universiteiten binnen de conference, een wedstrijdschema coördineren en eventuele kampioenschapswedstrijden organiseren. Het onderstaande schema geeft aan welke conferences er bestaan en welke universiteiten waar zijn aangesloten.

1 Zie UC Davis Athletics: http://www.ucdavisaggies.com/genrel/020303aaa.html 12

Het succes van intercollegiate sports is de afgelopen eeuw enorm gebleken. Doordat universiteiten lokaal, maar ook regionaal, sterk verankerd liggen in de samenleving kunnen de sportprogramma’s – waarbinnen football samen met de populairste sporten zijn – rekenen op een sterke fan support. Een groot deel van de populariteit valt ook toe te schrijven aan de perceptie van de fans. Voor Schoenfield (2004) is er een strijd tussen het college football en de professionele NFL, waarbij college football als aantrekkelijker wordt beschouwd. Doordat het spel meer onbevangen is en omdat spelers niet betaald worden – het blijven immers studenten – is de beleving natuurlijker dan in de gecommercialiseerde wereld van de professionele sport. Het succes van college football is tevens toe te schrijven aan de media. Door intensieve verslaggeving – televisieprogramma’s, (online) kranten en blogs – doet college football tegenwoordig niet veel onder voor de verslaggeving omtrent de NFL. In televisiecontracten is zelfs vastgelegd dat de NFL op zondag wedstrijden afwerkt en college football op zaterdag plaatsvindt, zodat hinderlijke overlap – en het mislopen van inkomsten uit reclame – wordt vermeden. (Grant, Leadley & Zygmont, 2008).

Tabel 1: Universiteiten in Division I-A football naar conference in 2013 * 1. Southeastern 2. Pac-12 4. Big Ten 5. Atlantic Coast 6. American Athletic Conference Conference 3. Conference Conference Conference Baylor Illinois Boston College Cincinnati Arkansas Arizona State State Indiana Clemson Connecticut Auburn Iowa Duke Houston Kansas State Florida State Louisville Georgia Oregon Michigan State Memphis Kentucky Oregon State Oklahoma State Minnesota Maryland Rutgers LSU USC TCU Nebraska (Florida) South Florida Mississippi Stanford Northwestern North Carolina SMU Mississippi State UCLA Texas Tech Ohio State North Carolina State Temple Missouri Utah Penn State UCF Purdue Syracuse Tennessee Washington State Wisconsin Virginia Texas A&M Vanderbilt Wake Forest 7. Mountain 8. Mid-American 10. Sun Belt West Conference Conference 9. Conference USA Conference - Independent Air Force Akron East Carolina Arkansas State Army Boise State State Florida Atlantic Georgia State BYU Colorado State Green Florida International Louisiana-Lafayette Idaho Fresno State Buffalo Louisiana Tech Louisiana-Monroe Navy Hawai'i Central Michigan Marshall South Alabama New Mexico State Eastern Michigan Middle Tennessee Texas State Notre Dame New Mexico Kent State North Texas Troy State Massachusetts Rice Western Kentucky San Jose State Miami (Ohio) Southern Mississippi UNLV Northern Illinois Tulane Utah State Ohio Tulsa Wyoming Toledo UAB Western Michigan UTEP UTSA * Rangnummers afkomstig van ESPN College Football (2013): http://espn.go.com/blog/pac12/post/_/id/66306/pac-12-big- 12-move-up-in-conference-rankings

3.2 HET BELANG VAN WINNEN EN DE ECONOMISCHE DIMENSIE VAN INTERCOLLEGIATE SPORTS De (in het American football) legendarische oud- Vincent Lombardi – de Super Bowl-bokaal is naar hem vernoemd – zei ooit: “Winning isn’t everything, it’s the only thing”. Met dit citaat krijgt het belang van winnen niet zozeer extra nadruk, maar wordt het in een geheel ander licht bekeken. Waarom is winnen zo belangrijk? Prestige en populariteit, met extra aanmeldingen tot gevolg, bieden slechts ten dele het antwoord op deze vraag. Een belangrijk deel van het antwoord ligt echter besloten in de economische dimensie van de wereld van intercollegiate sports. De meeste universiteiten in de VS zijn private instellingen die slechts voor een klein deel gesubsidieerd worden. Hun inkomsten zijn voor een groot deel afhankelijk van betalende studenten en donaties van

13

particulieren. Atletische departementen (AD) van universiteiten houden er zelfs een eigen financiële administratie op na, die desalniettemin wel onderdeel uitmaken van de totale begroting van de onderwijsinstelling. Verliezen kunnen (ten dele) worden goedgemaakt door subsidies uit de algemene pot, en winsten kunnen (ten dele) terugvloeien naar de onderwijsinstelling. Door het systeem van atletische studiebeurzen (athletic scholarships) is het deel van de betalende studenten in sportprogramma’s lager dan het universitair gemiddelde. Deze studenten kosten dus de instelling dus geld. Het deel van donaties ligt daarentegen bij de AD’s stukken hoger. Vele alumni en sportfanatici willen een bijdrage leveren aan het succes van sportprogramma’s van hun universiteit. Mensen die tot deze groep behoren worden in de literatuur ook wel boosters genoemd, omdat zij zich in materiële en immateriële zin inzetten voor de promotie van (de sportieve tak van) hun universiteit. Het aandeel van donaties met betrekking tot de inkomsten verschilt per universiteit. De verschillen staan niet los van het succes van de verschillende universiteiten. Winning is the only thing. Particulieren voelen er niets voor om geld te doneren aan een team dat niets wint. (Grant, Leadley & Zygmont, 2008: p.85) En wanneer een team succes heeft willen mensen daar juist een bijdrage aan leveren. Zodoende is het mogelijk dat de omvang van donaties in 2008 varieerde van $153.000 tot bijna $55 miljoen.2

Naast gulle donaties hebben AD’s andere inkomsten. Deze bestaan uit de verkoop van tickets, mediarechten en branding (waaronder inkomsten uit reclame), en het rechtmatig deel van de royalties uit merchandise verkopen. Aan deze kant van de inkomsten wordt de ware omvang van de economie van intercollegiate sports goed zichtbaar. Inkomsten uit ticketverkopen bedragen vaak vele tientallen miljoenen dollars per jaar en de inkomsten uit mediarechten en branding kunnen ook tot in de miljoenen lopen.2 De inkomsten uit merchandise worden vanuit de NCAA – die hier de rechten over bezit – verdeeld over de universiteiten. En deze inkomsten zijn niet gering: in de periode van juli 2012 tot en met juni 2013 bedroeg de omzet van merchandise $4.6 miljard. De University of Texas kreeg hiervan het grootste aandeel. (Rovell, 2013) De inkomsten uit mediarechten zijn voor een groot deel afkomstig van lucratieve contracten met televisienetwerken. Voor het uitzenden van competitiewedstrijden kunnen conferences zelfstandig contracten afsluiten met netwerken als ESPN, CBS of NBC. De bedragen die hier in omgaan kunnen oplopen tot honderden miljoenen, en contracten worden vaak voor perioden van meerdere jaren afgesloten. (Grant, Leadley & Zymont, 2008) Naast wedstrijden van het reguliere seizoen, dat voor de grote footballteams slechts het voorgerecht is, zit het echte belang in wedstrijden in het zogeheten post . In deze fase van de competitie spelen verschillende winnende teams om de prijzen: de . Onder de noemer (BCS) worden diverse finales gespeeld die op nationale televisie rechtstreeks worden uitgezonden. Uitzendrechten van deze wedstrijden liggen bij de Disney-dochter ESPN, die hiervoor jaarlijks een bedrag van $125 miljoen ophoest. Voor dit bedrag mag ESPN drie Bowls en het nationale kampioenschap – de BSC Championship – uitzenden. Voor de Rose Bowl, waarover zij tevens de rechten bezit, wordt jaarlijks nog eens een geschatte $30 miljoen extra betaald. (Smith, 2012)

Met deze bedragen is het voor universiteiten zeer lucratief om te winnen, aangezien de inkomsten uit mediarechten zijn gekoppeld aan prestatie. Daarnaast speelt winstgevendheid van het footballprogramma nog een andere, zeer belangrijke rol. American football is samen met basketball de populairse sport op colleges en universiteiten. Maar AD’s in de Division I-A categorie zijn verplicht minimaal 16 sporten aan te bieden, waarvan football de enige sport is waar alleen mannen aan meedoen. Het aanbod van de andere 15 sporten moet zowel voor mannen als voor vrouwen beschikbaar zijn. De winstgevendheid van een sport is in de meeste gevallen alles behalve gegarandeerd, waarbij veel sporten zelfs verliesgevend zijn. Negatieve verschillen tussen inkomsten en uitgaven bij sporten kunnen op twee manieren worden gecompenseerd: óf uit de algemene pot van de onderwijsinstelling (interdepartmental), óf door de verliezen van de ene sport te

2 Cijfers afkomstig van ESPN College Sports (2008): http://espn.go.com/ncaa/revenue 14

compenseren door de winsten van een andere sport (intradepartmental). (Grant, Leadley & Zygmont, 2008) Het mag geen verrassing heten dat universiteitsbesturen liever opteren voor de tweede optie, aangezien middelen uit de algemene begroting bij voorkeur worden ingezet voor onderwijsdoeleinden en onderzoek.

