<<

Een sokkenfabriek in Nieuwe

Een kleine geschiedenis uit een veenkoloniaal dorp in Oost

Hoe eenzaam lag het woeste oord daar uitgestrekt in 't rond. Geen mensenstem werd er gehoord op dien onvruchtb'ren grond. De Pekel A doorsneed het land met veen en hei bedekt. Natuur werd door geen nijv'vre hand uit hare rust gewekt.

Deze ongerepte natuur beheerste na de laatste ijstijd duizenden jaren lang het Bourtanger Moor, het grootste aaneengesloten hoogveen in West-Europa dat oorspronkelijk een oppervlakte van ongeveer 2.300 km² besloeg en zich uitstrekte in Oost-Drenthe, Oost-Groningen langs het oerstroomdal van de rivier de Hunze en in het Duitse Emsland langs de Ems. Ongeveer in het midden hiervan lag het Hoetmansmeer, een veenmeer of ook wel meerstal genoemd, die werd gevormd door de groei van een hoge veenbult in de naaste omgeving, die zijn water loosde op een lagere, vaak zanderig gebleven plek. Dit water uit het hoogveen werd via meerstallen afgevoerd naar veenriviertjes. Dat was de oorsprong van het riviertje dat later de Pekel A werd genoemd en verder al meanderend in noordelijke richting zijn weg vond om evenals de twee Westerwoldse riviertjes de Mussel Aa en de Ruiten Aa, die samen de Westerwoldse Aa vormden, uit te monden in de Dollard. Nog voordat de veenvorming begon verbleven hier waarschijnlijk rondtrekkende jagende, vissende en verzamelende mensen. In de omgeving het Hoetmansmeer zijn hiervan sporen gevonden uit de Middensteentijd (Mesolithicum). Uit luchtfoto's bleek dat er door dit moerasgebied een zandrug liep op grond daarvan archeologen vermoedden resten te kunnen vinden uit de tijd voordat de veengroei het gebied ongeschikt had gemaakt voor menselijke bewoning. Toen in 1982 in het kader van de herinrichting van de veenkoloniën werd besloten een klein bosgebied aan te leggen, werd er vanuit de Rijksuniversiteit Groningen uitgebreid archeologisch onderzoek gedaan. Het gebied waar bodemvondsten werden gedaan bleek 40.000 vierkante meter groot te zijn. De vondsten dateerden uit ca. 5000 voor Christus. Er werden veel stenen pijlpunten gevonden en meer dan vijfhonderd haardkuilen. De vondsten waren afkomstig van rondtrekkende nomaden die geregeld terugkeerden naar deze plek. De hele vindplaats is één van de grootste in Noord-Nederland. Echter naarmate het veen verder aangroeide werd dit gebied weer vrijwel ontoegankelijk en ongeschikt voor menselijke bewoning. De naam Pekela is afgeleid van pekel ('met zout verzadigd water') en het woordje A ('rivier, waterloop'). Door een inbraak van de zee in de Dollard verziltte de monding van het langzaam stromende riviertje dat hier vanuit het hoogveen in zee uit kwam. Volgens een zestiende- eeuwse overlevering was in 1418 voor het eerst de werking van eb en vloed in dit gebied merkbaar.

Linksonder het Hoetmansmeer.

In de vroege middeleeuwen begonnen kleine boertjes aan de randen van het moeras stukjes veen af te graven om op de ontgonnen grond rogge en het makkelijk te telen voedzame boekweit te gaan verbouwen, hun vee te laten grazen en hun honingkorven te plaatsen. De turf die hieruit voortkwam kon worden gedroogd om ’s winters hun hutten te verwarmen. In de zestiende en zeventiende eeuw werd de ontginning geleidelijk aan op grotere schaal ter hand genomen. Een groepje Friezen en Hollanders, voor een deel bestaande uit kooplieden en militairen die mee waren gekomen met de Friese stadhouder Willem Lodewijk van Nassau-Dillenburg om onder anderen op 23 mei 1568 in Heiligerlee te strijden tegen de Spanjaarden en dezen stevig in de pan te hakken. Deze slag wordt beschouwd als het begin van de Tachtigjarige Oorlog. In de euforie van de strijd sloeg het paard van Graaf Adolf van Nassau, de op een na jongste broer van Willem van Oranje, volslagen op hol en kwam midden in een groep vechtende Spanjaarden terecht, wat de dood van zijn berijder betekende.

Herdenkingsmonument Graaf Adolf bij Heiligerlee. Korte tijd daarna echter werden ze even over de grens bij het plaatsje Jemmingen net zo stevig weer door de Spanjaarden afgestraft. Deze Friezen en Hollanders kochten in de laatste 10 jaar van de 16e eeuw van enkele eigenerfden in stukken veen ten zuiden van deze plaats. Op 21 juni 1599 sloot dit groepje een overeenkomst waarin afspraken werden gemaakt over de wijze waarop deze venen het best konden worden ontgonnen. De Pekelcompagnie was geboren. De uit Leeuwarden afkomstige Feiko Clock kwam vanaf 1629 in beeld als één van de belangrijke verveners in Pekela. Van 1630 tot 1635 en in 1644 was hij tevens vaandrig in het Staatse leger onder kapitein Nijs. Door het verbod van de Stad Groningen om de afgegraven turf door het Oldambt te vervoeren werd evenwel de ontginning, die in 1608 was begonnen, sterk bemoeilijkt. Daardoor gedwongen werd de grond in 1635 verkocht aan de Stad Groningen die nu de eigenaar van het gebied werd en haar stapelrecht kon uitoefenen. Alle goederen moesten worden verhandeld via de Stad. De Compagnie had nu geld om de gronden te pachten en te investeren om met voortvarendheid de Pekelder venen aan sneê te brengen voor de winning van turf onder de voorwaarde dat de ontgonnen grond daarna zou worden toegemaakt (gereed zou worden gemaakt voor landbouw). Tijdens deze vervening werden kanalen en zijkanalen, de zogenaamde wijken, gegraven zodat de grote hoeveelheden turf naar steeds verdere bestemmingen konden worden afgevoerd. Voor dit zware werk waren zeer veel arbeidskrachten nodig die de Compagnie vond in o.a. Oost Friesland, Westfalen en het Grafschaft Oldenburg.

In het begin van de achttiende eeuw werd de Pekel A gekanaliseerd en kreeg de naam Pekelder(hoofd)diep. De kanalisatie was nodig voor de ontginning van het veen. Vooral de bovenloop onderging een drastische verandering waarbij het Hoetmansmeer droog kwam te liggen. Langs het kanaal ontstonden achtereenvolgens in stroomafwaartse richting de dorpen Boven Pekela, Nieuwe Pekela en Beneden Pekela (het huidige ). Voor de afvoer van de turf en voor de afwatering werden zijkanalen, de zogenaamde wijken gegraven.

Zo werden de kanalen en wijken gegraven. Veenafgraving.

Al dat turf en al die kanalen waren de aanzet tot een zeer omvangrijke veenkoloniale scheepsbouw en scheepvaart waarbij Pekela een aanzienlijke plaats innam. Eind zeventiende eeuw kwamen er in het hele veenkoloniale gebied een groot aantal scheepswerven.

Pekelder scheepswerf.

Aanvankelijk legde men zich toe op kleine houten binnenschepen voor de afvoer van turf en, mooi meegenomen, de aanvoer van stadsdrek uit de stad Groningen, dat vermengd met de bonkaarde (de bovenste laag van het veen) zou zorgen voor de bemesting van de schrale dalgrond die na het verwijderen van de turf was ontstaan. In de tweede helft van de 18e eeuw begint men ook zeewaardige kustvaarders te bouwen. Toen de schippers zich op groot, open water begonnen te wagen gleden al spoedig de zeetjalken en smakschepen van de veenkoloniale hellingen. In 1792 loopt voor het eerst in de provincie Groningen in Oude Pekela een kofschip van stapel, het bekendste zee scheepstype van de veenkoloniale vloot in de 19e eeuw.

Kofschip vol getuigd.

De scheepvaart en handel was in het begin sterk gericht op de Noord- en Oostzeehavens tot aan Sint- Petersburg toe en later in het midden van de 19e eeuw vonden grotere schepen zoals galjoot, schoener en brik hun weg ook naar de Middellandse Zee en zelfs naar Noord- en Zuid-Amerika. Het viel te verwachten dat de grotere Pekelder schepen, wanneer ze eenmaal buitengaats waren geweest, nooit meer in de Pekela’s werden gezien. Daarvoor was het kanaal te smal en te ondiep. Ze liepen in Pekela van de helling, maar de volledige afbouw en het optuigen vond in dieper water plaats. De kapiteins kozen één van de grotere havens (Delfzijl, vooral Harlingen en een enkele keer Amsterdam) als ligplaats en toog na iedere reis bepakt en bezakt huiswaarts, soms met souvenirs, naar moeder de vrouw in Pekela. Al in 1712 onderkenden de Pekelder schippers het risico dat hun beroep meebracht. Ze stichtten toen een onderlinge assurantiemaatschappij (compact) op die tot 1838 heeft bestaan. Zowel de schipper als het schip waren daarbij verzekerd. Naast het oude compact de ‘Harmonie’ kende Nieuwe Pekela ook het compact Voorzorg. Oude Pekela kende in de tweede helft van de 19e eeuw het compact De Trouw. De beoogde doelen van Voorzorg en De Trouw waren niet hetzelfde. Kenmerkend verschil was dat De Trouw tot doel had de lust tot zeevaart bij de lagere volksklasse te bevorderen door aan hulpbehoevende jongelingen een voorschot voor hun eerste uitrusting naar zee te verlenen en verder ook het onderwijs te bekostigen dat zij voor dit vak nodig hadden. Het compact Voorzorg had daarentegen tot primaire doel de geldelijke ondersteuning van en zorg voor oud- kapiteins en weduwen en wezen van de op zee omgekomen schippers. In 1871 had Voorzorg 187 kapitein leden, De Trouw telde toen 154 leden. Na 1870 kon de veenkoloniale zeevaart zich niet meer handhaven. Dit werd mede veroorzaakt door de opkomst van de stoomvaart en ook de slechte toestand van de kanalen, die niet geschikt waren voor de steeds groter wordende schepen. Niets duidelijker illustreert deze teloorgang dan de naamlijst van de leden van Voorzorg in het jaar 1925. Daarin worden nog tien leden, alle oud- kapiteins, vermeld. Zij waren de laatste getuigen van Pekela’s maritieme verleden.

In de eerste helft van de 20ste eeuw kenmerkte de scheepvaart in de Pekela’s zich door de binnenvaart die was ontstaan met de komst van de aardappelmeel- en strokartonfabrieken. Het passeren van duizenden schepen per maand was eerder regel dan uitzondering.

Druk scheepvaartverkeer op ‘t Pekelder Daip. Sluis met sluismeestershuis en enkele winkels En ze moeten allemaal door de sluis .

In de nabije omgeving van de sluizen in het kanaal vestigden zich altijd een aantal winkels, zodat de talrijke schippersvrouwen tijdens het schutten de gelegenheid hadden hun boodschappen te doen.

In deze voortgang van ontwikkeling, ondernemerschap en pioniersgeest kwam omstreeks 1758 Abraham Westers naar Pekela. Geboren in maart 1723 in Oldenburg (sommige bronnen maken gewag van Delmenhorst) als zoon van de vermoedelijk Deense “Sergand” Christian Wester (zonder s) en diens tweede vrouw Anna, waarvan de achternaam niet wordt genoemd. Het kan ook zijn dat de Deense uitspraak Wester staat voor de veel voorkomende Deense naam Vester. Bij de doop op 21 maart 1723 in Oldenburg waren de uit Schotland afkomstige kapitein Abraham Marshall, kapitein Johann Martin Vries en Haijo Friederich Schloiffer. Volgens goed gebruik werd het kind naar deze drie genoemd en werd hij gedoopt met de voornamen Abraham Johann Friederich. De beide laatste voornamen worden later nooit meer genoemd maar sindsdien wordt de voornaam Abraham in alle generaties tot op vandaag de dag meerdere keren en in alle takken van zijn nageslacht toegepast. Het aantal Abrahammetjes is sindsdien bijna niet meer te tellen. Het s-je dat bij de achternaam van Christian nog afwezig was kwam daarna vrij spoedig wel in beeld zodat er daarna telkens sprake is van Westers, wat kan worden begrepen als “zoon van Wester”. Abraham kreeg anderhalf jaar later nog een broertje, Gasius Christian Johan Jacob, die op 25 oktober 1724 in Oldenburg werd gedoopt. Vader Christian diende in de compagnie van de oorspronkelijk uit Schotland afkomstige kapitein Abraham Marshall. Deze compagnie was onderdeel van het in de graafschappen Oldenburg/Delmenhorst aanwezige Deense leger. Dit stukje Duitsland was door erfopvolging onder het beheer van de Deense kroon gekomen. Over het eerste huwelijk van Christian Wester lezen we in het archief van de Evangelisch-Lutherische Oberkirchenrat in Oldenburg een mooi stukje ambtelijk taalgebruik: “27 Julius 1716 ist Soldat Christian Wester mit Maria Elisabeth Bülauh Copuliert”.Inderdaad was Maria Elisabeth toen al vijf maanden heen want hun dochtertje Sofia Margaretha Elisabeth werd in Oldenburg gedoopt op 6 december van dat jaar. Het tweede kind Abraham Anna Adolph werd gedoopt in Oldenburg op 20 februari 1719. Christian kon dat jaar een streep op z’n mouw naaien want hij werd toen “Corporal” genoemd. Het kind is vermoedelijk in 1723 overleden. Het derde kind Carsten Johann Christoph werd op 12 april 1722 in Oldenburg gedoopt. In dat jaar was Christian ook bevorderd tot de rang van “Sergand”. Het lijkt er sterk op dat hij een goede verhouding had met zijn commandant kapitein Abraham Marshall, want die was peetvader bij de doop van twee kinderen en zijn echtgenote Elisabeth Marschall bij één, waarbij ze ook telkens werden benoemd. Moeder Maria Elisabeth is vermoedelijk bij of kort na de geboorte van Carsten Johann Christoph in het kraambed gestorven.

Abraham werd evenals zijn vader Christian en zijn peetooms Abraham en Johann ook militair. Hij was als soldaat gelegerd in het Nederlandse garnizoen in Emden en maakte deel uit van de compagnie van kapitein Maneel in het regiment Oranje Stad en Lande. Dit blijkt uit de geschiedenis van de slag bij Fontenoy in het Belgische Henegouwen. Hierbij vocht het 22.000 man sterke regiment van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden als onderdeel van de Europese Coalitie in de Oostenrijkse Successieoorlog samen met 21.000 Engelsen en Schotten, 8.000 Hannoverianen en 2.000 Oostenrijkers onder bevel van de Duke of Cumberland in een harde strijd tegen een 48.000 man tellend Frans leger onder Maarschalk Moritz von Sachsen.

Le régiment des Gardes Françaises dans la Bataile de Fontenoy par Édouard Detaille

Bij het ochtendgloren van 11 mei 1745 hadden de legers hun posities ingenomen. Op een afstand van ongeveer 30 passen ontwaarde de Engelse Lord Charles Hay van de 1st Foot Guardes tegenover hem enkele hoge Franse officieren die hij herkende van een vorige slag bij Dettingen op 27 juni 1743. Hij begroette ze met een uitbundig zwaaien van zijn hoed en toastte met een flesje in de hand en op spottende toon op hun gezondheid. De Franse officieren groetten terug, waarbij Colonel Compte Joseph-Charles-Alexandre d’Anterroches riep: “Messieurs les Anglais, tirez les premiers!” Het antwoord van Hay was: “Messieurs les Gardes Françaises, s’il vous plait, veuillez bien tirer le premier”. Of onze Abraham dit staaltje van courtoisie van de hoge militaire adel heeft opgemerkt valt te betwijfelen aangezien het regiment van de Nederlanders zich op dat moment in afwachting van hun inzet nog niet in de voorste linies bevond. Door het ongunstige verloop van de veldslag voor de Coalitie zag Cumberland zich genoodzaakt zich terug te trekken en de Fransen de overwinning te laten.

Maarschalk Moritz von Sachsen toont een veroverde Engelse vlag aan koning Louis XV in the Battle of Fontenoy by Horace Vernet

Na deze teleurstellende nederlaag voor de Coalitie lieten zij 9000 gesneuvelden en vele gewonden achter terwijl er 5000 Fransen op het slagveld hun einde vonden en velen gewond raakten. Soldaat Westers heeft dit strijdgewoel overleefd, echter niet zonder kleerscheuren. Of hij tegen een Franse musketkogel aan is gelopen of een zesponder uit een Frans kanon ofwel de sabel van een Franse hussard wordt niet in de bronnen vermeld. Duidelijkheid hieromtrent zal nader diepgaand historisch onderzoek vergen. Wel is bekend dat hij geblesseerd raakte. Na zijn verwonding werd Abraham later door zijn regiment terug geroepen. Hij vond zichzelf echter niet in staat om naar behoren de dienst als militair combattant te vervullen en diende een verzoek tot dispensatie in. Zijn rekest werd op 17 maart 1746 ingewilligd, zoals blijkt uit het rekestboek Gedeputeerde Staten van Stad en Lande, en kreeg hij een uitkering waarbij hij tevens kon terugkeren in de compagnie van kapitein Maneel in het Nederlandse Regiment Orange Stad en Lande dat was gelegerd in Emden. Hij werd nog bevorderd tot korporaal maar gezien de aard van zijn verwonding wordt hij uiteindelijk geappointeerd met eervol ontslag en een levenslange uitkering van overheidswege.

Uit het huwelijk op 10 april 1743 in Emden van Abraham Westers met Taalke (Talje) Hinrich Martens kwamen drie zonen voort. Hindrik gedoopt op 29 maart 1744 te Emden (jong gestorven), kort daarna kwam Hendrick die werd gedoopt op 19 december 1745. Hij werd kleermaker en later schoolmeester. Als laatste in Emden werd Christiaan gedoopt op 22 juni 1748 (vermoedelijk jong gestorven). Dit stukje Ost Friesland was een aantal jaren onderdeel van de Republiek der Nederlanden met als belangrijke havenstad Emden van waaruit al tijdens de Nederlandse opstand tegen Spanje de Hollandse watergeuzen onder leiding van admiraal Lumey zich ongestoord konden bevoorraden om het de Spanjaarden van Alva zowel te land als ter zee knap lastig te maken. Toen echter Karel Edzard Fürst von Ost-Friesland op 26 mei 1744 kinderloos stierf pikte de sluwe koning Friedrich II van Pruisen het hele graafschap inclusief dat stukje Nederland in, waardoor het Nederlandse garnizoen moest worden opgeheven. Abraham Westers moest nu zijn bestaan elders zien te vinden. In het jaar 1750 woont hij in de stad Groningen waar drie kinderen werden geboren. Christoffer Imke op 5 juni 1751, Hans Buhlouw op 25 december 1752, Renske Elisabeth op 28 augustus 1754 (deze drie Groninger kinderen zijn vermoedelijk jong gestorven) en Jurjen op 23 april 1757 die de geschiedenis in ging als kleermaker en zeeman van beroep. Uiteindelijk vond hij in 1758 zijn bestemming in Oude Pekela waar hij zich, samen met zijn vrouw Taalke en de twee zoons (Hendrick, wiens voornaam uit de familie van Taalke mee kwam) en Jurjen, vestigde als “Kleidermacher und auf Gagien stehender Corporal” . Bij een latere gelegenheid werd hij “Meester Abraham met één of meerdere knegten” genoemd.

