George Kettmann, Leven in Tweespalt, Ingeleid Door Louis Ferron En Bezorgd Door Willem Huberts (1999, 2E En 3E Druk 1999, 4E Druk 2001) 38
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Leven·in tweespalt .George Kettmann Uitgeverij Flanor Leven in tweespalt Leven in tweespalt Nagelaten geschriften van een nationaal-socialist George Kettmann ingeleid door Louis Ferron bezorgd door Willem Huberts Uitgeverij Flanor Vierde druk ISBN 90-73202-40-X Uitgeverij Flanor, Nijmegen, 2001 © Teksten George Kettmann: Erven Kettmann © Inleiding: Louis Ferron, Haarlem © Verantwoording: Willem Huberts, Nijmegen Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitzonderingen door de Wet gesteld mag zonder schriftelijke voorafgaande toe- stemming van de rechthebbende(n) op het auteursrecht niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mecha- nisch, door fotokopie, microfilm, opname, of op enige andere manier, hetgeen ook van toepassing is op de gehele of ge- deeltelijke bewerking. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Au- teurswet 1912 jo het Koninklijk Besluit van 20 juni 1974, Staatsblad 351, zoals gewijzigd bij het Koninklijk Besluit van 23 augustus 1985, Staatsblad 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoe- dingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, NL – 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van ge- deelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. All rights reserved. Subject to the exceptions provided for by law, no part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, and/or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, microfilm, re- cording, or otherwise without the prior written consent of the copyright-holder(s); the same applies to whole or partial adaptations. The publisher retains the sole right to collect from third parties fees payable in respect of copying and/or take legal or other action for this purpose. Inhoud Louis Ferron – George Kettmann, de soldaat zonder front 7 Willem Huberts – Verantwoording 13 Op zoek naar een haven 25 I27 II 37 III 47 IV 55 V63 VI 77 VII 91 Naschrift 99 De tweespalt tussen NSB en SS 105 Inleiding 107 Hoofdstuk I 113 Hoofdstuk II 131 Hoofdstuk III 145 Hoofdstuk IV 157 Hoofdstuk V 175 Nawoord 199 Beknopte bibliografie van de werken van George Kettmann 209 Personen- en zakenregister 211 ——— 7 George Kettmann, de soldaat zonder front Laat ik maar meteen melden waar de pijn zit. In zijn na de oorlog in opdracht van het RIOD geschreven en hier afgedrukte De tweespalt tussen NSB en SS schreef George Kettmann: ‘...wij vroegen niet naar gewin en leef- den met een vlam in ons hart. Dat die tijd sfeer had, het lag – weet ik nu – aan het licht dat wij er zelf in ontstaken: een geloof zoals ik het altijd (...) heb horen doorklinken in de poëzie van Henriette Roland Holst, de grootste dichteres uit de afgelopen halve eeuw. Die vlammende roep om een worden- de en dus nog ongekende, maar profetisch geïdealiseerde gemeenschap is toen óók – al droegen we zwarte hemden in plaats van de rode muts der re- volutie – ónze roep geweest.’ Zo veel goede zin en dan toch als landverrader aan de paal te worden genageld! Is het, zoals hij in het genoemde geschrift suggereert, het lot van alle idealisten die uiteindelijk, militair gezien, aan het kortste eind hebben getrokken? Of is het het lot van alleen die idealisten wier idealisme uitein- delijk als een drogbeeld is ontmaskerd? Voor dat laatste lijkt veel te zeggen. In dat geval rest dus de vraag wát er op dat idealisme viel aan te merken. Menno ter Braak was met de beant- woording van die vraag gauw klaar in 1937. Met Kettmanns gedicht ‘De wijze kater’ als steen des aanstoots, schreef hij zijn Het Nationaal-Socialisme als rancuneleer. Waarbij voor de goede orde vermeld moet worden dat Kettmanns gedicht gericht was ‘Aan de heeren van het nieuw opgerichte “Comité van Waakzaamheid” tegen het Nationaal-Socialisme’, waarvan Ter Braak een der gangmakers was. Kett- mann verzet zich in zijn poëem tegen de zijns inziens burgerlijke zelfge- noegzaamheid van de comitéleden en beëindigt zijn aanklacht met het vol- gende kwatrijn: ——— 8 Gij – op ’t fluweel als heele potentaten – zijt al door Moskou voor de jacht gehuurd; weet dit: het heeft den langsten tijd geduurd, dan komen wij - wij durven jullie haten! Het venijn zit natuurlijk in de staart. Het is de haat die Ter Braak in- geeft van een rancuneleer te spreken en van ressentiment als drijvende mo- tor. Met instemming citeert Ter Braak aan het begin van zijn essay een diplomaat die, gevraagd naar het gevaar van het Nationaal-Socialisme voor Nederland, gereageerd zou hebben met een: ‘Welneen, mijnheer, het Natio- naal-Socialisme, dat is een troepje rats.’ Proef de ook door Ter Braak gesig- naleerde – en bijgevallen – sjieke arrogantie die uit deze opmerking spreekt en je bent de reden voor rancune en ressentiment eigenlijk al een beetje op het spoor. Rancune, ressentiment... Het lijken afdoende termen om het Natio- naal-Socialisme of verwante stromingen te veroordelen. Maakt men zich er daar echter mee van af, dan gaat men toch wat al te gemakkelijk voorbij aan de bronnen van die gevoelens die, of ze nu uit de modder opwellen of niet, wel degelijk bronnen zijn, oorzaken dus. En als ze al uit de modder opspui- ten, dan dient men die modder hier letterlijk te nemen. Het is namelijk de modder uit de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog. De modder, jawel ... en het bloed, het gangreen en de verscheurde lon- gen en – waarom niet? – de rancune. Miljoenen soldaten, zowel aan de kant van de asmogendheden als aan die van de geallieerden waren juichend de oorlog ingegaan om, gaandeweg de zinloze veldslagen en de massakers tot het inzicht te komen dat ze niet meer dan speelgoed waren in handen van een establishment dat hen, met zijn fraaie patriottische kreten, voor zijn kapitalis- tische karretje had gespannen. Niet verwonderlijk is dan ook dat juist in de naties van de voormalige belligerenten getracht werd een nieuw waardepatroon te ontlenen aan de in de oorlog opgedane ervaringen. Waar in het geval Duitsland – het geval van de meest toonaangevende verliezer dus – nog eens ‘de dolkstootlegende’ bijkwam. Wat zoveel inhield als dat het Duitse leger niet te velde zou zijn verslagen, maar door de aanstichters van de Novemberrevolutie: de soci- aal-democraten die voordien – tamelijk sluw – in de positie waren gema- noeuvreerd waarin zij en niet de conservatief-nationale krachten gedwongen waren geworden de vredesvoorwaarden van de geallieerden te accepteren. Weg dus met de burgerlijk-industriële – zo men wil kapitalistische – samenleving die met die zinloze oorlog haar eigen voosheid had bewezen. ——— 9 Het Marxisme leek – zeker voor hen die de ‘dolkstootlegende’ niet aanhin- gen, het redelijk alternatief. Langs positivistisch bepaalde, historische lijnen voorzag het immers een samenleving waarin de kapitalistische ordening wel ten onder móest gaan. Anderzijds beloofde het, langs diezelfde lijnen, een cosmopolitisering van die samenleving, gedragen door het internationale proletariaat. Toch kon men zo – in die gedachte al of niet gesteund door de ge- noemde legende – zijn aarzelingen hebben over het positivistisch, weten- schappelijk onderbouwde karakter van het voorspelbare verloop der dingen. Voortbordurend op romantische noties van bijvoorbeeld Fichte en Herder, kon men de nadruk leggen op andere, wellicht meer irrationele dan wel in- tuïtieve krachten die plaats en ontwikkeling van een natie in het geheel der volkeren konden bepalen. Maar dat alles anders moest: daar kon men zich aan beide zijden wel in vinden. En juist op deze tweesprong tussen een op de rationaliteit geori- enteerd vooruitgangsdenken en zijn antipode, die de bijna mythische en in ieder geval langs lijnen van het historisme bepaalde verleden beklemtoonde, zou zich met name in het Duitstalige gebied een baaierd aan standpunten gaan ontwikkelen die door de extremiteit én het gewetenloze opportunisme van een van die vleugels uiteindelijk zou culmineren in wat wij als de Nazi- staat hebben leren kennen. Een staat die aan alle ethische normen lak had, zelfs aan die van de eigen aanhang. Kettmann heeft dit laatste niet doorzien, wellicht verblind door de ro- mantische voorgeschiedenis en de rigoureuze conclusies die daar in Duits- land uit werden getrokken. Als zoon van een middenstander wilde hij groots en meeslepend leven en hij was in Nederland waarachtig de enige niet. Maar waar haalde je in dit land de historische legitimatie voor je revolutionaire gezindheid vandaan? Dan kwam je al gauw in Italië terecht en, als je wat ‘volkser’ georiënteerd was, natuurlijk in Duitsland. In zijn standaardwerk Die konservative Revolution in Deutschland 1918-1932 onderscheidt Armin Mohler vijf hoofdgroeperingen waarin de niet historisch-materialistisch georiënteerde revolutionairen zich zouden on- derscheiden. In de eerste plaats de ‘volksen’ die de rassengemeenschap als bindende kracht zagen voor een réveil. Dan de ‘jongconservatieven’ die ei- genlijk oude wijn in nieuwe zakken wilden gieten. De ‘nationaal revolutionai- ren’, voornamelijk geïnspireerd door de frontervaringen, die de door hen ervaren technologische en politieke ontwikkelingen ten eigen nutte wilden aanwenden. Als meest onschuldige groepering in dit geheel mogen de zoge- naamde ‘Bündnischen’ worden gezien: nostalgici hoofdzakelijk die, in het kader van hun volkse ideaal, gehuld gingen in Lederhose en bijpassend Tiro- ——— 10 ler hoedje. En tenslotte de ‘landvolkbeweging’ die het nationale denken ver- engde tot een opkomen voor eigen streek en eigen stand. Om even de gedachten te bepalen. Een man als Ernst Jünger mocht men in die tijd tot de ‘nationaal revolutionairen’ rekenen. Zijn blauwdruk voor de nieuwe samenleving heet Der Arbeiter, de bijna cynische manipu- leerder van de moderne technologie, als hij daar niet zelf een organisch on- derdeel van vormde. Latere Hitlerwederstrevers als Stauffenberg en Schla- brendorf mocht men eerder tot de ‘jongconservatieven’ rekenen. Hun inspi- rator was de filosoof Arthur Moeller van den Bruck; bedenker overigens van de term ‘Het derde rijk’, dat hij zich geheel anders had voorgesteld.