In het bovenstaande hebben we kunnen zien welke prikkels – zowel financieel als met betrekking tot de uitstraling – onderwijsinstellingen hebben om goed te presteren in intercollegiate sportprogramma’s. Het systeem zit zodanig in elkaar dat teams elkaar hevig beconcurreren op nationale en regionale schaal. De rivaliteit is op regionale schaal nog heviger, aangezien men strijdt om de gunsten (aanmeldingen) van studenten. Zoals ook in tabel 1 valt op te maken zijn er meerdere universiteiten in eenzelfde staat en/of stad. In dat geval valt er veel te winnen, maar ook veel te verliezen. Het systeem van onderling concurrerende universiteiten binnen verschillende regionale conferences – waarbij winst van sportteams zowel kan worden omgezet in meer aanmeldingen van betalende studenten als meer inkomsten uit donaties, tickets, mediarechten en merchandise – vormt een deel van het mechanisme dat aan de vraagkant bijdraagt aan migratiestromen. Het andere deel ligt besloten in de fundamentele vraag waar iedere footballcoach zich iedere dag mee bezig houdt: hoe zorg je ervoor dat je wint?

3.3 A WAR ON TALENT Winning is the only thing, maar hoe zorg je voor een winnend team? Het antwoord op deze vraag ligt niet zozeer in complexe zaken als tactische veldformaties, innovatieve trainingsmethoden of een professionele mentaliteit. Hoewel al die zaken zeker niet irrelevant zijn, is voor coaches van footballprogramma’s op universiteiten het antwoord veel simpeler: zorg ervoor dat je beschikt over betere atleten dan de concurrenten. Ieder seizoen zul je dus moeten proberen de best mogelijke atleten naar jouw universiteit te krijgen. Dit proces heet rekrutering, en vormt gedurende het collegejaar één van de belangrijkste activiteiten van footballcoaches. Succesvolle rekrutering van talentvolle atleten is volgens Langelett (2003) zelfs zó belangrijk dat een versterkende werking vanuit gaat: succesvolle rekrutering leidt tot teamsucces, wat op zijn beurt weer leidt tot (meer mogelijkheden tot) succesvolle rekrutering. Om die reden is de top van het college football redelijk statisch, wat betekent dat de betere teams ook in de toekomst tot de betere zullen behoren, en voor de mindere teams geldt vrijwel hetzelfde.

De Verenigde Staten zijn gek op statistieken in de sport. American football is ook op high schools een populaire sport en de senior student-atleten van high schools zijn de rekruteringsobjecten van universiteiten. Voor deze groep potentiële rekruten bestaan nationale databases waarin alle soorten statistieken van spelers zijn opgenomen, en op basis waarvan footballcoaches en scouts spelers kunnen opsporen en beoordelen.3 Door dit soort databases, gecombineerd met het gegeven dat footballteams regionaal en nationaal scouten, is ieder jaar bekend welke Amerikaanse student- atleten over grote talenten beschikken. Voeg hier aan toe dat de grootste talenten ieder jaar tekenen bij de grootste teams en dan kunnen we constateren dat de middelgrote en kleine universiteiten ieder jaar misgrijpen in de vijver van nationale talenten. Universiteiten met een ambitieus footballprogramma zullen dan inventief voor de dag moeten komen, en het vizier iets breder stellen dan de nationale grenzen biedt uitkomsten. En zo verschijnt internationale scouting en rekrutering op het toneel als antwoord op een inferieure positie in het nationale concurrentielandschap. De grootste talenten in het American football komen nog ieder jaar uit de VS, maar de vijver is niet zo groot en diep als een aantal decennia geleden. De beschikbare internationale atleten zijn dan in toenemende mate beter dan de (voor de kleine en middelgrote footballscholen) beschikbare nationale student-atleten. (Wilson & Wolverton, 2008) Welke middelen universiteiten tot hun beschikking hebben en de geldende restricties met betrekking tot het rekruteren van student-atleten zal in hoofdstuk 5 uitvoerig worden besproken.

3 Zie Scout.com: http://recruiting.scout.com/ 15

Door concurrenten af te troeven in het rekruteringsproces valt er veel te winnen, zowel op sportief als het financieel gebied. Hiermee laat het rekruteringsproces zich kennen als een ‘war on talent’. Het verschijnsel van een “oorlog” om talent is de de laatste jaren een prominent onderwerp in de sociaal-geografische en economische literatuur. In de war on talent ligt de vooronderstelling dat mensen, naast kapitaal en goederen, vrijelijk over grenzen heen kunnen bewegen. In die zin sluit het aan op een neoliberale agenda. (Brown & Tannock, 2009) Landen zijn op het mondiale toneel in concurrentie om hoogopgeleide, talentvolle mensen die in een kenniseconomie een grote toegevoegde waarde kunnen produceren. Individuen worden beoordeeld op basis van hun kennis, mogelijkheden en vaardigheden, en in die zin stevenen wij af op een meritocratie. Binnen deze meritocratische concurrentiestrijd proberen landen elkaar af te troeven, onder meer door versoepeling van regelgeving omtrent visa of het naturalisatieproces. (Shachar & Hirschl, 2013) Hiermee toont de war on talent zich een uiterst selectief proces. Voor diegenen die de eigenschappen van de meritocratische elite immers niet bezitten gelden immers andere wetten. Universiteiten en andere onderwijsinstellingen staan niet geïsoleerd ten opzichte van deze ontwikkeling. Altbach en Knight (2007) benadrukken dat onderwijsinstellingen steeds meer op internationale schaal opereren om tegemoet te komen aan een mondiaal academisch landschap, waardoor het (commercieel) voordelig kan zijn om internationale uitwisselingsprogramma’s aan te moedigen. Deze stap kan niet los worden gezien van de perceptie van een mondiaal opererende kenniseconomie en de behoefte om mee te gaan in mondialiseringsprocessen. Ook Raghuram (2013) onderschrijft het belang van studentmobiliteit op internationaal schaalniveau. Migratie van studenten biedt inzicht in een kennislandschap, alsmede het schaalniveau waarop onderwijsinstellingen opereren. Welke verbanden vallen nu te constateren tussen de mondiale strijd om (hoogopgeleid) talent en de concurrentiestrijd die footballteams voeren in het rekruteringsproces? Er vallen zowel verschillen als gelijkenissen te ontdekken. Eén van de verschillen is de mate van meritocratische waarde. Waar de mondiale strijd zich richt op hoogopgeleiden die grote toegevoegde waarde hebben binnen een kenniseconomie, is de internationale rekrutering vooral gericht op atletische vermogens en sportieve talenten. De economische waarde van deze groep is, met uitzondering van extreme talenten die gelijk kunnen bijdragen aan sportief succes, nagenoeg nihil. Internationale student-atleten hebben, door een mindere bekendheid met de sport, een langere aanpassingsperiode nodig dan hun Amerikaanse collega’s. De insteek is daarnaast dat deze student-atleten in de toekomst niet zozeer opvallen door hun bijdrage aan een innovatieve kenniseconomie, maar veeleer door sportieve prestaties. Ter verdediging: voor Shachar en Hirschl (2013) vallen atleten echter wel onder een nieuwe klasse van de superelite die zij een “Olympisch burgerschap” toeschrijven. Een tweede verschil betreft het schaalniveau. In de mondiale war on talent is er sprake van een mondiaal strijdtoneel waaraan nationale overheden zich committeren, en dat resulteert in migratie op mondiaal niveau. Alles speelt zich hierbij af op eenzelfde schaalniveau. Bij de internationale rekrutering van football-atleten is er echter sprake van veranderende schaalniveau’s. De concurrentiestrijd vindt primair plaats op regionale schaal, waarbij de totale concurrentie kan worden geaggregeerd naar een nationaal schaalniveau. Deze regionale concurrentie resulteert echter in mondiale migratiestromen (zie paragraaf 4.3). Het verschil bestaat dus uit het schaalniveau van het opererende mechanisme. In het college football zet het mechanisme van onderuit een beweging in gang die zich mondiaal uitstrekt, terwijl de meritocratische kenniseconomie een mondiaal mechanisme an sich is. Zoals eerder vermeld zijn er ook overeenkomsten. De eerste, en meest voor de hand liggende, overeenkomst is het uitgangspunt, namelijk het aftroeven van de concurrentie. Hierin doen landen zich niet anders voor dan footballteams. De war on talent kent, net als iedere andere oorlog, winnaars en verliezers. Daarnaast vertoont ook het instrumentarium enige gelijkenis. Waar landen soepeler omgaan met visa-aanvragen en naturalisaties, hebben universiteiten (atletische) studiebeurzen tot hun beschikking. Voor studenten gelden natuurlijk al redelijk soepele regels

16

omtrent het verkrijgen van een visum, maar met een studiebeurs wordt de drempel van migratie verder verlaagd.

In het volgende hoofdstuk zal worden bekeken hoe internationale student-atleten gebruik maken van de mogelijkheden die worden gecreeërd door bovenstaand beschreven mechanisme. Het systeem van atletische scholarships biedt kansen, zowel voor Amerikaanse als voor internationale studenten. De vraag is alleen: hoe grijp ik deze kans? En welke drijfveren heb ik om deze kans aan te grijpen?

17

4. Migratie van internationale student-atleten

In het voorgaande hoofdstuk is duidelijk geworden dat rekrutering van atleten een belangrijke rol speelt in het succes van een footballprogramma op college- en universiteitsniveau. In het proces van rekrutering speelt, naast de onderwijsinstelling, de student-atleet ook een belangrijke rol. In dit hoofdstuk zullen we deze rol analyseren. Voor de opzet van de analyse stellen we de individuele student-atleet centraal en wordt kritisch gekeken naar de actormogelijkheden binnen het migratienetwerk. Vanzelfsprekend bestaan er vele verschillen tussen individuele student-atleten, en door deze verschillen zullen strategische varianten aan bod komen. We beginnen de analyse bij de bestudering van migratienetwerken en hun werking bij de rekrutering en aanmeldingen van internationale student-atleten. Daarna zal een paragraaf worden gewijd aan de motieven van de migranten. In het laatste deel van het hoofdstuk zal daarnaast de stap worden gemaakt naar analyses op een hoger schaalniveau: de migratiestromen over de periode 2008-2013.