Zoon Hendrick vertrok na zijn trouwdag op 27 november 1768 met Imke Koerts naar Wildervank waar hij zich vestigde als kleermaker. Op 15 februari 1814 op 68 jarige leeftijd werd hij op een geboorteacte van zijn kleinzoon Simon Cornelis met het beroep van “schoolmeester” aangeduid. Hendrick was 94 jaar oud toen hij op 13 oktober 1829 overleed op nr. 75 aan het Westersdiep te Wildervank in het huis waar zijn dochter Talligjen de Vries (geboren Westers) al bij de geboorte van Simon Cornelis woonde. Vermoedelijk heeft Talligjen haar vader tot diens dood verzorgd. Zijn overlijden werd bij de burgerlijke stand aangegeven door de beide buren, de wever Geert Jans Reurich en de kleermaker Julius Weber. Het is zeer wel mogelijk dat deze laatste op de leeftijd van 65 jaar de zaak van Hendrick heeft overgenomen en voordien al geruime tijd als gezel bij hem werkzaam was. Opmerkelijk is dat Weber evenals Abraham Westers (de vader van Hendrick) afkomstig was uit Duitsland en ook “kleermaker en gegageerd militair” was. Jurjen was 13 jaar jonger dan zijn broer. Het vak van kleermaker zal hij in eerste instantie hebben geleerd van zijn vader Abraham. Tot 1775 ging hij met zijn ouders naar de Lutherse kerk in Nieuwe Pekela. Daarna vertrok hij naar Wildervank, waar hij mogelijk een tijdlang bij zijn broer Hendrick de kleermaker inwoonde. Hier ontmoette hij de Veendamse Grietje Pieters Pampe, uit welke achternaam ook een Duitse afkomst kan worden verondersteld. Op 22 oktober 1777 traden ze in Widervank in het huwelijk nadat ze op 27 september 1777 de Lutherse predikant van Wildervank hadden gevraagd het huwelijk af te kondigen. Op 28 september, 5 en 12 oktober werd het huwelijk geproclameerd in de Nederlands Hervormde kerk te . Drie jaar later, in 1781 was Jurjen weer terug in Nieuwe Pekela. Mogelijk is hij zijn vader Abraham, wellicht na diens overlijden, opgevolgd. Hij woonde in ieder geval in Oude Pekela toen hij op 30 november 1806 op 50 jarige leeftijd als kleermaker overleed.

Met de komst van de Duitse immigranten deed het Lutheranisme zijn intrede in de Pekel. Ze sloten zich aan bij de Lutherse gemeente in Winschoterzijl waar al in 1695 een kerkje was gebouwd bij de schans, op de plaats waar het riviertje de Rensel stromende vanuit Winschoten in de Pekel A uitmondt. Voor de Pekelder Lutheranen, waarvan de meesten afkomstig waren uit Ost Friesland, betekende het ter kerke gaan voor trouw, rouw, de zondagse kerkgang en doop (met de boreling op de arm) ongeveer twee uur gaans noordwaarts over een onverhard pad langs de Pekel A. Vooral gedurende de wintermaanden, wanneer bij regen het pad vaak werd overstroomd, een zeer barre tocht. Bij een flinke regenbui veranderde het pad in een modderpoel. Men kon met de trekschuit gaan maar ook dat schoot niet erg op. Ze hebben een keer geprobeerd om met z’n allen met een praam door een paard getrokken naar de kerk te gaan maar die is omgeslagen, dus dat werd ook niet wat. Dochter Beke Elisabeth werd op 15 maart 1760 als eerste in Oude Pekela geboren Westers kind geboren en de volgende dag gedoopt in Winschoterzijl, waarbij ze ten doop werd gehouden door Beke Anthons.

Het vierde kind Jan Abrams Westers werd op 2 september 1762 geboren in Oude Pekela. Hier werd bij de aangifte door onduidelijke uitspraak het lettergreepje “ha” uit Abraham even vergeten. Hij werd echter gedoopt op 12 september 1762 met de namen Johan Christian Westers (naar een peetoom en zijn grootvader) in de pas gebouwde maar nog net niet ingewijde Lutherse kerk op de grens van Oude- en Nieuwe Pekela. Deze inwijding van de kerk vond plaats op 28 november 1762.

Lutherse kerk te Nieuwe Pekela. Met links de pastorie die later als verenigingsgebouw de Wartburg werd gebruikt. De 77 kilo wegende kerkklok is in 1898 gegoten door H.R. van Bergen in Heiligerlee en heeft sindsdien op iedere zaterdag om 18.00 uur de zondagsrust en zondags de kerkdiensten ingeluid.

Hier werd ook korporaal/kleermaker Abrahams laatste kind Maria op 1 juni 1766 gedoopt, dat echter twee jaar later overleed.

Johan Christian trouwde met de op 14 oktober 1759 in de Nederlands Hervormde kerk in Oude Pekela gedoopte Hendrikje Jans Smilde. Het huwelijk vond plaats op 20 november 1785 in diezelfde Nederlands Hervormde kerk. Aan de hand van een in 1804 in latere hand toegevoegd doopcedul in Johan Christians doopregister van de Lutherse kerk kan worden verondersteld dat hij omstreeks die tijd het geloof van zijn echtgenote heeft aangenomen.

Van deze Johan Christian lezen we, in een gerechtelijke verhandeling over een vechtpartij, waaraan ook een mes te pas kwam, dat hij toen al actief was als binnenvaartschipper. ”Een sniederij in Boven-Pekela”. Op zaterdagavond 4 februari 1797 voer hij tussen zes en zeven uur dicht bij de middelste verlaat met zijn zwager Roelf Jans Smilde op zijn tasscheschuit, een kleine turftjalk van 40 ton met een geringe diepgang (K. Ter Laan noemt hiervoor in zijn Nieuw Groninger Woordenboek het woordje “taaske”). Johan Christian vervoerde hierin mest, waarschijnlijk afkomstig van een mestveiling in Martenshoek of Zuidbroek, dat hij samen met zijn zwager Roelf zou afleveren in Boven Pekela waar de vervening in volle gang was. Ze lagen tussen de brughoofden van de eerstvolgende brug na de middelste verlaat toen plotseling twee personen, de gebroeders Harm en Jan Starke, vanaf de landszijde op het schip sprongen, dwars over het dek renden en aan de andere kant weer op de wal sprongen. Johan Christian die aan het roer stond maande hen vriendelijk met de woorden “jongens ik verzoek dat Gij het op een andere tijd niet weer doed” waarop zij antwoordden “dan zolt doe ons de draij overdraijen”. Om een of ander reden escaleerde de zaak. Het zou kunnen dat hij iets dat enkele eeuwen later “een kort lontje” werd genoemd. Hij nam de uitdaging tot een gevecht aan waarbij Harm Starke een mes trok. Johan Christians’s zwager Roelf, die daadkrachtig te hulp was gesneld, werd hierbij tot bloedens verwond terwijl de dader Harm Starke ook verwondingen opliep. Als getuigen worden enkele omwonenden genoemd en de vrouw van Johan Christian, Hindrikje Jans Smilde die toen nog niet wist dat ze al enige tijd in verwachting was, en hun tienjarige zoon Abraham. Van deze beide wordt vermeld dat ze op die dag “in ‘t zeel liepen” wat zoveel betekent dat ze het schip voort moesten trekken.

In ’t zeel

Schipper Johan Christian diende samen met zijn zwager Roelf Smilde over dit voorval een aanklacht in bij IJzebrand Hindriks Haijer, de in Nieuwe Pekela woonachtige gerechtsvoogd van het gerecht Bellingwolde en waaronder het Pekelder gebied in die tijd ressorteerde. Men kan zich afvragen hoe het kon gebeuren dat er zich zo’n messentrekkerij kon voordoen onder volwassen en getrouwde jonge mannen. Het zou kunnen dat de jenever op die zaterdagavond iets te rijkelijk heeft gevloeid. Ook is het mogelijk dat godsdienst een rol heeft gespeeld. Zou het te maken hebben met de moeilijkheden die zich juist in die tijd binnen de Lutherse gemeente voordeden? Of had het een politieke achtergrond. Harm Starke liet zich behandelen door dokter Johan Christoph Wilhelm Schutter, die zijn handtekening onder zijn attest aanvulde met het woordje Patriot. Johan Christian daarentegen, die ook enige kwetsuren had opgelopen zocht zijn heil bij dokter de Jonge wiens familie bekend stond als Oranjegezind. Ongeveer een maand na het voorval werden door rechter mr. Wycher Meurs de meerdere getuigenverklaringen en medische attesten bekeken. Waarschijnlijk wist de Edelachtbare niet goed wat hij met deze heethoofden uit Pekela, deze “Pekelder roegbainders”, aan moest. De openbare orde was door de vechtpartij, waarbij ook nog een mes was gebruikt, in gevaar gebracht. Er diende recht te worden gesproken en bestraft. In een wijs en spitsvondig Salomonsoordeel veroordeelde hij beide partijen ieder tot een boete van zes daalder terwijl de kosten van deze rechtszaak van maar liefst dertien gulden en achttien stuiver op beide partijen werden verhaald, door klager en beklaagden “in egale portiën verdeeld te betalen”. Opmerkelijk is dat het merendeel van de betrokkenen van Oost Friesche afkomst waren wat er op duidt dat in die tijd deze groep al een belangrijk deel van de koloniserende samenstelling van de Pekelder bevolking uitmaakte.

Vermoedelijk haalde Johan Christian ook compost uit de Ostfriesische stad Leer. Om in de groeiende behoefte aan mest voor de Pekelder verveningen te kunnen voorzien had het stadsbestuur van Groningen reeds in 1783 een premie van tien gulden in het vooruitzicht gesteld aan iedere schipper “die een vracht mest of stratendrek van buiten deese Provincie met een zeevarend schip in de Pekel- A invoerde”. Dat deze mest- en compostvaarderij voor een startende en hard werkende ondernemer soms wel eens aardig lucratief kon zijn blijkt wel uit het feit dat hij in 1810 voor f. 899,- een nieuw tjalkschip kocht, dat in Nieuwe Pekela voor de helling van Hendrik Geerts Holtman lag.

Tjalk

Enige jaren later vestigde hij zich in Leer, waar hij vlak bij de haven in de Königstraße een woning annex pakhuis bezat en van waaruit hij een beurtdienst van Leer op Amsterdam onderhield. Hierin werd hij later opgevolgd door zijn jongste zoon Hinderk, die evenals zijn vader had gevaren op schepen van Harm Harms Migchels (Kratzenberg), met wiens dochter Harmana hij op 24 november 1822 trouwde in de Evangelisch Reformierte kerk in Leer. Op 16 oktober 1825 overleed Johan Christian in het huis aan de Königstraße. In het overlijdensregister van de Evangelisch Reformierte kerk wordt hij hier weer Jan Abrahams Westers genoemd. Zijn oudste zoon Abraham Jans schreef in zijn kerkboek: ” Den 16 October 1825 des avonds een kwartier voor negen is overleden mijn geliefde vader J.A.Westers in een ouderdom van 63 Jaaren 1 maant 2 weeken, te Leer in Oost Vriesland”. Weduwe, hier Hinderyke Jans Smilde genoemd, overleefde haar man vele jaren. Zij verbleef in het huis van haar jongste zoon Hinderk aan de Tichelerhörn te Leer waar zij op 15 januari 1842 op de hoge leeftijd van 85 jaar overleed ten gevolge van “Altersschwäche”. Hinderk, soms ook Hendrik genoemd, bleef met de tjalk de beurtvaartdienst Leer-Amsterdam onderhouden. Na het overlijden van zijn tweede dochter Hinderica vestigde hij zich met zijn echtgenote Harmanna in Amsterdam in de Zwartlakensteeg, kanton 1, buurt I nr 359, waar hij, 69 jaar oud, zonder beroep, op 26 november 1867 overleed. Harmanna overleefde hem maar anderhalve maand. Ze stierf op hetzelfde adres op 14 januari 1868.

De eerste zoon van Johan Christian Westers en Hinderyke Jans Smilde werd weer naar zijn grootvader Abraham genoemd. In sommige stukken kom je hem tegen als Abraham Jans. Waar hij de beurtvaart Leer-Amsterdam aan zijn jongere broer Hinderk over liet, bleek hij toch wel iets met schepen te hebben. Vanaf zijn geboorte op 22 september 1786 in Nieuwe Pekela ontwikkelde hij een lange lijst van bezigheden. Van sjouwerman, matroos, stuurman en later kramer, koopman tot winkelier. En hij was Nederlands Hervormd. En hij was drie keer getrouwd. Op 24 januari 1810 trouwde hij op 23 jarige leeftijd in Appingedam met Annechien Berends Sjoerds. “beide van de N.Pekel A”. Ze gingen wonen in Farmsum waar hun eerste dochtertje Hinderika op 14 november 1811 werd geboren. Bij deze gelegenheid werd de vader “sjouwerman” genoemd, vermoedelijk in de haven van Delfzijl. Het kindje overleed 10 dagen later. Een jaar daarna, op 25 november 1812, werd er weer een meisje geboren die ze Henrica noemden en waarvan de vader “matroos” werd genoemd. De geboorte werd aangegeven in aanwezigheid van de beide Appingedamse scheepsmakers Luitje Jans de Vries en Jurrien Jans Donselaar. De vader was vermoedelijk op zee. Dochter Aaltje werd geboren op 5 november 1814 in Nieuwe Pekela in het huis nummer 133. Ze werd aangegeven door vroedvrouw Trijntje Pieters Kreuter. De vader is dan “schippersknecht van beroep” en is “tansch afwezig”. Evenals vele zeelieden, die in die tijd de Napoleontische bui zagen hangen, zorgde Abraham er voor dat hij zo ver mogelijk weg was, buiten het bereik van keizer Napoleon die nogal wat soldaten nodig had in zijn Grande Armée voor een flinke wandeling richting Moskou ten einde de Russische Tsaar Alexander I even te verslaan. In het certificaat Nationale Militie staat dat Abraham Westers “stuurman van beroep” bij de loting van mannen in de leeftijd van 20 tot 40 jaar voor dienstplicht in 1814 werd ingeschreven onder nummer 1579. Dat Napoleon in 1814 niet zo veel meer had te vertellen in de Pekel wisten de ambtenaren van de Commune Nieuwe Pekela in het Franse Departement Ems-Occidental bij het opstellen van dit certificaat nog niet. Op 6 mei 1817 zat Napoleon al lang hoog en breed op het eiland Sint Helena uit te kijken over de Atlantische Oceaan en zijn carrière te overpeinzen toen Abrahams zoon Jan in Nieuwe Pekela werd geboren. Dat Abraham zijn loopbaan als zeeman er aan had gegeven blijkt uit de geboorteaangifte van Jan, waarin hij “koopman” wordt genoemd. Evenals bij de geboorte van dochter Annechina op 11 maart 1819 in het huis nummer 124. Twee jaar later werd zoon Beerend geboren in het huis nummer 144 in Nieuwe Pekela op 3 september 1821 waarbij de vader als “kramer” is omschreven. Op 13 oktober 1823 overlijdt echtgenote Annegien op 42-jarige leeftijd in het huis nummer 144 als “kramersvrouw van beroep” Abraham nalatende met vijf kinderen. Tien maanden later op 14 augustus 1824 hertrouwt Abraham in Nieuwe Pekela met de toen 35 jarige Pekelse Hilke Geerts Lestestuiver, dochter van de al op 25 maart 1812 overleden schipper Geert Jacobs Lestestuiver en Hillechien Pieters Klein. Vanuit Leer kreeg Abraham schriftelijk toestemming met de handtekening van zijn vader Johan Christian Westers waarbij zijn moeder Hinderyke Jans Smilde dit stuk ondertekende met “drie kreutzen”. Al gauw, op 4 juni 1825 aanschouwde hun eerste zoontje het levenslicht in het huis nummer 144 in Nieuwe Pekela. Ze noemden hem Geert, naar zijn Opa van moederskant. Er kwamen nog twee kinderen. Op 1 mei 1827 Petrus die echter 10 dagen na de geboorte overleed en op 18 januari 1829 Hillechien. Nog geen maand daarna overleed de moeder in het kraambed. Het meisje kwam gezond ter wereld en werd uiteindelijk 84 jaar. In zijn kerkboek schreef Abraham: “ Den 18 Januari 1829 is mijn geliefde egtgenoot in den kraam bevallen en den 15 Februari hastelijk gestorven oud 39 Jaaren min 5 daagen en op Haar geboorte Dag Begraven Den 20 Febr. Gehuwd geweest 4 Jaar 6 maanden 1 dag. Nalatende 2 kinderen”. Daar zit je dan als koopman en winkelier. Twee keer weduwnaar met zeven kinderen uit twee huwelijken, waarvan de oudste 16 jaar is en de jongste nog maar enkele weken. Gelukkig trouwde koopman Abraham Westers in Nieuwe Pekela drie jaar later op 3 maart 1832 op de leeftijd van 45 jaar voor de derde keer en nu met Jantje Harms Huls die toen 31 jaar oud was. Ze was de dochter van de arbeider Harm Harms Huls en Marieke Arents Wester (zonder s) die beiden reeds eerder waren overleden. Voor Jantje was dit haar tweede huwelijk. Ze was de weduwe van de uit afkomstige zeeman Pieter Sytses de Haan van wie ze op 20 oktober 1827 beviel van een dochtertje dat de naam Freeska kreeg. De aangifte werd gedaan door “heel- en vroedmeester” Petrus Nicolaas Cappenberg te Nieuwe Pekela. De vader was niet aanwezig en heeft het meisje nooit gezien. Via de burgemeester van Nieuwe Pekela kwam er op 3 maart 1828 vanuit Antwerpen een officieel overlijdensbericht. Als matroos op het kofschip ”De Vriendschap” was Pieter Sytses op de terugreis van Zante op het Griekse eiland Zakynthos naar Antwerpen ter hoogte van Sicilië op 27 november 1827 “’s morgens om 4 uur van de raaimast in zee gevallenen en verdronken zonder dat het mogelijk is geweest hem eenige hulp te kunnen toebrengen”. Aldus de verklaring die kapitein Johannes Rentes Platte uit Lemmer, stuurman Melle Attes Jager uit Woudsend, kok Freerk Harms Stulp uit Oldehove en “ligte matroos” Hendrik Jans Westen uit Oude Pekela direct bij hun aankomst in Antwerpen aflegden. Uit het huwelijk van Abraham en Jantje werden tussen 1832 en 1843 zeven kinderen geboren in het huis nummer 149, waarvan er vijf op jonge leeftijd stierven. Op 7 juli 1845 overleed Abraham Westers, die toen “winkelier” te Nieuwe Pekela werd genoemd, op de leeftijd van 58 jaar. Hij liet negen kinderen uit drie huwelijken na en nog Jantjes dochter Freeska uit haar eerste huwelijk. Jantje Harms Huls overleefde haar man nog zeven jaar. Haar man had haar geen fortuin nagelaten want zij ging heen op 17 mei 1862 in de ouderdom van 62 jaar als “arbeidster”

We pakken de draad weer op bij Abraham Jans zoon Geert Westers.

Geert Westers (4 juni 1825-23 januari 1915)

Geboren op 4 juni 1825 uit het huwelijk van Abraham Jans met diens tweede vrouw Hilke Geerts Lestestuiver trouwt “buitenvaarder” Geert op 6 december 1860 met Jantje Piebes, dochter van Jan Harms Piebes en Bougien Klaassens de Grooth. Geert ontpopte zich als een ijverige zeeman waarbij hij al gauw stuurman werd. In het Amsterdams Schepelingenregister vinden we de schepen waarop hij zich heeft aangemonsterd: 27 augustus 1841 (hij was toen 16 jaar) op het kofschip “Jantina” met kapitein H.G. Smit, 29 september 1841 op het kofschip “Aurora” met kapitein P.G. Lestestuiver, 11 maart 1842 op het kofschip “De Vrede” met kapitein B. Ebeling, 17 maart 1843 op het kofschip “De Vriendschap” met kapitein K.J. Klaassen, 26 april 1843 op het kofschip “Prudentia” met kapitein L.P. de Vrede, 14 april 1845 op het kofschip “De jonge Gerrit” met kapitein Geert Geerts Smit, 2 augustus 1845 op het beurtschip van Schiedam met kapitein Hendrik Jans Zeeven, 30 september 1845 en 1 juli 1846 op de schoener “Alexander” met kapitein Jan Simons Bakker, 18 september 1847 en 21 maart 1848 op het kofschip” Margaretha”, 26 augustus 1848 op het kofschip “Friesland” met kapitein Hendrik Simon Hoveling, 17 maart 1849 op het kofschip “Margaretha”, 14 oktober 1852 op het kofschip “Johanna Lindhorst” met kapitein Jan Klaassen Klunder, 15 december 1855 en 13 mei 1857 op het kofschip “Onrust” met kapitein Frans Kornelis Brouwer.

