Op Zoek Naar De Canon. Criteria Ter Selectie Van Een Moderne Schrijversbiografie in Vlaanderen: Enkele Praktische En Theoretische Reflecties
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Op zoek naar de canon. Criteria ter selectie van een moderne schrijversbiografie in Vlaanderen: enkele praktische en theoretische reflecties door Stefan VAN DEN BOSSCHE Abstract In Flanders chere has been si nee approximacely 1990 a cercain rise of li terary biographies. Ic has generally been accepced chat the ideal biography is a quescion of finding the right dialogue becween licerature and science, and chat the value of the biography is decermined, in good as well as in bad ways, by the talent of the biographer. Recent research on the licerary canon was especially focused on the personal publications, the group-participation, pos sible side-activicies in licerary regions and the positive recepcion of the work of the subject. Nevercheless a large number of less-important wricers has influenced the percepcion of the literal history. The contemporary licerary canon is only of secondary importance to decerminate the choice of the bio grapher. Especially admiracion, identificacion and the will of rehabilicacion stimulace him to write down a certain live-story. Toen Jan te Winkel in 1892 zijn an1bt aan de Amsterdamse universiteit aanvaardde, zag hij het als de voornaamste opdracht van de toekomstige onderzoekers van de Nederlandse letterkunde dat zij de literatuur van een bepaalde periode in verband zouden kunnen brengen met de maat schappelijke omstandigheden waarin zij kon ontstaan en gedijen. En vooral: De geschiedvorscher onzer letterkunde evenwel moet zijne taak veel zijdiger opvatten. Hij moet kunnen aantonen, wat er algemeens, maar ook wat er persoonlijk eigenaardigs is in de gewrochten der liccerarische kunst. Daartoe moet hij aanleg en karakter, werkkracht en werklust der schrijvers onderzoeken en erachten te verklaren uit hunne afkomst, opvoeding en levenservaringen, uit hunne persoonlijkheid, zoals die was en werd. De biographie maakt dan ook een hoogst gewichtig en volstrekt onmisbaar onderdeel der litteratuurgeschiedenis uit.' ' J. ce Winkel, De beoefening der Germanistiek aan de Amsterdamsche Hoogeschool. Rede bij de aanvaarding van het Hoogleraarsambt aan de Universiteit te Amsterdam op den 31sten 74 STEFAN VAN DEN BOSSCHE In 1995 moest Anja van Leeuwen nochtans vaststellen dat de biogra fie als "wetenschappelijk" genre nog altijd veronachtzaamd werd: [ ... ] zolang de ontwikkeling van de biografie op academisch niveau niet onderzocht en geboekstaafd wordt, loopt de levensbeschrijving het gevaar de verschoppeling van de literatuurwetenschap te blijven. De biografie bloeit in het "echte" leven, maar in de academische wereld is de plaats van de biografie nog altijd omstreden. 2 Dat is grotendeels verleden tijd. De literaire biografie is meer dan ooit het resultaat van wetenschappelijk onderzoek en het aantal pro moties dat een biografie als proefschrift heeft, neemt zienderogen toe, vooral in Nederland.3 Bovendien, zo merkte Sem Dresden zelfs al in 1956 op, dient men te concluderen dat de biografie ontspringt aan een bron waar op vreemde wijze het verhaal over een 'levend' persoon, dat nauwelijks verhaal kan zijn, het verhaal over een romanfiguur, die alleen maar verhaal is, en het weten schappelijk betoog samenvloeien. 4 VLAANDEREN Sedert pakweg 1990 is in Vlaanderen, maar pás in navolging van Nederland, sprake van een hausse en opwaardering van het genre van de literaire biografie. De laatste jaren is steeds meer het wetenschappe lijke karakter en draagvlak van de biografische arbeid aan de orde. In Nederland hebben zich enkele eminente theoretici als Jan Fontijn en Sem Dresden met het thema beziggehouden, terwijl ook voorheen al door Pierre H. Dubois en anderen behoorlijk wat denkwerk hierom- Maart 1892, Amsterdam, 1892, geciteerd in Annette Portegies, "'Multatuli", een mijlpaal? De stand van zaken in de Nederlandstalige schrijversbiografie', in Ons Erfdeel, 46 (2003) 3 (juni), p. 374-375. 2 Anja van Leeuwen, 'De bloei van de biografie in de Nederlandse letteren', in Ons Erfdeel, 38 (1995) 2 (maart-april), p. 195. 