4.1 HET MIGRATIENETWERK Om in aanmerking te komen voor universiteitsfootball zul je op moeten vallen. Al naar gelang het talent van een atleet zijn er ruw genomen drie varianten te bedenken waarop rekrutering en aanmelding bij een universiteit plaatsvindt. We maken een begin bij diegenen die het minst opvallen (variant A), daarna de tussencategorie (variant B) en als laatst bespreken we de situatie van de echte toptalenten (variant C).

Variant A Atleten buiten de VS staan niet altijd even scherp op de radar bij coaches en scouts van football teams. Van deze atleten is minder bekend en de mogelijkheden om hen persoonlijk in actie te zien zijn, wegens financiële overwegingen, beperkt. Toch is er voor potentiële student-atleten, mede dankzij hedendaagse informatie- en communicatietechnologie, veel mogelijk. Verschillende student- atleten geven aan zelf initiatief te hebben genomen door het aanbieden van film- en videomateriaal aan coaches op universiteiten. Atleten die “onzichtbaar” zijn voor scouts en rekruteerders zullen immers zelf tot actie moeten overgaan. Zij bewijzen daarmee zich actief in een migratieproces op te stellen. Na het sturen van videomateriaal is het wachten tot een coach contact opneemt, en hopelijk met een aanbod komt van een (volledige of gedeeltelijke) studiebeurs. Voor een jongen uit Puerto Rico waren het de liefde voor de sport en de wens voor de best mogelijke opleiding die hem een gok deden wagen. In de zomerperiode, voor de start van het nieuwe collegejaar, houden verschillende universiteiten zogeheten one day camps. Tegen een kleine vergoeding kunnen atleten hun talent tonen aan de coaches van deze universiteiten. Voor de jongen uit Puerto Rico pakte deze gok goed uit. Zijn talenten vielen op bij de coaches en zij boden hem een walk-on aan in het team: geen studiebeurs, weinig kans op speelminuten en iedere dag alles geven om te laten zien dat je goed genoeg bent. Door goed te presteren heeft hij kans op een studiebeurs voor het volgende jaar. Desondanks is hij dankbaar voor de kans die hem geboden is, zowel met de mogelijkheid om te studeren als met de mogelijkheid de universiteit te vertegenwoordigen door de sport. Ook met betrekking tot de aanmelding bij universiteiten ligt voor deze categorie een grote verantwoordelijkheid. In het slechtste geval kunnen zij niet rekenen op een (volledige) studiebeurs en zullen zij het inschrijvingsgeld dus zelf moeten betalen. Hiermee kan deze groep zonder twijfel tot de meest actieve netwerkactoren worden gerekend. Met weinig tot geen hulp van buitenaf is het migratienetwerk tevens van kleinschalige aard. Alhoewel zij wel met toestemming van de coach zijn toegelaten tot het footballteam zullen zij zich vanuit een hiërarchisch ondergeschikte positie moeten bewijzen.

18

Variant B In de tweede variant zijn de activiteiten van de individuele student-atleet iets minder op de voorgrond, waardoor vanuit het migratienetwerk bezien de situatie iets gecompliceerder wordt. De tussencategorie wordt gekenmerkt door de invloed van derde partijen. Deze partijen positioneren zich onafhankelijk tussen de individuele student-atleet en de universiteiten. Omdat de rekruteringsmarkt groot is – per universiteit van de Division I-A zijn ieder jaar 85 studiebeurzen voor footballatleten te verdelen – werpen tussenpersonen zich op om voor student-atleten te bemiddelen. Deze tussenpersonen bieden, natuurlijk tegen betaling, hulp bij het maken en samenstellen van videomateriaal. Daarnaast kunnen zij contacten leggen met bepaalde universiteiten en bij de coaches van een team pleiten voor jouw komst. Waarin deze categorie verschilt van variant A is dat degenen die door derde partijen van hulp worden voorzien over genoeg financiële middelen moeten beschikken. Daarnaast moet hun talent ook door deze derde partij worden onderkend. Vaak zijn het de coaches van footballverenigingen waar deze atleten voor uitkomen die voor hen bemiddelen bij universiteiten. De mogelijkheid om football te spelen op een Amerikaanse universiteit biedt in de ogen van coaches kansen op sportieve verbetering en waardevolle ervaringen, waarvan de sport in het land van herkomst uiteindelijk weer kan profiteren. In Australië, een groeiende markt van football talenten (zie paragraaf 4.3, tabel 3), zijn instanties als ProKick Australia en OzPunt goede voorbeelden van derde partijen. Zij bieden trainingsfaciliteiten en begeleiding aan kickers en punters – specialisten die zich bekwamen in het trappen van de bal. Verschillende Australische respondenten hebben aangegeven dat deze instanties hen hebben geholpen in het proces van rekrutering, door middel van promotie en door voor hen te bemiddelen bij universiteiten voor het verkrijgen van een studiebeurs. Dit resulteerde in een actieve opstelling van de universiteit om hen te rekruteren, waarbij student-atleten tevens werden uitgenodigd voor een rondleiding op de campus. Een ander interessant voorbeeld van actieve derde partijen wordt geboden door een student-atleet van de University of North Carolina (UNC). Naar eigen zeggen was hij in Canada “heavily recruited” door verschillende (Amerikaanse) universiteiten, maar koos voor UNC vanwege de financiële bijdrage van de stichting Morehead-Cain. Deze stichting is verbonden aan de universiteit en biedt volledige studiebeurzen aan studenten voor de gehele academische periode van vier jaar. Hij is daarmee de enige respondent die niet met een atletische, maar met een academische scholarship studeert en football kan spelen voor zijn universiteit. De financiële bijdrage, een studiebeurs voor vier jaar, is uitzonderlijk voor een student-atleet, aangezien de atletische scholarships slechts garanties bieden voor één jaar. Deze uitzonderlijke positie zal hij echter tevens te danken hebben aan academische prestaties. In sommige gevallen zit er nog een stap tussen de migratie en de daadwerkelijke rekrutering van de universiteit. Om het niveauverschil ongedaan te maken kunnen student-atleten, vaak op voorspraak van een rekruteringsagent, een jaar doorbrengen op een Preporatory school (prep school) van het niveau van een Amerikaanse high school. Op deze school worden ze vervolgens gerekruteerd door de universiteit. Zo verging het ook met twee jongens uit Amsterdam. Als jeugdspelers van de Amsterdam Panthers bezochten ze een Camp in Boise, Idaho. Hier vielen ze dermate op dat ze door boosters van de Boise State University onder de hoede werden genomen. Deze boosters fungeerden als gastfamilies waar zij onderdak kregen, en na een jaar prep school werden zij door Boise State gerekruteerd. (Root, 2014; Associated Press, 2011)

Variant C Voor de zeer atletische en/of zeer getalenteerde jongens ziet de wereld er totaal anders uit. Zij zijn door hun atletische verdiensten vaak al in een vroeg stadium opgevallen bij verschillende universiteiten, waardoor de concurrentiestrijd kan beginnen. Naast het aanbod van een volledige scholarship zullen universiteiten alles in de strijd gooien om de strijd in hun voordeel te beslissen. Op kosten van de Athletic Departments zullen zij worden ingevlogen voor een officieel bezoek, waarbij de toekomstige student-atleten een uitgebreide rondleiding krijgen over de campus, inclusief het

19

stadion, de trainingsfaciliteiten en maken zij kennis met bekende oud-atleten en alumni. Kosten voor overnachting, eten en drinken is allemaal inclusief. (Grant, Leadley & Zygmont, 2008) In mijn lijst van respondenten zijn er twee die een soortgelijk verhaal kunnen navertellen. Na initiële bemiddeling van ProKick Australia kwam een student-atleet in contact met coaches van verschillende universiteiten. Na een officieel bezoek aan Ohio State University in Columbus was de beslissing echter snel gemaakt. Ohio State is een zeer grote footballschool, met een fenomenaal stadion dat in 1922 werd gebouwd en in 2001 voor een slordige $194 miljoen werd verbouwd.4 De overtuigingskracht die uitgaat van een stadion met een toeschouwerscapaciteit van 102,329 – nagenoeg het dubbele van de Amsterdam ArenA – en de belofte daar eens in de twee weken op het veld te staan, spreekt tot de verbeelding. Een andere respondent kende ook een opmerkelijke rekrutering. Hij begon pas op late leeftijd – 20 jaar – met American football. Nadat hij eerst twee seizoenen was uitgekomen voor de Universiteit van Toronto besloot hij een video te maken van zijn hoogtepunten. Deze stuurde hij vervolgens rond en niet veel later werd hij gebeld door de Michigan State University (MSU) met een aanbod van een volledige scholarship. Dan: “as soon as I was offered the scholarship by MSU I began receiving calls from many other schools that were interested as well, such as Florida, Miami, Purdue, Michigan, Notre Dame and a handful more that I forget now.” Maar koos vervolgens toch voor MSU: “this program felt like when I came to visit. People were nice. Campus was beautiful. I was also close to home which was nice as well.” Hoewel dit laatste voorbeeld zowel aansluit op variant A als variant C is deze student-atleet exemplarisch voor de strijd om talent in het college football. Op het moment dat universiteiten een groot talent waarnemen stellen zij alle mogelijke middelen beschikbaar om hem aan te trekken. De mate waarin de aspirant-migrant zelf actie moet ondernemen is geringer. (Administratieve) medewerkers van Athletic Departments zullen hulp bieden bij het vinden van woonruimte, het invullen van de nodige documenten en men zal de student-atleet assisteren om zijn draai te vinden in de nieuwe woonomgeving.