In die tijd werden er in Nieuwe Pekela twee kinderen geboren. Het zoontje Abraham op 6 december 1861 dat echter vier weken later overleed en zoon Jan op 21 september 1864 die zijn loopbaan ook begon als zeeman, maar later vuller werd bij de Nederlandsche Kaenoliet- en Koolzuurmaatschappij te Utrecht. Geert kreeg na zijn omzwervingen als zeeman een baan als walkapitein op het kadebedrijf van een rederij in Rotterdam. In deze havenstad werden 4 kinderen geboren. Hilke op 20 juni 1867 overleed na een jaar. Abraham Geert op 27 september die op de leeftijd van twee jaar overleed. Gerrit Wilhelm op 18 september 1870 werd zeeman en later papiermaker van beroep. Bougina Jantina op 2 mei 1873. Zij overleed in Nieuwe Pekela op 14 september 1885 als meisje van twaalf jaar. Omstreeks die tijd waren Geert en Jantje kennelijk weer teruggekeerd in hun beider geboortedorp Nieuwe Pekela waar hij de functie van Armenwerkhuisvader bekleedde. Hier werd ook het zevende kind Abraham geboren op 4 september 1875. Deze Abraham werd vertegenwoordiger, gemeenteraadslid en gemeenteontvanger te Nieuwe Pekela en de oprichter van N.V. Tricotagefabriek A. Westers & Zoon. Diens zoon en medeoprichter kreeg de naam van zijn grootvader Geert. Het echtpaar Geert en Jantje bereikten aan het Pekelder Diep beide hoge leeftijden. Hij overleed in Nieuwe Pekela op 23 januari 1915 op 89-jarige leeftijd. Zij was 83 toen ze op 4 oktober 1918 haar laatste adem uitblies.

In de veenkoloniale landbouw waren in eerste instantie rogge en haver de hoofdgewassen, maar de grond bleek hiervoor toch te arm. Vanaf 1870 wordt massaal overgeschakeld op de teelt van aardappelen. Niet voor consumptie maar als fabrieksaardappelen waarvan het zetmeel de grondstof werd voor een veelheid van producten. Dit had de komst van vele aardappelmeelfabrieken te gevolge. Het rooien van de aardappelen werd met de hand gedaan en was zeer arbeidsintensief.

Veel gezinnen vonden in de oogsttijd een schamele bijverdienste met het aardappelrooien waarbij de kinderen tijdens de campagne eerappelrudersvakantie van school kregen om ook op het land mee te werken.

Een Coöperatieve Aardappelmeelfabriek.

Turf afleveren in ’t Stad, stadsdrek terug naar Pekel.

De aanwezigheid van de turf als energiebron en het stelsel van kanalen voor het transport maakte het gebied van Pekela en omstreken ook zeer aantrekkelijk voor de grote graanboeren in het vruchtbare kleigebied van het Oldambt om hun immense hoeveelheden stro verwerkt te krijgen tot karton. Hieruit ontstond de voor dit gebied zo kenmerkende strokartonindustrie.

Met een turfschip kun je ook stro vervoeren.

Strokartonfabriek.

De gevolgen van deze ontwikkeling in het veen, de landbouw en de verwerkende industrie lieten niet lang op zich wachten. Langs het Pekelder Diep ontstonden een flink aantal scheepwerven.

Scheepswerf in Nieuwe Pekela. De bevolking nam snel toe en daarmee andere vormen van kleinere bedrijvigheid en handel. Steenfabriek Strating maakte een dankbaar gebruik van de kanalen om de zware zeeklei uit het Oldambt te halen en de stenen af te voeren.

Steenfabriek Strating.

Er kwamen meerdere korenmolens, oliemolens en pelmolens. Voortvloeiend uit de scheepsbouw ontstonden houtzagerijen en houthandels,

Houtzaagmolen. touwslagerijen, zeilmakerijen, blokmakerijen, een ankersmederij en enkele meubelfabrieken. De opmerkelijke “trafik” in tabak resulteerde in een sigarenfabriek.

Opmerkelijk is het aantal goud- en zilversmeden dat zich hier vestigde. In 1813 wordt de zoon van kleermaker Jurjen Westers, de op 3 september 1782 te Nieuwe Pekela geboren Abraham Westers genoemd op een Franse lijst van 20 tot 40 jarige inwoners van Nieuwe Pekela, die zouden kunnen worden opgeroepen voor dienst in de Garde Nationale. Zijn beroep was “Orfèvre”, die tamelijk welgesteld zou zijn en meerdere “knegten” had. Hij is dan “célibataire” van 30 jaar oud die echter op 11 november 1813 in het huwelijk treedt met de schippersdochter Elsien Hindriks Oortjes van Ommelander Wijk (commune Veendam). Napoleon Bonaparte vond zijn Waterloo op 18 juni 1815, voordat hij op het idee had kunnen komen om deze Abraham voor service militaire op te roepen waardoor deze nog een lang en gezond leven werd vergund om tot zijn dood zijn kunstzinnige ambacht uit te oefenen. Als vader van zes zoons, waarvan de eerste vier maanden na de geboorte overleed, stierf deze Abraham op 26 april 1862 op de toen zeer respectabele leeftijd van 79 jaar.

Een zeepziederij, enkele bierbrouwerijtjes, een fabriekje dat uit aardappelmeel moutwijn maakte. Een cichoreifabriek. Wijnhandel en likeurstokerij Nieboer een nikkelfabriek Nikkeltje Kuiper, Meubelfabriek Hulmefa van de bekende Propos meubelen en Stoomhoutzagerij Nooitgedacht. Langs het lange Pekelder Diep werd het streekdorp in lintbebouwing gebouwd en afgewerkt door bouwbedrijven en schildersbedrijven. En er kwamen smederijen en een aardewerkfabriek.

Van de vele marskramers (de Kiep’n keerls die helemaal uit Westfalen kwamen lopen), die jaarlijks met hun zwaar gevulde Kiepe met handelswaar op de rug door de veenkoloniën trokken, bleven er enkelen in Pekela om er hun kledingzaken te vestigen.

Kiep’n keerl.

Vraauw, de koopman is ter komen, dij hail oet Westfoalen komt. Ales heb ik joe mitnomen; as ie t zain, stoan ie verstomd. Sloat oe slag, dizze dag. Miene kiep het schöne loading; ‘k heb veur elk wat van zien goading; wat je ook zuiken, altied keur; en ik vroag hoast niks doarveur.

Daarnaast waren er kleermakers, hoeden- en pettenmakers, schoenmakers. Over de lengte van het streekdorp ontstond een veelheid van kleine neringdoenden, de middenstanders. Bakkers, slagers, groenteboeren, kruideniers, kappers, melkventers, petroleumventers, manufacturiers, meubelwinkels, huishoudelijke artikelen, galanterie- en speelgoedwinkels, smederijen, een winkel voor kachels en haarden, café’s en enkele logementen. Voor nagenoeg iedere Pekelder was er langs het 11,5 km lange Pekelder Daip wel op loopafstand een winkel. Er kwamen kerken. Voor iedere geloofsrichting minstens één. Nederlands Hervormd, Luthers, Doopgezind, Rooms Katholiek, Gereformeerd, Christelijk Gereformeerd, Babtist. Wat vergeten? En een synagoge. Een aantal van deze kerken hadden hun eigen bibliotheek waar je boeken kon lenen die wel eerst door de dominee waren gekeurd. Later werd dit door de Maatschappij tot Nut van het Algemeen (’t Nut) ter hand genomen wat uiteindelijk leidde tot de huidige bibliotheek. En er kwamen scholen. Naast de openbare scholen een aantal op christelijke grondslag meestal in de buurt van de dienovereenkomstige kerk, twee ULO-scholen, een Kweekschool en een Normaalschool. In 1894 kwam er nog de Franse School, een bescheiden internaat voor een klein aantal jongens uit de gegoede burgerij of boerenstand. Hiervan was meester Egbert Ubels de laatste kostschoolhouder. Tot zijn dood in 1946 woonde hij daar. ’t Nut werd met het motto "Kennis is de weg naar persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling" een belangrijke factor in het culturele leven in Nieuwe Pekela met regelmatige interessante lezingen en een jaarlijkse avond met toneel in café Alvering (voorheen Duit). Datzelfde kan worden gezegd van de Bond van Plattelandsvrouwen die aanvankelijk lezingen en cursussen verzorgde ten behoeve van boerenvrouwen waarbij allengs ook burgervrouwen van het platteland welkom waren. En een jaarlijkse feestavond met een toneelvoorstelling, ook in café Alvering.

Het bestuur van het gebied langs de Pekel A berustte bij de Stad Groningen. In het jaar 1810 werd het onder het bewind van de Franse koning Lodewijk Napoleon gesplitst tot twee gemeentes.

Oude Pekela (het benedenstroomse noordelijke deel). Zie je het schip met de symbolische zes turven?

Nieuwe Pekela (het bovenstroomse zuidelijke deel).

Het bruggetje over de Verlaatjeswijk. De grens tussen de beide Pekela’s. Links de Lutherse kerk in Nieuwe Pekela. Rechts Café De Grens in Oude Pekela.

Een zeer onplezierig bijproduct van de industriële vooruitgang was het feit dat de aardappelmeel- en strokartonfabrieken onbekommerd, onbeschaamd en toen nog totaal niet gehinderd door enig besef van milieuvervuiling hun afvalwater op het kanaal loosden waardoor er een aantal periodes van het jaar een uiterst onaangename geur, zeg maar gerust stank, over het hele gebied rondom Oude Pekela hing. Gedurende de aardappelmeelcampagne moesten de schepen voortploeteren door een vuile drabbige eiwitrijke schuimlaag. Als je een steen in het diep gooide en je hield er daarna snel een brandende lucifer bij kreeg je op het oppervlak een laag van blauwe vlammetjes. Grote pret voor de jeugd, maar zeer brandgevaarlijk als er een turfschip of een schip volgeladen met stro in de buurt lag. De witgekalkte gevels van sommige villa’s van strokartondirecteuren, die meest aan het diep tegenover de fabriek waren gebouwd, werden gauw zwart van de zwavelwaterstof waarmee de lucht was bezwangerd, waardoor ze regelmatig moesten worden bijgeschilderd.

Een uiterst onaangename omgeving voor mensen met ademhalingsproblemen. Enkele huisartsen brachten dit wel eens ter sprake. Sommigen die de kost verdienden in deze industrieën hadden het overigens wel over de geur van de welvaart. Gedurende de aardappelcampagne, als de fabriek op volle toeren draait is er voor hun werk en brood op de plank.

De geur van de welvaart.

Over deze geur van de welvaart wist de verkoopman van strokartonfabriek Brittannia een aardige anekdote te vertellen: Eind jaren 60 hadden ze een aantal klanten uit China op bezoek waarbij het verhaal van de blauwe vlammetjes op het diep terloops ter sprake kwam. Toen de heren dit niet wilden geloven en meenden dat het een grap was nam een van de directeuren ze mee naar buiten naar de kant van het kanaal. Toen hij een voorbij varende schipper vroeg zijn sigarettenpeuk in het water te gooien, schrokken de Chinezen hevig. Het water achter het schip vatte vlam en het lopende vuurtje flakkerde langzaam achter het bootje aan. Eenmaal terug in China werd het vijftal, dat hun bazen uitvoerig verhaalde over het brandende water van Pekela, niet geloofd. Ze kregen het verwijt bij hun zakelijk bezoek te diep in de Pekelder glaasjes te hebben gekeken. Ontslag dreigde. Foto’s vanuit Pekela en een begeleidende brief van de kartondirectie konden echter hun baan redden. De plaatjes en het schrijven toonden de werkelijke feiten. In Oude Pekela wilde het water van het kanaal dat door het dorp liep echt branden.

Een bezoek in 1969 van koningin Juliana aan de Pekela’s, vergezeld door diverse Kamerleden en Gedeputeerden, was voor een definitieve oplossing waarschijnlijk doorslaggevend. Vlot nadat de vorstin het ‘Pekelder Parfum’ zelf had opgesnoven werd actie waargenomen in het parlement. Eind december van genoemd jaar maalden sterke pompen de ergste rotzooi uit het Pekelder Diep naar nieuwe waterzuiveringen.

Aan deze Pekelder geur kwam vanaf midden zeventiger jaren een einde. Waar de spraakmakende burgemeester Sake van der Ploeg van Oude Pekela met de ongelofelijke belofte kwam dat er in 1976 in het Pekelder Diep zou kunnen worden gevist is zijn boude voorspelling inderdaad bewaarheid. Een aantal oudere strokartonfabrieken waren al gesloten terwijl anderen werden opgenomen in fusies met twee grote concerns, Koninklijke Nederlandse Papier (KNP) en Bührmann-Tetterode. Deze schakelden hun productieprocedé over van de grondstof stro naar het gebruik van oud papier waarvan de inzameling in Nederland in die tijd al zeer goed was georganiseerd. De lichtbruine strokleur van het karton maakte plaats voor grijs, waarna er werd gesproken over grijs karton dat een belangrijk plaats kreeg in de wereld van verpakkingen, boekbinderijen, fotoalbums en ordnerfabrikanten. En het proceswater van de kartonmachines werd niet meer op het diep geloosd maar met een gesloten circulatiesysteem voor hergebruik in het productieproces terug gevoerd. Nadat bij de enkele aardappelmeelfabrieken eerst de mogelijkheid was gecreëerd om het eiwitrijke afvalwater deels via een afvalwaterleiding, ook wel “de smeerpijp” genoemd, naar de Dollard af te voeren, werd uiteindelijk gekozen voor concentratie van de productie op een beperkt aantal locaties en investeringen in afvalwaterzuiveringsinstallaties . De plaatselijke, meestal coöperatieve, fabrieken in het hele Groningse, Drentse en Duitse veenkoloniale gebied gingen over in de grote coöperatie AVeBe met ruim 2500 boeren leden en een wereldwijde afzet van een groot aantal soorten zetmeelderivaten als grondstof voor evenzoveel producten in de voedings-, papier-, textiel- en kleefstoffenindustrie. De karton- of aardappelmeelarbeider kon nu voor zijn huis met z’n hengeltje aan het Pekelder Diep gaan zitten om een flinke snoek aan de haak te slaan die je anders alleen maar in de wijken van Boven Pekela kon vinden. Na het weghalen van de oorzaak van vervuiling kan de natuur zich soms vrij snel herstellen.

Vier generaties na de komst van korporaal kleermaker Westers uit Oost Friesland, waarbij door iedere generatie de voornaam Abraham als een estafettestokje werd doorgegeven, was er weer een Abraham Westers in “de Pekel”.

Een jeugdige Abraham Westers (4 september 1875-17 maart 1937)

Op 4 september 1875 werd Abraham Westers in Nieuwe Pekela geboren als zoon van Geert Westers en Jantje Piebes. In tegenstelling tot vele van zijn voorvaderen had deze Abraham bepaald geen zeebenen maar zag hij meer heil in de handel. Als jonge man begon hij bij manufacturier Johannes Heukers die hem afstond aan zijn schoonvader, de kousenfabrikant E.H. de Groot, die een goede verkoper nodig had. Later ging hij een compagnonschap aan met Groothandel in Textiel en Manufacturen Rietsema in Nieuwe Pekela. Die firma kreeg de naam Rietsema & Westers. Met zijn monsterkoffer achter op de fiets gebonden reisde Abraham langs de textiel- en manufacturenwinkels in de dorpen in het Groningse en Drentse veenkoloniale gebied om orders te noteren. Alles op het gebied van manufacturen had hij te koop, van garen en band tot en met sokken. Als de afstanden wat aan de lange kant waren om ’s avonds weer helemaal naar huis te fietsen bleef hij overnachten in één van de logementen voor vertegenwoordigers en handelsreizigers die je in een aantal veenkoloniale dorpen vond.

Een veenkoloniaal hotel.

Hij trouwde met Geerdina Jantina Zeeven (14 september 1874-21 februari 1958). Zij was dochter van de uit Nieuwe Pekela afkomstige zeeman op de wilde vaart Jan Harms Zeeven die zeer veel buitengaats was. Haar zorg en opvoeding genoot zij meest bij haar oom Harm Harms Zeeven.

Na verloop van tijd begon de ondernemersgeest van zijn betovergrootvader Abraham ook bij hem te kriebelen en overdacht hij mogelijkheden om voor zich zelf te beginnen. De firma Rietsema & Westers werd in 1920 in goede harmonie ontbonden. Kort daarna kwam het fabriekje van de heer E.H. de Groot te koop. Met zijn oudste zoon Geert kocht hij deze en kon er worden begonnen met het vervaardigen van kousen en sokken. Na enige tijd zag Abraham het ondernemerschap helemaal zitten en nam hij het besluit om zelf een zaak op te richten. Samen met zoon Geert richtte hij op 4 september 1921 de naamloze vennootschap N.V. Tricotagefabriek A. Westers en Zoon op. Er werd een geschikt gebouw betrokken en Erwin de Groot trad in dienst als vertegenwoordiger. Hij werd tot zijn pensioen een van de trouwste en loyaalste medewerkers van de onderneming. Geen van beiden hadden ze enig idee van machines. Abraham bleef zich bezighouden met de verkoop terwijl zoon Geert, toen 23 jaar, een behoorlijke technische knobbel bleek te hebben. Hij legde zich volledig toe op het reilen en zeilen van het bedrijf, de administratie en de machines. Daardoor bleef er nog zeer weinig tijd over voor zijn brede gamma van liefhebberijen zoals het culturele- en verenigingsleven in Nieuwe Pekela, toneel, zang, muziek, gymnastiek en korfbal. Hij bestudeerde veel Duitse en Engelse vakboeken en -tijdschriften en vooral de onderdelencatalogi van de tricotagemachinefabrikanten. Een aantal vrouwen werd aangesteld om de sokken te breien. Niet op breipennen maar op eenvoudige vlakbreimachines die met de hand werden bediend. Iedere slag van de zwengel heen en weer met daarbij afwisselend de naalden van het voorste naaldenbed naar het achterste inschakelen gaf een rij steken er bij. De vorm van hakken en tenen werden verkregen door met een kam het aantal naalden bij iedere slag te meerderen of te minderen. De teennaden werden niet dicht genaaid maar geketteld op speciale kettelmachines.

Vlakbreimachine met voor- en achterbed.

Met een stel flinke vrouwen die 8 uur per dag werkten en zaterdags ook nog 4 uur kon je heel wat sokken produceren. En het was leuk werk want er werd veel bij gezongen. Prettig klinkende bekende liedjes. Een soort van Arbeidsvitaminen avant la lettre. Al zingende werden er degelijke sterke zwarte sokken gebreid voor hardwerkende boeren en arbeiders in het veen. En ze werden verkocht. Een jaar eerder werd er een andere fabriek opgericht in Nieuwe Pekela waarin ook al bij de arbeid werd gezongen. Vanaf 1920 werkten enige honderden sigarenmakers in Sigarenfabriek Albatros van R.H. Koning en Zoon, die later na de Tweede Wereldoorlog een landelijke bekendheid kreeg met de merken Champ Clark en Lugano.

Bij dit arbeidsintensieve proces werd veel gezongen. Meest psalmen en andere christelijke liederen. Hieruit is het Mannenkoor Albatros ontstaan dat beroemd werd tot ver over de landsgrenzen, dankzij de latere ontwikkeling van hun prachtige klank van de bekende Russische volksmuziek, tot zelfs in Rusland en dat nu nog bestaat. Ze hebben plannen voor optredens in Canada naar welk land sinds de jaren vijftig van de twintigste eeuw nogal wat Pekelders zijn geëmigreerd.

Al vrij gauw na de oprichting van de tricotagefabriek kwam Albert Buzeman de gelederen van Westers versterken als boekhouder en later procuratiehouder in welke hoedanigheid hij tot zijn pensioen in 1968 met zijn inbreng voor de directie een steun en toeverlaat was.

Onder de eerste zingende sokkenbreisters bevond zich ook Liene Woltjes die op zestienjarige leeftijd op de “braaifebriek” van Westers kwam werken. Hier heeft ze 15 jaar met veel plezier gewerkt. Ze woonde in het huidige Kapiteinshuis waar ze in 1906 was geboren. In 1989 kocht kunsthistoricus Abraham Gzn Westers (18 mei 1928 – 1 maart 2018) haar in 1799 gebouwde karakteristieke kapiteinswoning onder de voorwaarde dat zij tot haar dood in het voorste gedeelte van het huis kon blijven wonen. Er kon toen een begin worden gemaakt met de restauratie en de inrichting van het achterhuis en de tuin, waarna het Museum Kapiteinshuis Pekela op 17 mei 1990 officieel werd geopend door Burgemeester Chris Arlman. Liene kon nog lang genieten van haar zelfbenoemde huisbewaarder schap en ze kon op hoge leeftijd nog voor de vuist weg zo een aantal van de liedjes opnoemen die ze bij Westers op het werk zongen. Ze overleed in het voorjaar van 2005 waarna ook het voorhuis voor het museum kon worden gerestaureerd en ingericht. Aan het feit dat Liene Woltjes gedurende haar leven het pand volledig in zijn oorspronkelijke staat heeft gelaten en de kennis en niet aflatende inzet van Abraham Westers Gzn en zijn echtgenote Adriana Emma Greta (Adri) Reinders (geboren 26 oktober 1928 te Scheemderzwaag) danken we een kleinood van museale allure over de geschiedenis van de veenkoloniale scheepvaart in Pekela.