3 Ik citeer bijvoorbeeld de (afgeronde) biografische docroraarsonderzoeken door Hans Renders (Rijksuniversiteit Groningen), Hans Werkman (Vrije Universiteit Amsterdam), Stefan van den Bossche (Vrije Universiteit Amsterdam) en Wim Hazeu (Rijksuniversiteit Groningen). In Vlaanderen zijn een tweetal biografieën als proefschrift in de maak: een van Peter Theunynck (over Karel van de Woesrijne) en een van Marc Reynebeau (over Paul van Ostaijen), beide in de Universiteit Gent. 4 S. Dresden, Over de biografie, Amsterdam, Meulenhoff, 2002, p. 15. Dit boek is ren dele een herdruk van De structuur van de biografie, Dan Haag, Bert Bakker/Daamen, 1956. OP ZOEK NAAR DE CANON 75 trem werd geleverd. In Vlaanderen is dat theoretisch discours voorals nog niet aan de gang. Opteren voor het schrijven van een bepaalde biografie impliceert immers een keuze voor een cultuurhistorisch parcours. Er valt echter nog heel wat onderzoek te doen naar de relatie tussen analyse, stijl, genre en naar een biografisch verband tussen journalistiek en culture le instituties. Belangrijk is dat de laatste jaren zich gaandeweg uit de journalistieke biografie de academische heeft ontwikkeld. In die zin wordt gesproken over een convergentie tussen de biografie die een necrologisch karakter heeft, of conserverende doelstellingen dient enerzijds, en de academische biografie anderzijds. Gedegen biografisch onderzoek kan, in dat verband, nieuw licht werpen op een ideologisch gefragmenteerde persgeschiedenis of de historiek van andere culturele en andere instituties.5 Jan Fontijn duidde eerder al op enkele valkuilen die inherent aan het genre zijn. Precies vanwege de bijzondere relatie met de journa listiek is ook hier het gevaar voor sensatiezucht en onwaarheid steevast aanwezig. Het materiaal zit immers "vol broze, door de gebiografeerde met zorg geheimgehouden feiten", maar bevat ook de verwachtingen van een uitgever en een publiek. De uitgever wil dat het boek leest als een roman en een aantal tot nu toe onbekende feiten zal onthullen. Wat meer fictie en "straatrumoer" kan het leven van een misschien wat minder belangrijke schrijver toch meer aanzien en literair belang ver lenen.6 ENKELE IDEEËN OMTRENT DE CANON Wie bepaalt welke schrijver in een biografie geportretteerd zal wor den? Zijn er, door bestudering van de feiten, criteria te deduceren die ons meer vertellen over de manier waarop de keuze voor het schrijven van het levensverhaal van een schrijver tot stand komt? Over de complexiteit en plasticiteit van het begrip "canon" hoef ik hier allerminst een betoog op te zetten. Er is in de loop der jaren heel ' Ik verwijs hierbij haar de werkzaamheden van het Biografie Instituut van de Rijks universiteit Groningen, een instituut dat onder de leiding staat van Dr. Hans Renders. 6 Vgl. Jan Fontijn, Broeders in bedrog. De biograaf en zijn held. Essays, Amsterdam, Querido, 1997, p. 58-60. Fontijn verwijst daarbij meermaals naar de journalistiek: "Vergis ik mij als ik beweer dat tegenwoordig feit en fictie in de kranten elkaar steeds dichter naderen? Is er een postmoderne scepsis in onze cultuur binnengeslopen over de mogelijkheid de waarheid vast te leggen, waarbij de grensvervaging tussen fictie en non-fictie symptoma tisch is?" 76 STEFAN VAN DEN BOSSCHE wat over nagedacht en geventileerd, maar niet altijd of op dezelfde, unificeerbare wijze heeft dat werkbare elementen voor het literatuur onderzoek opgeleverd. Voor J .J .A. Mooij was de canon, twee decennia geleden, een verzameling van literaire werken, die in een samenleving als waardevol erkend worden, en die dienen als referentiepunten in de lite ratuurbeschouwing (met name de literaire kritiek) en in het onderwijs (en daar dan ook onderwezen worden). 7 De canon is een hardnekkig fenomeen dat veranderingen en aan passingen maar mondjesmaat toelaat. Jaap Goedegebuure veronder stelde destijds dat de zogenaamde Knuvelder-canon - genoemd naar de eminente literatuurhistoricus - zou veranderen door de ontdekking van schrijvers als Focquenbroch of]acob Campo Weyerman.8 Die ver wachting kwam niet uit, en decennia later mag zonder meer gesteld worden dat de genoemde figuren marginaal gebleven zijn. 9 In hun recent artikel "Over de betekenis van de dichter Jan Campert" wijzen Gillis Dorleijn en Wiljan van den Akker op het mis verstand dat de kwaliteit van het werk van een schrijver bepalend zou zijn voor zijn positie in de canon. 10 Hoe moet immers een reputatie verklaard worden die pas decennia of eeuwen na de dood van een schrijver of kunstenaar tot stand komt? Kwaliteit heeft met de omge ving te maken: ze wordt voor een deel bepaald door de perceptie van het werk door die omgeving. Een gedicht kan bij het verschijnen ervan een aanzienlijk belang genereren maar naderhand een zwak gedicht blijken. Elsschots beruchte Bormsgedicht bijvoorbeeld, of Jan Camperts "Het lied der achttien doden". Hoe dan ook: de notie kwa liteit is op zijn zachtst gezegd precair en, zoals elke poging tot objecti vering van artistieke waardeoordelen, onderhevig aan intersubjecti viteit. Dorleijn en Van den Akker verwijzen in hun bijdrage naar recent onderzoek waarbij een aantal factoren determinerend zijn voor een literaire reputatie. Het gaat dan in concreto over: de boekpublicaties 7 J.).A. Mooij, 'Noodzaak en mogelijkheden van canonvorming', in Spektator, 15 (1985-1986) 1 (september), p. 23-31. 8 Jaap Goedegebuure, 'Canonvorming na Knuvelder', in Spektator, 15 (1985-1986) 1 (september), p. 32-40. 9 J.A. Dautzenberg, 'Iemand weigert het leesdossier. Het Nederlandse literatuuron derwijs en de