Reflectie Uit bovenstaande wordt duidelijk dat de internationale student-atleten een belangrijke rol vervullen in het migratienetwerk. In lijn met het onderzoek van Poli (2010) stellen migranten zich hiermee op als actieve actoren. In veel gevallen nemen zij zelf initiatief in het leggen van contact met universiteiten in de VS, en in extreme gevallen nemen zij een gok door deel te nemen aan one day camps om hun talenten persoonlijk te etaleren. Aspirant-migranten staan er echter niet helemaal alleen voor. Vaak worden zij geholpen door derden die onafhankelijk van de universiteit opereren, zoals coaches van de footballvereniging of meer professioneel ingerichte instanties die faciliteren in trainingen en voor hen bemiddelen bij universiteiten voor het verkrijgen van scholarships. In het enkele geval is er een instantie betrokken die wel verbonden is met de universiteit, waarbij de garanties die daar uit voortvloeiden veel groter waren. In het meest passieve scenario is de mate van actie gelimiteerd tot het bezoeken van universiteitscampussen en het nemen van een beslissing door te kiezen voor een universiteit. Desalniettemin moeten de verschillende machtsverhoudingen binnen het migratienetwerk kritisch worden beschouwd. (Carter, 2011) Wanneer de vraag groot is, zoals in het scenario van variant C, heeft de student-atleet een significante machtspositie, doordat universiteiten afhankelijk zijn van de keuze die hij maakt. In overige scenario’s liggen de verhoudingen iets anders. Bij het slechtste scenario van variant A heeft de student-atleet geen enkele machtspositie en is het de universiteit, in dit geval de footballcoach, die kan bepalen of een student in aanmerking komt voor het footballprogramma. In het geval van een enkele aanbieding ligt de macht binnen het migratienetwerk ook grootdeels bij de universiteit, aangezien de student niet over alternatieven beschikt. In deze minieme machtspositie kan de aspirant-migrant slechts ‘ja’ of ‘nee’ zeggen.

4 Zie : http://www.ohiostatebuckeyes.com/facilities/ohio-stadium.html 20

In het geval van derden die uit naam van de student-atleet bemiddelen liggen de machtsposities gecompliceerder. Hoewel coaches zeker een rol spelen binnen het migratienetwerk – bijvoorbeeld door het leggen van contacten met footballcoaches op universiteiten – kun je hen niet de machtspositie toerekenen die te vergelijken valt met zaakwaarnemers in het voetbal (zie Carter, 2011) Meer professionele instanties beschikken daarentegen wel over een invloedrijke positie. Zij verlenen hun diensten immers alleen tegen betaling, waardoor een drempel wordt opgeworpen die de migratie voor sommigen kan bemoeilijken wegens gebrek aan financiële middelen. Desalniettemin wordt door deze partijen tegelijkertijd migratie gestimuleerd, gezien het feit dat zij voor veel student-atleten een bijdrage hebben geleverd in het rekruteringsproces. Het moge duidelijk zijn dat dit een mes is dat aan twee kanten snijdt.

4.2 MIGRATIEMOTIEVEN Bij de analyse van verschillende migratiemotieven kan op basis van de data wederom een drieledig onderscheid worden gemaakt. Omdat er slechts sprake is van gedeeltelijke overlap is er voor gekozen om deze niet te categoriseren in de bovengestelde varianten. De verschillende motivaties zullen worden behandeld naar gradatie van overgave. Er moet wel even voorbehoud worden gemaakt op het feit dat bij sommige individuen sprake is van overlap tussen verschillende motivaties. De complexiteit van de werkelijkheid laat zich soms lastig categoriseren.

Football is my life De motivatie ‘football is my life’ is op menig respondent van toepassing. Op de vraag in hoeverre (binnen een Likert-schaal) men het met deze stelling eens was, werd door een ruime meerderheid – 10 van de 14 – instemmend geantwoord. Een voor de hand liggende verklaring is dat al deze jongens op hun universiteit een studie volgen met een football scholarship, waardoor de betrokkenheid bij- en de verplichting jegens het sportprogramma groot is. Maar veel van deze respondenten geven tevens aan dat zij de sport beoefenen met het oog op een professionele carrière. College football is in hun optiek slechts een eerste, niet onbelangrijke stap naar het uiteindelijke doel. In de woorden van een van de respondenten: “I really want to go professional and college seemed like the best route for that. That is my main . It gets me an education and a degree. But I see that as a bonus, not the goal.” Voor veel internationale student-atleten is het niveau van college football vele malen hoger dan het niveau van de sport in het land van herkomst. Voor Canadese student-atleten is er een alternatief, de League (CFL), wanneer de NFL onhaalbaar blijkt. Bij een respondent overstijgt het motief zelfs de individuele sfeer: “I play this game for my love of the game. My father played it so I followed in his footsteps. My passion is found here and there is a possibility for me to play professional in the as well as in Canada.” Voor deze categorie als geheel is het migratiemotief echter helder: migratie met het ultieme doel om op professioneel niveau deze sport te kunnen beoefenen, het liefst in de NFL. Ook financiële overwegingen spelen hierbij een rol: “I wish to get a shot at playing in the NFL. The main motivation behind this is the money I could make playing a sport. This, to me, beats a desk job any day.”

It’s the total experience Dit migratiemotief gaat eigenlijk tevens voor de meeste studenten op. Naast het kunnen uitoefenen van de sport heeft het leven op een Amerikaanse universiteitscampus zoveel meer te bieden. Ook voor diegenen die hebben aangegeven niets liever dan een professionele sportieve carrière te ambiëren belichaamt het (gratis) volgen van een universitaire opleiding en het maken van “herinneringen om nooit te vergeten” een groter doel op zich. Een respondent verwoordt het zo: “..(it) provides a great education, top of the line, along with awesome athletics and a diverse social life. It is a perfect combination for academic success as well as the expansion and development of your athletic abilities. It is also top for its research which was a big factor for me!” Iemand anders

21

doet daar nog een schepje bovenop: “the degree I receive from here will help me in the long run much more than football will.” Een andere respondent zet de waarde van de sport in een bredere context: “Just love the sport. Lots of life skills being taught on and off the field that can be transferred to the classroom and in life in general, in addition to the amazing brotherhood and sense of competition.” De grootste aantrekkingskracht ligt voor veel international student-atleten in het gemengde aanbod, een mix van studie en sport. Bondig samengevat: “(to) receive an education and play football.”

I’m giving it a shot De laatste categorie van migratiemotieven vormt tevens de kleinste groep. Zij hebben deze stap ondernomen omdat er niet veel alternatieven waren. Het is een kans die ze krijgen toegeworpen, zowel op sportief als educatief gebied. Voorbeelden zijn: “Because they gave me a scholarship and because I had a chance to start as a freshman (eerstejaars, red.),” en: “Getting my degree, avoiding student loans, maybe making some friends along the way.” De motivatie lijkt wat gelaten vergeleken met het scenario van ‘football is my life’. Maar voor sommigen is het volgen van een opleiding in het land van herkomst, mede door de hoogte van inschrijfgelden aan universiteiten, niet bereikbaar. Het financiële argument vormt dan de doorslag: “The school is free, and full scholarships are not offered in Canada.” Ook al leeft bij een student-atleet de berusting dat hij niet goed genoeg is voor de professionele sport, dan nog kan hij profiteren van een aangeboden studiebeurs. En wie weet waar de weg heengaat of eindigt.

Reflectie Hoe vallen deze verschillende motivaties nu te plaatsen binnen de context van academisch onderzoek naar internationale migratie? De neoklassieke economische migratietheorie stelt dat op microniveau individuele actoren rationele beslissingen zullen nemen. Middels gecalculeerde beslissingen zullen zij kiezen voor het scenario waarin zij (financieel) het beste af zijn. Investeringen die pas op een later moment terugverdiend kunnen worden hierbij niet uitgesloten (Massey et al., 1993) Sluit de migratie van internationale student-atleten aan op deze theorie, en zo ja, in hoeverre? Uit bovenstaande gegevens kan zeker worden opgemaakt dat we hier te maken hebben met rationele actoren. In de meeste gevallen worden de kosten van migratie afgewogen tegen het kosteloos studeren. Daarnaast biedt een investering in een opleiding genoeg kansen op terugverdienmogelijkheden. Ook wordt een zorgvuldige afweging gemaakt tussen verschillende sportieve en academische mogelijkheden. Maar tevens kan worden gesteld dat de ratio niet altijd de overhand geniet. In de keuze voor een universiteit, waar tevens een beslissing ligt met betrekking tot een nieuwe woonomgeving, laten de respondenten ook hun gevoel spreken. Een van hen verwoordt het zo: “it felt like the environment both academically and football wise for me.” Financiële prikkels spelen nagenoeg geen rol. Omdat student-atleten een amateurstatus genieten mogen zij geen andere financiële vergoeding krijgen dan de scholarship. Op dit punt is een significant verschil waarneembaar in verglijking tot migratie bij sporten zoals voetbal. Berns (2011) definieert de internationale migratie van voetballers als sociaal-economisch proces, waarbij de nadruk vooral wordt gelegd op het economische deel. Door financiële prikkels worden voetballers gemotiveerd tot migratie. Hoewel je een studiebeurs kan zien als financiële vergoeding, blijkt het voor student-atleten toch lastig om hier rijk van te worden. Geregeld hebben zij moeite de maandelijkse financiële lasten te dragen en bijverdienen was voorheen voor student-atleten regelementair niet toegestaan (wederom wegens de amateurstatus van collegesporten). (Grant, Leadley & Zymont, 2008: p.451- 452) Tot besluit van deze paragraaf enkele woorden over de variatie in motivaties. Natuurlijk droomt iedere football atleet van een professionele carrière in de NFL. Maar slechts een fractie van het totale aantal student-atleten maakt de stap naar een professionele sportcarrière. “Most of them go pro in something other than sports” is een geliefde en veelgebruikte uitspraak van de NCAA. Hierdoor

22

is er een grote mate van onzekerheid in het leven van de student-atleet. Met een éénjarige scholarship die wel of niet kan worden verlengd voor het volgende seizoen bestaat er zelfs geen garantie op een diploma. Daarnaast weten velen ook niet wat hun te wachten staat als ze daadwerkelijk afstuderen. Is het wel of niet mogelijk in de VS een baan te vinden? Is mijn Amerikaanse diploma iets waard in Nederland, of Australië? Deze onzekerheid wordt aardig geïllustreerd in een laatste cijfermatige analyse van de vragenlijst. Op de vraag of men overtuigd is een goede kans te hebben op werk in de VS na het voltooien van een opleiding antwoorden 12 van de 14 respondenten (zeer) instemmend. Maar op de vraag of men na de opleiding terugkeert naar het land van herkomst antwoorden evengoed 6 van de 14 (zeer) instemmend, terwijl de overige 8 respondenten zich neutraal houden. Niemand weet wat de toekomst in petto heeft. De variatie aan verschillende motivaties is tevens een teken van wat Raghuram (2013) omschrijft als ‘multipliciteiten van de identiteit’ in het leven van studenten. Zo heeft de student een vrager naar kennis, maar is tevens een werknemer (in het geval van een bijbaan) of toekomstig werkzoekende, hij is ook een familielid en onderhoudt intensieve sociale contacten, en hij is een politieke actor. Vanuit al deze verschillende rollen is het lastig eenheid in identiteit te smeden. Vandaar dat het niet verwonderlijk is dat meerdere respondenten in verschillende motivatiecategorieën zijn terug te vinden. Vanuit de ene identiteit, als atleet, kun je meer waarde hechten aan sport, terwijl je als kennisvrager de waarde inziet van een goede educatie.