Inmiddels was de ontwikkeling van de techniek van de rondbreimachines voor kousen en sokken vanaf het midden van de negentiende eeuw op gang gekomen en al gauw werden er een aantal machines uit Engeland aangeschaft.

Rondbrei machine De basis van het assortiment werd bepaald door oerdegelijke sterke sokken voor arbeiders in het veen, de landbouw en later ook in de bouw en de industrie. En ze werden verkocht in het veenkoloniale gebied en later ook in toenemende mate in de rest van de provincies Groningen, Friesland en Drenthe.

Het wollen garen kwam van o.a. de Wolspinnerij van Schuppen in Veenendaal, bekend van het merk Scheepjeswol en van de Wolindustrie Hattem die uiteindelijk de hoofdleverancier werd. Na een fatale brand in Hattem wist directeur Hartkamp heel snel de garenproductie onder te brengen bij Wolindustrie Hollandia in Veenendaal waar hij spoedig in de directie zitting nam.

In de jaren vanaf de oprichting tot aan de Tweede Wereldoorlog was er gaandeweg sprake van groei van de productie en omzet van de onderneming. En vooral ook een toename van het personeel dat werd geworven in Nieuwe Pekela, Oude Pekela, Zuidwending, Alteveer en Onstwedde. Voor een aanzienlijk deel vrouwen en dochters van arbeiders in de aardappelmeel- en strokartonindustrie. Waar het bedrijf in 1930 nog 34 arbeiders in dienst had was dat in 1939 aangegroeid tot 110. De klantenkring nam geleidelijk toe evenals de bekendheid van de degelijke kwaliteit van de sokken. Het assortiment werd langzamerhand uitgebreid met fijnere sokken voor de zondag en kleinere maten kinderkousjes en –sokjes, eerst in de kleur jaeger en later nog aangevuld met een beperkt aantal gangbare kleuren. Allemaal factoren om de toekomst met vertrouwen tegemoet te zien.

Op 17 maart 1937 overleed Abraham Westers.

Hij was een persoon die vooral op sociaal en filantropisch gebied veel voor de gemeente Nieuwe Pekela heeft betekend. Naast oprichter en directeur van N.V. Tricotagefabriek A. Westers en Zoon was hij gemeenteraadslid en ontvanger van de gemeentelijke belastingen. En het verhaal wil dat hij aan de bakker in de buurt de opdracht gaf om iedere week bij een arm gezin een brood te bezorgen. Op grond van dit alles werd er in 1946 een stuk straat langs het Pekelder Diep naar hem genoemd, tussen de Doopsgezinde Kerk bij de eerste sluis en de Lutherse Kerk, waaraan de tricotagefabriek was gevestigd. Sindsdien woonden de Westersen dus aan de Abraham Westersstraat.

De directie ging nu over naar zijn oudste zoon en compagnon Geert als algemeen directeur

Geert Westers (17 november 1898 - 11 augustus 1962) en zijn beide jongere zoons, Jan als technisch directeur en Abraham (roepnaam Bram) als commercieel directeur. De beide dochters Harmina (Mimi) en Jantina Bouchina (Tine), die elders in het land, respectievelijk Eindhoven en Bussem woonden, hadden geen belangstelling voor het sokkengebeuren in Nieuwe Pekela en brachten hun erfdeel van de aandelen in het bedrijf in met een afkoopsom van de drie broers.

Geert kwam met zijn echtgenote Greet en kinderen Abraham, Betsie en Gerda te wonen in het huis voor de fabriek.

Directeurswoning vóór 1938.

Deze werd in 1938 afgebroken om plaats te maken voor een modern huis.

Directeurswoning voor de Tricotagefabriek. Gebouwd in 1938 naar een ontwerp van de bekende veenkoloniale architect Jan Kruijer. Het gebouwtje daar achter is het allereerste begin van de fabriek.

Onder de moeilijke omstandigheden van de Duitse bezetting was het een hele toer om de boel op gang te houden. Dit werd vooral bemoeilijkt door een groot gebrek aan garens. Op allerlei mogelijke manieren probeerde men garens te vinden, waarbij wol uiterst schaars was zodat er moest worden gewerkt met mengsels met katoen en inferieure vezels. Er werd onder de klanten/winkeliers een systeem ontwikkeld van het inleveren van versleten sokken die echt niet meer konden worden gestopt. Deze werden ingezameld en naar de wolspinnerij gestuurd waar ze werden gescheurd en gekaard tot vezels om daarna weer als opnieuw gesponnen garen in de tricotagefabriek te worden gebreid tot nieuwe sokken. Al naar gelang van het aantal kilo’s aan sokkenlompen dat de klanten hadden ingeleverd kreeg men een quotum sokken terug. Onder het regiem van de bezetters moesten ook sokken voor de Wehrmacht worden gebreid, in grote hoeveelheden. De verleiding was groot om af en toe even een partijtje van het hiervoor aangeleverde garen achterover te drukken, de kleur Wehrmachtsgrau over te verven naar zwart en in het huis van directeur Bram te verbergen. Het duurde echter niet lang dat er door een verschil in kiloverantwoording enig argwaan ontstond bij de Duitsers. “Da stimmt etwas nicht”. Er kwam een onverwachte huiszoeking door twee Duitse ambtenaren vergezeld van een Pekelder politieman. Terwijl ze alle vertrekken van het huis gründlich inspecteerden sleepte het zeer alerte dienstmeisje van de familie stiekem enkele zware dozen met wehrmachtgaren van de bergruimte die nog niet was geïnspecteerd naar de kamer die ze zojuist hadden gecontroleerd. De politieman die dat niet was ontgaan gaf haar met een knipoogje te kennen dat ze snel door moest gaan en leidde de beide moffen af. Dat was dus even heel spannend. Dankzij deze politieman is de familie voor een ramp behoed. Er gaat een verhaal dat op de dag van de bevrijding de NSB burgemeester door een groepje uitgelaten jongens, waaronder een buurjongen van Abraham Westers, vanachter zijn bureau het gemeentehuis uit werd gesleurd en met het portret van Hitler over z’n kop geslagen het Pekelder Diep in werd gejonast.

Voor datzelfde gemeentehuis kwam al gauw een mooi bronzen herdenkingsmonument te staan met de tekst: DUUR EN KOSTBAAR IS DE VRIJHEID.

Na de bevrijding in 1945 maakte Geert Westers deel uit van het vijfmanschap dat het voorlopig bestuur van zijn woonplaats Nieuwe Pekela op zich nam.

Op 4 september 1946 werd op N.V. Tricotagefabriek A. Westers en Zoon het 25 jarig jubileum groot gevierd.

Foto bij de gelegenheid van het 25 jarig jubileum, genomen in het Luthers hof.

Er werden weer geregeld mensen aangenomen. Mannen voor de breierij en vrouwen voor de verdere afwerking. Vertegenwoordiger Edwin de Groot kreeg een Volkswagentje die hij vrijdags avonds bij de fabriek moest stallen om daarna op de fiets naar huis te gaan.

In de naoorlogse periode van wederopbouw van de Nederlandse economie maakte ook de sokkenfabriek een mooie tijd door. Hierin kwam even een dipje in 1950 als gevolg een tijdelijke economische inzinking naar aanleiding van de Korea oorlog. Wat de Korea crisis werd genoemd bezorgde de gebroeders Westers menig slapeloos nachtje. Vanaf eind vijftiger tot midden zeventiger jaren ging het echter weer opwaarts. In een sfeer van als je meer wilde verkopen moest je meer machines aanschaffen en meer breiers, breimachinemonteurs en afwerksters aanstellen. In de breierij moest vanaf maandag tot en met zaterdagmorgen volcontinu in drieploegendienst worden gewerkt. Naast het vrouwelijk personeel in de fabriek werden er in Oude en Nieuwe Pekela een groot aantal thuiswerksters aangesteld om op stukloonbasis afwerk werkzaamheden te verrichten aan het halffabricaat. Een bestelbusje reed dagelijks rond om de sokken naar de thuiswerksters te brengen en de volgende dag weer op te halen. Datzelfde busje haalde ’s morgens om half zeven de meisjes uit Alteveer en Onstwedde op en bracht ze ’s middags om vier uur weer terug. Daarnaast werd er ook een gedeelte van de afwerking van de sokken gedaan bij een loonbedrijfje met een vijftiental vrouwen en meisjes in het Westerwoldse Bellingwolde. Al dit vervoer werd gedaan door Abraham, de zoon van Jan Westers. Naast deze vervoerswerkzaamheden bewerkte hij ook het stuk van 12 hectare veenkoloniale landbouwgrond dat achter de fabriek lag en hield hij 30 stuks melkvee. Hij werd dan ook door iedereen boer Bram genoemd.

Er werd een merknaam bedacht. Voor de werkmansokken STAPP SOKKEN 20 X STERKER met als artikelen de namen Tractor en Labor. De drie types Noorse sokken kregen de namen Narvik, Malmø en Tromsö. Met de garenleverancier Wolindustrie Hattem werd een exclusieve STAPP garenkwaliteit ontwikkeld met een speciale menging van vezels en spinwijze die borg stond voor een hoge slijtvastheid. Inmiddels was in 1950 Tammo Meijer, de voormalige eigenaar van de pottenbakkerij De Hoop, als vertegenwoordiger aangesteld om de vele textielgroothandels in heel Nederland te bezoeken. Voor dat doel verhuisde hij naar de landelijk centraal gelegen stad Apeldoorn van waaruit hij met de trein het hele land kon bereiken. Met zijn vriendelijke en beminnelijke persoonlijkheid was hij een graag geziene gast bij de groothandels, waarvan een aantal hem al bij het station op stond te wachten. Terwijl de winkeliers in de drie noordelijke provincies al werden verzorgd door Edwin de Groot werd het hoofd van het verkoopmagazijn Kees Beikes bevorderd tot vertegenwoordiger van de oostelijke provincies Overijssel en Gelderland waarna hij ook verhuisde naar Dieren. De reputatie van oersterke kwaliteit en degelijkheid breidde zich uit over een veel groter gebied. Later werd het assortiment kinderkousjes en –sokjes sterk uitgebreid met maten, dessins en kleuren en kwam op de markt onder de merknaam STAPPINO.

Voor de heren ontwikkelde zich een bescheiden assortiment fijnere sokken met namen Allegro, Aristo en Selecta. Zondagse sokken werden ze genoemd. Voor dit doel werden er een aantal fijnere machines uit Duitsland aangeschaft van het merk ESTA en werd er een breimachinemonteur met creatieve aspiraties aangesteld afkomstig uit Duitsland. Omdat ze van de STAPP fabriek kwamen moesten ook deze sokken wel heel sterk zijn. Deze goed bedoelde reputatie beperkte de mogelijkheden om ze een meer modisch karakter te geven aanzienlijk. In een marktsector waar meerdere sokkenfabrikanten zich volledig toelegden op de herenmodebranche bleef Westers van weinig betekenis. Om ieder seizoen maar weer de klanten te imponeren met een nieuw assortiment van nieuwe dessins heeft nooit de aandacht gekregen die daarvoor nodig was. Bovendien maakten deze pogingen weinig indruk op de vaste STAPP clientèle

In 1957 kwam meneer Albert Goossen als bedrijfsleider het bedrijf versterken.

Albert (meneer) Goossen geboren 17 juli 1924.

Afkomstig uit het Twentse Rijssen werkte hij bij de toen zeer gerenommeerde Confectiefabriek Bendien in Almelo. Deze firma had een uitstekende, zo niet de beste reputatie in Nederland op het gebied van herenkleding in het betere segment. Goossen maakte hier alle bedrijfskundige aspecten mee bij het proces van de arbeidsintensieve bewerkingen vanaf de stoffen tot aan de eindproducten met een grote zorg voor de kwaliteit. Heel veel van zijn kennis en ervaring zijn voor Westers van zeer grote betekenis geweest. Door zijn kennis en integriteit en maatschappelijk gevoel genoot hij veel respect en waardering bij de directie zowel als het personeel.

Op 11 augustus 1962 overleed Geert Westers. Naast fabrikant en mededirecteur van de N.V. Tricotagefabriek A. Westers en Zoon in Nieuwe Pekela was hij mede-oprichter van de N.V. BOKA, fabriek van tricotbovenkleding, eveneens aldaar.

Verder gaf hij mede de stoot tot oprichting van de Nederlandse Vereniging van Tricot- en Kousenfabrikanten VERTRIKO op 14 juli 1947 met het kantoor in Utrecht.

Tableau vivant van het bestuur van de VERTRIKO bij het 25-jarig jublieum in 1972

In zijn tijd werd ook de aardewerkfabriek De Hoop van T.L. Meijer overgenomen. Echter na een aantal jaren proberen moest deze pottenbakkerij, die vooral leverde aan kwekerijen in de regio, later worden gesloten. In de Tweede Wereldoorlog was Geert betrokken bij de hulp aan onderduikers in zijn woonplaats als lid van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en het Nationaal Steunfonds. Ook werd hij verdacht op het in huis hebben van een radiotoestel waarmee hij naar de BBC berichten zou luisteren. Het sterke vermoeden bestaat dat een foute persoon uit de buurt hiervan bij de bezetters melding zou hebben gemaakt voor enkele judaspenningen en een wit voetje bij de moffen. Hij werd op 29 mei 1941 gearresteerd en ondervraagd door de Gestapo en heeft vervolgens gevangen gezeten in het Huis van Bewaring in Groningen waaruit hij, niet in de laatste plaats dankzij de niet aflatende inspanning van zijn echtgenote Margaretha (Greet) Westers-Oppentocht ( 2 maart 1899-26 november 1986), vijf weken later weer vrij kwam.

De onderneming ontwikkelde zich in een bedrijfstak met aanvankelijk ongeveer 25 Nederlandse collega sokkenfabrikanten. Veel kleintjes, enkele middelgrote en één echt grote in Noord Brabant die ieder op hun manier de markt van sokken bedienden. Van de meer modische sector tot de massa consument. Sterke degelijke werksokken werden door weinig andere fabrikanten gevoerd. In 1958/59 zijn er, in een streven naar schaalvergroting, onderhandelingen geweest over een mogelijke fusie met de sokkenfabrieken N.V. Wilmink te Veendam en N.V. Emmen te Emmen die echter zijn afgeketst op verschillen in opvatting over inbreng en zeggenschap.

Bij het pensioen van Albert Buzeman in 1968 moest er worden nagedacht over zijn opvolging als boekhouder. Al gauw kwam men uit op meneer Goossen, die spoedig een waardevolle vervulling van deze functie bleek te zijn. Door zijn initiatieven kwam er op het kantoor een moderne Hermes Boekhoudmachine waarin alle administratieve processen konden worden verwerkt. In 1972 werd hij benoemd tot procuratiehouder. Hij was vanaf dat moment aanwezig bij de vergaderingen van de directie en commissarissen en die van de aandeelhouders die altijd op zaterdagmiddagen werden gehouden. En daarnaast was hij tot het einde toe de natuurlijke vertrouwensman voor al het personeel. Als actief lid van de EHBO afdeling Pekela bewerkstelligde hij dat deze voorzieningen in het bedrijf werden ingevoerd. Meneer Goossen heeft onnoemelijk veel betekend voor het bedrijf en z’n mensen.

Na het overlijden van Geert ontstond er een nieuwe situatie in de N.V. Tricotagefabriek A. Westers en Zoon. Zijn jongste broer Abraham (meneer Bram) werd de algemeen directeur inclusief commerciële zaken.

Abraham Westers (22 november 1910 - september 1997)

Broer Jan werd technisch directeur. Waar de drie gebroeders tijdens hun dagelijkse arbeid min of meer informeel met elkaar overlegden over de meeste zaken moest er nu worden gewerkt aan informatie en rapportage aan de nazaten van de tak Geert. Weduwe Margaretha (Greet) en haar zoon Abraham (Bram Gzn) en de beide dochters Betsie en Gerda die alle drie door andere bezigheden elders in het land waren geoccupeerd. Als weduwe Greet wellicht ideeën zou hebben gekoesterd voor een plaats in de directie werd het duidelijk dat haar beide zwagers hier anders over dachten. In ieder geval moesten er vanaf nu regelmatig commissarisvergaderingen worden belegd. Daarvoor moesten maandelijkse rapportages worden gemaakt voor de raad van commissarissen die bestond uit Jan Westers, meneer Bram en waarvan Geerts zoon, Abraham Westers Gzn (door zijn lange en rijzige gestalte werd hij lange Bram genoemd) na een aantal jaren de voorzitter werd.

Abraham Westers Gzn ( 18 mei 1928 – 1 maart 2018)

Voor de jaarlijkse aandeelhoudersvergaderingen kwamen er balansen en verlies en winstrekeningen met een uitgebreid verslag van de directie. Ofschoon de verhouding van weduwe Greet met haar beide zwagers vrij stroef was verliepen deze vergaderingen over het algemeen zakelijk waarbij alle deelnemers de vreugde en zorgen deelden met de directie. Soms bracht Greet, die zich altijd zeer grondig had voorbereid op de vergaderingen, wel eens vragen ter tafel waarvoor de accountant Klynveld Kraayenhof & Co even weer aan de slag moest om een adequaat en afdoend antwoord te produceren.

Gaandeweg vielen er in de loop van tijd Nederlandse collega sokkenfabrikanten af wat tot gevolg had dat er voor de overgebleven bedrijven wat meer ruimte op de markt kwam.

Oktober 1970 ging technisch directeur Jan Westers met pensioen. Het volgend jaar treedt hij op als lid van de Raad van Commissarissen. Broer Abraham was nu de enige directeur, waarbij diens zoon Pieter Abraham (ze noemen hem Peter), die kort daarvoor de Hogere Textielschool in Enschede had doorlopen, aan het inwerken sloeg voor de taak van verkoopleider.

In 1970/71 besloten twee Nederlandse sokkenfabrieken om te sluiten. Sokkenfabriek Hollandia in Veenendaal met een capaciteit van 50.000 dozijn paar per jaar was een pukkeltje aan de spinnerij Wolindustrie Hollandia waar men vanaf wilde. Onder zeer gunstige voorwaarden kon Westers de voorraden, een flink aantal machines en twee vertegenwoordigers overnemen. Dankzij deze laatsten kon snel de verkoop van de STAPP sokken bij de winkeliers in heel west en zuid Nederland ter hand worden genomen terwijl de opruiming van de overtollige Hollandia voorraden vrij vlot verliep. Het hele land was nu gedekt door een intensieve verkooporganisatie waarbij alle klanten eens in de zes weken werden bezocht om hun orders te noteren.

Een van de vele textielwinkels die iedere zes weken een vertegenwoordiger van STAPP op bezoek kregen.

Omstreeks diezelfde tijd kwam ook Sokkenfabriek N.V. Wilmink in Veendam weer ter sprake die met een capaciteit van 80.000 dozijn dicht ging. Hieruit kon Westers een aantal ervaren breiers en breimachinemonteurs verwerven voor de fabriek in Nieuwe Pekela. De bedrijfsleider meneer Klaver kwam mee, wat een zeer welkome aanvulling van de leiding betekende. Hij zag zich voor de niet geringe taak gesteld om met in acht neming van de eisen van kwaliteit en zorgvuldigheid een aanmerkelijke verbetering van de arbeidsproductiviteit te bewerkstelligen. In Veendam kwam er een korte periode een filiaaltje met een aantal vrouwen en meisjes afkomstig van Wilmink en een chef voor de afwerking van halffabricaat. In het jaar daarna steeg voor Westers de afzet van 118501 dozijn paar sokken met 31% naar 155479 dozijn. Daarentegen daalden de winsten aanmerkelijk, veroorzaakt door hogere lonen, maar vooral ook door stijging van de garenprijzen die de Nederlandse wolspinnerij voor de speciale kwaliteit STAPP garens moest berekenen. Bij die beide overnames werden ook de machines voor een habbekrats overgenomen. Hierdoor werd het breimachinepark meer dan compleet. De garens, die aanvankelijk door Wolindustrie Hollandia op strengen werden aangeleverd, kwamen nu gespoeld op cones binnen zodat de bewerking in de spoelerij van strengen op houten klossen overbodig werd. Een aantal van deze overbodig geworden klossen bleven de brandstapel bespaard door er met een beetje handigheid schemerlampvoetjes van te maken.

