Schrijvers, Uitgevers En Hun Collaboratie. Deel 3A De Kleine Collaboratie
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 3A De kleine collaboratie Adriaan Venema bron Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 3A De kleine collaboratie. Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam 1990 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vene001schr03_01/colofon.htm © 2008 dbnl / erven Adriaan Venema 7 Voorwoord In het eerste deel van Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie troffen we een duidelijk omlijnde situatie aan: het systeem van autoriteiten en autoriteitjes die elkaar bevochten, de ambtenaren die de Nieuwe Orde aanhingen en vanuit hun nieuwe scheppingen, het DVK, de Kultuurkamer, de Kultuurraad, aan hun culturele ideeën gestalte probeerden te geven. En daarnaast het ‘systeem’ van de geschiedverdraaiing, dat heel wel aantoonbaar is omdat de geschreven bronnen uit de tijd vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog niet zelden op gespannen voet staan met de herinneringen van de betrokkenen later, waarbij ik nu in het midden laat of die verdraaiing bewust of onbewust gebeurde. In deel II behandelde ik de zogenaamde ‘harde kern’ van de nationaal-socialisten: schrijvers die zich in hun handelen en in hun (literaire) werk rabiate aanhangers van de Nieuwe Orde betoonden, waarbij ook steeds sprake bleek te zijn van een fel antisemitisme. Fout is fout, daarover is geen discussie mogelijk en ook ten aanzien van dit deel lagen de kaarten duidelijk op tafel. In deel III van deze studie, waarvan het onderhavige boek de eerste band vormt-de tweede band (deel III b) zal in zijn geheel zijn gewijd aan Simon Vestdijk-, komen we in de grijstonen terecht. Nog steeds is de collaboratie het onderwerp, maar we zullen merken dat zij in allerlei gradaties naar voren trad. Veelal is die collaboratie niet of niet ondubbelzinnig terug te vinden in het werk, waardoor het voor latere lezers niet meer te herkennen is als het werk van een collaborerend auteur. De beweegredenen voor deze collaboratie verschilden sterk. Het kan geldzucht zijn geweest, maar ook pure angst. Of onverschilligheid voor wat er gebeurde. Opportunisme was een motief. Overigens zijn die beweegredenen heel vaak niet meer te achterhalen. Nemen we als voorbeeld De Groene Amsterdammer, een blad met in de jaren dertig een duidelijke antifascistische traditie. Op 11 mei 1940, een dag na de Duitse inval, verscheen het met een emotioneel hoofdartikel dat opriep tot weerbaarheid. Ook maakte het gewag van de principiële uitgangspunten van de strijd: ‘Ons bezielen gevoelens van verbondenheid met de geallieerden, wier hulp in aantocht is. Het democratisch ideaal waarvoor zij in September den handschoen hebben opgenomen, is het ideaal van het Nederlandsche Volk. Het is vier-en-zestig jaren lang het ideaal geweest van dit blad. Wij zullen het getrouw blijven tot den laatsten ademtocht.’ Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 3A De kleine collaboratie 8 Dat laatste was heel duidelijk en volkomen in de lijn der verwachtingen, ge zien het verleden van het blad. Een nummer later echter, de capitulatie was inmiddels een feit, was het blad radicaal omgeslagen: ‘De uiterste consequentie van wat bij talloos velen in den lande leefde, is getrokken en manmoedig aanvaard in een strijd met de wapenen. Nu deze eervol en terecht is gestaakt, past het ons geheele volk slechts het voorbeeld, dat ons is gegeven door hen, die hun leven veil hadden, te volgen in een volmaakt loyale aanvaarding van de thans geschapen nieuwe verhoudingen. Met den realiteitszin, die door de eeuwen heen een van de grootste Nederlandsche krachten was, zullen wij in moeten zien, dat iedere voortzetting, direct of indirect, van politieken strijd onder de gegeven omstandigheden slechts redeloos en voor ons volk schadelijk kan zijn. Ook deze strijd dient loyaal te worden opgegeven, zooals de militaire strijd is opgegeven.’ Wat kunnen we anders concluderen dan dat een verbijsterende salto mortale had plaatsgevonden? Was het angst voor de broodwinning of angst dat het blad onder de nieuwe machthebbers zou worden verboden? Gissingen slechts. En dat is precies het probleem waarmee we in dit deel vrij vaak zullen worden geconfronteerd. Motieven zijn niet meer te achterhalen. Eens te meer is het dringend noodzakelijk dat we ons richten op de overgeleverde bronnen, of die geschreven zijn, gepubliceerd wellicht, of ons zijn overgebracht door mondelinge getuigenis. Steeds opnieuw werd ik bij het onderwerp schrijvers en hun collaboratie geconfronteerd met de macht van het eenmaal ingenomen standpunt, het eenmaal geschapen beeld waarvan geen verandering wordt geduld. Men wil nu eenmaal graag horen wat al zo vertrouwd is en wenst daar ook, of het nu waarheid is of leugen, geen afstand van te doen. Het doet denken aan een gebeurtenis die in 1831 in Rouen plaatsvond. Daar werd het toneelstuk Antony van Alexandre Dumas opgevoerd. Het is het verhaal van een verboden liefde. Als de echtgenoot van de vrouw in de kamer wil komen waar de twee gelieven zich bevinden, smeekt de vrouw haar minnaar haar te doden. Hij doet dat, uit liefde voor haar. Om de eer van de vrouw te redden zegt hij als de man binnenkomt: ‘Ja, zij is dood. Zij weerde me af. Ik heb haar vermoord!’ De slotwoorden werden een legende. Wat gebeurde er die avond? Het doek viel nadat de vrouw was gedood. De acteur die de beroemde woorden moest uitspreken, rende woedend het toneel af en was niet tot terugkeer te bewegen. Het doek werd weer gehesen en de beroemde actrice Marie Dorval stond uit de dood op, liep tot vooraan het toneel en sprak: ‘Ik weerde hem af. Hij heeft mij vermoord.’ Het publiek was gelukkig. Gelukkig is het publiek ook met het beeld dat in de naoorlogse jaren werd geschapen van de Nederlandse schrijvers die zich massaal van de bezetter af- Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 3A De kleine collaboratie 9 wendden en bleken te behoren tot de beroepsgroep die zich vooral bezighield met illegale en clandestiene publikaties. Dat laatste is niet geheel onwaar. Het aantal illegale en clandestiene publikaties in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog is inderdaad ongekend. Maar er mogen vraagtekens worden gezet bij de werkelijke motieven van veel van deze clandestiene auteurs. De ‘dubbele pannebakkers’, zoals Erwich en Gabriël Smit, waar ik in deel I op wees, waren talrijk. Met de nederlaag in het nabije verschiet wilden velen zich op de valreep nog een onkreukbaar verleden-het liefst een verzetsverleden-aanmeten. Schrijvers willen koste wat het kost publiceren. Jean Guéhonne schreef in 1940: ‘De “soort” letterkundigen is niet een van de vooraanstaandste menselijke soorten. Hij is niet niet capabel om lang in het duister te blijven leven; hij zou zijn ziel nog aan de duivel verkopen als zijn naam maar in druk verschijnt.’ Dat Guéhonne het hier over Franse auteurs heeft, maakt geen verschil. Ook het in 1988 verschenen La vie quotidienne des écrivains et des artisles sous l'occupation van Gilles en Jean-Robert Ragache toont aan dat de Franse schrijvers zich ten tijde van de Tweede Wereldoorlog niet wezenlijk anders hebben gedragen dan hun Nederlandse vakbroeders, hoe verschillend de omstandigheden verder ook waren (Frankrijk kende bijvoorbeeld niet de instelling van de Kultuurkamer, het instituut dat zo duidelijk toonde hoe de kaarten waren geschud). Dat moge een troost zijn: de mens, dus ook de auteur heeft zich elders even miserabel gedragen als hier. Voor Nederland én voor Frankrijk gold, wat zo duidelijk wordt samengevat in de regels van Marquis d'Argenson in diens Pétain et le Pétinisme, essai de psychologie (door professor Geyl in 1953 in een recensie over deze studie in Vrij Nederland tot ons gebracht): ‘De bevrijding van het Franse grondgebied ging gepaard met verrassende onthullingen. Van overal zag men dubbel klandestiene verzetslieden opduiken: de leiders van de ondergrondse hadden van hun bestaan zomin iets geweten als de Duitsers. Men vernam tevens dat een menigte van personen bij de regering van Vichy om baantjes had gevraagd, ja gebedeld hadden met geen andere bedoeling dan om de vijand beter te misleiden en zijn nederlaag voor te bereiden. Zelfs de agenten van het commissariaat voor Joodse zaken waren enkel in dienst gegaan om de arme vervolgde Israëlieten te helpen. Kortom, vier jaar lang had er een algemene vergissing geheerst omtrent wie werkelijk het personeel van het Verzet hadden gevormd.’ Deze verschijnselen traden in de eerste twee delen van deze studie al navrant aan het licht. In dit derde deel zal het niet anders zijn. Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 3A De kleine collaboratie 11 1 Het volksche boek ‘De scheppende verbeelding van het volksche levensgevoel.’1 Deze kenschets van Jan van der Made in Groot Nederland is wellicht de meest treffende die de nationaal-socialistische kunstkritiek zelf voor de literatuur van de Nieuwe Orde heeft: kunnen bedenken. Het begrip ‘volksch’ is nauw met het Nederlandse nationaal-socialisme verbonden. ‘Volksch’ moet dan vertaald worden als ‘eigen aan het volk’, maar omdat het volk daar zelf niet over kon beslissen (democratie was uit den boze, gehoorzaamheid aan de Leider ging voor alles) moeten we constateren dat het een eufemisme was voor ‘nationaal-socialistisch’, en als zodanig heel geschikt om de aarzelaars binnen het kamp te trekken. Het begrip kan daarnaast ook gekoppeld worden aan ‘bloed en bodem’ en daarmee komen we al dicht bij de door nationaal-socialisten verheerlijkte ‘boerenromans’. Deze ‘bloed en bodem’-gedachte werd met veel ijver opgelegd door Goebbels' propagandaministerie. In 1938 bijvoorbeeld financierde Goebbels het Spiel von Job dem Deutschen, een toneelspel van Kurt Eggers dat in tientallen Duitse steden werd opgevoerd en waarin de hoofdpersoon ondermeer declameert: ‘Deutscher, Dein Land soll die Quelle der Welt sein.’ ‘Land’ heeft hier ontegenzeglijk een dubbele betekenis. Duitsland, de natie dus, maar óók de Duitse bodem zouden uiteindelijk de hele wereld tot inspiratiebron moeten zijn. In Nederland echter ontstond een eigen versie daarop: het land was wel inspiratiebron, maar dan niet het Duitse land, doch de eigen bodem.