4.3 MIGRATIESTROMEN VAN INTERNATIONALE STUDENT-ATLETEN OVER DE PERIODE 2008-2013 In het laatste deel van dit hoofdstuk zullen de analyses van een hoger aggregatieniveau zijn. Door het analyseren van de migratiestromen kan het mondialiseringsproces in het college football worden waargenomen. In de eerste plaats zal worden gekeken naar de ontwikkeling van de aantallen internationale student-atleten door de jaren heen. Daarna zal worden gekeken naar de spreiding van de internationale student-atleten onder de verschillende conferences en universiteiten.

De ontwikkeling van internationale migratiestromen in college football, 2008-2013 We zullen de analyse beginnen met het bestuderen van de absolute aantallen internationale student- atleten (ISA), in verhouding tot de aantallen Amerikanen. In dezelfde tabel is daarnaast zowel het percentage ISA als het totale aantal van verschillende nationaliteiten van ISA opgenomen.

Tabel 2: Cijfers m.b.t ontwikkeling ISA in verhouding tot aantallen VS over periode 2008-2013 / bron: cfbstats.com 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Totaal ISA 70 76 88 98 116 135 United States 12813 12966 12996 13107 13428 13639 Totaal 12883 13042 13084 13205 13544 13774 % ISA 0.54 0.58 0.67 0.74 0.86 0.98 Aantal nationaliteiten ISA 13 15 12 16 22 26

Over de periode 2008-2013 is een groei in absolute aantallen ISA waarneembaar van 92,9%. Tevens is er sprake van een verdubbeling van het aantal nationaliteiten. Percentueel gezien is het aandeel van ISA nog altijd zeer marginaal. Desalniettemin betekent de percentuele groei dat in 2008 nagenoeg één op de 200 atleten van buiten de VS kwam, terwijl dit in 2013 naar bijna één op de 100 is gegroeid. Ten tweede is er sprake van ononderbroken groei, zowel in absolute aantallen als percentueel. Met name de laatste twee jaar is de groei nog intensiever dan in de periode 2008-2011. Door deze twee patonen is het geen onwaarschijnlijke verwachting dat zowel de aantallen als het aandeel ISA in de toekomst verder zullen toenemen.

Wanneer we inzoomen op de absolute aantallen, en onderscheid aanbrengen naar werelddelen, zien we tevens interessante ontwikkelingen.

23

Tabel 3: Ontwikkeling ISA naar werelddeel, 2008-2013 / bron: cfbstats.com Deel van de wereld 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Canada 40 46 48 47 48 46 Oceanië 16 11 21 25 35 44 Europa 10 12 11 16 24 22 Midden-Amerika & de Caribbiën 2 4 4 6 6 16 Afrika 2 2 4 3 3 4 Azië 0 1 0 1 0 3 Totaal 70 76 88 98 116 135

Het aandeel dat Canada heeft in het migratie van ISA neemt zienderogen af. Daarentegen staan de sterke opkomst van Oceanië en Europa. Het deel uit Midden-Amerika en de Caribbiën lijkt daarentegen vooral het laatste jaar een uitschieter naar boven te hebben. In onderstaande figuur wordt deze ontwikkeling nog eens geïllustreerd. Figuur 1: Percentuele ontwikkeling aandeel ISA naar werelddeel, 2008-2013 / bron: cfbstats.com 100% Azië 90% 80% Afrika 70% 60% Midden-Amerika & de 50% Caribbiën 40% Europa 30% 20% Oceanië 10% Canada 0% 2008 2009 2010 2011 2012 2013

Nu is duidelijk te zien dat het aandeel van Canada sinds 2009 onafgebroken aan het kelderen is. Dit betekent dat het vizier door universiteiten steeds breder wordt gesteld. Canada, geografisch gezien in de grootste nabijheid van de VS, verliest haar dominantie op het internationale strijdtoneel van de migratie van student-atleten. Een theorie van algemene internationale migratie biedt hier soelaas. Cumulatieve causatie, wat inhoudt dat initiële migratie leidt tot verandering van de sociale context waarin verdere migratie kan plaatsvinden. (Massey et al., 1993) Plat vertaald: wanneer het eerste schaap over de dam is, volgen er meer. In het geval van Oceanië en Europa lijkt deze theorie zeker stand te houden. Het is wel aardig om dit met een voorbeeld te illustreren. In 2012 meldt de eerste Fin zich aan bij de University of Nevada Las Vegas, een jaar later zijn er drie Finnen waar te nemen op dezelfde universiteit. Ter vergelijking: in geen van de andere footballteams speelt een Fin. Eenzelfde illustratie van cumulatieve causatie gaat op voor de Duitse enclave bij de University of Wyoming. In de rosters van 2010 staat één Duitser geregisteerd, één groeit tot drie in 2011 en drie groeit tot 5 in 2012. In 2013 is er echter eentje afgehaakt en staan er nog 4 geregisteerd.

De volgende vraag richt zich tot de mate waarin ISA verspreid zijn over de verschillende conferences. Zoals we al hebben kunnen zien in het vorige hoofdstuk bestaan er grote verschillen in prestige en inkomsten tussen verschillende conferences. De (SEC) is met overmacht de sterkste competitie, gevolgd door de Pac-12 Conference en de Big-12 en Big Ten Conferences. Onderaan bungelen de Sun Belt Conference en de Conference USA. Eens kijken hoe deze conferences het doen in het rekruteren van internationale student-atleten.

24

Tabel 4: Spreiding ISA naar Conference, 2008 en 2013 / bron: cfbstats.com Conference % Teams zonder ISA 2008 % Teams zonder ISA % ISA % ISA 2013 2008 2013 Southeastern Conference 92.86 71.43 0.07 0.31 Pac-12 Conference 58.33 8.33 0.53 1.74 Big 12 Conference 60.00 70.00 0.45 0.60 66.67 41.67 0.38 0.86 Atlantic Coast Conference 64.29 42.86 0.56 0.93 American Athletic Conference 70.00 30.00 0.67 1.10 Mountain West Conference 66.67 41.67 0.74 2.47 Mid-American Conference 61.54 30.77 0.97 0.88 Conference USA 64.29 57.14 0.59 0.54 Sun Belt Conference 87.50 50.00 0.19 0.47 Independent 66.67 33.33 0.88 0.97 Totalen 68.80 44.00 0.54 0.98

Het percentage van universiteiten zonder een ISA is tussen 2008 en 2013 in nagenoeg alle conferences afgenomen. Alleen in de Big 12 Conference is sprake van een toename van dit percentage, dat overigens weer wordt goedgemaakt door het daadwerkelijke percentage ISA. Dit betekent dus dat er minder teams zijn die wel meer ISA in hun rosters hebben opgenomen. Het is duidelijk dat het mondialiseringsproces van het college football een nationale impact heeft, aangezien geen conference ervan verstoten blijft. Binnen conferences kunnen echter wel opmerkelijke verschillen ontstaan. Zo is de spreiding bij de conference met het hoogste percentage ISA, de Mountain-West Conference, allesbehalve evenredig. Dit blijkt eens temeer uit onderstaande tabel. De verschillen tussen de bovenste vier universiteiten en de rest zijn enorm. Hoewel voor het team van de Air Force het percentage ISA begrijpelijk is, je moet immers de Amerikaanse nationaliteit bezitten om deel uit te maken van de strijdkrachten.