De breierij

De kettelafdeling.

In 1971 kwam er een wijziging in het vennootschapsrecht waarbij de N.V.’s werden verplicht hun jaarstukken, Balans, Verlies en Winstrekening en het Jaarverslag van de directie, te publiceren. Dit is voor een kleinere onderneming om meerdere redenen veelal niet wenselijk, vooral in de beslotenheid van een familiebedrijf. Iedereen, pers, concurrenten, leveranciers en vakbonden en andere nieuwsgierigen, zouden dan met een simpel telefoontje naar de Kamer van Koophandel te weten kunnen komen hoe goed of slecht het met die sokkenfabriek van Westers gaat. Op aanraden van de accountant stelde de directie in 1972 de aandeelhoudersvergadering voor om over te gaan tot een Besloten Vennootschap, die eigenlijk tot stand is gekomen ten behoeve van familievennootschappen. Dit voorstel werd aangenomen en spoedig ten uitvoert gebracht. Er kwam een kleine wijziging in de statuten. De N werd een B en het woordje en werd vervangen door &.

In 1972 waren er in ons land nog 19 sokkenproducenten. Het was niet zonder enige trots bij de directie dat uit een vergelijkend onderzoek in 1974 van de VERTRIKO onder haar sokkenleden bleek dat B.V. Tricotagefabriek A. Westers & Zoon als beste uit de bus kwam en de anderen zich begonnen af te vragen hoe die Pekelders dat toch voor mekaar kregen.

Eind zestiger jaren kwamen er al signalen van importen van sokken uit landen waar de lonen aanmerkelijk lager waren dan in Nederland. Aanvankelijk uit Oost Europese landen zoals Roemenië, Hongarije en Tsjechoslowakije en al spoedig daarna Japan, Taiwan, Hongkong en Zuid-Korea waar de lonen ongeveer op een vijfde deel van de Nederlandse lagen en de arbeidsvoorwaarden op een voor Europa onvoorstelbaar laag niveau. Toen omstreeks 1972 in Japan de lonen van het ene jaar op het andere met zo’n 20 % stegen keerden de Japannezen en masse de textiel- en kledingindustrie de rug toe en begonnen ze met transistorradio’s en auto’s de wereldmarkt te veroveren. Vooral in Zuid- Korea ontstonden er hierna op turn-key basis grootschalige kousen- en sokkenfabrieken die van het ene jaar op het andere met containers vol hun producten naar Rotterdam verscheepten om daarmee de Europese markt te overstelpen. Vanuit de sokkenfabrikanten aangesloten bij de VERTRIKO ging een brandbrief naar het Ministerie van Economische Zaken over de sokkendumping uit het verre oosten op onze markt. De lobby’s van vertegenwoordigers van zowel werkgevers als ook werknemers naar de Europese Commissie en het Europese Parlement in Straatsburg mochten niet baten. De onstuitbare trein van het wereld handelsverdrag GATT, oftewel de General Agreement on Tariffs and Trade denderde voort met als gevolg dat er geleidelijk aan meer bedrijven in de textiel-, tricotage- en kledingindustrie plat werden gewalst. De groten, zoals enkele hele grote Duitse sokkenmerken hielden hun marketing- en verkoopactiviteiten bij huis, maar sloten grote delen van hun productie in Europa om die in Zuid-Oost Azië grootschalig op te tuigen. Er zijn gevallen bekend van inkopers van warenhuizen die met de modellen van de nieuwe collecties sokken, díe ze zich ieder seizoen door hun Europese leveranciers lieten presenteren, op het vliegtuig naar Seoul stapten om daar te worden opgewacht door Koreaanse fabrikanten door wie ze eerst vorstelijk op Oosterse wijze met Koreaanse Geisha’s en al werden gepamperd om daarna tegen veel lagere prijzen grote orders te boeken. Als ze dan aan het eind van het seizoen nog wat aanvulling nodig waren wilden ze nog wel een telefoontje plegen naar de Europese fabrikanten die ze nog wel onder voorwaarden van zeer snelle levering een lullig ordertje gunden. Zo bleven er aan het eind van de zeventiger jaren nog zo’n 6 bedrijven over waarvan Tricotagefabriek Westers er één was. Het bedrijf telde in die tijd 26 mannelijke en 107 vrouwelijke werknemers. In 1977 kwam het bericht dat de grootste concurrent sokkenfabrikant in Noord Brabant middels een overname van alle aandelen eigendom werd van de Staat der Nederlanden. Met het oogmerk om de industrie en de werkgelegenheid in die regio te behouden. In die situatie van honger naar orders werd de jaarlijkse grote order van legersokken tegen onmogelijke prijzen in z’n geheel door dit bedrijf binnengehaald zodat alle andere Nederlandse collega intekenaars, zo ook Westers, voor dit project het nakijken hadden. De woedende reactie van de andere sokkenfabrikanten verenigd in de VERTRIKO leidde er toe dat deze kwalijke ontwikkeling de volgende jaren niet meer werd gecontinueerd. Niettemin werd het marktgedrag van deze gedeprivatiseerde concurrent/collega met grote argwaan gevolgd. Bijvoorbeeld de wanhoopsdaad van het in consignatie geven van sokken bij de winkeliers. In Nieuwe Pekela begon men zich af te vragen wat voor soort economen die Brabanders wel waren om in een neergaande en aan modeveranderingen onderhevige markt hun spullen in consignatie bij hun klanten in het hele land neer te leggen. En of hun baas, de minister van Economische zaken dat nou wel wist en goed zou vinden.

Midden 1976 stelde Abraham Gzn zijn functie van voorzitter van de raad van commissarissen beschikbaar. Zijn bezigheden lagen helemaal op het gebied van de kunstgeschiedenis. In 1950 was hij hierin de eerste hoofdvakstudent aan de Groninger universiteit. Nog voor zijn afstuderen was hij wetenschappelijk assistent en later conservator kunstnijverheid van het Museum Boijmans in Rotterdam, waar zijn belangstelling voor hedendaagse keramiek zich ontwikkelde. In 1963 werd hij benoemd tot directeur van het Groninger Museum. In deze functie verzorgde hij vele waardevolle aanvullingen van de collectie en belangrijke exposities. In 1977 verhuisde hij met zijn gezin naar Den Haag waar hij aan het Gemeentemuseum zijn grote voldoening vond als Hoofdconservator Kunstnijverheid. Na zijn pensioen in 1988 keerde hij weer terug naar Groningen van waaruit hij zich volledig en met enorm veel inzet wijdde aan de restauratie, ontwikkeling en inrichting van het door hem opgerichte Museum Kapiteinshuis in Nieuwe Pekela. Dankzij de samenwerking met het Veendamse Veenkoloniaal Museum met de in 1894 in Stadskanaal van stapel gelopen en volledig zeewaardige 33 ton metende spitse praam “Familietrouw” voor de deur een mooi museum over de geschiedenis van de Pekelder scheepvaart. In de tuin van het Kapiteinshuis trof hij een welig groeiende hop aan, wat onmiskenbaar een aanwijzing was van bierbrouwerijactiviteit van de oorspronkelijke bewoner.

Kapiteinshuis. Met de “krimpe”, de iets naar achteren geplaatste voordeur, waarbij de bewoner, kapitein of schipper, door het zijraam een ver uitzicht kon hebben over het Pekelder diep.

Ook heeft Bram met medewerking van een verre neef Simon Westers, die eveneens in Groningen woont, uitgebreid onderzoek gedaan naar de genealogie van het veenkoloniale geslacht Westers waarbij hij de stamboom heeft kunnen opstellen die terug ging naar de allereerste Abraham Westers van 1723 en zelfs diens vermoedelijk Deense vader Christian Wester (ja, zonder s)

Bram stelde zijn zwager voor om de voorzittershamer van de raad van commissarissen van B.V. Tricotagefabiek A. Westers & Zoon over te nemen waarop deze door de aandeelhoudersvergadering unaniem werd benoemd.

Elso Willem Free (27 oktober 1928 - 3 maart 2001)

Hij was een kleinzoon van de voor vele Pekelders bekende Elso Free die met zijn betrokkenheid bij de oprichting van een drietal strokartonfabrieken, Union in 1883, Free & Co in 1904 en Britannia in 1913, een persoonlijkheid van grote betekenis was in Oude Pekela. Gehuwd met Gerda (Geertsdochter) Westers (28 februari 1930 - 19 juli 2013) hield Elso samen met zijn echtgenote een tandartsenpraktijk in Arnhem. Daarnaast speelde hij als Forensisch Odontoloog bij de vliegtuigramp op Tenerife in 1977, waarbij 583 mensen om het leven kwamen, een belangrijke rol bij de gebitsidentificatie van de verkoolde lichamen van de slachtoffers. In deze hoedanigheid was hij ook betrokken bij de identificatie van oorlogsslachtoffers in Bosnië en Kosovo. Hij was ook een hartstochtelijk liefhebber van varen. Op een zaterdagmiddag na een commissarissenvergadering nam hij Peter een keer mee naar de werf van Pedro Boat in Zuidbroek waar een prachtige boot voor hem in afbouw lag. Hiermee maakte hij met zijn gezin (echtgenote Gerda en dochters Margreet, Rolien en Willemien) veel lange tochten en reizen door de Nederlandse wateren van Zeeland, het IJsselmeer, de Waddeneilanden en door België, Frankrijk tot aan Parijs en Duisland tot aan Berlijn. En hij zat in een Homerus clubje met een groepje mensen die als liefhebberij Oud Griekse teksten bestudeerden.

Het voortbestaan van Westers in de afvalrace van sokkenfabrikanten is door enkele elementen te verklaren: - Een zeer zorgvuldig beheer van de liquiditeit. Zuinig als men was werd er weinig geïnvesteerd met bankkredieten. Meestal werd er pas een gulden uitgegeven als ie ook werkelijk was verdiend. Van de winsten die werden gemaakt werden relatief veel naar het reservefonds geboekt. - Een goede verstandhouding met het personeel. Waar de CAO-lonen in de textielindustrie betrekkelijk laag waren werden er voor de breiers de lonen van de papiermakers in de kartonindustrie gehanteerd die een stuk hoger lagen. - Door overname van 2 collega bedrijven kwamen er voor een prikje ruimschoots voldoende machines voor de behoefte beschikbaar zodat daarvoor een lange tijd niet hoefde te worden geïnvesteerd. Een nadeel hiervan bleek naderhand dat hiermee de technische vooruitgang van de sokkenmachine industrie aan het bedrijf voorbij ging en zo ook het up to date houden van de kennis van breiers en monteurs. - Het merk STAPP zorgde voor een vrij stabiele vaste klantenkring van degelijke kwaliteitsartikelen en minder gericht op mode of prijs. Daarentegen werkte deze reputatie bij de pogingen om ook van betekenis te zijn in het herenmode segment vaak contraproductief.

Het verloop van omzet kan worden samengevat in een aantal, soms grillige, omgevingsfactoren:

- De werksokken als het basisbestanddeel van de STAPP collectie vertoonden altijd een redelijk constante verkoop. Echter liep dit bij de modernisering en de toenemende mechanisering en dus de dalende werkgelegenheid in de landbouw geleidelijk terug. In de industrie zoals bijvoorbeeld de hoogovens of scheepswerven en in de bouw bleven ze nog lange tijd in gebruik.

De grijze werksok. Ook in zwart verkrijgbaar Een assortiment van tweekleurige werksokken.

- Zeer belangrijke afnemers waren nochtans de regionale inkooporganisaties van boeren, de zogenaamde Boerenbonden. Bij een veelheid van alle denkbare benodigdheden in de landbouw voerden deze de degelijke Nederlandse KLM werkkleding waarnaast de STAPP Sokken 20 X STERKER niet mochten ontbreken. Veel later zijn deze regionale Boerenbonden overgegaan in de landelijke organisatie WELKOOP waarbij in de filialen nog steeds sokken onder het merk STAPP worden gevoerd. - Al vele jaren was er een min of meer vaste opdracht van ca. 6.000 à 10.000 dozijn paar sokken voor het Nederlandse leger die altijd een mooie opvulling gaf van stille periodes.

Legersokken.

- De Nederlandse Wolfederatie was ook een fijne klant. Deze organisatie verzamelde alle wol van Nederlandse schapen, lieten dit in loon tot garen spinnen bij spinnerij van Schuppen in Veenendaal en later bij La Lainière de la Lys in het Belgische Zulte om daarvan bij Westers in loon werksokken te laten breien onder hun eigen merk. Daarnaast voerden ze op de zelfde manier breiwol en ook schipperstruien. - In de warenhuisketen Vroom & Dreesman was er gedurende vele jaren in de meeste filialen een vak dat speciaal werd ingeruimd voor STAPP werksokken en middels een maandelijkse order werd aangevuld. Eind zeventiger jaren werd dit programma beëindigd. - De weersgesteldheid van de seizoenen. Bij een strenge winter werden de Noorse sokken tot ver in februari gevraagd en kon de firma nauwelijks nog aan de vraag voldoen. Bij een slappe druilerige winter daarentegen bleef een groot gedeelte van de productie van Noorse sokken Narvik tot het volgende winterseizoen op de plank liggen rente te vreten.

Noorse sokken Narvik

- Een mooi voorjaar met zonnige Paasdagen gaf leuke verkoop in meisjeskousjes en -sokjes terwijl hiervoor bij miezerig voorjaarsweer weinig belangstelling bestond. - Mode hypes. Omstreeks 1975/76 waren de ringelkousjes in blauw/wit en rood/wit erg geliefd. Er kon zelfs wel worden gesproken van een rage in deze zogenaamde Dorus kousjes.

Alle machines die daarvoor de mogelijkheid hadden stonden maanden lang permanent te draaien, er werden oude machines uit het vet gehaald en er moest worden overgewerkt. Heel Europa werd afgebeld naar de benodigde katoenen garens. Van heinde en verre kwamen winkeliers en groothandels naar Nieuwe Pekela om een partijtje kousjes op te halen voor hun klanten die bij hun de deur plat liepen voor dit product. - Datzelfde gold ook enkele jaren later met de hype van de witte katoenen rolsokjes met omgeslagen boord, ook wel rock en roll sokjes genoemd. Massa’s vrouwen en meisjes voelden zich helemaal hip bij het dragen van deze nostalgische dracht.

- En wat te zeggen van de beenwarmers die razendsnel in de mode raakten.

Toen de populaire zangeres Sandra Reemer op de TV verscheen met een paar paarse legwarmers aan, al fietsend en zingend door de stad, wilde half vrouwelijk Nederland onmiddellijk een paar van die dingen hebben. Van alle kanten kwam er vraag naar deze beenbekleding. Zelfs enkele modehuizen wisten de fabrikant van STAPP sokken in Nieuwe Pekela te vinden. Dus het werd een heel fijne omzet, te meer ook omdat je ze op de bijna onbeperkt aanwezige machines voor de Traktor en Labor sokken kon breien en ze bij de afwezigheid van hakken en tenen helemaal niet hoefde te meerderen en minderen noch te kettelen. En de prijs was geen enkel probleem. Spijtig genoeg kwam deze hype vrij plotseling tot een abrupt einde zodat er nog een flinke partij in het magazijn bleef liggen die moest worden gesleten aan een opkopende marktkoopman bij wiens afnemers dit modeverschijnsel kennelijk nog een seizoennetje aan hield. - Een bijzonder verschijnsel was de opkomst van acryl badstofsokken die gedurende een aantal jaren onder de merknaam RIVA door de STAPP clientèle vrij veel werden afgenomen als vrije tijds- en vakantiesokken. Een uitgebreid assortiment van kleuren en maten maakte dit artikel commercieel aantrekkelijk.

Speciaal voor dit product werden een flink aantal machines aangeschaft die hun diensten goed hebben bewezen. - Voor een betere dekking van de vaste kosten van het verkoopapparaat werden er van fabrikanten in de modesector uit Engeland, België en Zwitserland per seizoen enkele assortimenten luxe sokken aangekocht die voor een deel ook bij enkele nieuwe klanten konden worden verkocht. Dit is overigens een heel moeilijke sector. De belangrijkste Nederlandse producent in de sector luxe herenmode sokken, Mi-lock Socks of Standing in Hulst, had het al gedurende het eind van de zeventiger jaren moeilijk en kreeg nogal eens een financiële injectie van de Nederlandse Staat en van de provincie Zeeland om de werkgelegenheid in die regio te behouden. Het was een voortdurende strijd om de gunst van de klanten met telkens weer nieuwe dessins en kleuren. En de grote warenhuizen vonden in toenemende mate hun weg naar de sokkenfabrikanten in het verre oosten. En verdienden daar veel aan. - Ook werden er door Westers een aantal jaren maillots gekocht bij een Nederlandse collega in Hilversum die hierin was gespecialiseerd en later ook uit Zwitserland.

De sterke uitbreiding van het assortiment qua artikelen, kleuren en maten gecombineerd met de wens om de winkeliers de best mogelijke leverservice te bieden leidden wel tot grotere voorraden met de daarmee vergezeld gaande financieringslasten en risico’s.

Op 22 november 1975 bereikte directeur Abraham (meneer Bram) Westers de pensioengerechtigde leeftijd, maar hij bleef nog een tijdje aan boord om in deze moeilijke tijd met raad en daad bij de hand te zijn. Vanaf midden dertiger jaren heeft hij het reilen en zeilen van het bedrijf van dichtbij meegemaakt waarbij hij zich gedurende de laatste jaren in toenemende mate ernstig zorgen maakte over het voortbestaan van de onderneming in zijn toenmalige vorm. Bij meerdere aandeelhoudersvergaderingen stelde hij voor, met de sterke terugloop van de arbeidsintensieve textiel- en kledingindustrie in Europa in gedachte, om te werken aan een drastische afbouw van de productie met al de daarbij behorende kosten en de B.V. voort te zetten als handelsonderneming. Zijn hart lag meer bij de handel dan bij de fabricage. Bij sommige werknemers uit de breierij had zich het gevoel postgevat dat meneer Bram meer belangstelling zou hebben voor het inrichten van een efficiënt lopend verkoop- en verzendmagazijn dan veel te investeren in moderne en dure machines. Deze voorstellen tot inkrimping werden door de aandeelhoudersvergadering begripsvol ter kennis genomen maar ze zijn nooit tot uitvoering gekomen. De kosten voor afbouw van een personeelsbestand van relatief hoge anciënniteit zouden in deze Joop den Uyl tijd dermate hoog zijn dat het daarvoor al te laat was. Dus dan maar hopen op betere tijden.

Zijn zoon Pieter Abraham Westers (ze noemen hem Peter) werd per 1 januari 1976 benoemd als directeur.

Pieter Abraham (Peter) Westers ( 8 april 1942)

Na de Hoogere Burgerschool in Winschoten moest hij in juni 1962 (de inkt van zijn diploma was nauwelijks droog) in militaire dienst. Na de rekrutentijd in de Prins Willem III kazerne en de tankopleiding in de Bernhardkazerne, beide in Amersfoort, werd hij tankcommandant bij het 43e Tankbataljon van het regiment Huzaren van Sytzema dat was gelegerd in Kamp ’t Harde.

Getooid met een grote zwarte baret, liefst zo groot als die van Montgomery, met het embleem van St. Joris op een blauw fond met wit randje, zongen ze het Huzarenlied met de tekst: “Voor Vaderland, Vorstin en bruid. Daarvoor het zwaard de schede uit”. Met een eskadron Centurion tanks werd geoefend bij ’t Harde, op de Elspeter heide, en in La Courtine in Auvergne. Voor schietoefeningen gingen ze naar het NAVO-oefenterrein Bergen-Hohne in Duitsland, en op de Vliehors op Vlieland.

Afgezwaaid in februari 1964 had hij enkele maanden tijd alvorens zijn studie aan te vangen aan de Hogere Textielschool in Enschede. Die kon hij net mooi opvullen voor een semester aan de Parijse Sorbonne met de “Cours de civilisation française pour les étudiants étrangers” over de Franse taal, cultuurgeschiedenis en literatuur.

Sorbonne-Université Paris.

Een zeer interessante cursus waaraan veel diplomatenkinderen, expats maar ook andere belangstellenden uit de hele wereld deelnamen. Hier is zijn fascinatie voor internationale contacten ontstaan. Deze cursus en het verblijf in Parijs kon hij net bekostigen van het tankcommandantensalarisje (veel te lang woord voor scrabble) dat hij gedurende zijn diensttijd had opgespaard. Hij woonde in een “chambre de bonne” op de achtste etage aan de Rue Lesdiguières vlak bij de Place de la Bastille met een waskom en een lampetkan op de kamer waarbij hij met nog een viertal andere studenten de etage deelde met één kraantje op de gang en één Franse WC waarop je staande je behoefte kon doen. Gelukkig kon hij met zijn carte d’étudiant op meerdere plekken in het Quartier Latin terecht voor maaltijden in de Restaurants Universitaires en in de sportcomplexen voor studenten waar je naar believen gebruik kunt maken van de douche- en badfaciliteiten.

In september 1964 ging hij naar de Hogere Textielschool in Enschede met technische opleidingen voor de industrieën van katoenspinnen, -weven en textielveredeling en de E-opleiding waarbij de helft van het vakkenpakket was gericht op de technische en kwalitatieve aspecten van de textielindustrie en de andere helft op bedrijfskunde en commercie en marketing. Voor de textiel technische opleiding was in die tijd de belangstelling op z’n retour door de teruglopende textielindustrie die toen al merkbaar begon te worden. Peter koos voor de E-opleiding waarvan het aantal studenten juist toenam. Ze wilden allemaal in de textielhandel. Veel gingen voor een loopbaan als importagent of inkoper bij de grote warenhuizen en inkoopcombinaties.

Allemaal textilaten. E-opleiding eindexamen 1967.

Halverwege de opleiding was er een praktijkjaar waarvan hij de eerste helft doorbracht bij Inkoopcombinatie Nederland in Amsterdam, een op gezamenlijke inkoop gerichte vereniging van textiel- en kleding winkeliers in heel Nederland, en de tweede bij de dynamische en vooruitstrevende kousenfabriek Danlon in Emmen, bekend van hun merk Panty P, met 800 breimachines en 1200 man/vrouw personeel, meest uit het veenkoloniale gebied van Zuid-Oost Drenthe. Het bedrijf begon ook personeel te werven in Joegoslavië en nam spoedig daarna in 1969 Kousenfabrieken Hin NV in Haarlem over, wat het personeelsbestand bracht op 1500. Toevallig had Peter op de Hogere Textielschool een medeleerling met de naam Hin die met een sterk Aerdenhouts accent zich ijverig aan het voorbereiden was voor een briljante loopbaan in de directie van de Haarlemse kousenfabriek. Begin zeventiger jaren begon de concurrentie uit lagelonenlanden zich in snel toenemende mate te doen gevoelen wat een proces van inkrimpingen en saneringen op gang bracht. Hierbij moest Danlon/Hin in 1974 op last van de Nederlandse overheid fuseren met N.V. Jansen de Wit’s Kousenfabrieken N.V. uit Schijndel die toen al veel overheidssteun kreeg van de Staat. Toen deze combinatie in 1985 failliet ging werkten er nog slechts 91 mensen. De boel werd toen overgenomen door Nedac-Sorbo uit Vorden. In 1996 werd dit restje Danlon gesloten en was het einde verhaal met de dameskousenindustrie in Nederland.

Afgestudeerd aan de Hogere Textielschool keerde Peter Westers in juni 1967 terug naar Nieuwe Pekela om zich te wijden aan de promotie en verkoop van die hele sterke STAPP werksokken. En hij trouwde op 11 april 1968 met de Veendamse onderwijzeres Leentje Anna Doff (geboren op 26 mei 1945. Een vredeskindje dus. Als ze als baby begon te huilen kreeg ze door de ingekwartierde Canadese soldaat, die na D-Day op Omaha Beach in Normandie in Veendam terecht was gekomen om ons land te bevrijden, een reep chocola in d’r mondje gestopt. Of hij rende met haar in de kinderwagen een blokje rond. En dan was ze weer zoet. Op 27 november 1969 zag zoon Albertus Abraham (Bertil) het levenslicht in Huize Sint Franciscus in Veendam waar moeder en kind gedurende 10 dagen onder de liefdevolle en zorgzame hoede van de onvermoeibare zusters Adriana en Magdalena werden verzorgd. Dochter Anna Elizabeth (Annelies) kwam er bij op 10 maart 1973 en kreeg dezelfde verzorging als haar broertje. Ze woonden aan de Lindelaan in een pas gereedgekomen buurt in Nieuwe Pekela. Toen Bertil ongeveer 10 jaar was begon hij al kranten te lezen. Op een dag las hij in het Nieuwsblad van het Noorden een vette kop met de tekst: ‘Khomeini is tegen alles wat westers is’, waarop hij zich bezorgd afvroeg: ‘Wat heeft die man toch tegen ons?’

De jaren 1973 tot 1976 waren moeilijk, veroorzaakt door voortdurende stijgingen van lonen, grondstof- en energiekosten die welhaast onmogelijk in de verkoopsprijzen konden worden doorberekend. In die periode waren de winsten bij een redelijk gelijkblijvende omzet drastisch aangetast. Omstreeks die tijd werd het bedrijf in toenemende mate benaderd door wolspinnerijen uit België, Frankrijk en Italië. Meest bedrijven van grotere omvang die in Nederland nog een stuk additionele omzet zochten en vonden. Aanvankelijk was het ondenkbaar om de bijzondere STAPP kwaliteit van het garen, die met de huidige leverancier zo zorgvuldig was ontwikkeld, aan vreemde spinnerijen toe te vertrouwen. Al vrij gauw bleek echter dat enkelen van hen inmiddels al lang een paar Labor sokken van STAPP op hun laboratorium hadden onderzocht op de wolkwaliteit, de samenstelling van de vezels en de spinwijze, waarna ze met die kennis een proefpartij garen van precies de juiste kwaliteit konden produceren. Hiervan kon Westers dan sokken breien die werden getest op slijtvastheid en wasbaarheid. En de garenprijzen die ze boden lagen 15 à 20 % lager dan van de Nederlandse spinner. Nu wel even de koersen van de Belgische Franc, de Franse Franc en de Italiaanse Lire in de gaten houden. Het duurde niet lang dat de inkoop van garens deze kant op ging. Met het aanhouden van iets hogere garenvoorraden werden de grondstofkosten dermate verlaagd dat vanaf midden 1976 tot eind 1979 de winstgevendheid in die periode bij ongeveer gelijkblijvende omzetten weer op een prettig aanvaardbaar niveau terug kwam. Heel sneu voor Spinnerij Hollandia in Veenendaal, die jarenlang iedere week een vrachtauto met garens leverde en zo al die tijd een betrouwbare en bevriende leverancier voor Westers is geweest. Overigens bleek achteraf dat dit sterk concurrerende aanbod van garens uit de omringende landen voor Westers een voorbode had kunnen betekenen voor de ontwikkeling van het vervolg van de textiel- en kledingindustrie. Het zou niet lang meer duren voordat de Nederlandse markt werd overspoeld door concurrerende eindproducten.

In deze periode ontkwam het bedrijf er niet aan om investeringen te doen ten einde het machinepark te moderniseren. Van de Engelse leverancier kwamen een aantal machines van de laatste stand van de breimachinetechnologie naar Nieuwe Pekela. Met meer mogelijkheden, hogere productiesnelheden en het gescheiden uitwerpen van de sokken wat het arbeidsintensieve trennen, ook wel losmaken genoemd, en wat meest bij thuiswerksters is ondergebracht, overbodig maakt.

Voor de kennis en het bedienen van deze nogal ingewikkelde machines werd er enkele keren een monteur van de leverancier uit Engeland ingevlogen om de breiers en monteurs in te werken. Hierbij was de taal nogal eens een probleem. Een van deze Engelse monteurs vertelde van zijn bevindingen tijdens zijn verblijf bij een sokkenfabriek in China. In een enorme fabriekshal met een paar honderd splinternieuwe Engelse machines werd iedere machine bediend door één breier waarbij er twee werden ondersteund door een monteur. En zo’n groepje van drie man hadden tussen die twee machines een houtskoolkomfoortje staan waarop ze de hele dag potjes thee maakten. Op het moment dat dit verhaal werd verteld waren er bij Westers net zware onderhandeldelingen gaande om het aantal te bedienen machines per breier van 12 naar 15 te verhogen en van monteurs van 24 naar 30. Ook zijn er twee monteurs uit Nieuwe Pekela samen met monteurs van andere Nederlandse collega sokkenfabrikanten enkele weken naar de leverancier in Engeland geweest voor bijscholing op deze nieuwe generatie sokkenmachines. Wat ze daar ook aantroffen waren een aantal monteurs van opkomende sokkenfabrieken in China. Die waren dus duidelijk al begonnen met de nieuwste types machines die op de markt waren.

Ook werden er twee roterende sokkenvormmachines met automatische afhaalsystemen uit Frankrijk aangeschaft.

Bij de gebruikelijke vlakpersen met losse vormen was het werk zwaar en onaangenaam. De nieuwe machines zorgden voor een aanmerkelijke verlichting van de fysieke arbeid, wat op de vormafdeling een verbetering van de arbeidsproductiviteit opleverde van minstens 60% en de meisjes mochten ook graag aan deze moderne machines werken.

In 1978 ontving directeur Peter Westers een dagvaarding van de officier van justitie in het arrondissement Groningen, wegens een overtreding van de Wet op de Prijzenbeschikking. Aan de hand van een factuur van B.V. Tricotagefabriek A. Westers & Zoon bij een winkelier ergens in Overijssel had de Economische Controledienst vastgesteld dat de prijs van een product ten opzichte van een vorig jaar meer was verhoogd dan wettelijk toegestaan. In die prijzenwet was bepaald dat bij prijsverhogingen alleen grondstof- en energieprijzen mochten worden doorberekend maar zeker niet de loonstijgingen die in dat jaar niet mals waren. En dat prijsverhogingen moesten worden gemeld en pas na goedkeuring mochten worden toegepast. De poging van Kabinet Den Uyl 1973-1977 om de inflatie te beteugelen en de koopkracht iets te bevorderen. In de veronderstelling dat de ondernemers de kosten van loonsverhoging wel even uit verhoging van de arbeidsproductiviteit konden halen. Als je deze maatregel met een arbeidsintensieve sokkenfabriek volgens de letter der wet als brave gezagsgetrouwe burger uit zou voeren was er geen hogere wiskunde voor nodig om uit te rekenen wanneer je ongeveer op de fles zou gaan. Dus de overtredende directeur was met zijn iets meer liberale opvattingen over economisch beleid deze wet even helemaal vergeten. Er kwam een ambtenaar van de Economische Controledienst drie weken lang op bezoek om in een apart kamertje de hele bedrijfsadministratie door te wroeten. En niet lang daarna bevond Peter Westers zichzelf voor het hekje tegenover de Economische Rechter aan de Oude Boteringestraat in Groningen. Vader Abraham kwam ook mee, benieuwd hoe het er aan toe ging in zo’n rechtszaal.

De Rechtbank in Groningen.

Na een korte voorlezing van de aanklacht gaf de rechter het vonnis. Met een boete van Hfl. 7.500,-- stonden vader en zoon weer op straat. De vrees voor het volledig terugdraaien van de prijsverhogingen bleek helemaal ongegrond. Het bleek alleen maar te gaan over dat ene geval van overtreding. Een berichtje in het Nieuwsblad van het Noorden kwam even vervelend aan maar werd al gauw weer vergeten.

Gedurende de jaren 1980 – 1982 werd het heel verontrustend. Waar er in 1980 druk werd gewerkt om de nieuwe investeringen goed operationeel te krijgen en het begin van het jaar een hoopvolle omzet toonde bleef deze de tweede helft van het jaar hopeloos achter en de vraag naar de bekende sokken bleef weg, met uitzondering van de drie noordelijke provincies waar de verkoop op een redelijk peil bleef. Het sterke begrip STAPP SOKKEN 20 X STERKER leek echter minder aan te spreken. In de kring van afnemers stopten in het hele land een aantal groothandels en winkeliers. Er begonnen zich weer economische signalen aan te dienen die vergelijkbaar waren met de tijd van bestedingsbeperking. Het besteedbare inkomen van de consument kwam onder druk te staan waardoor er minder werd gekocht en er naar meer laaggeprijsde producten werd gezocht waardoor de vraag naar sokken uit de lage lonen landen in het Verre Oosten juist nog meer toenam. En het werd een kwakkelwinter waardoor de Noorse sokken niet weg waren te branden. Meerdere collega sokkenfabrikanten stonden te dringen om hun overcapaciteit aan de man te krijgen. Ook werd duidelijk dat er niet meer hoefde worden gerekend op de jaarlijkse legerorder. Door een nieuwe E.E.G regel kwam de verplichting om alle overheidsaankopen in het Europese verband aan te besteden. Dat was meteen een adieu voor de legersokken waarvoor de orders vanaf het volgende jaar naar Engeland verdwenen. Echter niet naar de Engelse sokkenindustrie, maar naar Engelse sociale werkplaatsen die al lang waren ingesteld voor leveranties aan het Britse leger. In die tijd maakten de Britten nog een dankbaar gebruik van de zegeningen van een verenigd Europa. Nadat de winsten in de voorafgaande drie jaren weer aardig op niveau waren gekomen was het tij nu gekeerd en ontstond er een stevig verlies die zich in de volgende jaren voortzette, wat het vermogen van de onderneming enorm aantastte. Vertrekkend personeel wegens pensioen of VUT werd niet meer vervangen, waardoor er in het verloop van de productie bij sommige functies knelpunten ontstonden. Om kosten te besparen in stille periodes werd in overleg met een aantal parttime vrouwen op de afdeling controle en afwerking overeen gekomen om op basis van vrijwilligheid hun uren per week naar behoefte een stuk te verminderen. Een paar dagen daarna kwam er een regionale leider van de Industriebond FNV op hoge poten aanzeilen met de opdracht van zijn meerderen uit Utrecht om em bij die sokkenfabrikant in Nieuwe Pekela even flink van katoen te geven. Zo van “Dit is geen stijl” en “immoreel”. Dat deze maatregel was genomen in een poging om het bedrijf en de werkgelegenheid te redden had ie helemaal geen boodschap aan. Het werd een zeer onaangenaam gesprek samen met de bedrijfsleider, die zijn woede nauwelijks kon onderdrukken. De heren in Utrecht gingen er van uit dat de onderneming zo goed als failliet was en dat de mensen met hun vrijwillige aanbod hun werkloosheidsuitkering voor een deel zouden mislopen. De FNV was duidelijk op jacht naar zieltjes bij Westers waar de vakbondsgeorganiseerdheid onder het personeel nooit erg hoog was geweest. Toen Peter Westers na dit gesprek de deur dicht deed slaakte hij een zucht van verlichting en dacht: “Tjonge jonge, wat een nare vent. Die hoop ik nooit weer te zien”. Maar helaas kon het goed bedoelde plan geen doorgang vinden.

Dan was de leider van de communistische vakbond Free Meis uit heel ander hout gesneden.

Free Meis bekend als noodklokluider van Pekela en stakingsleider in de kartonindustrie. Niet erg geliefd bij kartondirecteuren,

Als bestuurslid van de Communistische Partij van Nederland CPN kwam hij een keer langs om zich op de hoogte te stellen van een geval van ontslag van een lid van zijn communistische vakbond. Er werd gesproken op een manier van elkaar begrijpen. Het ging over een vrouw met een zeer negatieve, zeurderige houding die zich om de haverklap ziek meldde, zodat anderen telkens haar werk moesten overnemen, en die overal kritiek op had. Haar collega’s begonnen zich hier hoe langer hoe meer aan te ergeren. Na deze toelichting van de directeur begreep Free Meis de situatie. Hij kende de manier waarop Westers met het personeel omging. Enkele nichtjes van hem werkten bij het bedrijf, zowel op kantoor als in de productie en als thuiswerkster. Hij huldigde het standpunt dat een communist de handen uit de mouwen moet steken om zijn of haar heilstaat te bereiken en niet jeremiëren. En iemand die de sfeer verpest en meer tot last is dan wat ie bijdraagt kun je in een bedrijf echt niet hebben. Misschien heeft Westers het ontslag niet al te handig aangepakt, maar hij zou het met de persoon in kwestie wel afhandelen. Met een ferme handdruk nam hij afscheid en wenste Westers succes met z’n bedrijf. De laatste tijd was er overigens wel sprake van onverwacht veel langdurige ziekte. De telefoontjes van “Geef mie mor op in de zaiktewet” namen toe. In die periode werd er enkele keren van de mogelijkheid van werktijdverkorting gebruik gemaakt maar dit was geen oplossing voor de structurele problemen. Er moesten meer drastische maatregelen worden genomen. In juni 1983 was het niet meer te houden en kreeg het bedrijf vergunning voor het ontslaan van 18 personeelsleden, ten dele part timers, wat echter een te beperkte sanering zou betekenen. De bank, waarbij de schulden onaanvaardbaar hoog waren opgelopen, was van oordeel dat de voorgestelde reorganisatiemaatregelingen te laat waren gekomen en stelde geen vertrouwen te hebben in de verdere ontwikkelingen van het bedrijf. Een prognose gemaakt voor de tweede helft van het jaar achtte de bank, die de ontwikkeling van de goederenstromen uit de lage lonen landen uit het verre oosten ook niet was ontgaan, te optimistisch. Na uitvoerige gesprekken hierover en de nodige wrijvingen zegde de bank op een mooie zomerse dag in juli het krediet op en nam maatregelen om “goederen ter verzekering van haar rechten tot zich te nemen en te verkopen”. Lees “de boel leeg halen”. Het bleek dat op die zomerse vrijdagmiddag langs de autoweg in de omgeving een karavaan van vrachtwagens met hijsmateriaal en een flink aantal stevige potige mannen hiervoor gereed stonden. Na dit gerucht namen de verontwaardigde mannen in de breierij een houding aan van: ”We zullen het fort tot het uiterste verdedigen”. Echter kwam de Ontvanger der Belastingen te Winschoten, die ook een flink bedrag had te vorderen, hiervan op een of andere manier ook op de hoogte en was binnen een half uur aanwezig met een team van ambtenaren om bodembeslag te leggen op de in fiduciair eigendom aan de bank overgedragen inventaris, waaronder het machinepark. Hierdoor kreeg de bank het nakijken en kon de karavaan, die van het veilinghuis Troostwijk bleek te zijn, tot groot ongenoegen van deze organisatie weer onverrichterzake rechtsomkeert maken. Er bleef voor Westers geen andere mogelijkheid dan het aanvragen van surséance van betaling welke voorlopig werd verleend op 8 juli 1983. Als bewindvoerder werd Mr F. Hamminga van Trip Advocaten te Groningen aangezocht. In deze situatie moet de directeur volledig verantwoording afleggen aan de bewindvoerder, die op zijn beurt verantwoording is verschuldigd aan de Rechter Commissaris. Uit grondig overleg met de bank, waarin de accountant van het bedrijf de heer M. de Wit van Klynveld Kraayenhof & Co een belangrijke rol speelde, vloeide een voorlopig boedelkrediet voort dat nog enkele keren werd verlengd tot 1 december. Dit gaf het bedrijf de gelegenheid om uit te zien naar mogelijkheden voor de continuïteit. Het bedrijf bleef aan het werk en de verkoop ging door. De echte STAPP klanten bleven kopen. Er werden alleen producten geproduceerd die ook werden verkocht en niet meer voor de servicevoorraad. Ook de aankoop van garens werd, met medewerking van de leveranciers, daarop afgestemd. Dit alles onder het waakzaam oog van de bewindvoerder. Moeilijk verkoopbare voorraden werden iets geforceerd opgeruimd. Op deze manier en dankzij het correcte betalingsgedrag van de debiteuren en ook de verkoop van een stuk land van ca. 12 hectare achter de fabriek aan een naburige boer en van een tweetal huizen kon na een aantal maanden de bankschuld goeddeels worden afgebouwd. Echter werd het ook duidelijk dat voor de toekomst niet mocht worden verwacht dat de onderneming weer winstgevend zou worden. In overleg met de bewindvoerder werd besloten het faillissement aan te vragen en stond Peter Westers weer eens voor het hekje tegenover die zelfde rechter in Groningen van wie hij in 1978 een boete van Hfl. 7500,-- had gekregen, deze keer vergezeld van bewindvoerder Mr. Hamminga. Het faillissement werd uitgesproken per 24 februari 1984, waarbij Mr. Hamminga werd benoemd tot curator die vanaf dat moment de belangenbehartiging van de schuldeisers tot taak heeft en daarvoor verantwoording aflegt jegens de Rechter Commissaris. In deze hoedanigheid is zijn eerste daad het mededelen aan alle werknemers, inclusief de directeur, dat hun arbeidsovereenkomst met de BV per deze datum is gediscontinueerd en dat ze beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Van dit wereldschokkende nieuws kon het krantenlezende publiek de volgend dag kennis nemen uit het Nieuwsblad van het Noorden. Het enige nieuws over de B.V. Tricotagefabriek A. Westers & Zoon dat er in haar bestaan ooit in een krant heeft gestaan. Dat het bedrijf eens is opgericht en wat het gedurende de afgelopen 63 jaar voor de streek heeft betekend werd kennelijk nooit perswaardig geacht.