Tot slot een analyse die de spreiding over de verschillende universiteiten benadrukt. Brewer et al. Universiteit % ISA (2011) hebben een economische rangschikking gemaakt van de college Wyoming 8.41 footballteams op basis van hun intrinsieke waardebepaling. Deze is gebaseerd UNLV 7.69 op een aantal aspecten. Zo spelen verwachte toekomstige cash flows een Hawai'i 5.61 belangrijke rol, alsmede de bezittingen (stadion en andere faciliteiten) van een Boise State 4.95 footballprogramma. De lijst uit 2011 is echter gedateerd, vandaar dat gebruik Fresno State 1.02 wordt gemaakt van een geüpdate versie uit eind 2013 die online gepubliceerd Utah State 0.96 is door de Indianapolis Business Journal. Op deze lijst staan echter maar 116 San Diego State 0.91 van de 125 universiteitsteams, maar dat ontneemt ons niet de mogelijkheid Air Force 0.00 het globale beeld te zien. In de lijst van 116 teams zijn 132 van de 135 Colorado State 0.00 internationale student-atleten vertegenwoordigd. Nevada 0.00 Deze lijst valt goed te analyseren door haar op te delen in vier stukken van 29 New Mexico 0.00 teams. San Jose State 0.00 Tabel 5: Spreiding ISA naar grootte footballscholen / cijfers ISA afkomstig van cfbstats.com Rangnummer Brewer* Aantal ISA Gemiddelde waarde (mln $) 1-29 21 430.9 30-58 38 138.1 59-87 43 40.7 88-116 30 13.4 Totaal 132 155.8 * Bron: Indianapolis Business Journal, te vinden op: www.ibj.com/the-score-2014-01-09-notre-dame-no-2-in-ranking-of-football-riches-iu- tops-purdue/PARAMS/post/45498

Een lineaire verdeling van de aantallen ISA zou neerkomen op 33 atleten per 25% van de lijst. In bovenstaande tabel wordt echter duidelijk dat zowel de rijkste 25% als de armste 25% onder het gemiddelde liggen. Hoe valt dit nu te verklaren? Paragraaf 3.3 (p.15-17) lijkt het antwoord al te hebben gegeven. De topteams hebben door hun sportieve successen meer mogelijkheden om

25

topatleten van Amerikaanse bodem aan te trekken. Wanneer deze vijver voor een groot deel al is leeggevist zullen ambitieuze footballprogramma’s van kleine en middelgrote universiteiten over de grens moeten kijken voor talenten met toegevoegde waarde. De onderste categorie – universiteiten met de kleinste bugetten – zullen daarentegen niet, of in mindere mate, over de middelen beschikken om internationaal te rekruteren. Daarnaast zal ook de uitstraling een rol spelen. Voor kleine universiteiten die niet erg interessant zijn voor Amerikaanse footballatleten zullen ook internationale student-atleten niet erg warm lopen.

26

5. De macht van institutionele regelgeving in college football

Regelgeving in intercollegiate sports stamt uit 1905. Door de vele jaarlijkse doden in het American football werden vertegenwoordigers van Harvard, Yale, Princeton en Pennsylvania door toenmalig president uitgenodigd om over de spelregels te discussiëren. Stap voor stap is hierna de National Collegiate Athletics Association (NCAA) in het leven geroepen, waardoor “Teddy” de facto oprichter werd van één van de machtigste non-profit organisaties in de sport. Doelstelling van de NCAA is ‘to maintain intercollegiate athletics as an integral part of the educational program and the as an integral part of the student body and, by doing so, retain a clear line of demarcation between intercollegiate athletics and professional sports.’ (NCAA Constitution, art. 1.3.1) De meest controversiële punten waarover de NCAA zijn oordeel uitspreekt zijn restricties op het gebied van rekrutering, eligibility (speelgerechtigdheid of inzetbaarheid) van student-atleten en compensatie. (Woodrow Eckard, 1998) In dit hoofdstuk zullen deze drie controversiële punten nader worden besproken. De aandacht zal hierbij gericht zijn op de huidige situatie en mogelijk toekomstige wijzigingen in regelgeving. Aan rekrutering zal een aparte paragraaf worden gewijd, terwijl de overige twee punten gezamenlijk in een paragraaf worden besproken. Natuurlijk treft de regelgeving niet alleen internationale student-atleten, maar gelden de regels voor iedere student- atleet. Desalniettemin zal bij ieder punt worden gekeken in welke mate en op welke manier internationale student-atleten hiermee te maken hebben en welke consequenties er vanuit gaan voor de (aard van) internationale migratie.

5.1 INSTITUTIONELE REGELGEVING OMTRENT REKRUTERING VAN STUDENT-ATLETEN Rekrutering van nieuwe student-atleten is geen vrije aangelegenheid. Er bestaat strenge regelgeving met betrekking tot wanneer, wie en hoe een universiteit rekruteert. We zullen de belangrijkste punten bespreken. De eerste is het zogeheten principle of amateurism. Volgens de NCAA dient er strikt onderscheid worden gemaakt tussen atleten in intercollegiate sports en professionele atleten (zie bovenstaand citaat uit de NCAA Constitution). Dit betekent dat student-atleten jaarlijks niet meer mogen ontvangen dan het bedrag van een volledige (grant-in-aid) scholarship. In dit bedrag zijn de studiekosten (collegegeld en kosten voor studiemateriaal), woonkosten en een beetje extra voor andere onkosten opgenomen. Daarnaast krijgen zij een maaltijd bij het footballteam. Wanneer het bedrag van de studiebeurs wordt overschreden – bijvoorbeeld door het toestoppen van $10 voor een pizza door de coach – is er sprake van een overtreding. De student-atleet in kwestie kan dan worden geschorst voor één of meerdere wedstrijden, afhankelijk van de zwaarte van de overtreding. In het vorige hoofdstuk is al kort de migratie van twee Amsterdamse jongens besproken. Gedurende hun tijd op de prep school en voor een periode daarna hadden zij inwoning in een gastgezin die tevens boosters waren voor Boise State University. Tijdens zijn verblijf bij dit gastgezin profiteerde één van de jongens van gratis inwoning en maaltijden, en tevens kreeg hij wat geld toegestopt voor transport en een vakantie. Dit opgeteld ontving hij $13,600 aan onterechte vergoedingen; een bedrag dat hij, tezamen met een schorsing van 6 wedstrijden, terug diende te betalen. (Associated Press, 2011) Die andere Amsterdammer leek het leuk om met de kerst zijn familie in Nederland op te zoeken. De kosten voor dit bezoek werden betaald door het gastgezin. Ook hij kreeg hiervoor een schorsing van 4 wedstrijden en heeft de kosten van het ticket terug moeten betalen. (ESPN.com, 2012) Voor universiteiten bestaat, door het amateurprincipe, in financiële zin weinig speelruimte. En dat terwijl er voor vele miljoenen aan winst wordt gemaakt. De strikte regels zijn natuurlijk het product van jarenlange ontwikkeling in regelgeving. Waar universiteiten mazen in de wet zien, zullen ze daar gebruik van maken. Omdat de concurrentiestrijd op regionaal niveau zo intens kan worden, is de verleiding om vals te spelen erg groot. Als door valsspelen een voorsprong kan worden genomen, en de kans om gepakt te worden klein is dan zullen weinigen twijfelen. Regels worden echter met grote

27

regelmaat aangepast of toegevoegd om nieuw uitgevonden vormen van valsspelen tegen te gaan. Zo is er met betrekking tot sociale media nieuwe regelgeving in het leven geroepen. Omdat coaches in het rekruteringsproces beperkte mogelijkheden hebben om nieuwe studenten te spreken – er is per periode van het jaar aangegeven wat wel en niet mag; bijvoorbeeld één telefoongesprek per week en een beperkt aantal zogeheten evaluation days 5 – was het sommige coaches opgevallen dat er een aantal jaar geleden nog geen regelgeving bestond omtrent het gebruik van Twitter of Facebook. Nu is die regelgeving er wel, wat leidt tot een hilarische situatie waarin een werknemer van een universiteit een potentiële recruit wel mag volgen op Twitter, maar geen voor het publiek zichtbare @reply’s sturen. (Broccoli, 2011) De regelgeving omtrent rekruteren laat zich hierdoor kennen als een, in de woorden van Amerikaanse auteurs, little Dutch boy die – hoe stigmatiserend – bij een lek in de dijk zijn vinger in het gat steekt, om vervolgens op een andere plek een nieuw lek te constateren. (Grant, Leadley & Zygmont, 2008: p. 288) De strategie die de meeste universiteiten toepassen is er een van verleiding. Winsten uit het football zijn, zeker bij de grote footballscholen, de laatste decennia ingezet bij de verbetering van faciliteiten. In officiële bezoeken wordt de recruit rondgeleid door het stadion en alle pracht en praal die de campus te bieden heeft. Luxueuze kleedkamers ter waarde van vele miljoenen, blinkende krachthonken, een podium van nationale televisie, garantie op speeltijd en een stadion waar wekelijks meer dan 100,000 toeschouwers op de tribune zitten. Als je het even treft word je zelfs opgehaald en weer teruggevlogen in een privéjet. Aangezien universiteiten geen mogelijkheden hebben financiële prikkels aan te bieden zullen ze elkaar moeten aftroeven door de student een omgeving aan te bieden waartegen je geen ‘nee’ kunt zeggen. Dit leidt tot een ware wapenwedloop, waarin kosten noch moeite gespaard wordt en dat universiteiten inmiddels al vele honderden miljoenen dollars heeft gekost.

Een mogelijke ingrijpende verandering die op veel steun kan rekenen is het instellen van een salariëring van spelers. De topatleten, die geen geringe bijdrage hebben aan het teamsucces, hebben volgens economen een veel grotere marginal revenue product (MRP) dan de vergoeding die zij krijgen met een volledige scholarship. Dit wil zeggen dat zij de waarde van hun scholarship over een periode van vier jaar, zeg $60,000, in veelvoud terugverdienen voor hun universiteit. Door hun marginale bijdrage aan inkomsten uit mediarechten en merchandise zouden zij misschien wel het drie-, vier-, vijfvoudige waard zijn. De NCAA, dat bestaat bij de gratie van het lidmaatschap van de onderwijsinstellingen, is hier echter een grondig tegenstander van. Nu een aantal student-atleten initiatief hebben genomen voor het oprichten van een vakbond, wordt op dit moment in de rechtbank een strijd gevoerd of student-atleten al dan niet werknemers kunnen worden van de universiteiten. (Watson, 2014) Deze verandering zou weleens ingrijpende veranderingen teweeg kunnen brengen, niet in de laatste plaats voor de migratie van internationale student-atleten. Salariëring van spelers zou in de eerste plaats ten koste gaan van de winsten van Athletic Departments. Wanneer winsten dusdanig teruglopen zal ook in de kosten moeten worden gesneden. Deze ontwikkeling zou wel eens ten koste kunnen gaan van de beschikbaarheid van het aantal scholarships – dat zijn er nu 85. Minder scholarships leidt weer tot minder kansen voor iedereen, wat betekent dat ook internationale student-atleten de kans op een scholarship zien slinken. Naast de bedreiging voor de beschikbaarheid van scholarships schuilt hierin ook een andere ontwikkeling. Wanneer student-atleten mogelijk salaris kunnen ontvangen betekent dat er een wezenlijke omslag kan plaatsvinden van studentmobiliteit naar arbeidsmigratie. In dat geval ligt er voor academici een uitdaging dit te theoretiseren. Niet iedere student-atleet heeft immers een hogere MRP dan de hoogte van de studiebeurs. Sterker nog: voor veel atleten ligt de MRP rond de 0 aangezien zij nauwelijks spelen. (Grant, Leadley & Zygmont, 2008) Het mag duidelijk zijn dat eventuele grotere financiële compensatie aan student-atleten tot veel opschudding kan leiden.