Voorafgaand aan het faillissement waren er al oriënterende besprekingen geweest met Sokkenfabriek Keldermans in Klazienaveen over mogelijke samenwerking. Dit resulteerde in een overeenkomst dat Keldersmans de fabriek in Nieuwe Pekela over zou nemen en de activiteiten in beide bedrijven zou voortzetten. Van deze nieuwe combinatie werd de productie in Nieuwe Pekela met een selectie van 30 man personeel geconcentreerd terwijl de directievoering, de verkoop, expeditie en administratie met 10 man in Klazienaveen bleven gesitueerd. Het merk STAPP SOKKEN 20 X STERKER werd voortaan door Keldermans gevoerd. In 1987 ontstond er ’s nachts brand in de afdeling vormerij waardoor een gedeelte van het gebouw werd verwoest. Hierdoor moest een deel van de productie worden overgeplaatst naar Klazienaveen. Omstreeks 1989 besloot Keldermans zijn bedrijf te beëindigen. Enkele oud medewerkers, waaronder de verkoopmagazijnman uit Nieuwe Pekela, namen de merknaam STAPP over waarbij ze een selectie van de belangrijkste types werksokken lieten produceren bij sokkenfabrikanten elders. Deze worden tot op heden gevoerd op de afdeling werkkleding van Welkoop. Bij veel marktkooplui werden nog jaren later bakken vol met STAPP sokken aangetroffen.

In 1985 gingen kort na elkaar de eerder genoemde grote sokkenfabriek in Noord Brabant en de belangrijkste fabrikant van herenmode sokken in Zeeland failliet, alle ondersteuning van overheidswege ten spijt.

Wanneer een onderneming die in de regio van betekenis is geweest moet sluiten is dat een trieste aangelegenheid voor alle betrokkenen. Voor het oudere personeel was de mogelijkheid voor het vinden van andere arbeid uiterst gering terwijl de werkgelegenheid voor anderen in het algemeen ook matig was. Voor de aandeelhouders (de nazaten van oprichter Abraham en zijn zoon Geert) was het niet fijn om een stuk in noeste vlijt opgebouwd vermogen verloren te zien gaan. Over het algemeen kon men niet anders dan zich met enige gelatenheid neer te leggen bij een ontwikkeling die onstuitbaar bleek te zijn. Grote moeite met het teloorgaan van de mooie creatie van haar grootvader Abraham en haar vader Geert had Gerda. Ze heeft zich nog een tijd beijverd om het bedrijf aan de vergetelheid te onttrekken door het oprichten van een Stichting Administratiekantoor B.V. Tricotagefabriek A. Westers & Zoon.

Gerda (Geertsdochter) Free Westers (28 februari 1930 - 19 juli 2013)

Peter Westers baalde ontzettend bij de gedachte dat hij onder zijn verantwoordelijkheid het familiebedrijf als een onbestuurbare schuit bij stormweer op de klippen had laten lopen. Dat hij had gefaald. Hij had het gevoel dat de onderneming onder het onstuitbaar voortkruipende monster van de wereldeconomie helemaal werd platgewalst. Had hij jaren eerder sterker moeten bijsturen en heel drastische maatregelen moeten nemen? Had hij de vooruitziende blik van zijn vader maar ter harte genomen. Zou het niet veel beter zijn geweest om na zijn HBS tijd iets heel anders te gaan studeren? Tandarts bijvoorbeeld, zoals zijn nicht Gerda. Of Sociale en Culturele Antropologie van niet Westerse samenlevingen. Heel interessant. Of leraar. Ongeveer een half jaar eerder, toen hij de bui aan voelde komen, was hij in Groningen een avondstudie begonnen voor de acte MO Economie. Taaie kost met veel meer wiskunde dan hij ooit had gedacht en waarvoor hij zich onder de gegeven omstandigheden zeer moeilijk kon concentreren. Hij zag de toekomst uiterst somber in. Hoe kunnen goed opgeleide en hardwerkende mensen in de Europese maakindustrieën nu een eerlijke belegde boterham verdienen als miljoenen Chinezen voor een kom rijst per dag in een regime, waar het begrip kostprijscalculatie totaal onbekend is, alles doen wat hun is opgedragen.

In die tijd kreeg hij een tip van een kennis dat er een vacature was bij Kappa Karton, een onder het Koninklijke Nederlandse Papier concern ressorterende divisie bestaande uit de kartonfabrieken Scholten in Sappemeer, De Kroon en Britannia in Oude Pekela, die wereldwijde export hadden in de markt van boekbinderijen, ordner- en ringbandfabrikanten, fotoalbums, spellen en puzzels en luxe verpakkingen. Ze zochten een vacature voor de functie van area sales manager voor de voor hun belangrijke Franse markt, waarvoor zich echter nauwelijks sollicitanten aandienden die de Franse taal enigszins machtig waren. Op zijn sollicitatiebrief met uitgebreide CV volgde zeer spoedig een uitnodiging tot een gesprek met de commerciële directeur waarna zijn aanstelling, met het verzoek om zo spoedig mogelijk naar het verkoopkantoor in Sappemeer te komen, snel een feit was. Naast zijn verkoopervaring speelde zijn vloeiend spreken van de Franse taal hierbij een belangrijke rol. Direct na deze aanstelling kon Peter de kwestie van het wonen tackelen door de curator van de woning voor de Tricotagefabriek, waar hij 8 jaar als directeur met zijn gezin had gewoond, voor een schappelijk bedrag af te helpen. Dat was een leuk gelukje bij een groot ongeluk. Later vernam hij via een omweg dat nicht Gerda dit niet zo erg kon waarderen. En hij kon de studie, waarmee hij nogal vruchteloos bezig was, beëindigen.

Van een marktkoopvrouw en haar man, die jarenlang enorme hoeveelheden 2e keus STAPP sokken hadden afgenomen en die zij met veel succes verkochten op meerdere markten in de noordelijke provincies kreeg Peter als dank voor de fijne samenwerking het aanbod om van hun stacaravan in Eernewoude gebruik te maken. Met een grote 16 m2 BM-er er bij werd het met zijn gezin een heerlijke en intensieve week zeilen op de Friese meren.

Ze genoten intens van de volkomen zorgeloze ontspanning en rust om de zinnen te verzetten bij het verblijf op en om het water. Met een hoofd ontdaan van de sores van de afgelopen maanden kon hij na zich drie weken na het einde van de sokkenfabriek met frisse energie en vol optimisme melden bij zijn nieuwe werkkring.

Na enkele weken van inwerken in de processen van grijs kartonfabricage in de drie fabrieken van de divisie werd hij de Franse markt opgestuurd waar hij door de agent in Parijs allerhartelijks werd ontvangen en met welke hij meerdere keren per jaar de grote en kleinere klanten bezocht. Meest geconcentreerd in Parijs en omgeving en Lyon, met af en toe een uithaal naar andere regio’s. Je kon toen al veel beter van hartje Parijs naar hartje Lyon gaan met de TGV dan per vlieger. Het was een goed gebruik om de echt grote klanten telkens even voor het middaguur te bezoeken om ze dan na de zakelijke bespreking uit te nodigen voor de lunch, waarop ze overigens nooit nee zeiden. Voor dat doel had de Franse agent altijd de Guide Michelin binnen handbereik om een restaurant aan te bevelen met een aantal sterren waar een gewone particulier van z’n levensdagen nooit aan toe komt. In Parijs hebben ze hem bij Charlot Roi des Coquillages aan de Place de Clichy voor het eerst een enorme plateau de fruits de mer varié op een grote étagère aangesmeerd.

Dat was voor die man uut Pekel, die op de markt in Veendam wel eens en harinkje verschalkte, wel even wennen maar bij latere reizen door Frankrijk werd dat zijn lievelingsgerecht. Over het algemeen viel het niet mee na zo’n lunchritueel van drie gangen met aperitief, per gang een wijntje en koffie met een digestiefje om in de namiddag nog ijverig een aantal klanten af te werken. Zijn agent was de chauffeur en noemde zich “le désespoir du sommelier” want hij nam na enig beleefd gediscussiëer op aanraden van de zorgzame klant alleen maar “une bouteille de l’eau minérale” uit een heel bijzonder bronnetje uit de streek. Een grappig voorval was met de directeur d’achat van één van de grootste industriële boekbinderijen in Frankrijk. Hij was lid van de plaatselijk Rotary Club waar elke week stevig werd geluncht. Hij vertelde dat hij in het comité zat ter bestrijding van het gebruik van alcohol bij de jeugd in zijn stad. En zei toen met ferme stem waarbij hij z’n glas hief: Santé!!! Na enige tijd kreeg Peter Spanje en Portugal er bij in zijn area. Hiervoor moest hij wel even een intensieve cassettecursus Spaans volgen, waarbij hij drie maanden ieder moment van reizen per auto, trein of vliegtuig met een koptelefoon op benutte om zich de taal in de kop te stampen. Hij ging naar Barcelona, waar je al in februari, vertrokken van het gure Schiphol van de vliegtuigtrap afkomende, de koesterende stralen van de zon op je huid voelde. Zijn eerste taak hier was een dik pak computeruitdraaien van betalingsachterstanden onder de aandacht van de Kappa’s Spaanse agent brengen. De sympathieke man werd er niet heet of koud van. “Esto es España. En hoe gaat het met vrouw en kindertjes? En waar zullen we vanavond eten?”. Spanje is een land met veel uitgevers, boekdrukkers en boekbinders maar als je als ijverige en ambitieuze sales manager omzet wilde maken ontkwam je er niet aan om af en toe even voor deurwaardertje spelen. Dat hoort er gewoon bij. In Portugal speelden de zaken zich af in Lissabon en omgeving, Oporto en de universiteitsstad Coimbra. Hier hoefde hij de taal niet te leren. De Portugezen hadden al eeuwenlang relaties met Engeland, wat altijd een groot afnemend land was van portwijnen. De meeste klanten beheersten de Engelse taal behoorlijk. Na een paar jaren werd voor Peter de baan bij Kappa Karton minder aangenaam. De zeer ondernemende commerciële directeur die hem had aangenomen en waarvoor hij grote bewondering en respect koesterde raakte in conflict met de KNP concerndirectie in Maastricht over een avontuur dat hij was aangegaan in de USA. Dit was niet naar de zin van de hoge heren zodat hij z’n biezen kon pakken. Dat gaat heel vlot bij die grote concerns. Vanuit Maastricht werd een opvolger in Sappemeer geparachuteerd die het allemaal beter wist waardoor de sfeer voor de sales managers en de commerciële binnendienstmedewerkers er niet beter op werd. Er werd ook nog een verkoopleider aangesteld waarvan iedereen dacht wat voor clown dat wel was. Een vent met geen enkele uitstraling van leiderschap en een onaangenaam voorkomen die geen totaal geen respect afdwong. Wel en volgzaam type in de concern hiërarchie. Om het gemis aan manieren, die hij duidelijk niet van huis uit had meegekregen, wat op te vijzelen werd hij voor twee weken naar Fontainebleau gestuurd voor een peperdure internationale cursus etiquette. Zijn vrouw mocht de tweede week ook mee, want de echtgenote van een verkoopleider moest toch ook wel enige representativieit uitstralen. Een van de binnendienstmedewerkers, de grappenmaker van het kantoor, stelde hem de vraag of hij nu z’n mes en vork diploma had gehaald waarop hij nogal zurig reageerde. Binnen een jaar waren twee collega area managers deze hiërarchie beu en vertrokken naar andere kartonfabrieken. Toen Peter verzeild raakte in een lastig kwaliteitsprobleem bij een grote Franse klant had hij er ook geen zin meer in. De concern hiërarchie met de daarbij behorende pikorde begon hem tegen te staan.

In het blad Intermediair las hij een advertentie van textielfabriek Van Heek Textiles in Losser. Dit was één van de twee nog overgebleven grote textielbedrijven in Nederland met een grote weverij en een veredelingsafdeling. Deze positie hadden ze bereikt door zich helemaal terug te trekken uit de markt van stoffen voor de kleding branche, die in Nederland totaal was bedorven door steeds toenemende importen uit lage lonen landen in het Verre Oosten, en zich volledig toe te leggen op weefsels voor verdere industriële toepassingen. Hiermee behoorden ze tot de grootste leveranciers van meerdere types boekbinderslinnen die worden toegepast als bekledingsmateriaal van hard gebonden boeken in de duurdere sector, encyclopedieën, wetboeken, fotoalbums, luxe agenda’s en bureauartikelen. Door veel te investeren in research & development en in commercialiteit heeft Van Heek Textiles een leidende positie verworven in deze wereldmarkt van boekbekledingsmaterialen. Bij zijn sollicitatie bleek tot zijn verrassing dat hij de enige in het land was met een hogere textielopleiding gecombineerd met ervaring en een totale kennis van de wereld van de grafische industrie. En die ook nog Frans en Spaans sprak. Dit was precies wat ze zochten. Wanneer kunt u komen meneer Westers? In 1988 kon hij na een afscheid van zijn collega’s in Sappemeer en een weekje vakantie in Ootmarsum, om de Twentse sfeer een beetje te proeven, beginnen zich in te werken en het hele bedrijf in Losser te leren kennen. Het assortiment boekbinderslinnen werd onder het merk Scholco Book Cloth via een net van agenten/distributeurs verkocht in ieder land van de wereld waar uitgevers, boekbinders en andere fabrikanten van bureauartikelen zijn. Op het verkoopkantoor in Losser was een sales manager die Nederland, België en alle Duits sprekende landen bestierde. Peter zou de rest van de wereld voor z’n rekening nemen. Dat werd dus veel reizen. In Europa waren in de meeste landen al goed ingevoerde agenten/distributeurs bezig. De verdere landen moesten beter worden bewerkt. Het duurde ongeveer driekwart jaar dat hij zijn huis aan het Pekelder Diep tegen een aanvaardbare prijs kon verkopen. In die tijd sliep hij, als hij niet op reis was, in het Dish Hotel in Enschede in een appartement op de veertiende etage waar je vanaf het balkon een prachtig uitzicht had over de stad en het omliggende Twentse landschap. Dit hotel was verbonden aan het International Training Centre for Aerial Survey ITC waar studenten uit de hele wereld opleidingen volgen in Topografie en Cartografie. Een genot om de avonden in de bar in een zeer internationaal gezelschap door te brengen. Er was een week dat er meer dan normale bedrijvigheid op zijn verdieping was. Enkele kamers naast de zijne waren bewoond door een aantal beeldschone exotisch uitziende vrouwen. Het bleek Prinses Ubolratana Rajakanya van Thailand met haar gevolg te zijn, begeleid door de Thaise ambassadeur. De Prinses was naar Enschede gekomen om zich op de hoogte te stellen van de studiemogelijkheden aan het ITC. ’s Morgens aan het ontbijtbuffet werd Peter door zijn tijdelijke buurvrouw met een aller charmantst en minzaam glimlachje vriendelijk begroet. Leanne kwam af en toe enkele dagen over om de huizenmarkt in Twente te onderzoeken. Daarin slaagde ze helemaal want ze vond een mooi comfortabel huis met een tuin op het zuiden aan de rand van de stad op 10 minuten fietsen van het stadscentrum zowel als het prachtige Twentse Landschap. Ze verhuisden in de zomer van 1989. Op dat zelfde weekend vertrok zoon Bertil naar Groningen om zijn rechtenstudie aan te vangen. Hij koos voor de specialismen privaatrecht en bestuursrecht. Na zijn bul vond hij een baan bij een gerenommeerd advocatenkantoor in Groningen. Hij is altijd een stadjer gebleven. Dochter Annelies plengde in eerste instantie een traantje omdat ze haar vriendinnetjes van het Winkler Prins Lyceum in Veendam achter zich moest laten. Toen ze echter zag dat Scholengemeenschap Zuid in Enschede voor haar minder dan 5 minuten fietsen betekende in plaats van de 11 kilometer van Nije Pekel noar Veendam fleurde ze helemaal op. En hier raakte ze heel snel ingeburgerd met nieuwe vriendinnetjes. Na haar eindexamen ging ze voor een jaar als au pair naar Parijs om aan de Sorbonne de zelfde cursus te volgen als haar vader zo’n dertig jaar daarvoor. Bij zijn reizen naar Parijs kon Pappie zijn dochtertje af en toe fijn even bezoeken. Na een jaartje Parijs kwam de schat terug met een vloeiend argo accent. Leanne vond na enige tijd een baan bij Bijzonder Jeugdwerk Twente waar kinderen uit diverse probleemsituaties, die in het normale onderwijs ondergesneeuwd raakten, weer op het spoor werden geholpen. Met de klasjes van acht leerlingen en een team van fantastische collega’s genoot ze intens van dit werk. Na nog geen jaar na de verhuizing vernamen ze van hun Pekelder vrienden dat de beide gemeentes Oude Pekela met 8000 en Nieuwe Pekela met 5000 inwoners samen waren gevoegd tot één gemeente Pekela met het gemeentehuis in Oude Pekela als kantoor. Er werd nog hevig geprotesteerd en gedemonstreerd door de bewoners van Nieuwe Pekela op grond van de grote verschillen in politieke signatuur en de culturele en maatschappelijke samenstelling van de beide bevolkingen. Commissaris van de Koningin Henk Vonhoff, die van de slogan “Er gaat niets boven Groningen” , zou hierover nadenken. Maar er moest toch echt wel worden geherstructureerd. Na het onderhandelen van een aantal voorstellen kwamen de beide gemeentes er toch wel uit waarna het weer rustig werd op het Nieuwe Pekelder protest- en demonstratiefront. Zo kwam op 1 januari 1990 in goede harmonie de gemeente Pekela tot stand met wel 13000 inwoners en waarvan Christiaan Arlman de Burgemeester werd. En er werd een wapen bedacht waar kerkklok en turfschip mooi samen kwamen.

Soms moest Peter hier wel eens aan denken als ze op vakantie in Frankrijk ergens in een afgelegen dorpje terecht kwamen met 350 inwoners dat wel een heuse commune was met een eigen maire.

Het werk bij Van Heek Texiles nam hem helemaal in beslag. Een week reizen afgewisseld met een week op kantoor waar hij met een binnendienstmedewerkster de zaken doornam en contact onderhield met de verschillende diensten in het bedrijf. Na Duitsland waren de belangrijkste landen Engeland, Frankrijk, Italië en Spanje, die zijn eerste aandacht kregen. Daarna kwamen de Scandinavische landen en Griekenland. De omzet in de USA groeide gestaag dankzij de zeer goed ingevoerde agent en de geleidelijke stijging van de US $. En het Verre Oosten met Hong Kong, Singapore en Taiwan kwam op. Deze landen bereisde hij één keer per jaar in drie weken in combinatie met een grafische beurs in Singapore. De eerste reis naar Spanje was net zoals bij zijn vorige baan weer met een stapel betalingsherinneringen. Niet erg leuk om kennis te maken met de klanten, maar dat bleek geen probleem te zijn. Even goed ’s avonds lekker gegeten en gedronken in een van de honderden Marisquerias die Barcelona rijk is met Langostas, Cigalas, Almejas, Navajas, Ostras, Caramujos en nog meer beestjes die er in de zee leven. Ze beginnen daar in Spanje overigens pas na tienen te denken aan eten om tegen één uur ’s nachts weer op je hotelkamer te zijn. Als je dan de volgende morgen om acht uur weer fris en wel op klantenbezoek moet is dat wel even moeilijk. Wel is het zo dat het werk er ’s middags van twaalf tot twee, soms drie uur stil komt te liggen voor de lunch en vaak een middagdutje. Siesta noemen ze dat. Dit merkwaardige mediterrane bioritme is wel even wennen voor iemand uit Enschede. Als je na een weekje reizen door Spanje op vrijdag met de laatste vlieger weer naar huis ging was je wel het hele weekend nodig om de klok weer een beetje bij te zetten. Op die eerste reis naar Barcelona kwam hij puur toevallig de directeur van kartonfabriek Britannia uit Oude Pekela tegen. Net zoals hij ook met een hoop betalingsherinneringen in z’n tas. Bij die gelegenheid vroeg hij Peter waarom hij nou eigenlijk bij Kappa Karton weg was gegaan. Nadat Peter zijn uitleg kort en duidelijk had gegeven was zijn reactie: ”Da’s nou ook wat. Van de persoon, die jou en enkele van jouw collega’s zo dwars zat, werd een maandje geleden bij de groepsdirectie besloten dat hij niet was te handhaven en hebben we hem moeten ontslaan”. Waarop Peter er uit flapte dat dat fameuze mes en vork diploma dus ook niet had geholpen.

De keuze van boeklinnen als bekledingsmateriaal van hard gebonden boeken in het duurdere segment is voor de uitgevers een esthetische aangelegenheid. Voor dat soort boeken maken ze gebruik van gespecialiseerde book designers die de omslagen ontwerpen in overeenstemming met de inhoud van de boeken. Vooral deze ontwerpers zijn de doelgroep voor de boeklinnenfabrikant om de materialen onder hun aandacht te brengen en voorlichting te geven over de verwerkbaarheid op industriële boekbinderijmachines (de runnability). Dus deze categorie werd gepamperd met bezoeken, collectieboeken en monstermateriaal. De laatste tijd kwam het in toenemende mate voor dat Engelse en Amerikaanse uitgevers hun grote oplagen lieten drukken en binden in Hong Kong en Singapore. Dit werd later spoedig gevolgd door uitgevers uit andere grote landen in Europa. Als daarbij de uitgever met zijn designer het bekledingsmateriaal had voorgeschreven (specified) moest de boekbinder aan de andere kant van de wereld maar zorgen dat hij het materiaal geleverd kreeg. Dit was het begin van een stroom van faxen met vragen naar offertes, leverbaarheid en transport. De zaken in Honkong namen een dermate hoge vlucht dat de vele grafische ondernemers vlak over de grens in de Chinese provincie Guangdong grote bedrijven gingen oprichten. Daarnaast verrezen er vaak grote kazerneachtige gebouwen waar honderden meisjes uit de verste en armste uithoeken van China werden gehuisvest om 6 dagen per week 10 à 12 uur per dag te werken. De paar yuans die ze daarbij verdienden waren voor hun vaak een fortuintje dat ze de mogelijkheid gaf om hun families in hun verre dorpjes iets vooruit te helpen. Bijvoorbeeld hun broertjes en zusjes naar school te laten gaan. Voor de heren ondernemers werd het onderhouden van een concubine, soms met hun daarbij verwekte kinderen, in Hongkong langzamerhand welhaast onbetaalbaar, waardoor er voor dat doel aan de Chinese kant zwaar bewaakte luxe compounds ontstonden waar de heren na gedane arbeid aangenaam met hun concubine konden verpozen. Naast het bezoeken van uitgevers, designers en boekbinders ontving Van Heek Textiles deze klanten één keer per jaar begin oktober in zijn stand op de grote Frankfurter Buchmesse waar uitgevers uit alle landen van de wereld een kleine week lang kwamen om hun boekuitgaven te presenteren en vertaalrechten te verwerven. In een aparte zaal vindt men een groot aantal leveranciers van alle denkbare grafische materialen. In de vroegste uurtjes van de beurs als de grote bezoekersstroom nog niet op gang was gekomen bezochten deze leveranciers elkaar voor een kop koffie en een uitwisseling van ervaringen in al die landen waar ze actief waren. Dit waren voor Peter Westers ieder jaar weer uiterst waardevolle uurtjes om nieuwe landen te scoren en agenten te vinden. Dit koffie- uurtje werd onder de collega kring van fabrikanten van grafische materialen vaak aangeduid met de term “vitamine R(elatie) uurtje”. Het werk bij Van Heek Textiles als wereldwijde exportmanager gaf Peter Westers zeer veel voldoening, hoewel tegen de leeftijd van 60 jaar het jachtige leven van de rondjes luchthaven/industrieterrein/restaurant/hotelbed langzamerhand wat zwaar begon te worden. In zijn 14 jarige loopbaan bij deze onderneming maakte hij nogal wat veranderingen van directeuren mee. Het was kennelijk niet zo makkelijk om voor een Twentse textielfabriek die zijn afzet in de wereldwijde grafische markt vindt een goeie directeur met de juiste geestelijke bagage te vinden. En die directeuren wilden steeds maar ter kennismaking met de agenten mee naar die prachtige verre landen. Meestal wilden ze dan aardig overkomen bij de agenten en klanten en beloofden ze dingen waarvan ze in hun onervarenheid nog geen flauw idee hadden of die uitvoerbaar waren. Handelsovereenkomsten die door Peter met zorgvuldige onderhandelingen met de klanten tot wederzijds belang tot stand waren gekomen werden soms met een onbesuisde toezegging bij een fles wijn of bier teniet gedaan. Zo iemand was vaak zeer hinderlijk voor de geloofwaardigheid waarbij Peter later de brokken kon opruimen. En 14 uur in een vliegtuig met de zoveelste directeur die zichzelf zo goed vindt en voortdurend zinnen als “sell more” in je rechteroor zit te tetteren en bij iedere zin het woordje “ik” laat vallen is ook geen pretje. Van sommige agenten met wie hij zeer vertrouwelijk om ging kreeg hij naderhand de vraag wat hij nou weer voor snuiter mee had genomen. Hij zag liever dat deze heren de verkoop aan de werkelijke deskundigen over zouden laten en zich vooral zouden toeleggen op verbetering van de productiviteit en bovenal de constantheid van de kwaliteit wat een absolute must is in de markt van boekbekledingsmaterialen. Als je bijvoorbeeld een encyclopedieserie onder handen hebt die in meerdere jaren wordt afgewerkt en een ijverige inkoper meent lopende deze serie te moeten scoren met goedkopere verfstoffen dan krijg je geheid een probleem doordat de verfstoffen vaak optisch verschillend overkomen en na verloop van tijd anders op het licht reageren. In sommige gevallen komt het voor dat bepaalde verfstoffen op grond van veranderende milieu normen worden verboden en naar andere samenstellingen moet worden gezocht. Op menig boekenplank zie je dan kleurverschil in de serie. Deze kleurconstantheid was al die jaren de grootste zorg van de boeklinnenverkoper.. Bij één van die voorbijkomende directeuren maakt hij iets raars mee. Door dat toenemende aantal landen die moesten worden bewerkt en bediend werd het werk op het verkoopkantoor een stuk intensiever. Er werd besloten een commerciële binnendienstmedewerker aan te stellen. Na een sollicitatieprocedure kwam er een jonge man met een HBO opleiding. Deze werd helemaal ingewerkt door Peter in het productieproces van industriële weefsels en in de bijzonderheden in de diverse landen en agenten die hij allemaal aan de telefoon zou krijgen. Al vrij gauw begon het prima te lopen. Na enkele maanden moest Peter weer op tournee door het verre oosten. Toen hij hiervan terug kwam kreeg hij tot zijn stomme verbazing te horen dat de jonge man was bevorderd tot verkoopleider van de afdeling. Het idee dat er boven de beide ervaren exportmanagers van het bedrijf nog een verkoopleider zou moeten komen was ronduit belachelijk. Ze hadden juist behoefte aan een flinke binnendienstmedewerker. En hij vond op zijn bureau memo’s in korte commandeerderige zinnen wat hij moest doen. En het ging over dingen die hij die knul allemaal pas had geleerd. Het bleek dat die jongen, in de tijd dat Peter in het verre oosten rond reisde, met de directeur had besproken dat hij het baantje van binnendienstmedewerker eigenlijk maar niks vond en meer een leidende functie ambieerde. En dat hij weg zou gaan als dat er niet in zat. De directeur, die met een hoofd vol problemen zat waarvan personele zaken wel de ingewikkeldste was, wist even niet wat hij er mee aan moest en had daarin toegestemd. Zo kwam Peter in een positie terecht dat hij moest doen wat een eigenwijs knaapje hem commandeerde en die om de haverklap ook nog het woordje “ik”’ over de strot keerg. Maar dat gaat zomaar niet. Vanaf dat moment reageerde hij op de nieuwbakken verkoopleider in de trant van “Goh jochie, weet je moeder wel dat je hier bent” en “Ga jij nou buiten spelen en loop me niet steeds voor de voeten”. Geen fijne sfeer dus om in te werken. Met zo’n vooruitzicht in het verschiet had hij er weinig zin in. Maar op wonderbaarlijke wijze kwam het allemaal weer goed. Een paar maanden later waren de weifelachtige directeur en het overambitieuze knulletje van het toneel verdwenen en kon het verkoopkantoor weer over gaan tot de orde van de dag waarbij spoedig een fijne binnendienstmedewerkster werd gevonden die het werk met zeer veel elan en plezier deed en heel gauw geliefd werd bij de buitenlandse agenten en klanten zowel als bij de verschillende diensten in het bedrijf waarmee ze het contact moest onderhouden. En ze nam Peter een enorme hoop werk uit handen. Dat was het moment voor Peter om zich te realiseren dat je in een grotere onderneming met grotere hiërarchische structuren goed om je heen moest kijken en een soort van antenne ontwikkelen voor hiërarchiegeile snuiters die aan je stoelpoten beginnen te zagen. En als zich zo’n situatie voordeed stevig van je af bijten. In een volgend leven zou hij hier goed aan denken. Nooit te oud om te leren. In overleg met de laatste directeur kon hij afscheid nemen om het werk over te laten aan een jongere, ongeveer 35 jarige generatie area sales managers die stonden te trappelen om een verder stapje in hun carrière te maken. Het leven in Enschede beviel uitstekend. Waar de textielindustrie nagenoeg geheel is gedecimeerd is het na de komst van de UTwente een universiteitsstad geworden van nu ca. 170.000 inwoners met een breed gamma van mogelijkheden op maatschappelijk en cultureel gebied, met een schouwburg, enkele intieme theatertjes, een muziekcentrum en een conservatorium. En er was een heuse jazzclub met de naam Jazzpodium de Tor, waar je gedurende het culturele seizoen al jarenlang iedere vrijdag optredens kon horen van top jazzmusici uit binnen- en buitenland. De beroemde Veendammer jazzpianist Rein de Graaff, die Leanne nog kende toen ze beiden op de Veendammer muziekschool pianoles hadden, kwam regelmatig langs in een tournee door Europa met wereldberoemde Amerikaanse saxofonisten uit de wereld van de bebop waar Peter intens van genoot. Op weg naar Lissabon kwam hij Rein op vliegveld Eelde een keer tegen die naar New York reisde om enkele jazzmusici te ontmoeten en op te treden in New Yorkse jazzclubs. Ook de vele musici vonden het altijd fijn om in de intieme jazzclub de Tor voor een dankbaar en waarderend publiek op te treden. Peter meldde zich dan ook al gauw aan als vrijwilliger in het bar team waar hij op de vrijdagen dat hij niet op reis was dienst deed. In dit gezelschap maakten hij en Leanne enkele zeer goede vrienden. Later toen hij met pensioen was werd hij in het bestuur van Jazzpodium de Tor gevraagd waarbij hij met een aantal andere muziek culturele instanties een comité bij elkaar vond voor het organiseren van een jaarlijks te houden Jazzfestival op de Oude Markt in Enschede gedurende de Pinksterweekenden. Daarbij maakte hij zich ook druk voor een concours van Twentse Jazzliedjes waarbij er ieder jaar in een samenwerking van Twentse tekstschrijvers, Twentse componisten en Twentssprekende vocalisten een programma van niveau tot stand kwam. Eveneens deed hij de publiciteit en de research voor locaties voor een barokensemble uit Hengelo die naast de begeleiding van koren bij de grote oratoria ook in kleine groepjes op kleine locaties in oude kerkjes een kasteeltje voor een intiem publiek barok kamermuziek speelden. Dit leidde later tot het organiseren van een festival van een twaalftal concerten van beroemde barokmusici in evenzoveel plaatsen in de regio Twente en het aangrenzende Münsterland. Ook is er in Enschede een goed lopende honk- en softbalclub waar hij af en toe graag gaat kijken. En verder ligt Enschede midden in een gebied waar je in iedere richting in enkele minuten in het prachtige Twentse landschap kunt komen. Waar ze in Nieuwe Pekela hun logés vergastten met een bezoek aan het vestingstadje Boertange vonden ze hiervoor vanuit Enschede veel gevarieerde mogelijkheden op soms welhaast on-Nederlands landschappelijk gebied.

Wat Peter soms mist is de Grunniger sproak en wel de veenkoloniale variant, die hij vanaf zijn kleutertijd aan de Verloatjewieke en op het schoolplein aan de Zuudwenneger Weg en later ook met de mensen in de tricotagefabriek veel heeft gesproken. Die prachtige taal, regelrecht uit de ziel van een Pekelder, waar een vlieg een “mugge” is en een mug een “neeffie” en van “Waikschilde boon’n” en “Woar komst doe weg” en “Hou gaait’ter heer” en “Kinst ’n beetje veur’nkander hold’n” en “Och wat zol’k zegg’n, ’t kon minder, ‘k mag nait kloag’n” en “Da’s nait zo slim” en “Ik kin’t nait wacht’n”. En waarin “scheer je weg” wordt vertaald met “Wils’t wel eev’n moak’n das’t wegkomst” Dat klinkt heel anders dan het Twents. Bij zijn collega’s in Losser liet hij soms wel eens spontaan zo’n typisch Groningse uitdrukking vallen waarvan die Tukkers geen flauw idee hadden wat dat moest betekenen. Gelukkig hebben Peter en Leanne enkele zeer goede vrienden in Nieuwe Pekela met wie ze elkaar af en toe wederzijds bezoeken en waarbij ze in die omgeving de vertrouwde klanken en de sfeer van Pekel in zich op kunnen nemen. Peter heeft na zijn pensioen wel eens vage gedachten gehad om zijn bultje stenen in Enschede te verkopen en iets aan het Pekelder Daip te zoeken, waarop Leannes onmiddellijke reactie was dat ie dan maar alleen moest gaan want zij bleef fijn in deze stad met de vrienden en kennissen en het culturele en maatschappelijke leven en de leuke winkels die ze hier gedurende de afgelopen 30 jaar hadden opgedaan. Dus dat onderwerp was meteen weer van de baan.

De naam van stamvader Abraham de Korporaal/kleermaker uit 1723 wordt nog steeds gebezigd. Acht generaties en 277 jaar later werd Peter en Leannes eerste kleinzoon Abraham Menno Westers op 15 februari 2000 in Groningen in hun huis aan de Wilhelminakade geboren. Zijn ouders Albertus Abraham (Bertil) Westers en Martine Dijk noemen hem Bram en hij werd een enthousiast voetballer, welke sport hij bij Voetbalclub Velocitas in Groningen op hoog amateurniveau beoefent. Met het van zijn moeder en beide grootmoeders geërfde talent voor pedagogie en zijn grote belangstelling voor geschiedenis is hij al een flink stuk gevorderd op de HBO Lerarenopleiding. Iets later nam hij er Aardrijkskunde bij. Kleinzoon Bram kreeg in Groningen nog twee broers. Jasper Jonas (Jasper) op 7 juni 2002 en Lars Laurens (Lars) op 2 december 2003. Bij deze generatie in de stad Groningen is de taal die hun voorouders in Nieuwe Pekela spraken geheel verdwenen. In het Nederlands dat ze daar spreken klinkt het soms echter nog wel eens door dat ze uit het noord’n koom’n. Peter en Leanne’s dochter Anna Elizabeth (Annelies) bleef nog enkele jaren bij haar ouders in Enschede wonen waar ze haar VWO afmaakte en ging daarna naar Groningen voor de studie Internationale Organisatie waarbij ze een driemaandse stagebaan vond in Mexico. Daarna was ze gauw vertrokken naar Haarlem naar haar grote liefde, de uit Ouderkerk aan de Amstel afkomstige Jeroen Berndsen. Na verloop van tijd werd ze helemaal een Haarlemse die intens genoot van het leven in deze fijn stad. En Peter en Leanne vonden het heerlijk om hier een logeeradresje te hebben. Annelies vond een fijne baan bij een Settle Service bureau dat zorg draagt voor de inburgering van een voortdurende stroom van expats en hun gezinnen die door hun grote multinational ondernemingen voor kortere of langere tijd in Nederland worden gedetacheerd. Dus ook weer dat gevoel van internationale contacten waaraan haar vader zijn loopbaan heeft te danken. Ze kregen twee kinderen. Op 16 november 2006 kwam Hugo, op 10 april 2011 gevolgd door Carlijn, beide in hun huis in de Leidse buurt. Kun je het nog Haarlemser hebben?

Het Pekelder Daip stroomt nog steeds door het rustige dorp Nieuwe Pekela richting de Dollard. Na de vervening niet meer gevoed door water uit het Hoetmansmeer maar nu via een stelsel van waterschappen vanuit Friesland en het IJsselmeer waarbij zich een bescheiden vorm van vaarrecreatie ontwikkelt. Net zoals in de tijd van de veenkoloniale binnenvaart moeten er een drietal sluizen worden gepasseerd en een groot aantal bruggen worden geopend.

Het loopt nu door een lommerrijk gebied met fraaie sluizen en bruggen.

Daarlangs enkele monumenten: prachtige boerderijen, en woonhuizen van de Pekelder architect Jan Kruijer, geïnspireerd door de Amsterdamse School. En verrassende doorkijkjes op het Veenkoloniale landschap. In Oude Pekela is een jachthaven met ongeveer 80 ligplaatsen met faciliteiten voor doorvaar recreanten.

Soms is Peter wel eens een beetje nieuwgierig naar de huizenmarkt in Nieuwe Pekela. Op makelaarswebsites vindt hij dan nogal eens huizen die tegen behoorlijk gunstige prijzen worden aangeboden en meestal met toevoegingen in de trant van “gelegen aan aantrekkelijk viswater”.

Hou gaait’ter heer in Nije Pekel

Herinnering’n van ’n handelsraaiziger aan zien schooljeugd.

Tekst: Geert Jan Dussel, noar idee’n van Peter Westers.

Melodie: “How are things in Glocca Morra” uut de musical Finians Rainbow van Burton Lane

Ik heur meziek, harmonikoa-meziek, ‘k mout denk’n aan mien jeugd, is dat nait wonderliek? Ik zai ’n kroam, ’n euliekouk’n-kroam, ’n schoulklas kinder in ’n mooi versierde proam, Mit feest benoam.

Hou gaait’ter heer in Nije Pekel, aan ’t stokje daip doar bie de eerste sluus? Wèl zol d’r loop’n ‘s oav’ns over stroat, tot aan ’t verloat en din weerom noar huus?

Hou gaait’ter heer in Nije Pekel? Wèl scheuvel’n ’s winters op ’t vervroor’n daip? Wèl zol d’r boompjeklimm in “ Luthers Hof en wordt bek-òf? Wèl struun’n d’r in ’t veld tot aan ’t Kibbelgoarn? Wèl doetje’n in ’t koorn?

Ik beraais de wereld ploats’n, van Chicago tot Den Hoag. Mor ik speul voak in gedacht’n mit de vroag: Hou gaait’ter heer in Nije Pekel vandoag?

Hou gaait’ter heer in Nije Pekel? Bie ’t stokje daip dat ik zo hail goud kin. Ik zai ons vissen doar mit bonestok’n, ‘k kreeg nadde zok’n, Ik vuil d’r voak in.

Hou gaait’ter heer in Nije Pekel? Ik zai de scheep’n veur ons huus langs goan. Ik roek de geur van eerpels, törf en stro, dou was dat zo. Ik heur van overvèr weer de flòit-meziek Van ’t strooketonfabriek.

Ik beraais de wereld ploats’n, van Singapore tot Beetsterzwoag. Mor ik speul voak in gedacht’n mit de vroag: Hou gaait’ter heer in Nije Pekel, Hou gaait’ter heer in Nije Pekel, Hou gaait’ter heer in Nije Pekel vandoag?

En het klokje van de Lutherse Kerk roept de gelovige Pekelders nog steeds op “tot bede en tot dank”.

Peter Westers, Enschede 19 augustus 2019