5 Zie NCAA Recruiting Calendars 2013-2014: http://www.ncaa.org/student-athletes/resources/recruiting- calendars/2013-14-recruiting-calendars en kies ‘Football Recruiting Guide’ 28

5.2 INSTITUTIONELE REGELGEVING OMTRENT ELIGIBILITY EN COMPENSATIE In deze paragraaf zal de regelgeving omtrent inzetbaarheid van student-atleten en de compensatie worden besproken. Hoewel in de vorige paragraaf compensatie al een onderwerp van discussie is gebleken, zullen hier andere vormen van compensatie aan de orde komen die meer te maken hebben met de (inferieure) machtspositie van student-atleten. Inzetbaarheid van student-atleten op het footballveld begint bij de inschrijving in de administratie van de onderwijsinstelling. Omdat het instellingen van hoger onderwijs betreft zullen aspirant student-atleten aan zogeheten academic standards moeten voldoen: iedere potentiële student- atleet zal aan een minimale vereiste moeten voldoen inzake de academische achtergrond. Voor Amerikaanse studenten betekent dit een minimale score op de SAT’s of ACT’s, maar voor internationale student-atleten heeft de NCAA een document getiteld ‘NCAA International Standards. Guide to International Academic Standards for Athletics Eligibility’ die ieder jaar van een update wordt voorzien. Voor zo’n 160 landen is vastgesteld over welke diploma’s iemand moet beschikken om zich in te schrijven aan een Amerikaanse universiteit. Voor Nederland wordt je automatisch toegelaten met een havo-, vwo- of een mbo-diploma. De ‘lowest grade’ is echter vastgesteld op een 5.6 Het staat universiteiten daarnaast vrij om zelf de lat hoger te leggen inzake de minimale academische vereisten. Met de internationale academische standaard wordt in ieder geval de eerste drempel opgeworpen. Voor sommige (top)atleten kan deze drempel te hoog zijn, waardoor de kans op migratie is verkeken. Een tweede aspect omtrent inzetbaarheid is de zogenaamde National Letter of Intent (NLI). Met het (verplicht) ondertekenen van dit document commiteert de student-atleet zich aan een universiteit, waarmee aan bewegingsvrijheid een einde komt. Door dit document te koppelen aan de duur van de atletische scholarships – één jaar, waarbij de football coach bepaalt of deze verlengd wordt – komt de universiteit, en de footballcoach in het bijzonder, in een superieure machtspositie. De student- atleet ligt bij de universiteit aan de ketting en mag hopen op de coulance van de coach. Indien de scholarship niet verlengd wordt, komt een einde aan het avontuur. Voor internationale student- atleten betekent dit terugkeren naar plaats van herkomst, of betalen voor de studie. Geen studie betekent geen visum. Ook in het geval van ernstige blessures, die soms een abrupt einde van een sportcarrière kunnen betekenen, mag de student-atleet hopen op de coulance van de coach. Als je niet meer kunt spelen ben je van weinig waarde voor het footballteam en dus voor de coach. Verlenging van de studiebeurs is dan ook niet erg voor de hand liggend. Naast het mogelijk kwijtraken van de studiebeurs schort er tevens wat aan de medische vergoedingen. In principe draait de student-atleet zelf voor de kosten op van een langdurige blessure, aangezien hij na de beëindiging van de studiebeurs geen toegang meer heeft tot de universiteit. Ook deze kwestie maakt deel uit van de inzet in de rechtszaken die studenten voeren tegen de NCAA. (Watson, 2014) Als laatste punt met betrekking tot het thema van de inzetbaarheid van student-atleten zal worden gesproken over de mogelijkheden tot overgang van de ene universiteit naar een andere. De huidige spelregels dicteren dat wanneer een student-atleet overstapt naar een andere universiteit, hij een jaar van zijn 5-jarige eligibility verliest. In het hypothetische geval komt dit op het volgende neer. Een getalendeerde jongeman uit Ierland heeft in het rekruteringsproces een video van zijn hoogtepunten naar vele universiteiten opgestuurd, maar hij krijgt slechts één aanbieding van Texas State University die uitkomt in de minst prestigieuze conference. Maar na twee jaar spelen overstijgt hij het verwachtingspatroon en komt hij op de radar van meer prestigieuze footballscholen. Stel nu dat hij voor het volgende jaar een aanbod krijgt voor een volledige scholarship op Texas University. Hoewel er slechts het simpele woordje ‘State’ tussen zit, is er geen grotere wereld van verschil mogelijk. Texas University, dé grootste footballschool van de VS, waarvan iedere wedstrijd live wordt

6 Zie: NCAA International Standards. Guide to International Academic Standards for Athletics Eligibility 2013-14 Academic Year, updated April 2014.(p. 168-169) Online op: http://www.ncaapublications.com/p-4326- international-standards-2014-guide-to-international-academic-standards-for-athletics-eligibility-updated-april- 2014.aspx 29

uitgezonden op nationale televisie. Dit is de kans van je leven: grijpen! Maar het volgende jaar, door de contractbreuk van de NLI, ben je een jaar niet inzetbaar. Dit betekent dat je het hele seizoen op de tribune mag zitten, en je nog maar twee jaar voor Texas University mag uitkomen. Dit terwijl die school jou heeft overgehaald om de overstap te maken en jij slechts doet wat je denkt dat het beste is voor jouw carrière. Oneerlijk? Jazeker, de student-atleet wordt bestraft voor iets waaraan de universiteit die de transfer initieert schuldig is. Een mogelijke toekomstige wijziging zou zijn dat student-atleten hun eligibility behouden bij een transfer. Maar de NCAA voorziet alweer een klein Nederlands jongetje aan de dijk, en vrije transfers zouden Wild West taferelen tot gevolg kunnen hebben waarbij geen footballcoach meer zeker is van de beschikbaarheid van zijn spelers.

De laatste zaken die we hier zullen bespreken betreffen het thema van compensatie. Zoals eerder gezegd is het bedrag van de scholarship de enige compensatie die student-atleten mogen ontvangen. Hoewel er dus stemmen opgaan voor salariëring van spelers, is de schreeuw om een rechtmatig aandeel in de naamsrechten groter. De inkomsten uit merchandise zijn – zoals vermeld staat in paragraaf 3.2 – enorm. Spelers, waarvan de namen op de shirts staan, hebben hier echter een aandeel in van 0%. Oneerlijk? Met het tekenen van de NLI en de scholarship doe je klaarblijkelijk afstand van de rechten over jouw eigen naam. Maar ook voor oplossingen inzake deze problematiek, denk aan reeële compensatie voor spelers, zullen de winsten voor universiteiten afnemen. Zij krijgen immers hun rechtmatige deel vanuit de royalties. (Rovell, 2013) En met afnemende winsten komen we weer bij de problematiek die bij paragraaf 5.1 al uitvoerig aan de orde is gekomen. Een andere vorm van compensatie kan zijn om het bedrag dat gemoeid is met de scholarship te verhogen. Ook hier zijn de meeste universiteiten op tegen. Niet om redenen van teruglopende winsten – de grote winstgevende footballscholen kunnen die lastenverhoging wel dragen –, maar het zijn juist de kleinere scholen die hiermee grote problemen voorzien. De begroting van deze Athletic Departments binnen deze onderwijsinstellingen is namelijk substantieel kleiner en een verhoging van alle 85 scholarships zou er aanzienlijk inhakken en zelfs het hele programma in gevaar brengen. (Grant, Leadley & Zygmont, 2008) Voor internationale student-atleten zou dit tevens consequenties kunnen hebben. Het zijn juist de kleine en middelgrote footballscholen die naar talenten buiten de nationale grenzen speuren. Wanneer deze footballprogramma’s in gevaar komen, nemen de kansen op scholarships voor internationale student-atleten aanzienlijk af.

30

6. Conclusies

In de inleiding hebben we ons tot doel gesteld om drie onderzoeksvragen te beantwoorden. Met de beantwoording van deze vragen zou een totaalbeeld kunnen ontstaan van de migratie van internationale student-atleten in het college- en universiteits football in de VS. Wat veroorzaakt de internationale migratie? Hoe wordt deze migratie vormgegeven? En waardoor wordt deze migratie beperkt? In striktere bewoordingen hebben deze vrijelijk gepostuleerde vragen de volgende vorm gekregen: 1) Welke mechanismen zijn aan de vraagzijde van invloed op de migratie van internationale student-atleten?

2) Op welke manier positioneren individuele internationale student-atleten zichzelf in het migratienetwerk? En hoe verhouden de geaggregeerde migratiecijfers over de periode 2008-2013 zich tot het mondialiseringsproces?

3) In hoeverre werkt de huidige (en mogelijk toekomstige) institutionele regelgeving restrictief met betrekking tot de migratie van internationale student-atleten?

Ter beantwoording van de eerste onderzoeksvraag kunnen we stellen dat er een mechanisme werkzaam is dat bestaat uit regionale en nationale concurrentie onder universiteiten. Binnen dit mechanisme geldt de ijzeren wet van de legendarische coach Vincent Lombardi: winning isn’t everything, it’s the only thing. Winnen leidt tot prestige, prestige leidt tot populariteit en populariteit leidt tot meer inkomsten uit mediarechten en merchandise. Tevens wordt vanuit universiteitsbesturen de hoop gekoesterd dat winst op het footballveld tevens leidt tot meer aanmeldingen van (betalende) studenten. Aan de wil om te winnen kan slechts tegemoet worden gekomen door het opstellen van de beste atleten. Hiervoor zullen universiteiten onderling moeten concurreren in het proces dat rekrutering heet. Maar bij het leegraken van de nationale talentvijvers zal het vizier moeten worden verzet. Met internationale rekrutering van student-atleten tot gevolg.

Individuele internationale student-atleten stellen zich in verschillende gradaties op als actieve actoren binnen het migratienetwerk. Sommigen verzetten zelf al het werk om zichtbaar te worden voor coaches van footballteams, terwijl anderen hulp van derden inschakelen. Weer anderen worden op hun wenken bediend. Doordat zij over dermate veel talent beschikken zullen universiteiten hevig concurreren om de gunsten van deze categorie atleten. Met uitnodigingen voor officiële bezoeken, waar de verleiding van universiteiten hevige vormen aan kan nemen, worden deze studenten voor enkele dagen in de watten gelegd. Ook de administratieve rompslomp die internationale migratie, een nieuw land en een nieuwe school, met zich meebrengt wordt vaak door mensen van de Athletic Departments opgelost. Er is tevens een grote variatie aan migratiemotieven van internationale student-atleten. Sommigen doen het puur voor de sport, terwijl anderen een bredere kijk hebben op het universiteitsleven. De kans op gratis onderwijs biedt tevens vaak een uitkomst, waardoor sommigen een opleiding kunnen voltooien die anders buiten bereik lag. De geaggregeerde migatiecijfers laten daarnaast zien dat het mondialiseringsproces van het college football in volle gang is. Onafgebroken stijgende cijfers met betrekking tot het percentage aan internationale student-atleten is tevens een indicatie dat de groei nog niet voorbij hoeft te zijn. In het geval van sommige landen wordt een proces van cumulatieve causatie waargenomen, terwijl in het geval van Canada de toestroom juist lijkt te stagneren. De toekomst zal moeten uitwijzen in hoeverre deze ontwikkelingen zich door kunnen zetten.

Bij de beantwoording van de laatste onderzoeksvraag kunnen we bondig zijn. Er gelden vele restricties, zowel voor universiteiten als voor student-atleten. Bij overtreding van regels, bijvoorbeeld

31

in het geval van extra financiële tegemoetkomingen, wordt echter de student gestraft. In het geval van een, door een andere universiteit geïnitieerde, transfer is de student-atleet de dupe. Hij verliest hiermee een jaar van zijn speelgerechtigdheid. De machtsposities zijn in het kader van de institutionele regelgeving niet in het voordeel van de student-atleet. Hij is in veel gevallen overgeleverd aan de welwillendheid van de footballcoach die beslist over de voortzetting van zijn scholarship. Ook met betrekking tot de compensatie zit de student-atleet in een inferieure positie. Hij heeft geen aandeel in de rechten met betrekking tot het gebruik van zijn eigen naam, en ook qua medische vergoedingen kan het slecht voor hem uitpakken. In het geval van een ernstige blessure loopt hij zelfs het risico in een financiële beerput terecht te komen en zijn opleiding niet af te kunnen maken. Veranderingen op dit vlak zullen in de toekomst mogelijk via rechtszaken worden afgedwongen. Spelers eisen betere regelgeving op het gebied van compensatie, juist op de meest pijnlijke punten als medische zorg en naamsrechten. Ook over het thema van salariëring van atleten wordt gesproken, maar dit lijkt geen heilzame weg. Het zal niet in de laatste plaats ten koste gaan van de beschikbaarheid van scholarships, waar ook internationale student-atleten last van kunnen gaan ondervinden.

Desondanks zijn vallen er ook mooie woorden te wijden aan de wereld van intercollegiate sports. De schoonheid van het systeem van college sporten is dat er kansen worden geboden. Kansen aan jonge mensen om dromen waar te maken. Om in een stadion te spelen voor 100.000 toeschouwers. Om een universitaire studie te volgen ook al kom je uit een kansloze situatie. Om football te spelen terwijl je nog nooit zo’n ovaalvormige bal in je handen hebt gehad. Maar bovenal wordt jonge mensen de kans geboden om voor jezelf kansen te creëren en te grijpen. Een systeem met kans als basisprincipe van het leven. Er bestaan ergere dingen. Het uiteindelijke en grotere doel is geweest om langs de weg van onderzoek naar migratie van internationale student-atleten kennis te maken met de wonderbaarlijke wereld van de intercollegiate sports en de waarde die American football daarin heeft. Ik hoop, en ik denk het ook een beetje, dat ik in die missie ben geslaagd.

32

Literatuurverantwoording

Altbach, P.G. & Knight, J. (2007) The internationalization of higher education: motivations and realities. Journal of Studies in International Education, 11, p. 290-305. Associated Press (2011) Ricky Tjong-A-Tjoe back after ban. ESPN College Football, 19 oktober 2011 [Online op: http://espn.go.com/college-football/story/_/id/7123632/boise-state-broncos-ricky-tjong-tjoe-back-6- game-suspension] Beacom, A. (1998) Indigenous sport and the search for belonging. The Sports Historian, 18(2), p.50-77. Berns, R. (2011) Voetbalmigratie als sociaal economisch proces. Masterscriptie Universiteit van Amsterdam, Amsterdam: augsutus 2011. Brewer, R., Pedersen, P.M, Choong-Hoon Lim & Clerkin, T.A. (2011) Examining the value of sport clubs: a cross- sectional intrinsic valuation of NCAA Footbal Bowl Subdivision (FBS) football programs. International Journal of Applied Sports Sciences, 23(2), p. 351-370. Broccoli, V. (2011) Policing the digital Wild West: NCAA recruiting regulations in the age of Facebook and Twitter. Sports Lawyers Journal, 18, p. 43-66. Brown, P. & Tannock, S. (2009) Education, meritocracy and the global war for talent. Journal of Education Policy, 24(4), p.377-392. Carter, T.F. (2011) Re-placing sport migrants: Moving beyond the institutional structures informing international sport migration. International Review for the Sociology of Sport, 48(1), p. 66-82. ESPN.com News Services (2012) Geraldo Boldewijn to miss 4 . ESPN.com College Football, 3 augustus 2012 [Online op: http://espn.go.com/college-football/story/_/id/8232044/boise-state-receiver- geraldo-boldewijn-miss-4-games-violation] Grant, R.R, Leadley, J. & Zygmont, Z. (2008) The Economics of Intercollegiate Sports. Singapore: World Scientific Publishing Co. Pte. Ltd. Hogan, R. (2013) NFL Getting More “International” All The Time. Pro Player Insiders, 28 september 2013. Langelett, G. (2003) The relationship between recruiting and team performance in Division 1A college football. Journal of Sports Economics, 4, p. 240-245. Massey, D.S., Arango, J., Hugo, G., Kouaouci, A., Pellegrino, A. & Taylor, J.E. (1993) Theories of International Migration: A Review and Appraisal. Population and Development Review, 19(3), p. 431-466. NCAA Constitution (2011) 2011-2012 NCAA Division I Manual. Indianapolis, Indiana: National Collegiate Athletics Association. Poli, R. (2010) Understanding globalization through football: The new international division of labour, migratory channels and transnational trade circuits. International Review for the Sociology of Sport, 45(4), p. 491- 506. Raghuram, P. (2013) Theorising the spaces of student migration. Population, Space and Place, 19, p.138-154. Root, N. (2014) Droom oud-Panthers komt uit. Stadsblad De Echo, 28 mei 2014. Rovell, D. (2013) Texas leads in merchandise royalties. ESPN College Football, 12 augustus 2013 [Online op: http://espn.go.com/college-football/story/_/id/9560094/texas-longhorns-again-top-merchandise- sales-list] Schoenfield, D. (2004) Which is more fun to watch? ESPN.com, 11 november 2004 [Online op: http://sports.espn.go.com/espn/page2/story?page=schoenfield/041111/day14] Shachar, A. & Hirschl, R. (2013) Recruiting “Super Talent”: the new world of selective migration. Indiana Journal of Global Legal Studies, 20(1), p.71-107. Smith, C. (2012) A BCS playoff TV contract will be worth more than $1 billion. Forbes.com, 27 april 2012 [Online op: http://www.forbes.com/sites/chrissmith/2012/04/27/a-bcs-playoff-tv-contract-will-be-worth- more-than-1-billion/] Staurowsky, E. & Sack, A. (2005) Reconsidering the use of the term student-athlete in academic research. Journal of Sport Management, 19(2), p. 103-116. Watson, G. (2014) NCAA declares student- are not employees and will fight unionization. will fight unionization. Yahoo sports, 28 januari 2014 [Online op: http://sports.yahoo.com/blogs/ncaaf-dr- saturday/ncaa-declares-student-athletes-not-employees-fight-unionization-192353896--ncaaf.html] Wilson, R. & Wolverton, B. (2008) The new face of college sports. Chronicle of Higher Education, 54(18), p.A27- A29. Woodrow Eckard, E. (1998) The NCAA cartel and competitive balance in college football. Review of Industrial Organization, 13, p. 347-369.

33

Ziguras, C. & Law, S-F. (2006) Recruiting international students as skilled migrants: the global ‘skills race’ as viewed from Australia and Malaysia. Globalisation, Societies and Education, 4(1), p.59-76.

34